m Text replacement - "termhotel.com" to "beijerterm.com" |
m Text replacement - "Termhotel.com" to "Beijerterm.com" |
||
Line 1: | Line 1: | ||
'''Original source''' (of this slightly mysterious document): http://www.stolk.nu/pa.htm | '''Original source''' (of this slightly mysterious document): http://www.stolk.nu/pa.htm | ||
'''Archived on | '''Archived on Beijerterm.com at''': https://beijerterm.com/archives/Puzzelwoordenboek/ | ||
[[Puzzelwoordenboek: A]] • [[Puzzelwoordenboek: B]] • [[Puzzelwoordenboek: C]] • [[Puzzelwoordenboek: D]] | [[Puzzelwoordenboek: A]] • [[Puzzelwoordenboek: B]] • [[Puzzelwoordenboek: C]] • [[Puzzelwoordenboek: D]] |
Latest revision as of 19:16, 30 October 2023
Original source (of this slightly mysterious document): http://www.stolk.nu/pa.htm Archived on Beijerterm.com at: https://beijerterm.com/archives/Puzzelwoordenboek/ Puzzelwoordenboek: A • Puzzelwoordenboek: B • Puzzelwoordenboek: C • Puzzelwoordenboek: D Puzzelwoordenboek: E • Puzzelwoordenboek: F • Puzzelwoordenboek: G • Puzzelwoordenboek: H Puzzelwoordenboek: I • Puzzelwoordenboek: J • Puzzelwoordenboek: K • Puzzelwoordenboek: L Puzzelwoordenboek: M • Puzzelwoordenboek: N • Puzzelwoordenboek: O • Puzzelwoordenboek: P Puzzelwoordenboek: Q • Puzzelwoordenboek: R • Puzzelwoordenboek: S • Puzzelwoordenboek: T Puzzelwoordenboek: U • Puzzelwoordenboek: V • Puzzelwoordenboek: W • Puzzelwoordenboek: X Puzzelwoordenboek: Y • Puzzelwoordenboek: Z
oase - rustoord, rustpunt oase in Algerije - Touat oase in Centraal-Azië - Chami oase in Egypte - Siwah, Charga, Dechle, Farafra oase in Libië - Koefra oase in Niger - Bilma, Kaouar oase in de Sinaï-woestijn - Elim oase in Soedan - Selima oasestad in Centraal-Azië - Chami obat - medicijn, artsenij obduceren - lijkschouwen obductie - lijkschouwing obediëntie - gehoorzaamheid, dienstplicht (in kloosters), kloostertucht obediëren - gehoorzamen obelisk - gedenknaald, grafzuil, monoliet, naald, (spits)zuil, pronknaald obeliskvormig grafmonument - grafnaald ober - bediende, garcon, kelner oberin - kelnerin Oberon - elfenkoning obi - gordel, kimonogordel obiit - ob obione - ganzevoetige (planten) obituarium - dodenlijst objekt - onderwerp, voorwerp, zaak objectdrager - objecttafel, objekttafel objekteren - tegenwerpen objectglas - voorwerpglas objektie - bezwaar, tegenspraa, tegenwerping objektief - lens, onbevooroordeeld, onbevangen, zakelijk objectiviteit - objektiviteit, onbevangenheid, onbevooroordeeldheid obla - rundermest oblaat - hostie oblatie - offergave oblie - fluitje, nieuwjaarskoekje, prauwel, wafeltje obligaat - verplicht, voorgeschreven obligatie - effect, obI., schuldbekentenis, verbintenis, verplichting, voorschrift obligatist - solist obligatoir - verbindend, verplicht obligeant - verplichtend, dienstvaardig, beleefd obligeren - noodzaken obligo - verplichting, borgstelling, garantie obliquiteit - scheefheid, slinksheid, sluwheid obliteratie - doorhaling, vernietiging oblong - langwerpig oboe - hobo obsceen - gemeen, goor, oneerbaar, onzedig, onzedelijk, ontuchtig, schunnig, smerig, vies, vuil, vis obscene geschriften - pornografie obsceniteit - oneerbaarheid, ontuchtigheid, onzedelijkheid obscuraat - domper, duisterling obscurant - cultuurbarbaar, duisterheid, duisterling, domper, obskurant, obscuriteit, onverstaanbaarheid, vergetelheid, obscuur - donker, duister, louche, onbekend obsederen - in beslag nemen obsequiem - gehoorzaamheid obsequiene - kruiperig, onderdanig, verbeleefd, overgedienstig observabel - merkwaardig, waarneembaar observant - kloosterling observatie - bespieding, inachtneming, opmerking, opvolging, tegenwerping, waarneming observatiepost - waarnemingsplaats observator - opmerker, waarnemer observatorium - sterrenwacht, waarnemingsstation observeren - bekijken, beschouwen, bespieden; gadeslaan, waarnemen obsessie - dwangvoorstelling, kwelling obsidisan - glasagaat, glaslava, lavaglas, marekaniet obsignatie - verzegeling obsoleet - verouderd obstakel - barrière, belemmering, hindernis, hinderpaal, versperring obstakels - barricade obstetrie - verloskunde obstetricus - verloskundige, vroedkundige obstinaat - eigenzinnig, halsstarrig, hardnekkig, koppig obstipatie - hardlijvigheid, verstopping obstructie - afsluiting, dwarsdrijverij obtuus - bot, stomp obus - granaat, projectiel occasie - gelegenheid occasion - bargain, koopje occasioneel - incidenteel, onopzettelijk, terloops, toevallig occident - avondland,westen occidentaal - westelijk occluderen - afsluiting, remmen occlusie - afsluiting occult - geheim, verborgen occultatie - zonsverduistering occulte handeling - tafeldans occultisme - helderziendheid, parapsychologie, spiritisme, toverij occupatie - bezigheid, emplooi, inbezitneming occuperen - bezetten, bezighouden, optreden oceaan - wereldzee, zee, waterplas oceaanleer - oceanografie oceaanvlieger - Lindbergh oceaanvogel - albatros oceanenkunde - oceanografie oceanische eilandengroep - Melanesië, Micronesië,Polynesië oceanograaf - Agassiz, Cook, Hjort, Maury, Ross, Scoresby ocelot - marapoet, serval, tijgerkat och - ach, charme, helaas, wee, och kom - gekheid, oele ochloraat - demagoog, plebsleider, volksmenner ochtend - v.m., (Eng.) a.m. , dageraad, morgen(stond) ochtendblad - AD, Telegraaf, Trouw, Vaderland, Volkskrant ochtendgetijde - priemen ochtendgewaad - duster, kimono, negligé, ochtendjas ochtendgloren - aanvang, dageraad, krieken, morgenstond ochtendgodsdienst - morgenbede ochtendhulde - aubade ochtendjas - duster, ochtendgewaad, peignoir ochtendkleed - kimono ochtendkrieken - dageraad ocbtendmaal - ontbijt ochtendnevel - dauw ochtendsignaal - reveille ochtendzang - aubade octaaf - interval, octava, toonafstand, tijdperk octaaf (Kal.) - ottava octaaf plus terts - decime octaaffluit - piccolo octachord - lier octaëder - achtvlak octaëdriet - anataas octant - hoekmeetinstrument octogonaal - achthoekig octogoon - achthoekë octopus - inktvis, poliep, sepia octrooi - gunstbrief, handelsmachtiging, patent, privilege octrooibrief - handvest oculaire inspectie - ogenschouw oculatie - enting oculist - oogarts, oogheelkundige oculus - roosvenster odalisk - concubine, dienares, (harem)slavin ode - gedicht, hymne, jubelzang, lofdicht, loflied, lofzang, logos, vers, zang odeon - muziektempel odeur - geur, lodderein, lucht, parfum, reuk(water) odeurflesje - flacon odieus - bezwerend, ergerlijk, hatelijk, onuitstaanbaar Odin - alvader, oppergod, Wodan Odins paard - Sielpnir odium - haat, vijandschap odol - mondwater odometer - hodometer, pedometer, wegmeter odontalgie - tandpijn odontologie – gebidskennis, tandenleer odorant - reukstof Oclysaeus' vader - Laertes Odysaeus' vrouw - Penetope Odysseus' zoon - Telemachos oedeem - waterzucht, zucht, zwelling oefenaar - leermeester, oefenmeester, trainer oefenboot - tubboot (roeien) oefenen - bekwamen, betonen, betrachten, exerceren, harden, stalen, studeren, trainen oefenhout voor ballet - barre oefening - exercitie, (muz.) etude, opdracht, schoolopgave, test, thema, training oefening houden - maneuvreren oefening in het schrijven van het gehoorde - dictee, diktee oefening in het zingen - zangoefening oefening in onderwijs - studie oefeningleider - coach, trainer oefenles van studenten - practicum oefenlap voor eerste handwerklessen - merklap oefenmeester - africhter, coach, drilmeester, instructeur, trainer, leermeester oefen- of proeftijd - stage oefenpatroon - Marga oefenplein - excercitieveld oefenproeftijd - stage oefenschool - leerschool oefenstuk - etude, thema oefenterrein van Sparta - (voetbalclub) Spangen oefentijd - proeftijd, stage, stagiaat oefenvertalIng - thema Oeganda's hoofdstad - Entebbe Oegrische taal - Fins, Hongaars oehoe - arenduil, ooruil, ransuil Oeralische taal - Fins, Hongaars, Laps, Samojeds oekaze - bevelschrift oeken - brommen, grommen, mompelen, pruttelen oele - gein, gekheid, malligheid oeloe - visuil oen - domoor, mafkees, stommeling, sukkel, sul oenig - onbenullig, sullig oenologie - wijnleer oer - oud, oorspronkelijk, primitief, ijzeroer oer bevattende - oerig oerachtig - ijzerhoudend Oeralische taal - Fins, Hongaars, Laps, Samojeeds oeraliet - hoornblende oerbank - oerlaag oerbevolking - Aino (Japan), Maori(Nw. Zeeland), Dravida (Voor-lnd. en Ceylon), Negrito (Austr.), Indianen (Amerika) oerbos – jungle, oerwoud oerbron - God, begin, oorsprong, origine oerdier - aarddier, aueros, behemoth, brontosaurus, dinosaurus, dinotherium, diplodocis, gigantosaurus, holenbeer, iguanodon, mammoet, mastodont, minosaurus, oeros, reuzenhagedis, reuzenluipaard oerdieren - protozoa oerdiertje - protozoön Oerdoe - Hindostani oerdom - aartsdom, ezelsdom, imbeciel, oliedom, stom, uilig oerelen - morrelen, peuteren oergeschiedenis - prehistorie oergesteente - magma, bazelt, graniet, lava oergrond - primair oerhagedis - brontosaurus, dinosaurus, gigantosaurus oerhout - bitterzoet oerig - oerachtig, ijzerhoudend oerinsekten - protura oerkracht in de kosmos - jin, jang oerkrachten in de kosmos (Chin.) - tao oerlaag - oerbank, koffiebank oermiddellandse zee - tethys oermodel - prototype oermens - Neandertaler, Neanderthaler oeros - aueros oeroud - aftands, eeuwenoud, overoud, stokoud oeroude Weense muziek - schrammel(muziek) oeroude stad - Assur, Ninive, Ur oerpaard - eohippus oerreus - Ymir oerreus (Noorse myth.) - fornjotr oersegment - somiet oerstadium - begin, oorsprong, origine, prehistorie oersterk - ijzersterk oerstof - celstof, protoplasma oertaal - grondtaal oertijd - archaeicum, prehistorie oervogel - archaeopterix oerwapen - knots oerwoud – bushbush, jungle, oerbos, rimboe. wildernis oerwoud in het Amazonegebied - selva oerwoud in Italië - Etruria oerwoud in Siberië - Taiga oerwoud in Zuid-Amerika - selva oesofagus - slokdarm oester - fluim, kwalster, ostrea oesterkwekerij - oesterbank oester net - kor, korre oesterteelt - ostreïcultuur oestertraan (fig.) - parel oestertijd - kortijd oestervanger - oestervisser, scholekster oestervisser - scholekster oestradiol - eierstokhormoon, folliculine, menformon oeteren - beuzelen, grommelen, mopperen, ploeteren oets - boomezel, heurst, mallejan, wagen oetsen - bedriegen, beetnemen oeuvre - werk oever - boord, buitenrand, droge, grens, kaai, ka(de), kant, kust, rand, randje, riepe, rivierkant, wal(kant), waterkant, zeekant, zij, zijde oeveraas- eendagsvlieg, efemeride, haft oeveraquarium - paludarium oeverbekleding - schoeiing, beslag oeverbescherming - dijk oeverbewoner - ripuariër oeverdam - ka(de), kaai, wal oevergewas - bies, dodde, kod, kodde, lies, lis, oeverriet papierriet, papyrus, riet oeverkant - kade, wal oeverkruid - waterweegbree oeverloos - grenzeloos, onbegrensd oevernegge - eend oeverpieper - kwikstaart oeverplant - lis oeverriet - halriet oevervaart - cabotage oeververbinding - brug, ferry, pont, tunnel, veer oevervlechtwerk maken - tuinen oeverzuring - waterzuring of dergelijke - o.d. Ofenpest - Boedapest off side - buitenspel offensie - belediging offensief - aanval, aanvallend offer - gave, gift, offerande, opoffering, slachtoffer offer aan bacchus - libatie offer van honderd stieren - bloedbad, hecatombe offer waarbij bloed wordt vergoten - libatie, plengoffer offeraar - doneur, gever, priester offeraltaar - altaar, offertafel, outaar, outer offerande - consecratie, mis, offer, offerplechtigheid, offertorium offerbeeld - votiefbeeld offerbeker - kelk offerbrood - hostie, ouwel offerbus - blok, offerblok offeren - aanbieden, afstaan, betalen, dokken, geven, offreren, opdragen, prijsgeven, sacrificeren, schenken offerfeest - offerande offergave - oblatie, offergift offergeld - offertorium offergewaad - kazuifel, offerkleed offerkleed - offergewaad offermaaltijd - communie, communie, sedekah, offerande offerplaat - offersteen offerplaats - altaar, outaar, outer offerplaats van kinderen (aan Moloch) - gehenna offerplechtigheid - offerande offerplechtigheid der katholieke kerk - eucharistieviering offerschaal met het bloed van Christus - graal offerschotel - patella offertafel - altaar, outer offerte - aanbieding, aanbod, bod, propositie, prijsopgave, voorslag, voorstel offervaardig - gul, mild, royaal, vrijgevig, weldadig, welwillend offervinder - haruspex office - suikerwerkerij officiant - ambtenaar, beambte officie - ambt, ambtsbekleding, dienst, post, werkkring officieel - ambtelijk, deftig, echt, erkend, geloofwaardig, vormelijk, wettig officieel bericht - bulletin, communique officieel erkennen - homologeren officieel gastmaal - banket officieel gehoor - audiëntie officieel geschrift - akte, bul, codicil, diploma, exploot, oorkonde, pas, paspoort officieel grensstuk - pas officieel medisch handboek - farmocopee officieel regeringsorgaan - staatsblad officieel schrijven - missive officieel stuk - acte, bul, codicil, diploma, exploot, oorkonde, pas, paspoort, testament, trouwboekje officieel toegelaten - erkend officiële aanvang van de bouw - eerstesteenlegging officiële bekendmaking - afkondiging, besluit, communiqué, bulletin officiële gehoorverlening - audiëntie officiële herdenking - feest officiële in gebruikstelling - opeing, tewaterlating officiele kleding - ambtsgewaad officiele ontvangst - receptie officiële plechtigheid - herdenking officiele verklaring - certificaat officier - admiraal, bevelhebber, generaal, kapi¬tein, kolonel, luitenant, majoor, overste, ritmeester officier bij cavalerie - ritmeester officier van gezondheid - regimentsarts officier van justitie - prosecutor officier van justitie in de middel eeuwen - drost officierseetzaal en -dagverblijf op schepen, - messroom officiersjas - boernoes officierskantine op schepen - mess, longroom officiersransel - musette officieus - gedienstig, halfambtelijk, hulpvaardig, onofficieel, zijdelings officina - boekdrukkerij officinaal - geneeskrachtig, helend officinalia - apothekerswaren, artsenijen officio - ambtshalve officium - ambt, dienst, plicht, officie offreren - aanbieden, opdragen, schenken, overhandigen offset - vlakdruk offside - buitenspel ofiet - groenmarmer, serpentijn, slangensteen, talksteen, ofiologie - slangenbeschrijving ofir - Arabië, goudland, Indië ofschoon - al, alhoewel, hoewel, hoezeer, of, ondanks, schoon, terwijl, trots, oftalmie - oogontsteking oftalmologie - oogziektenleer oftalmoloog - oogarts oftalmoscoop - oogspiegel oftewel - alias ogelijn - oogje, oogappel ogen - beogen, blikken, doelen, kijken, mikken, smiezen, streven ogen/hulp voor de - bril, lens, loep ogenblik - amerij, effen(tjes), even, moment, mum, ommezien, oogwenk, poos, seconde, sekonde, tel, tijdstip ogenblik van gebeuren - tijdstip ogenblikje - amerij, even(tjes), moment, tel ogenblikkelijk - dadelijk, direct, gelijk, meteen, momentaan, onmiddellijk, onverwijld, prontamente, subiet, terstond, momenteel ogenblik van rust - pauze ogendienaar - kruiper, vleier ogenhulp - bril, lens, loep ogenmedicijn - ogentroost ogenschijnlijk - apparent, blijkbaar, duidelijk, klaarblijkelijk, schijnbaar ogenschouw - parade ogentaal - blik ogentroost - euphrasia ogief - kruisboog, puntboog, spitsboog ogivaal - spitsboogvormig oir - afkomst, aver, kroost, nageslacht, nazaat, telg, zaad, afstammeling, nakomelingschap okay - o.k.. boed oké - akkoord, okido, uitstekend oker - berggeel, limoniet, hematiet okeraarde - almagra okerachtige verfstof - sienna okido - akkoord, oke okkernoot - notenboom, noteboom, okker, notelaar, telnoot, walnoot oksaal - koor, priesterkoor, zangerskoor oksel - armholte, axilla, hoek okselstuk van hemden - klink oksenaar - horloge oktober - wijnmaand olderman - gildebestuurder oleander - laurierroos, rozelaurier oleaster - olijfboom olefine - alkenen oleïne - olievet olie - aardolie, amandelolie, anijsolie, beenderolie, bronolie, castorolie, cederolie, citroenolie, eucalyptusolie, gasolie, haarolie, katoenolie, klapperolie, kokosolie, lampolie, lavendelolie, lijnolie, machineolie, nagelolie, oleïne, olijfolie, palmolie, patentolie, pepermuntolie, petroleum, raapolie, ricinusolie, rozenolie, slaolie, smeer, smeerolie, sneenolie, standolie, stookolie, teerolie, terpentijn, traan, vet, wonderolie olie (Eng.) - oil olie uit bladeren van de kajoet(h)boom - kajapoetolie (pijnstillend) olie uit de absint- of alsemplant - absintolie olie uit een zekere vrucht - bergamotolie olie uit eieren - eierolie olie uit hars - terpentijn(olie) olie uit kruidnagelen - nagelolie olie uit nootmuskaat - macisolie olie uit olijven - olijfolie, slaolie olie uit oranjebloesem - neroli, neroliolie olie uit ricinuszaden - castorolie, purgeermiddel, ricinusolie, wonderolie olie uit rundvet, planten of zaden - boterolie olie uit versteende vissen - ichtyol olie uit vlaszaad - lijnolie olieachtig - onctueus, tranig, vet, vettig olieachtige stof uit fossiele vissen - ichtyol olieachtige vloeistof - balsem, bitumen, creosoot, levertraan, olijfolie, slaolie, visolie olieachtige vrucht - olijf oliebak van een lamp - peer olieberg - hoogte, terp, vluchtheuvel olieblauw - zwavelkoper olieboer - olieman oliebol - dronkemansgezicht, rekruut oliebol met jam - nonnenfortje olieboot - tanker, tankschip oliebron - petroleumbron oliecarter - oliezinkbak oliedom - aartsdom, indom, oerdom, oerstom, olieslim, uilig oliedom persoon - domoor, ezel, uilskuiken olie- en azijnstel - opzetje oliefabriek - olieslagerij oliefabrikant - olieslager oliegever - olienaald olieglad - spekglad, spiegelglad oliegroef - smeergroef oliegroen - chromaatgroen oliehef - oliedroesem oliehoudend gewas - aardnoot, klapper, kokosnoot, koolzaad, olijfboom, pinda, raapzaad, ricinus, sesam, talkbes, vlas oliehoudend zaad - katoenpit, raapzaad oliehoudende hars - elemi(e) oliehoudende tropische plant - sesam olie-installatie - jaknikker oliejas - regenjas oliekan met tuit - lampet oliekannetje - kit oliekever - meiworm oliekleed - presenning oliekoek - charlatan, domoor, kwakzalver, lijnkoek, oliekoop, raapkoek, sufferd oliekop - oliepot olielampje - nachtlichtje, pelita oliemaatschappij - Avia, B.P. Caltex, Chevron, Esso, Fina, Shell, Total olieman - machinesmeerder, olieboer oliemeter - oleometer oliën - smeren, vetten olienoot - aardnoot, pinda olieopslagplaats - olietank oliepeil - olieniveau olieperser - olieslager oliepomp - jaknikker olierijke vrucht - aardnoot, olijf, pinda, talkbes olieslagerij - oliefabriek, oliemolen, oliestamperij, slagmolen, olieslim - oliedom oliesoort - gasolie, lijnolie, muntolie, notenolie, olijfolie, raapolie, rozenolie, santalolie, slaolie, smeerolie, stookolie oliestof - elaine oliesuiker - anijssuiker, glycerine, oliezoet olie uit vlasdraad - lijnolie olie uit zekere vrucht - bergamotolie olievat - drum olieverdamper - carburator olieverfdruk - oleografie olieverfkwast - spalter olieverkitsel - oliemastiek olieverkoper - olieman olievetstof - oleïne, oline olievogel - Guarcharo oliezaad - koolzaad, lijnzaad, sesam oliezinkbak - oliecarter oliezoet - glycerine, glycerol oliezwart - lampzwart olifant - dikhuid, elefant, jumbo olifantsbeen - ivoor olifantschildpad - reuzenschildpad olifantsketel - bouilleurketel olifantsleider - kornak, mahout olifantssnuit - slurf, tromp olifantsspitsmuis - sprinspitsmuis olifantstand - slagtand olifantstor - olifantskever, snuitkever olifantsvlinder - avondrood olifantsziekte - elefantiasis, elefantiasius olifantenoppasser - kornak oligarchie - familieregering oligargische aandelen - prioriteitsaandelen oligo -klein, weinig ollgochronisch - kortstondig, vluchtig oligofreen - achterlijk, zwakzinnig oligofrenie - achterlijkheid, zwakzinnigheid oligotroof - voedselarm oligotroof veen - hoogveen, sphagnum olim - eens, eertijds, voorheen, voormaals, vroeger, weleer olla podrida (Sp.) - allegaartje, mengelmoes, poespas olm - iep, ulmus olmkruid - moerasspirea olms - gek, kinds, oud oloe - visuil olomouc - Olmütz olijfachtige plant - es, liguster, olijf, sering olijfboom - oleaster olijfgroen of bruinedelgesteente - kaneelsteen (lijkt op de hyacint) olijfolie - boomolie, genuaolie, maagdenolie, provenceolie olijftak - vredessymbool olijk - boertig, grappig, guitig, koddig, leuk, luimig, slim, snaaks, guitig olijke kwant - guit olijkerd - clown, grapjas, grappenmaker, guit, klown, kwant, nar, pias, schalk, slimmerd, snaak olIjvenboomgaard - olijfhof' Olympisch comité - O.C. Olympische spelen - olympiade, sportmanifestatie olijvenboomgaard - olijfhof om - ana(Gr.), omdat, omheen, omstreeks, omtrent, ongeveer, para (Gr.), rond, rondom, teneinde, vanwege, verstreken, voorbij, wegens, zoals om aalmoes te vragen - bedelen om afscheid te nemen - o.a.t.n., p.p.c. om bazuinen - rondvertellen om de onderkant - onderom om deze reden - hierom om die reden - daarom, deswege, vandaar om een voorbeeld te noemen - b.v., bijv., e.c., e.g. om en nabij - circa, omstreeks, ongeveer, omtrent om en om - beurtelings, afwisselend om hebben - dragen om het even - effen, egaal, gelijk, glad, eender om het middel binden - aangorden om het middelpunt gelegen - centraal om kort te gaan - afijn, enfin om niet - cadeau, gratis, present, pd(prodeo) om reden dat - omdat om te bedanken - p.r. , om te beginnen - (voor)eerst om van te smullen - gebak, heerlijk, taart, zalig, om welke reden - waarom om wie men algemeen lacht - risee oma - grootmama, grootmoeder, omoe, opoe omagra - schouderjicht omalgie - schouderpijn omarmen - omhelzen, omstrengelen, pakken omarming - accolade, akkolade, embrassement, omhelzing, vereniging omballing - rommel omber - bergbruin, umbra ombervogel - hamerkop ombeurten - afwisselend, beurtelings ombiliek - navelpunt ombinden - omgorden omblad - binnendek omboorden - omzomen omboordsel - chenille, kreel, kriel (van een hoed), rand omboordsel van goud - of zilverpassement - chamarrure ombrelle - paraplu, parasol ombrengen - doden, uitroeien, vermoorden ombrometer - regenmeter ombudsman - gemachtigde ombuigen - omslaan, inflecteren, verbuigen ombuiging - contorsie, reclinatie, retroversie, terugbuiging ombuiteling - salto omdat - aangezien, daar, dewijl, naardien, nademaal, nu, onlangs, poos, redengevend, terwijl, vermits, want, wel, wijl, wijle omdelven - omgraven, omspitten omdijkt land - polder, waard, woerd omdoen - aangorden, omspitten, omslaan omdoening - drukte, omslag, omdolen - dwalen, rond(zwerven), waren omdoling - peregrinatie omdopen - debaptiseren, herdopen omdraai - keer, omkering, ommekeer, wenteling, wending omdraaien - draaien, keren, wenden omdraaiing - renverse, renverse, rotatie, tour omduikelen - omrollen, omvallen omdijkt land - polder, waard, woerd omega - einde Ome Jan - lommerd, lombard, pandjeshuis omelet - eierpannenkoek, struif omen - (voor)teken omfalos - navel omfloerst - getoileerd omgaan - gebeuren, geschieden, omvallen, leven, omlopen, rondgaan, rondlopen, verkeren, verstrijken, voorbijgaan, voorvallen omgaand - meteen, onmiddelijk omgaan met - hanteren omgang - contact, galerij, kontakt, loop, omloop, omwenteling, optocht, processie, relatie, ronde, rondgang, rondlopen, stoet, trans, verkeer, verkering, wending omgang hebben -verkeren omgang van een toren - trans omgangsmiddel - taal omgangstaal - spreektaal omgangstaal in Suriname - Negerengels, Papiamento omgangsvormen - etiquette, manieren, protocol omgebogen bord ter zijde van een ploeg - rister, riester, strijkbord omgebogen buis - hevel omgebogen metalen rand - fels, flens omgebogen stuk ijzer - pook omgedraaid - andersom, omgekeerd,verwisseld omgekeerd - achterstevoren, andersom, averechts, blik (kaartterm), bloot, daarentegen (d.e.t.), invers, invert, omgedraaid, omgewend, ondersteboven, open, overhoop, tegengesteld, omgekeerd beeld - negatief omgekeerd eivormig - obovaal omgekeerd lichtbeeld - negatief omgekocht - corrupt omgekromd schaafsel - krul omgekrulde hoek van bladzijde - ezelsoor omgelegen - omliggend omgelegen land - omstreken omgeploegd weiland - groes, groeze omgerold - omgekruld omgeslágen deel van een kledingstuk -omslag, opslag omgeslagen jaspand - lapel, revers omgeslagen jasrand - revers omgeslagen rand - lapel, omleg, omslag, rand, revers, zoom omgeslagen zoom van een kleed - rabat omgespen - omgorden omgevallen - gekanteld omgeven - bekleed, ombinden, omgrenzen, omhuld, omklemmen, ommuren, omrasteren, omringen, omsingelen, omtogen, omwoelen omgeven door een kring - kreits omgeving - atmosfeer, buurt, contrei, decor, dreven, entourage, kader, milieu, nabijheid, omstreken, omtrek, sfeer, streek, omgeving waar men zich thuis voelt - element omgeving waarin men leeft - milieu, sfeer omgevouwen hoek van een bladzijde - ezelsoor omgezetene - omwoner omgezoomde kant - zoom omgieten - overgieten omgooien - omkieperen, omkegelen, omslaan, omsmijten, omverwerpen, omwenden omgorden - gereedmaken, ombinden, toerusten, omgrenzen - afbakenen omhaal - bedoening, drukte, gedoe, heisa, krul, omslag, omweg, ophef, poeha, rompslomp, soesa omhaal van woorden - digressie, omweg, preambule, uitwijding omhakken - kappen, kerven, kloven, loskappen, omgraven, omhalen, omkappen, omhulling van een of meervruchten - napje omhulsel - bedekking, bolster, cocon, dop, bast, doos, etui, hoes, hul, huls, integument (huid), kaft, kap, kas, koker, korst, lichaam, map, omkleding, omwikkeling, omwindsel, pel, schaal, schede, schee, schil, tunica, vel, omwindsel, vlies, zemel omhulsel van bloemen - schutblaadjes omhulsel van de muskaatnoot - foelie omhulsel van een bloempot - cachepot omhulsel van een boek - kaft, kapitorie, omslag omhulsel van een brief - enveloppe omhulsel van een lamp - kap, lampekap omhulsel van een lichtbron - lantaarn omhulsel van een patroon - kardoes omhulsel van een schaaldier - schelp omhulsel van graanvruchten - kaf omhulsel van het zaad - zaadhuis, zaadhuisje omhulsel van mes - schee, schede omhulsel van poeiers - ouwel omhulsel van rupsen - cocon omhulsel van vruchten - pel, schil omhulsel voor een zwaard - schede omhulsen van spieren - perimysiurrt omineus - onheilspellend
omineuze stad in W. Vlaanderen - Ieperen omissie - nalatigheid, uitlaten, uitlating, verzuim, weglating omitteren - overslaan, vergeten, weglaten, omkaderen - enkadreren, omlijnen, inlijsten omkantelen - kiepen, omslaan omkantijzer - omzetijzer, randijzer omkappen - omhakken, vellen omkeer - drama, inkeer, ommekeer, peripetie, revolutie, terugkeer, verandering, wending omkeerbaar - reversibel omkeerwoord - palindroom omkegelen - omgooien, omverwerpen omkenteren - converteren, draaien, keren, omkeren, kantelen, omdraaien, omwenden, renverseren, wenden omkeren - draaien, kantelen, keren, omdraaien, omkiepen, teruggaan, wenden, wentelen omkering - draai, interversie, inversie, kentering, omgooien, omkieperen, ommekeer, omwerpen, wending, wenteling omkieperen - omgooien omklappen - ompraten omkleden - bedekken, bekleden, draperen, hullen, omkleden - bedekken, verkleden omkleding bedeksel, drapering , omkleedsel, verkleding omkleedsel - enveloppe, hoes, kaft, kleed, omhulsel, omkleding omslag, overtrek, sloop, tijk omklemmen - omkluisteren, omknellen, omvatten omklinken - kantelen, omslaan omkloppen - dooreenkloppen omkluisteren omklemmen omklutsen - dooreenklutsen, mengen omkomen - creperen, doodgaan, sneuvelen, sneven, sterven, stikken, vergaan, verliezen, verongelukken omkoopbaar corrupt, louche, onbetrouwbaar, oneerlijk, onguur, veil, venaal, verleidbaar omkoopbaarheid - corruptie, veilheid, venaliteit omkoopgeld - fooi, omkoopsom, smeer, steekpenning omkoopsom - smeergeld omkopen - corrumperen, veilen omkoperij - corruptie, subornatie omkrommen - kromtrekken omkukelen - omvallen omkwakken - omgooien, omverwerpen omkijken - omzien, rondzien, terugkijken omlaag beneden, benee, neder, nederwaarts, neer(waarts), terneer, zakken, zakkende omlaag gaan - af(dalen), neerdalen, neergaan, zakken omlaag ploffen - neerstorten, vallen omladen - overladen, overstouwen omlauweren - bekransen, bekronen omleg - omslag, zoom omlegeren - insluiten, omsingelen omleggen - stulpen omlegging - deviatie, omleiding omlegsel - boord, rand omleiding - omlegging omliggend - naburig , omgelegen, omgeving omliggend land - buurland, entourage, omtrek omloop - circuit, circulatie, criterium, fijt, gaanderij, galerij, koers, kringloop, omwenteling, overloop, ronde, rondgang, roulatie, trans, verzwering, wandeling omloop aan de vinger - fijt, panaritium omloop van een windmolen - zwikstelling omloopdijk ringdijk omlooptijd van de maan lunatie omlopen - circuleren, omgaan, omwentelen, rondlopen, rouleren, verstrijken, voorbijgaan omlijnen - afbakenen, begrenzen, concretiseren, omkaderen omlijning - afbakening, delineatie, kader, omtrek omlijsten - encadreren, omkaderen omlijsting - architraaf, encadrement, entablement, kader, lijst, montuur, passepartout, raam, rand, rollaag, omlijsting van een bril - montuur omlijsting van een opening - chambranle omlijsting van een prent - passe-partout omlijsting van een raam of deur - entoblement, kozijn omlijsting van een schilderij - lijst, kader ommanteling versterkingsgordel ommegang gaanderij, ronde, rondgang ommekant keerzijde ommekeer draai, inkeer, kentering, omkering, ommezwaai, revolutie,verandering, wending, wenteling ommeland - landstreek ommestaand - keerzijde, omstaand, rondom ommetje kuier, loopje, omweg, wandeling(etje) ommezien - handomdraai, ogenblik, oogwenk ommezijde - keerzijde ommezwaai - ommekeer, wenteling ommuren - omwallen ommuring - muurwerk, vestingmuur ommuurde stad - veste omnia - alles, elk, ieder omnibus - autobus, boemeltrein, stadsbus, stoptrin, trolleybus om niet - P.D. prodeo omnipotent almachtig, alvermogend omnium - wedren omnivoor alleseter omnivoren - beer, mens, varken omoe grootmoeder omofaag - vleeseter omoogje - picot omperking - afrastering, omheining, schutting ompraten - bekeren, bewerken, overhalen, overreden ompunt - middelpunt omranden - margineren omranding lijst omreden - omdat omrekenen - reduceren omringen - cerneren, insluiten, omgeven, omsluiten, omsingelen omringende gracht - singel omroepen - aankondigen, bekendmaken, uitzenden omroepvereniging avro, e.o., kro, ikor, ncrv, nos, sbs, tros, vara, veronica, vpro, omroeper - bellenman omroepinstallatie - radio omroepwagen - geluidswagen omroeren - mengen, mixen omrollen - kantelen, omduikelen, omrollen, tuimelen omruilen - omwisselen, ruil, verruilen, verwisselen omruiling - changement, conversie, echange, inwisseling, omruil, omwisseling, ruil, ruiling, uitwisseling, verandering, verwisseling omschakelen - overschakelen, veranderen omschansing - ommuring, schanswerk omscholen - heropleiden omschreven - circumscript omschreven klank - velaar omschrift van een munt legende, randschrift omschrijven - aanduiden, aangeven, bepalen, definiëren, parafraseren, uitduiden omschrijving bepaling, aanduiding, definitie, determinatie, parafrase, perifrase, signalement omschrijving in woorden - circumlocutie omschrijving van bouwwerk bestek omsingeld - ingesloten omsingelen - belegeren, cerneren, insluiten, omlegeren, omringen omsingeling beleg(ering), insluiting omslaan - aandoen, begroten, kantelen, kapseizen, kenteren, keren, kiepen, kieperen, neerslaan,ombuigen, omdoen, omdraaien, omkeren, omklinken, omrollen, omvallen, omvouwen, verdelen (gelijkelijk), wenden omslaan van belastingen - repartitie omslaan van een schip kapseizen omslaan van het achterste zeil - gijpen omslachtig - breedvoerig, langdradig, verbeus, wijdlopig omslachtig geheel van woorden - tirade omslachtige drukte rompslomp omslachtigheid - breedvoerigheid, omhaal, prolixiteit, wijdlopigheid omslag - allegatie, band, belasting, briefomslag, compres, couvert, doek, drukte, enveloppe, etui, gedoe, hoes, kaft, last, lust, map, moeite, naloop, omhaal, soesa, toestand, zak omslag aan een kleed - overslag omslag in de handel - peripetie omslag met documenten - actetas lapel, revers omslag van een gordijn - rabat omslag van een kleed - rabat omslag voor een boek - map omslag van jas lapel, revers omslagboor - zwengelboor omslagdoek - shawl omslagdoekje - sjaal, sjaaltje, stola, tissu omslager omroeper omslagrok (Ind.) - sarong omslagvel van boeken - jacket omslenteren - ronddwalen, rondslenteren omsloten ruimte - stal omsloten stuk grond - erf, kraal, reservaat, tuin, wildbaan omsloten stuk grond met fruitbomen - bogaard, boomgaard omsloten stuk land - erf, gaard(e), tuin omsloten waterkom in een tuin - vijver omsluieren - voileren omsluiten beteugelen, cerneren, enclaveren, inhouden, bevatten, impliceren, insluiten, omringen, omvademen, omvamen, omvangen, omvatten omsluitend bouwsel - ombouw omsluiting - afrastering, enclavement, hekwerk, omheining, schutting omsmeden hersmeden, raffineren omsmelten - hersmelten, raffineren omsmijten - omgooien, omsnoeren, omvergooien, om(ver)werpen, vernielen, verwoesten omspaden omspitten, omwerken, omgraven, vernielen, verwoesten omspannen - omvatten, omsluiten, omvamen omspitten - omdelven, omgraven, omspaden, omwerken omspringen - (be)handelen, omgaan, omverspringen omstampen - omschoppen omstander - ooggetuige, toeschouwer omstanders - publiek, toeschouwers omstandig ampel, breed(voerig), circumstantieel, gedetailleerd, angdradig, nauwkeurig, particulier, uitgebreid, uitvoerig,wijdlopig omstandig beschrijven - detailleren omstandig in alle bijzonderheden vertellen - particulariseren omstandigheden milieu omstandigheid bedoening, breedvoerigheid, circumstantie, eventualiteit, factor, feit, gebeurtenis, gelegenheid, geval, kwestie, situatie, toestand omstandigheid die iets doet geschieden - aanleiding omstandigheid die moeilijkheden veroorzaakt - bottleneck, dilemma, knelpunt omstandigheid die soms gevolgen heeft - aanleiding omstandigheid waarin men terecht komt - gedoe omstandigheid waarvan de werkelijkheid vaststaat - feit omstandig spreken - uitweiden omsteken - arborteren omstevenen - omvaren, omzeilen omstoeien - dartelen, dollen, ravotten, robbedoezen omstorten - omverwerpen, vernielen, verwoesten omstoten - omverwerpen, vernietigen omstreden - betwist omstreden gebied aan de Israëlische grens - Golan omstreden punt - geschilpunt, twistpunt omstreeks circa, nabij, nagenoeg, omennabij, ongeveer, omtrent, plusminus, rond omstreken - banlieu, buurt, omgeving, entourage, omtrek omstreken van grote stad - banlieue omstrengelen - omarmen, omklemmen, omsluiten, omsnoeren, omsukkelen, omvallen, omvatten om te bedanken - P.R. omtellen - aftellen omtocht omgang, optocht omtoeteren - rondvertellen, uitbazuinen omtogen - bedekken, bekleden, bekleed, omgeven, omhuld, omhullen, omtrekken, omtijgen omtoveren - herscheppen, veranderen, vervormen omtrek - bereik, boord, buitenlijn, buurt, contour, entourage, grenslijn, lijn, nabijheid, omgeving, ommeland, omstreek, omstreken, omvang, perimeter, rondte, rand, silhouet, omtrek die bij de hand is - (hand)bereik omtrekken - afbakene, afperken, omhalen, omhullen, omtogen, omtijgen omtreklijn - contour omtreksvorm - contourvorm omtrent aangaande, betreffende, circa, inzake, nabij, nopens, omstreeks, ongeveer, plusminus, rondom, zowat omtuimelen - ombuitelen, omvallen omtuining - hekwerk, omheining, schutting omtijgen - omhullen, omtrekken omturnen - veranderen omvaamd omspannen omvallen kantelen, kapseizen, kieperen, omduikelen, omkieperen, omkukelen, omslaan omvang - afmeting, bereik, bestek, betekenis, circumferentie, dikte, enceinte, extentie, grootte, hoegrootheid, kanten, omtrek, perimeter, portee, ruimte, sfeer, tour, uitgebreidheid, uitgestrektheid, volume, wijdte omvang van acht tonen octaaf omvang van menselijke stem diapason omvangen - omvatten, omgeven, inhouden, involveren omvangrijk breed, dik, groot, lijvig, ruim, uitgebreid, uitgestrekt, veelomvattend, vet, volumineus omvat het noordelijk gedeelte van Syrië Aleppo omvatten - begrijpen, bestaan, bevatten, behelzen, encadreren, impliceren, includeren, inhouden, intomen, involveren, meebrengen, omgeven, omhelzen, omklemmen, omringen, omsingelen, omsluiten, omspannen, omvangen, ophouden, recluteren omvatting - kader, lijst, montuur, omlijsting omver andersom, omgevallen, ondersteboven, onderuit, overhoop omverblazen - doodschieten, fussileren, neerknallen, neerschieten, omverlappen omvergooien - kantelen, omgooien, omsmijtenvloeren, verijdelen, vloeren omverhalen afbreken, ruïneren, slopen, vernielen, vernietigen, verwoesten omverhalen van bomen - rooien omverpraten - omturnen, overhalen, overreden, overtuigen omverrukken - neerhalen, omrukken, vernielen, verwoesten omverslaan - kantelen, omkiepen omverwerpen - omgooien, omkegelen, omslaan, omsmijten, renverseren, verijdelen omverwerpend subversief omverwerping - demolitie, eversie omvlochten drankfles mattekeesje omvormen reformeren, transvormen omvormer - transformator omvorming - metamorfose, reforme, transformatie, vervorming omvouwen - omslaan om wat - waarom omweg - detour, kronkelweg, omhaal, ommetje omwenden - draaien, keren, omkeren omwentelen - rollen, omdraaien, omkeren, zwenken omwenteling draaiing, keer, omdraaiing, ommekeer, ommezwaai, omwending, oproer, opstand, revolutie, ronddraaiing, rotatie, toer, tour, verandering, wending, omwentelingsgezind revolutionair omwentelingslichaam rotor omwerken - ploegen, spitten, verzetten omwerpen - omgooien, omsmijten omwerping - subversie omwikkelen - inrollen, omhullen omwille van - vanwege, wegens omwinden - wikkelen omwindsel omhulsel, bedekking omwisselen ruilen, inruilen, omruilen, verruilen omwisseling – ruil omwisseling van geld - change omwoeld koper- of ijzerdraad in vrouwenmuts - karkas omwoelen omwerken, dooreen woelen omwoelen van grond - eggen, ploegen, spitten omwonden ijzerdraad - lalton omwonen - perioeci omwoners - buren omzagen - kappen omzagen van bomen - vellen omzeilen ontlopen,ontwijken, vermijden omzendbrief circulaire, missive, rondschrijven omzet - afname, afzet, debiet, handel, slijterij, verkoop omzetten - converteren, konverteren, omstempelen, permuteren, verwisselen omzetten in geld - verzilveren omzetting - inversie omzetting in geld - monetisatie, realisatie omzetting van klanken - metathesis, transponatie, transponering omzetting van schuld met lagere rente - conversie omzetting van voedingsstoffen - assimilatie omzetting van voedingsstoffen assimilatie omzichtig bedachtzaam, behoedzaam, diplomatiek, menageus, diplomatisch, voorzichtig omzichtigheid beleid, tact omzien - omkijken omzoming rand, boord omzwaai breedvoerigheid, omhaal, omslag omzwaaien - cirkelen, draaien, omslaan, omturnen, omwenden, rondzwaaien, zwenken omzwachtelen - verbinden omzwalken - omdolen, omzwerven omzwenking met de voet - draaisprong omzwerven (om)dolen, (om)dwalen omzwervend - vulgivaag omzwerving - dooltocht, dwaaltocht, odyssee, peregrinatie, vagabondage onaandachtig - onattent, onoplettend, verstrooid onaandoenlijk apatisch, flegmatiek, flegmatisch, frigide, glashard, hard, koel, koud, laconiek, ongevoelig, onverstoorbaar onaandoenlijke man - stoïcijn onaandoenlijkheid - apathie, flegma, ongevoeligheid, soliditeit onaangedaan - koud, ongeroerd, ongevoelig, ijskoud onaangekondigd - onaangemeld, ongemeld onaangenaam akelig, bar, belabberd, beroerd, desgreabel, ellendig, eng, gemeen, guur, hatelijk, hinderlijk, honend, knorrig, krenkend, kwaad, kwetsend, lastig, lelijk, mishaaglijk, misselijk, mottig, naar, nurks, onaardig, onbehaaglijk, ongenietbaar, ongenoeglijk, ongepast, ongevallig, onplezierig, ongezellig, onhebbelijk, onprettig, onsmakelijk, onwelgevallig, onwelkom, pestilent, pijnlijk, smadelijk, spijtig, verdrietelijk, verdrietig, vervelend, zuur onaangenaam geluid gekras, gepiep, krassen onaangenaam gevoel angst, jeuk, krieuwel, kriebel, onlust, pijn onaangenaam gezicht - tronie onaangenaam hard rauw, ruw onaangenaam koud guur, kil onaangenaam maken - bederven, vergallen, verpesten onaangenaam persoon - akeling, engerd, etre, kniesoor, naarling, nurks onaangenaam ruiken - stinken onaangenaam smakend - bitter, flauw, sterk, garstig, ranzig onaangenaam weer noodweer onaangenaam werkje – akkefietje, corvee onaangenaam zoet miers, mierzoet onaangenaamheid - bitterheid, desagrement, krakeel, last, moeilijkheid, pestilentie, proef, toetsing onaangename bejegening - terging onaangename discussie - twistgesprek onaangename droom - nachtmerrie onaangename drukte - last onaangename ervaring - flop onaangename gelaatsuitdrukking - grijns, sneer onaangename gesteldheid - buikpijn, hoofdpijn, kater, koliek, koorts, maagpijn onaangename geur stank onaangename gevolgen hebben - aanbranden onaangename gewaarwording angst, buikpijn, kiespijn, maagpijn, malaise, onbehagen, pijn, schrik, vrees, onaangename kerel - barbaar, beul, bloedhond, bullebak, dondersteen, egoïst, genieperd, monster, onmens, pestkop, plaaggeest, tiran onaangename natte koude kilheid, kilte onaangename onderbreking storing onaangename reuk stank, luchtje onaangename taak akkefietje, akkevietje, penitentie onaangename tijding jobstijding onaangename verblijfplaats bak, cel, erebus, gevang(enis), hel, lik, nor, petoet onaangename vertrekking van het gelaat grijns onaangename vrouw kreng, feeks, tang onaangepast asociaal onaangeraakt gaaf, heel, intact, maagdelijk, onberoerd, ongerept onaangeroerd gaaf, heel, intact, maagdelijk, ongerept, ongeschonden, volledig onaangeroerd zijn - liggen onaangestoken - onbesmet onaangetast - maagdelijk, onaangeraakt, onaangeroerd, onbetreden, ongerept, rein, zuiver onaangevochten - onbetwist onaangezien alhoewel, niettegenstaande onaanlokkelijk - onaantrekkelijk, onbekoorlijk onaannemelijk - fabelachtig, fantastisch, inacceptabel, ongeloofbaar, ongelooflijk,ongeloofwaardig, verwerpelijk onaanraakbaar taboe, heilig onaantastbaar heilig, ongerept, onkreukbaar, onschendbaar, taboe onaantrekkelijk - lelijk, onaanlokkelijk, onbekoorlijk, ongevoelig onaanvaardbaar - verwerpelijk onaanvechtbaar evangelie onaanzienlijk futiel, gering, klein, miniem, nederig, nietig, obscuur, onbeduidend, onbelangrijk, onbetekenend, onooglijk, ootmoedig, smal onaanzienlijk dorp negorij, gat, gehucht onaardig bars, bits, koel, lelijk, nors, onaangenaam, onbeleefd, onbevallig, onheus, onplezierig, onvriendelijk onaards - hemels onachtzaam achteloos, inattent, nonchalant, nalatig, onattent, onoplettend, onverschillig, onvoorzichtig, slordig, verzuimachtig, zorgeloos onachtzaamheid aanhoudend, achteloosheid, contenu, achteloosheid, nalatigheid, negligentie, onoplettendheid onafgebroken, slordigheid, steeds, voortdurend onadellijk - laag, onedel onadellijke bij de Romeinen - plebejer onaf - niet klaar, onafgemaakt, onvoltooid onafgebroken - aaneengeschakeld, aanhoudend, alaan, aldoor, altoos, altijd, bestendig, blijvend, continu, doorlopend, eeuwig, gedurig, geregeld, gestaag, gestadig, lijfelijk, ononderbroken, onophoudelijk, onverpoosd, permanent, perpetueel, regelmatig, staag, steeds, uitentreuren, voortdurend onafgebroken harde storm - staagorkaan onafgebroken naar één punt kijken ogen, staren, turen onafgekort - voluit onafgemaakt onaf, onafgewerkt, onvoltooid onafgemaakt beeldwerk - torso (van Hercules) onafgerichte soldaat - recruut onafgewend - onafgebroken, onophoudelijk onafgewerkt - onvoltooid, ruw onafhankelijk autonoom, eigenmachtig, independent, liberaal, merdeka, onbelemmerd, ongebonden, vrij, zelfstandig onafhankelijk maken - immediatiseren onafhankelijk vorst - souverein onafhankelijkheid autonomie, independentie, vrijheid, zelfbestuur, zelfstandigheid onafkeerbare toekomst - lot, noodlot onaflosbaar - inconvertibel onaflosbare Nederlandse staatsschuldbrief - integraal onafscheidbaar onafscheidelijk onafscheidelijk adherent, connex, inseparabel, onafscheidbaar, verknocht onafscheidelijk behorend bij - adherent onafscheidelijk verbonden adherent, inherent, innig onafscheidelijke tweelingbroers – dioscuren onafwendbaar onontkoombaar, inevitabel, noodzakelijk, onvermijdelijk onafwendbaar gevolg - noodzaak onafwendbaar kijken - staren onafwendbare macht noodlot onafzetbaar - inamovibel, onafzettelijk onafzetbaarheid - inamovibiliteit onafzienbaar - eindeloos, onafzienlijk, onbegrensd onafzienbare tijdsruimte - aeon onalledaags bijzonder, bizonder, buitengewoon, extra onanie - zelfbevrediging onappetijtelijk onfris, onguur, onsmakelijk, vies onarglistig - oprecht onattent nalatig, onachtzaam, onoplettend, onverschillig onbaatzuchtig altruïstisch, belangeloos, caritas, edelaardig, edelhartig, edelmoedig, onzelfzuchtig filantropie, gul, naastenliefde, royaal, vrijgevig, onbaatzuchtig mens - altruïst, begunstiger, filantroop, goedbloed, leidsman, Maecenas, mensenvriend, weldoener onbaatzuchtigheid altruïsme, caritas, filantropie, naastenliefde onbarmhartig - barbaas, genadeloos, gevoelloos, hard, inclement, koud, liefdeloos, meedogenloos, ongenadig, ongevoelig, wreed onbarmhartig mens - tiran, wreedaard onbarmhartige (de) - Nero onbarmhartigheid - hardheid, meedogenloosheid, wreedheid onbebouwd braak, braakliggend, kaal, leeg, novaal, onontgonnen, wild, woest onbebouwd gebied plein, vlakte, woestijn onbebouwde grond - dries onbebouwde grond om huis - werf onbebouwde ruimte in een stad - plein onbebouwde vlakte - steppe, woestijn onbedaarlijk hevig, onstuimig onbedaarlijk lachen - schateren onbedacht - onberaden, onnadenkend, voorbarig onbedacht handelend - voorbarig onbedachtzaam doldriest, doldriftig, dolzinnig, driest, lichtvaardig, lichtzinnig, onbekookt, onbesuisd, onbezonnen, onnadenkend, onstuimig, roekeloos, voorbarig, woest, ijlhoofdig, onbedachtzaamheid - inconsideratie, onbezonnenheid, onnadenkendheid onbedeesd - koen, onbeschroomd, vrijmoedig onbedekt bloot, kaal, naakt, ontbloot, openlijk onbedorven