Original source (of this slightly mysterious document): http://www.stolk.nu/pa.htm
Archived on Beijerterm.com at: https://beijerterm.com/archives/Puzzelwoordenboek/

Puzzelwoordenboek: APuzzelwoordenboek: BPuzzelwoordenboek: CPuzzelwoordenboek: D
Puzzelwoordenboek: EPuzzelwoordenboek: FPuzzelwoordenboek: GPuzzelwoordenboek: H
Puzzelwoordenboek: IPuzzelwoordenboek: JPuzzelwoordenboek: KPuzzelwoordenboek: L 
Puzzelwoordenboek: MPuzzelwoordenboek: NPuzzelwoordenboek: OPuzzelwoordenboek: P
Puzzelwoordenboek: QPuzzelwoordenboek: RPuzzelwoordenboek: SPuzzelwoordenboek: T 
Puzzelwoordenboek: UPuzzelwoordenboek: VPuzzelwoordenboek: WPuzzelwoordenboek: X
Puzzelwoordenboek: YPuzzelwoordenboek: Z
oase - rustoord,  rustpunt
oase in Algerije - Touat
oase in Centraal-Azië - Chami
oase in Egypte - Siwah, Charga, Dechle, Farafra
oase in Libië - Koefra
oase in Niger - Bilma, Kaouar
oase in de Sinaï-woestijn - Elim
oase in Soedan - Selima
oasestad in Centraal-Azië - Chami 
obat - medicijn, artsenij
obduceren - lijkschouwen
obductie - lijkschouwing
obediëntie - gehoorzaamheid, dienstplicht (in kloosters), kloostertucht 
obediëren - gehoorzamen
obelisk - gedenknaald,  grafzuil, monoliet, naald, (spits)zuil, pronknaald 
obeliskvormig grafmonument - grafnaald
ober - bediende, garcon, kelner
oberin - kelnerin
Oberon - elfenkoning
obi - gordel, kimonogordel
obiit - ob
obione - ganzevoetige (planten)
obituarium - dodenlijst
objekt - onderwerp, voorwerp,  zaak
objectdrager - objecttafel, objekttafel
objekteren - tegenwerpen
objectglas - voorwerpglas
objektie - bezwaar, tegenspraa,  tegenwerping
objektief - lens, onbevooroordeeld, onbevangen, zakelijk
objectiviteit - objektiviteit, onbevangenheid, onbevooroordeeldheid
obla - rundermest
oblaat - hostie 
oblatie - offergave
oblie - fluitje, nieuwjaarskoekje, prauwel, wafeltje
obligaat - verplicht, voorgeschreven 
obligatie - effect, obI., schuldbekentenis, verbintenis, verplichting, voorschrift
obligatist - solist
obligatoir -  verbindend, verplicht
obligeant - verplichtend, dienstvaardig, beleefd 
obligeren - noodzaken 
obligo - verplichting, borgstelling, garantie 
obliquiteit - scheefheid, slinksheid, sluwheid
obliteratie - doorhaling, vernietiging 
oblong - langwerpig
oboe - hobo
obsceen - gemeen, goor, oneerbaar, onzedig, onzedelijk, ontuchtig, schunnig, smerig, vies, vuil, vis
 obscene geschriften - pornografie
obsceniteit - oneerbaarheid, ontuchtigheid, onzedelijkheid
obscuraat - domper, duisterling
obscurant - cultuurbarbaar, duisterheid, duisterling, domper, obskurant, obscuriteit, onverstaanbaarheid, vergetelheid,
obscuur - donker, duister, louche, onbekend 
obsederen - in beslag nemen
obsequiem - gehoorzaamheid
obsequiene - kruiperig, onderdanig, verbeleefd, overgedienstig
observabel - merkwaardig, waarneembaar
observant - kloosterling
observatie - bespieding, inachtneming, opmerking, opvolging, tegenwerping, waarneming
observatiepost - waarnemingsplaats 
observator - opmerker, waarnemer
observatorium - sterrenwacht, waarnemingsstation
observeren - bekijken, beschouwen, bespieden; gadeslaan, waarnemen
obsessie - dwangvoorstelling, kwelling 
obsidisan - glasagaat, glaslava, lavaglas, marekaniet
obsignatie - verzegeling
obsoleet - verouderd
obstakel - barrière, belemmering, hindernis, hinderpaal, versperring 
obstakels - barricade
obstetrie - verloskunde
obstetricus - verloskundige, vroedkundige
obstinaat - eigenzinnig, halsstarrig, hardnekkig, koppig
obstipatie - hardlijvigheid, verstopping
obstructie - afsluiting, dwarsdrijverij 
obtuus - bot, stomp
obus - granaat, projectiel
occasie - gelegenheid
occasion - bargain, koopje
occasioneel - incidenteel, onopzettelijk, terloops, toevallig
occident - avondland,westen
occidentaal - westelijk
occluderen - afsluiting, remmen
occlusie - afsluiting
occult - geheim, verborgen
occultatie - zonsverduistering
occulte handeling - tafeldans
occultisme - helderziendheid, parapsychologie, spiritisme, toverij
occupatie - bezigheid, emplooi, inbezitneming
occuperen - bezetten, bezighouden, optreden
oceaan - wereldzee, zee, waterplas
oceaanleer - oceanografie 
oceaanvlieger - Lindbergh 
oceaanvogel - albatros 
oceanenkunde - oceanografie 
oceanische eilandengroep - Melanesië, Micronesië,Polynesië
oceanograaf - Agassiz, Cook, Hjort, Maury, Ross, Scoresby 
ocelot - marapoet, serval, tijgerkat
och - ach, charme, helaas, wee,
och kom - gekheid, oele
ochloraat - demagoog, plebsleider, volksmenner
ochtend - v.m., (Eng.) a.m. , dageraad,  morgen(stond)
ochtendblad - AD, Telegraaf, Trouw, Vaderland, Volkskrant 
ochtendgetijde - priemen
ochtendgewaad - duster, kimono, negligé, ochtendjas
ochtendgloren - aanvang, dageraad, krieken, morgenstond 
ochtendgodsdienst - morgenbede 
ochtendhulde - aubade 
ochtendjas - duster, ochtendgewaad, peignoir
ochtendkleed - kimono
ochtendkrieken - dageraad
ocbtendmaal - ontbijt 
ochtendnevel - dauw
ochtendsignaal - reveille 
ochtendzang - aubade
octaaf - interval, octava, toonafstand, tijdperk
octaaf (Kal.) - ottava
octaaf plus terts - decime 
octaaffluit - piccolo
octachord - lier
octaëder - achtvlak