fris, gaaf, gezond, ingénu, maagdelijk, naïef, onschuldig, onwetend, pluis, rein, vers, zuiver onbedreven links, nieuw, onbekwaam, onervaren, ongemanierd ongeoefend, onhandig, plomp, zonderling onbedreven persoon - klungel, kruk, stuntel onbedrieglijk oprecht onbedrukt - blanco, leeg, wit onbeducht - dapper, onbevreesd, stoutmoedig onbeduidend alledaags, armzalig, banaal, bedroevend, beuzelachtig, dom, eenvoudig, flatulent, frivool, futiel, geesteloos, gering, hol, irrelevant, kinderachtig, klein, leurachtig, licht, lorrig, nietswaardig, minderwaardig, miniem, nestig, naïef, nietig, nietszeggend, onbelangrijk, onbenullig, onbetekenend, onnozel, onooglijk, pygmeeïsch,pover, prullig, tenger, triviaal, ijdel, onbeduidend dichtwerk - gerijmel onbeduidend gebabbel - klets onbeduidend geval futiliteit, kleinigheid, nietigheid, nulliteit onbeduidend iets - prul, vod onbeduidend persoon lor, nietsnut, nul, prul, onbeduidend vertelsel - beuzelarij onbeduidende persoonlijkheid - nulliteit onbeduidende plaats negorij, gehucht onbeduidende zaak beuzeling, kleinheid, nesterij, nietigheid, wissewas onbeduidendheid - exiguïteit, nietigheid, nulliteit onbedwingbaar - adamant, onbeteugelbaar, onbetoombaar, onblusbaar, ontembaar, tomeloos onbedwongen - ongetemd, vrij, wild, woest onbedijkt land - kwelder, schor onbegaan onbetreden onbegaanbaar - impracticabel onbegonnen - eeuwig, oneindig, onmogelijk onbegonnen werk - sisyfusarbeid, sisyfuswerk onbegrensd - eindeloos, grenzeloos, mateloos, oeverloos, onafzienbaar, onbepaald, onbeperkt, ongelimiteerd, onmetelijk, onuitvoerbaar, uitgestrekt onbegrensdheid - infiniteit onbegrijpelijk duister, diepzinnig, geheimzinnig, grenzeloos, inconcevabel, mysterieus, onbevattelijk, ondoorgrondelijk, onduidelijk, onnaspeurbaar, onverklaarbaar, onverstaanbaar, raadselachtig, verward, vreemd, wonderbaar, wonderbaarlijk, wonderlijk, onbegrijpelijke spreuk - orakelspreuk onbegrijpelijke zaak mysterie onbegroeid - kaal onbehaaglijk akelig, gedeprimeerd, gènant, kil, koud, malaise, naar, onaangenaam, onbevallig, ongezellig, onprettig, vervelend onbehaaglijk gevoel kou, onrust, onvrede, schuld onbehaard - haarloos, kaal, naakt onbehagelijke verlegenheid - gène, schaamte onbehagen - misnoegen, onlust onbeheerd (van goederen) - jacent onbeheerst bandeloos, doldriest, driftig, onbesuisd, onbezonnen, onnadenkend, onstuimig, ruw, wild, woest onbehendig links, onhandig onbehoedzaam onbezonnen, onvoorzichtig onbeholpen - houterig, links, onhandig, primitief, stumperig, stuntelig onbeholpen persoon klaas, lomperd, lummel, stuntel, sukkel, sul onbeholpen prutsen - modderen onbeholpen prutser - modderaar onbeholpen ventje - nozem onbeolpen werken - prutsen, stumperen, stuntelen, tobben onbehoorlijk - aanstotelijk, atopisch, boers, brutaal, bruut, impertinent, incorrect, lomp, onbeleefd, onbeschaafd, onbeschaamd, onbeschoft, onbetaamd, onbetamelijk, onfatsoenlijk, ongemanierd, ongepast, ongepermitteerd, onhebbelijk, onkies, onnet, onoirbaar, onoorbaar, ontoelaatbaar, onwelvoeglijk, pervers, ruw, stuntelig, vlegelachtig onbehoorlijk gedrag brutaliteit onbehoorlijke tijd - middernacht, ontij, ontijd onbehouwen boers, bot, cru, grof, lomp, onbesuisd, ongemanierd, plomp, ruw, wild, woest onbejaard minderjarig, onmondig onbekeerd onverbeterd onbekend anoniem, n.n.,obscuur ongewoon, vreemd, onbekend in Nederland berg, gletsjer, lawine onbekend met - ignorant, onbewust, onkundig, onwetend onbekendheid - obscuriteit onbekende anonymus, n.n., vreemde onbekende grootheid in de wiskunde x, y, z onbekleed - kaal onbepaalbaar - indeterminabel, ondefinieerbaarn onbeklemd - opgeruimd onbeklemtoond - toonloos onbeklemtoond deel van een maat opmaat onbeklemtoonde klank weglaten - exileren onbeklemtoonde lettergreep thesis onbekommerd - gerust, onbezorgd, ongedwongen, ongegeneerd, opgeruimd, rustig, zorgeloos onbekommerdheid - bedaardheid, onbezorgdheid onbekookt onbezonnen, ondoordacht, onstuimig, onzinnig, oppervlakkig onbekoorlijk lelijk, onbevallig, onbekrompen edel, edelmoedig, genereus, goedgeefs, grootmoedig, gul, liberaal, mild, nobel, overvloedig, royaal, ruim, rijkelijk, vrijgevig onbekrompenheid - liberaliteit, licht onbekwaam aangeschoten, beschonken, dronken, incapabel, incompetent, knoeier, krukkig, onbedreven, onbevoegd, ongeschikt, ontoereikend onbekwaam persoon beunhaas, dronkelap, knoeier, prutser onbekwaam mens - knoeier, prutser onbekwaam tot werken invalide onbekwaamheid - incapaciteit, ongeschiktheid onbekwaamheid tot arbeid - invaliditeit onbeladen - leeg, onbelast onbelangrijk - alledaags, bijkomstig, irrelevant, goedkoop, klein, minderwaardig, nietig, nietsbetekenend, nietswaardig, nietszeggend, onaanzienlijk, onbeduidend, onbenullig, onbetekenend, onnozel, secundair, weinig onbelangrijk gesprek praatje onbelangrijk mens leeghoofd, nietsnut, nonvaleur, onbenul onbelangrijk persoon - leeghoofd, nul onbelast - belastingvrij, leeg, ledig, onbeladen, vrij onbeleefd boers, bot, brutaal, grof, honds, impertinent, lomp, plomp, onaardig, onbehoorlijk, onbeschaafd, onbeschaamd, onbescheiden, onbeschoft, onfatsoenlijk, ongegeneerd, ongelikt, ongemanierd, ongeciviliseerd, onheus, onhoffelijk, onkies, onnet, onopgevoed, onvriendelijk, onwellevend, ruig, ruw, vlegelachtig onbeleefdheid onwellevendheid onbeleefd mens - lomperd, lomperik, nonvaleur onbeleefd persoon - boer, hark, heikneuter, kaffer, lomperd onbeleefdheid - impertinentie, inciviliteit, lompheid, onwellevendheid, plompheid onbelegd - droog, kaal onbelemmerd - ongedwongen, ongehinderd, ongeremd, open, tolvrij, vlot, vrij(uit), ruim, onbelendend - vrijstaand onbelet - ongestoord, rustig, vrij onbemerkt - ongezien, onopgemerkt onbemiddeld arm, minvermogend, ongegoed, onvermogend onbemind impopulair onbemindheid - impopulariteit onbeminnelijk - kwaadaardig, lelijk, onaardig, onbenepen onbeneveld helder, helderziend, onbewolkt onbenul - dommerik, leeghoofd, stumper onbenullig achterlijk, bot, dom, flut, geesteloos, kinderachtig, levenloos, loom, maf, onbeduidend, onnozel, onverstandig, slaap, stom, stompzinnig, stumperig, sullig, vadsig onbenullig iets - bagatel, futiliteit onbenullige jongen - slungel onbenullige zaak futiliteit onbenulligheid - domheid, nietigheid, nulliteit, stompzinnigheid onbepaalbaar - indeterminabel, ondefinieerbaar onbenulligheid - domheid, nietigheid, nulliteit, stompzinnigheid onbepaald algemeen, eindeloos, indistinct, infinitief, onbegrensd, onbeperkt, onzeker, vaag, willekeurig onbepaald gebieder - souverein onbepaald gezaghebber dictator onbepaald hoofdtelwoord - alle(s), elk, elkeen, enig, enkele, ettelijke, geen, ieder(een), iets, men, menig, (n)iemand, niets, sommige, vele, weinige onbepaald lidwoord - een onbepaald persoon iemand onbepaald rangtelwoord allemaal, hoeveelste, laatste, middelste, zoveelste onbepaald telwoord - enige, enkele, enige, evenveel,grenzeloos, grenzenloos, meer, meest, menig, veel, verscheidene, weinig onbepaald voornaàmwoord alles, ander, elk(een), enig(e), geen, het, hetgeen, ieder(een), iegelijk, iet, ietwat, menig, menigeen, (n)iemand, niemendal, niet, niets, iets, men, sommige, veel, vele onbepaald telwoord - enige, ettelijke, evenveel, meer, meest, menig, veel, weinig, onbepaalde hoeveelheid aantal, bende, berg, drom, enkele, handvol, hoop, horde, iets, ietwat, kudde, massa, meerderheid, meeste, menig, menigte, minderheid, minste, partij, stapel, tal, troep, vlucht, weinig, zoveel onbepaalde plaats ergens onbepaalde tijd - eens, ooit onbepaalde volmacht m.s.c. onbepaalde wijs infinitief onbepaaldheid onbeperktheid, onbegrensdheid; onzekerheid, vaagheid onbeperkt - absoluut, eindeloos, grenzeloos, helemaal, lichtzinnig, ongelimiteerd, onbegrensd, onbelemmerd, onbepaald, onbegrensd, onbelemmerd, ongebonden, onmetelijk, onbegrensd, lichtzinnig, volstrekt, vrij onbeperkt gezaghebber - dictator onbeperkt heersend - oppermachtig, souverein, verheven onbeperkt heerser dictator onbeperkte heerschappij - absolutisme, alleenheerschappij, autocratie, onbeperktheid onbeperkte macht - almacht onbeperkte machtsuitoefening - dictatuur onbeperkte oppermacht - alleenheerschappij onbeperkte volmacht - carte blanche, plenipotentie onbeperktheid absolutisme onbeplant - dor, kaal onberaden lichtvaardig, lichtzinnig, loszinnig, onbedacht, onbekookt, onbezonnen, ondoordacht, onvoorzichtig, roekeloos, stout, vermetel onberaden koen - vermetel onberedeneerbaar irrationeel onberedeneerd - dwaas, emotioneel, ondoordacht, onverstandig onberedeneerde afkeer of tegenzin - antipathie onberedeneerde gewoonte sleur onbereid - ongenegen onbereidwillig - ongenegen onbereikbaar - utopisch onbereikbaar ideaal - utopie onberekenbaar grillig, nukkig, onbetrouwbaar, ongestadig, onvast, onzeker, wisselvallig onberekenbaar gebeuren - toeval onberekend - natuurlijk, ongedwongen, ongeschikt, ongepast onberispelijk - af, correct, foutloos, inculpabel, impeccabel, keurig, korrect, korrekt, net, onbesproken, perfect, tiptop, volmaakt, voortreffelijk, zuiver onberispelijkheid - correctheid, korrekt onberoemd - obscuur onberoepbaar doof stokdoof onberoerd koud, onaangedaan, onaangenaam, onbewogen, ijskoud onberijmd - rijmloos onbeschaafd barbaars, boers, bot, bruut, cru, insolent, lomp, onbeleefd, oneffen, ongemanierd, ongepolijst, onnet, ordinair, plat, pummelachtig, rustiek, ruw, vulgair, wild, woest, zedeloos, onbeschaafde barbaar, wilde onbeschaafdheid - botheid, lompheid, ruditeit, rusticiteit, ruwheid onbeschaafd persoon - barbaar, fieft, proleet, wreedaard onbeschaamd brutaal, cru, cynisch, driest, eervergeten, euvelmoedig, geassureerd (Z.N.), gewetenloos, honds, insolent, impertinent, impudent, kapitaal, lomp, onbehoorlijk, onbeschaafd, onbeschoft, schaamteloos onbeschaamdheid impudentie onbeschadigd gaaf, heel, intact, intakt, ongedeerd onbescheid overmoed, driestheid, vermetelheid, onbescheidenheid onbescheiden - aanmatigend, brutaal, driest, indiscreet, insolent, ongepast, onkies, onwellevend, vermetel, vrijpostig onbescheiden reporter - persmuskiet onbescheidenheid brutaliteit, indiscretie, ongepastheid, onwellevendheid, onwelvoeglijkheid onbeschermd - onbeschut, vogelvrij, weerloos onbeschoft brutaal, cru, cynisch, grof, honds, impertinent, impudent, inhalig, insolent, lomp, onbeleefd, onbeschaamd, onfatsoenlijk, ongelikt, ongemanierd, onvriendelijk, schrokkig onbeschofte uitval - algarade onbeschoftheid - brutaliteit, impertinentie, onbeleefdheid onbeschoft persoon - domoor, kinkel, lomperd, prol, vlegel onbeschreven blanco, blank onbeschroomd frank, onbedeesd, vlot, vrij, vrijmoedig onbeschrijfelijk onzegbaar, nameloos, vreselijk, zeer onbeschroomd - astrant, brutaal, frank, koen, onbedeesd, onbevangen, schromelijk, vlot, vrij(moedig), vrijpostig onbeschut onbeschermd onbesefbaar ondoorgrondelijk onbeslagen onvoorbereid onbeslist gelijk, kiet, onbeslecht, onzeker, open, quitte, remise, twijfelachtig, wisselvallig onbesliste wedstrijd draw, remise, gelijkspel onbeslistheid - aarzeling, indecisie, onzekerheid, twijfel, weifeling onbesmet goed, helder, onbevlekt, onbezoedeld, rein, vlekkeloos, zuiver onbespied geheim, verborgen onbespreekbaar - taboe onbesproken - eerbiedwaardig, onaangeroerd, onberispelijk, respectabel, venerabel onbestand wisselvalligheid, onbestendigheid onbestelbaar poststuk rebut onbestelbare brief - rebut, rebuut onbestemd - onbepaald, onzeker, vaag onbestendig - aarzelend, bedenkelijk, buiig, dubieus, duister, grillig, instabiel, labiel, los, mutabel, onbepaald, onberekenbaar, onbeslist, onbetrouwbaar, ongestadig, ongewis, onstandvastig, onvast, onzeker, raadselachtig, regenachtig, twijfelachtig, vaag, variabel, veranderlijk, vergankelijk, wankel(baar), wispelturig, wisselvallig, wuft onbestendig mens - proteus, weerhaan onbestrafbaar - inculpabel onbestreden - onbetwist onbestuurbaar - stuurloos onbestuurd - onbeheerst onbesuisd - doldriest, doldriftig, dol(zinnig), driest, driftig, dwaas, lichtzinnig, onbedachtzaam, onbeheerst, onbehouwen, onbekookt, onnadenkend, onstuimig, roekeloos, razend, ruw, schieloos, teugelloos, wild, woest, tomeloos, voorbarig, uitzinnig, ijlhoofdig, onbesuisd slaan - houwen onbetaalbaar - duur, kostelijk, onschatbaar, onwaardeerbaar onbetaalbare schuld - achterstand, reces onbetaald - onvoldaan onbetamelijk - aanstotelijk, brutaal, dubbelzinnig, ergerlijk, impertinent, indecent, onbehoorlijk, onbeleefd, oneerbaar, onfatsoenlijk, ongepast, onhebbelijk, onkies, onoirbaar, onoorbaar, onvertogen, onvoegzaam, onwellevend, onwel(voeglijk), onzedelijk, stuitend onbetekenend flut, iel, klein, luimig, nietig, onbeduidend, onbelangrijk, simpel, wrevelig onbetekenend mens nonvaleur, nul, onbeteugeld - bandeloos, buitensporig, onbedwongen, onbelemmerd, onbetoomd, onverhinderd, teugelloos, tomeloos, vrij, wild, woest onbetoogbaar onbewijsbaar onbetoonde lettergreep in een vers - thesis onbetreden zandplaat drijfzand onbetrouwbaar - achterdochtig, argwanend, bedrieglijk, gemeen, insolide, kameleontisch (fig.), leugenachtig, loens, loos, los, louche, malafide, mistrouwig, oneerlijk, ongewis, onvast, onzeker, perfide, suspect, tendentieus, vals, verdacht, wantrouwig, onbetrouwbaar persoon bedrieger, leugenaar onbetwijfelbaar indubitabel onbetwist erkend, onbestreden, uitgemaakt, vaststaand, vrij, wettig onbetwistbaar duidelijk, incontestabel, indiscutabel, indisputabel, klaar, ongetwijfeld, onloochenbaar, ontegensprekelijk, ontegenzeglijk, ostentatief, toonbaar, wettelijk, zonneklaar onbevaarbare stroom bergbeek, stortbeek onbevallig lelijk, onbekoorlijk onbevangen ingénu, objectief, natuurlijk, onbeschroomd, ongedwongen, onpartijdig, vrij(moedig ) onbevangenheid - losheid, objectiviteit, onbeschroomdheid ongedwongenheid, vrijmoedigheid onbevaren - onbedreven, onervaren onbevaren matroos - baar, bamboes onbevattelijk - dom, domheid, ingewikkeld, onbegrijpelijk, ondoorgrondelijk, traag onbevestigd - ongecontroleerd, onzeker, onbevlekbaar - immaculabel onbevlekt - blank, brandschoon, helder, intact, onbesmet, onbezoedeld, ongerept, ongeschonden, rein, schuldeloos, sereen, schoon, smetteloos, vlekkeloos, zuiver onbevlektheid - virginiteit onbevloeid rijstland ladang, tegal(an) onbevochten - onaangevochten, onbestreden, onbetwist onbevoegd illegaal, incapabel, incompetent, irridenta, onbekwaam, oncapabel, ongediplomeerd, ontoereikend onbevoegd arts - hagemeester, kwakzalver onbevoegd kunstrechter - Midas onbevoegd verklaren - recuseren onbevoegde - leek onbevolkt - desolaat, eenzaam, verlaten onbevooroordeeld liberaal, objectief, onbevangen, onpartijdig, vooruitstrevend, vrijmoedig onbevredigd - ontevreden, onvoldaan, teleurgesteld onbevredigend - onvoldaan, teleurstellend onbevreesd boud, dapper, driest, gerust, koen, moedig, onbeducht, onbevrozen(Z.N.), onversaagd, onvervaard, stout(moedig), stoutweg, vrijmoedig, onbevroren gedeelte in ijsvlakte - bijt, wak onbevrucht - gust, schier onbewassen - kaal, onbegroeid onbeweegbaar onverzettelijk, onwrikbaar, pal, stijf onbeweeglijk doodstil, immobiel, inflexibel, lam, muisstil, onbewogen, onverzettelijk, onwrikbaar, pal, roerloos, star, stijf, stil, stokstijf, strak, stram, vast onbeweeglijk kijken staren onbeweeglijkheid immobiliteit, ongevoeligheid, roerloosheid, starheid, stijfheid onbeweend - onbetreurd onbewerkt - anorganisch, braak, grof, naturel, ruw onbewerktuigd anorganisch onbewezen - aangenomen, onbeproefd, ongestaafd onbewezen gedachte theorie onbewezen grondstelling axioma onbewezen stelling hypothese onbewijsbaar - onbetoogbaar onbewimpeld cru, eerlijk, onbeschroomd, ongedwongen, onomwonden, onverbloemd, onverholen, open(hartig), rechtstreeks, rechtuit, rondweg, ronduit, ruiterlijk onbewogen bedaard, effen, gevoelloos, hard, impassibel, kalm, koel, koelbloedig, koud, onaangedaan, onberoerd, onverschillig, onverzettelijk, onwrikbaar, pal, roerloos, rustig, star, stil, strak, uitgestreken, vast, wreed, onbewogenheid - kalmte, onverschilligheid onbewolkt helder, klaar, opgeruimd, sereen, vrolijk, wolkeloos onbewoonbaar huis krot onbewoond leeg(staand ), uitgestorven, verlaten, woest onbewust automatisch, Ignorant, instinctief, instinctmatig, onbekend, onopzettelijk, onwetend, onbewuste neiging - drift onbezegeld onbekrachtigd, onbevestigd onbezet ledig, leeg, leegstaand, onvervuld, open, openstaande, vacant, vrij onbezield dof, dood, koud, levenloos onbezocht - alleen, eenzaam onbezoedeld - onbesmet, onbevlekt, rein, sereen, vlekkeloos, zuiver onbezoldigde docent aan een universiteit - privaatdocent onbezonnen - aalwaardig, aalwarig, astrant, blindelings, dol, dolzinnig, driest, frivool, heethoofdig, imprudent, impulsief, lichtvaardig, lichtvaardigheid, lichtzinnig, onbedachtzaam, onbedachtzaamheid, onbehoedzaam, onbekookt, onberaden, onberadenheid, onberedeneerd, onbezonnenheid, ondoordacht,onnadenkend, onrijp, onverstandig, onvoorzichtig, onwijs, overmoedig, roekeloos, vermetel, voorbarig onbezonnen jongeling - wulp onbezorgd - gerust, luchtig, nalatig, onbekommerd, onbesteld, opgeruimd, vrolijk, zorgeloos onbezorgdheid - onbekommerdheid, zorgeloosheid onbezwalkt - glanzend, helder, onbeneveld, onbesmet, onbewolkt, rein, smetteloos, vlekkeloos onbezweken - pal, standvastig, volhardend onbillijk irraisonnabel, onredelijk, onrechtmatig, onschappelijk, onwelwillend onbillijk recensent - criticaster, krententeller, muggezifter, Zoilus, onbillijkheid - onredelijkheid onbloedig - vreedzaam onboetvaardig verstokt onboetvaardigheid - hardnekkigheid, impenitentie, verstoktheid onbrandbaar - vuurbestendig, vuurvast onbrandbare stof asbest onbruikbaar - bedorven, kapot, nutteloos, ondeugdelijk, ongeschikt, onhandzaam, onnuttig, vernield, waardeloos, onbruikbaar drukwerk misdruk onbruikbaar maken bederven, beschadigen, demonteren, stukmaken, verdelgen, vernagelen, vernielen, vernietigen, verwoesten onbruikbaar overblijfsel wrak onbuigbaar - star, stijf onbuigbaar rededeel partikel onbuigzaam hard, hardnekkig, inflexibel, koppig, onhandelbaar, onverzettelijk, star, stijf, stram, stug, weerbarstig onbuigzaamheid - inflexibiliteit, koppigheid, stijfheid, stramheid, stugheid, weerbarstigheid onchristen - heiden oncologie - gezwellenleer oncomfortabel hinderlijk, lastig, ongemakkelijk, onprettig onconventionael - gemoedelijk, informeel, onvormelijk onctie - zalving ondaad gruweldaad, misdaad, overtreding, wandaad ondankbaarheid ondank ondanks - desondanks, edoch, niettegenstaande, nillens(Z.N.), ongeacht, spijts, trots ondanks dat - niettemin ondeelbaar - indivisibel ondeelbaar bestanddeel van stof of geest anion, atoom, eenheid, ion, monade ondeelbaar getal priemgetal ondeelbaar stofdeeltje - atoom, ion, neutron, proton ondegelijk onsolide, oppervlakkig, prutsig, wuft ondenkbaar - imaginair, irreëel, onbestaanbaar, verbazend onder adjunct, basaal, beneden, gedurende, hypo (Gr.), inter(Lat.), minder, parterre, sub, temidden (van), tijdens, vice onder andere o.a. onder andere naam - alias, incognito, pseudoniem onder de oppervlakte van de zee gelegen - submarinaal onder de rib gelegen - subcostaal onder de rubriek s.r. onder de tong - sublinguaal onder de wind - lijwaarts onder dwang gedwongen onder een ander plaatsen - subordineren onder een bepaalde vorm voorstellen - inkleden onder elkaar - intiem, ondereen, onderling onder elkaar mengen - meieren onder het hersenvlies gelegen - subduraal onder het nodige voorbehoud r.r. onder het oor gelegen - subauriculair onder het (dat) woord s.v. onder het ijs - subglaciaal onder hofrecht horig onder ogen zien - trotseren onder ons apartje, internos, entre nous, onderonsje onder vier ogen - particulier, privatim, privé onder voorwaarde dat - mits, tenzij, voorwaardelijk onder water zetten - inunderen, submergeren onder woorden brengen - formuleren, redigeren onder zeer streng toezicht - curatele onderaan - beneden onderaards bomvrij gewelf - kazemat onderaards gewelf - bunker, katakombe, kazemat, souterrain onderaards graf catacombe onderaards hol krocht, spelonk, grot onderaards hol in een gevangenis - oubliëtte onderaards plantendeel wortel onderaards verblijf - gewelf, hol, holograaf onderaards verdedigingswerk - bunker, kazemat onderaards waterbekken - cisterne onderaardse gang - catacombe, crypte, grot, haagte, spelonk, tunnel onderaardse gang door de hoofdwal - poterne onderaardse gevangenis - oubliëtte onderaardse grafkamer catacombe onderaardse kapel crypt, crypte onderaardse plaats - mijn onderaardse plantenstengel bol, knol, wortel onderaardse ruimte grot, hol, krocht, spelonk onderaardse spelonk - crypt, krocht onderaardse trein weg metro, underground, subway onderaardse verzamelbak voor water cisterne onderaardse weg tunnel onderafdeling van een legioen - cohort, cohorte onderafdeling van een provinciaal kerkbestuur - classis onder andere - o.a, ondermeer onderarm voorarm onderarmbeen - ellepijp, spaakbeen onderbaas - ploegbaas onderbalk - architraaf onderbalk van een kozijn - dorpel onderbed beddezak, matras onderbeen - kuit, scheenbeen onderbeul beulsknecht onderbewust - subliminaal onderbewustheid - psyche onderbinding - afbinding, ligatuur onderboom - lakenboom, linnenboom onderbouw - basis, basement, pijler, fundament, fundering, infrastructuur, landhoofd onderbouw van een brug landhoofd, pijler onderbouw van een huis fundament, fundering onderbramzeil - ondergrietje onderbreken - afbreken, interrumperen, ophouden, stoppen, storen onderbreker - schakelaar, stopper, stroomonderbreker, verstoorder onderbreking interruptie, remissie, storing onderbreking van vergadering - schorsing onderbrekingsboog - vonkenboog onderbrengen - binnenhalen, herbergen, huisvesten, indelen onderbrengen in een register - catalogiseren onderbroek - slip onderbroekje - slip(je) onderbroken - discontinu onderbuik abdomen onderbuikskramp - koliek onderbuur benedenbuur onderchef - souschef onderconsul - viceconsul ondercultuur - folklore onderdaags - binnenkort, onlangs onderdaan burger, dienaar, ingezetene, landbewoner, ondergeschikte, staatsonderhorige, subject, sujet onderdak - asiel, huis, huisvesting, intrek, logies, onderkomen, verblijf, woning onderdak bij burgers - inkwartiering, logies onderdak geven aan - logeren onderdak verlenen huisvesten, herbergen onder dak zijn - wonen onderdanen - benen, voeten onderdanig - afhankelijk, byzantijns, deemoedig, dienstvaardig, dienstwillig, gedisciplineerd, gedwee, gehoorzaam, gezeglijk, knielend, kruipend, kruiperig, nederig, obseguieus, ondergeschikt, onderworpen, ootmoedig, serviel, slaafs, soumis, willig, onderdanigheid - deemoed, nederigheid, ondergeschiktheid, onderworpenheid, ootmoed, serviliteit, slaafsheid, submissie onder dat woord - s.v onderdeel afdeling, artikel, bijkomstigheid, detail, gedeelte, lid, part, passage, stuk, tak, teken onderdeel mariniers - corps onderdeel der biologie - oecologie onderdeel der scheikunde stereo-chemie onderdeel in radiotoestellen - condensator onderdeel van... zie o.ok: deel van... onderdeel van agenda onderwerp, punt onderdeel van atletiek – hoogspringen, kogelstoten, marathon, sprint, verspringen onderdeel van auto accelerator, accu, carrosserie, claxon, dashboard, kap, motor, portier, radiator, rem, stuur, versnelling, wiel, wisser, uitlaat onderdeel van breimachine - balk, naald onderdeel van de dynamo - rotor onderdeel van de gamelan - rebab onderdeel van de geneeskunde - orthopedie onderdeel van de long - kwab onderdeel van de marine m.s.d., orthopedie, M.S.D. onderdeel van de mond van sommige insekten - grondstuk onderdeel van de natuurkunde - aantrekkingskracht, bewegingsleer, electriciteit, evenwichtsleer, licht, magnetisme, optica onderdeel van de scheikunde - stereochemie onderdeel van de staat gemeente, provincie onderdeel van de tijd dag, decennium, eeuw, era, etmaal, jaar, kwartaal, kwartier, lustrum, maand, millennium, minuut, seconde, seizoen, semester, tel, trimester, uur, week onderdeel van de vergelijkende literatuurkennis - themetologie onderdeel van een accu - cel onderdeel van een afdeling (biologie) - klasse, orde onderdeel van een algemene dienst - dienstvak onderdeel van een ambtsgebied - arrondissement onderdeel van een atoom - electron onderdeel van een auto - accelerator, accu (mulator), band, carrosserie, dashboard, kap, motor, pedaal, portier, rem, stuur, versnellingsbak, wiel onderdeel van een bakkerij oven onderdeel van een balans lastarm, mes onderdeel van een bed matras, ombouw, spiraal onderdeel van een begroting post, staat onderdeel van een bestuursgebied - arrondissement onderdeel van een camera diafragma, filter, lens, objectief, sluiter, statief, zoeker onderdeel van een compagnie of eskadron - peloton onderdeel van een dans - figuur onderdeel van een drukpers arm, cilinder, degel, frisket, inktbak, inktrol, looplijsten, rol, swingarm, timpaan, vochtrol onderdeel van een familie (biologie) geslacht onderdeel van een fles - buik, hals, ziel onderdeel van een fiets achterlicht, bagagedrager, band, bel, frame, handvat, ketting, kettingkast, naaf, pedaal, rem, spaak, spatbord, stang, stuur, trapper, velg, versnelling, voorvork, zade onderdeel van een film - scene onderdeel van een fles buik, hals, ziel onderdeel van een frontlijn - sector onderdeel van een gebit tand, kies onderdeel van een geheel - bijzonderheid, deel, detail, enz., gedeelte, helft, kwart onderdeel van een gerecht saus onderdeel van een geschrift - blad onderdeel van een geweer grendel, haan, kolf, korrel, loop, magazijn, trekker, tromp, vizier onderdeel van een geschrift blad onderdeel van een hengel - reel onderdeel van een hijswerktuig - katrol, takel onderdeel van een horloge anker, glas, kast, veer, wijzer onderdeel van een huis - badkamer, dak, douche, erker, fundering, gang, gevel, hal, kamer, keuken, kozijn, muur, raam, schoorsteen, spant, toilet, venster, vliering, vloer onderdeel van een kabinet (meubelstuk) buik, kuif onderdeel van een kachel asla, brander, pijp, rooster, smoorklep, tank onderdeel van een kanon - affuit onderdeel van een kerkdienst - collecte, gebed, mis, preek, zingen onderdeel van een ketting slot, schakel, schalm, kraal onderdeel van een klasse (biologie) orde onderdeel van een klok gewicht, klepel, onrust, rad, slinger, snek, snelrad, uurwerk, wijzer onderdeel van een kristalontvanger detector onderdeel van een lamp ballon, fitting, glas, peer onderdeel van een leesles - leesbeurt onderdeel van een leger - administratietroepen, artillerie, bataljon, brigade, cavallerie, divisie, eskadron, garde, genie, grenadiers, infanterie, jagers, kompagnie, korps, landmacht, luchtafweer, luchtlandingstroepen, luchtmacht, marechaussee, marine, militie, mitrailleurs, peloton, regiment, sectie, stoottroepen onderdeel van een mast - ra onderdeel van een menu gang onderdeel van een mes heft, lemmet onderdeel .van een molen kap, rad, steen, tremel, vang, wiek onderdeel van een motor bougie, brandstofpomp, carburateur, cilinder, filter, klep, krukas, magneet, nokkenas, rotor, starter, verstuiver, zuiger onderdeel van een naaimachine - spoel onderdeel van een orde (biologie) - familie onderdeel van een overhemd - boord, manchet onderdeel van een piano - klavier, klep, pedaal, snaar, toets onderdeel van een pomp gek, mik, zwengel onderdeel van een priesterlijk gewaad - albe, amict, bonnet, parament, stola, stool, humeraal, manipel, singel onderdeel van een protestantse kerk - kansel, koor, preekgestoelte, ruim onderdeel van een provincie arr. , arrondissement, classis (kerkgemeente), onderdeel van een radiotoestel - detector onderdeel van een rechtsgebied - arrondissement onderdeel van een reeks - term onderdeel van een reglement - art., artikel, clausule, paragraaf onderdeel van een rekening post onderdeel van een rem - remas onderdeel van een repeteerwapen - aanbrenger onderdeel van een reukorgaan - brug, neus, neusgat, neusvleugel onderdeel van een riool - uitloop, zinkput onderdeel van een rivier - arm, bocht, meander, stroombed, stroomdraad, stroomversnelling, waterval, zijarm onderdeel van een rivierpijler - voeting onderdeel van een roeiriem - peel (Eng.) onderdeel van een roer - klik onderdeel van een Romeinse woning - atrium, patio onderdeel van een romp - borst, buik, leest, middel, rug onderdeel van een rozenkrans - beier, kraal onderdeel van een rijexamen - keren onderdeel van een rijk - subregnum onderdeel van een scheepsromp - karkas, spant onderdeel van een scheepstuigage - ra, want onderdeel van een scheepswerf - helling onderdeel van een schilderij doek, lijst, linnen onderdeel van een schip achterdek, bak, boeg, bovendek, brug, buik, campagnedek, commandobrug, dek, kajuit, kiel, kombuis, kuil, kuildek, laadruim, machinekamer, mast, promenadedek, ra, reddingsboot, reling, roef, roer, ruim, schampdek, scheg, schegbeeld, schroef, spiegel, steven, stuurhut, voordek, vooronder, zonnedek, zwaard, onderdeel van een schoen hak, neus, veter, zool onderdeel van een staat gemeente, provincie onderdeel van een station - bagageruimte, hal, loket, perron, restauratiezaal, wachtkamer onderdeel van een soort (biologie) - ras, variëteit onderdeel van een steiger - aanbinder, bulsem, bulsterhout, juffer, korteling, maashout, planket, schraag, steigerplank onderdeel van een stoel kussen, leuning, poot, zitting, onderdeel van een stoomketel - vlamoven, vlampijp onderdeel van een stoommachine - adamsklep, alarmfluit, baanbed, balans, bosklep, bosveer, bovenspiegel, brijnkraan, buizenketel, cilinder, drijfas, drijfstang, drijfzuiger, excentriekstang, gangwiel, geleidebaan, indicateur, kast, kofferketel, kolderschijf, kookbuis, krukas, krukstang, mangat, mantel, pakking(bus), peilglas, piston, pijpenketel, regulateur, schoorsteen, stoomfluit, stoomkamer, stoomkap, stoomketel, schuif, veiligheidsklep, vlampijp, vliegwiel, vlotter, voorwarmer, vuurgang, vuurhaard, wekker, zuiger, zuigerstang onderdeel van een tafel blad, poot onderdeel van een tang bek onderdeel van een tas hengsel, beugel onderdeel van een telegraaftoestel - seingever onderdeel van een telefoon bel, haak, hoorn, kiesschijf onderdeel van een televisietoestel - beeldbuis onderdeel van een tennispartij - game, set onderdeel van een tennisracket - snaar onderdeel van een theepot oor, tuit onderdeel van een toneelstuk - akte, scene, bedrijf onderdeel van een trein bagagewagen, coupé, kolenwagen, locomotief, passagierswagon, postwagen, tender, wagon onderdeel van een uurwerk anker, gewicht, glas, kalot, lid, ketting, onrust, slinger, slagwerk, snek, veer, wijzer, wijzerplaat onderdeel van een uurwerk met onrust - echappement onderdeel van een vacht - haar onderdeel van een vinger kootje, nagel, top onderdeel van een vis graat, hom, kuit, vin onderdeel van een vliegtuig aileron, cockpit, landingsgestel, motor, staart, stuurknuppel, vleugel, onderdeel van een voertuig as, carrosserie, chassis, cilinder, krukas, lager, motor, rem, stuur, zuiger onderdeel van een voet enkel, hak, hiel, teen, wreef onderdeel van een wasinrichting - blekerij onderdeel van een weefgetouw - plei onderdeel van een wet artikel, art. onderdeel van een wetsartikel sub, ter onderdeel van een wiel as, band, naaf, spaak, velg onderdeel van een woord letter, lettergreep, syllabe onderdeel van een zuigfles - speen onderdekken - toedekken onder de wind - lijwaarts onderdoen - bezwijken, zwichten onderdompeling bad, doop, immersie onderdoorgang – aquqduct, tunnel, viaduct onderdruk - depressie, vacuum onderdrukken - afpersen, bedwingen, beteugelen, dempen, inhouden, knevelen, neerdrukken, neerslaan, opprimeren, reprimeren, smoren, supprimeren, terroriseren, tiraniseren, uitzuigen, verbijten, verdrukken, verkroppen, vertreden onderdrukkend - beteugelend, oppressief, repressief, verdrukkend onderdrukker - bedwinger, bezetter, despoot, dictator, dwingeland, overheerser, tiran onderdrukking beteugeling, depressie, dwingelandij, oppressie, repressie, slavernij, suppressie, terreur, tirannie, verdrukking onderdrukt - gedempt, gesmoord onderdrukt lachen - giegelen, ginnegappen, gniffelen, gnuiven, grinneken onderduikadres - schuiladres onderduiken - plongeren, verschuilen onderduims - heimelijk, onderhands onderdwarsstuk van een deurkozijn drempel onder ede verklaren - bevestigen, zweren ondereen gemiddeld, dooreen, doorsnee, mengsel ondereendoen - dooreenklutsen, mengen, mixen ondereen mengen - meieren onder een andere naam - incognito onder eigen naam - autoniem onder elkaar - samen ondereind - benedenzijde, onderkant ondereinde - tegeneinde ondereinde van een boom - wortelstronk ondereinde van een schacht van een veer - spoel onderen - beneden, omlaag ondererfstelling - substitutie onderfamilie van de zeehond - monniksrob ondergaan - beleven, bezwijken, dompelen, doorstaan, dulden, instorten, lijden, ondervinden, stranden, tenietgaan, toelaten, verdragen, verduren, vergaan, verzwakken, zinken ondergaan van leed - kwelling ondergaan van smart lijden ondergaan van verdriet - lijden, smart ondergang - afgang, afgrond, bederf, collaps, debâcle, decadentie, descensie, eclips, ineenstorting, nederlaag, perditie(R.K.), ruïne, val, verderf, verdoemenis, verval, verwoesting ondergang der Asen bij de wereldbrand - godenschemering ondergang der goden godenschemering ondergedeelte - benedendeel onder geen beding - nooit onder gelijke omstandigheden - C.P. ondergeschikt afhankelijk, bijkomstig, dienstbaar, gering, gesubordineerd, inferieur, lager, minder, onbeduidend, onderdanig, onderhorig, onderworpen, secondair, secundair, subaltern, subjugaal, ondergeschikt maken van de persoon aan de massa - massificatie ondergeschikt punt - detail ondergeschikte bediende, dienaar, dienstbode, dienstknecht, knecht, meid, mindere, onderdaan, onderdanige, onderhorige, subaltern ondergeschikte zaak - bijzaak ondergeschiktheid afhankelijkheid, dienstbaarheid, inferioriteit, inferioriteit, minderheid, onderdanigheid, onderworpenheid, subalterniteit, subordinatie ondergeschoven - apocrief, onecht, onwaarschijnlijk, vals ondergetekende - ik ondergevel - pui ondergevolmachtigde - subdelegaat ondergewaad - hemd, jupon, ondergoed, onderjurk, tunica ondergewaardeerd - onderschat ondergod - Heracles, Heros, Prometheus, Sater ondergod der zee Nereus ondergodin - nimf ondergoed - beha, hemd, lingerie, lijflinnen, onderkleed, slipje, ondergoed voor dames - lingerie ondergooien - bedelven ondergraven - ondermijnen, ontaarden, sapperen, ondermijnen, verzwakken ondergravende werking - ondermijning ondergrens - benedengrens, minimumgrens ondergrond - basis, bodem, grondslag, grondslag, ondergrond van het borduren stramien ondergronds grondslag, heimelijk, illegaal, metro, onderaards, substraat, subterraan, subway ondergronds afvoerkanaal cloaca, riool ondergronds gewelf - kerker ondergronds rijk - hades, hel, onderwereld, tartarus ondergronds waterbekken – cisterne ondergrondse metro, subway, underground ondergrondse gang tunnel ondergrondse gevangenis kerker, oubliëtte ondergrondse in Stockholm Tunnelbana ondergrondse ruimte kelder ondergrondse schuilplaats bunker ondergrondse spoorweg metro, subway, underground ondergrondse strijder - partizaan ondergrondse verbinding tunnel ondergrondse werkplaats - mijn ondergrondse woning souterrain, sousterrain ondergrondsgelegen woorverblijf - souterrain onderhand - intussen, spoedig onderhandelaar bemiddelaar, diplomaat onderhandelen - bemiddelen, confereren, negotiëren, parlementeren, verhandelen, verkopen onderhandeling - bespreking, conferentie, gesprek, negotiatie, onderhoud, overleg, palaver onderhands - heimelijk, onderduims onderhands stuk - codicil onderhandstelling - sekwester onderhave - hondsdraf onderhevig - behept, lijdend, onderworpen onder het nodige voorbehoud - r.r. onder het woord - s.v. onderhoogbootsman bootmansmaat onderhoor verhoor onderhoren - ondervragen, verhoren onderhorig afhankelijk, ondergeschikt, onderworpen onderhorige slaaf onderhorigheid - afhankelijkheid, ondergeschiktheid onderhoud alimentatie, bekostiging, confabulatie, conversatie, discours, discussie, gesprek, kostverzorging, last, levensonderhoud, onderhandeling, pourparler, rede, samenkomst, samenspraak, subsistentie,verzorging, voeding, voedsel, onderhoud voedsel, verzorging, kost, voeding onderhoud uit barmhartigheid genadebrood onderhouden - kapittelen, mainteneren, opkweken, verzorgen, voeden, onderhoudend aangenaam, aardig, amusant, behaaglijk, belangwekkend, boeiend, comfortabel, fideel, gemoedelijk, genoeglijk, getapt, gezellig, huislijk, intiem, knus, leuk, prettig, vermakelijk, vrolijk onderhouden grasperk - gazon onderhouder verzorger; in standhouder onderhuid - endodermis onderhuids - hypodermatisch, subcutaan, subdermaal, onderhuidse vetlaag spek onderhuidse vochtophoping - oedeem onderhuis - souterain onderhuur - sublocatie onderin - beneden onderkaak - kinnebak, mandibel onderkaak van insecten mandibel onderkam van een kalkoen, haan - lel onderkant basis, bodem, grond, onderzijde, vloer onderkant van een geweerkolf - hiel, klik onderkant van een schip - kiel onderkastletter - minuskel onderkelderen - ondermijnen onderkenbaar - kennelijk onderkerk crypt, krocht onderkeuken kelderkeuken onderklasse der tweezaadlobbige planten sympetalen, choripetalen onderklauw van een koe - koot onderkleding - beha, borstrok, broekje, hemd, kamizool, slip(je), panty, korset onderkleed bij Romeinen tunica onderknie (in de scheepsbouw) - scheg onderkoeling overafkoeling onderkomen - bunker, dak, hotel, intrek, herberg, herberging, hok, huis(vesting), kazemat, logement, motel, nest, onderdak, ren, schuilplaats, stalhol, tehuis, toevluchtsoord, verblijfplaats, woning onderkoning k(h)edive (Egypte), landvoogd, Nabob, palatijn (Hong.), stadhouder, stedehouder onderkoning van Egypte - kedive onderkrop bij koeien kossem onderkruier paltrok onderkruipen - supplanteren onderkruiper beunhaas, intrigant, mens (klein), onderblijfsel, rat, renegaat, ventje, verdringer onder kussen peluw, peul onderlaag - grondlaag, nederlaag, plankenlaag (bed), steunlaag, substraat, voedingsbodem onderlaag in een bedstee - laning onderlaag ter versterking van kleding - belegstuk onderlaag van takkenbossen - staling onderlaatst - onlangs onderlegbalk - dwarsstuk, kespslikhout, legger, rondbalk onderlegd bekwaam, deskundig, geleerd, knap, kundig, ontwikkeld, toegerust, voorbereid onderlegdheid - bekwaamheid, capaciteit, kennis, knapheid, kunde onderlegger - matje, onderligger, sousmain onderlichaam - abdomen, onderbuik, onderlijf onderlicht onderraam onderlijf - abdomen onderlijnen - onderstrepen onderling elkaar, reciproque, saam, samen, wederkerig, wederzijds onderling huwen - connubium onderling niet afwijkend - gelijk, identiek, overeenkomend onderling onmeetbaar - incommensurabel onderling samengroeien van meeldraden - adelfia, adelphia onderling verband samenhang, structuur onderling verbinden - voegen onderling wisselen - ruilen onderlinge afhankelijkheid correlatie, interdependentie, wisselwerking onderlinge afstemming - coördinatie, koördinatie onderlinge afwijking - discrepantie, verschil onderlinge bespreking - discussie, gedachtenwisseling onderlinge betrekking correlatie Onderlinge Levensverzekering van Eigen Hulp OLVEH onderlinge overeenkomst - trust onderlinge samenhang - interdependentie onderlinge strijdigheid - tegenstrijd onderlinge tegenstelling - antithesis, contrast, discrepantie onderlinge verbinding of aansluiting - geleding onderlinge verhouding der tonen - toonladder onderlinge wedijver - animositeit onderlip - benedenlip onderlopen - bevloeien, overstromen onderlosser - hopper onderluitenant - adjudant onderlijf - abdomen, hypogastrium onderlijfje - keurs, onderkeurs onderlijk - voetlijk onderlijnen - onderstrepen ondermaans - aards, sublunarisch ondermaanse - aarde ondermaatse vis - nest, puf onder meer o.m., zoals ondermelk aflaten, taptemelk ondermelker sopper ondermengen - meieren, mengen onderminister staatssecretaris ondermuts flep ondermijnen - afbreken, bederven, mineren, ondergraven, sapperen, slopen, verderven, verzwakken ondermijning - komplot, ondergraving onderneemzucht - ondernemingsgeest ondernemen - aangaan, aanvaarden, beginnen, beproeven, durven, treden, uitvoeren, wagen ondernemend - energiek, speculatief, stoutmoedig ondernemer - auctionaris, fabrikant, firmant, impressario, leider, organisator, patroon, zakenman ondernemer inzake concerten - impresario ondernemer op kunstgebied impresario ondernemer van publieke verkopingen auctionaris ondernemersbond in Nederland - V.N.O. ondernemersovereenkomst - kartel onderneming actie, bedrijf, beweging, B.V., concern, expeditie, firma, handeling, handelsonderneming, holding, N.V., ontwerp, operatie, plan, plantage, supermarkt, toeleg, trust, veem, voornemen, warenhuis, werkzaamheid, winkelbedrijf, zaak onderneming die schepen in de vaart brengt - rederij onderneming tot het opslaan en bewaren van goederen veem onderneming voor het slepen van schepen - sleepdienst onderneming waarbij men veel waagt - waagstuk ondernemingsdrang - aanpak, activiteit, energie, handelingsdrang, initiatief ondernemingsgeest daadkracht, initiatief ondernemingslust - daadkracht, initiatief ondernemingsovereenkomst - kartel ondernemingsraad - bedrijfsraad, or, ondernemingsvorm co., compagnie, concern, consortium,firma, fa, maatschap, N.V., trust ondernemingszin initiatief onderofficier adjudant, fourier, korporaal o.o., onderluitenant, opper, sergeant, , s.m., wachtmeester onderofficier bij de administratie - s.m.a. onderofficier bij de bereden wapens opperwachtmeester onderofficier bij de cavalerie - wachtmeester onderofficier bij de marine - bootsman, bottelier, constabel, konstabel , schipper onderofficier ter zee - bootsman onderofficieren kader, o.o. onderofficieren en korporaals - kader onderofficiersrang - adjudant, korporaal, opper(wachtmeester), sergeant, s.m. (sergeant-majoor), wachtmeester onder ogen zien - trotseren onder ons - vertrouwelijk onderonsje - kringetje onderontwikkeld - achtergebleven onderpachten - onderhuren onderpand - bodemerij, borg(som), borgtocht, cautie, garantie, handgeld, hypotheek, onderzetting, securiteit, staangeld, waarborg, zekerheidsstelling onderpastoor - kapelaan, rector, onderplaat - vuurplaat onderraaklijn - subtangens onderricht - bijles, catechisatie, college, cursus, instructie, instructielering, les, onderwijs, opleiding, rijles, scholing onderricht in het besturen van een auto rijles onderricht in het geloof catechese onderrichten beleren, doceren, instrueren, leraren, leren, lesgeven, onderwijzen, opleiden, propedeutica, scholen, voorgaan, voorlichten, onderrichtend - didactisch, leerrijk, leerzaam onderrichtgever instructeur, docent, leraar, meester, onderwijzer, schoolmeester onderrichting - bericht, instructie, lering, mededeling, onderwijs, voorschrift onderrichtingen - instructies, voorschriften onderricht voor aanstaande moeders - moedercursus onderrok - japon, petticoat onderschatten - bagatelliseren, onderwaarderen onderscheid differentiatie, differentie, discrimen, discriminatie, distinctie, egard, ongelijkheid, oordeel, orde, verschil onderscheid maken - discrimineren onderscheidbaar - apert, blijkbaar, duidelijk, kennelijk, klaarblijkelijk, onmiskenbaar onderscheiden beoordelen, decoreren, distingeren, divers, eren, gedecoreerd, gewaarworden, kennen, kenmerken, kenschetsen, onderkennen, ontwaren, uiteenhouden, uiteenlopend, uitmunten, verschillen, verschillend, zien onderscheiden (bijv.nw.) - different, discernement, discerneren onderscheiden persoon erelid onderscheidend - kenbaar, kenmerkend onderscheidene - diverse onderscheiding distinctie, eer, eerbied, eermetaal, egard, ereblijk, erepalm, ereteken, medaille, orde, penning, prijs, ridderorde onderscheidingsteken attribuut, chevron, decoratie, distinctief, egard, embleem, eredegen, erekruis, erelint, eremetaal, erepalm, eresabel, ereteken, erewapen, gedenkpenning, insigne, kenmerk, kokarde, krans, kruis, lauwerkrans, legpenning, lintje, medaille, medalje, merk, merkteken, orde, ordeteken, plaket, plaquet, rangteken, ridderorde, rozet, ster, streep, onderscheidingsteken van hoge officier - balk, galon onderscheidingsvermogen discernement, inzicht, oordeel onderscheppen - intercepteren, opvangen, tegenhouden onderschikkend - afhankelijk, verbonden onderschikkend voegwoord (verbinding van hoofdzin met bijzin) - aleer, naarmate, nadat, ofschoon, opdat onderschikking - subordinatie onderschragen - bijstaan, helpen, ondersteunen, nderstutten, steunen onderschrijven - goedkeuren, ondertekenen, subscriberen onderschuiving - subrogatie, suppositie, substitutie ondershands - heimelijk onderslagbalk - latei onderspit nederlaag onderspit delven afleggen, onderdoen, verliezen onderstand - bijstand, hulp, ruggensteun, steun onderste - benedenste, laagst, laagste ondersteboven - omver, onderuit, onthutst, overhoop onderste deel – bodem onderste deel van de rug - stuitje onderste deel van een berg voet onderste deel van een dak - ozing onderste deel van een hengelsnoer - ondersim onderste deel van een huis kelder, fundament, sou(s)terrain, fundering onderste deel van een kroonlijst - architraaf onderste deel van rivierpijler - voeting onderste deel van een strijkstok - talon onderste deel van een strijkstok waarmee de snaren gespannen worden slof onderste deel van een wervelkolom - heiligbeen, stuit onderste molensteen waarover de loper rondwentelt - legger onderste punt - voetpunt onderste razeil - schoverzeil onderste rondhout van een mast - onderra onderste tabaksbladen voddengoed onderste verdieping van een gebouw - beletage onderste vlakke deel van een kroonlijst - architraaf, kornis onderste voetlid - tars onderste zolder in een watermolen - krimpzolder ondersteboven omver, overhoop ondersteek - bedgemak, po, slof onderstel - chassis, gestel, postament, postement, raamwerk, samenstel, sokkel, standaard, support, voetstuk onderstel van een auto chassis onderstel van een kanon affuit ondersteld - aangenomen, hypothetisch, presumeren, presupponeren, putatief, supponeren, vermeend, veronderstellen onderstellen aannemen, beweren, gissen, poneren, stellen onderstelling - aanname, gis, gissing, hypothese, mening, presuppositie, suppositie, vermoeden ondersteunen - assisteren, bijstaan, dragen, helpen, scoren, stutten, weldoen ondersteuner - sponsor ondersteuning bedeling, bijstand, hulp, kolom, onderdak, onderstand, pijler, pilaar, staander, steun, stut, sublevatie, subsidie, subventie, toelage, zuil ondersteuningsgeld - subsidie, toelege onderstoppen - onderdekken, toedekken onderstrepen - acentueren, beklemtonen, benadrukken, cursiveren, onderlijnen onderstuk - souterain onderstuk van een stijl - neut onderstutten - beschermen, helpen, ondersteunen, schoren, steunen, supporteren ondertekenaar - intekenaar, subscribent ondertekenen - paraferen, signeren, subsigneren, waarmerken ondertekening autogram, handtekening, onderschrift, paraaf, signatuur, subscriptie, subsignatie ondertitel - deeltitel, voogdij onder toezicht - voogdij ondertoon - zweem ondertrouwen aantekenen ondertussen echter, intussen, inmiddels, middelerwijl, onderwijl, terwijl, tussentijds, zolang onderuit - omver, plat, verliezen onderuitgaan - afgaan, vallen, uitglijden onderuithalen - tackelen, vloeren ondervangen - stutten ondervanging - obvieren, rescontreren onderverdelen - divideren, sorteren, splitsen onderverdoving - pijnloos ondervinden - bekwaam, beleven, duren, ervaren, experiëntie, gewaarworden, kennen, lijden, meemaken, ondergaan, verdragen, vernemen, waarneming ondervinding belevenis, bevinding, empirie, ervaring, gebeurtenis, gewaarwording, voorval ondervloeien - overstromen, onderlopen ondervoed - hongerig, mager, zwak onder voorbehoud - o.v. onder voorwaarde dat - mits, tenzij onder voorwensel bedekken - bemantelen ondervragen - examineren, interrogeren, interviewen, tenteren, uithoren, verhoren ondervrager bij een intelligentiespel quizmaster ondervrager en verslaggever - interviewer ondervraging enquëte, examen, interpellatie, interview, interrogatie, onderzoek, raadpleging, verhoor, vraaggesprek, onderwaterboot - duikboot onderwaterapperaat snorkel onderwaterkabine bathyscaaf onderwaterloping dijkdoorbraak, overstroming, watersnood onderwateropsporingsapparatuur - sonar onderwaterprojectiel torpedo onderwaterstaand - blank onderwatervaartuig duikboot, onderzeeboot, onderzeeër submarine onderwaterzetting inundatie, inundering onderweg bezoeken - aandoen onderweg stilhouden - aanleggen, pauzeren, stoppen onderwereld Acheron, dodenrijk, erebus, gehenna, Hades, hel, Hinnomsdal, inferno, mundus, Orcus, penose, schimmenrijk, tartarus onderwereld figuur - crimineel, gangster onderwereld (Hebr.) - sjeool onderwerp - behandelingspunt, chapiter, gegeven, grondslag, hoofdgedachte, hoofdthema, materie, motief, object, punt, stof, subject, sujet, tema, thema, voorwerp, zaak, zinsdeel, onderwerp van behandeling - agendapunt, materie, tekst onderwerp van lachlust - risee onderwerp van een muziekstuk - thema onderwerp van gesprek chapiter, object, propoost, punt, subject, thema, topic onderwerp van vele chansons - amour onderwerpelijk - subjectief, willekeurig onderwerpen - bedwingen, buigen, knechten, knevelen, krommen, onderdrukken, overmeesteren, overweldigen, submitteren, verootmoedigen, zwichten onderwerping berusting, discipline, dwang, gelatenheid, lijdelijkheid, lijdzaamheid, onderdanigheid, onderdrukking, ootmoed, overgave, overmeestering, soumissie, subjectie, submissie, tiranie, tucht onderwezen - geleerd, knap, wijs onderwicht manco onderworpen - afhankelijk, berustend, blootgesteld, deemoedig, gedwee, geknecht, gelaten, getemd, horig, nederig, lijdend, onderdanig, onderhevig, ootmoedig, serviel, slaafs, soumis, tam, volgzaam, ondergeschikt onderworpen aan (invloed of inwerking) - blootgesteld, onderhevig, onderworpen nederigheid - onderdanigheid, ootmoed onderworpene - slaaf, horige, lijfeigene onderworpenheid deemoed, deemoedigheid, gedweeheid, lijdzaamheid, onderdanigheid, ootmoed, ootmoedigheid, slaafsheid, submissie onderwijl - inmiddels, intussen, ondertussen onderwijs - instructie, leer(stof), lering, les, onderrichtopleiding, studie onderwijs - l.o. (M)ULO, VMO, MAVO, HAVO, MVO, MO, VWO, HO NO, BLO onderwijs - en ontwikkelingsinstelling - V. U.. onderwijs aan niet-leerplichtigen - herhalingsonderwijs onderwijs geven - leren onderwijs in stemgebruik - logopedie onderwijsautoriteit - inspecteur, schoolopziener onderwijsgebouw - school onderwijs genieten - leren, studeren onderwijsgerei - leermiddel onderwijsinrichting - les. lts, school, seminarie, th, ths onderwijsinrichting voor aspiranten van een klooster - juvenaat onderwijsinstelling - academie, atheneum, school, instituut, lyceum, gymnasium, hogeschool, kweekschool, HBS, MMS, LTS, UTS, MTS, HTS, TH, seminarie, seminarium, toneelschool, universiteit onderwijskracht - docent, gouvernante, gouverneur, hoogleraar, juf, juffrouw, lector, leraar, leermeester, lerares, meester, onderwijzer, onderwijzeres, professor, schooljuffrouw, schoolmeester onderwijskundig - p(a)pedagogisch, didactisch onderwijskunst - didactiek, paedagogie onderwijsmateriaal - aanwijsstok, driehoek, landkaart, leerboek, liniaal, passer, schrift, schoolboek, schoolbord onderwijsmethode - didactiek onderwijsprogramma - leerplan onderwijssysteem in taal - globaalmethode, lezen onderwijsvernieuwer - Dalton onderwijs voor rijbewijs - rijles onderwijsvorm - mo onderwijzen – aanleren, dicteren, doceren, instrueren, leren, lesgeven, onderrichten, voorgaan, onderwijzend - didactisch, leerzaam, lerend onderwijzer - docent, frik, leerkracht, leermeester, leraar, meester, opvoeder, paedagoog, pedant, schoolmeester onderwijzer (Hebr.) - rebbe onderwijzeres - docente, juf, leerkracht, lerares onderwijzersdiploma - akte onderwijzersopleiding - kweekschool, p.a. (pedagogische akademie) onderwijzing - lering onderzaat onderdaan onderzeebootraket - polaris, sark, serb onderzeeër duikboot, onderzeeboot, submarine, U boot onderzees leven - mesoplankton, nekton, vissen, plankton onderzeese rug bank, drempel, klif, koraalrif, ondiepte, plaat, rif, zandbank onderzeil - kelkebakje, fok onderzetsel - matje, onderzetje, treefje onderzetstuk - basis, driepoot, piëdestal, schraag, standaard statief onderzetter - kelkebakje, tafelmatje onderzetting borg, hypotheek, waarborg onderzocht - beproefd, getest onderzoek - analyse, beoordeling, beoordeling, enquête, essaai, examen, beoordeling, expertise, indagatie, inspectie, keuring, nakijken, naspeuring, omvraag, peiling, proef(neming), research, speurwerk, test, toets(ing), verhoor, visitatie onderzoek naar de aanwezigheid van delfstof - exploratie, onderzoek naar de oorzaak van ziekten - aetlologie onderzoek naar de woorden in oude, bedorven tekst - tekstcritiek onderzoek naar echtheid - verificatie onderzoek naar kennis - examen, repetitie, test onderzoek naar rasverbetering - eugenese onderzoek naar smaak - proeven onderzoek naar vingertoplijnen - dactyloscopie onderzoek van een land - exploratie onderzoek van een stuk grond op aanwezigheid van delfstof - prospectie onderzoek van het gehalte van goud of zilver essaai onderzoeken beproeven, doorzoeken, essaaieren, essayeren, examineren, keuren, meten, nagaan, napluizen, nasnuffelen, naspeuren, nasporen, navissen, navorsen, nazien, peilen, perquireren, polsen, proberen, proeven, recenseren, scrutineren, snuffelen, sonderen, speuren, tenteren, testen, toetsen , uitpluizen,visiteren, vorsen onderzoeken door bekloppen - percuteren onderzoekend kijken - spieden onderzoeker - analist, detective, enquêteur, examinator, explorateur, geleerde, informateur, inspecteur, laborant, natrekker, observator, peiler, rechercheur, rekwirent, requirent, revisor, speurder, visiteur, vorser, uitpluizer, onderzoeking - exploratie, visitatie onderzoekingsmiddel - reagentia onderzoekingstocht expeditie onderzocht getest onderzwaveligzuur - dithionigzuur onderzijde - benedenkamt, onderkant ondeskundige beunhaas, dilettant, kwakzalver, leek, ondeskundige, oningewijde ondeugd - apenkop, belhamel, bengel, euvel, gebrek, guit, guitig, guitigheid, kattenkwaad, kwajongen, leemte, mankement, nietsnut, rakker, rekel, schalk, schelm, schuld, slechtheid, snaak, tekortkoming, verdorvenheid, zonde, ondeugdelijk - defect, gebrekkig, kapot, onsolide, rot, slecht, waardeloos ondeugdelijkheid - gebrekkigheid, waardeloosheid ondeugdelijke waar rommel ondeugend brutaal, slecht, guitig, lastig, loos, nesterig, ongezeglijk, onkuis, onzedelijk, plat, plaagziek, schalks, slecht, snaaks, spotachtig, onzedelijk, stout, ondeugende bakvis meisje, nest ondeugendheid - guitigheid, schalksheid, slechtheid, stoutheid, ondeugende jongen - belhamel, bengel, dugniet, kwajongen, rekel, snotaap, snotneus, vlegel ondeugende vrouw - feeks ondicht proza; lek ondichterlijk alledaags,prozaïsch, a poëtisch, ondienstig nutteloos, onnut ondiepe kom in het veen - schenk, slenk, ondiepe plas - zoel ondiepe porseleinen kom - klapmuts ondiepe ronde kom - bekken ondiepe smalle sloot greppel ondiepe snijwond - schram ondiepte bank, drempel, kuiltje, slenk, syrte, wad ondiepte in de Noordzee Doggersbank ondiepte in het IJsselmeer Pampus, Vrouwenzand ondiepte in het water drempel, wad ondiepte in zee - rif, zeekat ondiep tonnetje - vloot, vlotje ondiep water - grep, greppel, poel, sloot, ven, vliet ondier beul, draak, feniks, gedrocht, griffioen, leviathan, loeder, monster, mormel, onmens, wreedaard onding loer, lor, prul, tod, vod ondoelmatig ongeschikt ondoenbaar - onmogelijk, onuitvoerbaar ondoenlijk - onbegonnen, onmogelijk, onuitvoerbaar ondogmatisch - vrijzinnig ondoordacht - dartel, gedachteloos, lichtvaardig, lichtzinnig, loszinnig, onbekookt, onberaden, onberedeneerd, onbesuisd, onbezonnen, ondegelijk, onvoorzichtig, oppervlakkig, roekeloos, ondoordacht iets zeggen - ontvallen, uitflappen ondoordringbaar - hermetisch, impenetrabel, impermiabel, onnaspeurbaar, waterdicht ondoordringbaar bos brousse, jungle, oerwoud, rimboe ondoordringbaar woud in Brazilië - selva ondoorgrond - onbegrepen, onverklaard ondoorgrondelijk - duister, grondeloos, impenetrabel, moeilijk, onbegrijpelijk, onnaspeurbaar, onpeilbaar, peilloos ondoorlaatbaarheid - opaciteit ondoorlat end impermeabel, luchtdicht, ondoordringbaar, ondoorzichtig, troebel, waterdicht ondoorschijnend - adiafaan, opaak, troebel ondoorschijnend gemarmerd glas - marbriet ondoorschijnend glas - melkglas ondoorstaanbaar overweldigend ondoorzichtig - adiafaan, adiataan, dof, intransparant, malachiet, onklaar, onbegrijplijk, opaak, schemerig, troebel, wazig ondoorzichtig dof - mat ondoorzienbaar - onbegrijpelijk ondraagbaar - onverduurbaar ondraaglijk duldeloos, hels, onduldbaar, onuitstaanbaar ondubbelzinnig duidelijk, helder, klaar ondubbelzinnigheid - helderheid, klaarte onduidelijk algemeen, ambigu, bedekt, binnensmonds, dof, doffig, dubbelzinnig, duister, geheimzinnig, indistinct, inexplicabel, ingewikkeld, loslippig, mysterieus, mistig, nebuleus, nevelachtig, nevelig, obscuur, onbegrijpelijk, onbestemd, onbevattelijk, onhelder, onklaar, onleesbaar, onverstaanbaar, onvertaalbaar, opaak, raadselachtig, samengesteld, schemerig, tortueus, troebel, tweeledig, twijfelachtig, vaag, verward, wazig onduidelijk praten - lallen onduidelijk spreken - binnensmonds, fluisteren, lispelen, mompelen, mummelen, prevelen onduidelijk worden - vervagen onduidelijk zien - astigmatisme onduidelijke geluiden - gefluister, gemorrel, geritsel, geruis, gesis onduidelijke handtekening - pataraffe ondulatie golving, haargolving, slingering, undulatie onduldbaar hemeltergend, intolerabel, ondraaglijk, onduidelijk, onduldbaar, ontoelaatbaar, onuitstaanbaar onduleertang - haarkrultang onduleren - golven, haargolven onduline - slangeloop onecht - apocrief, bogus, buitenechtelijk, factice, geëmiteerd, gluipeig, illegitiem, irreëel, leugenachtig, na(gemaakt), namaak, nep, loos, nagemaakt, ondergeschoven, ongeloofwaardig, onnatuurlijk, onwaar, onwaarschijnlijk, onwerkelijk, onwettelijk, onwezenlijk, pseudo, spurius, vals onecht fluweel - velvet, velveteen onecht kind - bastaard, bastaardzoon, buitenbeentje, hybride onecht porselein - fayence onechte bittere amandelolie nitro-benzol onechte braziel - braziliehout onechte kunst - kitsch onechte smaragd - peridot onechtelijk - buitenechtelijk, overspelig onechtheid - namaak, onwettigheid, onwettelijkheid oneconomisch onvoordelig onedel eerloos, gemeen, ignobel, laag, laaghartig, min, slecht, vals onedel metaal - pleet oneendrachtig - verdeeld oneenparig - ongelijkmatig oneensgezindheid - discordantie, onmin, twist oneer belediging, berisping, blaam, blamage, schande, schandvlek, smaad oneer aandoen - blameren oneerbaar aanstootgevend, immodest, immoreel, incorrect, indecent, laagstaand, obsceen, onbetamelijk, onfatsoenlijk, onkuis, ontuchtig, onwelvoeglijk, onzedelijk, onzedig, schunnig oneerbaarheid - obsceniteit, onkuisheid, ontuchtigheid, onzedelijkheid oneerbiedig - brutaal, impudiek, irreverent, kwetsend, spottend oneerbiedige bejegening - spot, spotternij oneerbiedige scherts - spot oneerbiedigheid - impiëteit oneerlijk - achterbaks, bedrieglijk, deloyaal, dubbelhartig, gemeen, illoyaal, leugenachtig, loens, loos, louche, meinedig, misleidend, onoprecht, onwaar, scheel, slecht, slinks, smerig, trouweloos, unfair, vals, valselijk, veil, verborgen, verraderlijk, vies, vuil, oneerlijk bij het spel - oneus oneerlijk persoon - bedrieger, dief, konkelaar, leugenaar oneerlijke mededinging - deloyaal oneerlijke speler - aaszak, knoeien, knoeier oneerlijkheid - bedrog, deloyaliteit, valsheid oneerlijk persoon - dief oneervol - roemloos oneet - lidrus oneetbaar - bedorven, onconsumabel, onsmakelijk, onverteerbaar oneetbaar vet talk oneetbare boomvrucht - sleebes oneffen hobbelig, inegaal, noppig, oneven, ongebaand, ongelijk, ribbelig, ruig, ruw, veranderlijk oneffen worden - greinen oneffen ijs - rulijs oneffen rand - braam oneffenheden wegnemen - afslachten, effenen, gladhameren gladmaken, planeren, schaven, vijlen oneffenheid - bobbel, braam, buil, bult, hobbel, kartel, kom, korst, nop, ribbel, ruwheid oneffenheid van tekenpapier - korn oneigen kind - stiefkind oneigenlijk figuurlijk, metaphorisch, overdrachtelijk, symbolisch, zinnebeeldig oneigenlijke figuurlijke uitdrukking - troop, trope oneindig - altoosduirend, buitengemeen, buitensporig, grenzeloos, eeuwig, eindeloos, immens, mateloos, onmetelijk, ontelbaar, voortdurend oneindig (muz.) In finito oneindig geduld - engelengeduld oneindig groot - onmetelijk oneindig klein deel van een oppervlak - vlakelement oneindige ruimte heelal oneindige tijd - eeuwigheid oneindigheid eeuwigheid, grenzeloosheid, heelal, infiniteit, immensiteit, onbegrensdheid, onmetelijkheid onelastisch - stijf, stug onenig - different, oneens, tweedrachtig, verdeeld onenigheid altercratie, brouille, conflict, contestatie, contentie, debat, deining, different, disharmonie, dispuut, geharrewar, gehaspel, gekibbel, gekijf, geschil, gekrakeel, geredekavel, heibel, herrie, hommeles, kabaal, keet, kibbelpartij, kif, kift, krakeel, kwaad, kwestie, kijf, last, matschudding (barg.), meningsverschil, mikmak, misverstand, mot, ongenoegen, onmin, onvrede, onvree, oorlog, oremus, rel, ruzie, scène, scheiding, scheuring, splitsing, stampei, stribbeling, strubbeling, spul, trammelant, tweedracht, tweespalt, twist, vechtpartij, verdeeldheid, verschil, vete, woordenstrijd, wrijving onera bezwaren, lasten onereren belasten, bezwaren. onereus bezwarend, drukkend, lastig, moeilijk, moeitevol onergdenkend argeloos onergdenkend publiek - goegemeente onerkentelijkheid - ondank onervaren - beginnend, groen, nieuw, onbedreven, ongeoefend, onkundig, onnozel, onschuldig, vers onervarenheid - groenheid onervaren jongeman - beginneling, broekje, groentje, melkbaard, melkmuil, vlasbaard onervaren mens beginneling, groentje, melkmuil, nieuweling onervaren soldaat filler, recruut onervaren zeeman - baar onervarenheid - inexperiëntie onetthetisch - smakeloos oneven - hobbelig, onpaar oneven (roulette) - impair onevenhoevig dier - ezel, paard, tapir onevenrechtigheid - disproportie onevenredig - ongelijkmatig, ongelijkverdeeld onevenredigheid - asymmetrie onevenredigheid in afmetingen - ametrie onevenwichtig - dionysjsch, gedesequilibreerd, labiel, onbeheerst, ongelijkmatig onevenwichtigheid - labiliteit onfatsoenlijk alledaags, indecent, lelijk, lomp, min, onbehoorlijk, onbeschoft, onbetamelijk, oneerbaar , ongemanierd, ongepast, onkies, onoorbaar, ontoelaatbaar, onopgevoed, onwelvoeglijk, plat, triviaal onfeilbaar onmiskenbaar, onvermijdelijk, stellig, volmaakt, zeker, onfortuinlijk - ongelukkig onfraai - lelijk onfris - bedompt, duf, gemeen, goor, groezelig, muf, naar, onhygienisch, onverkwikkelijk, slonzig, smoezelig, stinkend, vervelend ongaaf - beschadigd, geschonden, gewond, stuk ongaar rauw. ongaarne afkerig, contrecoeur, gedwongen, kwaadschiks, node, noodgedwongen, ongraag, onwillig, schoorvoetend, tegenzin, ternauwernood ongans gortig, ongezond, onwel, ziekelijk ongastvrij karigheid, inhospitaliteit, onherbergzaam, onveilig ongastvrijheid - inhospitaliteit, karigheid ongeacht loom, melig, niettegenstaande, ondanks ongeanimeerd lusteloos, sloom ongebaand onbegaanbaar ongebakken - rauw ongebakken brood deeg ongebezigd ongebruikt ongebleekt - crèmekleurig, ecru, ruw ongebleekt linnen - canvas ongebloemd - ongekunsteld, onopgesmukt ongeblust watervrij; brandend ongebluste kalk - kalkoxyde ongebogen astrant, recht, star, strak, stram, ongezeggelijk, ongezeglijk ongebonden - dartel, libertijns, licentieus, lichtzinnig, liederlijk, los, losbandig, loshangend, neutraal, ongeregeld, onzedelijk, tuchteloos, vrij, wulps, zedeloos ongebondenheid - vrijheid ongebonden soep bouillonconsommé ongebonden stijl proza ongebondenheid losbandigheid, losgeslagenheid ongeboren kind - nasciturus ongeboren vrucht embryo, foetus ongebreideld - teugelloos, tomeloos, toomloos ongebroken - gaaf, heel, intact ongebruikelijk abnormaal, afwijkend, ongewoon ongebruikt braak, maagdelijk, nieuw, onaangeroerd, ongebezigd, ongebruikte, ongeschonden, smetteloos, vers ongebruikte postzegel - postfris ongebuild tarwemeel krop ongeciviliseerd onbeschaafd, onfatsoenlijk, vlot, wild ongecompliceerd duidelijk, eenvoudig, gemakkelijk, gewoon, glad, naïef, ongekunsteld , primitief, simpel, uitvoerbaar, vloeiend ongecultiveerd onbeschaafd, wild, woest ongecompliceerde muziek - punk ongecordineerd - losstaand, rommelig ongecultiveerd - onbehouwen, onbeschaafd, ongevormd, onontgonnen, wild, woest, ongedaan maken - tenietdoen ongedacht - onverwacht ongedagtekend - ongedateerd ongedateerd ongedagtekend ongedeerd - gaaf, gered, gezond, heel, heelhuids, intact, ongeschonden, onverlet, safe, veilig ongedenkwaardig - immemorabel ongedesemd brood matse ongedierte gespuis; insekten, insecten, parasieten ongediciplineerd - ongeregeld, tuchteloos ongeduld drift, gejaagdheid, haast, onrust, spanning ongeduldig gejaagd, ongedurig, onrustig, rusteloos ongeduldig maken - ergeren, irriteren, prikkelen ongeduldig wachten popelen ongedurig grillig, ongestadig, onrustig, rusteloos, veranderlijk, wispelturig ongedurig heen en weer lopen ijsberen ongedurigheid onrust, rusteloosheid ongedwee weerbarstig ongedwongen amikaal, arbitrair, facultatief, familiaar, frank, gemoedelijk, gewillig, kunsteloos, lichtzinnig, los, natuurlijk, onbeklemd, onbelemmerd, onbevangen, ongekunsteld, spontaan, tiber, vlot, vrijmoedig, vrij(willig), ongedwongen feest - party ongedwongen (muz.) - leggiero ongedwongen opwelling spontaniteit ongeëvenaard - enig, uniek, uitstekend, weergaloos, ongefundeerd ongegrond ongegeneerd erg, lompheid, los, onbekommerd, ongemanierd, onvormelijk, ruw, schaamteloos, zeer ongegeneerdheid - grofheid, lompheid, ongemanierdheid, ruwheid, schaamteloosheid, ongepastheid ongegist bier – wort ongegist sap - aalbessensap ongegist druivensap most ongegiste wijn most ongegoed - arm ongegrendeld open ongegrond gratuit, klakkeloos, onbillijk, ongefundeerd, ongemotiveerd, onrechtmatig, onredelijk, onverantwoord ongegrond oordeel - vooroordeel ongegronde gedachte - waandenkbeeld, waanidee ongegronde hoop - illusie ongegronde mening - droombeeld, waan ongegronde verwachting - hersenschim, luchtkasteel ongehavend onbeschadigd ongehinderd - onbelemmerd, ongemoeid, ongestoord, vrij(elijk) ongehoord - akelig, afschuwelijk, afstotend, buitengewoon, buitensporig, eigenwijs, erg, hemeltergend, kras, lelijk, onduldbaar, ongepast, ongezeglijk, raar, rebels, verregaand, vreemd, ijselijk, zeer, zonderling ongehoorde grootte - enormiteit ongehoorzaam eigenwijs, rebels, ongezeggelijk, ongezeglijk, onhandelbaar, recalcitrant, stout, weerspannig ongehoorzaam kind - stouterd ongehoorzaamheid in het leger - insubordinatie ongehuicheld - oprecht ongehuwd - alleenstaand, celibaat, echteloos, eenlopend, eenzaam, eerbaar, ongetrouwd, vrijgezel ongehuwd samenleven - hokken ongehuwd man - celibatair, o.m. ,vrijgezel ongehuwde agamist, celibatair, deern(e), juffrouw, meisje, vrijgezel, vrijster ongehuwde (Ind.) - budjang ongehuwde jonge vrouw - maagd ongehuwde staat agamie, celibaat ongehuwde toestand agamie, celibaat ongehuwde vrouw - begijn, juffrouw, vrijster, o.v., spinster ongeïnteresseerd - interesseloos, kil, koel, lusteloos, onverschillig ongekend - buitengewoon, enorm, nieuw, onbekend, uniek ongekleed bloot, naakt ongekleurd - blank, kleurloos, natief, naturel ongekookt rauw ongekookte rijst - beras, bras ongekookte stijfsel amidon ongekrenkt ongedeerd, ongeschonden ongekreukt - effen, glad, ongekrenkt, ongekuist grof, obsceen, onverzorgd, plat, ruw ongekunsteld eenvoudig, gewoon, ingénu, los, naïef, natuurlijk, ongedwongen, ongeforceerd, ongeveinsd, sober, spontaan, vrij ongekunsteld meisje ingénue ongekunstelde eenvoud - argeloosheid, naïviteit, onnozelheid, simpliciteit ongekunsteldheid eenvoud, eenvoudigheid, impliciteit, ingenuïteit, marinisme, naïviteit, natuurlijkheid, ongedwongenheid, ongeforceerdheid, simpliciteit, soberheid, spontaneïteit ongekweld ongeplaagd ongekwetst - ongedeerd ongel ineptie, ongerijmdheid, reuzel, smeer, talk, vet ongelaagd gesteente graniet, porfier ongelaagdheid homogeniteit ongeladen - leeg ongeladen materiedeeltje - neutrino, neutron ongeld - onkosten, opcenten, opgelden ongeldig - caduc, illegaal, illegitiem, incompetent, kaduk, kaduuk, nietig, onbevoegd, onwettig, vals, verlopen, wederrechtelijk ongeldig verklaren - amortiseren, annonceren, annuleren, casseren, modificeren ongeldig heidsverklaring - amortisatie, annulatie, diskwalificatie, ongeldig worden - verjaren, verlopen ongeldigwording - peremptie, verjaring ongeldigheid - gezagloosheid, incompetentie, invaliditeit, nietigheid, nulliteit ongeleerd - dom, ongeletterd ongeleerde - leek ongelegen - lastig, importuun, inconvenabel, inconveniënt, inopportuun, ongeschikt, onpas, ongunstig ongelegen komen - importuneren, storen ongelegen ogenblik - ontij, ontijd ongelegen tijdstip - onstade ongelegenheid - geldgebrek, importuniteit, incommoditeit, inconveniëent, moeilijkheid, verlegenheid ongeletterd - analfabeet, dom, ongeleerd ongeletterd mens analfabeet, domoor ongeletterde - barbaar ongelikt ongepolijst, onbeschaafd, onbeschoft, ongemanierd, ongepolijst, (p)lomp, ruw ongelimiteerd - onbegrensd, onbepaald, onbeperkt ongelinieerd - ongelijnd ongelkaars smeerkaars ongelofelijk buitengewoon, fabelachtig, onaannemelijk, ongelooflijk, ongeloofwaardig ongelogen - echt, eerlijk, stellig, waar, zeker ongeloof - wantrouwen ongelooflijk - fabuleus, fantastisch, verbluffend ongelooflijkheid - onaannemelijkheid ongeloofwaardig - apocrief, duister, fabuleus, fantastisch ongeloofwaardig verhaal - fabel, legende, verzinsel ongelooide runderhuid - seroen ongelouterd ongezuiverd ongelovig - heidens, ongodsdienstig, wantrouwend ongelovige - afvallige, agnosticus, atheïst, giaur (Turks), heiden, kaffer, kafir, ketter, ongodsdienstige, paganist, vrijdenker ongelovige (Arab.) agnosticus, heiden, kafir, kaffer, ketter ongelovige (Perz.) - geber ongelovigen - infideles ongelovigheid - increduliteit, wantrouwen ongeluk - aanrijding, aanvaring, accident, botsing, kruis (fig.), malheur, mankement, mispunt, noodlot, ongeval, onheil, rampspoed, schipbreuk, sinister, slag, tegenslag, tegenspoed, treinramp, val, verderf, weerslag, ongelukje - malheur ongelukkig deerlijk, ellende, ellendig, erbarmelijk, hard, heilloos, jammerlijk, kwalijk, misere, noodlottig, rampspoedig, rampzalig, sinister, ongelukkig lopen - kreupel, strompelen ongelukkig lot - noodlot ongelukkig mens - ellendige ongelukkig zijn – kwalijk ongelukkige - gebrekkige, verminkte ongelukkigerwijs - helaas ongeluksbericht jobstijding ongeluksbode - jobsbode, onheilsbode ongeluksbrief - uriasbrief ongeluksdag - diësater, vrijdag ongeluksdier kraai, raaf ongeluksgetal dertien ongeluksgodin Ate ongeluksjaar - rampjaar ongelukskind - oedipus, ongeluksvogel, pechvogel ongeluksplaats - onheilsplek, rampgebied ongeluks profeet - alarmist ongeluksprofetes Cassanära ongelukstijding - jobstijding ongeluksvogel - pechvogel, schlemiel, wanboffer ongelijk - disparaat, geaccidenteerd, hobbelig, incongruent, inegaal, noppig, oneffen, ongelijksoortig, onrecht, ruig, rul, ruw, veranderlijk, verschillend ongelijk krijgen - verliezen ongelijkbaar - ongelijksoortig, onvergelijkelijk, weergaloos ongelijkbrekend - anisotroop ongelijkheid - dissimilariteit, impariteit, oneffenheid, verschil ongelijkmatig - inegaal, heteronym, heteroniem, heteronoom, labiel, luimig, onevenredig, onevenwichtig, wisselvallig, ongelijk stuk - brok ongelijk van humeur - labiel, luimig ongelijke breedte/van... - verdreven ongelijkslachtig - disparaat, heterogeen ongelijksoortig - anders, different, disparaat, heterogeen, incongruent, ongelijk, uiteenlopend, verschillend ongelijksoortigheid - heterogeniteit ongelijkvleugelig insekt - wants, waterloper ongelijkvormig - heteromorf ongemak eksteroog, gebrek, hinder, incommoditeit, kwaal, letsel, moeite, onconveniënt, (over) last, ongerief, spit, storing, ongemakkelijk - balorig, duchtig, hinderlijk, humeurig, krachtig, lastig, moeilijk, nukkig, ongeriefelijk, ongerieflijk, stroef, veeleisend, vervelend, ziekte ongemakkelijk persoon - despoot, dwingeland, lastpak, lastpost, tiran ongemakken strapatsen ongemak veroorzaken - belemmeren, kwellen ongemanierd - boers, bot, grof, lomp, onbehouwen, onbeleefd, onbeschaamd, onbehouwen, onbeleefd, ongepast, ongeschoft, ongegeneerd, onhebbelijk, onhoffelijk,onopgevoed, onwellevend, onwelwillend, ploertig, plomp, ruw ongemanierd mens lomperd, proleet ongemanierde lomperd - kinkel ongemanierdheid grofheid, lompheid, onbehouwenheid, onhebbelijkheid, ruwheid, schaamteloosheid ongemanierd lachen - ginnegappen ongemanierd mens - hufter ongemeen - apart, buitengewoon, exclusief, extra, ongewoon, singulier, uitermate, uitmuntend, uitzonderlijk, zeer, zonderling ongemeend gehuicheld ongemerkt - achterbaks, sluiks, slinks, heimelijk, steels, stiekem, stilletjes, tersluiks ongemoeid onbelemmerd, ongehinderd, ongestoord, vrij ongemoeid laten - ontzien, respecteren ongemotiveerd - argeloos, klakkeloos, naïef, ongefundeerd, vertrouwend, willekeurig ongemotiveerde vrees fobie ongenaakbaar - hoogmoedig, ontoegankelijk, trots ongenade - defaveur, ongunst, toorn, wangunst, ongenadig erg, guur, hard, hardvochtig, hevig, onbarmhartig, ruw, ruw, wreed, zeer ongeneeslijk - incurabel, onheelbaar ongenegen - onbereid, ongezind ongeneigd tot beweging apat(h)isch, indolent, loom, lusteloos, passief, sloom ongeneigd tot werken lui, inert ongenietbaar bitter, humeurig, kregel, neetorig, onsmakelijk, taai, toornig ongenoegen - kift, misnoegen, onenigheid, ontevredenheid, ruzie, strubbelig, twist ongenoeglijk - onplezierig, vervelend ongeroepen - onverwachts, plotseling ongeroerd - onaangedaan, onbewogen ongerooide boomstomp nol ongerust angstig, bang, bekommerd, bezorgd, onrustig, piekerend, zorgvol ongerustheid angst, bekommering, bekommernis, bezorgdheid, onrust, zorg ongerust maken - bezighouden ongerijmd - absurd, disparaat, dwaas, gek, idioot, Incongruiteit, inept, onlogisch, onzinnig, paradoxaal, zot ongerijmdheid - absurditeit, dwaasheid, ineptie ongerijmde uitspraak - paradox ongerijpte kaas - kwark ongesalarieerd - onbezoldigd ongeschaafd - grof, korrelig, ruw ongescheiden - aaneen ongeschikt afgekeurd, incapabel, incompetent, onbekwaam, onbevoegd, onbruikbaar, ondeugdelijk, ondoelmatig, ongelegen, onpas ongeschikt bevonden - afgekeurd ongeschikt ogenblik onpas, ontijdig ongeschikt verklaren - afkeuren ongeschikt voor arbeid - invalide ongeschikt voor bacteriën - steriel ongeschikt voor gezelligheid - insociabel ongeschiktheid - incapaciteit ongeschilderd - blank ongeschoeid - barrevoets, blootsvoets ongeschoeid geestelijke karmeliet ongeschoeide kloosterling - barrevoeter ongeschokt onwankelbaar, standvastig, vast ongeschonden - algeheel, compleet, gaaf , heel, heelhuids, intact, rein, onaangeroerd, onbedorven, onbeschadigd, ongedeerd, ongerept, ongeschokt, ongevlekt, perfect, puntgaaf, puur, schoon, virginaal, volledig, zuiver ongeschoolde arbeider - loswerkman ongeschooldenloon - minimumloon ongeschoren - harig, ruw, stoppelig ongeschreven recht adat, gewoonterecht ongeschreven wet van eer en fatsoen - erecode ongeslachtelijk - negatief ongeslachtelijke of geslachtelijke voortplantingscel bij eencellige dieren spore ongesloten - open, toegankelijk ongesloten kromme lijn - parabool ongespannen - los, slap ongesplitst - heel, onverdeeld ongestaag - buiig ongestadig - aarzelend, astatisch, bedenkelijk, buiig, bijkans, bijna, dubieus, duister, grillig, huiverig, instabiel, labiel, onbepaald, onberekenbaar, onbeslist, onbestendig, onbetrouwbaar, ongedurig, onstandvastig, onvast, onwis, onzeker, twijfelachtig, tijdelijk, vaag, vagelijk, veranderlijk, vergankelijk, versatiel, wankel, wankelbaar, wispelturig, wisselvallig ongestadig weer - kwakkelweer ongestadig zijn - aarzelen, kwakkelen, lammenadig, twijfelen, walen, wankelen, weifelen ongesteld - belabberd, beroerd, lamlendig, lammenadig, luchtziek, misselijk, onlekker, onpasselijk, onwel, suf, treinziek, zeeziek, ziek, zwak ongesteldheid - euvel, indispositie, kater, kwaal, menstruatie, ziekte ongesteldheid na een drinkgelag - kater ongestolde lava - magma ongestoord – onaangedaan, kalm, rustig, sereen, vredig ongestoord kalm helder, onbewolkt, sereen ongestraft straffeloos ongetekend anoniem, naamloos, ongesigneerd ongeteld - ontelbaar ongeteld kopen - roezen ongetemd - koest, onbedwongen, ontembaar, ruw, teugelloos, tomeloos, wild, woest ongetemde - wilde ongetemperd - onverflauwd, onverminderd ongeteugeld - buitensporig, ongebreideld, teugelloos, tomeloos, ongetoomd - teugelloos, tomeloos ongetrouwd ongehuwd, vrijgezel ongetrouwde juffrouw - spinster ongetwijfeld - absoluut, beslist, gewis, onbetwistbaar, pertinent, positief, stellig, waarlijk, wis, zeker ongetwijnd - ongetweernd, vlotzijde ongevaarlijk - benigne, beschut, gedekt, goedaardig, onschadelijk, onschuldig, safe, veilig, zeker, ongeval accident, malheur, misval, ongeluk, panne, ramp ongeval met een auto panne ongevallenwet - W.A.O. ongevallig - onaangenaam, onwelgevallig ongeveer - bijkans, bijna, circa, ca., globaal, nagenoeg, omstreeks, omtrent, ong., plusminus, p.m., zowat ongeveinsd eenvoudig, eerlijk, hartelijk, ongemaakt, onomwonden, onverbloemd, openhartig, openlijk, oprecht, openlijk, rechtuit, regelrecht, rondborstig, ronduit, ruiterlijk, ongeveinsdheid - oprechtheid ongeveinsde natuurlijkheid - eenvoud ongeverfd - blank, naturel ongeverfde wol - natuurwol ongevoeglijk onbehoorlijk, onbetamelijk, smerig, vies ongevoeglijkheid - onbetamelijkheid, onfatsoenlijkheid ongevoelig - apatisch, cynisch, dikhuidig, flegmatiek, gevoelloos, hard(vochtig), impassief, impassibel, indifferent, insensibel, kaal, koel, koud, lauw, lazarus, lethargisch, onaangedaan, onaandoenlijk, onbarmhartig, onbewogen, ongemerkt, ongeroerd ongeroerd,, ruw, steenhard, verdoofd, verhard, verstokt, wreed ongevoelig persoon - ijskonijn ongevoelig voor genot - blase ongevoeligheid - apathie, insensibiliteit, lethargie ongevoeligheid voor pijn - analgesie ongevormdheid - informiteit ongevouwen drukwerk - piano ongevulcaniseerde rubber caoutchouc ongevuld hol, ledig, leeg ongevulde plaats - leegte ongewapend - weerloos ongewassen brutaal, goor, lomp, smerig, vuil ongewenst - interval, ongewild, storend ongewenst gat lek, wak ongewenste gast inbreker ongewenste onderbreking storing ongewenste ontwikkeling - uitwas, woekering ongewenste opening bres, breuk, lek ongewenste vouw kreuk, kreukel ongewerveld dier kwal, pier, rups, slak, worm ongewervelde dieren - evertebrata, invertebrata ongewild - ongewenst ongewillig - koppig, onwillig, opstandig, recalcitrant, weerspannig ongewis - hachelijk, ongerust, onrustig, onvast, onwillig, onzeker, precair, vaag, wankel ongewoon aandachtig, abnormaal, afwijkend, buitenissig, excentriek, extraordinair, bijzonder, eigenaardig, ernstig, gek, nieuw, ongemeen, ongewend, onwennig, opmerkelijk, opvallend, opzienwekkend, raar, schutterig, uitzonderlijk, vreemd, zeldzaam, zonderling, zorgvuldig, ongewoon begaafd geniaal ongewoon beroep duiker ongewijd - goddeloos, heiligschennend, onheilig, profaan, werelds, ongewijzigd - eender, gelijk, hetzelfde, onveranderd ongezegd gezwegen ongezeglijk - balsturig, dwars, eigenzinnig, eigenwijs, grillig, koppig, ongehoorzaam, onwillig, rebels, ruw, stout, stijfhoofdig, tuchteloos, wild, weerbarstig, weerspannig ongezellig - onbehaaglijk, onhuiselijk, saai, vervelend ongezien - onbekeken, ongeacht, onopgemerkt, steels ongezocht - natuurlijk, ongedwongen, spontaan ongezond bleek, kwakkelend, lijdend, miezerig, mijterig, nadelig, schadelijk, slecht, sukkelend, voos, ziek, ziekelijk, zwak ongezond bleek - flets ongezonde uitdamping van rottende stoften miamasma ongezouten cru, flauw, laf, onkies, openhartig, onkies, rauw, ruw ongezuiverd ruw ongezuiverd salpeterzuur - sterkwater ongezuiverde alcohol - foezel ongezuiverde borax - tinkal ongezuiverde petroleum bronolie ongezuurd brood matse ongodist atheïst, godloochenaar ongodisterij - atheïsme ongodsdienstig - areligieus ongodsdienstig mens - heiden ongunst - ongenade, wangunst ongunstig - bescheiden, bezwarend, branie, defavorabel, desavantageus, infavorabel, infaust, kwaal, kwalijk, lelijk, miserabel, nederig, ongelegen, onrendabel, onvoordelig, schadelijk, sinister, slecht, verkeerd ongunstig bekend obscuur ongunstig gepraat opspraak ongunstig gezicht tronie ongunstig persoon - boef, fielt, sujet ongunstige betekenis hebbend - pejoratief ongunstige kanten - nadelen ongunstige naam krijgen - opspraak ongunstige toestand - gène, impasse, nadeel, ongelegenheid, schade, schande ongure man boef, vent onguur - afschuwelijk, akelig, bar, doortrapt, eng, ellendig, erg, gemeen, griezelig, grimmig, gruwelijk, lam, louche, luguber, naar, onbekwaam, ruw, schrikwekkend, sinister, slecht, verdacht onguur gezicht tronie onguur persoon - boefkerel, sujet onhandelbaar dwars, eigenzinnig, indociel, koppig, moeilijk, obstinaat, onbehendig, onbedreven, onbeholpen, onhandzaam, onmogelijk, onwillig, recalcitrant, schutterig, vleug, weerbarstig, weerspannig onhandelbaar mens - pachyderm onhandig - atactisch, boers, houterig, klunzig, krukkig, links, loborig, lomp, lummelig, onbeholpen, onbehouwen, onpractisch, plomp, primitief, pummelig, schutterig, stumperig, stijf, stuntelig onhandig bezig zijn - stuntelen onhandig gedoe gehaspel, geploeter, gepruts, geschutter, gestuntel, gesukkel onhandig iemand - stoethaspel, sukkel, onhandig lang mens slamier onhandig mens - hark, kruk, lomperd, schlemiel, stoethaspel, stommerd, stuntel onhandig (lang) mens - hannes, haspel, lummel, pummel, schutter, slamier, stoffel, stuntel onhandig te werk gaan - stumperen, stuntelen onhandig werken - stuntelen onhandige jongen - lummel onhandige, onnozele sul - jangat, janhen onhandige vroeuw - dauwel, haspel, modde, stuntel, treuzel onhandigheid - bevue mispas,, blunder, flater, linksheid, lompheid, maladresse, onhandzaam - onbruikbaar, onhandig onharmonisch - atactisch onhartelijk - bars, kil, koel, koeltjes, koud, nors, onheus, onvriendelijk, onwelwillend onhartelijkheid - kilheid, kilte, koelhartigheid, koelheid, koelte, liefdeloosheid, ongenegenheid, onverschilligheid, onvriendelijkheid, stuursheid onhartstochtelijk - onaangedaan, ongeroerd, ongevoelig, passief, onhebbelijk - brutaal, hatelijk, lomp, onbehoorlijk, onbeschoft, onfatsoenlijk, onvriendelijk, onwellevend, vervelend onhebbelijk gezegde hatelijkheid onhebbelijkheid - brutaliteit, incongruteit onhebbelijk persoon - lomperd, onbeschofte, vlegel onheelbaar incurabel, ongeneeslijk onheil - bedreiging, bezoeking, catastrofe, desaster, ellende, fataliteit, gevaar, katastrofe, mislukking, molest, noodlot, ongeluk, onheil, onraad, plaag, ramp(spoed), sinister, tegenslag, tegenspoed, wee onheil brengend - kwaad onheil brengende godin - Ate onheil veroorzaken - teisteren onheilig goddeloos, heiligschendend, laag, ongewijd, onkuis, onrein, profaan, werelds onheil in het vooruitzicht stellen - dreigen onheilsbode uit de Bijbel Uria onheilsdier raaf onheisgodin Ate onheilsmogelijkheid gevaar onheilspellend alarmerend, donker, dreigend, gevaarlijk, griezelig, luguber, noodlottig, omineus, rampspoedigsinister, veeg onhelder - heiig, mottig, onduidelijk, troebel, verward, wazig onherbergzaam - bar, ongastvrij, ontoegankelijk, verlaten, woest onherbergzaam gebied - eiland (onbewoond), hei, heide, rimboe, strand, woestenij onherkenbaar - kennelijk onherroepelijk - derfinitief, irrevocabel, onherstelbaar, onveranderlijk, onvermijdelijk, reddeloos, vaststaand onherstelbaar incompensabel, incurabel, irremediabel, irreperabel, kapot, onherroepelijk, onverbeterbaar, onverbeterlijk, reddeloos, versleten, wanhopig onheuglijk - immemoriaal onheus - grof, hard, onbeleefd, onbeschaafd, oneerlijk, onmenselijk, onvriendelijk, onwellevend, onwelwillend, ruw onhoffelijk onbeleefd, ongemanierd, onheus, onwellevend onhoorbaar - geruisloos, stil onhuiselijk - ongezellig onhygiënisch - onfrisvies, vuil oninbare schuld - nonvaleur oningevorderde schuld - nonvaleur oningevuld - blanco, onbeschreven, opengelaten oningewijde - buitenstaander, leek, ongewijde, onheilige, outsider oningewijde hostie - ouwel onintellectueel - onontwikkeld onintelligent debiel, dom oninteressant - onbelangrijk, onbeduidend, onbetekenend oninvorderbare schuld - nonvaleur onjuist - abusief, abusievelijk, abuis, averechts, fout(ief), gebrekkig, incorrect, mis, onecht, onnauwkeurig, onterecht, onwaar, onzuiver, vals, verkeerd onjuist beeld - begripsverwarring onjuist begrip - droombeeld, hersenschim, waan, waanvoorstelling, wanbegrip onjuist gebruik - misbruik onjuist schot - misser onjuist voor liniment - linament onjuiste gedachte - waan onjuiste mening - droombeeld, hersenschim, waan, wanbegrip onjuiste rechterlijke beslissing - maljuge onjuiste voorstelling fantasie, waanbeeld, waan(idee) onjuistheid - fout, leugen, misvatting onk - oneven onkans - pech, tegenslag onkel nonkel, ome, oom onkenbaar - onherkenbaar onkennend voornaamwoord - geen onkies cru, gebrekkig, indelicaat, indiskreet, onbehoorlijk, onbetamelijk,onfatsoenlijk, onfijn, ongezouten, onvertogen, onzedelijk, onzedig, plat, tactloos onkiesheid - indiscretie onklaar beschadigd, confuus, defect, feil, gederangeerd, kapot, obscuur, onaf, onduidelijk, ongereed, ongesteld, stuk, troebel, verward, onklaar maken - ontredderen, saboteren, vernielen onklaar zijn panne, stuk onkosten - impensen, spesen onkostennota - declaratie onkosten/onverwachte. .. - schadepost, strop onkrachtig - imfirmatief onkreukbaar - betrouwbaar, integer, ongerept, onomkoopbaar, onverlet, rechtschapen, strikt onkreukbaarheid eerlijk, integriteit, onschendbaarheid onkruid aardangel, bitterzoet, bolder, bolderik, (brand)netel, distel, dolik, dovenetel, duist, duizendknoop, ganzevoet, glidkruid, herderstasje, herik, hermoes, hirs, hondsdraf, hondstong, huttentut, kaasjeskruid, klaverzuring, krod, krodde, kweek, ladde, melde, netel, paardebloem, paardestaart, ruit, ruta, ijzerkruid, veldereprijs, weegbree, zevenblad, zuring, zwartkoorn, onkruid verwijderen - wieden onkruidplant - ganzevoet onkruiduitroeier - extirpator onkruidverdelgingsmiddel - kleurstof onkruidvrij maken - oproeren onkuis impudent, onbeschaamd,onrein, ontuchtig, onzedelijk, onzedig, schaamteloos, schunnig, vies onkuisheid - ontucht, onzedelijkheid, overspeligheid onkunde agnosie, ignorantie, onbekendheid, onwetendheid onkundig ignorant, onervaren , onwetend onkundigheid - onwetendheid onkunstzinnig - amusisch onkwetsbaar - invulnerabel, kogelvrij, onaantastbaar, ongevoelig onland - moeras onlangs destijds, kortelings, kortgeleden, laatst, laatstleden, 1.1., net, (onder)laatst, overlest, pas, poos, recent(elijk), redengevend, somtijds, verleden, wijl onlangs gebeurd net, pas, recent onledig arbeidend, bezet, bezig, doende, druk, werkend onleerzaam - indociel, ongedwee, onhandelbaar onleesbaar - illegibel onleesbaar schrift - gekrabbel onlekker - onbehaaglijk, onwel onlesbaar - onblusbaar onlichamelijk - geestelijk, immaterieel, onstoffelijk, spiritueel onlijdelijk ondraaglijk, onduldbaar onlogisch - inconsequent, krom onloochenbaar - flagrant, kennelijk, onbetwistbaar, onmiskenbaar, onwraakbaar, sprekend, tastbaar, zichtbaar, zonneklaar onlust - afkeer, beroering, last, onbehaaglijkheid, onbehagen, ongerief, oproer, rel, tegenzin, twist, woeling onlustig - landerig, lusteloos onmaatschappelijk - asociaal onmacht - bewusteloosheid, bezwijming, flauwte, impotentie, katzwijm, lam, machteloosheid, onbekwaamheid, onvermogen, zwakte onmachtig impotent, lam, machteloos, weerloos onmachtig om te betalen insolvabel, insolvent onmatig bovenmatig, buitensporig, extravagant, gulzig, immoderaat, mateloos, ongebonden, ongeremd, onredelijk, overdadig, overdreven, propperig, uitgelaten onmatigheid - intemperentie, overdaad onmededeelzaam - gesloten, hard, harteloos, wreed, harteloos, impitoyabel, zwijgzaam onmeedogend deerlijk, ellendig, meedogenloos, wreed onmeedogende toorn ongenade onmeetbaar - eindeloos, immens, immensurabel, oneindig, onmetelijk, onmeetbaar getal pi, oneindig onmens aterling, barbaar, beest, beul, despoot, monster, Nero, ondier, onverlaat, sadist, snoodaard, wreedaard onmenselijk barbaars, beestachtig, bestiaal, dierlijk, gevoelloos, hard, inhumaan, meedogenloos, onmeedogend, onnatuurlijk, onwelwillend, wreed onmenselijke daad - wandaad onmenslievend inhumaan onmerkbaar - Imperceptlbel, onopgemerkt, onwaarneembaar, steels, steelsgewijs, stiekem, stilletjes onmerkbaar (muz.) - insensible onmetelijk - eindeloos, gigantisch, grenseloos, immens, onbegrensd, oneindig, onmeetbaar, ontzaglijk onmetelijk groot - grenzeloos onmetelijk rijk schatrijk onmetelijkheid gigantisch, grenzeloosheid, immensiteit, oneindigheid onmiddellijk - aanstonds, accuut, bestendig, dadelijk, direkt, fluks, gezwind, illico, meteen, ogenblikkelijk, onbeweeglijk, onverwijld, onwrikbaar, paraat, prompt, rechtstreeks, seffens, spoedig, staandevoets, straks, subiet, te mee, temet, terstond, voetstoots, volkomen, zo, zodadelijk, zometeen onmiddellijk begrip intuïtie onmiddellijk de tegenstoot toebrengen - riposteren onmiddellijk vereffenbaar liquide onmin conflict, geharrewar, gekijfstrijd, geschil, heibel, herrie, krakeel, kijf, onenigheid, ongenoegen, onvrede, perkara, ruzie, tweedracht, twist, vete onmisbaar indispensabel, integrerend, klaarblijkelijk, manifest, nodig, noodzakelijk, onontbeerlijk, vereist onmiskenbaar - apert, beslist, blijkbaar, duidelijk, evident, flagrant, kennelijk, merkbaar, onloochenbaar, uitgesproken onmoed moedeloosheid, ruzie onmogelijk - belachelijk, onbegonnen, onbestaanbaar, ontdoenlijk, onuitvoerbaar, uitgesloten, zonderling onmogelijk maken beletten, verhinderen, voorkomen onmogelijk mens - piechem onmondig - minderjarig, onvolwassen onmondigheid - minderjarigheid, minoriteit onna ver (af) onnadenkend - achteloos, automatisch, gedachteloos, klakkeloos, lichtzinnig, machinaal, onbedacht, onbesuisd, onbezonnen, onvoorzichtig, roekeloos, werktuiglijk, onnaspeurbaar onbegrijpelijk onnatuurlijk - abnormaal, boekig, gedwongen, gekunsteld, gemaakt, grotesk, kunstmatig, onecht, onmenselijk, ontaard, pervers, stijf, tegennatuurlijk onnatuurlijk klein mens dwerg, lilliputter onnatuurlijke eetlust - heterorexie onnatuurlijke haargroei - trichose onnatuurlijke spanning - hypertensie, paratonie, stress onnauwkeurig - gedwongen, grofweg, inaccuraat, incorrect, nalatig, onzorgvuldig, onzuiver, opgeschroefd, oppervlakkig, ruwweg, slordig, superficieel, vaag, vals onnavolgbaar - inmitabel, ongevenaard onnet – onbeschaafd, onvertogen, onzindelijk, schuin, slordig, unfair, vuil, wanordelijk onnodig irrelevant, misbaar, nutteloos, onbruikbaar, ondienstig, overbodig, nodeloos, overtollig, vruchteloos