octaëdriet - anataas
octant - hoekmeetinstrument
octogonaal - achthoekig
octogoon - achthoekë
octopus - inktvis, poliep, sepia 
octrooi - gunstbrief, handelsmachtiging,  patent, privilege
octrooibrief - handvest
oculaire inspectie - ogenschouw
oculatie - enting
oculist - oogarts, oogheelkundige 
oculus - roosvenster
odalisk - concubine, dienares, (harem)slavin
ode - gedicht, hymne, jubelzang, lofdicht, loflied, lofzang, logos, vers, zang
odeon - muziektempel
odeur - geur, lodderein, lucht, parfum,  reuk(water)
odeurflesje - flacon
odieus - bezwerend,  ergerlijk, hatelijk, onuitstaanbaar
Odin - alvader, oppergod, Wodan
Odins paard - Sielpnir
odium - haat, vijandschap 
odol - mondwater
odometer - hodometer, pedometer, wegmeter
odontalgie - tandpijn
odontologie – gebidskennis, tandenleer
odorant - reukstof
Oclysaeus' vader - Laertes 
Odysaeus' vrouw - Penetope
Odysseus' zoon - Telemachos 
oedeem - waterzucht, zucht, zwelling
oefenaar - leermeester, oefenmeester, trainer 
oefenboot - tubboot (roeien)
oefenen - bekwamen, betonen, betrachten, exerceren, harden, stalen, studeren, trainen
oefenhout voor ballet - barre
oefening - exercitie, (muz.) etude, opdracht, schoolopgave, test, thema, training
oefening houden - maneuvreren
oefening in het schrijven van het gehoorde - dictee, diktee
oefening in het zingen - zangoefening
oefening in onderwijs - studie
oefeningleider - coach, trainer
oefenles van studenten - practicum
oefenlap voor eerste handwerklessen - merklap
oefenmeester - africhter, coach, drilmeester, instructeur, trainer, leermeester
oefen- of proeftijd - stage 
oefenpatroon - Marga
oefenplein - excercitieveld
oefenproeftijd - stage
oefenschool - leerschool
oefenstuk - etude, thema
oefenterrein van Sparta - (voetbalclub) Spangen
oefentijd - proeftijd, stage, stagiaat
oefenvertalIng - thema
Oeganda's hoofdstad - Entebbe 
Oegrische taal - Fins, Hongaars 
oehoe - arenduil, ooruil, ransuil
Oeralische taal - Fins, Hongaars, Laps, Samojeds
oekaze - bevelschrift
oeken - brommen, grommen, mompelen, pruttelen
oele - gein, gekheid, malligheid
oeloe - visuil
oen - domoor, mafkees, stommeling, sukkel, sul
oenig - onbenullig, sullig
oenologie - wijnleer
oer - oud, oorspronkelijk, primitief, ijzeroer
oer bevattende - oerig
oerachtig -  ijzerhoudend
Oeralische taal - Fins, Hongaars, Laps, Samojeeds
oeraliet - hoornblende
oerbank - oerlaag
oerbevolking - 
Aino (Japan), Maori(Nw. Zeeland), Dravida (Voor-lnd. en
Ceylon), Negrito (Austr.), Indianen (Amerika)
oerbos – jungle, oerwoud
oerbron - God, begin, oorsprong, origine
oerdier - aarddier, aueros, behemoth, brontosaurus,  dinosaurus, dinotherium, diplodocis, gigantosaurus, holenbeer, iguanodon, mammoet, mastodont, minosaurus, oeros, reuzenhagedis, reuzenluipaard
oerdieren - protozoa
oerdiertje - protozoön
Oerdoe - Hindostani
oerdom -  aartsdom, ezelsdom, imbeciel, oliedom, stom, uilig 
oerelen - morrelen, peuteren
oergeschiedenis - prehistorie 
oergesteente - magma, bazelt, graniet, lava
oergrond - primair
oerhagedis - brontosaurus, dinosaurus, gigantosaurus
oerhout - bitterzoet
oerig - oerachtig, ijzerhoudend
oerinsekten - protura
oerkracht in de kosmos - jin, jang
oerkrachten in de kosmos (Chin.) - tao
oerlaag - oerbank, koffiebank 
oermiddellandse zee - tethys
oermodel - prototype
oermens - Neandertaler, Neanderthaler
oeros - aueros
oeroud - aftands, eeuwenoud, overoud, stokoud
oeroude Weense muziek -  schrammel(muziek)
oeroude stad - Assur, Ninive, Ur
oerpaard  - eohippus
oerreus - Ymir
oerreus (Noorse myth.) - fornjotr
oersegment - somiet
oerstadium - begin, oorsprong, origine, prehistorie
oersterk - ijzersterk
oerstof - celstof, protoplasma 
oertaal - grondtaal
oertijd - archaeicum, prehistorie
oervogel - archaeopterix
oerwapen - knots
oerwoud – bushbush, jungle, oerbos, rimboe. wildernis 
oerwoud in het Amazonegebied - selva
oerwoud in Italië - Etruria
oerwoud in Siberië - Taiga
oerwoud in Zuid-Amerika - selva 
oesofagus - slokdarm
oester - fluim, kwalster, ostrea
oesterkwekerij - oesterbank
oester net - kor, korre
oesterteelt - ostreïcultuur
oestertraan (fig.) - parel
oestertijd - kortijd
oestervanger - oestervisser, scholekster
oestervisser - scholekster
oestradiol - eierstokhormoon, folliculine, menformon
oeteren - beuzelen, grommelen, mopperen, ploeteren
oets - boomezel,  heurst, mallejan, wagen
oetsen - bedriegen, beetnemen
oeuvre - werk
oever - boord, buitenrand, droge, grens, kaai, ka(de), kant, kust, rand, randje, riepe, rivierkant, wal(kant), waterkant, zeekant, zij, zijde
oeveraas- eendagsvlieg, efemeride, haft
oeveraquarium - paludarium
oeverbekleding - schoeiing, beslag
oeverbescherming - dijk
oeverbewoner - ripuariër
oeverdam - ka(de), kaai, wal
oevergewas - bies, dodde, kod, kodde, lies, lis, oeverriet papierriet, papyrus, riet
oeverkant - kade, wal  
oeverkruid - waterweegbree
oeverloos - grenzeloos, onbegrensd
oevernegge - eend
oeverpieper - kwikstaart
oeverplant - lis
oeverriet - halriet
oevervaart - cabotage
oeververbinding - brug, ferry, pont, tunnel, veer
oevervlechtwerk maken - tuinen
oeverzuring - waterzuring
of dergelijke - o.d.