onnodige drukte omhaal, omslag, poeha onnodig uitgeven - verdoen onnoemelijk bijzonder, naamloos, nameloos, zeer onnozel abderitisch, achterlijk, bete, daas, dazig, dom, dwaas, eenvoudig, gek, goedgelovig, groen, halzerig, idioot, imbeciel, kalverig, kinds, kletsmeier, knullig, lichtgelovig, naïef, natuurlijk, onbeduidend, onbenullig, onervaren, ongekunsteld, onschuldig, onwijs, raar, schaapachtig, simpel, stom, stumperig, suf, sullig, warhoofd, zwak (van begrip), zwakzinnig onnozel gepraat - kinderpraat onnozel kind - wurm onnozel meisje - doetje onnozel mens bloed, domoor, hals, loeres, sufferd, stumperd, sukkel, sul onnozel persoon - doetje onnozele - botterik, hals, idioot, loeres, rut, sufferd, sul onnozele bloed Beotiër, boer, hals, loeres, lomperd, nulliteit, sul onnozele hals - abderiet, pechvogel, schlemiel, slappeling, slungel, sul onnozele jongen - jorden onnozele sullige vrouw of meisje - doetje, sloor onnozele ziel - doetje, sul onnozelheid bêtise, domheid, eenvoud, fatuiteit, imbeciliteit, lichtgelovigheid, niaiserie, naïviteit, onschuld, simpliciteit, stompzinnigheid onnut braak, doeniet, inutiel, nul, nutteloos, ondienstig, overbodig, smeerpoes (Z.N.), vergeefs, vruchteloos, ijdel, onnutte resten - afval onnuttig - nutteloos, onbruikbaar onnuttig uitgeven - verdoen onofficieel - informeel onofficiële gezellige avond - instuif onomasticon - naamboek onomastiek naamkunde onomatopee bam, bang, bim, boem, bong, bonk, klets, klanknabootsing, koekoek, pats, pets, tik, tak onomatopoësis - klanknabootsing onomkeerbaar - irreversibel onomkoopbaar corruptibel, integer, onkreukbaar onomstootbaar - onomstotelijk, onwrikbaar onomstotelijk apodictisch, evident, onwankelbaar, onweerlegbaar, onwrikbaar, vast onomstotelijke waarheid - axioma onomstreden - onbetwist onomwonden categorisch, duidelijk, eerlijk, frank, gladweg, helder, klaar, loyaal, onbewimpeld, onverbloemd, open, openhartig, openlijk, ronduit, vrij, vrijuit ononderbroken - aaneen, aldoor, continu, onafgebroken, onophoudelijk, voortduren, voortdurend, onondertekend ongesigneerd onontbeerlijk nodig, noodzakelijk, onmisbaar onontbeerlijke voedingsstof eiwit, koolhydraat, mineraal, vitamine, water onontcijferbaar - hiëroglyfisch, onleesbaar onontcijferbaar handschrift - krabbelpoot onontdekt - maagdelijk, onbetreden, ongerept onontgonnen braak, ledig, woest onontkoombaar - inevitabel, onvermijdelijk onontspannen - gespannen, rusteloos onontvankelijk - afwijzend onontwarbaar kluwen klit onontwikkeld - dom onontwikkeld insect emelt, larve, pop onontwikkeld lichaamsdeel rudiment onontwijkbaar - inevitabel, onvermijdbaar onooglijk afzichtelijk, haveloos, lelijk, onopvallend, slordig onoorbaar onbehoorlijk, onbetamelijk, onfatsoenlijk, ontoelaatbaar, onwelvoeglijk onoordeelkundig - onbevoegd onopgelost - kwestieus omopgeloste kwestie - raadsel, vraag onopgemerkt - ongezien, onopvallend, steels onopgemaakt weefsel - mul onopgemerkt - ongezien, onopvallend, sober, vergeten onopgemerkt laten voorbijgaan - verliezen onopgemerkt willende blijven - bedekt, heimelijk, verholen onopgeruimd - rommelig onopgesmunkt - afkerig, arm, armoedig, eenvoudig, karig, sober onopgevoed lomp, onbehouwen, onbeleefd, onbeschaafd, onbeschaamd, onfatsoenlijk, ongemanierd, ruw onophoudelijk aanhoudend, aldoor, almaar, altijd, continu, gedurig, gestadig, steeds, voortdurend onoplettend - achteloos, inattent, lichtzinnig, nalatig, onaandachtig, onachtzaam, onattent, onbedachtzaam, onberaden, onbesuisd, roekeloos, slordig, verstrooid onoplettendheid - inattentie, nonchalance onoplosbaar - indissolubel onoplosbaar eiwit - albuminoïde, scleroproteïne onoplosbare stof - bezinksel onopmerkzaam - onachtzaam, onoplettend onoprecht - deloyaal, gehuicheld, gemeen, geveinsd, huichelachtig, leugenachtig, onecht, oneerlijk, onwaar, onwaarachtig, vals, veinzend onoprecht man - Janus, valsaard onoprecht mens - valsaard onoprechtheid - gemeenheid, geveinsdheid, oneerlijkheid, onwaarheid, valsheid onopvallend - bescheiden, correct, discreet, korrekt, onbeduidend, onopgemerkt, onopvallend maken camouflage, camoufleren onopzettelijk incidenteel, onbewust, ongewild, onwillekeurig, terloops, toevallig onopzettelijke keuze - greep onordelijk bandeloos, chaotisch, druk, onnet, onopgeruimd, onregelmatig, ordeloos, rommelig, rumoerig, ruw, slordig, wanordelijk, wild, woeloig, woest onordelijkheid - chaos, ordeloosheid, rommel, wanorde onordentelijk - onfatsoenlijk, onwellevend, onwelvoeglijk onorganisch - anorganisch onorthodox - liberaal onovergankelijk intransitief onovergankelijk werkwoord - intransitivum onoverkomelijk - insurmontabel onoverlegd onoverdacht, onberaden onovertrefbaar - uitstekend onovertroffen top, uitstekend, weergaloos, onovertroffen in sport kampioen onovertroffen persoon held, kampioen onoverwinbaar - onoverwinnelijk, onverslaanbaar onoverwinnelijke held - Herakles, Hercules onoverwinnelijke vloot armada onoverzichtelijk - chaotisch, onduidelijk, rommelig onoverzienbaar uitgestrekt, obscuur, onafzienbaar, onberekenbaar, onoverzichtelijk onpaar oneven, onparig onparighoevige neushoorn, tapir, woudkoe onparlementair - onbeschaafd onpartijdig - afzijdig, impartiaal, neutraal, onbevangen, onvooringenomen, onbevooroordeeld, onzijdig, oprecht, rechtvaardig onpas - ongelegen, ongeschikt onpasselijk - geschokt, kwalijk, luchtziek, misselijk, naar, onwel, overstuur, wagenziek, zeeziek onpasselijkheid - kwalijkheid, misselijkheid, ongesteldheid onpassend - ongelegen onpeilbaar bodemloos, grondeloos, ondoorgrondelijk, peilloos onpeilbare diepte - afgrond onpersoonlijk - algemeen, impersoneel, karakterloos, kleurloos, objectief, vlak onpersoonlijk voornaamwoord - het onpersoonlijke werkwoorden - impersonalia onplezierig lusteloos, onaangenaam, onbehagelijk, ongenoeglijk, onprettig onplooibaar - obstinaat, onwillig onpraktisch - dom, eigengereid, eigenzinnig, halfgaar, onhandelbaar, onhandig, stuntelig onpraktische pedant - scholasticus onprettig - naar, onaangenaam, onbehaaglijk, onplezierig onprettig gevolg van een fuifje kater onprettige bijkomstigheid achteraf - nawee onprettige gewaarwording - kater, nawee, onbehaaglijkheid ongemak, ongerief, onlust onraad gevaar, look, nood, onheil onraadzaam ongeraden onrecht nefas, onbillijkheid, ongelijk, onrechtvaardig, onredelijk, vals onrechtmatig illegaal, illegaliteit, ongegrond, onwettig, verboden onrechtmatig bezit - usurpatie onrechtmatig verkrijgen – jatten, kapen, pikken, roven, stelen onrechtmatige begunstiging van familieleden nepotisme onrechtmatige behandeling - willekeur onrechtstreeks indirect onrechtvaardig onbillijk, oneerlijk, ongerechtig, onrechtmatig, onredelijk onredbaar - reddeloos onredelijk buitensporig, deraisonnabel, irraisonnabel, onbillijk, oneerlijk, ongegrond, onrechtvaardig, onschappelijk, onverstandig, redeloos, schreeuwend, unfair, onredelijkheid - onverstand onredzaam onbeholpen onregelmatig - abnormaal, atactisch, barok, grillig, hortend, irregulair, irregulier, ongeregeld, ordeloos, stotend, wanordelijk onregelmatigheid abnormaliteit, afwijking, anomalie, ataxie, fraude, hapering, hinder, misvorming, ordeloosheid, rel, stoornis, storing, wanorde, onrein - besmet(telijk), impuur, smerig, onheilig, onkuis, onzedelijk, onzindelijk, onzuiver, smerig, treife, troebel, vies, vuil, zwadderig, onreine - paria onrein van zeden - onkuis onridderlijk onhoffelijk onroerend liggend, onverplaatsbaar, vast onroerend goed - gebouw, huis, landgoed, pand, perceel, villa onroerende goederen - immobilia onrust agitatie, alarm, angst, anxietas, bekommering, beroering, beweging, bezorgdheid, deining, drukte, gedruis, gejaagdheid, gewoel, gisting, herrie, beweeglijkheid, ongeduld, ongedurigheid, ongerustheid, opwinding, perturbatie, remous, roering, rusteloosheid, seditie, spanning, trepidatie, tumult, turbulentie, woeling, onrust in een horloge - balans onrust in een molen - ratel onrust teweegbrengend - agitant onrustbarend - alarmerend, angstig, sensationeel, verontrustend, zorgelijk, zorgwekkend onrustig - angstig, beweeglijk, driftig, druk, geagiteerd, gejaagd, gespannen, haastig, jachtig, nerveus, ongedurig, ongerust, onstuimig, opgewonden, opwindend, roerig, rumoerig, turbulent, wild, woelig, woelziek, woest, zenuwachtig, zorgwekkend onrustig bewegen wankelen onrustig kind - woelwater onrustigmaken - verontrusten onrustig rond lopen - banjeren, biezen, ijsberen onrustig (muz.) - agitato onrustig zijn - woelen onrustigheid - turbulentie onruststoker - aanstoker, agitator, alarmist, excedent, onrustzaaier, ophitser, oproerkraaier, oproerling, oproermaker, opruier, perturbateur, rebel, scheurmaker, stokebrand, woelgeest, onrust verwekken - agiteren, opruien, opstoken onrustvlinder - perturbateur, pijlstaartvlinder, sfinx onrijm - proza onrijp - groen, infantiel, naïef, onbezonnen, onontwikkeld, onvoldragen, onvolgroeid, onvolwassen, pril onrijp fruit - kroet onrijpe druiven - agrest ons hectogram ons (Lat.) nos ons aller stammoeder Eva ons aller woonplaats aarde onsamenhangend - abrupt, draaloos, incoherent, los, mul, opeens, rapsodisch, rul, verward onsamenhangende taal wartaal onschadelijk - indifferent, innocent, onnadelig, onschuldig onschadelijk middel - placebo onschappelijk onbillijk, onredelijk onschatbaar onwaardeerbaar onscheidbaar - innig, onafscheidelijk onschendbaar betrouwbaar, hoogheilig, immuun, integer, inviolabel, onaantastbaar, onverbrekelijk, sacrosant, taboe, verbindend onscherp - bot, mistig, nevelig, onduidelijk, stomp, troebel, vaag, wazig onschoon lelijk, vuil onschuld argeloosheid, domheid, innocentie, naïviteit, onnozelheid onschuldig argeloos, blank, eenvoudig, ingénue, innocent, kinderlijk, naïef, onbedorven, ongevaarlijk, onnozel, onschadelijk, onverdorven, onwetend, rein, schuldeloos, trouwhartig onschuldig (muz.) - innocente onserieus mens - losbol onsierlijk - onelegant, plomp onsmakelijk - degoutant, goor, onaangenaam, vies, walgelijk, weerzinwekkend onsociaal - asociaal, onmaatschappelijk onsolide - krakkemikkig, louche, ondeugdelijk, ondeugdzaam, louche, ongenietbaar, onsterk, onvast, onverkwikkelijk, weerzinwekkend onspoed ongeluk, tegenspoed onsportief - unfair onstaatkundig - impolitiek onstabiel grillig, labiel, onbestendig, wankelbaar onstabiel zijn - variëren onstandvastig aarzelend, astatisch, grillig, inconstant, instabiel, kameleontisch, labiel, onbestendig, onstabiel, onvast, onzeker, twijfelachtig, veranderlijk, wankelbaar, weifelend, wispelturig, wisselvallig, zwak, onstandvastig (muz.) - volubile onstandvastig zijn - variëren onstandvastigheid (muz.) - instabile onsterfelijk eeuwig, immortel, onvergankelijk ontsterfelijke strobloem - immortelle onsterfelijkheid - athanasie, eeuwigheid, immortaliteit onsterk - breekbaar, broos, bros, ondeugdzaam, onsolide, teer, week, zwak onstevig - onvast, zwak onstichtelijk - ontuchtig, onzedelijk onstoffelijk - abstract, abstrakt, astraal, geestelijk, immaterieel onlichamelijk, ontastbaar onstoffelijk deel van de mens geest, ziel, onstoffelijk werktuig orgaan onstoffelijkheid - immaterialiteit onstuimig - bandeloos, boos, borstelig, buiig, driftig, druk, fel, furieus, furioso, gaal, harig, hartstochtelijk, stormachtig, heftig, hevig, impetueus, (muz.) impetuoso, kwaad, onafgewerkt, onbesuisd, onbewerkt, oneffen, onzuiver, orageus, roezig, ruig, rumoerig, ruw, stormachtig, stormig, turbulent, verbolgen, vehement, vertoornd, virulent, wild, woest onstuimig (muz.) - acciacato, vehement onstuimig kind - wildebras onstuimig paard - wildvang onstuimig persoon - Roeland onstuimig te keer gaan - roezemoezen onstuimige drift - woede onstuimige golf - breker, roller onstuimige golven branding, brekers onstuimige windvlaag met stortregen - travaat onstuimige zee - moerzee onstuimigheid drift, geroezemoes, geweld, gewemel, hartstochtelijkheid, heftigheid, hevigheid, hitte, impetuositeit, kracht, onrust, oproer, overspannenheid, turbulentie, vehementie, wildheid, woeling, woestheid onstuimig kind - wildebras onstuitbaar - onweerhoudbaar onsubstantieel - soeperig onsympatiek - antipatiek, tegenstaand onsympathiek persoon - kwal onsystematisch - onordelijk, systeemloos, wanordelijk ontaalkundig - alinguïstisch ontaard decadent, gedegenereerd, gemeen, onnatuurlijk, pervers, slecht, verbasterd, verdorven, zeer ontaard mens - aterling, onmens, onverlaat, snoodaard ontaard wezen - aterling, dégeneré, onmens, onverlaat ontaarde dégénéré, aterling ontaarden - degenereren, denatureren, ondergraven, verbasteren, verzwakken ontaarding decadentie, degeneratie, ontaardheid, verbastering verdorvenheid ontaarding der zeden - zedenverwildering ontactisch - taktloos ontastbaar - abstract, abstrakt, onstoffelijk ontastbaar deel van de mens - psyche ontastbare stof ether, gas, lucht, neongas ontbeerlijk - overbodig ontberen - carentie, careren, derven, missen ontbering - derving, gebrek, gemis, kommer ontbieden - inviteren, uitnodigen ontbieding - oproep ontbindbaar - decomponibel, resiliabel ontbinden bederven, bevrijden, dissolveren, factorbepaling (wisk.), losmaken, opheffen, oplossen, putreficeren, resolveren, rotten, scheiden, vergaan, verorberen, verwerken, ontbinden van zonden - absolveren, kwijtschelden, voleinden ontbindend - resolutief ontbinding - absolutie, afschaffing, afwikkeling, analyse, bederf, beëindiging, buitenwerkingstelling, decompositie, desorganisatie, dissolutie, elevatie, intrekking, liquidatie, lysis, ontwrichting, opheffing, oplichting, resolutie, rotting, schorsing, sepsis, sluiting, verheffing, verrotting, vertering ontbindingsproces - verrotting ontbladerd - kaal ontbloot naakt, nakend, onbedekt ontbloot van - spenen ontbloten - onthullen, strippen, uitkleden ontbloting - denudatie ontboezemen - slaken, uiten ontboezeming - expectoratie, uiting, uitlating, uitspraak, uitstorting ontbolsteren - beschaven, bevrijden, losmaken, opheffen, pellen, schillen ontbost terrein heide, ontginning, plantage ontbranden - aangaan, afgaan, losbarsten, ontvlammen ontbranding - accensie ontbreken absent, defect, falen, haperen, liegen, mangelen, mankeren, missen, schelen, schorten ontbreken van een geordend bestuur - anarchisme ontbreken van geordend bestuur - anarchie ontbreken van kleur bleek, dof, grauw, kleurloos, vaal, zwart, ontbreken van licht donker ontbreken van pigmentkleur - albinisme ontbreken van samenwerking - incoördinatie ontbrekend - deficiënt, mankerend, missend ontbrekend gedeelte manco, tekort ontbrekend geld - deficit, tekort ontbijt - dejeuner, maaltijd, ochtendmaal ontbijtservies - opzetje ontbijtspek - bacon ontcijferbaar - leesbaar, oplosbaar ontcijferen - dechiffreren, decoderen, oplossen ontdaan aangedaan, confuus, onthutst, ontroerd, ontsteld, ontzet, overstuur, paf, verschrikt, verschrokken, verslagen, verward, verwezen ontdaan van sappen droog, voos ontdekken achterhalen, bemerken, bespeuren, decouvreren, gewaarworden, merken, onderscheiden, ontbloten, onthullen, ontwaren, opdiepen, opsporen, (uit)vinden, waarnemen, zien ontdekker - Columbus, Tasman, zie ook uitvinder van ontdekker der toonkunst - amfion ontdekker van Amerika Columbus ontdekker van Australië Tasman ontdekker van bloedsomloop Harvey ontdekker van China Polo ontdekker van chloroformnarcose - Simpson ontdekker van de bronnen van de blauwe Nijl - Bruce ontdekker van de grondwetten der erfelijkheid - Mendel ontdekker van de tuberkelbacil - Koch ontdekker van elektromagnetisme - Oersted ontdekker van glycogeen in de lever - Bernard ontdekker van haringkaken Beukelsz ontdekker van het kwantum - Planck ontdekker van hormonen - Bayliss, Starling ontdekker van osmose - Pfeffer ontdekker van ozon Schönbein ontdekker van penicilline - Fleming ontdekker van radium - Curie ontdekker van sterilisatie - Koch ontdekker van tuberkelbacil - Koch ontdekker van ultra-virus - Beyerlinck ontdekker van vitamines - Funk, Hopkins ontdekker van wet van de zwaarte kracht Newton ontdekker van wet van het licht - Huijgens ontdekker van X stralen Röntgen ontdekker van zuurstof Drebbel ontdekking - bemerking, betrapping, detectie, gewaarwording, relevatie, trouvaille, uitvinding, vinding ontdekkingsreiziger -Amundsen, Columbus, Cook, Hedin, Himilco, Livingstone, Polo, Scott, Tasman ontdekt - gevonden ontdoen - leegmaken, pellen, schillen ontdoen van lading ontladen ontdoen van schil - pellen, schillen ontdooid ijs (ijs)water ontdooid water ijswater ontdooien - smelten ontduiken - eluderen, ontkomen, ontwijken, onttrekken, ontvluchten, vermijden ontduiking - bedrog, fraude, ontwijking, uitvlucht onteerder - schender, verkrachter ontegenzeglijk - zonneklaar onteigenen - expropriëren, naasten, nationaliseren, ontnemen onteigening - expropriatie ontelbaar legio, oneindig, talloos ontelbare menigte - myriade ontembaar - farouche, onbedwingbaar, wilt, woest onterecht - misplaats, onverdiend onteren aanranden, beledigen, construperen, defloreren, fletrisseren, misvormen, schandvlekken, schenden, schofferen, toetakelen, verkrachten, violeren onterend - dishonorabel, eerloos, ignominicus, infamant, krenkend, schandelijk, smadelijk onterik - gemenerik, smeerlap, viezerik, vuilak onterven - exherideren, uitsluiten onterving - verstoting ontevreden - balorig, balsturig, boos, brommerig, chagrijnig, chicaneurig, discontent, driftig, gallig, gemelijk, gramstorig, grommig, izegrimmig, kniezerig, knorrig, korzelig, kregel, landerig, landziekig, malcontent, mishaagd, misnoegd, morrig, narrig, neetorig, nurks, onbevredigd, onvoldaan, onvergenoegd, sikkeneurig, vitterig, wrevelig, ontevreden mens brompot, nijdas, nurks ontevredenheid - misnoegen, ongenoegen ontevredenheidsbetuiging - berisping ontfermen - erbarmen ontferming barmhartigheid, clementie, commiseratie, erbarmen, genade, medelijden ontfutselen - afsnoepen, escamotage, escamoteren, luizen, ontnemen, poetsen, rollen, wegnemen ontfutseling escamotage ontgaan - eviteren, misgaan, missen, ontglippen, ontkomen, ontsnappen; ontwijken, vergeten, vermijden ontgelden - bekopen, bezuren, boeten, misgelden ontginnen - aanbreken, aansnijden, bebouwen, defricheren, exploiteren ontginning aanplanting, exploitatie, kolonie, plantage ontginning in een bos plantage, rade, rode ontginning in een moerasgebied - veenkolonie ontginningsstelsel - claim ontglazing - devitrificatie ontglippen - ontgaan, ontkomen, ontsnappen ontgonnen land - rode ontgoochelen - afknappen, begoocheling, desillusioneren, droombeeld, hersenschim, illusie, ontnuchteren, teleurstellen ontgoocheling deceptie, desillusie, ontnuchtering, tegenvaller, teleurstelling ontgrate vis - filet ontgraven - opgraven, uitgraven ontgrendelen - ontsluiten, openen ontgrendeling - opening, ontsluiting, opensluiting ontgroenen - kleineren, ontbolsteren ontgroening - noviciaat ontgronden - afgraven, uitbaggeren onthaal - bejegening, ontvangst, receptie, sier, traktatie, traktement, vergasting onthalen ontvangen, trakteren, vergasten onthalzen onthoofden, guillotineren, nekken onthand gehandicapt, gehinderd, ontriefd ontharden - verzachten ontharen - epileren, scheren ontharing epilatie ontharingsmiddelen - depilatoria onthechten losmaken onthechting versterving ontheemde d.p., stateloze, vluchteling ontheffen - bevrijden, dechargeren, dispenseren, kwijten, kwijtschelden, libereren, ontlasten, ontslaan, verlossen, vrijstellen ontheffing afzetting, décharge, dispensatie, ontlasting, ontslag, relevatie, releveren, verlichting, vrijdom, vrijstelling ontheiligen - kwetsen, misvormen, ontwijden, profaneren, schenden ontheiliging - heiligschennis, ontwijding, profanatie, sacrilege, schennis, violatie ontheisteren vernielen, verwoesten onthoeken - ontschranken onthoofden decapiteren, decolleren, guillotineren, onthalzen onthoofder - beul, guillotine onthoofding - decollatie onthoofding bij dode vrucht - decapitatie onthoofdingswerktuig - guillotine, valbijl, zwaard onthouden - memoreren, ontzeggen, spenen, vasten, onthouden van rechtmatig deel - spoliëren onthoudend - abstinent, ontzeggend onthouding abstinatie, abstinentie, continentie, encratie, ontzegging, vasten onthouding van eten - vasten onthouding van sterke drank - abstinentie, sobriëtas, sobriëteit onthoudingsperiode - vasten onthoudzaamheid - encratie onthullen deceleren, devoileren, openbaren, ontdekken, ontmaskeren, ontsluieren, verklappen, verklaren onthulling - inauguratie, ontsluiering, openbaring, relevatie, revelatie, verklaring onthutsen - ontredderen, ontstellen, ontzetten, schokken, verbijsteren onthutsing - perplexiteit onthutst - bedremmeld, beduusd, beteuterd, geconsterneerd ontdaan, ontredderd, ontroerd, ontsteld, ontzet, paf, perplex, sprakeloos, stomverbaasd, stupefait, verbaasd, verbijsterd, verbluft, verbouwereerd, verlegen, verschrikt, verlegen, verslagen, versteld, verwezen onthutstheid - perplexiteit ontiegelijk - geweldig, reuze ontig - schandelijk, smerig, vies, vuil ontkenbaar - loochenbaar, niabel ontkennen - denegeren, generen, loochenen, mishandelen negeren, tegenspreken ontkennend - afwijzend, loochenend, negatief, negerend ontkennend antwoord - nee, neen ontkennend beschikken - afwijzen, weigeren ontkennend bijwoord nergens, niet, nimmer, nauwelijks, niemaals, nooit ontkennend telwoord geen, niemendal, niets, niks, nul- ontkennend voegwoord - doch, noch ontkennend voornaamwoord geen, niemand, niets ontkennend voorvoegsel in, on, a, im, non, ont ontkenner van elk gezag - anarchist ontkenning dementie, denegatie, diffessie, geen, gene, loochening, nee, neen, negatie, niemand, niet, nooit, tegenspraak ontkenning (Duits) nein, nicht ontkenning (Eng.) no, not ontkenning (Fr.) ne, non, rien ontkenning (Mal.) - tida ontkenning van een bewering - dementi ontkenning van het bestaande - nihilisme ontkentenis - negatie, ontkenning ontketenen - bevrijden, loslaten, losmaken ontkiembak - broeikas, kweekbak, moutbak ontkiemde en weer gedroogde gerst mout ontkiemde gebrande gerst - mout ontkiemen germineren, groeien, kenen, kiemen, ontluiken, ontstaan, ontspruiten, opkomen, uitlopen ontkieming - germinatie ontkleden - uitkleden ontkleed - bloot, naakt ontkleurd bleek, flets, vaal, verkleurd, verschoten ontkleuren - bleken, decoloreren, verbleken, verschieten ontkleuring - decoloratie, discoloratie ontkleuringsmiddel - peroxyde ontknopen afloop, losknopen, ontraadselen, ontwarren, ophelderen, oplossen ontknoping afloop, clou, denouement, enodatie, epiloog, oplossing, pointe ontknoping van een drama peripetie ontknoppen ontspruiten ontkolen van gietijzer - gaarfrissen ontkomen - evadueren, mijden, ontduiken, ontgaan, ontglippen, ontlopen, ontschieten, ontsnappen, ontvlieden, ontwijken, verdwijnen ontkoming - ontsnapping ontkoppelen - debrayeren, loskoppelen, losmaken scheiden ontkoppeling - debrayage ontkorrelen - egreneren ontkorsten - afschillen, ontschorsen ontkracht - uitgemergeld ontkrachten - ontwrichten ontkurken - ontstoppen ontlaatkleur aanloopkleur ontladen - afladen, dechargeren, lossen, verlichten ontlading - decharge ontladingslamp met natriumdamp - natriumlamp ontlasten bevrijden, dechargeren, libereren, ontdoen, ontheffen, verheffen, verlichten, verlossen, vrijstellen ontlastend - exonererend ontlastend bewijs alibi ontlastend middel - laxans ontlasting afgang, decharge, defecatie, egestie, ontheffing, sedes, stoelgang, verlichting ontlasting bevorderen - laxeren ontlastingbevorderend middel - laxans, purge ontlastsluis - suatiesluis ontlaten van staal temperen ontleden - analyseren, decomponeren, dismembreren, disseceren seceren ontleden van planten - determineren ontleder - opensnijder, prosector ontleding - afbraak, analyse, anatomie, dismembratie, ontbinding, prosectie ontleding (med.) - schisma ontleding in bestanddelen - analyse ontleding van dieren - zoötomie ontleding van het licht door een glazen prisma spectrum ontleed - onttrokken, overgenomen ontleedbaar - decomponibel ontleedkamer - snijzaal ontleedkamer van dieren - zoötomie ontleedkunde anatomie ontleedkundig - analytisch, anatomisch ontleedkundige - anatomist, anatoom ontleedmesje laatmes, lancet, scalpel, vlijm ontleend overgenomen ontlenen - ontvangen, overnemen, putten (uit), uithalen ontlening - overname ontlopen – mijden, omzeilen, ontgaan, ontkomen, ontvlieden, ontvluchten, ontwijken, schelen, verschillen ontlopend - fugitief, vluchtig ontluchter - luchtkoker ontluiken - monogonie, ontsluiten, ontstaan, ontwikkelen openen, opengaan ontluiken van bloemen - ontkiemen, ontsluiten, openen, opengaan ontluisteren - aantasten, ontsieren ontluistering - afbreuk ontlijving - doodslag, moord ontmaagden - defloreren, onteren ontmaagding - defloratie ontmand paard - ruin ontmand varken - barg ontmande haan - kapoen ontmande ram - hamel ontmande stier - os ontmannen - castreren, lubben ontmande harembewaker eunuch ontmanning - castratie ontmantelen demanteleren, demonteren, doppen, leeghalen, ontdoen, ontwapenen, pellen, schillen, slechten, slopen ontmanteling - demontage ontmaskerd demaskeren, demasqueren, doorzien, doorschouwd ontmaskeren - doorzien, onthullen ontmenst ontaard, onbarmhartig, onmenselijk, wreed ontmoedigd - aangeslagen, down, gedeprimeerd, geïntimideerd mismoedig, moedeloos, neerslachtig, radeloos, verslagen, wanhopig ontmoedigen - demoraliseren, deprimeren ontmoedigend decourageant, demoraliserend, deprimerend ontmoediging - demoralisatie, moedeloosheid ontmoeten - aanboren, aangaan, aantreffen, bejegenen, belegeren, kennismaken, raken, recontreren, samenkomen, samentrekken tegenkomen, samentreffen, treffen ontmoeting gevecht, ren-dez vous, rencontre, treffen, vergadering ontmoetingsplaats - trefpunt ontnemen - afgrissen, afkapen, afnemen, afpakken, benemen, beroven, gappen, onteigenen, ontfutselen, ontstelen, onttrekken priveren, roven, spoliëren, stelen, wegnemen ontnemend - privatief ontnuchtering - desillusie, ontgoocheling ontoegankelijk - dicht, gesloten, inaccessibel, toe ontoegankelijkheid - imperdoratio ontoegeeflijk - eigenwijs, koppig, stijfhoofdig, weerbarstig ontoelaatbaar - inadmissibel, onduldbaar, ongeoorloofd, onoorbaar, verboden ontoereikend - insuffisant, onvoldoende ontoerekenbaar - grillig, krankzinnig ontoerekenbaarheid - abnormaliteit ontnuchtering ontgoocheling ontoelaatbaar onduldbaar, ongeoorloofd, onoorbaar ontoereikend onvoldoende ontoerekenbaar - gek, grillig, krankzinnig ontoeschietelijk stug ontong lastertong ontoombaar onbedwingbaar, ongebreideld, onverzettelijk, teugelloos, vies, vuil, wild, woest ontplofbaar - explosief ontplofbaar goudpoeder - knalgoud ontplofbaar mengsel kruit ontplofbare stof - buskruit, carbid, dynamietkruit ontploffen - afgaan, exploderen, detoneren, klappen, knallen, springen, uiteenbarsten, uiteenspatten ontploffing detonatie, eruptie (krater), explosie, knal, plof, uitbarsting ontploffingsmateriaal - buskruit, donderpoeder, dynamiet, mrliniet, trotyl, ontploffingsmiddel - amberiet, belliet, buskruit, dynamiet, ecrasiet, fulminaat, glycerine, knalgas, knalgoud, knalpoeder, knalkwik, knalzilver, kruit, lignose, meliniet, nitrocellulose, nitroglycerine, nitropliet, pyroxiline, samsoniet, sas, schietkatoen, slagbus, trotyl ontplooien - developperen, deployeren, gladstrijken, ontrollen, ontvouwen, ontwikkelen, openvouwen ontpopt diertje insekt, vlinder ontraadselen - onthullen, ontsluieren, ophelderen, oplossen, uitpuzzelen, verklaren ontraden afraden ontrading - dehortatie, dissuasie ontrafelen - ontwarren ontredderd desolaat, gehavend, onthutst, radeloos, reddeloos, troosteloos, verslagen, verward, verwarrend, wanordelijk, wanhopig ontredderen - delabreren, havenen, ontwrichten, verstoren ontreddering - chaos, getroffenheid, verwarring, verslagenheid, wanorde ontrefbaar - onkwetsbaar ontreinigen - bevlekken, bevuilen, bezoedelen ontriefd onthand ontroerd aangedaan, aandoenlijk, bewogen, desolaat, gealtereerd, geëmotioneerd, geroerd, getroffen, emotioneel, ontsteld, troosteloos, ontroeren - aangrijpen, altereren, ontstellen, raken, treffen ontroerend aandoenlijk, emotioneel treffend ontroering aandoening , aangrijping, alteratie, beweging, deernis, emotie, getroffenheid, ontsteltenis, opschudding, schrik, ontrollen - afspelen, gebeuren, ontplooien ontromen - aflaten, afromen, romen ontromingsmachine melkcentrifuge ontronding - delabialisatie ontroostbaar desolaat, troosteloos, wanhopig ontrouw afvallig, deloyaal, echtbreuk, felonie, illoyaal, infideel, infideliteit, leenbreuk, onbetrouwbaar, oneerlijkheid, prevaricatie, trouweloos, vals, verraad ontrouw plegen - verraden ontrouw van leenman felonie ontrouw worden - afzweren ontrouw zijn - afvallig ontroven - benemen, bestelen, schaken, stelen ontruimd - leeg, ledig, verlaten ontruimen - evacueren ontruiming emigratie, evacuatie, recessie, verlating ontschepen - debarkeren, landen ontscheping debarkatie ontschorsen - pellen, schillen ontschorsen van eiken - eken ontschorste plek op een boom - bles ontsieren - mismaken, missieren, ontluisteren, schenden ontsiering smet, vlek ontsiering van het gezicht litteken, pok, pukkel, puist ontslaan - afdanken, bedanken, bevrijden, debarasseren, degareren, demitteren, dimitteren, ontheffen, opzeggen, pasporteren, releveren, renvoyeren, verlossen, vrijgeven, wegdoen, wegjagen, wegsturen, wegzenden ontslaan uit een ambt - amoveren ontslag - afscheid, afzetting, amotie, bons, buitenvervolgingstelling, congé, demissie, destitutie, ontheffing, remotie, vrijlating, vrijstelling ontslag genomen hebbend demissionair ontslag nemen uit de scheepsdienst - afmonsteren ontslagbewijs uit de krijgsdienst - paspoort ontslagbrief - paspoort ontslagen - ontheven, vrij ontslagen worden uit de dienst - afzwaaien ontslapen - dood, gestorven, overlijden, sterven ontslapene - dode, overledene ontslaven - vrijmaken ontslippen - ontgaan, ontglijden, ontsnappen ontsloten - open ontsluieren - devoileren, ontdoen, onthullen, openbaren ontsluiering onthulling, revalatie ontsluimeren - inslapen, ontwaken ontsluiten - aanboren, blootleggen, blootlegging, ontgrendelen, opendoen, openleggen, openen, opening, openmaken, opsluiten, recluderen ontsluiting - opening, openstelling ontsmet aseptisch, bacterievrij, steriel ontsmetten - desinfecteren, kuisen, steriliseren ontsmettend - desinfecterend ontsmettend verbandgaas - jodoformgaas ontsmettende stof - carbol, jodoform, karbol ontsmetting - asepsie, asepsis, aseptie, asertie, desinfectie ontsmettingsmiddel acepsis, alcohol, carbol, creoline, creosoot, fenol, formaline, jodium, jodiumtinctuur, jodoform, lysol, mercurochroom ontsmettingstoestel - desinfectieoven ontsnappen - echapperen, evaderen, evadueren, ontglippen, ontkomen, ontvluchten slippen, uitbreken, vluchten, wegkomen, weglopen ontsnappende elektrische stroom - lekstroom ontsnapping - echappement, escapade, evasie, evatie, ontgaan, ontglipping, ontkoming, ontspanning, ontvluchting, ontwijking, uitbraak, (uit)vlucht, voorwendsel ontsnapte - vluchteling ontsnoeren - losbinden, losmaken ontspannen - recreeren, relaxen, relacheren, rustig, slap, verpozen ontspannen liggen - rusten ontspanning - afleiding, amusement, delassement, détente, divertissement, losmaking, ontwijking, recreatie, relaxatie, relaxie, rust, spel, sport, tijdverdrijf, uitvlucht, vakantie, vermaak, verpozing, verslapping, verstrooiing, vertier, verzet ontspanningsafdeling van het Nederlandse leger - rao ontspanningsmiddel - lectuur, spel ontspanningsoord - lustoord, lustplaats, recreatieterrein, Tivoli, uitspanning, vakantieoord ontspanningsplaats voor kinderen - speeltuin ontsparen - uitsparen ontsporen - derailleren, ontgaan ontsporing deraillement, misgreep, misstap, vergissing ontspringen aanvangen, barsten, kenen, kiemen, ontlopen, ontsnappen, ontstaan, openspringen, proflueren, uitlopen ontspruiten afstammen, kenen, kiemen, ontkiemen, ontstaan, proflueren ontstaan - aanleiding, aanvang, abiogenesis, begin, bron, geboorte, geboren, genese, genesis, groeien, kiem, ontkiemen, ontspruiten, ontwikkelen, oorsprong, oorzaak, voortkomen, voorspel, vorming, wording ontstaan (doen) - veroorzaken, voortbrengen ontstaan en ontwikkeling betreffende - genetisch ontstaan van neerslag - precipitatie ontstaan van organische vormen - morfogenesis ontstaat na hevige botsing ravage ontsteken - aansteken, boeten, infecteren, ontbranden, ontvlammen, opwekken, ontsteking brand, detonatie, infectie, inflammatie, lont, ontbranding, ontvlamming, zweer ontsteking aan de amandelen - amygdaline, amygdalitis ontsteking aan de toppen der vingers fijt, panaritium ontsteking aan dierenvoeten - rap ontsteking bij schapen rotkreupel ontsteking der haarwortelzakjes van de baard - baardschurft ontsteking door verstopte huidklier - vin ontsteking in de lendenen - lumbago ontsteking in de schouderstreek - omagra ontsteking van de alvleesklier - pancreatitis ontsteking van de amandelen en slijmvliezen - angina ontsteking van de blindedarm - apendicitis, yphilitis, ontsteking van de borstklier - mastitis ontsteking van de dikke darm - colitis ontsteking van de hersenen encefalitis ontsteking van hersenvlies - meningitis ontsteking van de heup - coxitis ontsteking van de huid brand, dermatitis, rap, zweer ontsteking van de huig - invulitis, kionitis ontsteking van de keelamandelen - tonsillitis ontsteking van de klieren - adenitis ontsteking van de lever - hepatitis ontsteking van de longen - pneumonie ontsteking van de luchtpijp - tracheïtis ïontsteking van de melkklieren - mastitis ontsteking van de mondslijmvliezen - stomatitis ontsteking van de nieren nefritis ontsteking van de neus - rhinitis ontsteking van de oorspeekselklier - parotitis ontsteking van de oren otitis ontsteking van de schildklier - thyroïditis ontsteking van de slagaderen - angitis, arteritis ontsteking van de vingertoppen - fijt, omloop, panaritium ontsteking van de watervaatklieren - adenitis ontsteking van de weivliezen - serositis ontsteking van de zenuwen neuritis ontsteking van een slijmvlies - katar ontsteking van het beenmerg - osteomyelitis ontsteking van het borstvlies - pleur(it)is, pleuris ontsteking van het darmslijmvlies - enteritis ontsteking van het hersenvlies meningitis ontsteking van hat heupgewricht - coxartritis, coxitis ontsteking van het inwendige hartvlies - endocarditis ontsteking van het neusslijmvlies - neuscatarre ontsteking van het nierbekken - pyelitis ontsteking van het oogbindvlies - conjunctivitis ontsteking van het oogslijmvlies - trachoma, trachoom ontsteking van het regenboogvlies - iritis ontsteking van het ruggenmerg - myelitis ontsteking van het slijmvlies der luchtwegen bronchitis, catarre ontsteking van het slijmvlies in de mond - spruw, stomatitis ontsteking van het strottenhoofd laryngitis ontsteking van wormvormig verlengsel van deblindedarm – appendicitis ontstekingachtig - flogistisch ontstekingsmiddel - aansteker, bougie, detonator, lont, lucifer, slaghoedje, tijdschokbuis ontstekingswerktuig aansteker ontsteld confuus, gealtereerd, ontdaan, onthutst, ontroerd, ontzet, overstuur, paf, perplex, verbijsterd, verschrikt, verschrokken, verslagen, verward, verwezen ontstelen - afgappen, beroven, ontnemen ontstellen - onthutsen, ontroeren, ontzetten ontstellend - schrikbarend ontsteltenis afschuw, afgrijzen, alarm, alteratie, alternatoe, angst, beroering, commotie, confusie, consternatie, griezel, gruwel, konfusie, konsternatie, ontroering, ontzetting, opschudding, paniek, schrik, verbijstering, verslagenheid, verwarring, volksoploop, vrees ontstemd balorig, beledigd, boos, boosheid, conturbatie, ergernis, gebelgd, gedeprimeerd, geërgerd,gemelijk, gepikeerd, geprikkeld, grommig, humeurig, kniezerig, knorrig, korzelig, kregel, kriegel, kwaad, landerig, lichtgeraakt, misnoegd, nijdig, ongedisponeerd, ontevreden, onzuiver, opvliegend, perturbatie, spijtig, toorn, toornig, vals, verdrietig, verstoord, wanluidend, wrevel, wrevelig ontstemmen - aansporen, ergeren, prikkelen ontstemming - boosheid, ergernis, misnoegenwrevel ontstentenis absentie, afwezigheid, alarm, alter, fout, gebrek, gemis, mangel, ontstoken - branderig, koortsig, gezwollen ontstokenheid - inflammatie ontstoppen - ontkurken onttakelen - aftuigen, demonteren, ontmantelen onttrekken - afscheiden, markeren, ontduiken, ontrukken, verbergen, verhullen onttrekken van zuurstof - desoxyderen onttrekking van water aan een vloeistof - dehydratie onttrekking van zuurstof - desoxydatie onttrekken van zuurstof - desoxyderen onttrokken aan - exemt onttronen - detroneren, ontluisteren, verdringen, verdrijven ontucht fornicatie, losbandigheid, oneerbaarheid, onfatsoen, onkuisheid, onzedelijkheid, zedeloosheid ontuchthuis - bordeel ontucht plegen boeleren ontuchtig lubriek, luxurieus, obsceen, obscoen, oneerbaar, onkuis, onzedelijk, overspelig, zedeloos ontuchtige vrouw hoer, prostituée, slet, snol, sloerie, temeier ontuig afval, gespuis, onkruid, tuig, uitschot ontvallen - ontglippen, verliezen ontvangbewijs - acquit, bon, ecepis, kwitantie, nota, recepsis, recief, recu ontvangceel - bewijs, recief ontvangdraad antenne ontvangen - aannemen, bekomen, beuren, genieten, incasseren, inhalen, innen, krijgen, onthalen, ontlenen, overnemen percipiren, recipiëren, toucheren, trekken, verkrijgen, verwerven ontvangen van geld beuren, innen ontvangen van klappen incasseren ontvangen van een nalatenschap - erven ontvangen worden - overkomen ontvangenis bevatting, bevruchting, conceptie, onbevlekt, vinding ontvanger - gaarder, kassier, radiotoestel, rentmeester, schuldeiser ontvanger van pachten - rentmeester ontvangkamer salet, salon ontvangspriet - antenne ontvangst instuif, onthaal, partij, party, receptie, recette ontvangstbewijs bon, nota, reçu ontvangstdag - jour ontvangsten - recette ontvangtafel - balie ontvangtoestel - fax, radio, telefoon, televisie, telex ontvangststation - radio ontvangstzaal - salon ontvangstzaaltje - salet ontvankelijk admissibel, dissimuleren, geldig, gevoelig, impressionabel, receptief, susceptibel,vatbaar ontvankelijk maken predisponeren ontvankelijkheid receptiviteit ontvaren - verstrijken ontveld - rauw ontvellen schaven, schuren, villen ontvelling darsis, excoriatie, schaafwond ontvelling van het zitvlak - blikaars ontvetten - afromen, afschuimen, degraisseren ontvezelen van stengels - decortiseren ontvlambaar - combustibel, explosief, hartstochtelijk, heet, heetgebakerd, inflammabel, opgezweept, verhit ontvlammen - inflameren, imflammeren, ontbranden, ontsteken, veinzen, vlamvatten ontvlamming - ontbranding ontvlechten - losmaken, losvlechten ontvlekken reiniger, schoonmaken ontvlekkingsmiddel nafta, tetra, tri ontvlekkingsvloeistof - tetra ontvlieden - ontlopen, ontvluchten, ontwijken ontvloeien ontspringen ontvlokken dispergeren ontvluchte vrouw - vluchtelinge ontvluchten - deserteren, echapperen, ontsnappen, ontwijken, weglopen ontvluchting - evasie, ontsnapping ontvoerder - kaper, kidnapper, rover, schaker ontvoerder van kinderen - kidnapper, schaker ontvoerder van meisje schaker ontvoeren - kidnappen, schaken ontvoering abductie, kidnapping, roof, schaking ontvolkt - uitgestorven ontvolken - deporteren ontvolking - depopulatie ontvonken ontbranden, ontvlammen ontvoogding - emancipatie ontvouwen deployeren, developperen, expliceren, ontplooien, ontwikkelen, spreiden, toelichten, uiteenzetten, uitleggen, verklaren ontvouwing - developpement, ontplooiing ontvreemden - achteroverdrukken, deroberen, gappen, jatten, pikken, roven, stelen, wegnemen ontvreemding - bespeuren, diefstal, opmerken, zien ontwaakte (de) - Boeddha ontwaarden - ontijken ontwaarding (geld) - inflatie ontwaken - bijkomen ontwapenaar - pacifist ontwapenen - desarmeren, stillen ontwapenende karaktertrek - charme ontwaren bespeuren, gewaarworden, merken, ontdekken, ontrafelen, opmerken, zien ontwarren - bevrijden, debarrasseren, demeleren, losmaken, ontknopen, ophelderen, oplossen ontwarring oplossing, ontknoping ontwassen - ontgroeien ontwateren - draineren, droogleggen ontwatering - drainage ontwateringsgreppel - raai ontwateringssluis - verlaat ontwellen ontvloeien, ontspringen, opwellen ontwennen - afleren, afwennen ontweren - ontwarren ontwerp begroting, blauwdruk, beraming, bestek, concept, conceptie, creatie, dessin, idee, inval, klad, lay-out, maquette, model, onderneming, opmaak, opstel, patroon, plan, programma, project, schema, schets, tekening, tracé, voornemen, voorstel, ijver ontwerp op papier tekening ontwerp opstellen - minuteren ontwerp van een film - scenario ontwerp van een weg - tracé ontwerp van staatsbegroting - miljoenennota ontwerpen - adumbreren, aftekenen, bedenken, beramen, concipiëren, maken, minuteren, modelleren, opstellen, plannen, projecteren, samenstellen, schematiseren, schetsen, smeden, tekenen, traceren, uitdenken, uitzetten, voorbereiden, vormen ontwerper architekt, auteur, concipiënt, couturier, modekoning, planner, planoloog, stedebouwkundige, stylist, vormer ontwerper en schrijver - opsteller ontwerper van balletten choreograaf ontwerper van constructies - constructeur ontwerper van drukwerk - graficus ontwerper van gebouwen architekt ontwerper van idee - uitvinder ontwerper van kleding couturier, modekoning ontwerper van steden planoloog, stedenbouwkundige ontwerp tekening - schets ontwijden - kwetsen, ontheiligen, schenden ontwijken - afdwalen, mijden, omzeilen, ontduikenontgaan, ontlopen, schuwen, vermijden ontwijkend elusief, evasief ontwijking - evasie, ontsnapping ontwikkeld beschaafd, geciviliseerd, gecultiveerd, gevormd, knap, kundig, onderlegd, ontgonnen, rijp, sterk, volwassen, welgevormd ontwikkeld insekt imago ontwikkelde fotografische plaat - negatief ontwikkelde zoogdieren apen ontwikkelen - aanrijpen, beschaven, developperen, evolueren, groeien, kweken, ontstaan, rijpen, uitwerken, vormen ontwikkeling aangroei, aanwas, beloop, beschaving, cultuur, eruditie, eveloppement, evolutie, fase, genese, groei, licht, loop, ontogenie, perfectionering, proces, toename, toeneming, uitbreiding, vervorming, voortgang, vooruitgang, vorming, wasdom ontwikkeling der leefwijzen - melodiek ontwikkeling der rassen - filogenese, filogenie ontwikkeling van de verkeersprognose - verkeersdichtheid ontwikkeling van een gebergte - orogenese ontwikkeling van een levend wezen - ontogenese ontwikkeling van het landschap - morfogenese ontwikkeling van levende wezens - ontogenese ontwikkelingsfase - stadium ontwikkelingsfase bij insekt cocon, larve, pop ontwikkelingsgang proces ontwikkelingsleer - embryologie, evolutieleer, ontogenie, transformisme ontwikkelingsleer bij de mens - jeugd, kindsheid, puberteit, adolescentie, juventas, ouderdom ontwikkelingslijn - trend ontwikkelingsproces - stadium ontwikkelingsstadium - fase ontwikkelingsstadium van de mens - baby, bejaarde, embryo, kind, kleuter, peuter, puber, volwassene, zuigeling ontwikkelingsstadium van insekten - ei, imago, larve, pop ontwikkelingstheorie - darwinisme, evolutieleer ontwikkelingstrap fase ontwikkelingsvorm - larve ontwikkelingsvorm van lintwormen - blaasworm, vin ontworstelen - ontrukken ontwortelen - deracineren, exstirperen, rooien ontwrichten ontkrachten, verlammen, verrekken ontwrichting - desorganisatie, desoriëntatie, dislocatie, luxatie (geneesk.), ontbinding, subluxatie, verlamming, verrekking ontwringen - afpersen, loswringen, ontworstelen ontwijden - kwetsen, misvormen, ontheiligen, profaneren, schenden, schennen, uitschelden ontwijder van begraafplaats - grafschender ontwijding - iconodule, iconoduul, ontheiliging, profanatie, schending, violatie ontwijfelbaar - gewis, indibutabel, kennelijk, stellig, wis, zeker ontwijfelbare waarheid - evangelie ontwijk - begeven, eviteren, ontgaan, ontkomen, eluderen, ontlopen, rijplaats, wijkplaats ontwijken - eluderen, mijden, ontlopen,ontduiken, ontspringen ontwijkend - elusief, evasief, ontduikend ontijdig - inopportuun, laat, misplaatst, ongelegen, prematuur, voorbarig, voortijdig, vroegtijdig ontijdig bevallen - aborteren ontijdige rijpheid - precociteit ontijdigheid - immaturiteit ontzag - achting, autoriteit, deferentie, eerbied, egard, invloed, overwicht, prestige, regard, regards, respect, reverentie, schroom, veneratie, vrees ontzag afdwingend - ontzag hebben, bewonderen, respecteren ontzag hebben voor - eerbiedigen, hoogachten, respecteren ontzag inboezemen - imponeren ontzaglijk enorm, immens, geweldig, groots, ontzettend, verheven ontzaglijke plasregen hoos, wolkbreuk ontzagwekkend - geducht, imposant, ontzaglijk, overweldigend, vreesaanjagend ontzegd verboden ontzeggen betwisten, onthouden, verbieden, weigeren ontzegging abnegatie, interdict, interdictie, onthouding, renunciatie, verbod, weigering ontzenuwen dementeren, enerveren, verslappen, verzwakken, weerleggen ontzet bevrijd, bevrijding, ontdaan, onthutst, ontsteld, verlost, verbijsterd, verlossing, verschriktverslagen ontzetten amoveren, beroven, bevrijden, ontstellen, slopen, verbijsteren, verlossen, verwijderen ontzettend afgrijselijk, enorm, epouvantabel, gruwelijk, vreselijk, verbijsterend, verschrikkelijk ontzettend groot indrukwekkend,kolossaal, reusachtig ontzetting afbraak, angst, deprivatie, inzakking, ontwrichting, schorsing, schrik, sloping, verbijstering, ontsteltenis ontzetting uit ambt - amotie, ontslag, ontheffing, ontvreemding ontzetting uit het ambt (R.K.) - devestituur ontzield dood ontzien - duchten, menageren, mijden, respecteren, sauveren, sparen, vrezen ontzind dol, dwaas, gek, idioot, mal, razend onuitgegeven geschriften - inedita onuitgelokt - spontaan onuitgesproken - stil, verborgen onuitputtelijk bodemloos, eindeloos onuitputtelijk geduld - engelengeduld, jobsgeduld onuitroeibaar - ingeroest, ingeworteld, onkwetsbaar onuitroeibare ziekte endemie onuitsprekelijk naamloos, onnoemlijk, overstelpend onuitsprekelijk groot onnoemlijk onuitstaanbaar degoutant, ergerlijk, intolerabel, insupportabel, naar, ondraaglijk, onduidelijk, onmogelijk, odieus, onverdraaglijk, onduldbaar, vervelend, walgelijk onuitstaanbaar iemand - misbaksel, naarling onuitvoerbaar - impracticabel, ondoenlijk, onmogelijk onuitwisbare schandvlek - brandmerk onuitvoerbaar - ondoenbaar, ondoenlijk, onmogelijk, onvast - buiig, immuun, instabiel, labiel, los(jes), onbestendig, ongewis, onsolide, onstevig, onzeker, veranderlijk, wankel, wankelbaar, wankelmoedig, week, weifel(end) onvast en los - wankel onvast staan - wankelen onvast zijn - onzeker, onvaste gang - titubatie onvatbaar - immuun, ongevoelig, ongrijpbaar, refractair, resistent onvarbaarheid - immuniteit onvatbaar maken immuniseren onvatbaar voor ziekten immuun, resistent, onvatbaarheid - immuniteit onveilig - gevaarlijk, onveranderd - bestendig, eender, gelijk, hetzelfde, idem, identiek, naief, ongewijzigd, stabiel onveranderd houden - stabiliseren onveranderlijk bestendig, constant, duurzaam, egaal, fixé, getrouw, inalterabel, ncommutabel, invariabel, onwrikbaar, paalvast, rotsvast, stabiel, star, standvastig, stationair, statisch, stereotiep, strak, vast(staand) onveranderlijk maken stabiliseren onverantwoord gevaarlijk, ongegrond, ontoelaatbaar, roekeloos onverbasterd (ras)zuiver, puur onverbeterlijk - gestreng, halsstarrig, onherstelbaar, streng, reddeloos, uitstekend, verhard, verstokt onverbeterlijke misdadiger recidivist onverbeterlijke schelm - aartsdeugniet onverbeterlijke twijfelaar - aartstwijfelaar onverbeterlijkheid - halsstarrigheid, volharding onverbiddelijk genadeloos, gestreng, inflexibel, ongenadig, onvermurwbaar, rigide, streng, wreed, zeer, onverbiddelijkheid - gestrengheid, onvermurwbaarheid onverbitterd - berustend, gelaten onverbloemd - cru, eenvoudig, frank, onomwonden, onverholen, openhartig, oprecht, realistisch, rondborstig, scherp, simpel, onverbloemd erotisch priapisch onverbloemd weergeven van de werkelijkheid realiteit, realisme onverbogen - recht onverbrandbaar - aflogistisch, incombustibel onverbrandbaar materiaal - asbest onverbreekbaar - fideel, inviolabel, onafscheidelijk, onlosmakelijk, onscheidbaar, standhoudend, trouw onverbrekelijk - hecht, indissolubel, onafscheidelijk onverbuigbaar indeclinabel onverbuigd soort getal - drieërlei onverdacht - authentiek onverdedigbaar - indefensibel onverdeeld gezamenlijk, intact, samen, volmaakt, volledig onverderfelijk - incorruptibel, onsterfelijk, onvergankelijk onverdicht - echt, waar onverdiend onterecht, onrechtvaardig, tenonrechte onverdienstelijk - nietswaardig onverdorven - onaangetast, rein, zuiver onverdorvenheid - reinheid onverdraagbaar onuitstaanbaar onverdraaglijk hinderlijk, impatibel, intolerabel, onaangenaam, onduldbaar, onuitstaanbaar, onverdraagzaam onverdraagzaam intolerant onverdragzaamheid - intolerantie onverdroten braaf, dapper, gestadig, infatigabel, kloek, koelbloedig, kordaat, moedig, onbeducht, onbeschroomd, onbevreesd, onbevroren, onverpoosd, onversaagd, onverschrokken, onverstoorbaar, onverstoord, onvervaard, stoer, stoutmoedig, stug, volhardend, volijverig, vrijmoedig, ijverig, onverduisterd fel, hel, licht onverduisterd schijnend - hel onverdund - puur onverduurbaar - ondraaglijk, onverdraagbaar onverenigbaar - incompatibel, inconciiiabel, inkompatibel, strijdig onverenigbaarheid incompatibiliteit, inkompatibiliteit onverflauwd - ongetemperd, onverzwakt onvergankelijk altijddurend, blijvend, eeuwig, onsterfelijk, onverwoestbaar, voorgoed onvergeeflijk - inexcusabel, impardonnabel, onverantwoordelijk onvergelijkbaar - incomparabel onvergelijkelijk enig, excellent, incomparabel, meesterlijk, onvergetelijk, uitmuntend, uitnemend, uniek, weergaloos onvergenoegd - misnoegd, ontevreden onvergetelijk - enig, gedenkwaardig, heuglijk, onuitwisbaar, uitmuntend, uniek onvergezeld - alleen onverglaasd aardewerk - terracotta onverglaasd melkwit - biscuit, porselein onverglaasde beeldjes uit pottebakkersklei - terracottabeeldjes (uit Tanagra) onvergolden - onbeloond onverharde weg - pad, zandweg onverhinderd onbelemmerd, onverlet, vrij onverhoeds - bruusk, eensklaps, ineens, opeens, onverhoopt, onverwacht, onvoorziens, pardoes, plots, plotseling, plotsklaps, toevallig, toevalligerwijze onverhoeds aanvallen - betrappen onverhoeds de voet neerzetten - treden onverhoeds overvallen - betrappen, overrompelen, errassen onverhoedse aanval - inval, invasie, overval, raid onverholen - duidelijk, frank, goedrond, gul, kortweg, ogenblik, onbewimpeld, ongeveinsd, onomwonden, onverbloemd, openhartig, openlijk, oprecht, rechtuit, regelrecht, resoluut, rondborstig, ronduit, rondweg, royaal, ruiterlijk, vlakaf, vlakuit, vlakweg, volmondig, vrij, vrijuit, onverhoedse aanval overval, raid onverhoopt - onverhoeds, verrassend onverhuld - bloot, naakt onverjaarbaar - imprescriptibel onverklaarbaar - duister, geheimzinnig, inexplicabel, mysterieus, onbegrijpelijk, raadselachtig onverklaarbaarheid - mysterie, raadselachtigheid, wonder onverkleurbaar - kleurecht, kleurvast onverkoopbaar - incourant onverkoopbaar artikel - winkeldochter onverkoopbaar goed - rebut, rebuut onverkort (al)geheel, intact, integraal, ongecensureerd, volledig onverkwikkelijk - akelig, ellendig, naar, onplezierig, vervelend onverlaat aterling, bandiet, boosdoener, booswicht, bruut, deugniet, ellendeling, fielt, onmens, ploert, rover, schavuit, schurk, snoodaard onverlet gaaf, intact, maagdelijk, onaangeraakt, onaangeroerd, onbetreden, ongedeerd, ongeschonden, perfect, zuiver, onverlicht - donker, duister, somber onverlost - irredenta onvermeld laten - weglaten onvermengbaar - immiscibel onvermengd alleen, echt, enkel, gedegen, genuïen, klaar, louter, naturel, onversneden, puur, rein, sec, volmaakt, zuiver onvermengd met water - sek onvermengdheid echtheid, genuteit, onvervalstheid, zuiverheid, onverminderd - ongetemperd, onverflauwd onvermoeibaar - infatigabel, krachtig, nijverig, sterk onvermoeid - fit, infatigabel, onverwacht, plotseling onvermoeid bezig - rusteloos onvermogen armoe, armoede, bewusteloosheid, impotentie, machteloosheid, onmacht, zwakte onvermogen om de gedachten schriftelijk uit te drukken agrafie onvermogen om het waargenomene te herkennen agnosie onvermogen om normaal te lopen - abasie onvermogen om te betalen - deconfiture onvermogen om te lezen - alexie onvermogen om te staan - astasie onvermogen om te zingen - afonie onvermogen om woorden tot zinnen te verbinden - agrammatisme onvermogen om zich iets te herinneren geheugenverlies onvermogen om zich uit te drukken in taal aphasie onvermogen tot gaan - abulie onvermogen tot het doen van gerichte handelingen - aprazie, apraxie onvermogen tot schrijven - agrafie onvermogen tot spreken - afasie onvermogend arm, behoeftig, impotent, nooddruftig, onbemiddeld onvermogend om te betalen insolvent, insolvabel onvermurwbaar - gestreng, inflexibel, onverbiddelijk, steenhard, streng onvermijdelijk - absoluut, beslist, hoognodig, onfeilbaar, onontkoombaar, zeker onvermijdelijk gevolg - consequentie onvermijdelijkheid - noodzaak onverpakt - los onverpakte lading - bulkgoed onverplaatsbaar - onroerend onverplicht vrijwillig onverplichte goedheid gunst onversaagd - beslist, boud, branie, dapper, driest, ferm, flink, heldhaftig, heroïek, kloek, kloekhartig, kloekmoedig, koen, kordaat, kranig, manhaftig, manmoedig, moedig, onbevreesd, onvervaard, resoluut, trankiel, vermetel onversaagdheid - dapperheid, kordaatheidkranigheid onverschillig achteloos, apat(h)isch, blasé, dikhuidig, drukkend, enerlei, flegmatiek, flegmatisch, geblasseerd, gelijkmatig, gelijk, gevoelloos, harteloos, indifferent, indolent, koel, koelbloedig, koud, koudjes, laconiek, lakoniek, laks, lauw, lethargisch, liefdeloos, lusteloos, neutraal, nonchalant, onbewogen, ongevoelig, onoplettend, slap, slof, sloom, stereotiep, stoïcijns, traag, zorgeloos onverschillig mens - laodiceeër onverschillig welke enigerlei onverschilligheid apathie, nalatigheid, nonchalance, slordigheid, achteloosheid onverschrokken - branie, dapper, ferm, flink, koen, kordaat, moedig, onversaagd, onverwrikt, onverzetbaar, onwankelbaar, resoluut, stoutmoedig, vastberaden, onverschrokkenheid - bluf, drift, durf, lef, moed(igheid) onverslijtbaar - duurzaam, stevig onversneden onvermengd, puur, zuiver onverstaanbaar spreken - fluisteren, horten,mompelen, mummelen, murmelen, raffelen onverstaanbaarheid - obscuriteit onverstand domheid, dwaasheid onverstandig - absurd, bête, bot, dom, dwaas, ezelachtig, hardleers, irrationeel, kortzichtig, onbenullig, onbevattelijk, onlogisch, onnozel, onredelijk, onwetend, onwijs, onzinnig, redeloos, stom, stupide, uilig, zinneloos, onverstandig mens dwaas, gek onverstandige zucht tot iets bevlieging, manie onverstoorbaar bedaard, evenwichtig, flegmatiek, gelijkmatig, gelijkmoedig, inalterabel, kalm, lakoniek, pacifiek, stoïcijns, vast, vredelievend, vreedzaam, onverstoorbaar kalm - flegmatiek onverstoorbaar persoon stoïcijn onverstoorbaarheid flegma, kalmte, ataraxie onverstoorbare gelatenheid - placiditeit onverstoord - kalm, rustig onverteerbaar - inconsumabel, oneetbaar onvertogen indecent, onbetamelijk, onfatsoenlijk, ongepast, onnet, onwellevend, ruw onvertrouwd - onbekend, onervaren, vreemd onvervaard - boud, dapper, ferm, fier, kloek, koen, moedig, onbevreesd, onversaagd, opperbest, stoer onvervalst echt, genuïen, puur, louter, onvermengd, oorspronkelijk, origineel, veritabel, waar, zuiver onvervalstheid echtheid, genuïteit, zuiverheid onvervreemdbaar - eigen, inaliënabel onvervuld leeg, ledig, teniet onvervuld zijn - vaceren onvervulde vacature - vacant onverwacht - abrupt, bruusk, extra, halsoverkop, ineens, ongedacht, onverhoeds, onverhoopt, onvoorzien, plots, plotseling, opeens, pardoes, plotsklaps, subiet, toevallig onverwacht gebeuren - toeval onverwacht komen - aanvallen, betrappen, verrassen onverwacht treffen - betrappen onverwachte komst - inval onverwachte verandering - peripetie onverwachts - abrupt, eensklaps, ineens, onverhoeds, opeens, pasdoes, plots, plotseling, plotsklaps, schielijk, toevallig onverwachts aanvallen - overvallen onverwachts overvallen - overrompelen, overtroeven onverwachts storen - onderbreken onverwarmd - kil, koud onverwelkbaar - onverderfelijk, onvergankelijk onverwelkt - fris onverwezenlijkbaar - droombeeld, utopie onverwezenlijkbaar iets - utopie onverwisselbaar - impermutabel onverwoestbaar - hecht, indestructibel, oersterk, onvergankelijk, onverslijtbaar, stevig, ijzersterk onverwricht - stevig onverwrikbaar - onveranderlijk, standvastig onverwrikt - onverschrokken, onwankelbaar, pal, stevig onverwijld - aanstonds, dadelijk, direct, illico,meteen, onmiddellijk, prompt, snel, subiet, temee, temet, terstond onverzadelijk – onlesbaar, onverzadigbaar, onverzadelijk onverzadigbaar eter - hollebollegijs, vreetzak onverzadigde koolwaterstoffen - alkenen, heptenen, olefinen onverzetbaar - onverzettelijk, onwankelbaar onverzettelijk - beraden, bestendig, constant, continu, doorzettend, duurzaam, eigenzinnig, halstarrig, hardnekkig, hoofdig, hartnekkig, immobiel, inalterabel, invariabel, koppig, obstinaat, onbeweeglijk, onbewogen, onbuigzaam, onveranderlijk, onwankelbaar, onwrikbaar, opiniater, paalvast, pal, perpetueel, stabiel, standvastig, stationair, stereotiep, stoer, stok(stijf), streng, stijfhoofdig, stug, vastberaden, volhardend, volhoudend, weerbarstig onverzettelijk iemand eigenwijs, stijfhoofd, stijfkop onverzocht - onbeproefd onverzoenbaar - inconciliabel, onverzoenlijk onverzoenlijk - aartsvijandig, geslagen, gezworen, haatdragend, hard, hostiel, implacabel, intransigent, onverzoenbaar, wrokkig, onverzorgd haveloos, slordig, vervallen, verwaarloosd onvindbaar - latent, spoorloos, weg, zoek onvoedzaam - caloriearm onvoeglijk - misplaatst, onbetamelijk, onfatsoenlijk, ongepast onvóegzaam onbehoorlijk, onbetamelijk, onfatsoenlijk, ongepast, onnet, onoorbaar, wanvoeglijk onvoelbaar - onmerkbaar onvoldaan inadequaat, inefficiënt, onbetaald, onbevredigend, ontevreden, teleurgesteld onvoldaanheid - leegte onvoldoende gering, ineffectief, insuffisant, lelijk, nadequaat, ontoereikend, slecht onvoldoende bloedtoevoer - ischaemie onvoldoende gekookt - ongaar onvoldoende hulpmiddel - lapmiddel onvoldoende ontwikkeling - atelie onvoldoende reparatie lapwerk onvoldoende spijsvertering - apepsie onvoldoende verbetering - lapmiddel, lapwerk onvoldoende voor berichtgeving geadresseerd - onbestelbaar onvoldoendheid - insufficiëntie onvoldragen onrijp onvoldragen ooft - kroet onvoldragen vrucht embryo, foetus onvoleind(igd) - onafgemaakt, onvoltooid onvoleindigd - imparfait onvolgroeid - onvolwassen onvolgroeide, onvolwassen vis - nest onvolgroeidheid - onrijpheid, onvolwassenheid onvolkomen gebrekkig, imperfect, incompleet, kort, kwalijk, lek, lekkage, onaf, onvolledig, onvolmaakt, onvoltalllg, paraparese, schadelijk, slecht, tekort, verkeerd, wan, onvolkomenheid - gebrek, imperfectie, onvolmaaktheid onvolledig - catalectisch, defectief, gebrekkig, incompleet, lacuneus, onvolkomen, onvolmaakt, onvoltallig onvolledig rijm - kreupelrijm onvolledige gedaanteverwisseling - hemimetabolie onvolmaakt gebrekkig, imparfait, imperfect, onvolledig, onvoltooid onvolmaaktheid - gebrek, imperfectie onvoltallig incompleet, onvolledig, onvoleindigd, onvolkomen, onvolledig onvoltooid onaf, onvolmaakt onvoltooid tegenwoordig toekomende tijd - futurum onvoltooid tegenwoordige tijd o.t.t., praesen onvoltooid verleden tijd imperfectum, o.v.t., praeteritum onvoltooide symfonie - Unvollendete onvolwaardig - minder, misdeeld onvolwaardig fruit - kroet onvolwassen groen, kinderlijk, minderjarig, onmondig, onvolgroeid, onrijp, puberaal, onvolwassen meisje bakvis onvolwassen vee - jongvee onvolwassene bakvis, blaag, teenager, tiener, puber onvolwassenheid - onrijpheid, pubertijd onvoorbereid spontaan, e.t. onvoorbereid dichten - improviseren onvoorbereid musiceren improviseren onvoorbereid praatje - improvisatie onvoorbereide toespraak of speech - improvisatie onvoordelig duur, improfitabel, infavorabel, nadelig, schadelijk onvooringenomenheid - objectiviteit onvoorwaardelijk - absoluut, blindelings, categorisch, onbeperkt, puur onvoorzichtig - achteloos, imprudent, inattent, lichtvaardig, nalatig, onachtzaam, onberaden, onbezonnen, onbezorgd, ondoordacht, onoplettend, roekeloos, schieloos, vermetel, zorgeloos onvoorzichtigheid - driestheid, imprudentie, inattentie, onachtzaamheid, onbehoedzaamheid, risicodragend, roekeloosheid onvoorzien - gebeurtenis, onverhoeds, onverwacht, opeens, plots(eling), toeval, toevallig onvoorzien geluk - fortuin onvoorzien geval - peripetie, toeval onvoorzien voorval - toeval onvoorziene gebeurtenis of situatie - bijkomstigheid, coïncidentie, incident, noodlot onvoorziene samenloop - coïncidentie onvoorziens - onverhoeds, plotseling, plotsklaps onvormelijk - familiaar, gemoedelijk, gezellig, informeel, losjes, onconventioneel, onconventioneel, ongegeneerd onvormelijkheid - informaliteit onvrede onenigheid, onmin, oorlog, ruzie, tweedracht, twist, vete onvredelievend - oorlogszuchtig onvriendelijk - bars, bits, bokkig, bot, bruusk, grim, grimmig, grof, hard, inhumaan, knorrig, koel, koud, links, lomp, nors, nurks, onaangenaam, onaardig, onbeschoft, onbeleefd, ongezellig, onhartelijk, onhebbelijk, onheus, onplezierig, onwelgevallig, onwelwillend, scherp, sikkeneurig, snar, spits, spijtig, stroef, stug, stuurs, toorn, toornig, vinnig, vijandig, woede, zuur, onvriendelijkheid - stuursheid onvriendelijk mens - bok, chagrijn, neetoor, nijdas, nurks, zuurpruim onvriendschappelijke verhouding - onenigheid, onmin, ruzie onvruchtbaar - dor, improduktief, infertiel, infertiel, infructueus, mager, steriel,tevergeefs, vergeefs onvruchtbare koe - kween, munte onvrij - afhankelijk, gebonden, gênant, hinderlijk, horig, onderworpen onvrije slaaf, horige, lijfeigene onvrije vrouw - slavin onvrije waren - contrabande onvrijwillig - gedwongen, node, verplicht onvruchtbaar dor, infertielsteriel, vergeefs onvruchtbaar gebied - duinen, hei, steppe, toendra, woestijn, zand onvruchtbaarheid dorheid, droogte, schraalte, steriliteit onvruchtbaar maken - steriliseren onvruchtbaarmaking - sterilisatie onvruchtbare bruine kiel knik, knikklei onwaar - denkbeeldig, fout, frauduleus, gefingeerd, gelogen, geveinsd, illusoir, leugenachtig, loos, mis, onecht, oneerlijk, onjuist, onoprecht, onwezenlijk, pseudo, spurius, vals, verdacht, verkeerd onwaarachtig - onecht, onoprecht onwaardig beneden, ignobel, min, onbrtamelijk, oneervol, schandelijk, verachtelijk onwaarheid bedrog, falsiteit, jok, kletspraat, leugen, leugentaal, liegen, logen, sprookje, valsheid, waanzin onwaarheid spreken jokken, liegen onwaarneembaar - onmerkbaar onwaarschijnlijk betwijfelbaar, fabelachtig, fabuleus, inplausibel, improbabel, ondenkbaar, twijfelachtig, vreemd, waanzinnig onwaarschijnlijk verhaal fabel, sprookje onwankelbaar - constant, onbeweeglijk, onwrikbaar, roerloos, stabiel, standvastig, vast onweer bliksem, donder(bui), noodweer onweerhoudbaar - dol, driest, onbetwistbaar, onomstotelijk, onstuitbaar onweerlegbaar apodictisch, bewezen onweerlegbaar aangetoond - bewezen onweersbeestje - donderkopje onweersbui - donderbui onweersgod bij de Germanen - Donar onweersgod bij de Grieken - Zeus onweersgod bij de Romeinen - Jupiter onwel akelig, katterig, lammenadig, anderig, miezerig, min, misselijk, naar, ongans, ongesteld, onpasselijk, pips, sip, slap, slapjes, wee, ziek onwelgevallig onaangenaam, ongewenst onwellevend - astrant, brutaal, burgerlijk, grof, lomp, onbeleefd, onbeschoft, onbeschaafd, onbetamelijk, onfatsoenlijk, ongegeneerd, ongemanierd, onhebbelijk, onheus, onopgevoed onwellevendheid - brutaliteit onwelluidend - dissonant, wanluidend onwelluidende klanken kakofonie onwelriekend stinkend onwelriekende geur stank onwelriekende maar zeer nuttige substantie mest onwelvoeglijk aanstotelijk, deshonnet, immodest, indecent, onbescheiden, onbetamelijk, oneerbaar, onfatsoenlijk, ongemanierd ongepast, onheus, onkies, onkuis, onnet, onzedelijk, onzedig, schuin onwelwillend onbillijk, onhebbelijk, onheus onwennig bang, bedeesd, onervaren, ongewoon, onhandig, schutterig, verlegen, vreemd onweren donderen onwerkelijk abstrakt, imaginair, irreëel, onwezenlijk onwerkelijkheid droom onwerkzaam lui, uitwerkingloos, inert, traag, indolent onwetend dom, ignorant, onkundig, stom onwetend dom, ignorant, leek, onbewust, onkundig onwetendheid - agnosie, domheid, dwaasheid, ignorantie, ondergronds, onkunde, onnozelheid, onverstand, wederrechtelijk onwetend iemand - domoor, leek onwettig illegaal, illegitiem, ongegrond, ongeoorloofd, onrechtmatig, strafbaar, verboden, wederrechtelijk, zwart onwettig een bepaald beroep uitoefenend - onbevoegd onwettig geneesheer - kwakzalver, wonderdokter onwettig grensvervoer - smokkel onwettig kind - bastaard onwettige handeling - misdaad, overtreding onwettige heffing van belastingen - afpersing, knevelarij onwettige rente - woekerrente onwettige winst - woeker onwettigheid - illegaliteit, illegitimiteit onwezenlijk - inessentieel, irreeel, onwerkelijk onwijs dom, daas, dwaas, gek, getikt, immens, mal, onverstandig, warhoofd onwil afkeer, tegenzin, verzet, weerstand, weerwil onwillekeurig - automatisch, instinctmatig, instinctief, machinaal, onafhankelijk, onbewust, oncontroleerbaar, onopzettelijk onwillekeurig bewegen ademen, reflex, tic onwillekeurig urineren in bed - bedwateren onwillekeurige beweging - ademen, reflex, tic onwillekeurige reactie - reflex onwillekeurige urinelozing - bedwateren, enuresis onwillekeurigheid - automatie onwillig - balorig, balsturig, bokkig, dwars, gedwongen, halsstarrig, koppig, node, obstinaat, ongaarne, ongehoorzaam, onhandelbaar, recalcitrant, stug, stijfhoofdig, ternauwernood, weerbarstig, weerspannig onwilligheid - koppigheid, tegenzin, onwil onwis - onbetrouwbaar, onvast, onzeker onwraakbaar onafwijsbaar, onomstotelijk, onweerlegbaar, pal, rotsvast, star, vast onwrikbaar - bestendig, halsstarrig, hardnekkig, juist, klamp, nagelvast, onbeweeglijk, onmiddellijk, onomstotelijk, onverbreekbaar, onverzettelijk, onwankelbaar, paalvast, pal, pen, precies, rotsvast, standvastig, star, stijf, strak, vlak, volkomen, wielvast, onwrikbaar vast - muurvast onwijs - daas, dom, dwaas, gek, getikt, idioot, kletsmeier, mal, onnozel,onverstandig, warhoofd onwijsheid - dwaasheid onyx nagelsteen onzacht hard, ruw, heftig, pijnlijk, pijnlijk onzakelijk gepraat - geleuter, gezwam, gezwets, onzalig - fataal, funest, heilloos, noodlottig, rampspoedig, verderfelijk onzalig oord - erebus, gehenna, hel, onderwereld, tartarus Onze Lieve Heer - Christus, God, O.LH. Onze Lieve Vrouw - madonna, O.L.V. onze rekening n. c. Onze Vader - paternoster onze vlag driekleur onze voornaamste melkgever koe onze woonplaats aarde onzedelijk - aanstotelijk, gemeen, goor, immoraliteit, immoreel, indecent, liederlijk, los, oneerbaar, obsceen, onfatsoenlijk, onkuis, onrein, ontuchtig, onwelvoeglijk, pornografisch, schandelijk, schendig, schuin, schunnig, tuchteloos, vuil, weelderig, wellustig, wulps, zedeloos, zinnelijk onzedelijke film - pornofilm onzedelijke lectuur - pornografie onzedelijke taal - schuttingtaal onzedelijkheid - immoraliteit, ontucht onzedig - indecent, oneerbaar, onkies, onkuis onzedigheid - gemeenheid, oneerbaarheid onzegbaar onuitsprekelijk onzeglijk - balsturig, eigenzinnig, koppig onzeker - aarzelend, aleatoir, anceps, astatisch, bedenkelijk, bijkans, bijna, casueel, douteus, dubieus, duister, grillig, hachelijk, hypothetisch, instabiel, labiel, los, lukraak, onbepaald, onberekenbaar, onbeslist, onbestendig, onbetrouwbaar, ongestadig, on(ge)wis, onopgelost, onrustig, onstandvastig, onvast, onwil, precair, quaestieus, raadselachtig, tuitelig, twijfelachtig, twijfelend, twijfelmoedig, tijdelijk, vaag, vagelijk, veranderlijk, vergankelijk, waggelend, wankel, wankelbaar, weifelend, wispelturig, wisselend, wisselvallig onzekerheid onvastheid, twijfel(achtigheid), onbetrouwbaarheid, suspensie onzekerheid van beweging - ataxie onzeker persoon - twijfelaar onzeker zijn - aarzelen, twijfelen onzekere zaak - loterij onzelfstandig - afhankelijk, onvrij onzelfstandig mens - kuddedier onzelfstandige volgeling - naloper onzelfstandige werkkring - loondienst onzelfstandigheid - afhankelijkheid, heterotelie onzelfzuchtig - altruïstisch, edelaardig, edelmoedig, filantropisch, genereus, gevaar, grootmoedig, menslievend, nobel, onbaatzuchtig, risico, wederwaardigheid onzelfzuchtig mens - altruïst, philantroop, filantroop onzelfzuchtigheid - altruïsme, menslievendheid onzelieveheersbeestje - kapoentje, pi(e)pampoentje, zonnekever onzelievevrouwebedstro - boskruid, walstro onzelievevrouwebeeldje - madonna onzelievevrouwedistel - mariadistel onzelievevrouwehandschoen - akelei, vingerhoedskruid onzenthalve - onzerzijds onze planeet - aarde onzes inziens o.i. onzichtbaar of verborgen invisibel, latent onzichtbaar - gecamoufleerd, imperceptibel, invisibel, latent, microscopisch, onbemerkt, onnaspeurbaar, onopgemerkt, verborgen, verdekt, weg onzichtbaar (med.) - latent onzichtbaar handelen - camouflage onzichtbaar maken - blinderen, camouflage,camoufleren, maskeren, wegmoffelen onzichtbaar of verborgen - latent onzichtbaar worden - verdwijnen onzichtbaar worden van een hemellichaam door een ander – immersie onzichtbaarheid - camouflage onzichtbaar maken - blinderen, camoufleren onzichtbaarmaking bedekking, blindage, blindering, camouflage, maskerade, maskering, mimicry, verberging, verhulling, vermomming onzichtbare kleur - schutkleur, ultraviolet onzichtbare uitstroming - emanatie onzienlijk - bovenaards, bovenzinnelijk onzin - aberratie, absurditeit, afdwaling, apekool, bazel, bombast, brabbeltaal, divagatie, dwaasheid, dwarsheid, extravageren, flauwekul, flauwiteit(en), galimatas, galimatias, gebazel, gekheid, gekkepraat, gekkigheid, gezwam, kinderpraat, kletskoek, kletspraat, kolder, kul, kwijl, lak, larie, lariefarie, lulkoek, maling, mallepraat, nonsens, oele, quatsch, rim-ram, shit, snert, speeksel, stupiditeit, waanzin, wartaal, zever, zotheid, zotteklap, zottepraat, onzin praten bazelen, dazen, kolderen, raaskallen, revelen, zwammen onzin uitslaan - dazen, gein, kletsen, lallen, raaskallen, uitkramen, ijlen, zwammen onzindelijk - bevuild, goor, morsig, onnet, onrein, slordig, smerig, vies, vuil onzindelijk mens slons, smeerlap, smeerpoets, vuilak
onzindelijke vrouw - morsebel, onreinheid, onzindelijkheid onzinnelijk - abstrakt, bovennatuurlijk, bovenzinnelijk, geestelijk, transcedent onzinnig absurd, belachelijk, buitensporig, dol, dom, dwaas, extravagant, gek, idioot, krankzinnig, maf, mal, nonsens, snonsensicaal, nonsensikaal, onverstandig, overdreven, redeloos, tupide, waanzinnig, zinneloos, zot onzinnig gepraat geleuter, geraaskal onzinnigheid - absurditeit, dwaasheid, extravagantie, idioterie, zotheid onzin praten - bazelen, dazen, zwammen onzondig - onschuldig onzuiver bruto, gemengd, goor, illiquide, impuur, ongewassen, ongezuiverd, onnauwkeurigonoprecht, onrein, ontstemd, onzindelijk, ruw, smerig, troebel, vals, vermengd, vies, vuil, wellustig onzuiver gewicht - bruto onzuiver zingen detoneren onzuivere streep in een diamant - gles onzijdig - geslachtsloos, onz., neuter, eutrum, neutraal , onpartijdig onzijdig woord - neutrum onzijdigheid - neutraliteit ooft fruit, vruchten ooftboom - perelaar ooftgodin - Pomona ooftkorf - fruitmand ooftkunde karpologie, pomologie ooftkundig - pomologisch ooftkundige - pomoloog oog blik, bocht, gezicht, gezichtsveld, kijk, lens (camera), lus, oculus, pit (aardappel), plantkop, uitzicht, verfdruppel, zicht oog hebben ogen oog in het. . . vallend markant oog in touw lus oog van touwwerk langs een zeil – leuver oogafwijking - loens, scheel, staar oogappel aangebedene, beminde, dierbaarste, iris, lieveling, ogelijn, ogendokter,oogbol, oogspecialist, pupil, schat, snoes, troetelkind oogarts oculist oogbal - oogappel, oogbol oogbalstuipen - nystagmus oogbindvlies - conjuctiva oogbindvliesontsteking conjunctivis oogbolstuipen - nystagmus oogbout met draaibare schalm - wartel oogdeel hoornvlies, iris, lens, netvlies, pupil, retina oogdeksel – ooglid oogdruppel - traan oog gebrek loens, scheel, staar oögenese - eicelvorming ooggetuige - reporter, verslaggever ooggetuigenverslag reportage oogglas lens, lunet, monocle, oculair, oogglas van microscoop oculair ooggroet - knipoog ooghaar wimper, pinker ooghaartjes - cilia oogharen - ciliën ooghebben - ogen oogheelkunde oftalmologie oogholte kas oogje - knipoogje, lusje, maas, malie, ogelijn, trens oogje in een schoen malie oog in een touuw - lus, trens oogje van garen - trens oogje van schoen - malie oogkas oogholte oogklep van een paard - lunet, ooglap oogkreeftje - cycloop ooglap oogklep ooglid - oogdeksel ooglidontsteking - blefaritis ooglijk - aangenaam, toonbaar oogluikend - connivendo, heimelijk oogluikend toestaan - gedogen oogmake-up - eyeliner, mascara oogmerk bedoeling, doel, doeleinde, doelstelling, intentie, mening, mikpunt, oogpunt, opzet, plan, voornemen oognetvliesontsteking dictyïtis oogontsteking - oftalmie, ofthalmie oogopslag - blik, lonk oogpinker - ooghaar oogpunt beoordeling, gezichtspunt, perspectief, standpunt, uitgangspunt oogspecialist - oogarts oogst gewas, opbrengst, pluk oogsten binnenhalen, maaien, rooien, verwerven, verzamelen oogsten van fruit - plukken oogster - maaier, plukker, roier oogstlied - vinata oogstmaand augustus oogstmes - arit, sikkel, zicht oogstopbrengst - beschot oogtand - hoektand oogtrilling - nystagmus oog van touwwerk - leuver oogverblindend - klaterend, luisterrijk, schitterend oogvlies - retina, membraan, netvlies, vaatvlies oogvlies (hard) - sclera oogvocht traan oog vormig lint lis oog vormig snoer lasso, lis, lus oogwater - collyrlum oogwenk ogenblik, moment, ommezien, tel oogwit doel oogwratje lenticel, strontje oogziekte amaurose (zw. staar), cataract, glaucoom, granulose, hemeralopie, hordeolum, houw, kippig, loensheid, oftalmie, oxyopie, scheelheid, staar, trachoma, trachoom oogziekte bij dieren - hauw ooi garm, germ, schaap ooievaar aalreiger, adebaar, eiber, eidebaar, harpoenreiger, ibis, kwak, kuifreiger, langbeen, langnek, langpoot, lepelaar, lepelgans, lepelreiger, maraboe, maraboet, marabout, nachtreiger, nijlreiger, ombervogel, reiger, roerdomp, stork, uiver, zilverreiger, ooievaar met prachtige staartveren - maraboe ooievaarachtige moerasvogel - ibis, lepelaar, maraboe, kropooievaar, reiger, roerdomp ooievaarachtige vogel - adjudant ooievaar (Afr.) maraboe ooievaarsbeen - stelt ooievaarsbek - geranium, kraanhals, naaldekervel, reigersbek, relargonium ooievaarsbloem - lis ooievaarsnest - eibernest ooievaarsvogel - ibis, lepelaar, maraboe, nimmerzat, ooievaar ooilam - wijfjeslam ooit - eens, immer, later ook - als, alsmede, alsook, avenant, bovendien, daarbij, daarenboven, daarnevens, evenals, eveneens, evenzeer, evenzo, evengoed, mede, nog, samen, tegelijk, tevens, toch, zowel, ook dit - alsmede, benevens, daarenboven ook eveneens - almede ook niet - evenmin ook of met - mede ook zo evenzo, net zo, evenals oöliet kuitsteen, eiersteen oölogie eierkunde oom onkel, nonk, nonkel oom die priester is - heeroom oom door wie men ten doop is gehouden - peetoom ooms kind - neef, nicht oom van Agamemnon - Thyestes oom van Esther - Mardochaes oom van Jakob Laban oom van wie je hoopt te erven - suikeroom oomskind - neef, nicht oomzegger - neef, nicht oomzeggerskind - achterneef, achternicht oomzegster - nicht oor - handgreep, handvat, hengsel oor (deel) lel, schelp oor (jagerstaal) lepel oor van een haas ol konijn - lepel ooraap - oormaki oorarts otoloog oorbaar aangepast, behoorlijk, betamelijk, billijk, dienstig, fatsoenlijk, geoorloofd, gepast, geschikt, kies, netjes, nuttig, oirbaar, voegzaam, voordelig, welvoeglijk oorbeest - oorworm oorbel klips, knop, oorhanger, oorring oorbeschrijving - otografie oorblazer kwaadspreker, opruier, opstoker, stokebrand oorblazerij kwaadsprekerij oorbloeding - otorrhagie oord gewest, kaap, landschap, landstreek, negorij, plaats, plek, stee, streek, vlak, oord (afgelegen) negorij oord der verdoemden erebus, gehenna, Hades, hel, onderwereld oord van verschrikking hel oordeel - advies, beoordeling, beschouwing, doem, dunk, gevoelen, inzicht, judicatie, kritiek, kijk, mening, opinie, opvatting, recensie, rede, sententie, standpunt, verstand, visie, vonnis, zienswijze oordeel dat op waan berust - waanoordeel oordeelkunde - kritiek oordeelkundig - judicieus, logisch, rationeel,scherpzinnig, verstandig, oordeelloos - kritiekloos oordeelsdag - doemdag oordelaar - rechter oordelen achten, beschouwen, beslissen, denken, dunken, geloven, judiceren, keuren, menen, rechtspreken, rekenen, schatten, veroordelen, vinden, vonnissen oorhanger - bandelotte, bel, oorbel, oorknop, oorliët, oorring, orliët, pendant oorheelkunde - otiatrie oorheelkundige - oorarts, otoloog oorhoorn voor doven - audifoon oorhorentje - otofoon oorklep - oorlap oorklepje - oorlapje oorknop - oorbel, oorhanger oorkonde acte, akte, bewijs, brevet, bul, bulletin, charta, charter, diploma, document, getuigenis, handvest, machtiging, manifest, ratificatie, stuk, vergunning, verklaring, wissel, zegel oorkonde van bekrachtiging - ratificatie oorkondeboek - charta, charter, charterboek oorkondenleer - diplomatiek oorkundige otoloog oorkussen hoofdkussen oorlam borrel oorlapje lel oorlof afscheid, vergunning, verlof oorlog - botsing, gevecht, kamp, krijg, krijgsgewoel, onenigheid, onvrede, strijd, slag, vete, vijandschap oorlog (fr.) - guerre oorlog (Ind.) - prang oorlog betreffende polemologisch oorlog met een aanvallend karakter - aanvalsoorlog oorlog voeren - krijgvoeren oorlogen - strijden oorlogsapparaat - krijgsmacht, leger oorlogsbazuin - krijgstrompet oorlogsbedrijf - krijgshandel, krijgsverrichting oorlogsbeschrijving - stratografie oorlogsbodem aviso, dreadnought, duikboot, fregat, korvet, kruiser, monitor, mijnenlegger, mijnenveger, onderzeeboot, onderzeeër, oorlogsschip, slagschip, torpedoboot, torpedojager, vliegdek (moeder)schip oorlogsdaad - enteren, heldenfeit, wapenfeit oorlogsgas - mosterdgas, niesgas, strijdgas oorlogsgezind - krijgszuchtig oorlogsgod Ares, Janus, Mars, Mavors, Tyr oorlogskreet - leus, slagzin, slogan, strijdleus oorlogskreet van de Schotse Hooglanders - slogan oorlogskunde - polemologie, strategie, oorlogskunst - krijgskunst oorlogskijker - polemoscoop oorlogsmacht - heerschaar, krijgsmacht, legermacht oorlogsmatroos - marinier, vloteling oorlogsschade - oorlogsmolest oorlogsschip - admiraalsschip, adviesbark, adviesjacht, aviso, dreadnought, duikboot, galei, galjas, galjoen, galjoot, jager, korvet, kruiser, linieschip, monitor, mijnenlegger, mijnenveger, onderzeeboot, onderzeeër, oorlogsbodem, oorlogsbodem, torpedoboot, torpedojager, vliegtuigmoederschip, wachtschip oorlogsschip om berichten over te brengen - aviso oorlogsschip uit de 17e eeuw - palander, pinas oorlogsterm - spervuur oorlogsterrein - slagveld oorlogstuig - artillerie, atoombom, bazoeka, bom, bren, flak, geschut, geweer, granaat, jager, kanon, karabijn, kernwapen, materiaal, mitraileur, mortier, munitie, sten(gun), tank, raket, wapen oorlogsvaan - strijdbanier oorlogsvaartuig - aviso, torpedojager oorlogsvlag - krijgsbanier oorlogsvliegtuig - bommenwerper, dakota, gevechtsvliegtuig, jachtvliegtuig, jager, mig, spitfire, straaljager, verkenningsvliegtuig oorlogsvloot - armada, slagvloot oorlogsvrijwilliger o.v.w. oorlogswerktuig der Romeinen - ballista, blijde, oorlogswinst o.w. oorlogswinstmaker - narikin, oweeër, zwarthandelaar oorlogszuchtig - krijgszuchtig, strijdlustig oorlogszuchtige Engelsman – Jingo oorlogvoerend - belligerent, strijdend ooronderdeel - lel oorontsteking loopoor, otitis oorpauw - oorfazant oorpeutertje - oorlepeltje oorpijn - otalgie oorrob - pelsrob, zeebeer, zeeleeuw oorsieraad - oorknop, oorring oorsmeer - cerumen oorsmout - oorsmeer oorspeekselklier - parotitis oorspiegel otoscoop, otoskoop oorsprong aanvang, ader, afkomst, afstamming, bakermat, begin(sel), bron, bronader, geboorte, genesis, herkomst, inleiding, kiem, komaf, moeder, ontstaan, oorzaak, origine, origineel, origo, spreng, wel, wieg, wortel, zaad, oorspronkelijk - aangeboren, aanvankelijk, afkomstig, autochtoon, eenvoudig, echt, eerst, eigenaardig, fris, geestig, herkomstig, inheems, nieuw, onvervalst, originair, origineel, outhentiek, primair, primitief, primordiaal, verrassend, wel, zelfstandig, zonderling, oorspronkelijk gesteente - basalt, graniet oorspronkelijk model prototype oorspronkelijk model van ovaal ei oorspronkelijk vernuft genie oorspronkelijk wild rund - oeros oorspronkelijke bevolking of bewoners autochtonen oorspronkelijke bewoner van Amerika Indiaan oorspronkelijke bewoner van India - Drawida oorspronkelijke bewoner van Peru - Inca oorspronkelijke bewoner van de Filippijnen Negrito oorspronkelijke taal oertaal oorspronkelijke van enig stuk - minuut oorsteen otoliet oorsuizing oorgeruis oortoestellenverkoper - audicien oortrechter oorspiegel ooruil - arenduil, katuil, oehoe, ransuil oorveeg zie: oorvijg oorverdovend - luid oorversiersel - oorring oorvloed - otorrhoë oorvijg Iel, klap, klets, muilpeer, oorveeg, opdonder, oplawaai, opstopper, optater, pats, slag, watjekou oorzaak aanleiding, agens, beweegreden, bron, causa, causaliteit, causus, drijfveer, faktor, gevolg, grond, motief, oorsprong, raison, ratio, reden, schuld oorzakelijk causaal oorzakelijk verband - causaliteit oorzakelijkheid - clausaliteit Oostaziatisch gewicht taël Oostaziatische munt sen Oost-Duitse stad Halle, Leipzig Oost Duitsland D.D.R. oostelijk - orientaal oostelijk deel van de Middellandse Zee levant oostelijkste punt van Italië Otranto Oosten levant, morgenland, oriënt Oostenrijk Austria Oostenrijkse bergtop Arlberg, Brenner, Pfänder, Zug,. Eisenhut, Dachstein, Zitterklapfer Oostenrijkse Jongensnaam Buldur, Manfred Oostenrijkse munt groschen, heller, schilling Oostenrijkse rivier zie: rivier in Oostenrijk Oostenrijkse schrijver Musil, Zweig Oostenrijkse tenor Dermota oostenwind - apeliotes, argestes, eiros, eurus, solano, vulturnus oosterlengte 0.1. oosterling Arabier, Aziaat, Brahmaan, Chinees, Filippino, Hindoe, Indiër, Japanner, Javaan, Koreaan, Maleier, Pakistaan, Semiet, Siamees oosterlucie - pijpbloem oosters boek Koran oosters eiland - Bali, Timor, Java, Borneo, Flores, Lombok, Alor, Babar, Wetar, Sumba, Madura, Nias, Natuna oosters geleerde magiër, mahatma oosters gerecht - bami, gadogado, ketoepat, kroepoek, lemper, nasi, nasirawon, nasigoreng, nasigoeri, nasikoeling, nasirames, roedjak, rijst oosters gewaad - sari oosters handweefsel - ikat oosters heerser aga, khan, mogol, raden, radja, sha, sultan oosters hoofddeksel - fez, tiara tulband oosters hoofdman - sheik, sjeik oosters kledingstuk - gandoera, kabaja, kaftan, kemben, labaar, samaar, sarong, slendang, talaar oosters kleed boernoes, kaftan, talaar oosters koopman - kling, klontong oosters land - Arabië, Bengalen, Birma, Cambodja, China, India, Indonesië, Irak, Iran, Japan, Jemen, Korea, Mantsjoerijè, Nepal, Pakistan, Thailand, Vietnam, oosters man - oosterling oosters mes - kris oosters muziekinstrument - keteltrom oosters opperkleed - kaftan oosters orkest - gamelan oosters orthodox heilige - naoem oosters paardenras Arabier oosters paleis - konak, kraton, serail (met harem) oosters parfum - ylangylang oosters rechter - kadi oosters rijdier - drommedaris, ezel, kameel oosters schoeisel - sandaal oosters slaginstrument gong, kendang, tamtam oosters snaarinstrument - rebab, sitaro oosters sprookjesvoertuig - tapijt oosters spel go oosters statiekleed - talaar oosters tapijt afghaan, bokhara, ghordes, karadagh, kasak, kelim, keshan, khorasan, kirman, ladik, namase, pers, saruk, serabend, shirman, sumak, ushak, vomud, voragan, vuruk oosters tovenaar – fakir oosters voertuig – grobak, riksja, sado oosters vorst grootmogol, mogol, satraap oosters vorstenkleed talaar oosters wapen jatagan, klewang, kris, rentjong oosters weefsel kamelot, kammelot, kelim oosterse aanspreektitel sahib oosterse bedevaartplaats Medina, Mekkao oosterse bevloeiingswijze - pensjaab oosterse citadel - kasba oosterse danseres - almee, bajadère oosterse denker - Krishnamurti, Tagore oosterse dichter - Tagore oosterse dolk - jatagan, kris, rentjong oosterse duif - pagadet oosterse fraaie stof - kamelot oosterse geleerde - magiër oosterse genotmiddelen - hasj, opiumo oosterse goden - Allah, Boeddha, Brahma(n), Sjiva,Visjnoe oosterse godsdienst Boeddhisme, brahmanisme, Hindoeïsme, Islam, Shintoïsme, soefi oosterse groet - salam, sembah, tabé oosterse grootwaardigheidsbekleder - grootvizier, vizier oosterse heer - grootmogol, lama, maharadja, mogol, nizam, sahib, sheik, sjeik, sultan, toean oosterse heerser - aga, radja oosterse herberg bazaar, bazar, kan, karavansera Oosterse hoofddoek - tulband oosterse jongensnaam - Omar Oosterse juf - pagadet oosterse kerk - synagoge Oosterse luchthaven - Beiroet, Bombay, Cairo, Delhi, Calcutta, Honkong Oosterse mantel - abaja, boernoes, burnoes oosterse markt bazaar, bazar, khan, passar Oosterse muziek - gamelan, sitar oosterse naam Ali, Mohammed Oosterse netelplant - ramee, rameh, rami Oosterse plant - henna, nardus oosterse rechter kadi oosterse slaginstrumenten - gamelan Oosterse slingerplant - sirih Oosterse sluier - haik oosterse staat - Irak Oosterse stadswijk - kasba Oosterse standen - kasten oosterse stof - damast, kamelot, kelim oosterse taal - Maleis, Perzisch, Semitis Oosterse tempel - pagode oosterse titel aga, begum, emier, emir, imam, kankan, khan, maharadja, maharani, mas, mogol, radenajoe, raden, radja, ratoe, sjeik, soesoehoenan, sultan oosterse tolk dragoman, drogman oosterse toren - minaret Oosterse tovenaar - fakir oosterse vechtsport - judo, karate Oosterse vesting - kasba oosterse vorst - bei, bey, emier, maharadja, radjah, sjah, sultan oosterse waterlelie - lotus Oosterse waterplant - kalmoes, lotus, waterlelie Oosterse welriekende plant - nardus oosterse windhond saliki, saluki Oosterse woestijn - Kalahari, Negeb, Sahara Oosterse wijze - magiër Oosterse zanglijster - bulbul Oosterse ziekte - cholera, lepra, pokken, trachoom Oosterse zijde - levantine Oosteuropees schrijver - Dostojewski Oosteuropese organisatie - comecon oostganger - koloniaal Oosthamitische groep volken - Ethiopiden oosthoek - Java Oostindisch eiland - Bali, Madoera, Neira, Soemba, Timor Oostindisch gerecht - bami, nasi Oostindisch gewicht - kati, katti Oostindisch graan - gierst Oost-Indische Compagnie - O.I.C., V.O.C. Oostindische draagstoel - palankijn Oostindische inlandse opzichter - mandoer Oostindische kers - klimkers Oostindische plant - galgant Oostindische specerijen - kerry, kruidnagelen, nootmuskaat, peper Oostindische vlas - jute Oostkust van de Middellandse Zee - Levant Oostland - Duitsland oostnoordoost - e.n.e., o.n.o. Oostzeehaven Danzig, Gdansk, Kiel, Leningrad, Lübeck, Memel, Riga, Rostock, Tallin Oostzeestaat - Estland Oostzeestad - Hanzestad oostzijde - oostkant oostzuidoost O.Z.O., E.S.E. oot - haver ootje kringetje, maling ootmoed bescheidenheid, deemoed, modestie, nederigheid, soumissie, submissie ootmoedig bescheiden, deemoedig, ingetogen, kruiperig, modest, nederig, onaanzienlijk, onderdanig, onderdanigheid, onderworpen, serviel, slaafs, sober ootmoedig verzoek - smeekbede ootmoedig vragen - smeken ootmoedige bede - suppliek ootmoedigheid - bescheidenheid, ingetogenheid, nederigheid op - afgedraaid, afgeleefd, afgemat, gebroken, kapot, leeg, moe, uitgeput, versleten op aan kunnen - vertrouwen op aangename wijze de tijd doorbrengen - tijdverdrijf op aartsvaderlijke wijze - aartsvaderlijk op adem komen - bijkomen, kalmeren, uitblazen, uitpuffen, uitrusten op afstamming berustend - fylogenetisch op afstand - afgelegen, ver, veraf, verwijderd op afstand gelegen - ver op alle plaatsen - alom, overal, overvol op baars gelijkende vis mul op barnsteen gelijkende hars kopal op bepaalde plek elders, ergens op bepaalde tijd te verrichten taak - beurt op bepaalde wijze ondertekenen - paraferen op betalen aandringen - manen op bevel - o.l., p.o, op boom gehechte tak - ent op Borneo levende aap neusaap op dat moment alsdan, dan, ogenblik, toen, op dat ogenblik alsdan, dan op dat tijdstip dan, toen op dat woord i.v., in voce op de aangehaalde plaats I.c., t.a.p: op de achterzijde indorso, verso op de been zijn - staan op de bon zetten - bekeuren, verbaliseren op de bovenzijde - bovenop op de eerste plaats eerst, primo, vooraan, voorop op de eerste rij - vooraan op de eerste zijde van een blad - recto op de geschikte tijd opportuun op de gewone plaats en tijd h.l.q.c. op de golven dansen - deinen op de grond komen - landen, neerkomen op de haarvaten betrekking hebbend - capillair op de hand van - pro op de hals halen - aanhalen op de hoogte bekend, bijdehand, ingelicht, vertrouwd op de hoogte zijnd - bekend, geïnformeerd, ingelicht, ingewijd, weten op de huid levende parasieten - epizoën op de juiste manier - terecht op de juiste tijd tijdig op de keerzijde - verso op de kerkleer betrekking hebbend - ecclesiologisch op de kop tikken - vinden op de kust betrekking hebbend - litoraal op de laatste dag - ultimo op de lange baan schuiven - aanhouden, bestendigen, duren, eterniseren, perpetueren, protraheren rekken, traineren, uitstellen, vervolgen op de lat kopen - poffen op de manier van volgens, à la op de manier van het platteland - boers, dorps op de markt brengen - introduceren op de mens gelijkend - antropomorf op de mouw spelden - voorliegen, wijsmaken op de munt betrekking hebbend - monetair op de natuur betrekking hebbend - fysisch, natuurkundig, natuurlijk op de penning - zuinig, krenterig, vrekkig op de plaats zelf ontstaan - autochtoon op de proef stellen - beproeven, eprouveren, proberen, testen op de rand aantekenen - margineren op de rede berustend - rationeel, redelijk, weldoordacht, zakelijk op de rug betrekking hebbend - dorsaal op de sterren betrekking hebbend - astraal astrologisch, astronomisch op de vermelde dag - dato op de viool spelen - fiedelen op de voeten rusten - staan op de voorgrond tredend – markant, relevant, opzichtig, opzienbarend, prominent, saillant op de wijze van à la, als op de wind varen - zeilen op de wip gaan - wipperen op de zeebodem levende diersoort - koraal, korstkoraal, orgelkoraal, paardespons, spons, sterkoraal, zeeanemoon, zeekomkommer, zeeroos, zeester op de zeevaart betrekking hebbend - maritiem op de zenuwen werken - enerveren op de zon betrekking hebbend - solair op den duur - allengs, eens, gaandeweg, langzamerhand, mettertijd, ooit op den duur vergeten worden - vergeetboek op deze dag - heden, vandaag op deze manier zo op deze plaats alhier, hier, hine, terplaatse op deze tijd nu, nunc, dan op deze plaats - hier op deze wijze aldus, hier, zo op dezelfde bladzij - ibid, ibidem op dezelfde dag te betalen (wissel) - a.i.d. op dezelfde datum - aus op dezelfde manier - eender, eveneens, evenzeer, evenzo op dezelfde plaats - i.b., ibidem op dezelfde tijd - tegelijk(ertijd) op dezelfde wijze - aldus, als, dito, eender, eodem, evenals, eveneens, evenzeer, evenzo, evenals, ib., idem, item, zo op dezelfde wijze (Lat.) - sim(simile) op die manier - aldus, dusdanig, zodoende, zo op die plaats aldaar, daar, daarheen, derwaarts, ginder, ginds, ginter, (Lat.) ibi, terplaatse op die reden - daarom op die tijd alsdan, dan, destijds, toen op die wijze - alzo, aldus, zo, zodanig, zodoende op dit moment - heden, momenteel, nog, nu, thans op dit ogenblik - nu, heden, tegenwoordig, thans, vooralsnog op domme wijze - domweg op dreef - gang, legertros, train op droge wijze - droogjes op droogvloer drogen - eesten op dwaze wijze - dwaselijk op edele wijze edelaardig op een aal gelijkende - aalachtig op een aangeduide plaats - ginds op een adres (amica manu) - am op een afstand houden - weren op een ander overdragen - transfereren op een ander overgaan - devolveren op een ander spoor zetten - rangeren op een ander teren - parasiteren op een andere manier aliter, anders op een andere plaats - elders op en andere wijze - anders op een andere wijze te werk gaan - tappen op een armoedige wijze - armelijk op een been voort springen - hinken op een beetje na - bijna op een bepaalde manier doden - kelen op een bepaalde manier drogen - eesten op een bepaalde plaats ergens op een bepaalde tijd - eens, ogenblik, ooit, tijdstip op een bepaalde wijze ondertekenen - paraferen op een bepaalde wijze zich gedragen - bejegenen op een doel richten - ramen op een dood spoor zetten - uitrangeren op een droge toon - droogjes op een droogvloer drogen eesten op een dwaalspoor brengen - afleiden op een enkele plaats - ergens op een enkele andere plaats - elders op een geschikt ogenblik - gelegen op een goed ogenblik - gelegen, opportuun op een keer eens, ereis, eris, weleens op een kier staan - kieren op een lagere plaats - omlaag op eem lagere plaats gelegen - beneden op een lastige plaats - ongelegen op een lijn brengen - afstemmen, aligneren, uitlijnen op een mens gelijkende wortel - alruin op een nader tijdstip - later op een nieuwe regel - alinea, pagina op een of andere plaats - ergens op een ongeschikt ogenblik - ongelegen, onpas, ontij op een oven drogen - eesten op een plaats - ergens op één punt gericht - convergent op één punt verenigen - concentreren op één rechte lijn liggend - collineair op één snaar - u.c. op een strak koord toeren verrichten - koorddansen op een streek betrekking hebbend - regionaal op een testament steunend - testamentair op een troefkaart een hogere troef leggen - overtroeven op een vergevorderd uur - laat op een vluchtheuvel gebouwd dorp - terpdorp op een vroeger tijdstip - daarvoor, eerder, tevoren, vooraf op een vuur gaar maken - braden op eenvoudige wijze - simpelweg op effect berekend - drakerig, onuitstaanbaar op eigen gezag - eigendunkelijk, eigengereid, eigenmachtig op eigen voordeel uit baatzoekend, baatzuchtig, hebberig, inhalig op elkaar ineen, ineengedrongen, opeen, opgepakt, opgestapeld, overeen op elkaar gelijkend overeengekomen, eender, overeenkomend, overeenkomstig op elkaar zetten - stapelen op elkander - opeen, evereen op elke plaats - overal op- en afgaande lijndienst - pendeldienst op en moe - bekaf op en neer bewegen - deinen op en neer bewogen sluisdeur - valdeur op en neer gaan - deinen, wippen op en neer gaan op de golven - deinen op en neer gaande beweging - golfbeweging op en top - doorgefourneerd, doorgewinterd, helemaal op enige plaats - ergens op ernstige wijze een ander het hof maken - flirten op ervaring berustend - empirisch, proefondervindelijk op fiere wijze - parmantig op flessen tappen - bottelen op gang brengen - starten op gedenkteken gelijkend - monumentaal op geen enkel tijdstip - nooit op geen enkele plaats - nergens, nievers op geen enkele wijze - generlei op gelijke wijze - evenzo, idem, identiek, simile op gelijke wijze behandelen - schematiseren op geregelde tijd terugkerend periodiek op geringschattende wijze spotten - schamper op gespannen voet staan - pik op getrouwe wijze - trouwelijk op gewoonte berustend - conventioneel op goed geluk - bonnefooi, lukraak op goede grondslagen rustende - welgegrond op goedkope basis werken - rationalisatie op goud gelijkend metaalmengsel - chrysoot op grond van - krachtens, volgens op grote afstand - ver(af), verte op grote afstand van de grond - hoog op grote schaal - grootscheeps op handen en voeten voortbewegen - kruipen op handen zijn - genaken, naderen op handige wijze - slinks op heden - nu op het borstbeen betrekking hebbend - sternaal op het einde in fine, tenslotte op heterdaad - flagrant op het gebied der wetenschap betrekking hebbend geleerd op het genoemde - erop op het gezichtsvermogen betrekking hebbend - visueel op het goede ogenblik - gelegen op het hoenderrek gaan zitten - rekken op het innerlijk leven gericht - introvert op het juiste ogenblik opportuun op het juiste tijdstip - wijl, wijle ophet laatst - eindelijk, nipt, rand, tenslotte op het kantje - net, nipt op het klimaat betrekking hebbende - klimatologisch op het land buiten op het land terecht komen - landen op het moment - heden, nu, thans op het ogenblik - heden, momenteel, nu, ogenblikkelijk, tegenwoordig, thans, vandaag op het oog hebben - bedoelen op het spel zetten beproeven, besluiten, blootstellen, riskeren, wagen op het spoor komen - naspeuren op het strand lopen - stranden, stronzen op het strand raken - stranden op het verkeerde moment - onwelkom, ongelegen op het vuur staan - opstaan op hetzelfde - overeen op hetzelfde lijkend - eender, overeen op hetzelfde ogenblik - gelijk, samen, tegelijk(ertijd), zowel op iets ingaan - happen, reageren op karige wijze - schaars op komst zijn - dreigen, onderweg op korte afstand - vlakbij op korte termijn - binnenkort, weldra op krediet kopen - poffen op kunnen tegen - aankunnen op last o.I. op lastgeving van p.p. op leeftijd - bejaard, oud op luidruchtige wijze druk, rumoerig op orde brengen regelen, redderen, rangschikken op pad - uit op palen rustend bladerdak - ajoupa op platina gelijkend metaal - rhodium op prijs stellen - waarderen op punt van uitbarsten geladen op redelijke gronden - rationeel op regelmatige tijden terugkerend - periodiek op reis - onderweg op room gelijkend – romig op rozen zitten - gebeiteld op staande voet - direct, meteen, onmiddelijk, subiet op slot dicht, toe, gesloten op te lossen vraagstukken opgaven op tijd afgemikt, intijds, prompt, tijdig op uw gezondheid proost, santé- op vaste tijden - regelmatig, verbreid op vele plaatsen passim op verschillende plaatsen - passin op visite vragen - nodigen op voet van gelijkheid - collegiaal, paritair op voet van oorlog brengen - mobiliseren op voorwaarde dat mits, tenzij op wacht staan - posten op water wiegelen - deinen op weg - teweeg op weg gaan - aanvangen, beginnen, starten op welke tijd - wanneer op welke wijze hoe op wissels geaccepteerd - ampere op zekere keer eens op zekere plaats ergens op zeker tijdstip - eens, ooit, toen op zichzelf - afgezonderd, alleen, apart, eenzelvig, solitair, zelfstandig op zichzelf bestaand autonoom, integraal op zichzelf gericht egocentrisch op zijn gemak - behaaglijk, rustig op zijn hoede - waakzaam op zijn hoogst - hoogstens op zijn minst minstens, tenminste op zijn teentjes getrapt - aangebrand, geïrriteerd, ontstemd, gepikeerd op zwart zaad - blut, rut opa grootpapa, grootvader opaak - donker, ondoorschijnend, troebel opaal - asteria opaalkleurig veldspaat - osseoog opaciteit - donkerheid, ondoorschijnendheid opank - damesschoen opbaggeren - moeren opbalken - aanaarden opbellen - telefoneren opbergboek album, dossier, klapper, map, ordner, register, verzamelboek, verzamelmap opbergen - bewaren, opruimen, opslaan, stallen, wegbergen, wegbrengen, wegleggen, wegsluiten, wegzetten opbergloods - pakhuis opbergmap dossier, ordner, stofmap opbergplaats - box, doos, kabinet, kast, kist, la(de), magazijn opbergplaats voor eieren - eierrek opbeuren bemoedigèn, heffen, lenigen, opgeven, opheffen, opkikkeren, opmonteren, opnemen, optillen, pellen, reconforteren, torsen, tillen, troosten, verkwikken opbeurend - bemoedigend, hartelijk, opvrolijkend opbeuring - balsem, bemoediging, heul, troost, vertroosting, verzachting opbiechten - bekennen opbinden - optuieren opbikken - opeten opblazen - overdrijven opbliksemen - opdonderen, ophoepelen, weggaan opbloei renaissance opbod - opbieden opbod bij veilingen - licitum opboedelen - opbergen, opredderen opboeken - noteren opboenen - ophoepelen, wegwezen opbokken - opvijzelen opbollen - uitpuilen, zwellen opbonjouren - ophoepelen, vertrekken, weggaan opborrelen - opkomen, (op)wellen opborrelende lucht - bel, bobbel opborreling - ebullitie opbossen - beplanten, bundelen opbouw bevordering, bouw, constructie, montage, synthese, uitbreiding opbouw van een schip dek (huis), sloependek, promenadedek opbouwen - bemoedigen, construeren, optrekken, stichten opbouwend - constructief, stichtelijk opbrabbelen - opdreunen, opzeggen opbranden - verteren opbreken afbreken, eindigen, losbreken, opleveren, verhuizen, verplaatsen, weghalen opbrengen - arresteren, betalen, binnenbrengen, braken, grootbrengen, omhoogbrengen, opgeven, opleiden, opleveren, opvoeden, produceren, proveniëren, renderen opbrenger - belastingschuldige opbrengst - baat, bate, baten, beschot, debiet, divident, gewin, inkomen, interest, oogst, productie, profijt, provenu, recette, rendement, rente, resultaat, revenu, tribuut, uitkomst, verdienste, verkoopsom, voortbrengst, winst opbrengst bestaand uit het tiend van goederen - smaltiend opbrengst der vangst - besomming opbrengst van akker oogst opbrengst van belegde gelden - rente opbrengst van bouwland oogst opbrengst van fabriek produktie opbrengst van het land (Zuid Ned.) - hote opbrengst van hooiland - zwad opbrengst van kapitaal - interest, intrest, rente opbrengst van wedstrijd prijs opbruisen - bruisen, fervesceren, gisten, mousseren, opstuiven, petilleren, schuimen opbruisend driftig, opvliegend, petulant opbruismiddel - gist opcenten in België opcentiemen opdagen - aankomen, aanzetten, arriveren, naderen, opdoemen, opdraven, verschijnen opdat - daarom, teneinde opdelven opgraven opdelving opgraving opdichten verzinnen opdienen - serveren opdienen van eten - opdissen opdiepen - opduiken, opsporen, opvissen, retoucheren, uitdiepen opdirken - opdiggelen, opknappen, opmaken, opschikken, optuigen, optutten, tooien, versieren opdissen - opdienen, serveren, vertellen opdoeken - afschaffen, stoppen, opheffen, wegwezen opdoemen - opdagen, verschijnen opdoen - debiteren, kopen, krijgen, vergaren opdoend - voorkomend opdoffen - opdirken, opmaken, opwrijven opdoffer - dreur, klap, poeier opdonder - klap, oplaaai, opstopper, slag, vuistslag opdossen - tooien opdraaien - betalen, bevel, boeten, opwinden opdracht - aanbesteding, bestelling, bevel, boodschap, commando, commissie, consigne, corvée, demandatie, gebod, helling, karwei, last(geving), levering, mandaat, missie, opgave, order, overdracht, plicht, roeping, taak, toewijding, verplichting, werk, zending, opdracht (van geschrift) - dedicatie opdracht geven - gebieden, gelasten opdrachtgever - lastgever, mandant, mandataris opdracht herroepen afgelasten, aflasten, annuleren opdrachtgever lastgever opdrachtig opgezet, opgezwollen opdragen - aanbesteden, bevelen, gebieden, gelasten, infereren, offeren, offreren, opgeven, toewijden, verordenen, wijden opdringen - aanpraten, opdrijven, opzadelen opdringen - aanpraten, opdrijven, opzadelen opdringen van een denkbeeld - suggereren, suggereren opdrinken - innemen, uitdrinken opdrogend middel siccatief, sikkatief opdrijven - haasten, jagen, opjagen, voortjagen opduikelen opsnorren, opsporen opduvel duw, klap, stoot, opdonder, oplawaai, opstopper, optater, stomp, watjekou opduvelen - heengaan, weggaan opeen - compact, dicht opeenhopen - cumuleren, entasseren, opstapelen, optassen, stapelen opeenhoping accumulatie, agglomeraat, agglomeratie, aggregaat, conglomeraat, cumulatie, hoop, samenpakking, stapel, tas opeenhoping van afval vuilnisbelt opeenhoping van bacteriën of bloedlichaampjes - agglutinatie, kolonie opeenhoping van bergpuin - morene opeenhoping van etter in de huid - abces, abcesvorming opeenhoping van etter in lichaamsholte - empyeem opeenhoping van mijnsteen stortberg opeens abrupt, acuut, eensklaps, ineens, onverhoeds, onverwachts, onvoorzien, pardoes, plots (ellng), plotsklaps, subiet opeenstapelen - cumuleren, entasseren, kumuleren opeenstapeling - accumulatie, cumulatie, hoop, opeenhoping, opstapeling, optassing, tas opeenstapeling (stijlfiguur) epizeuxis opeenvolgend - cumulatief opeenvolging - aaneenschakeling, keten, lijst, rangorde, reeks, rij, serie, volgorde opeenvolging in chromatische intervallen - chromatiek opeenvolging van perioden historie opeenvolging van tijdstippen duur, periode, tijdsduur opeenvolging van tonen toonladder opeisbaar - invorderbaar opeisen eisen, provoceren, rekwireren, requireren, sommeren, vindiceren, vorderen opeising - vordering open - apert, bloot, frank, fris, geopend, ledig, luchtig, onafgesloten, onbelemmerd, onbezet, onomwonden, ontsloten, openhartig, openlijk, ronduit, ruim, toegankelijk, vacant, vrij, zichtbaar open aanbouw aan een huis veranda, waranda open automobiel - convertible, roadster open binnenplaats - koer, patio open boot van de Eskimo's - oemiak open brief - patent, rondschrijven open draagvat - emmer open en bloot - openbaar open ertsmijn - ertsgroeve open fuik - ink open gaan - doorgaan open galerij - portiek open galerij van een inlandse woning pendop(p)o open goot grep, greppel open groeve - dagbouw open hemelglobe sfeer open land - veld open leggen - deduceren open luxe auto - cabriolet open maken - losmaken open naaien - ajoureren open oor - smartoor open orgelregister - apertus open pantoffel - slipper open paviljoen - pendoppo open plaats - esplanade, leemte, ruimte, vacature open plaats bij een huis - koer open plaats in een vaste stof - gat open plaats in het bos - laar, tra open plaats of plek - brandgang, brandsingel, brink, laar (in dorp), leegte, leemte, loo, ruimte, tra (in bos), vacature open plaats tussen kusten - gat open plein in een dorp brink, laar open plek in een bos laar, tra open plek in het ijs - bijt, wak open pronkkastje etagère open riool - goot, grep, greppel open riviermond - estuarium, trechtermond open roeiboot - dory, sloep open ruimte - gaping, heide, plein, polder, veld open ruimte in een gebouw - vide open ruimte in een stad - plein open ruimte in moskee - sahn open ruimte in muur - nis, timpaan open ruimte tussen citadel en stad - esplanade open ruimte van een oud kerkhof - area open ruimte voor een gebouw - voorplein open ruimte voor een kerk - kerkplein open rijtuig bendy, brik, buggy, calèche, landauer, phaeton, victoria open schoen - opank openschoeisel - sandaal open springen - kenen open stee - gaal open strook in het bos - laar, tra open stuk grond - terrein, veld open stuk land - akker, terrein, veld, weide open tafel - ordinaris open terras - patio open theater amfitheater open tweewielig wagentje - riksja, sato open tweewielige disselwagen gig open uitbouw balkon open uitstalruimte - etagêre, etalage, vitrine open vaartuig - punter open vak - gaping, lacune, leemte open vat - emmer, teil, open vismand - kriel open voorhof in Romeinse woning - atrium open vrachtauto - truck open wagentje - gig, riskja open wak in ijs - bijt open wandelgang in een tuin pergola open waranda - serre open weefsel - gaas, kant, tule open zeilbootje - lark open zomerschoen opank, sandaal openbaar - algemeen, bekend, berucht, duidelijk, klaar, notoir, notoor, notorisch, openlijk, publiek, publiekelijk, toegankelijk, welbekend, wereldkundig openbaar ambt - post, rijksambtenaar openbaar ambtenaar - deurwaarder, notaris, rechter openbaar bekend maken - proclameren openbaar bekendmaken - adverteren openbaar debat teach in openbaar gebouw - gemeentehuis, postkantoor, station openbaar gebouw van kooplieden - beurs openbaar lichaam - instantie openbaar maken publiceren openbaar ministerie - OM, parket openbaar rijtuig - onnibus openbaar slachthuis - abattoir openbaar spreekgestoelte - forum openbaar verkopen - veilen, verauctioneren openbaar vervoermiddel autobus, boot, bus, tram, trein, pont, schip, veerpont, vliegtuig openbaar weeggebouw - waag openbaarheid bekendheid, notoriteit, publiciteit openbaar maken - afkondegen, licht, publiceren, uitbrengen openbaarheid vrezend - lichtschuw openbaar making - bekendmaking, onthulling, openbaring publicatie openbaar vervoer - auto(bus), metro, omnibus, overzetveer, pont, tram, trein, veerpont, vliegtuig openbaar worden - uitlekken openbare aankondiging - publikatie openbare actie campagne openbare bekendmaking - aankondiging, advertentie, afkondiging, annonce, manifest(atie), plakkaat, proclamatie, promulgatie, publicatie openbare betoging - demonstratie, manifestatie openbare betrekking - ambt, post openbare bijeenkomst landdag, meeting openbare eredienst cultus openbare functie - ambt, notaris, rechter, openbare gerechtelijke verkoping - subhastatie openbare gerechtsplaats forum openbare instelling - bank, bibliotheek, dienst, doelen, gemeentehuis, ministerie, postkantoor, staatsinstelling openbare les oratie openbare mening men, opinie openbare raadsman ombudsman openbare redetwist - debat openbare samenkomst meeting openbare school staatsschool, gemeenteschool openbare schuld - staatsschuld openbare schuldbekentenis - amende, grootboekinschrijving, obligatie, pandbrief, staatsobligatie openbare schuldbelijdenis confiteor openbare straatverkoping - markt openbare tuin park, plantsoen openbare vergadering - meeting openbare verkeersruimte plein openbare verkoop - veiling openbare verkoper - afslager openbare verkoping afslag, auctie, boeldag, subhastatie, veiling, vendu (tie) openbare vertoning - manifestatie openbare wandelplaats park, plantsoen openbare waterplaats - urinoir openbare weg - straat openbare werken - O.W. openbaren bekendmaken, blootleggen, decouvreren, kennen, manifesteren, mededelen, meedelen, onthullen, ontsluieren, openleggen, publiceren, uiten, reveleren, verkondigen, vertonen openbaring - afkondiging, bekendmaking, emanatie, Epifanie, gnosis (bijbel), inzicht, kennis, mening, notificatie, ontdekking, onthulling, opinie, publicatie, revelatie, uiting, verkondiging, verschijning, verschijningsvorm openbaring van Johannes - Apocalyps(is) openbaring van Mohammed Koran openbaringsboek Bijbel, Koran openbersten - springen openblijven van ambt - vacatie openbreken barsten, kraken, forceren opendoen ontsluiten, openen, openmaken openen inwijden, ontgrendelen, ontluiken, ontsluiten, opendoen, openmaken, openstellen, recluderen, uitklappen openen en sluiten - sperren openen van de buikholte - parotomiela openend - laxerend opener (weversgerei) om katoen te zuiveren - duivel, snar, wolf opengaan - ontluiken, ontsluiten opengaan door krimpen - opschijnen opengesneden visbuik - wam opengevallen - onbezet, vacant, vakant opengevallen betrekking - vacature opengevallen plaats - vacature opengewerkt ajour opengewerkt gordijn vitrage opengewerkt weefsel ajour, kant openhartig botaf, botuit, botweg, eenvoudig, eerlijk, frank, gewoonweg, gladaf, gladweg, goedrond, grifweg, gul, guluit, gulweg, hartelijk, kortweg, lompweg, onbewimpeld, ongemaakt, ongeveinsd, ongezouten, onomwonden, onverbloemd, onverholen, open, openbaar, openlijk, oprecht, plataf, platuit, platweg, prompt, rechtuit, regelrecht, reinuit, resoluut, rond(uit), rondweg, royaal, ruiterlijk, rondborstig, trouwhartig, vlakaf, vlakuit, vlakweg, volmondig, volstrekt, vrank, vrij, vrijuit, welgemeend openhartige schuldbekentenis - amende openhartigheid - candeur, eerlijkheid, franchise, hartelijkheid, openheid, oprechtheid, rondborstigheid, simpliciteit, sinceriteit openheid - openhartigheid, rondborstigheid openhuis - instuif opening aars, anus, apertura, begin, bijt, bres, breuk, deurgat, doorbraak, embouchure, foramen, gaping, gat, glip, hiaat, hiatus, hol, inlaat, interval, kier, kloof, krater, lek, mond, monding, muil, naad, none, ontsluiting, ouverture, porie, porus, reet, scheur, sleuf, spleet, split, toegang, tussenruimte, uitgang, uitlaat, wak opening achter in de mond keelgat opening géschoten in de muur - bres opening in de boeg - kluisgat opening in de huid - porie opening in een ketel - mangat opening in een kledingstuk split opening in een netwerk - maas opening in een omheining - hek, poort opening in een ouderwets kanon - zundgat opening in een stoomketel mangat opening in een vestingmuur - bres opening in het ijs bijt, wak opening in het menselijk lichaam - apertuur opening op vulkaan - bocca opening van (o.a. testament) apertuur opening van biervat spongat opening van iets mond opening van opera ouverture openingsrit - proloog openingsstuk - intrada, ouverture openingszet, waarbij een pion wordt aangeboden gambiet openleggen - blootleggen, openbaren, openen, uiteenzetten openlijk aanschouwelijk, onbedekt, onomwonden, onverholen, openbaar, ostensibel, ostentatief, publiek, rechtstreeks, rondweg, zichtbaar openlijk bekendmaken uitroepen, afkondigen, proclameren, publiceren openlijk eerbetoon - applaus, aubatie, ovatie, serenade openlijk uitkomen voor iets getuigen, belijden openlijke belediging affront, smaad openlijke hulde - applauseerbetoon openlijk uitkomen voor iets - belijden, getuigen openluchtmaaltijd - picknick openmaken - aanbreken, ontgrendelen, ontsluiten, opendoen, openen, opslaan openslaan - uitklappen opensnijden - disseceren, ontleden, slachten opensnijden (med.) - kerven, seceren opensnijden en ontleden van lichamen - prosectie opensnijden en reinigen - wammen openspreiden - uitvouwen openspringen - kenen, openbarsten openstaand - geopend, leeg openstaande - ledig, leeg, onbezet, vacant, vakant opera - kijkspel, zangspel opera Aïda, Alceste, Arabella, Artarserse, Bacchus, (La) Bohème, Caid, Capriccio, Carmen, Cenerentola, (Le) Cid, Daphne, Djamileh, Don Carlos, Don Pasquale, Elektra, Euryanthe, Falstaff, Faust, Favorita, Fedora, Fidelio, (die) Fledermaus, (der) FreischützGötterdämmerung, Don Giovanni, Gloriana, (de) Grimes, Guillaume Teil, Hamlet, Herbergprinses, Herodiade, Idomeneo, Iris, Jenufa, Julien, ((die) Königskinder, (La) Lakmé, Libuse, (de) Liefdesdrank, Lohengrin, L'ombre, Louise, Lulu, Macbeth, Madame Sans Gêne, Manon, Marina, Martha, (die) Meistersinger, Mignon, Nabucco, Norrna, Oberon, Orfeo, Othello, Paljas, (de) Parelvissers, Parsifal, Pelléas et Melisande, Peter Porgy end Bess, Rheingold, Rienzi, Rigoletto, (der) Rosenkavalier, Salome, Samson et Delila, (der) Schauspieldirektor, Semiramide, Serse (Xerxes), Siegfried, Tancred, Tanhaüser, Tiefland, Til Eulenspiegel, Titus, Tosca, (La) Traviata, Tristan und Isolde, Trovatore, Turandot, Undine, Má Vlast, (der) Waffenschmied, (die) Walküre, Werther, (die) Zauberflöte, (der) Zigeunerbaron, Zilda operafiguur - faust, figaro operagebouw in Milaan - Scala operakijker - jumelle, polemoscoop operalied - aria operatekst - libretto operateur - aanlegger, aanstoker, chirurg, filmdraaier, filmoperateur operatie - daad, gevechtsbehandeling, handeling, handeling, ingreep, legerbeweging, onderneming, sektie, transactie, verrichting opera van d'Albert Tiefland opera van Beethoven Fidelio opera van Belini Norrna, (11) Pirata, (La) Somnabule opera van Berg Lulu, Wozzeck opera van Bizet Carmen, (De) Parelvissers opera van Blockx (De) Herbergprinses . opera van Boito - Mephisto opera van Britten Peter Grimes, Gloriana, Midsummernightsdream opera van Charpentier Louise, Julien opera van Delibes - Lakmé opera van Debussy Pelléas et Melisande opera van Dellbes Lakmé opera van Donizetti (De) liefdesdrank, (La) Favorita, Don Pasquale opera van Egk Columbus opera van Flotow Martha, Rübezahl, Zilda, L'ombre opera van Gershwin Porgy end Bess opera van Giordano (Madame) Sans Gêne, Tedora opera van Gluck Alceste, Artarserse, Orfeo opera van Gounod Faust, Mireille opera van Händel Serse, Xerxes opera van Hindemith Cardillac opera van Humperdinck (die) Königskinder opera van Janacek Jenufa opera van Leoncavallo Paljas opera van Lortzing Undine, (der) Waffenschmied, (der) Wildschütz opera van Mascagni Cavalleria Rusticana opera van Massenet Manon, Hérodiade, (Le) Cid, Bacchus, Werther opera van Meyerbeer - Profeet opera van Mozart Idomeneo, (die) Zauberflöte, Don Giovanni, Titus, (der) Schauspieldirektor, Figaro's Hochzeit opera van Orf Antigone opera van Pederewski - Manru opera van Pfltzner Palestrina opera van Puccini Tosca, (la) Bohème, Turandot opera van Respighi - Lucretia, Semiramis opera van Rossini Teil, Cenerentola, Tancred, Othello, Semiramide opera van Saint Saëns Samson et Delila opera van Smetana Libuse, Ma , Vlast opera van Strauss Arabella, Daphne, Salome, Elektra, (Die) Fledermaus, Rosenkavalier, Salomé, (der) Zigeunerbaron opera van Thomas Mignon opera van Verdi Aïda, Othello, Macbeth, Nabucco, Falstaff, (la) Traviata, Rigoletto, (il) Trovatore opera van Wagner Rienzi, (die) Walküre, Parsifal, Lohengrin, Tannhäuser, Götterdämmerung, Rheingold, (die) Meistersinger, Siegfried opera van Weber Oberon, Euryanthe, (der) Freischütz operacomponist - Adam, d'Albert, Beethoven, Bellini, Berg, Bizèt, Blockx, Britten, Charpentier, Debussy, Delibes, Donizetti, Egk, Fall, Flotow, Gershwin, Giardano, Gluck, Gounod, Gershwin, Giardano, Humperdinck, Lalo, Lehar, Leoncavallo, Lortzing, Mascagni, Massenet, Moessorgski, Mozart, Nicolaï, Offenbach, Ortf, Puccini, Rossini, Smetana, Strauss, Suppé, Thomas, Tsjalkowski, Verdi, Weber, Wagner, Zeiler operettetekst - libretto operettezangeres - divette operment - koningsgeel, zwavelarsenicum opeten nuttigen, verorberen, verteren opeter verkwister opfleuren - opbloeien, opleven, opmonteren, opvrolijken opflikkeren - opduvelen, opvlammen opfokken aankweken, grootbrengen, mesten, telen, opjutten, verfrissen opfrissen - verkwikken opfrissertje - borrel, geheugensteuntje opgaaf karwei, kwestie, les, manifest (van scheepslading), oefening, opdracht, order, probleem, som, taak, vraagstuk, vermelding, werkstuk opgaan - betreden, klimmen, opkomen, rijzen, stijgen opgaan in - opsluiten opgaan in rook - vervliegen opgaan in vlammen - verbranden opgaand - doorgaand, hoogstammig, klimmend, opwaarts, steil opgaande schacht van een boom - boomstam opgaarder - ontvanger opgang bloei, furore, opkomst, succes, trap, voorspoed, wasdom opgang (mode) furore, opkomst opgang maken - mousseren opgaren - oppotten, sparen, vergaren, verzamelen opgave - aangifte, declaratie, kwestie, les, oefening, opdracht, postulaat, probleem, raadsel, reken(som), syllabus, taak, vermelding, vraagstuk opgave der nodige eigenschappen - kwalificatie opgave van een opstel - thema opgave van vervoerde goederen - manifest opgeblazen - dik, gezwol1en, hoogmoedig, opgesneden, opgezet opgeblazenheid - bombast, hoogmoed, verwaandheid opgebreideld - tomeloosovertrokken, paf, pafferig, verwaand opgedirkt - opgedost, opgeprikt, opzichtig, overdadig, uitgedost opgedirkt mens - paasos opgedragen werk - taak, plicht opgedrongen denkbeeld of voorstel - suggestie, wenk
operatie handeling, transactie, onderneming, verrichting operatekst libretto operatie aan de schedel trepanatie operatie bij longtuberculose - speleotomie operatieboor schedelboor, trepaan operatief ingrijpen - operatie, opereren operatiekamer - (afk.)o.k. operatiemes bistouri, laatvlijm, lancet, scalpel operatiemesje - lancet operatieve verlossing - keizersnede operatievrees ergasiofobie opereren - helpen opereren van gezonde dieren t.b.v. de wetenschap - vivisectie opererend geneesheer - operateur operette - kijkspel, zangspel operette componist Lehar, Fall, Dinck, Lalo, Adam, Leoncavallo, Lortzing, Mascagni, Massenet, Moessorgski, Nicolai, Offenbach, Saint Saëns, Smetena, Thomas, Suppé, Strauss, Zeiler, Nicolai, Gershwin, Giordano, HumperOffenbach opeten – nuttigen, opmaken, verbruiken, verteren, verorberen, verstouwen, verzwelgen opeter - verkwister opgeëist recht - aanspraak opgegeven speeksel - fluim, rochel opgegeven straf - pensum opgegeven werk opdracht, pensum, taak opgehoogd opgespoten opgehoopt zand duin opgehoogde dijk - berm opgehoopt - opeengestapeld, samengepakt opgehoopt zand - duin opgehoopte ijsschotsen - ijsbank opgeknapt - beter opgekookt touwwerk - pluis opgekropt - bedekt, onderdrukt, verbeten, verborgen, verduwd, verholen opgekropt haatgevoel - rancune opgekropte haat vete, wraak, wrok opgeld - agio, premie, surplus opgeld boven de parikoers – agio opgeleerd - volleerd opgelegd - pandoer opgelegd werk - taak opgelegde boete in de biecht - penitentie opgelegde kans - buitenkansje, opportuniteit opgelegde taak - bestelling, bevel, last, lastgeving, opdracht, order opgelegde vloer - parketvloer opgeleid - geschoold opgelopen - besmet, opgezwollen opgelopen mens - driftkop, heethoofd, standje opgelost - beëindigd, dissoluut, ontward opgelucht - blij, verlicht, vrolijk opgemaakt - opgesmukt, versierd opgemaakte oorkonde - privilege opgemerkt worden - treffen opgenaaid lapje - pat opgenomen geld - og opgenomen worden in een gemeenschap - inburgeren opgeprikt - kaarsrecht, opgedost opgerold vlees rollade opgerold strookje papier voor de pijp - fidibus opgerold stuk pens - rolpens opgerold stuk vlees - rollade opgerold wafeltje oblie, oublie opgerold zonnescherm - kree opgerolde haring - rolmops opgerolde tortilla - taco opgeruimd blij, blijgeestig, blijmoedig, goedgemutst, joviaal, levendig, lustig, monter, netjes, onbekommerd, onbezorgd, opgewekt, ordelijk, schoon, verblijd, vergenoegd, verheugd, vrolijk, welgemoed opgeruimd en netjes - proper, schoon opgeruimdheid - blijdschap, vroloijkheid opgescheept met - wanhopig opgeschikt getooid, gesierd opgeschoten jongen – lummel, nozem, slungel opgeschroefd - bombastisch, gezwollen, hoogdravend opgesierd - opgesmukt, verbloemd opgespaard geld spaarcenten opgestopt dier - balg opgestoven fijn materiaal löss opgestoven zand duin, dekzand opgetogen - bekoord, blij(de), blij(moedig), dolblij, enchante, extatisch, gecharmeerd, gelukkig, gelukzalig, glunder, monter, onbekommerd, onbezorgd, opgewekt, verblijd, verheugd, verrukt, vrolijk, welgemoed opgetogenheid bekoring, extase, elatie, geluk, verrukking, vervoering opgetooid - versierd opgeven aanmelden, aanreiken, brakrn, gelasten, laten, melden, prijsgeven, roemen, stoppen, verliezen opgeven van een renner - afstappen opgevoed getogen, grootgebracht, welgemanierd opgewassen tegen - bekwaam, berekend, bestand, capabel, gestand opgewekt - aardig, beleefd, bont, blij, blijde, blijgeestig, blijmoedig, bonvivant, brutaal, feestelijk, flink, gaiment, geanimeerd, glunder, goedgemutst, goedsmoeds, hups, kwiek, kwik, levendig, (levens)lustig, lichtvaardig, luchthartig, lustig, monter, opgeruimd, opgètogen, rap, tierig, tuk op, verblijd, vergenoegd, verheugd, vinnig, volbeweging, vrolijk, wakker, welgemoed, zonnig opgewekt (muz.) animato, levendig, vivace, allegretto opgewekt druk – levendig, spontaan opgewekt en aardig - hups opgewekt en blij - blijmoedig opgewekte geest zin, lust, animo opgewekte stemming - fleur opgewektheid – animo, blijheid, entrain, fleur, levendigheid , lichtheid, luim, lust, monterheid, vivaciteit, vrolijkheid, zin opgewekt vermaak - blijspel opgewonden - geagiteerd, geënerveerd, geäxalteerd, geprikkeld, hartstochtelijk, onrustig, uitgelaten, zenuwachtig opgewonden (muz.) concitato, driftig, onrustig, uitbundig, uitgelaten, zenuwachtig, verhit opgewonden toestand agitatie, drift, extase, lorum, verbijstering, verwarring opgewonden wol - kluwen opgewondenheid agitatie, alteratie, exaltatie, drift, driftigheid, emotie, nervositeit, overspanning, geestdriftigheid opgeworpen aardhoogte stelle, terp, wierd opgeworpen hoogte als vluchtplaats voor het vee stelle opgeworpen heuvel in Friesland - terp opgeworpen heuvel in Groningen - wierd(e) opgeworpen heuvel in Zeeland - vliedberg opgeworpen hoogte als vluchtplaats voor het vee - stelle opgezet bol, bombastisch, flatulent, gezwollen, hoogdravend, pafferig, gezwollen, opgeblazen, opgelopen, pof opgezwollen - hoogdravend opgloeien - luminesceren opgooi bij wedstrijd toss opgooien - tossen opgraven - blootleggen, delven, deterreren, opspitten opgraving van lijken - exhumatie opgroeien - opschieten opgroeiend - aankomend ophaalbrug - balansbrug, flapbrug, hefbrug, klap(brug), klepbrug, til, ophaalgordijn tegen de zon markies, store ophaal in een kous - ladder ophaalnet - kruisnet, kuilnet, totebel, schrobnet, visnet ophakkerig winderig, blufferig, uitdagend ophalen - afhalen, bedwingen, binnenhalen, hijsen, inbinden, innemen, inzamelen, meenemen, openhalen, ophelderen, opfrissen, opklaren, opsnuiven, optrekken, omhooghalen, opzuigen, opfrissen, takelen, verbeteren, verwerven, verwonden, vooruitgaan ophaler collectant, inzamelaar, dopbeitel ophangen - opknopen, stranguleren, suspenderen ophanghaak gebruikt door drukkers en papiermakers - terlet ophanging - suspensie ophef - bombarie, drukte, emphase, grootspraak, kapsones, klem, lawaai, lef, lof, lofspraak, nadruk, omhaal, opzien, ostentatie, poeha, praats, soesa, spats, stennis, tamtam, tumult, vertoon opheffen - afschaffen, beuren, lichten, ontbinden, opnemen, tillen, vijzelen opheffend - compensatoir opheffing - abolitie, afschaffing, afwikkeling, disjunctie, dissolutie, elevatie, eliminatie, expliciteren, intrekking, lichting, likwidatie, nullificatie, ontbinding, oplichting, opslag, opsteking, remissie, schorsing, sublatie, verheffing, vernietiging opheffing van een verbod remissie ophef maken - pralen, opklaren, toelichten ophelderen - demeleren, eclaireren, klaren, liquideren, ontwarren, opklaren, oplossen, parafraseren, toelichten, uitleggen, verduidelijken, verklaren, verlichten, zuiveren ophelderend - illustratief, statarisch ophelderende aantekening - annotatie ophelderende omschrijving - parafrase opheldering - clarificatie, commentaar, dilucidatie, elucidatie, explanatie, explicatie, illustratie, inlichting, licht, ontknoping, ontwarring, opklaring, oplossing, toelichting, uitleg(ging), verduidelijking, verheldering, verklaring opheldering vragen - interpelleren ophemelen - exalteren, lauderen, omhoogsteken, preconiseren, proneren, prijzen, roemen, verheerlijken, verheffen ophemeling - exaltatie, preconisatie opheuen - opdrijven, opjagen ophieuwen - hijsen ophitsen - aanvuren, aanzetten, cumuleren, opjagen, opruien, opstoken ophitser - aanzetter, agitator, faiseur, opruier, opstoker, stokebrand ophitsing gestook, hetze, incitatie, instigatie, opruiïng, paroxysme, tsa ophoepelen - inpakken, weggaan ophogen - eleveren, rehausseren, verhogen ophogen van grond aanaarden ophogen van grond onder water - dempen ophoging - terras ophopen aangroeien, aanwassen, cumuleren, optassen, (op)stapelen ophopend cumulatief ophoping aangroeiing, accumulatie, culminatie, cumulatie, depot, opeenhoping, oploop, samenloop, stapel, tas, vereniging ophoping van bloed in enig lichaamsdeel - hyperaemie ophoping van kristallen - otoliet ophoping van vocht - oedeem ophouden aflaten, (af)nokken, belemmeren, (be)eindigen, bevatten, cesseren, derbeken, inhouden, opfokken, opkweken, overgaan, pauzeren, pozen, retarderen, rusten, stagneren, staken, stilhouden, stop, stoppen, storen, tegenhouden, uitscheiden, verblijven, vertragen, weerhouden ophouden (het) - retentie ophouden der menstruatie - menopauze ophouden hem lastig te vallen - aflaten ophouden met - laten, stoppen ophouden te bestaan - vergaan ophouden te kwellen - aflaten ophouden van persoonlijk bestaan - nirwana (Boeddha-Sanscriet) ophouden zijn steun te zoeken - aflaten ophouding - beëindiging, belemmering, r.t., retentie, stopping, tegenhouding, terughouding, uitsteking ophuiden - schrapen, verzamelen ophijsen - takelen opiaat - slaapmiddel opineren - stemmen opiniater - halsstarrig, hardnekkig, koppig opinie - avis, bericht, convictie, dunk, gevoelen, mening, oordeel, opvatting, raad, sentiment, visie, zienswijze opiniekijk - mening, oordeel, opvatting, visie opinieonderzoek - enquête, macrotest opinieonderzoeksbureau - Nipo opinie-onderzoekbureau in Amerika - Harris opium ameiden, amfioen, heulsap, madat, slaapbollensap, slaapgom, tiké, tjandoe opium bevattend geneesmiddel - opiaat opium om te roken madat opium roken schuiven opiumachtige middelen - methadon, morfine, opium, opalfium, pethidine, romilar opiumalkaloïde - hoestmiddel, morfine opiumeters - theriaki opiumleverancier - maankop, papaver, slaapbol opiumleverend land - Turkije opiumpreparaat - laudanum, opiaat, t(h)eriakel, triakel opiumrokers - opiomanen, opiumschuivers, opiophagen, theriaki opiumtinctuur - laudanum opiumwaanzin amok opiumzuur - morfine opjagen - drijven, haasten, opdrijven, ophitsen, opjutten, opschrikken, opzetten, opzwepen, prikkelen opjager van het wild - drijver opjutten - aanvuren, opjagen, opstoken, opzetten opkalefateren - herstellen, opknappen, oplappen opkamer - entresol, insteekkamer, voute(Z.N.) opkammen - flemen, flikflooien, vleien, opkammerig - blufferig, grootsprekend opkarren - vertrekken, weggaan opkeren - ophouden, stuiten, terughouden opkikkeren opbeuren, opfleuren, opknappen, opmonteren, opvrolijken opkikkertje - borrel, drankje opkisten - opstuiken opklapbaar bed opklapbed, veldbed opklapbare stoel klapstoel, ligstoel, strapontijn(tje) opklapbed - kantelbed, tuimelbed opklappen - opslaan opklaren ophelderen, oplichten, opruimen, toelichten, verduidelijken opklimmen - promoveren, stijgen opklimmend gradueel, hiërarchiek, progressief, stijgende, trapsgewijs opklimmende reeks climax opklimming - escalatie,gradatie opklimming in rang - promotie opkloppen kruisen, laveren opklosssen van garen - spoelen opkluiven - verorberen opknabbelen verorberen opknappen - beredderen, breeuwen, genezen, herstellen, kalfaten, opflikken, opkalefateren, oplappen, opredderen, opruimen, politoeren, raccomoderen, regratteren, reinigen, renoveren, repareren, restaureren, schoonmaken, verbeteren, verfraaien, vernieuwen, verstellen opknopen - executeren, ophangen opknoping - hangpartij, ophanging opkoken - verhitten, wellen opkomeling oweeër,parvenu, poen, snob opkomen beginnen, herstellen, ontkiemen, ontstaan, opgaan, opgroeien, oprijzen, opstaan, stijgen, verschijnen, vooruitkomen opkomen tegen - bestrijden, betwisten, opponeren, tegenspreken opkomen voor - ijveren opkomend - verrijzend opkomende gedachte gril, idee, ingeving, intuïie, inval opkomst - begin, bloei, dageraad, ontstaan, opgang, verschijning, vooruitgang opkomst van de zon dageraad opkopen - afnemen, snezen opkoper heler, koopman, lorrenman, voddenman opkoper van gestolen goed heler opkoper van halfsleets scheepstuig - tagrijn opkorting van zeilen - gording opkrassen - weggaan opkrikken - vijzelen opkroppen - inhouden, onderdrukken, opstuwen opkweken - cultiveren, grootbrengen, koesteren, onderhouden, opfokken, opvoeden, telen opkweking van dieren aanfok opkijken - verwonderen opkijken naar - bewonderen oplaag druk, oplage, editie oplaag van een boek – druk, editie opladingsverschijnsel bij accu´s - polarisatie oplage aantal, druk, editie, oplaag oplappen herstellen, kalefateren, opknappen, repareren, verstellen oplawaai - ababbel, dreun, duw, klap, mep, oorveeg, opdonder, opduvel, oplababbel, opstopper, optater, poeier, slag, stoot, watjekouw opleggen - inmaken, nantiseren, onttakelen, opgeven, opslaan, opstapelen verplichten oplegger - bijwagen, scharnier, trailer oplegging - appositie opleghout fineer oplegsel agrement, boordsel, fineer, garneersel, garnering, ornament, ruche, tres, versiering, versiersel oplegwerk placage opleiden - aankweken, beleren, kweken, leren, onderleggen, onderrichten, onderwijzen, opvoeden, vormen opleiden en africhten - aanbrengen, bijbrengen opleiding educatie, onderwijs, scholing, studie, training, vorming opleidingsinrichting school, instituut, internaat, seminarie opleidingsschool - kweekschool opleidingstijd - stage opletten - (aan)horen, achtgeven, bemerken, luisteren, opmerkzaam, oppassen, toezien, uitkijken, verhoren, waarnemen, wachthouden, waken oplettend aandachtig, alert, attent, nauwkeurig, opmerkzaam, soigneus, vigilant, voorkomend, waaks, waakzaam, zorgvuldig oplettende zorg aandacht, acht, attentie oplettendheid aandacht, attentie opleven - herleven, herstel, opbloeien, opfleuren opleveren - opbrengen, produceren, renderen, voortbrengen opleving bloei, herleving, herstel, opwekking, renaissance, revival, wederopleving oplezen declameren, voordragen oplichten afzetten, bedriegen, beetnemen, begoochelen, beuren, flessen, frauduleren, knoeien, liegen, misleiden, nalezen, neppen, opbeuren, (op)heffen, opklaren, opnemen, (op)tillen, opzoeken, smousen, tillen, verzamelen voorlezen, zwendelen oplichtende ster - nova oplichter - aflegger, afzetter, bedrieger, dief, flessentrekker, fraudeur, knoeier, kwartjesvinder, misleider, tiller, zakkenroller, zwendelaar oplichterij - afzetterij, bedrog, fraude, nep, zwendel oplichting afzetterij, bankbreuk, bedriegerij, bedrog, fraude, kwakzalverij, nep, opbeuring, zwendel oploeven - inkrimpen oploop - aanloop, beweging, opschudding, opstoot, opzwelling, rel, samenscholing, toeloop, tumult, volkswoede, woeling oplopend driftig, vurig, opvliegend oplopend terrein helling oplopende rijen zitplaatsen in rijen in een schouwburg - gradinen oplopende vlakte terras oplopendheid drift, opvliegendheid, oplopen van water - stijgen oplosbaar - berekenbaar, ontcijferbaar, solubel oplosbaar eiwit albumine oplosbaarheid - dissolubiliteit, solubiliteit oplosmiddel aceton, alcohol, benzine, benzol, dissolvent, dissolveren, solveren, tetra, tri, trileen, verklaren oplosmiddel voor vetten tetra, tri oplossen - achterhalen, analyseren, beslissen, ontbinden, ontcijferen, ontknopen, ontraadselen, ontwarren, raden, resolveren, uitpraten, uitwerken, verdwijnen, vergaan, oplossen in het absolute nirwana oplossend ontbindend, scheidend oplossende middelen - resolventia oplossing afloop, antwoord, analyse, beslissing, decompositie, dissolutie, enodatie, ontknoping, ontleding, ontwarring, resolutie, sleutel, solutie, uitkomst, uitslag, uitweg, verklaring, vermenging oplossing door middel van een membraan - osmose oplossing in de oneindigheid (boeddhisme) - nirwana oplossing in vloeistoffen - solutie oplossing van ammoniakgas in water - salmiakgeest oplossing van een metaal in kwik - amalgaam, amalgama oplossing van lakmoes in water - lakmoestinctuur oplossing van soda en potas - loog oplossing van vaste stoffen - loog oplossingen zoeken - peinzen, puzzelen opluchten - lenigen, opfrissen, soulageren, verademen, verkwikken, verlichten, verruimen opluchting - geruststelling, verademing, verlichting opluiken - herleven, opengaan, opfleuren opluisteren - ophelderen, verhelderen opluistering - glans, luister opmaak – garnering, grime, lay out, make up, ontwerp, schets, schmink, sier, versiering opmaakmiddelen - bedak, cosmetica, loeder, rouge, schmink opmaakster - ouvreuse opmaken - berekenen, blanketten, doorbrengen, doordraaien, garneren, grimeren, kartelen, leren, maken, monteren, opeten, opkrijgen, opstellen, remonteren, samenstellen, teren, tooien, uitrekenen, vaststellen, verboemelen, verbrassen, verbruiken, verdoen, verkwisten, versieren, verteren, verzuipen opmaken van een begroting - budgetteren opmaken van schotels - gameren opmaker - doorbrenger, doordraaier, metteur, verbrasser, verkwister opmarcheren - inrukken, ophoepelen, weggaan opmaten - braken, grootbrengen, opbrengen, opleveren, opvoeden opmerkelijk - eigenaardig, interessant, markant, merkwaardig, opvallend, remarquabel, vreemd, zonderling opmerkelijke verrichting - prestatie, staaltje, stunt opmerkelijkheid - cuiositeit opmerken - aanmerken, bemerken, bespeuren, constateren, gadeslaan, ontwaren, opletten, opperen, remarqueren, signaleren, treffen, waarnemen, zien opmerker - observator, spectator opmerkenswaard - remarquabel opmerkenswaardig - eigenaardig, interessant, merkwaardig, observabel, opmerkelijk, remarquabel, waarneembaar, zonderling opmerking aandacht, aanmerking, gedachteuiting, inversie, kritiek, noot, observatie, opm, uitlating, uiting opmerkingen in de marge - kanttekeningen, marginalia, randnota's opmerkzaam aandachtig, achtgevend, alert, attent, nauwlettend, oplettend, waaks, waakzaam, wachts (van honden) opmerkzaam gadeslaan - observeren opmerkzaam maken op - attenderen opmerkzaamheid - aandacht, aanmerking, attentie, diligentia opmerkzaamheid ondervinden - aanmerking opmeten - opnemen opmetselen - optrekken opmieter - beuk, lel, oplawaai opmonteren - aanzetten, opbeuren, opfleuren, opkikkeren, opmeting, opneming, opvrolijken, opwekken, troosten opname film, foto, kiekje, lening, plaat, plaatsing, registratie-opname apparaat - ampex, bandrecorder, dictafoon, filmcamera, recorder, telex, telefax opname dichtbij close up opname in de heilige boeken - canonisatie opnametechniek van grammofoonplaten mono, stereo opneemapparaat dictafoon, recorder opneemcentrum - interneringskamp opneemdoek dweil, vaatdoek, veegdoek, wrijfdoek, zwabber, opneem (opname)band - ampex, beeldband, geluidsband opnemen - absorberen, adopteren, arresteren, beginnen, bekijken, bepalen, beuren, bloeien, dragen, fotograferen, hervatten, incorporeren, inrekenen, inzuigen, lenen, lichting, meten, onderbrengen, opbeuren, opbreken, opheffen, oplichten, opmeten, (op)rapen, opslorpen, optillen, opvatten, opvegen, reageren, recipiëren, schatten, tillen, toelaten, verzwelgen, vooruitgaan, waarnemen, wegnemen, wegvegen