Ofenpest - Boedapest
off side - buitenspel
offensie - belediging
offensief - aanval, aanvallend
offer - gave, gift, offerande, opoffering, slachtoffer
offer aan bacchus - libatie
offer van honderd stieren - bloedbad, hecatombe
offer waarbij bloed wordt vergoten - libatie, plengoffer
offeraar - doneur, gever, priester
offeraltaar - altaar, offertafel, outaar, outer
offerande - consecratie, mis, offer, offerplechtigheid, offertorium
offerbeeld - votiefbeeld
offerbeker - kelk
offerbrood - hostie, ouwel
offerbus - blok, offerblok
offeren - aanbieden, afstaan, betalen, dokken, geven, offreren, opdragen, prijsgeven, sacrificeren, schenken
offerfeest - offerande
offergave - oblatie, offergift
offergeld - offertorium
offergewaad - kazuifel, offerkleed
offerkleed - offergewaad
offermaaltijd - communie, communie, sedekah, offerande
offerplaat - offersteen
offerplaats - altaar, outaar, outer
offerplaats van kinderen (aan Moloch) - gehenna
offerplechtigheid - offerande
offerplechtigheid der katholieke kerk - eucharistieviering
offerschaal met het bloed van Christus - graal
offerschotel - patella
offertafel - altaar, outer
offerte - aanbieding, aanbod, bod, propositie, prijsopgave, voorslag,  voorstel 
offervaardig - gul, mild, royaal, vrijgevig, weldadig, welwillend 
offervinder - haruspex
office - suikerwerkerij
officiant -  ambtenaar, beambte
officie - ambt, ambtsbekleding, dienst, post, werkkring
officieel - ambtelijk, deftig, echt, erkend, geloofwaardig, vormelijk, wettig
officieel bericht - bulletin, communique
officieel erkennen - homologeren
officieel gastmaal - banket
officieel gehoor - audiëntie
officieel geschrift - akte, bul, codicil, diploma, exploot, oorkonde, pas, paspoort
officieel grensstuk - pas
officieel medisch handboek - farmocopee
officieel regeringsorgaan - staatsblad 
officieel schrijven - missive 
officieel stuk - acte, bul, codicil, diploma, exploot, oorkonde, pas, paspoort, testament, trouwboekje
officieel toegelaten - erkend
officiële aanvang van de bouw - eerstesteenlegging
officiële bekendmaking - afkondiging, besluit, communiqué, bulletin
officiële gehoorverlening - audiëntie 
officiële herdenking - feest
officiële in gebruikstelling - opeing, tewaterlating
officiele kleding - ambtsgewaad
officiele ontvangst - receptie
officiële plechtigheid - herdenking 
officiele verklaring - certificaat
officier - admiraal, bevelhebber, generaal, kapi¬tein, kolonel, luitenant, majoor, overste, ritmeester
officier bij cavalerie - ritmeester 
officier van gezondheid - regimentsarts
officier van justitie - prosecutor
officier van justitie in de middel eeuwen - drost
officierseetzaal en -dagverblijf op schepen, - messroom
officiersjas - boernoes 
officierskantine op schepen - mess, longroom 
officiersransel - musette
officieus - gedienstig, halfambtelijk, hulpvaardig, onofficieel, zijdelings
officina - boekdrukkerij
officinaal - geneeskrachtig, helend
officinalia - apothekerswaren, artsenijen
officio - ambtshalve
officium - ambt, dienst, plicht, officie 
offreren - aanbieden, opdragen, schenken, overhandigen 
offset - vlakdruk
offside - buitenspel
ofiet - groenmarmer, serpentijn, slangensteen,  talksteen,
ofiologie - slangenbeschrijving
ofir - Arabië, goudland, Indië
ofschoon - al, alhoewel, hoewel, hoezeer, of, ondanks, schoon, terwijl, trots,
oftalmie - oogontsteking
oftalmologie - oogziektenleer
oftalmoloog - oogarts
oftalmoscoop - oogspiegel
oftewel - alias
ogelijn - oogje, oogappel
ogen - beogen, blikken, doelen, kijken, mikken, smiezen, streven
ogen/hulp voor de - bril, lens, loep
ogenblik - amerij, effen(tjes), even, moment, mum, ommezien, oogwenk, poos, seconde, sekonde,  tel, tijdstip
ogenblik van gebeuren - tijdstip 
ogenblikje - amerij, even(tjes), moment, tel
ogenblikkelijk - dadelijk, direct, gelijk, meteen, momentaan, 
onmiddellijk, onverwijld, prontamente, subiet, terstond, momenteel
ogenblik van rust - pauze
ogendienaar - kruiper, vleier
ogenhulp - bril, lens, loep
ogenmedicijn -  ogentroost
ogenschijnlijk - apparent, blijkbaar, duidelijk, klaarblijkelijk, schijnbaar
ogenschouw - parade
ogentaal - blik
ogentroost - euphrasia
ogief - kruisboog, puntboog, spitsboog
ogivaal - spitsboogvormig
oir - afkomst, aver, kroost, nageslacht, nazaat, telg, zaad, afstammeling, nakomelingschap
okay - o.k.. boed
oké - akkoord, okido, uitstekend
oker - berggeel,  limoniet, hematiet
okeraarde - almagra
okerachtige verfstof - sienna
okido - akkoord, oke
okkernoot - notenboom, noteboom, okker, notelaar,  telnoot, walnoot
oksaal - koor, priesterkoor, zangerskoor
oksel - armholte, axilla, hoek
okselstuk van hemden - klink
oksenaar - horloge
oktober - wijnmaand
olderman - gildebestuurder