opnemen (het) - conceptie, opname opnemen als lidmaat - immatriculeren opnemen als staatsburger naturaliseren opnemen in - annexeren, incorporeren, inlijven opnemen van brandstof - bunkeren, tanken opnemen van de voorraad - afpeil opnemen van kind - adopteren opnemer - recipiënt opnemer van films - cameraman, filmer opneming annexatie, assimilatie, incorporatie, inlijving, naturalisatie, opmeting, opname opneming als lid in de protestantse kerk - confirmatie opneming in een krant - advertentie, insertie opneming in een vereniging - aanneming opneming in staatsverband - naturalisatie opneming in vereniging - affiliatie opneming onder de goden - apoteose, apotheose opnemingsvaartuig - peilingsschip opnemingsvermogen - absorbatie, asorptie, assimilatie opneuker - dreun, oorveeg, opstopper, slag, stomp, stoot opneming van voedingstoffen assimilatie opnieuw - andermaal, alsweder, alweer, bis, her, weder,weer, wederom, weerom, (muz.) dinuovo opnieuw aanbesteden - heraanbesteden opnieuw aantreffen - terugvinden opnieuw adem scheppen - herademen opnieuw beginnen - herbeginnen, hernemen, hervatten opnieuw bijeenkomen na lange tijd - reüniëren opnieuw breien - aanbreien opnieuw gebakken - opgepiept opnieuw hetzelfde doen – herhalen, overdoen opnieuw in dienst nemen - reëngageren opnieuw in het bezit komen van - recupereren opnieuw inrichten - hervormen, reformeren, reorganiseren opnieuw maken - hernieuwen, herstellen, renoveren, verbeteren, vernieuwen opnieuw overwegen - herzien opnieuw schatten - retaxeren opnieuw snoeien - nasnoeien opnieuw stemmen - raccorderen opnieuw tassen - hertassen opnieuw verdubbelen - redoubleren opnieuw voortbrengend - reproductief opnieuw vormen - regenereren opnieuw ijken - herijken opnieuw zeggen - herhalen, repeteren opnoemen - opgeven opodeldoc - kamferzalf opoe oma, grootje, grootmoeder, grootmama opofferen - afstaan, immoleren, prijsgeven, sacrifiëren, sacrificeren opoffering - immolatie, offer, opdracht, sacrifice, toewijding oponthoud dëlai, halte, interruptie, moratorium, more, onderbreking, panne, pauze, pech, sejour, stagnatie, station, stilstand, storing, stremming, tijdverlies, verlating, verlet, vertraging opossum - buidelrat oppakken - opnemen, optillen, rapen oppas - babysit, bewaking, oppasser, oppassing, wiegenwacht, zorg oppassen - achtgeven, bedienen, behoeden, dienen, gedragen, opletten, proberen, toezien, uitkijken, verplegen, verzorgen, verzorging, waken oppassend behoorlijk, braaf, deugdzaam, eerlijk, eerzaam, fatsoenlijk, keurig, net, secuur, vlijtig, waakzaam oppassen voor - waken oppasser babysit, bewaker, broeder, cipier, herder, hoeder, ordonnans, portier, suppoost, surveillant, verpleger, verzorger, waker oppasser van olifant kornak oppasser van schapen herder oppasser van wol leveranciers herder opper schelf, (hooi)mijt, rook, hoop, opperman, stapel, tas, opperabt aartsabt, archimandriet, opperwachtmeester, opperabt in Griekenland - archimandriet opperarmbeen humerus opperarmspier biceps opperbest - allerbest, beproefd, bravissimo, deugdelijk, excellent, hooghartig, kloek, patent, prima, probaat, puik, trots, uitmuntend, uitstekend, voorbeeldig opperbevel - leidinggever, oppergezag opperbevelhebber – admiraal, generaal oppercommando staf opperdieren primaten opperduivel Beëlzebub, Satan opperen aanvoeren, beschutten, opmerken, opwerpen, schuilen, suggereren, uiten, voorslaan, voorstellen oppergezag suprematie oppergod Alfadur, Allah, Alvader, Jupiter, Odin, Wodan, Zeus oppergod der zee Neptunus,Poseidon opperheer God, soeverein opperheerschappij hegemonie opperherder Christus, God opperhoofd aanvoerder, chief, leider, overste, stamhoofd, opperhoofd (Indianen) sachem opperhuid epidermis opperhuidcellen (verhoornd) - nagel opperkleed bovenkleed, dalmatiek, gewaad, habijt, kaftan, labaar, robe, stola, stool, toga opperkleed van monnik - pij opperleenheerschappij - suzereiniteit opperleiding - directie, bestuur, toezicht opperlijn van het dak nok oppermacht God, oppergezag oppermacht van vijf vorsten pentarchie oppermachtig - almachtig, soeverein opperman - aandrager, bouwvakarbeider, dakdekker, metselaar, steenzetter, straatmaker, stukadoorshulp, voorman opperofficier admiraal, generaal, maarschalk, schout bij nacht opper of hoop - mijt opperpriester dalai, paus, patriarch opperst hoogst, bovenst, supreem, voornaamst opperstalmeester maarschalk opperste laag van het bekleedsel van uit of inwendige organen (niet van de huid) - epitheel, epithelium oppertoezicht - eindcontrole, supervisie, suprematie oppervlakkig - banaal, flut, lichtvaardig, los, losjes, losweg, luchtig, nietszeggend, onbeduidend, ondegelijk, ondiep, ongelijk, onnauwkeurig, superficieel, terloops, vlak, vluchtig, oppervlakkig aanraken - effleureren oppervlakkig lichtvaardig geschreven boek - flut oppervlakkig verbranden - schroeien oppervlakkige kennis galantisme oppervlakkige liefde - kalverliefde oppervlakkige wond - krab, krauw, schram, sneetje oppervlakkigheid - banaliteit, lichtvaardigheid, onoordeelkundigheid, superficialiteit oppervlakte areaal, bovenvlakte, gebied, meer, niveau, plas, terrein, opp., waterspiegel, watervlakte oppervlakte der aarde - grond oppervlakte oneffen maken - greinen, greineren oppervlakte uitgestrektheid - areaal oppervlakte van bos - areaal oppervlakte van de teen ruw maken - boucharderen oppervlakte van een kegel - kegelmantel oppervlakte van water - spiegel oppervlaktegebied - areaal oppervlaktemaat are, bahoe, bunder, gemet, ha, hectare, morgen, roe oppervlaktewisseling golving oppervorst - grootvorst opperwachtmeester opper Opperwezen God(heid) opperzaal - bovenzaal oppeuter - opdonder, opstopper oppikken - arresteren, meenemen opplakbriefje - etiket opplakken - gommen, lijmen oppletie - overvulling opploegen omploegen, ontginnen oppoetsen - politoeren oppoken - op(porren), rakelen opponent bestrijder, frondeur, tegenpartij, tegenspreker, tegenstander, tegenstrever opponeren - bestrijden oppoppen - opschikken opporren - aanporren, aanzetten, oprakelen, rakelen, wekken opportuun - doelmatig opposant - tegenstander oppositie tegenstand, verzet oppositie voeren - opponeren oppotten opgaren, sparen, oppressie benauwdheid, benauwing, druk, onderdrukking opprikken (op)spelden opprimeren - onderdrukken opprobatie - beschimping, hoon oppronken - opschikken, optooien opproppen - volstoppen oppuilen - putten oppijpen - opblazen, opscheppen, opspelen opraapsel verzinsel oprakelen – harken, opkoteren, (op)poken oprapen - oppakken opraken - opgaan oprecht - betrouwbaar, braaf, echt, eenvoudig, eerlijk, ernstig, fair, gelovig, gemeend, goed, hartelijk, hartgrondig, heus, hoffelijk, innig, loyaal, meewarig, onbedrieglijk, ongekunsteld, ongemaakt, ongeveinsd, onpartijdig, onverbloemd, open, openhartig, rechtschapen, rechtuit, reinwit, ridderlijk, rondborstig, ronduit, riterlijk, serieus, sinceer, trouw, trouwhartig, waar, waarheidlievend, welgemeend, wezenlijk, zuiver oprecht berouw hebbende - berouwvol oprecht blijk gevend van iets - openhartig oprecht gemeend - welgemeend oprecht iemand - Nathanaël oprecht van gemoed - eenvoud oprecht vertrouwen - argeloosheid, naïviteit oprechte belangstelling - liefde oprechtheid droiture, eerlijkheid, ernst, gemeendheid, rechtschapenheid, rondheid, simpliciteit, sinceriteit, trouw, veraciteit, zuiverheid oprekenen - optellen oprekken - uitrekken oprement - operment, zwavelarsenicum oprichten bouwen, creëren, erigeren, grondvesten, instellen, metselen, openen, opheffen, opstaan, opsteken, stichten, vestigen, vormen oprichter - bouwer, insteller, stichter oprichter van de levensschool - Perquin oprichter van het cabaret - Herfst, 'Lurelei' oprichter van Time-concern - Hadden, Luce oprichting - bouw, elevatie, erectie, fondatie, fundatie, grondvesting, installatie, instelling, opbouw, opening, stichting, verrijzenis, vestiging oprispen - boeren, eructeren, opslaan oprisping - boer, ructus, vapeur, zuur oprisping van de maag - eructatie oprit inrit, kluft, oprij, oprijlaan, stoep, toegang, toegangsweg oprit van een dijk kluft, oprij, stoep oproden - ophoepelen, opredderen, opruimen, opschieten oproep aansporing, convocatie, ontbieding, opbod, opwekking, oproep te wapen - alarm oproep ten strijde - ban (door leenman), mobilisatie oproep ter vergadering - convocatie rekwisitie, uitnodiging oproepen - aanschrijven, aansporen, aanvaarden, bijeenroepen, convoceren, dagvaarden, evolueren, ontbieden, telefoneren vorderen, uitdagen oproepen van herinneringen - evoceren oproeper tot het gebed van de minaret - moedzin oproeping - convocatie, evocatie, indicatie, oproep, vocatie oproeping tot de oorlog door de leenheer - ban oproepinstallatie - intercom, megafoon, microfoon, telefoon oproepkracht - noodhulp oproepsignaal - wektoon oproepteken voor schepen - a.s.t. oproer beroering, beroerte, demonstratie, muiterij, omwenteling, ongeregeldheden, onlust (en), opschudding, opstand, opstootje, rebellie, rel, revolte, revolutie, seditie, troebelen, tumult, verzet, volkswoede oproer maken - insurgeren, muiten, rebelleren, revolteren oproer maker - muiteling, opruier, rebel oproer onder schepelingen - muiterij oproeren - aanaarden oproerend - muitachtig oproerig factieus, muitend, muitziek, opstandig, rebels, revolutionair, seditieus, weerspannig, woelziek oproerig worden - mutineren, revolteren oproerige beweging - furie oproerkraaier - agitator, ophitser, raddraaier, rebel, stokebrand oproerling agitator, djahat, insusgent, muiter, muiteling, oproerkraaier, oproermaker, oproerzaaier, provocateur, rebel, rustverstoorder, woelgeest oproerling (Ind.) - djahat, insurgent oproermaker - agitator, ochlocraat, opruier, snuiter, stokebrand, opstandeling, provo, provocateur, rebel oproeruitlokker provocateur , rebel oprolbaar schilderij (Jap.) - kakemono oprolbaar zonnescherm jaloezie, kree, store oprolbare duimstok – rolmaat oprolIer - glomeris op rolletjes - goed, gladjes, soepel opruien aanhitsen, agiteren, hitsen, instigeren, ophitsen, opstoken, prikkelen, stoken opruiend - demagogisch opruier aanstoker, aanzetter, agitator, onruststoker, ophitser, oproermaker, provocateur, raddraaier, revolutionair, stoker, volksmenner opruiing - instignatie, ophitsing opruimbeitel - opzuiverbeitel opruimboor - verzinkboor opruimen - afschaffen, opbergen, oproden, opvrolijken, opzuiveren, ordenen, redderen, regelen, schikken, schoonmaken, uitverkopen, verlichten, verwijderen, wegdoen opruiming - ordening, uitverkoop, zuivering oprij - oprit, oprijlaan oprijg - reep oprijlaan - inrit, inrij, oprijweg, oprit, rijweg, toegang, toegangsweg oprijzen - opkomen, opstaan, zwellen oprijzing - opkomst, opstand, verrijzenis, zwelling opscheppen bluffen, geuren, geurmaken, grootspreken, opdissen, ophemelen, opsnijden, pochen, pralen, protsen, snoeven opschepper blaaskaak, bluffer, branie, braniemaker, druktemaker, geurder, geurmaker, grootspreker, lefgozer, leugenaar, opsnijder, patser, ploert, pocher, poen, praalhans, praler, snob, snoever, uitslover, windmaker opschepperij bluf, gepoch, gesnoef, grootspraak, humbug, pocherij, poeha, praal, rodomontade, snoeverij, zwetserij opschieten - avanceren, opgroeien, opkomen, vlotten, vorderen, wassen opschik kleinood, luister, opsmuk, praal, pracht, pronk, sier, sieraad, sieraden, smuk, tooi, versiering, weelde opschikken - dossen, optooien, versieren, opschuiven, uitmonsteren opschorsen - verdagen, uitstellen opschorten opgorden, prorogeren, suspenderen, uitstellen, verdagen, verschuiven, opkorten opschortend suspensief opschorting - renunciatie, schorsing, surséance, suspensie, temporisatie, uitstel(ling), verschuiving opschorting van betaling surséance opschorting van rechtszitting - verdaging opschrift epigraaf, epigram, epitaaf, hoofd, inscriptie, rubriek, titel opschrift in een krantenartikel kop opschrift op enveloppen adres opschrift op het kruis i.n.r.i. opschrift op steen grafschrift opschrift op stenen in Rome - S.P.O.R. opschrift van de Russische Andreasorde S.A.P.R. opschriftenkunde - epigratie opschrijfboekje agenda, blocnote opschrijven boekstaven, noteren, notuleren opschrijven van een melodie - notatie opschudding - alteratie, amok, alarm, beweging, consternatie, deining, drukte, gedoe, gedoente, geraas, herrie, kabaal, last, lawaai, ontsteltenis, oploop, rel, rep, roering, rumoer, sensatie, tumult, verwarring, volksoploop opschudding verwekkend alarmerend, beroerend, ontstellend, sensationeel, tumultueus opschuiven - verdagen, opschorten, uitstellen, verschuiven opsieren decoreren, dossen, gameren, opsmukken, optooien, ornamenteren, tooien, verfraaien opsiering - franje opsiersel decoratie, dos, franje, opsmuk, ornament, sieraad, tierlantijn, tooi, versiersel opslaan - opgaan, oprispen, oprijzen, opschieten, opsteken, optellen, opzetten, stockeren, uitspruiten, verhogen opslag - bewaring, blik, gewas (onkruid), (het) opslaan, inslag, lapel, loonsverhoging, opbod, oplegging, opslagplaats, revers, scheut, toeslag, uitspruitsel, verhoging opsleg (muz.) arsis opslagbewijs van een veem cedel, ceel opslag bij tennis - service opslagcapaciteit - geheugen opslaglijst - ceel opslagplaats autopakhuis, bergruimte, bewaarplaats, boet, depot, dok, dump, entrepot, graanpakhuis, graansilo, hangar, houtpakhuis, keet, kelder, korenpakhuis, loods, magazijn, meelpakhuis, opslag, pakhuis, reservoir, rijstpakhuis, schob, schuur, silo, stapelgebied, stapelplaats, stapelterrein,tank, veem, voederkuil, voorraadschuur, zolder opslagplaats voor granen (graan) silo opslagplaats van ongebruikte leger goederen - dump opslagplaats voor olie - tank opslatten - uitbaggeren opslokken - inslikken, inzwelgen, verslinden, verzwelgen opslokker gulzigaard, slokop opslorpen - absorberen, inzuigen, resorberen opslorping absorptie, inzwelging, opslurping, resorptie opsloten - dreggen, uitdiepen, zuiveren opsluiten - afsluiten, afzonderen, ontsluiten, opsluiting aaneensluiting, arrest, detentie, gevangenzetting, hechtenis, inbewaringstelling, incarceratie, opberging, reclusie, sequestratie, opsluiting in gevangenis - arrest opsluitingsvrees - claustrofobie opsluitplaats bagno, cachot, cel, gevang, gevangenis, kerker, lik, nor, petoet opslurping - slorp, slurp opsmeren - invetten opsmikkelen - eten, smullen opsmuk - dos, opdoffing, opschik, optooi, praal, pracht, sier, tooi, tooisel, versiering opsmuk van een uniform - tres opsmukken farderen, opdoffen, opsieren, pareren, toetakelen, tooien, uitdossen, versieren opsnoeien - groeperen, opschakelen, uitdunnen, vastbinden opsnoepen - opsnuisteren opsnorren - nazoeken, opduikelen, speuren opsnijden - bluffen, grootspreken, opensnijden, opscheppen, pochen, pralen, snoeven, voorsnijden, zwetsen opsnijder - blaaskaak, bluffer, branie, braniemaker, dikdoener, geurmakèr, geurtrapper, grootspreker, lefhebber, levenmaker, opschepper, pocher, poen, snoever, spekschieter opsnijderij - blague, gasconnade opsnijerij - blufferij opsodemieter - opstopper opsolferen aansmeren, opdringen, wijsmaken opsolteren - wijsmaken opsommen enumereren, noemen, opnoemen, tellen opsomming cedel, ceel, enumeratie, inventaris, lijst, opnoeming, programma, reeks, rij, specificatie opsomming van gegevens - programma opsomming van personen - lijst, nominatie opsouperen - opmaken, verbrassen opspannen - razen, uitvaren opsparen - bewaren, vergaren, verzamelen opspattend vocht - spat, spet opspelden - opprikken opspelen fulmineren, razen, tekeergaan, tieren, uitspelen, uitvaren opspelend - fulminant opsporen achterhalen, deterreren, nagaan, naspeuren, nasporen, navorsen, onderzoeken, opsnorren, opzoeken, uitpluizen, uitvinden, uitvissen, uitvorsen, zoeken opsporing - exploratie, investigatie, ontdekking, recherche, speuring, speurwerk opsporingsambtenaar detective, rechercheur opsporingsapparaat - radar opsporingsapparaat voor onderzeeërs asdic . opsporingsdienst recherche opsporingsdienst (Eur.) - Interpol opsporingsdienst (USA) - FBI opsporingsinstallatie - radar opsporingsmaatschappij - exploitatiemaatschappij opsporingsradiodienst - alarmcentrale opspraak - afkeuring opspringen - opstuiten opspringend insekt - sprinkhaan, vlo opspringend vochtdeeltje spat, spet, spetter, opstaan (op)rijzen, optreden, rebelleren, revolteren, strekken opstaand deel van een meubel - stijl opstaand touw op een schip - stander opstaand voorhaar - kuif opstaande balk of pilaa - stander, stijl opstaande boord van een trui - col opstaande haardos - kuif opstaande haren van een tapijt - pool opstaande kant - boeisel, kim, klens, rand, randkraag, randkrans opstaande lat - raster opstaande pen in een roeiboot - dol, roeipen, opstaande pilaar stander opstaande rand boeisel, braam, flens, kim opstaande randkraag aan buizen - flens opstaande scheepswand boord opstal - gebouw, perceel opstampen - aanstampen, vaststampen opstand - insurrectie, muiterij, oproer, protest, rel, rebellie, revolte, revolutie, verzet, volksverzet opstand tegen de regering - coup, staatsgreep opstand tegen prijsverhoging - kopersstaking opstand van werknemers - staking opstandelijk - rebels opstandeling insurgent, muiter, oproerling, oproermaker, rebel revolteur, revolutionair, verzetsman opstandig - omwentelingsgezind, oproerig, rebels, revolutionair, opstandige - muiter, oproerling, oproermaker, rebel opstandige beweging - revolte opstandige beweging in Ierland - IRA opstandige engel (Arab.) - Eblis, weerspannig opstandigheid rebellie, verzet, weerbarstig, weerspannigheid opstanding herrijzenis, resurrectie, resuscitatie, verrijzenis, wedergeboorte opstandstabel - opbrengsttabel opstap bordes, optrede, optree, stoep, treeplank opstapelaar - hamsteraar opstapelen hamsteren, hopen, ophopen, ramasseren, tassen, vergaren, verzamelen opstapelend - aanwassend, ophopend, opstapeling accumulatie, hoop, opeenhoping, opeenstapeling, ophoping, stapel, tas opstapje - trede, tree opstappen - aftreden, uittreden, verdwijnen, vertrekken, weggaan opsteken - aanboring, aansteken, aanwakkeren, empocheren, opstrijken, opwekken opsteker - hooivork, wig opstel artikel, betoog, bijdrage, dissertatie, essai, essay, ontwerp, proeve, schets, scriptie, scriptum, stijloefening, verhandeling opstel in een krant artikel opstellen - formeren, installeren, neerzetten, ontwerpen, oprichten, parkeren, plaatsen, redigeren, samenstellen, scheppen, schikken, schrijven, uitmaken, uitstallen, vervaardigen, vormen opstellen in de openlucht parkeren opstellen om te wachten - parkeren opstellen van een dagblad - redactie opsteller concipiënt, installateur, ontwerper, oprichter, redacteur, schrijver, vervaardiger opstelling - additie, formatie, installatie, ontwerp, oprichting, plaatsing, positie, redactie, redigering, slagorde, vervaardiging opstelling van soldaten - colonne opstelling van troepen van afstand tot afstand - echelon opstelraad - red., redactie, redaktie opsterken - reconforteren opstoepen - ophitsen, opstoken opstoken aanboeten, aanhitsen, aanzetten, boeten, hetzen, hitsen, instigeren, ophitsen, opjutten, opruien, opsteken, opzetten, verbruiken opstoken van vuur - opboeten, oprakelen opstoker kuiper, intrigant, ophitser, opruier, raddraaier, stoker opstoking - instigatie opstoot - oploop, uppercut opstootje - oploop, oproer, rel opstopper duw, klap, stomp, stoot, oorveeg opstoter knol, duivelstoejager opstrijken - empocheren, innen, opsteken, tempermes opstrijkmes spatel, paletmes opstuiten - kaatsen, ospringen, veren opstuiven - opvliegen opstuivend - opvliegend opsturen - inzenden, verzenden, zenden opstijgende warme luchtstromingen - thermiek opstijging - ascensie optakelen - hijsen, opdirken, ophijsen, opsmukken, optooien, optuigen, tuigen, optassen - ophopen, stapelen optater - oorveeg, opduvel optatief wensend optekenen - aantekenen, noteren, registreren optellen - adderen, additie, enumeratie, rekenen, samenvoegen, sommatie, summatie, summeren, telling optelling auditie,bijeentelling, som, optelteken plus opteren kiezen, verbruiken, verteren optie keuze, keus, voorkeur optiek - lichtleer, optica, visie, zichtleer optillen - beuren, heffen, lichten, opnemen, oppakken optimaal gunstig, hoogst, sterkst, uiterst optimaten aanzienlijken, patriciërs optisch bedrog irradiatie optisch Instrument bril, camera, fototoestel, kijker, lens, loep, lorgnet, lorgnon, loupe, microscoop, monocle, octant, optiek, perescoop, prisma, sextant, (spiegel)telescoop, stereoscoop, sterrekijker, telelens, telescoop, toneelkijker, verrekijker, werktuig, zeekijker optisch seintoestel seintoren, semafoor, telegraaf optisch verschijnsel – regenboog, optocht - bloemencorso, defile, feeststoet, mgang, optocht, parade, processie, sleep, stoet tocht, optocht van ruiters cavalcade optometer - gezichtsmeter optooien - opschikken, opsieren, opsmukken, paleren, sieren, smukken, stofferen, tooien,verfraaien, versieren optrapje stoep optred estrade, opstap, podium, trede optrede - opstap optred van een troon estrade optreden - ageren, beginnen, doen, handelen, manoeuvreren, occuperen, opstaan, strijden, verschijnen, voordragen, werken, optrek hut, woning optrekken - accellereren, hijsen optrekking van spieren - retractie optrommelen - bijeenroepen optuigen opdirken, takelen, tomen, zadelen opulent gegoed, (steen)rijk, vermogend opuntia - vijgdistel opus op, (muziek)werk, opusculum - werkje opvallen - afsteken, bemerken, frapperen, speuren, treffen, uitblinken opvallend curieus, evident, excentriek, frappant, grotesk, markant, merkwaardig, ongewoon, omineren, opmerkelijk, opzichtig, opzienbarend, ostentatief, saillant, sprekend, tekenend, treffend opvangdraad antenne opvarend opvliegend opvatten - beginnen, beramen, opnemen, oprapen, tillen opvatting conceptie, denkbeeld, hervatting, interpretatie, inzicht, leer, mening, oordeel, overtuiging, standpunt, theorie, uitleg, vervolging, vorming, zienswijze opvegen - opnemen opvijzelen - opkrikken opvissen - dreggen opvliegen - opstuiven opvliegend - agressief, coleriek, choleriek, driftig, dynamisch, gejaagd, geprikkeld, gichtig gramstorig, heetgebakerd, humeurig, korzelig, lichtgeraakt, ontstemd, onstuimig,oplopend, opstuivend, toornig opvlucht van een vogel essor opvoeden - eleveren, grootbrengen, kweken, meevoeren, voortbrengen, vormen opvoeder - ouder, onderwijzer, pedagoog opvoeding educatie, grootbrenging, scholing, vorming opvoeding van de jeugd - neopedie opvoedkunde pedagogie (k) opvoedkundige - pedagoog opvoeren - vertonen opvoering opdrijving, voorstelling, vergroting, verhoging, vertoning, vertoon opvolgen - betrachten, nakomen, naleven, remplaceren, succederen, treden, vervangen opvolgend - consecutief, opklimmend, respectievelijk, subsecutief, successief, successievelijk, opvolger - successor opvolger van de profeet kalif, kalief opvolgers van Alexander de Grote - diodochen, Antiochus, Demitrius, Perdiccas, Ptolemaeus, Poliocretes Pyrrhus, Seleuces opvolging successie opvolging naar dienstjaren - anciënniteit opvolging naar ouderdom - senioraat opvolgster van Vasti in de gunst van Xerxes Esther opvorderen (op)eisen opvordering - opeising, reclamatie, revendicatie, sommatie opvordering tot de strijd uitdaging opvordering van eigendom - naasting opvouwbaar plooibaar, buigbaar opvouwbaar bed veldbed, luchtbed, kermisbed, slaapzak, stretcher opvouwbaar huisje tent opvouwbaar reclameboekje - folder opvouwbare fiets - vouwrijwiel opvouwbare knijpbril - lorgnet opvouwbare schraag - schrank opvreten - opfretten opvreter doodeter, parasiet, uitbuiter, uitzuiger,verslinder opvrolijken animeren, opbeuren, opkikkeren, opmonteren, opwekken, troosten opvullen bolmaken, bomberen, opzetten, plomberen, volstoppen opvullen met watten - watteren opvullen met zittingen - capitonneren opvullen van holte van tanden of kiezen - plomberen opvulling met olie van een microscoop - olieimmersie opvulling van poppen - zaagsel opvulmateriaal voor meubels - caragate pvulsel in versregel - stoplap (fig) opvijzelaar - lofredenaar opvijzelen - proneren opvijzen - aanhitsen opwaaien - opvliegen opwaarts - ana, bergop, omhoog, oplopend opwaarts gaan - opgaan, opleiden, stijgen opwaarts gerichte druipsteenkegel - stalagmiet opwaartse plooiing in aardlaag - anticlinaal opwaartse ronding - zeeg opwachting bezoek opwarmen - opleukeren opwegen tegen - evenaren, lonen opwegend tegen kosten en moeite - lonend opwekken - aanmanen, aanmoedigen, aansporen, aanwakkeren, aanzetten, animeren, exciteren, exhorteren, manen, nopen, opfrissen, opmonteren, opruien, opsteken, opvrolijken, prikkelen, stimuleren, stoken, susciteren, verfrissen, verkwikken opwekken tot - oproepen opwekken tot beterschap - vermanen opwekken van een magnetisch electrisch veld - inductie opwekkend - aanmoedigend, aansporend, impulsief, opbeurend, prikkelend, stimulerend, verkwikkend opwekkend bevel - adhortatief opwekkend en later verlammend werk - nicotine opwekkend middel dope, existans, LSD, marihuana, sassafras, stimulans, tonicum opwekkend muziekstuk - fanfare, mars, reveille opwekkend trompetgeschal - fanfare opwekkende middelen - analeptica opwekker van elektriciteit - dynamo opwekking - aanmoediging, aansporing, bemoediging, exhortatie, exitatie, impuls, initatie, prikkel, prikkeling, provocatie, reveil, stimulans, stimulatie, suscitatie, verkwikking opwekking van de lachlust - miltkitteling opwekkingsmiddel - amfetamine, benzedrine, cocaïne, coffeïne, heroïne, pervetine opwellen - op(borrelen) opwellend water - bron, wel opwelling aandrift, bevlieging, bron, bui, drang, drift, elan, gril, impuls, inval, neiging, opborreling, opbruising, opkoking, vlaag, vleug, vuur, opwelling van woede - drift opwerken - retoucheren, verhogen opwerken met de hamer - opkloppen, repoussé opwerpen betwisten, braken, moveren, omhoogwerpen, opperen, proponeren, uitwerpen, voorslaan, voorstaan, voorstellen opwerping bezwaar, maar, tegenwerping opwikkelen - oprollen opwinden - enerveren, exciteren, hieuwen, opdraaien, spannen, verheffen, vijzelen opwindend agitato (muz.), agiterend, enerverend, frappant, prikkelend, sensationeel, spannend opwinding agitatie, beroering, boosheid, drift, exaltatie, gejaagdheid, kwaadheid, nervositeit, opdraaiing, opgewondenheid, overspanning, sensatie, spanning, zenuwachtigheid opwindtrommeltje aan een hengel - reel opwissen - opvegen, opnemen opzadelen - belasten, opdringen opzamelen bijeenbrengen, sparen, verzamelen, wannen opzeggen - afdanken, afzeggen, beeindigen, declameren, ontslaan, reciteren, voordragen opzegging van een zaak - renunciatie opzegging van het leen - refutatie opzeilen – laveren opzenden - toesturen, versturen opzet bedoeling, beraming, concept, doel, dolus, erg, grondplan, idee, intentie, moedwil, oogmerk, plan, premiditatie, schema, toeleg, voorbedachtheid, voordacht, voornemen opzetje - ontbijtservies opzettelijk - bedacht, bewust, boosaardig, doelbewust, doloos (misdrijven), gepremediteerd, moedwillig, expres, voorbedacht, voorbedachtelijk, welberaamd, welberaden, wetens, willens, opzettelijk bedrog - falsem, falsificatie, falsum, vervalsing opzettelijk vertoon ostentatief opzettelijk wanorde stichten - sabotage, bederven of beschadigen opzettelijke opzien verwekkend - ostentatief, vertoon opzettelijke tegenwerking - sabotage opzettelijke verergering van ziekteverschijnsel - aggravatie opzettelijke waardevermindering van de munt - devaluatie opzetten - aanmoedigen, aanzetten, beramen, extubereren, ondernemen, openen, ophogen, opjagen, oprichten, opstoken, optooien, opwekken, opzwellen, slijpen, uitzetten, versieren, zwellen opzetten van dieren - dermoplastiek, prepareren opzetter - keerbeitel opzetter van dieren preparateur, taxidermist opzetting - extumescentie opzicht - aanzien, achting, aspect, avista, beheer, eerbied, idee, leiding, oogmerk, respect, toezicht opzicht (in elk) - absoluut, gans, geheel opzichte (ten - van) - aangaande, betreffende, concernant, genoemde, inzake, nopens, omtrent, rakende, relatief opzichter baas, bewaker, chef, controleur, custos, hofmeester, inspecteur, intendant, koster, mandoer, mantri, mayordomo, meier, narijder, opziener, patroon, rentmeester, surveillant opzichter in de kerk koster opzichter (Ind.) mandoer, mantri, mantrie, tandil opzichtig bont, druk, opvallend opzichtigheid - glitter opzichtig uniform - apenpak opzichtprojector epidiascoop opzichzelfstaand - alleenstaand, apart, bizonder, bijzonder, los, onafhankelijk opzien - aanzien, eclat, eerbiedigen, glans, luister, praal, sensatie, verbazing, verwondering, vrezen opzien verwekkend - ostentatief opzienbarend alarmerend, eclatant, geruchtmakend, sensationeel, spectaculair, verbazingwekkend opzienbarende gebeurtenis evenement, sensatie, stunt, verrassing, voorval opziener - inspecteur, opzichter opzien naar - bewonderen opzoeken apporteren, bezoeken, naslaan, oprapen, opsporen opzoeken in een boek - naslaan opzoeten – gladvijlen opzuigen - resorberen opzuiging van vloeistofen door een poreuze wand - osmose opzwellen - rijen, opzetten, rijzen, verdikken opzwelling in de hersenen - tumor opzwelling van de blinde darm - appendicitis opzwelling van de bloedvaten - phlebectasie, spatader opzwelling van de huid - blaar opzwepen - aanmoedigen, aanzetten, hitsen, opjagen opzij - bezijden, langs opzij gaan - sparen, uitwijken, zwichten opzij leggen - afzonderen, bewaren, reserveren, verleggen opzij streven - evenaren opzij van - naast ora bid ora et labora bid en werk ora pro nobis O.P.N. oraal mondeling oraal anticonceptiemiddel pil orageus - stormachtig, woelig orakel godsspraak, openbaring, raadsman, voorspelling, vraagbaak, weetal orakelachtig geheimzinnig, raadselachtig orakelen profeteren voorspellen orakelplaats Amfiaros, Delfi, Dodone orakelplaats van Apollo - Klaros orakeltempel van Apollo - Delfi orang (Ind.) - mens oranjeappel sinaasappel oranjegezinde orangist oranje lijster koperwiek, schatlijster Oranje Nassauorde O.N.O. oranjerie broeikas, kas, serre, tuinhuisje, wintertuin oratie betoog, gebed, toespraak, rede, redevoering orator betoger, redenaar, redevoerder, retor, spreker oratorium bidvertrek , kapel, muziekdrama oratorium van Bach Weihnachtsoratorium oratorium van Händel Jephtha, Joshua, Messiah oratorium van Haydn (die) Jahreszeiten, (die) Schöpfung oratorium van Mendelssohn Elias, Paulus orbiculair - kringvormig, ringvormig, rond orbis - baan, kring Orcadische eilanden Hou, Sanday orchis standelkruid orcus Hades, Tartarus ordale - godsoordeel orde afdeling, bouworde, corporatie, dagorde, discipline, graad, hiërarchie, klasse, kloosterorde, kosmos, norm, onderscheiding, rang, reeks, regel, regelmaat, ridderorde, rust, schikking, stand, stel, toestand, trap, tucht, vereniging, volgorde ordebewaarder - agent, diender, gendarme, politie, politieagent, rechercheur, suppoost, veldwachter orde der augustijnen O.E.S.A. orde der benedictijnen O.S.B. orde der dominicanen O.P. orde der karmelieten O.C. orde der kapucijnen O.M.C. orde der minderbroeders D.F.M. orde der predikheren O.P. ordeband van zijde sjerp ordebewaarder agent, politie, suppoost ordebroeder geestelijke, fra(ter) ordedienst - O.D. ordesgeestelijke benedictijn, dominicaan, franciscaan, kloosterling, kruisheer, monnik, norbertijn, pater, trappist, jezuïet, mariaan, montfortaan, willemijn ordeloos ongeregeld, onregelmatig, slorig, tuchteloos, verward, wanordelijk ordeloosheid bende, chaos, wanorde ordeloze boel - allegaartje, baaierd, bende, chaos, rommel, rommelzo, rommelzooi, troep, wanorde, warboel, warwinkel, ordeloze rommel - jamboel ordelijk clean, geordend, geregeld, keurig, methodisch, net, netjes, opgeruimd, ordentelijk, regelmatig, schikkelijk, solide, systematisch ordelijkheid - netheid ordende kracht - régulateur ordenen - beredderen, inrichten, ordineren, organiseren, rangeren, rangschikken, regelen, reglementeren, reorganiseren, saneren, schikken, systematiseren, wijden ordenen en samennaaien van geschreven stukken - rotuleren ordenend - regulatief ordening - herstelling, inrichting, maatregel, opruiming, planning, regeling, sanering, schikking, vervanging, zuivering ordentelijk behoorlijk,billijk, fatsoenlijk, ordelijk, redelijk, schappelijk, wellevend, welvoeglijk ordepriester - benedictijn, dominicaan, franciscaan, jezuïet, kloosterling, mariaam, monnik, montfortaan, norbertijn, ordebroeder, ordegeestelijke, pater, trappist, willemijn, order - bepaling, bestelling, bevel, commando, dienst, gebod, instructie, kruisheer, lastgeving, mandaat, opdracht, voorschrift orders geven - bevelen order geven tot leveren - bestellen orderbriefje - promesse orders geven - bevelen, leveren ordeteken appel, decoratie, erekruis, insigne, kruis, lint, medaille, medalje, scepter, sjerp, ordezuster non, klaris, kloosterlinge, kloosterzuster ordinaal getal - ranggetal ordinair algemeen, alledaags, banaal, gemeen, gewoon, grof, plat, triviaal, vulgair ordinantie regeling, instelling, verordening, ontwerp, ordonnantie, plan ordinariaat - leerstoel ordinaris eethuis, gewoon, gebruikelijk ordinatie wijding ordineren instellen, stellen, wijden ordner dossier, map, opbergmap ordonnans bewaker, boodschapper, koerier, oppasser, waker ordonnantie - bevel, gezondmaking, inrichting, orde, ordening, regeling, reorganisatie, schikking, verordening, voorschrift ordonnateur - opziener, verordenaar ordonneren - bevelen, gelasten, ordenen, schikken oreade bergnimf oreïd kunstgoud orego - marjolein oreïd - kunstgoud orellien - orleaan orembaal - staatsievaartuig oremus - bid oreren - betogen, kletsen, redeneren orgaan - blad, bondsblad, gildeblad, hart, instrument, klier, krant, lever, long, maag, milt, nier, oog, oor, partijkrant, spreekbuis, verenigingsblad, werktuig, zintuig orgaan bij de lever - milt orgaan dat zich samen kan trekken - spier orgaan in de borstkas hart, long orgaan in de buik - blaas, lever, maag, milt, nier orgaan van een kwal - velum orgaan van een vis kieuw orgaan van eencellig dier - organel orgaan van gewaarwordingen - benul orgaan van sporeplanten - sporenvrucht organisatie - bewerktuiging, bond, genootschap, ordening, regeling, structuur, vereniging organisatie der Verenigde Naties - U.N.O. organisatie tot opsporing - recherche organisatie van afpersers - racket organisatie van het radiowezen - omroepbestel, radiobestel organisatie van rotarians - rotary organisatie voor Europese econom. samenwerking - OEES organisation internationale de radio et television - OIRT organisator - impresario, ondernemer, programmeur, regelaar organisator van concerten - impresario organisator van toneelvoorstellingen of concert - impresario organisch - bewerktuigd, levend organisch oplosmiddel - ester, solvent organische ammoniakverbinding - amine organische chemie - koolstofchemie organische mengmest - compost organische scheikunde - koolstofchemie organische stof - purine organische verbinding - amine, ester, koolhydraat, ureum organiseren fixen, inrichten, kapen, maken, ordenen, regelen, wegnemen organisme amoebe, bouw, dier, lichaam, samenstel, structuur, wezen organisme in zeewater - necton, plancton organist - orgelspeler, musicus, muzikant organogeen gesteente kalk, veen, steenkool, bruinkool orgasme - bevrediging, climax, extase orgeade - amandelmelk, amandelpers orgel - bioscooporgel, harmonium, kamerorgel, kerkorgel klavier, pierement, straatorgel orgel der armen - (trek)harmonica orgelbespeler - organist orgeldraaier - liereman, orgelman orgeldraaister - lierevrouw orgelregister pedaal, positief, regaal orgelpunt fermate orgelpijp - labiaal, piramidon, prestant, pijp, regaal, register orgelpijp met lipwerk - labiaal, labiaalpijp orgelpijpen - figuranten orgelpijpen die tot één geluidssoort behoren - register orgelregister - angelica, bourdon, cimbaal, flageolet, gamba, kornet, mixtuur, pedaal, pijpenrij, regaal, roerfluit, alicet, spitsfluit, stem, trompet, vulstem, woudfluit orgelregister dat de musette nabootst - musetteorkest orgelregister met pijpen als een omgekeerde piramide - piramidon orgelregister met tongwerk - regaal orgelregister om de wind te regelen - balregister orgelregisterknop - manubrium orgelschuif - register orgelspeelster - organiste orgelspelen - orgelen orgelspeler - orgelist, organist orgelstem - register orgeltoets - touche orgeltrapper - balgentreder orgeltussenspel - verso orgiast ingewijde, adept orgie bacchanaal, braspartij, gelag, drinkgelag, slemperij, zwelgpartij orgineel van notariële akte - minuut oriënt levant, morgenland, oosten oriëntaal - morgenlands, oostelijk, oosters oriënteren - richten oriflamme - rijksvaan originair - afkomstig, oorspronkelijk, zelfstandig originaliteit - eigenaardigheid, oorspronkelijkheid, vreemdsoortigheid origine afkomst, bron, ontstaan, oorsprong, wel origineel - anders, authentiek, echt, eigenaardig, fris, nieuw, onvervalst, oorspronkelijk, verrassend, zonderling origineel iemand snaak, type origineel van een boek - manuscript origineel van notariële akte minuut orka zwaardwalvis orkaan cycloon, storm, stormwind, tornado, wervelstorm orkest - band, muziekgroep orkest (Jav.) - gamelan orkestinstrument – althoorn, bas, bekken, blokfluitdrum, klarinet, orgel, piano, saxofoon, triangel, tromel, trmpet, viool, xylofoon orkest met houten en koperen blaasinstrumenten harmonie orkest met koperen blaasinstrumenten fanfare orkestbak - orkestruimte orkestcompositie - partituur orkestje combo, band, kapel orkestleider - dirigent, kapelmeester, maatgever, orkestmeester orkestmeester - directeur, orkestleider orkestratie - instrumentatie orkestrion - kabinetorgel orkeststuk - ouverture orkestwerk concert, oratorium, symfonie orleaan - anatto, orellien ornaat ambtsgewaad, ambtstooi, plechtgewaad ornament feston, oplegsel, sieraad, tierlantijn, versiering, versiersel ornament (bloemvormig) - fleuron ornament (roosvormig) - roset, rozet ornament bij het bouwen - pluik ornament met spiralen - holm ornament van bladfiguren - bladwerk ornament van bloemen en bladeren - festoen ornamentaal oplegwerk - applicatie ornamentatie versiering ornamentiek versieringskunst orneren - sieren, versieren, ornithologie vogelkunde ornithografie vogelbeschrijving ornithologie - vogelkunde ornitholoog vogelkenner orogenese gebergtevorming orognosie gebergtekunde orseille - verfmos orthodox dogmatisch, fijn, precies, rechtzinnig, steil orthodox denkend - conservatief orthodox mens - fijne orthodoxprotestant - calvinist, gereformeerde, hervormde orthogonaal - rechthoekig orthografie - spelkunst orthoklaas - kaliveldspaat ortografie - spelling os - bul, domoor oscar - filmprijs oscillatie slingering, trilling oscilleren schommelen, slingeren, trillen osmaan Turk osmose - penetratie osmium os. ossatuur - beendergestel ossenbreker duindoorn, kattedoorn, stalkruid ossendoder prachtkever, stinkwesp ossendrijver - Boötes, ossehoeder osseharst - lendestuk, ribbestuk ossehoeder - ossedrijver ossenkar sado ossenkneu staartmees ossekopje - zwartkopmees ossenoog - glasknoop, kamille, margriet ossepikker - buphaga ossetong - anchusa ossenzweep - sjambok ossificatie - verbening ossuarium knekelhuis ostensibel - gewaand, klaarblijkelijk, tonenswaard, zichtbaar ostensief pralend, pronkend, vertoonbaar, zonneklaar ostensorium monstrans ostentatie bluf, grootspraak, praalzucht, pralerij, vertoon, vertoonmaking ostentatief - bluffend, grootsprekend, pralend, pronkend, vertoonbaar, zonneklaar osteogangreen - koudvuur osteomalacie - beenverweking osteomyelitis - beenmergontsteking osteoïd beenachtig, benig osteria (It.) herberg, logement ostracisme - schervengericht ostreïcultuur - oesterteelt otalgie - oorpijn otiatrie - oorheelkunde otitis - oorheelkunde otium rust, ledigheid otofoon - oorhoren(tje), hoorbuis otoliten - gehoorsteentjes otorrhoë - oorvloed otoscoop - oorspiegel, otoskoo otter - domoor, loutre, paravaan, stommerik, viseter otteren - betijen, ploeteren, tobben ottetto - octet Ottomaan - Turk ottomaans Osmaans, Turks oubollig boertig, dwaas, koddig, komiek, zonderling oud - afgeleefd, aftands, antiek, bedaagd, bejaard, belegen, bouwvallig, gammel, grijs, oudbakken, ouderwets, overjarig, seniel, verlegen, versleten, vervallen, voormalig, welbedaagd oud afgewerkt paard knol oud afweermiddel - schild oud apothekersgewicht scrupel, skrupel oud Aziaten Meden oud beeldeneiland - Paaseiland oud beproefd soldaat veteraan oud beroep - baker oud bevaren matroos - paai oud cafe - herberg oud en versleten - aftands oud en vervallen - gammel, wrak oud en zwak - afgeleefd oudegyptisch graf - mastaba, piramide oud Egyptisch grafteken mastaba oud Egyptische zonnegod Ra oud Egyptische godin van de hemel Hathor oud Europees volk - Galliërs, Germanen, Gothen, Kelten, Noormannen, Vikingen oud Fries kasteel stins oud gebruik traditie, mos oud geldstuk - cent, daalder, tientje oud geweer - Beaumont, eenderoer, laadbus, musket, snaphaan, voorlader oud gewicht lood oud Griekse cultuur Hellenisme oud Griekse grafzuil - stele oud Griekse munt mina, obool, talent, drachme oud Griekse stijl Ionisch, Dorisch, Korinthisch oud handschrift - codex oud heldendicht - Ilias, Odyssee oud Hollands meubelstuk - kabinet oud Hollandse munt - stoter oud huisraad - rommel oud Iers alfabet ogam oud IJslandse letterkunde Edda oud Indische godheid Boeddha, Brahma, Deva, Ganesha, Indra, Kama, Krishma, Kubera, Mara, Shiva, Vajoe, Vishnoe, Yama oud Italiaanse liedvorm strambotto oud Javaanse taal - kawi oud jongensspel - koten oud Joodse spreuken en leefregels - talmoed, talmud oud kaartspel tarok oud kasteel Brederode, Loevestein, Nyenrode, Muiderslot oud Keltische priestèr - druïde oud kinderspel - hoepelen oud klavier - cembalo oud kluchtspel - Esbattement, Sotternie oud koopvaardijschip - kogge oud koperen muntstukje - mijt oud krijgsman - grijskop oud kunstvoorwerp antiquiteit oud maar waardevol - antiek oud man - grijsaard oud martelwerktuig - duimschroef, knoet, pijnbank, rad oud medicinaal gewicht drachme oud meubelstuk kabinet oud model klavier cembalo, clavecimbalo oud muntstuk halve cent, reaal oud muziekinstrument spinet oud Noors hofdichter skald oud Noors prozawerk edda oud onderkoning van Korea Ito oud oorlogsschip - galei oud paard guil, knol oud Perzische taal - zend oud Perzische vorst - sjah oud pistool - pistolet oud roeivaartuig - galei oud Romeins boven kleed toga oud Romeins onderkleed tunica oud schietwapen - musket oud schip - fregat, galei, galjoen, kavalje, kogge, korvet oud schriftteken rune, hiëroglief oud schrijfbureau - kabinet oud snaren instrument luit, vedel oud soldaat - veteraan oud Spaans oorlogsschip - galjoen oud Spaans zilveren geldstuk mat oud spel - domino, ganzebord, schaken oud stadje in Noord Holland Edam, Hoorn, Medemblik oud stootwapen dagge, hellebaard, lans, ponjaard oud strafwerktuig - folterbank, palei, pijnbank, schandpaal, tredmolen oud testamentische figuur zie: bijbelse figuur oud tuchtigingsmiddel karwats, plak, roe oud type schip fregat, galei, kogge, galjoen, korvet oud verdedigingsmiddel - schild oud vervoermiddel diligence, postkoets, trekschuit oud voertuig - tuf, vihikel oud volk - Hunnen, Kelten oud volk in Mexico Azteken oud volk in Peru Inca's oud vrouwtje bes, neut oud wapen blijde, boog, goedendag, knots, lans, musket, speer, zwaard oud wapen met pijl - boog oud wapenkleed - maliënkolder oud werptuig - katapult oud zeilschip - kof oud zetterswerktuig - tenakel oud Zuiderzeestadje Hoorn, Medemblik, Edam, Stavoren oude - bejaarde oude auto - oldtimer, rammelkast, vehikel oude belasting - tiende oude Belgische rekenmunt - belga oude bijbelse stad Ur oude bijbelvertaling - Itala oude boomstronk - knar oude Chinese munt - tael oude dans - gigue, menuet, valeta oude doek - lor, vod oude drukpers - degel oude Duitse munt - teler oude Egyptische koning - Farao oude Engelse munt gienje, guinje, shilling oude Europeaan Avaar, Aleman, Gallier, Germaan, Gooth, Kelt, Noorman, Viking oude fiets - rammelkar oude filosofie - epicurisme, stoïcisme oude Franse munt écu, livre, napoleon oude Friese maat tolse oude Friese munt ducaat, écu, livre, napoleon oude geldswaarde talent oude geneeswijze - aderlaten oude Germaanse schrifttekens - runen oude gewoonten - adat, traditie, zeden oude gouden munt - dukaat, reaal oude grammofoon - pathefoon oude Griekse bijbelvertaling - septuaginta oude Griekse held - Hercules oude Griekse munt drachme, mina, mine, obool, talent oude Griekse volksstam - Aeoliërs oude Hebreeuwse munt - sikkel oude heer grootvader, opa oude Hollandse munt - cent, dubbeltje, gulden, kwartje, rijksdaalder, stuiver oude inhoudsmaat aam, kan, kop, mengel, mud, pint, schepel, spint, vat, verrei, viertel oude Joodse munt - zilverling oude kerel - bink oude koperen munt - duit oude kroon - écu oude kunst - antiek oude landmaat - bunder, roe(de) oude lap - lomp, lor, slet, tod, vod oude lappen - lorren, vodden oude Latijnse bijbelvertaling itala, vulgata, vulgaat oude Latijnse naam voor Parijs Lutetia oude lengte eenheid duim, el, morgen, roe oude lijfstraf - radbraken, vierendelen oude maat bunder, duim, el, kan, kop, lood, maatje, mud, oortje, roe, roede, stoter, streep, thaler, vat, vingerhoed, wisse oude man - baas, sint oude mast - aam oude mensen - bejaarden oude munt - blank (6 duiten), cent, daalder, duit, dukaat, dukaton, florijn, groot, halvegulden, kluit, mat, mina (gr.), mijt, obool, ort, penning, piaster, pietje, pond, reaal, rozenobel, rijder, scheepjesschelling, schelling, sikkel, sou, stater, stoter, stuiver, talent, taler, thaler, tientje, zilverling oude