oleander - laurierroos, rozelaurier
oleaster - olijfboom
olefine - alkenen
oleïne - olievet
olie - aardolie, amandelolie, anijsolie, beenderolie, bronolie, castorolie, cederolie, citroenolie, eucalyptusolie, gasolie, haarolie, katoenolie, klapperolie, kokosolie, lampolie, lavendelolie, lijnolie, machineolie, nagelolie, oleïne, olijfolie, palmolie, patentolie, pepermuntolie, petroleum, raapolie, ricinusolie, rozenolie, slaolie, smeer, smeerolie, sneenolie, standolie, stookolie, teerolie, terpentijn, traan, vet, wonderolie
olie (Eng.) - oil
olie uit bladeren van de kajoet(h)boom - kajapoetolie (pijnstillend)
olie uit de absint- of   alsemplant - absintolie
olie uit een zekere vrucht - bergamotolie
olie uit eieren - eierolie
olie uit hars - terpentijn(olie)
olie uit kruidnagelen - nagelolie
olie uit nootmuskaat - macisolie
olie uit olijven - olijfolie, slaolie
olie uit oranjebloesem - neroli, neroliolie
olie uit ricinuszaden - castorolie, purgeermiddel, ricinusolie, wonderolie
olie uit rundvet, planten of zaden - boterolie
olie uit versteende vissen - ichtyol
olie uit vlaszaad - lijnolie 
olieachtig - onctueus, tranig, vet, vettig 
olieachtige stof uit fossiele vissen - ichtyol
olieachtige vloeistof - balsem, bitumen, creosoot, levertraan, olijfolie, slaolie, visolie
olieachtige vrucht - olijf
oliebak van een lamp - peer 
olieberg - hoogte, terp, vluchtheuvel
olieblauw - zwavelkoper
olieboer - olieman
oliebol - dronkemansgezicht, rekruut
oliebol met jam - nonnenfortje
olieboot - tanker, tankschip
oliebron - petroleumbron
oliecarter - oliezinkbak
oliedom - aartsdom, indom, oerdom, oerstom, olieslim, uilig
oliedom persoon - domoor, ezel, uilskuiken
olie- en azijnstel - opzetje
oliefabriek - olieslagerij
oliefabrikant - olieslager
oliegever - olienaald
olieglad - spekglad, spiegelglad
oliegroef - smeergroef
oliegroen - chromaatgroen
oliehef - oliedroesem
oliehoudend gewas - aardnoot, klapper, kokosnoot, koolzaad, olijfboom, pinda, raapzaad, ricinus, sesam, talkbes, vlas
oliehoudend zaad - katoenpit, raapzaad
oliehoudende hars - elemi(e)
oliehoudende tropische plant - sesam
olie-installatie - jaknikker
oliejas - regenjas
oliekan met tuit - lampet
oliekannetje - kit
oliekever - meiworm
oliekleed - presenning
oliekoek - charlatan, domoor, kwakzalver, lijnkoek, oliekoop, raapkoek,  sufferd
oliekop - oliepot
olielampje - nachtlichtje, pelita
oliemaatschappij - Avia, B.P. Caltex,  Chevron, Esso, Fina,  Shell, Total
olieman - machinesmeerder, olieboer
oliemeter - oleometer
oliën - smeren, vetten
olienoot - aardnoot, pinda
olieopslagplaats - olietank
oliepeil - olieniveau
olieperser - olieslager
oliepomp - jaknikker
olierijke vrucht - aardnoot, olijf, pinda, talkbes
olieslagerij - oliefabriek, oliemolen, oliestamperij, slagmolen,
olieslim - oliedom
oliesoort - gasolie, lijnolie, muntolie, notenolie, olijfolie, raapolie, rozenolie, santalolie, slaolie, smeerolie, stookolie
oliestof - elaine
oliesuiker - anijssuiker, glycerine, oliezoet
olie uit vlasdraad - lijnolie
olie uit zekere vrucht - bergamotolie
olievat - drum
olieverdamper - carburator 
olieverfdruk - oleografie
olieverfkwast - spalter
olieverkitsel - oliemastiek
olieverkoper - olieman
olievetstof - oleïne, oline
olievogel - Guarcharo
oliezaad - koolzaad, lijnzaad, sesam
oliezinkbak - oliecarter
oliezoet - glycerine, glycerol
oliezwart - lampzwart
olifant - dikhuid, elefant, jumbo
olifantsbeen - ivoor
olifantschildpad - reuzenschildpad
olifantsketel - bouilleurketel
olifantsleider - kornak, mahout
olifantssnuit - slurf, tromp 
olifantsspitsmuis - sprinspitsmuis
olifantstand - slagtand
olifantstor - olifantskever, snuitkever
olifantsvlinder - avondrood
olifantsziekte - elefantiasis, elefantiasius
olifantenoppasser - kornak
oligarchie - familieregering
oligargische aandelen - prioriteitsaandelen
oligo -klein, weinig
ollgochronisch - kortstondig, vluchtig
oligofreen - achterlijk, zwakzinnig
oligofrenie - achterlijkheid, zwakzinnigheid
oligotroof - voedselarm
oligotroof veen - hoogveen, sphagnum
olim - eens, eertijds, voorheen, voormaals, vroeger, weleer
olla podrida (Sp.) - allegaartje, mengelmoes, poespas
olm - iep, ulmus
olmkruid - moerasspirea
olms - gek, kinds, oud
oloe - visuil
olomouc - Olmütz
olijfachtige plant - es, liguster, olijf, sering
olijfboom - oleaster
olijfgroen of bruinedelgesteente - kaneelsteen (lijkt op de
 hyacint)
olijfolie - boomolie, genuaolie, maagdenolie, provenceolie
olijftak - vredessymbool
olijk - boertig, grappig, guitig, koddig, leuk, luimig, slim, snaaks, guitig
olijke kwant - guit
olijkerd - clown, grapjas, grappenmaker, guit, klown, kwant, nar, pias, schalk, slimmerd, snaak
olIjvenboomgaard - olijfhof'
Olympisch comité - O.C.
Olympische spelen - olympiade, sportmanifestatie
olijvenboomgaard - olijfhof
om - ana(Gr.), omdat, omheen, omstreeks, omtrent, ongeveer, para (Gr.), rond, rondom, teneinde, vanwege, verstreken, voorbij, wegens, zoals
om aalmoes te vragen - bedelen
om afscheid te nemen - o.a.t.n., p.p.c.
om bazuinen - rondvertellen
om de onderkant - onderom
om deze reden - hierom
om die reden - daarom, deswege, vandaar
om een voorbeeld te noemen - b.v., bijv., e.c., e.g.
om en nabij - circa, omstreeks, ongeveer, omtrent
om en om - beurtelings, afwisselend 
om hebben - dragen
om het even - effen, egaal, gelijk, glad, eender
om het middel binden - aangorden
om het middelpunt gelegen - centraal
om kort te gaan - afijn, enfin 
om niet - cadeau, gratis, present, pd(prodeo)
om reden dat - omdat
om te bedanken - p.r. ,
om te beginnen - (voor)eerst
om van te smullen - gebak, heerlijk, taart, zalig,
om welke reden - waarom
om wie men algemeen lacht - risee
oma - grootmama, grootmoeder, omoe, opoe
omagra - schouderjicht
omalgie - schouderpijn
omarmen - omhelzen, omstrengelen, pakken
omarming - accolade, akkolade, embrassement, omhelzing, vereniging
omballing - rommel
omber - bergbruin, umbra
ombervogel - hamerkop
ombeurten - afwisselend, beurtelings
ombiliek - navelpunt
ombinden - omgorden
omblad - binnendek
omboorden - omzomen
omboordsel - chenille, kreel, kriel (van een hoed), rand
omboordsel van goud - of zilverpassement - chamarrure
ombrelle - paraplu, parasol
ombrengen - doden, uitroeien, vermoorden
ombrometer - regenmeter
ombudsman - gemachtigde
ombuigen - omslaan, inflecteren, verbuigen
ombuiging - contorsie, reclinatie, retroversie, terugbuiging ombuiteling - salto
omdat - aangezien, daar, dewijl, naardien, nademaal, nu, onlangs, poos, redengevend, terwijl, vermits, want, wel, wijl, wijle
omdelven - omgraven, omspitten  
omdijkt land - polder, waard, woerd
omdoen - aangorden, omspitten, omslaan
omdoening - drukte, omslag, 
omdolen - dwalen, rond(zwerven), waren
omdoling - peregrinatie
omdopen - debaptiseren, herdopen
omdraai - keer, omkering, ommekeer, wenteling, wending 
omdraaien - draaien, keren, wenden 
omdraaiing - renverse, renverse, rotatie, tour
omduikelen - omrollen, omvallen
omdijkt land - polder, waard, woerd
omega - einde
Ome Jan - lommerd, lombard, pandjeshuis
omelet - eierpannenkoek, struif
omen - (voor)teken
omfalos - navel
omfloerst - getoileerd
omgaan - gebeuren, geschieden, omvallen, leven, omlopen,
rondgaan, rondlopen, verkeren, verstrijken, voorbijgaan, voorvallen
omgaand - meteen, onmiddelijk
omgaan met - hanteren
omgang - contact, galerij, kontakt, loop, omloop, omwenteling, optocht, processie, relatie, ronde, rondgang, rondlopen, stoet, trans, verkeer, verkering, wending
omgang hebben -verkeren
omgang van een toren - trans 
omgangsmiddel - taal
omgangstaal - spreektaal 
omgangstaal in Suriname - Negerengels, Papiamento
omgangsvormen - etiquette, manieren, protocol
omgebogen bord ter zijde van een ploeg - rister, riester, strijkbord
omgebogen buis - hevel 
omgebogen metalen rand - fels, flens
omgebogen stuk ijzer - pook 
omgedraaid - andersom, omgekeerd,verwisseld
omgekeerd - achterstevoren, andersom, averechts, blik (kaartterm), bloot, daarentegen (d.e.t.), invers, invert, omgedraaid, omgewend, ondersteboven, open, overhoop, tegengesteld,  
omgekeerd beeld - negatief 
omgekeerd eivormig - obovaal
omgekeerd lichtbeeld - negatief
omgekocht - corrupt
omgekromd schaafsel - krul
omgekrulde hoek van bladzijde - ezelsoor
omgelegen - omliggend
omgelegen land - omstreken
omgeploegd weiland - groes, groeze
omgerold - omgekruld
omgeslágen deel van een kledingstuk -omslag, opslag
omgeslagen jaspand - lapel, revers 
omgeslagen jasrand - revers
omgeslagen rand - lapel, omleg, omslag, rand, revers, zoom
omgeslagen zoom van een kleed - rabat
omgespen - omgorden
omgevallen - gekanteld
omgeven - bekleed, ombinden, omgrenzen, omhuld, omklemmen, ommuren, omrasteren, omringen, omsingelen, omtogen, omwoelen
omgeven door een kring - kreits
omgeving - atmosfeer, buurt, contrei, decor, dreven, entourage, kader, milieu, nabijheid, omstreken, omtrek, sfeer, streek,
omgeving waar men zich thuis voelt - element
omgeving waarin men leeft - milieu, sfeer
omgevouwen hoek van een bladzijde - ezelsoor
omgezetene - omwoner
omgezoomde kant - zoom
omgieten - overgieten
omgooien - omkieperen, omkegelen, omslaan, omsmijten, omverwerpen,  omwenden
omgorden - gereedmaken, ombinden, toerusten,
omgrenzen - afbakenen
omhaal - bedoening, drukte, gedoe, heisa, krul, omslag, omweg, ophef, poeha, rompslomp, soesa
omhaal van woorden - digressie, omweg, preambule, uitwijding
omhakken - kappen, kerven, kloven, loskappen, omgraven, omhalen, omkappen, 