munt der negers - kauri, schelp oude naam voor Antibes - Antipolis oude naam voor Arras - Atrecht oude naam voor Boeötië - lonia oude naam voor Bogor Buitenzorg oude naam voor bos Loo oude naam voor Bretagne en Normandië Armorica oude naam voor cm duim oude naam voor de NOS - NTS oude naam voor een deel van Europa Hellas oude naam voor DJakarta Batavia oude naam voor DJawa Java oude naam voor Engeland Albion, Anglia oude naam voor Ethiopië - Mauretanië, Morenland oude naam voor ethylalcohol of spiritus - wijngeest oude naam voor Finland - Suomi oude naam voor Frankrijk Gallië oude naam voor Gelderland Gelre oude naam voor Ghana - Goudkust oude naam voor Griekenland Hellas oude naam voor Ierland Eire, Erin, Hibernia oude naam voor Indonesië N.O.I., Indië oude naam voor Jeruzalem - Ariel oude naam voor Jogjakarta Mataram oude naam voor kalketrip - sterredistel oude naam voor een kasteel burcht, huis, steen oude naam voor Kongorivier - Zaire oude naam voor Lesoto Basutoland oude naam voor Maasgouw - Mosago oude naam voor Maastricht - Trajectum oude naam voor Malagassië Madagaskar oude naam voor Malawi Nyassaland oude naam voor Malta - Milete oude naam voor muzieknoot ut oude naam voor Napels - Neapolis, Parthenope oude naam voor Nederlander - Bataaf oude naam voor Nijmegen - Noviomagnum oude naam voor Oktober - aarzelmaand oude naam voor Overijssel Oversticht oude naam voor Overveen - Tetterode oude naam voor Padua - Patavium oude naam voor Parijs Lutetia oude naam voor physiologie - biodynamica oude naam voor Portugal - Lusitania oude naam voor Rome - Vesta oude naam voor Schotland - Caledonië oude naam voor slager beenhouwer oude naam voor Spanje - Hispania, Iberië oude naam voor Thailand Siam oude naam voor Tiel - Theole oude naam voor ui – ajuin oude naam voor Utrecht Sticht oude naam voor Wales - Cambria oude naam voor wetering lee. oude naam voor Wijk bij Duurstede - Dorestad oude naam voor Zaïre - Congo oude naam voor Zwitserland - Helvetië oude Nederlandse goudmunt - rijder oude Nederlandse munt - daalder, duit, rijder, stoter oude Nederlandse vochtmaat - mengel oude Noorse verhalen - saga oude olielamp - quinquet oude onderwaterinstallatie - duikersklok oude ongetrouwde juffrouw - vrijster (oude) oude ontuchtige vrouw - mot(te) oude Peruaanse vorstentitel - Inca oude Perzische munt - toman oude piano - rammelkast oude ridderhofstede havezaat, havezate oude Romeinse stad bij Napels - Pompei oude rommel - lorren, prondel, prullen, vodden oude Scandinavische heldendichter - skald oude scheepsmaat last oude schoolbehoefte gard, griffel, Iei, plak oude slaapplaats - alkoof, bedstee oude soldaat - grenadier oude Spaanse dans - sarabande oude Spaanse gouden munt mat, reaal oude Spaanse inhoudsmaat arroba oude Spaanse munt dubloem, mat, reaal oude sport - kolven oude sprookjeswezens - elf, fee, gnoom, heks, kabouter oude spullen - antiek oude stad - Nineve, Sodom, Ur oude stad aan de Bosporus Chalcedon oude stad aan de Po - Adria oude stad in Griekenland - Olympia oude stad in lonie - Milete oude stad in Italië Rome, Adria oude stad in Klein Azië Ilium, Milete, Nineveh, Sardes, Troje oude stad in Palestina - Endor oude stad uit de bijbel - Galilea, Gomorra, Sodom, Ur oude statige dans - pavane oude slotmaat - el oude stroming in de kunst - barok, gotiek, maniërisme, renaissance oude stukjes kabeltouw - bittereinden (palestina) oude stijl - o.s. oude stofmaat el oude taaie man - knar oude taal Aramees, Gotisch, Grieks, Keltisch, Latijn, Saksish, Sanskriet, Tochaars oude taal der Hindoes - Sanskriet oude taal uit Voor-lndië - Sanskriet oude tentwagen voor een groot gezelschap - janplezier oude testament O.T. oude titel in Peru - Inca, Inka oude titel in Venetië - doge oude toren (met alarmsignaal op de vesting) - Belfort, wachttoren oude Turkse titel van de onderkoning van Egypte - Kedive oude tweede schans - retranchement oude vakbond - gilde oude vakvereniging - gilde oude van dagen - bejaarde oude Venetiaanse titel - doge oude verbond O.V. oude verdedigingslinie - schans, waterlinie oude verschijningsvorm van arts - chirurgijn oude versleten man - pee oude versterkte woning in Friesland - stins oude vertaling van het O.T. - septuaginta oude vertelling legende, sage, sproke oude visser - peet oude vlaktemaat gemet, morgen, roe oude vlaktemaat in Suriname - akker oude vochtmaat aam, anker, kan, kop, mengel, okshoofd, pint, stoop, vat, viertel oude volksdichter bard, skald oude volksdichter bij de Scandinavische volken - skald oude volksgebruiken folklore oude vreemde goudmunt - eagle oude vreemde munt - RM oude vrek - Warenar oude vrouw bes, kween, mie, neut, opoe oude vrijer - agamist oude vuuraanblazer - blaasbalg oude wapenuitrusting - harnas, maliënkolder oude waterbak - regenton oude waterloop in Zuid Holland - Aar oude waterloop tussen Lienden en Kesteren Lee oude wieg - kribbe oude wijn maat aam, anker, last oude wijsgeer Aristoteles , Solon, Plato, Socrates, Zeno oude zede - overlevering, traditie oude zeeman - paai oude zeug - mot(te) oude zilveren munt - dukaat, dukaton oude zonde - pekelzonde oudegrootje - harnasmannetje oudbakken oud, vervelend, saai oudegyptisch grafteken - mastaba oudegyptisch rinkelinstrument - sistrum oudegyptische boot - papyrusboot oudegyptische dodengod - Anubis oudegyptische godin van de hemel - Hathor oudegyptische ratel - sistrum oudegyptische wijze van lijkpreparatie - balseming, mummificatie oudegyptische zonnegod - Ra, Re oudeheer - pa, papa, vader oudejaarsavond - silvesteravond oudejaarsavondgerecht op Curacao - ayaca oudeman - rachitis oudemarkt - rommelmarkt, vlooienmarkt ouden (de) zwoeren erbij - Angelsaksisch, Oudengels, Styx oudengelse goudmunt - guinee ouder aver, ma, moe, moeder, pa, va, vader, verzorger ouder zijn - prioriteit ouderdom aleas(lat.), bestaanstijd, leeftijd, (Eng.) age, levensavond, senior, senium ouderdom in rang - anciënniteit ouderdomseigen - seniel ouderdomsgeneeskunde geriatrie ouderdomsgewrichtsziekte - jicht ouderdomsklasse - leeftijdsklasse ouderdomskunde - gerontologie ouderdomskwaal (ader)verkalking ouderdomsstaar cataract ouderdomstekorten - ouderdomspsychosen ouderdomstint van verflagen op schilderijen - patina ouderdomsuitkering A. O.W. ouderdomsverschijnsel - beverig, doofheid, hardhorend ouderdomsziekte - aderverkalking ouderdomszorg geriatrie, gerontologie ouderdomszwakte - decrepiditeit, seniliteit oudere senior, sr. oudere beproefde leider - mentor oudere broeder van Mozes - Aaron oudejaarsavond - silvester ouderliefde - oudermin ouderling grijsaard, kerkeraadslid, presbyter, voorganger ouderloos kind - vondeling, wees, weeskind ouderloze vondeling, wees ouderlijk erfgoed - allodium oudermin - ouderliefde ouders en kinderen - gezin ouderwets aftands, antiek, gedateerd, oudbakken, oudmodisch, oudtijds, verouderd, versleten ouderwets bed - alkoof, bedstede ouderwets bergmeubel - latafel ouderwets beroep baker ouderwets boord - vadermoordenaar ouderwets dressoir - commode ouderwets eenvoudig en huiselijk - aartsvaderlijk ouderwets gebakje - evenveeltje ouderwets gerecht - hutspot ouderwets geweer - musket, snaphaan, voorlader ouderwets handvuurwapen - haakbus ouderwets herenkledingstuk - paltrok ouderwets hoofddeksel van de soldaat - kepi ouderwets hulpmiddel bij het rekenen - telraam ouderwets kanon valkenet, falconet ouderwets kapsel - knotje ouderwets klavier - spinet ouderwets kledingstuk buis, hes, hoepelrok, keurs, mof, queue, sak ouderwets luchtschip - zeppelin ouderwets meisje - tutje ouderwets meubelstuk - kabinet, latafel ouderwets muziekinstrument clavecimbel, clavecin, lier, luit, klavier ouderwets olielampje - snotneus ouderwets opgevoed - conservatief, orthodox ouderwets rijtuig - sjees ouderwets schip fregat, galei, galjoen, kogge, korvet ouderwets schoolattribuut - lei ouderwets schrijfplankje - lei ouderwets slaapvertrek - alkoof ouderwets slagwapen - degen, dolk, goedendag, hellebaard, klewang, knots, lans, musket, piek, ponjaard, sabel, spies, strijdbijl, strijdhamer, zwaard ouderwets snarenspeeltuig - spinet ouderwets snoepje - ulevel ouderwets veldkanon - valkenet ouderwets vermaak - kermis ouderwets vervoermiddel van een arts - dokterskoets ouderwets vervoermiddel voor ieder - reiskoets ouderwets waarschuwingsteken aan deuren - klopper ouderwets wapen degen, dolk, goedendag, hellebaard, klewang, knots, lans, musket, piek, ponjaard, sabel,spies, strijdbijl, strijdhamer, zwaard ouderwets zeilschip - galjoen ouderwetse aandrijfmachine - stoommachine ouderwetse begroeting - buiging, handkus, revérence ouderwetse bril - lorgnet, lorgnon, monocle, neusknijper ouderwetse broek - drollenvanger, plusfour, pofbroek ouderwetse cowboyfilm - western ouderwetse dans charleston, menuet, polka, step, vileta, wals. ouderwetse drank kandeel, slemp ouderwetse Franse dans - menuet ouderwetse geneeskunde - aderlating, lavement, purgatie ouderwetse geneesmethode - aderlaten ouderwetse gezellige bijeenkomst - salet ouderwetse grote paraplu - besteedster, vroegpreek, ouderwetse japon - sak ouderwetse jurk - hobbezak ouderwetse kaarsendover - snuiter ouderwetse kachel - buiskachel, fornuis, kolenkachel, potkachel, vulkachel ouderwetse kast - commode, etagère, kabinet, kussenkast, latafel ouderwetse knijpbril - neusnijper ouderwetse kraamverpleegster - baker ouderwetse ladenkast - kabinet ouderwetse lamp - moderateur, olielamp, tuitlamp ouderwetse mand - karbies ouderwetse naam voor zakdoek - neusdoek ouderwetse olielamp - baklamp, quinquet ouderwetse paraplu - besteedster ouderwetse piano clavecimbel, klavier, clavichord ouderwetse postwagen diligence ouderwetse regenjas - mackintosh ouderwetse reiswagen - diligence ouderwetse rok crinoline, hoepelrok ouderwetse slaapgelegenheid - alkoof ouderwetse student - corpslid ouderwetse vrouwenmuts - hul ouderwetse tabak - pruimtabak ouderwetse tentwagen - janplezier ouderwetse tijdmeter - zandloper ouderwetse vloerbedekking - zand ouderwetse vrouwenmuts - hul ouder worden - verjaren, vergrijzen oudgediende veteraan oudgerechtshof in Drenthe - etstoel oudgermaans schriftteken - rune oudheidkunde archeologie, palaeontologie oudheidkundige archeoloog, palaeontoloog oudste deken, nestor, senior, sr. oudste deel van de Indische letterkunde veda oudste der Goden Uranus oudste Griekse koning voor Troje - Nestor oudste heilige Hindoe boeken Veda oudste lettertekens der Germanen - runen oudste periode van het tertiair - paleogeen, plistoceen oudste profeet van Israël - Amos oudste Romeinse bijbelvertaling - italia oudste steentijdperk - Paleolthicum oudste tijd oertijd oudste tijdperk van de Jura Lias oudste tijdperk van het Holoceen - Preboreaal . oudste tijdperk van het Kwartair - Pleistoceen oudste tijdperk van het Mesozoïcum - Trias oudste tijdperk van het paleozoïcum Cambrium oudste tijdperk van het Tertiair Eoceen, Paleoceen oudste universiteit van België Leuven oudste universiteit van Nederland - Leiden oudste vorm van handel ruilhandel oudste zoon van Noach Sem oudtestamentische rite bij overdracht van schuld - handoplegging oudbakken – afgezaagd, ouderwets oudere - senior oudvader - grootpapa, grootvader oudijslands sagenboek - Edda oudijslandse letterkunde - Edda oudijslandse literatuur - Edda out - af outaar - altaar outcast paria, verworpeling, uitgestotene outer - altaar, outaar outfit - uitrusting outillage uitrusting outilleren - uitrusten output - uitdraai, opbrengst, productie, uitvoer, outreren overdrijven outrering overdrijving outsider buitenstaander, leek, outsast ouverture inleiding, opening, prelude, suite, voorspel ouwe baas, chef, patroon, kapitein, vader ouwe vent - paai ouwehoeren - zaniken ouwel - briefsluiting, hostie, oblaat, poederomhulsel ouwel met medicijn - cachet ouwelijk meisje - meut ovaal eirond, eivorm(ig), ellips, eliptisch, kringvormig ovaal schild - beukelaar, rondas ovaalvormig schild - beukelaar, rondas ovaal zitbadje - bidet, teil ovale bak of vat - aad ovale draagmand - paander ovale kegelsnede ellips ovale knop - kokarde ovale metalen bak - teil ovalen vat bij het afromen van melk gebruikt - aad ovarium - eierstok, vruchtbeginsel ovatie - applaus, handgeklap, huldeblijk, toejuiching oven ast, eest oven om tegels te bakken - tegeloven oven om thee te drogen - sirocco oven van vuurvaste steen of metaal - moffel oven voor het drogen van meekrab - meestoof oven waarin koper gereinigd wordt - gaaroven ovenbakkertje fitis ovenbeest - kakkerlak ovendekkertje - fluitje ovengat - ovenmond ovenhuis - bakkeet ovenijzer - loet, ovenkrabber ovenkrabber loet, rakelijzer, vuurhaak ovenplank schotel, schietplank ovenschop - paal ovenverzorger - ovenist ovenvogel - furnarius over - aangaande, betreffende, boven, langs, via over (voorvoegsel) trans over dat of dit - daarover over de band spelen - bricoleren over de brug komen - betalen, dokken, onthalen, trakteren over de grens zetten - uitleiden, uitwijzen, uitzetten over de grond trekken - slepen over de hekel halen hekelen over de hele wereld - mundiaal over de kop gaan - buitelen over de kop rollen - rollebollen over de pool gaand - transarctisch over een andere boeg - overstag, overstuur over één kam scheren - generaliseren over één kant omvallen kantelen over een ogenblik - aanstonds, binnenkort, dadelijk, straks, zo, zometeen over een poosje later, straks over een rail lopend gordijnwieltje - runner over een tijdje dadelijk, later,straks over elkaar - overeen over en weer - beurtelings, mutueel, viceversa, wederkerig, wederzijds over fijn - superfijn over het algemeen genomen - globaal over het bezit strijden - betwisten over het geheel genomen - globaal over het water scheren - planeren over hoepels of bogen gespannen - huif over iets heen komen - overkomen over staatszaken redeneren - politiseren over twee dagen - overmorgen over zee en water reizen - varen overaardig alleraardigst overaccentuering van de militaire macht - militarisme overal allerwegen, alom, alomme, passim, rondom overal gelijk - egaal, effen, glad overal gespreid - universaal, universeel overal iets vandaan halend - eclectisch overall - werkpak overal pijn - panalgie overal roeren - omslaan overal tegelijk - effen, egaal, gelijk, glad overal tegenwoordig - omnipresent overal uitbazuinen - koop overal verspreid liggen - rondslingeren overal vertellen - rondbrieven overal voorkomend - ubiquitair overall - ketelpak, werkpak Overalpisch - Transalpijns overbekend - beroemd overbekende waarheid - commonplace, gemeenplaats overbeladen - boordevol, propvol overbelasten - surchargeren overbeschaving - hypercultuur, raffinement overbevruchting - superfecundatie overblad - overvel overbluffen - epateren, overdonderen, verwarren overbluft - paf overblijfsel - afval, as, bezinksel, bouwval, casco, fragment, overschot, puin, puinhoop, relict, relikwie, rest(ant) , residu, rudiment, ruïne, saldo, sediment, spoor, staart, wrak overblijfsel bij verbranding as overblijfsel na bierbereiding - bostel overblijfsel na verbranding - as overblijfsel uit een vroegere tijd - relict, relikt overblijfsel uit het verleden - relict, relikt overblijfsel van auto wrak overblijfsel van heilige reliek, relikwie overblijfsel van bouwwerk bouwval, puin(hoop), ruïne overblijfsel van een dode - kreng, lijk overblijfsel van een gestorvene - relikwie overblijfsel van een schip casco, wrak overblijfsel van een vroegere toestand - relict overblijfsel van een wond - strekking, litteken overblijfsel van geperst suikerriet - ampas overblijfselen van zeedieren - echinieten overblijfsels - resten overblijven - logeren, nablijven, overschieten, resten, resteren, rotten overblijvend - achterblijvend, perennerend, remanent, residuaal, resterend overblijvende koolsoort - weeuw overblijvende lap - krap overblijver - overlevende overbodig doelloos, irrelevant, machteloos, nodeloos, nutteloos, ondienstig, ondoelmatig, onnodig, onnut, ontbeerlijk, overcompleet, overdadig, overdreven, overig, overmatig, overscharig, overtallig, overtollig, ijdel overbodig gewicht - ballast overbodige lading ballast overbodige versiering franje overboekt - overvol overboeren - overleggen overborstelen - afranselen overbrengen - aanbrieven, doorbrengen, dragen, navertellen, overboeken, overbrieven, rapporteren, reporteren, tikken, transfereren, transporteren, verklappen, verklikken, verplaatsen, vertalen, vervoeren overbrengen naar een andere toonsoort - transponeren, transpositie overbrengen van gedachte op bovenzinnelijke wijze - telepathie overbrengen van gekleurde afbeeldingen - decalcomanie overbrengend - devolutief overbrenger bode, drager, koerier, overbriever, tolk, verhuizer, verklikker, verrader overbrenger van berichten bode, koerier, renbode, ijlbode overbrenger van de ene taal in de andere tolk overbrenging overboeking, traductie, translocatie, transscriptie, transplantatie, transport, transmissie, transfer, transfusie, vertolking, vervoer overbrenging van beweging - transmissie overbrenging van bloed - transfusie overbrenging van levend weefsel - transplantatie overbrieven - aanbrengen, overbrengen, verklikken overbroek - bovenbroek overbruggen - overbrengen, verklikken overcompleet - boventallig, overtollig, overvloed, teveel, weelde overcorrectie - perfectionisme overdaad - buitensporigheid, exces, exuberantie, luxe, onmatigheid, overlading, overvloed, verkwisting, weelde, weelderigheid overdacht - beraden overdadig barok, buitenmatig, buitensporig, exagert, excessief, extravagant, exorbitant, expressief, exuberant, gulzig, lucullisch, luxueus, onmatig, overbodig, overdreven, overmatig, overtollig, te, teveel, verkwistend, weelderig overdadig brassen - gulzig, slempen overdadig drinken - zuipen, slempen overdadig eten brassen, bunkeren, schransen, slempen, vreten, zwelgen overdadig lang - ellenlang overdadig lekker eten en drinken - brasserij, orgie, slempen overdadige versiering - glamour overdadige vormen - barok overdadige weelde - bacchanaal, orgie (fig.), slempartij overdag daags, op de dag overdaging - evocatie over de grond trekken - slepen over de hekel halen - hekelen over een poosje - later over en uit - voorbij over en weer - wederzijds over een tijdje - dadelijk, straks over korte tijd - straks, temee, weldra, strakjes overdekken - bedekken, behangen, bekleden, overkappen, tapisseren overdekken met een laagje goud of zilver - plateren overdekking dak, huif, kap overdekking van een wagen - huif overdeksel - overtreksel overdekt houten portaal - bordes overdekt met roest roestig overdekt verblijf op een schip - dekhuis overdekt verblijf van binnenschip - roef overdekt zwembad - binnenbad overdekte bergplaats voor hooi - barg overdekte booggang pergola overdekte buitenslaapplaats - tent overdekte gaanderij - xystos overdekte galerij - bazaar, booggang, galerij, loggia, pasage, stoa, veranda overdekte gang - corridor, mijngang, pergola, loopgang, porticus, tunnel, zuilengang overdekte lange gang galerij overdekte marktplaats - hal, pasar, veiling overdekte ommegang - gaanderij, loggia overdekte ruimte - stal overdekte ruimte voor de deur - portiek overdekte schutting vóór de ingang - tamboer overdekte straat - passage overdekte verkoopplaats - hal overdekte wielerbaan - velodrome, velodroom overdekte winkelstraat passage overdekte zuilengang - galerij overdenken - bekijken, bepeinzen, beraden, beredeneren, beschouwen, bespiegelen, bewonderen, bezien, bezinnen, filosoferen, mediteren, mijmeren, nabetrachten, nadenken, overdenken, overpeinzen, overwegen, peinzen, piekeren, reflecteren, zinnen overdenking beraad, beschouwing, bespiegeling, cogitatie, contemplatie, meditatie, mijmering, nabetrachting, overpeinzing, overweging, peinzerij, refectie, reflexie, repeteren, overdoen afstaan, herhalen, herzien, overdragen, verdoen, verkopen overdonderen epateren, intimideren, overbluffen overdondering - intimidatie, vreesaanjaging overdraagbaar - endossabel, transportabel overdraagbaarheid - transmissibiliteit overdracht - afstand, boodschap, cessie, commissie, delegatie, endossement, giro, last, levering, mandaat, metafoor, opdracht, order, overbrenging, overgang, overgave, transfer, translatie, transmissie, transport overdracht van een koningsschap - troonopvolging overdracht van een wissel - endossement overdracht van eigendom - transport overdrachtelijk figuurlijk, metaforisch, oneigenlijk, zinnebeeldig overdrachtelijke figuurlijke uitdrukking - metafoor overdrachtelijke uitdrukking - metafoor, metafora overdragen - afgeven, afstaan, betalen, brengen, cederen, endosseren, overdoen, overgeven, transfereren, transporteren, verklikken, verplaatsen, vervreemden overdragen van geld - betalen, delegeren, gireren, overmaken overdragen van gevoelens op een ander - liefde, sympathie overdragen van schuld - delegeren overdrager - cesent overdrager van een wissel - girant overdrager van een wissel op een ander - endossant overdrager van eigendom (Belg.) - verklikker overdragerij - verklikkerij overdreven aangedikt, bovenmatig, buitensporig, exceptioneel, excessief, exorbitant, extravagant, gekleurd, hoogdravend, hyperbolisch, immoderaat, kras, onmatig, overbodig, overdadig, overmatig, sterk, te, ultra, vergroot, overdreven bewonderen - dwepen overdreven compliment strijkage overdreven drukte - ophef overdreven eerbaar - preuts overdreven gevoelig sentimenteel overdreven klagerig - aandoenlijk, huilerig overdreven lust - manie, rage overdreven muziekliefde melomanie overdreven neiging manie overdreven opschik pronk, sier overdreven overheidsbemoeiing - dirigisme overdreven streng - rigide, scherp, stijf, strak overdreven liefde - manie overdreven vaderlandsliefde chauvinisme overdreven vereren dwepen overdreven voorliefde manie overdreven vroom persoon begijn, devoot, kwezel overdreven zelfingenomenheid - egoïsme overdreven zucht tot iets begeerte, hartstocht, manie overdreven zucht tot wat vreemd is - xenomanie overdreven zuinig - gierig, inhalig, krenterig, schriel, vrekkig overdrevenheid - extravagantie overdrukken maken - fotocopiëren, fotokopiëren overdrukpapier - carbon overdrijven aandikken, chargeren, exageren, opschroeven, opsmukken, overtrekken, outreren, vergroten, voorbijdrijven overdrijvend - hyperbolisch overdrijving aandikking, aggravatie, amplificatie, exageratie, hyperbool, opschroeverij, supererogatie, vergroting overdrukpapier - carbon overduidelijk - apert, flagrant, glad, glashelder, klaar, klaarblijkelijk, onweerlegbaar, palpabel, tastbaar, voelbaar, wiedes, zonneklaar overdwars schuin, transvers, transversaal, transverseel overeen gelijk, opeen, over overeengekomen - afgesproken overeenkomen - accorderen, afspreken, bedingen, bepalen, congrueren, corresponderen, geloven, kloppen, kwadreren, overeenstemmen, strelen, stroken, strijken, vaststellen, vleien, voegen overeenkomend - analoog, concordantie, congruent, gelijkvormig, identiek, overeenkomstig, overeenstemmend, parallel, strokend, symmetrisch overeenkomende - evenwijdig, gelijklopend, parallel, vergelijkbaar, verwant overeenkomende vorm van een aal - aalvormig overeenkomende ware grootte - levensgroot overeenkomend met analoog, fair identiek, overeenstemmend, strokend overeenkomst afspraak, agreement, akkoord, analogie, arbeidsovereenkomst, beding, bestand, C.A.O., compensatie, compromis, concordaat, contract, convenant, conventie, convenu, dading, deal, entente, fiat, forfait, fusie, gelijkenis, gelijkheid, handvest, harmonie, identiteit, kartel, overeenstemming, overleg, pacht, pact, pactum, polis, rapport, regeling, samengaan, schikking, stipulatie, top, tractaat, traktaat, transactie, vennootschap,verbintenis, verbond, verdrag, vergelijk overeenkomst hebben met - lijken overeenkomst of akkoord - verdrag overeenkomst tot handel - koop overeenkomst tot kopen - koop overeenkomst treffen - accommoderen, accorderen overeenkomst tussen drie partijen - trust overeenkomst tussen regering en vaticaan - concordaat overeenkomst van wedden - weddenschap overeenkomst vertonen met - lijken overeenkomst waarbij ieder wat toegeeft - regeling, schikking, vergelijk overeenkomstig analoog, conform, eender, gelijk, identiek, ingevolge, naar, naargelang, ook, overeenstemmend, soortgelijk, (ver)volgens overeenkomstig de waarheid waar overeenkomstig de ware grootte - levensgroot overeenkomstige - naargelang overeenkomstige feiten - analogie overeenstemmen accorderen, concorderen, conformeren, gelijken, harmoniëren, harmoniseren, kloppen, overeenkomen, rijmen, stroken, overeenstemmend accordabel, adequaat, analoog, compatibel, concordant, conform, congruent, convergent, eensdenkend, eensluidend, gelijk, gelijkluidend, gelijkvormend, harmonisch, homoloog, identiek, overeenkomstig, strokend overeenstemmend (muz.) - unitamente overeenstemmend met - conform overeenstemmend met elkaar - evenredig overeenstemmend met het oorspronkelijke - authentiek overeenstemming - accoord, akkoord, analogie, comptabiliteit, concordia, conformiteit, congruentie, eenheid, eensgezindheid, gelijkenis, gelijkluidendheid, harmonie, identiteit, immanentie, vergelijk, uniformiteit overeenstemming en harmonie - eenheid overeenstemming met bepaalde overeenkomst - analogie overeenstemming uitdrukkend - evenals overeind rechtop, staand (e) overeind blijven - staan overeind gaan - opstaan, rijzen overeind komen - opkomen, opstaan overeind staand - rechtop overeind zetten - opkrijgen, oprichten overeind zijn - staan overerving van eigenschappen - atavisme (van de voorouders) overfrak - overjas overgaan eindigen, ophouden, overlopen, treden, veranderen, verdwijnen, voorbijgaan overgaan in andere soort - transmutatie overgaan tot metaal of erts - mineraliseren overgaan tot vorst - vriezen overgaan van de ene toonsoort in de andere moduleren overgaand - transitief overgang devolutie, menopauze, metamorfose, modulatie, moduleren, mutatie, promotie, transitie, transformatie, transitivisme, verandering, verplaatsing, wissel(ing), wijzing overgangsleeftijd bij de vrouw climacterium overgankelijk overgaand, transitief overgankelijk werkwoord - intransitief overgave abandon, afstand, berusting, capitulatie, cessie, nederlaag, onderspit, onderwerping, overdracht, redditie, remise, resignatie, toewijding, traditie, transmissie, uitlevering overgave van het een tegen het ander ruil, uitwisseling overgebleven rest, restant, resterend, over (ig) overgebleven deel - rest, zie: overblijfsel overgebleven gedeelte - restant overgebleven lap stof - coupon overgebleven stuk - eind overgebracht bericht - telegram overgedienstig - obsequieus overgedragen afgeleverd overgehaald - bekeerd, gedistilleerd overgeleverd gebruik - aditrecht overgeleverd volksverhaal legende, mythe, sage overgemaakt geld - remesse, rimesse, remise overgenomen gekocht, ontleend overgeschreven stuk - copie, kopie, transcript overgeslagen - gepasseerd, voorbijgegaan overgeven afdragen, afzien, braken, capituleren, kotsen, leveren, onderwerpen, opgeven, overdragen, overhandigen, overleveren, overreiken, spugen, spuwen, toevertrouwen, vomeren, zwalpen overgeving aan het gevoel muz.) - abbandono overgevoelig - allergisch, hypergevoelig, ketelachtig, sensitief, sentimenteel overgevoeligheid voor bepaalde stoffen allergie overgevoeligheid voor spijzen - treef overgoed - bovenkleren overgroeide booggang - pergola overhaal pont, pontveer, veer overhaalglas - destilleerkolf overhaast haastig, ijlings, overijld, prematuur, voorbarig, overhaast handelen - precipiteren overhaastig - gejaagd, overhaast, ijlings overhalen - bekeren, bepraten, bewegen, bewerken, destilleren, hellen (tot een huwelijk), itten, lokken, ompraten, overreden, overtrekken, overtuigen, overzetten, paaien, persuaderen, spannen, verlokken, werven overhalen tot andere mening bekeren, ompraten overhand beurtelings, overwicht, prevalentie overhand behouden - obtineren overhand krijgen meerderheid, overstemmen, winnen overhandigen - aanbieden, aangeven, aanreiken, (af)geven, aanbieden, overgeven, reiken overhands naaien - neggen overhangen - hellen, overhellen overheer opperheer, meester overheerlijk - delicieus, kostelijk, zalig overheersen beheersen, domineren, overweldigen, primeren, tiranniseren overheersend dominant, dominerend, onderdrukkend, predominant, sterk, tiranniek overheerser - bezetter, despoot, dictator, geweldenaar, machthebber, overweldiger, tiran dominatie, bestuur, knechting, tirannie overheid - autoriteit, bestuur, gezag, magistraat, magistratuur, regering, staat overheidsbedrijf P.T.T., Staatsmijnen overheidsbetrekking ambt, magistraat, positie overheidsinstelling BVD, GEB, GGD, SER, SR overheidsmonopolie - regalia, regaliën overheidspersoon autoriteit, burgemeester, gezant, kamerlid, magistraat, minister, premier, rechter, schepen, staatssecretaris, wethouder overheidspersoon (Rom.) - protor overheidspersoon in Engelse stad - alderman overheidspersoon in het oosten van ons land – olderman overheidspersoon in Sparta - efoor overheidspersoon in 't oude Friesland grietman, olderman overhellen - inclineren, neigen, overgaan, overhangen overhellen tot iets - neigen overhellende tot zonde - zondig overhelling - neiging, slagzij, sympathie overhelling tot iets - neiging overhemd boezeroen, kiel, shirt overhemd van werklui - boezeroen, kiel overhoef - beenwoekering overhoeks - diagonaal, overdwars, schuin(lopend), transversaal overhoop dooreen, doorelkaar, omver, verward, vijandig, wanordelijk, war overhoop halen - rommelen overhoop smijten - saccageren, vernielen overhouden bewaren, sparen, uitzuinigen overig andere, overgebleven, resterend overige - andere overige (het) - cetera (Latijn) overigens anders, anderzijds, bovendien, ook, trouwens, verder, voorts, wijders overjaars - oubollig, ouderwets, verouderd overjarig achterstallig overjarige sneeuw - firn, fiern overjas bonker, coat, demi (saison), frak, jekker, jopper, mantel, monticoat, overfrak, overkleed, overrok, paletot, pool, schansloper (zeemansjas), surtout, ulster, winterjas overjas met aangeknipte schouders - raglan overkant - overzijde, trans overklappen - bepraten, overhalen overkleed mantel, paltrok overkleed van subdiaken - unica, tuniek overkleedsel - overtrek overkluizen overwelven overkomen aangrijpen, gebeuren, meemaken, overhebben, vervallen, vervullen, wedervaren overkomst - bezoek, visite overkruis kruiselings overkijken - nazien overlaars - bovenlaars overladen met gallons - chamarrure overlading - overslag overlading van de maag - oppletie overlander - rijnschip overlangen - overgeven, overzeilen overlangs - longitudinaal, via overlappen accableren, bedolven, grillig, inhalen, kantelen, omrollen, omslaan, overbelasten, overstelpen, overstelpend, samenvallen, stampvol, surchargeren overlast last, leed, hinder, importuniteit, kwelling, lastigheid, moeilijkheid, molest, molestatie, plaag, plagerij, overlast aandoen - generen, molesteren overlast aandoen door geweldpleging - molesteren overlast door geweld - molestatie overlaten - achterlaten, overdoen, verkopen overleden b.m., dood, gestorven, ob, omgekomen, ontslapen, overgegaan, wijlen overledene - afgestorvene, dode, gestorvene overleg beleid, beraad, bepeinzing, beprating, beraadslaging, beschouwing, bespreking, bezinning, conferentie, contact, deliberatie, gedachte, gnosis, inzicht, overdenking, overeenkomst, overlegging, samenspraak, overweging, samenspraak, samenspreking, tact, tactiek, verstand, voeling, zorg overleg met opdrachtgever ruggespraak overleg tonende - beleidvol overleggen beraadslagen, beraden, delibereren, exhiberen, indienen, overhouden, sparen, tonen overleggen om toe te komen - bedelen overleren - instuderen, repeteren overlest - onlangs overletten - overdenken overlevering adat, kaballo, legende, overbrenging, sage, sprookje, traditie, traductie, overlevering gemeen hebben - volk overleving - survivance overloop couloir, doorgang, enjambement, galerij, oversteekplaats, overstroming, passage, portaal, toeloop (Z.N.), waring, zebrapad overlopen - overgaan overlopen van de zin van de ene versregel in de andere - enjambement overlopen van soldaten deserteren overloper afvallige, deserteur, drosser, renegaat, verrader, vaars overluid - duidelijk, hardop, hoorbaar, luidkeels overlijden - sterven, doodgaan, ontslapen, verscheiden overmaat - buitensporigheid, doorslag, exces, overdaad, surplus, teveel, toegift, toemaat, weelde overmacht dominatie, force-majeure, majoriteit, meerderheid, prepotentie, superioriteit, suprematie overmaken - betalen, gireren, herdoen, remitteren, sturen, toezenden, transfereren overmaken van een bedrag in internationaal betalingsverkeer - transfer overmaker van geld - remitant overmaking - remise, transfer overmaking van geld - remise, storting, transfer overmaking van geld naar het buitenland - transfer overmaking van wissels - remise overman aanvoerder, bevelhebber, buurman, deken, gildehoofd, hoofd, leider, partner overmand door slaap - slaapdronken overmannen overweldigen overmatig buitensporig, enorm, excessief, exorbitant, extravagant, hevig, losbandig, overdadig, overdreven, te, teveel, tomeloos overmatig bezet - propvol overmatig drinken - slempen overmatig eten - brassen, bunkeren, schransen, zwelgen overmatig goed - super overmatig groot - enorm overmatig vet - geil, opgeblazen, opgezet, pafferig overmatig warm - heet overmatig zoet - miers overmatige aanzwelling - hypertrofie overmatige domheid - enormiteit overmatige eetlust - adefagie, vraatzucht overmatige grootte - enormiteit overmatige warmte - hite overmeesteren bedwingen, domineren, meeslepen, onderwerpen, overmannen, overweldigen, overwinnen overmeten - nameten overmits aangezien,daar, naardien, nademaal, omdat overmoed driestheid, gewelddadigheid, hoogmoed, laatdunkendheid, roekeloosheid, trotsheid, vermetelheid, verwaandheid overmoedig aanmatigend, brutaal, driest, fier, hoogmoedig, koen, laatdunkend, preuts, roekeloos, trots, vermetel, uitbundig overmouw morsmouw overnachten logeren, slapen, verblijven overname koop, ontlening overnemen - kopen, navolgen, pakken, ontlenen, ontvangen overnemen uit - ontlenen, ontvangen overnieuw - alweer, nogmaals overnoeming metonymia overoud - aloud, stokoud overpeinzen - mediteren, nadenken, overdenken, overwegen overpeinzer - speculant, speculateur overpeinzing - bespiegeling, contemplatie, ernst, meditatie, overdenking, terugblik overplaatsen ter veredeling enten overplaatsing - dislocatie, mutatie, transfer, transpositie, verandering, verplaatsing, verwisseling, wijziging, overplanting transplantatie overreden - belezen, bepraten, bewegen, bezweren, induceren, ompraten, overhalen, overtuigen, persuaderen overredend - overtuigend, persuasief overredingsgave - suggestief overredingskracht - persuasie overreiken (aan)geven, aanreiken overrijp beurs, melig, rot overrompeld verrast overrompelen - aanvallen, betrappen, overvallen, verbazen, verrassen overrompeling - overval, verrassing overschaduwen beschermen, ombrageren, overtreffen overschieten - overblijven, resteren overschietende kaarten talon overschildering - pentiment overschoen - galoche overschort - sloof overschot excendent, kadaver, kliek, klusje, kreng, lijk, overblijfsel, reserve, residu, rest(ant), restje, saldo, surplus, tamp, teveel, verschil, winst overschotje - eindje, kliekje, klusje, restje, staartje overschot van maaitijd etensrest, kruimels, kliek overschotten - resten overschrijden - depasseren, excederen, overgaan, passeren overschrijding - transgressie overschrijven - gireren, kopiëren, overmaken, perseriberen overschrijving afschrift, giro, kopie, overboeking, spieken, spieren, transcriptie, transfer (adm.) overseinen - berichten, telegraferen overslaan - afgeven, afranselen, afrossen, exileren, omitteren, overzetten, passeren, stukslaan, voorbijgaan, voorbijzien, weglaten overslaande sluiting klep overslag beraming, berekening, evaluatie, klep, omslag, raming, revers, salto, verdeling overslag van een buis of pijp - radkrans overslag van een voorwerp klep overspannen - exalteren,geprikkeld, hysterisch, nerveus, zenuwziek overspanning - boog, brug, exaltatie, overwerking overspel boelage, echtbreuk, minnarij overspeler echtbreker overspelige man boel overspelige vrouw - boelin, minnares overspoelen van garens - haspelen overstag - gekeerd, gewend overstapje - pasje overstappen - verwisselen overstapping - transgressie overste - aanvoerder, abdis, abt, bestuurder, commandant, deken, gardiaan, hoofd, mater, opperhoofd, prior overste in klooster abt, gardiaan, prior overste in het leger luitenant kolonel, It., kol., officier overste van een vrouwenklooster - abdis, mater, priores, priorin oversteek - afdak, luifel, pont, veer oversteekplaats - zebrapad overstek oversteeksel overstek aan voorgevel - luifel overstekend dak afdak overstekende dakrand zonder goot - ozing overstelpen - accableren, bedelven, bestormen, overladen overstelpend exuberant, naamloos, nameloos, overladen, overvloedig, weelderig overstelpt - overladen, overmand overstromen - onderlopen, ondervloeien, submergeren overstroming - banjir, diluvium, watersnood, watervloed overstuur - ontdaan, vanstreek, verkeerd, verward overtapbuis - hevel, retort overtappen - hevelen overtellen hertellen, natellen overtocht - passage, traject overtollig - bovenmatig, boventallig, expletief, onnodig, overbodig, overcompleet, overdadig, overmatig, overtallig, pleonastisch, redundant, surplus, teveel overtollige woordenstroom - redundantie overtolligheid (in uitdrukking) - exuberantie, pleonasme overtoom sleephelling overtreden - contraveniëren, misvormen, schenden, toetakelen, treden, verbreken overtreder - delinquent overtreder van een gebod zondaar overtreding delict, fout, fraude, inbreuk, infractie, misdaad, misstap, schending, vergrijp, violatie, wetsschending, zonde overtreding van goddelijke wet - zonde overtreffen - overschaduwen, overvleugelen, uitblinken, uitmunten, surpasseren, voorbijstreven overtreffende trap superlatief overtreffende trap van lang - langer, angst overtreffende trap van veel - meer, meest overtrek bedekking, hoes, kleed, kussensloop, sloop, sprei, trijp (stof), tijk overtrek van een stoel - hoes overtrek van beddengoed - hoeslaken, sloop overtrek van kussen - sloop overtrekken - bedekken, bekleden, natekenen, opblazen overtrekken met glanzende film - lamineren, plastificeren overtrekpapier calqueerpapier overtreksel - velamen overtrekstof - tijk, trijp overtroeven - surcouperen overtroeving - surcoup overtuigd - doordrongen, overreed, positief, stellig, vast, verzekerd, zeker overtuigd voorstander - beschermer, paladijn overtuigen - aantonen, bewijzen, convinceren, evinceren, overreden, persuaderen, persuasief, pregnant, uitleggen, vaststaand, verklaren, verzekeren, welsprekend, zinrijk overtuigend - bewezen, doorslaand, genoegzaam, geweten, gewichtig, onomstotelijk, overtuiging aandrang, beginsel, convictie, geloof, mening, overreding, persuasie, zekerheid overvaart overtocht, traject, veer overval - aanranding, aanslag, aanval, attaque, beroerte, coup, impetus, invasie, irruptie, klinkbout, overrompeling, raid, razzia, slag, sluitbout, staatsgreep, strooptocht, toeval overvallen - aangaan, aanranden, aanvallen, belagen, verrassen, overrompelen overvaller - aanrander, rover overvaren aanvaren, rammen oververfijnd - decadent, geraffineerd oververmoeid doodmoe, lam, op, overspannen, uitgeput oververzadigd - beu, blasé, moede, zat overvleugelen - domineren, overtreffen overvlieger hoogvlieger,vliegtuig, vogel overvloed - abondance, abondantie, boel, bom, exuberantie, hoop, lading, luxe, menigvuldigheid, opulentie, overdaad, planty, profusie, profuste, rijkdom, surplus, alrijkheid, uberteit, vleet, volop, weelde, welvaart, zee overvloed geven - regenen overvloede (ten) - daarenboven, bovendien overvloedig abondant, abundant, ampel, buitensporig, copieus, exuberant, goed, kopieus, menigvuldig, mild, onbekrompen, onuitputtelijkoverdadig, overstelpend, plantureus, plenty, profuus, royaal, ruim, rijk, rijkelijk, rijpelijk, ruimschoots, talrijk, veelvuldig, volop, weelderig, zat overvloedig (maaitijd) - copieus, kopieus overvloedig (med.) - profuus overvloedig eten - buffelen, schransen overvloedig neerstromen - gutsen overvloedige neerslag - gutsen, regenen overvloedigheid - overtolligheid, redundantie overvloeiend van gemoed - exuberant overvoeren - transporteren, verplaatsen overvol - afgeladen, bomvol, boordevol, overladen, eivol, stampvol, tjokvol overvol zijn - overstromen overvolbloedigheid - exuberantie, hyperemie overvriendelijk - doucereus overvulling van de maag - oppletie overwaarde - surplu, tarra overweg - knooppunt, kruising, kruispunt, spoorwegovergang overwegbeveiliging - barrière, ketting, knipperlicht, overwegboom, sluitboom overwegen - aanzien, afwegen, bedenken, beraden, beramen, berekenen, bekijken, bezien, considereren, delibereren, mediteren, nadenken, overdenken, overleggen, overpeinzen, piekeren, proberen, wikken overwegend - beslissend, doorslaggevend, gewichtig, hoofdzakelijk, hoofdzakelijk, predominant, preponderant, prevalent overweging argument, bedenking, beraad, beraadslaging, berekening, beschouwing, bespiegeling, beweegreden, consideratie, deliberatie, gedachte, grond, meditatie, motief, overdenking, overleg, reflectie overweg kunnen - opschieten overwegwachter - baanwachter, hekkesluiter, spoorwachter overweldigen bemachtigen, forceren, overheersen, overmannen, overmeesteren, overstelpen, usurperen, vermannen, vermeesteren, verpletteren overweldigend - hoogst, meeslepend, opperst, supreem, supreme overweldiger Alexander, Atilla, Caesar, Cortez, Cyrus, Hitler, Napoleon, Pizarro, usurpator, veroveraar overweldiging - bemachtiging, onderwerping, overheersing, overmeestering, usurpatie, vermanning, verovering overwelfd straatje in Noord-Afrika en Midden-Oosten - soek, souk overwelfde altaarnis apsis overwelfde deur portiek ovoverwelfde gang - booggang overwelfde ingang - portiek overwelfde ruimte - gewelfsel overwelfde uitbouw absis, abside, apsis overwelfde winkelstraat - soek (Tunis) overwelfsel boog, gewelf, kap, koepel, verwulf . overwelven - overspannen, overwulven overwerken - retoucheren overwerkt - overprikkeld, overspannen overwicht aanzien, doorslag, gezag, hegermonie, invloed, macht, meerderheid, overhand, overheersing, predominatie, preponderantie, prestige, prevalentie, toegift, toeslag, overwicht hebben - heersen, prevaleren overwinnaar macht, prestige, overwinnaar – bedwinger, kampioen, macht, prestige, triomfator, macht, prestige, victor, winnaar, zegevierder verwinnaar bij Marathon - Miltiades overwinnaar der Perzen bij Marathon - Millimades overwinnaar in wedstrijden - kampioen overwinnaar van Castor - Idas overwinnaar van de draak Joris overwinnares victrix overwinnen - bedwingen, besparen, overmeesteren, slaan, triomferen, veroveren, verslaan, zegepralen, zegevieren overwinnend - victorieus overwinning triomf, victorie, winst, zege, zegepraal overwinningsilluminatie - zegevuren overwinningskreet - triomfkreet overwinningslied - danklied, paean, strijdlied, triomflied overwinningsteken - bezem, lauwerkrans, palm, trofee, zegepalm overwinningstrofee - beker, cup overwinterende koolplant - stul overwoekeren verstikken, overgroeien overwogen - bedacht (zaam), bezonnen, ernstig, serieus overwonnen - geslagen, gezegevierd, k.o., schaakmat, verslagen overwonnen worden nederlaag , verliezen overwonnen zijn - liggen overijld - haastig, onbezonnen, overhaast, voorbarig, overijld handelen - vergalopperen overijling - recipitatie Overijssel - Oversticht Overijssels dorp - zie: dorp in Overijssel Overijssels water - Bolksbeek, Dedemsvaart, Dinkel, Keteldiep, Loolee, Reest, Regge, Schipbeek, Twenthekanaal, IJssel, Vecht, Zwartewater Overijsselse heuvel - Alpenberg, Haarlerberg, Herikerberg, Holterberg, Lemelerberg, Tankenberg Overijsselse stad - Almelo, Dedemsvaart, Delden, Deventer, Enschede, Genemuiden, Goor, Hengelo, Kampen, Oldenzaal, Olst,Ootmarsum, Steenwijk, Zwolle Overijsselse streek - Kop, Salland, Twente overzees gebiedsdeel kolonie, rijksdeel overzeggen - repeteren overzendbaar - transmissibel overzender - remittent overzending - transmissie overzetboot pont, veer overzetplaats pont, veer overzetpont - gierpont overzetten - afgeven, overslaan, overvaren, traduceren, transponeren, vertalen overzetter tolk, veerman, vertaler overzicht - catalogus, exposé, hoofdlijnen, index, inhoud, inventaris, lijst, oriëntatie, panorama, program, programma, prospectus, resumé, revue, samenvatting, schema, schets, staat, synopsis, tabel, tableau, uittreksel, verkorting overzicht gevend - synoptisch overzichtelijk - duidelijk, schematisch overzichtelijke figuur diagram overzichtelijke lijst index, tabel overzien - nagaan, nakijken overzij keren - kantelen overzijde - trans ovipaar - eierleggend oxaalzuur - dicarbonzuur, perzuur, zuringzuur oxydatie roest oxydatie laag op oud brons patina oxydatielaag op titanium - rutiel oxydatiemiddel - euchloriën oxyde roest oxyde van aluminium boehmiet, diaspoor, gybbsiet, hydrargilliet oxyde van calcium aragoniet,calciet oxyde van ijzer goethiet, hamerslag, hematiet, ijzerroest oxyde van lood - glit, menie oxyde van magnesium - bruciet oxyde van silicium - kiezel, kwarts oxyde van titaan - anataas, rutiel oxyderen - aanslaan, roesten oxyderend gas - ozon, zuurstof oxyderende vloeistof - waterstofperoxyde oxygenium - zuurstof oxygoon - scherphoekig, spitshoekig oxymel - honingazijn oxymeter - zuurstofmeter oxyopie - oogziekte ozokeriet - aardwas