omhulling van een of meervruchten - napje
omhulsel - bedekking,  bolster, cocon, dop, bast, doos, etui, hoes, hul, huls, integument (huid), kaft, kap, kas, koker, korst, lichaam, map, omkleding, omwikkeling, omwindsel, pel, schaal, schede, schee, schil, tunica, vel, omwindsel, vlies, zemel
omhulsel van bloemen - schutblaadjes
omhulsel van de muskaatnoot - foelie
omhulsel van een bloempot - cachepot
omhulsel van een boek - kaft, kapitorie, omslag
omhulsel van een brief - enveloppe
omhulsel van een lamp - kap, lampekap
omhulsel van een lichtbron - lantaarn
omhulsel van een patroon - kardoes
omhulsel van een schaaldier - schelp
omhulsel van graanvruchten - kaf 
omhulsel van het zaad - zaadhuis, zaadhuisje
omhulsel van mes - schee, schede
omhulsel van poeiers - ouwel
omhulsel van rupsen - cocon 
omhulsel van vruchten - pel, schil
omhulsel voor een zwaard - schede
omhulsen van spieren - perimysiurrt
omineus - onheilspellend 
omineuze stad in W. Vlaanderen - Ieperen
omissie - nalatigheid, uitlaten,  uitlating, verzuim, weglating  
omitteren - overslaan, vergeten, weglaten,
omkaderen - enkadreren, omlijnen, inlijsten
omkantelen - kiepen, omslaan
omkantijzer - omzetijzer, randijzer
omkappen - omhakken, vellen
omkeer - drama, inkeer, ommekeer, peripetie, revolutie, terugkeer, verandering, wending
omkeerbaar - reversibel
omkeerwoord - palindroom
omkegelen - omgooien, omverwerpen
omkenteren - converteren, draaien, keren, omkeren, kantelen,
 omdraaien, omwenden, renverseren, wenden
 omkeren - draaien, kantelen, keren, omdraaien, omkiepen, teruggaan, wenden, wentelen 
omkering - draai, interversie, inversie, kentering, omgooien, omkieperen, ommekeer, omwerpen, wending, wenteling
omkieperen - omgooien
omklappen - ompraten
omkleden - bedekken, bekleden, draperen, hullen, 
omkleden - bedekken, verkleden
omkleding   bedeksel, drapering , omkleedsel, verkleding 
omkleedsel - enveloppe, hoes, kaft, kleed, omhulsel, omkleding omslag, overtrek, sloop, tijk
omklemmen - omkluisteren, omknellen, omvatten
omklinken - kantelen, omslaan
omkloppen - dooreenkloppen
omkluisteren   omklemmen 
omklutsen - dooreenklutsen, mengen
omkomen - creperen, doodgaan, sneuvelen, sneven, sterven, stikken, vergaan, verliezen, verongelukken
omkoopbaar   corrupt, louche, onbetrouwbaar, oneerlijk, onguur, veil, venaal, verleidbaar
omkoopbaarheid - corruptie, veilheid, venaliteit
omkoopgeld - fooi, omkoopsom, smeer, steekpenning
omkoopsom - smeergeld
omkopen - corrumperen, veilen
omkoperij - corruptie, subornatie
omkrommen - kromtrekken
omkukelen - omvallen
omkwakken - omgooien, omverwerpen
omkijken - omzien, rondzien, terugkijken
omlaag   beneden, benee, neder, nederwaarts, neer(waarts), terneer, zakken, zakkende
omlaag gaan - af(dalen), neerdalen, neergaan, zakken
omlaag ploffen - neerstorten, vallen
omladen - overladen, overstouwen
omlauweren - bekransen, bekronen
omleg - omslag, zoom
omlegeren - insluiten, omsingelen
omleggen - stulpen
omlegging - deviatie, omleiding
omlegsel - boord, rand
omleiding - omlegging
omliggend - naburig , omgelegen, omgeving
omliggend land - buurland, entourage, omtrek
omloop - circuit, circulatie, criterium, fijt, gaanderij, galerij, koers, kringloop, omwenteling, overloop, ronde, rondgang, roulatie, trans, verzwering, wandeling 
omloop aan de vinger - fijt, panaritium
omloop van een windmolen - zwikstelling
omloopdijk   ringdijk
omlooptijd van de maan   lunatie 
omlopen - circuleren, omgaan,  omwentelen, rondlopen, rouleren,
verstrijken, voorbijgaan
omlijnen - afbakenen, begrenzen, concretiseren, omkaderen
omlijning - afbakening, delineatie, kader, omtrek
omlijsten - encadreren,  omkaderen
omlijsting - architraaf, encadrement, entablement, kader, lijst, montuur, passepartout, raam, rand,  rollaag,
omlijsting van een bril - montuur 
omlijsting van een opening - chambranle
omlijsting van een prent - passe-partout
omlijsting van een raam of deur - entoblement, kozijn
omlijsting van een schilderij - lijst, kader
ommanteling   versterkingsgordel 
ommegang   gaanderij, ronde, rondgang
ommekant   keerzijde
ommekeer   draai, inkeer, kentering, omkering, ommezwaai, revolutie,verandering, wending, wenteling
ommeland - landstreek
ommestaand - keerzijde, omstaand, rondom
ommetje   kuier, loopje, omweg, wandeling(etje) 
ommezien - handomdraai, ogenblik, oogwenk
ommezijde - keerzijde
ommezwaai - ommekeer, wenteling
ommuren - omwallen
ommuring - muurwerk, vestingmuur
ommuurde stad - veste
omnia - alles, elk, ieder
omnibus - autobus, boemeltrein, stadsbus, stoptrin, trolleybus
om niet - P.D. prodeo
omnipotent   almachtig, alvermogend
omnium - wedren
omnivoor   alleseter
omnivoren - beer, mens, varken
omoe   grootmoeder
omofaag - vleeseter
omoogje - picot
omperking -  afrastering, omheining, schutting
ompraten - bekeren, bewerken, overhalen, overreden
ompunt - middelpunt
omranden - margineren
omranding    lijst
omreden - omdat
omrekenen - reduceren
omringen - cerneren, insluiten, omgeven, omsluiten, omsingelen
omringende gracht - singel
omroepen - aankondigen, bekendmaken, uitzenden
omroepvereniging   avro, e.o., kro, ikor, ncrv, nos, sbs, tros, vara, veronica, vpro, 
omroeper - bellenman
omroepinstallatie - radio
omroepwagen - geluidswagen
omroeren - mengen, mixen
omrollen - kantelen, omduikelen, omrollen, tuimelen
omruilen - omwisselen, ruil, verruilen, verwisselen
omruiling - changement, conversie, echange, inwisseling, omruil, omwisseling, ruil, ruiling, uitwisseling, verandering, verwisseling
omschakelen - overschakelen, veranderen
omschansing - ommuring, schanswerk
omscholen - heropleiden
omschreven - circumscript
omschreven klank - velaar
omschrift van een munt   legende, randschrift
omschrijven - aanduiden, aangeven, bepalen, definiëren, parafraseren, uitduiden
omschrijving   bepaling, aanduiding, definitie, determinatie, parafrase, perifrase, signalement
omschrijving in woorden - circumlocutie
omschrijving van bouwwerk   bestek 
omsingeld - ingesloten
omsingelen - belegeren, cerneren, insluiten, omlegeren, omringen
omsingeling   beleg(ering), insluiting 
omslaan - aandoen, begroten, kantelen, kapseizen, kenteren, keren, kiepen, kieperen, neerslaan,ombuigen, omdoen, omdraaien, omkeren, omklinken, omrollen, omvallen, omvouwen, verdelen (gelijkelijk), wenden
omslaan van belastingen - repartitie
omslaan van een schip   kapseizen 
omslaan van het achterste zeil - gijpen
omslachtig - breedvoerig, langdradig, verbeus, wijdlopig
omslachtig geheel van  woorden - tirade
omslachtige drukte   rompslomp 
omslachtigheid - breedvoerigheid, omhaal, prolixiteit, wijdlopigheid
omslag - allegatie, band, belasting, briefomslag, compres, couvert, doek, drukte, enveloppe, etui, gedoe, hoes, kaft, last, lust, map, moeite, naloop, omhaal, soesa, toestand, zak
omslag aan een kleed - overslag
omslag in de handel - peripetie
omslag met documenten - actetas
lapel, revers 
omslag van een gordijn - rabat
omslag van een kleed - rabat
omslag voor een boek - map
omslag van jas   lapel, revers 
omslagboor - zwengelboor
omslagdoek - shawl
omslagdoekje - sjaal, sjaaltje, stola, tissu
omslager   omroeper
omslagrok (Ind.) - sarong
omslagvel van boeken - jacket
omslenteren - ronddwalen, rondslenteren
omsloten ruimte - stal
omsloten stuk grond - erf, kraal, reservaat, tuin, wildbaan
omsloten stuk grond met fruitbomen - bogaard, boomgaard
omsloten stuk land - erf, gaard(e), tuin
omsloten waterkom in een tuin - vijver
omsluieren - voileren
omsluiten   beteugelen, cerneren, enclaveren, inhouden, bevatten, impliceren, insluiten, omringen, omvademen, omvamen, omvangen, omvatten
omsluitend bouwsel - ombouw
omsluiting - afrastering, enclavement, hekwerk, omheining, schutting
omsmeden   hersmeden, raffineren 
omsmelten - hersmelten, raffineren
omsmijten - omgooien, omsnoeren, omvergooien, om(ver)werpen, vernielen, verwoesten
omspaden   omspitten, omwerken, omgraven, vernielen, verwoesten
omspannen - omvatten, omsluiten, omvamen
omspitten - omdelven, omgraven, omspaden, omwerken
omspringen - (be)handelen, omgaan, omverspringen
omstampen - omschoppen
omstander - ooggetuige, toeschouwer 
omstanders - publiek, toeschouwers
omstandig   ampel, breed(voerig), circumstantieel, gedetailleerd, angdradig, nauwkeurig, particulier, uitgebreid, uitvoerig,wijdlopig
omstandig beschrijven - detailleren
omstandig in alle bijzonderheden vertellen - particulariseren
omstandigheden   milieu 
omstandigheid   bedoening, breedvoerigheid, circumstantie, eventualiteit, factor, feit, gebeurtenis, gelegenheid, geval, kwestie, situatie, toestand
omstandigheid die iets doet geschieden - aanleiding
omstandigheid die moeilijkheden veroorzaakt - bottleneck, dilemma, knelpunt
omstandigheid die soms gevolgen heeft - aanleiding
omstandigheid waarin men terecht komt - gedoe
omstandigheid waarvan de werkelijkheid  vaststaat - feit
omstandig spreken - uitweiden
omsteken - arborteren
omstevenen - omvaren, omzeilen
omstoeien - dartelen, dollen, ravotten, robbedoezen
omstorten - omverwerpen, vernielen, verwoesten
omstoten - omverwerpen, vernietigen
omstreden - betwist
omstreden gebied aan de Israëlische grens - Golan
omstreden punt - geschilpunt, twistpunt
omstreeks   circa, nabij, nagenoeg, omennabij, ongeveer, omtrent, plusminus, rond
omstreken - banlieu, buurt, omgeving, entourage, omtrek
omstreken van grote stad - banlieue
omstrengelen - omarmen, omklemmen, omsluiten, omsnoeren, 
omsukkelen, omvallen, omvatten
om te bedanken - P.R.
omtellen -  aftellen
omtocht   omgang, optocht 
omtoeteren - rondvertellen, uitbazuinen
omtogen - bedekken, bekleden, bekleed, omgeven, omhuld, 
omhullen, omtrekken, omtijgen
omtoveren - herscheppen, veranderen, vervormen
omtrek - bereik, boord, buitenlijn, buurt, contour, entourage, grenslijn, lijn, nabijheid, omgeving, ommeland, omstreek, omstreken, omvang, perimeter, rondte, rand, silhouet, 
omtrek die bij de hand is - (hand)bereik
omtrekken - afbakene, afperken, omhalen, omhullen, omtogen, omtijgen
omtreklijn - contour
omtreksvorm - contourvorm
omtrent   aangaande, betreffende, circa, inzake, nabij, nopens, omstreeks, ongeveer, plusminus, rondom, zowat
omtuimelen - ombuitelen, omvallen
omtuining - hekwerk, omheining, schutting
omtijgen - omhullen, omtrekken
omturnen - veranderen
omvaamd   omspannen
omvallen   kantelen, kapseizen, kieperen, omduikelen, omkieperen, omkukelen, omslaan
omvang - afmeting, bereik, bestek, betekenis, circumferentie, dikte, enceinte, extentie, grootte, hoegrootheid, kanten, omtrek, perimeter, portee, ruimte, sfeer, tour, uitgebreidheid, uitgestrektheid, volume, wijdte
omvang van acht tonen   octaaf 
omvang van menselijke stem   diapason
omvangen - omvatten, omgeven, inhouden, involveren
omvangrijk   breed, dik, groot, lijvig, ruim, uitgebreid, uitgestrekt, veelomvattend, vet, volumineus
omvat het noordelijk gedeelte van Syrië   Aleppo
omvatten - begrijpen, bestaan, bevatten, behelzen, encadreren, impliceren, includeren, inhouden, intomen, involveren, meebrengen, omgeven, omhelzen, omklemmen, omringen, omsingelen, omsluiten, omspannen, omvangen, ophouden, recluteren
omvatting - kader, lijst, montuur,  omlijsting
omver   andersom, omgevallen, ondersteboven, onderuit,  overhoop 
omverblazen - doodschieten, fussileren, neerknallen, neerschieten, omverlappen
omvergooien - kantelen, omgooien, omsmijtenvloeren, verijdelen,  vloeren
omverhalen   afbreken,  ruïneren, slopen, vernielen, vernietigen, verwoesten
omverhalen van bomen - rooien
omverpraten - omturnen, overhalen, overreden, overtuigen
omverrukken - neerhalen, omrukken, vernielen, verwoesten
omverslaan - kantelen, omkiepen
omverwerpen - omgooien, omkegelen, omslaan, omsmijten, renverseren, verijdelen
omverwerpend   subversief 
omverwerping - demolitie, eversie
omvlochten drankfles   mattekeesje 
omvormen   reformeren, transvormen
omvormer - transformator
omvorming - metamorfose, reforme, transformatie, vervorming
omvouwen - omslaan
om wat - waarom
omweg - detour, kronkelweg, omhaal, ommetje
omwenden - draaien, keren, omkeren
omwentelen - rollen, omdraaien, omkeren, zwenken
omwenteling   draaiing, keer, omdraaiing, ommekeer, ommezwaai, omwending, oproer, opstand, revolutie, ronddraaiing, rotatie, toer, tour, verandering, wending,
omwentelingsgezind   revolutionair 
omwentelingslichaam   rotor 
omwerken - ploegen, spitten, verzetten
omwerpen - omgooien, omsmijten
omwerping - subversie
omwikkelen - inrollen, omhullen
omwille van - vanwege, wegens
omwinden - wikkelen
omwindsel   omhulsel, bedekking 
omwisselen   ruilen, inruilen, omruilen, verruilen 
omwisseling – ruil
omwisseling van geld - change
omwoeld koper- of ijzerdraad in vrouwenmuts - karkas
omwoelen   omwerken, dooreen woelen
omwoelen van grond - eggen, ploegen, spitten
omwonden ijzerdraad - lalton
omwonen - perioeci
omwoners - buren
omzagen - kappen
omzagen van bomen - vellen
omzeilen   ontlopen,ontwijken, vermijden 
omzendbrief   circulaire, missive, rondschrijven
omzet - afname, afzet, debiet, handel, slijterij, verkoop
omzetten - converteren, konverteren, omstempelen,
permuteren, verwisselen
omzetten in geld - verzilveren
omzetting - inversie
omzetting in geld - monetisatie, realisatie
omzetting van klanken - metathesis, transponatie, transponering 
omzetting van schuld met lagere rente - conversie
omzetting van voedingsstoffen - assimilatie
omzetting van voedingsstoffen   assimilatie
omzichtig   bedachtzaam, behoedzaam, diplomatiek, menageus, diplomatisch, voorzichtig
omzichtigheid   beleid, tact
omzien - omkijken
omzoming   rand, boord
omzwaai   breedvoerigheid, omhaal, omslag  
omzwaaien - cirkelen, draaien, omslaan, omturnen, omwenden, rondzwaaien, zwenken
omzwachtelen - verbinden
omzwalken - omdolen, omzwerven
omzwenking met de voet - draaisprong
omzwerven   (om)dolen, (om)dwalen 
omzwervend - vulgivaag
omzwerving - dooltocht, dwaaltocht, odyssee, peregrinatie,
vagabondage
onaandachtig - onattent, onoplettend, verstrooid
onaandoenlijk   apatisch, flegmatiek, flegmatisch, frigide, glashard, hard, koel, koud,  laconiek, ongevoelig, onverstoorbaar
onaandoenlijke man - stoïcijn
onaandoenlijkheid - apathie, flegma, ongevoeligheid, soliditeit
onaangedaan - koud, ongeroerd, ongevoelig, ijskoud
onaangekondigd - onaangemeld, ongemeld
onaangenaam   akelig, bar, belabberd, beroerd, desgreabel, ellendig, eng, gemeen, guur, hatelijk, hinderlijk, honend, knorrig, krenkend, kwaad, kwetsend, lastig, lelijk, mishaaglijk, misselijk, mottig, naar, nurks, onaardig, onbehaaglijk, ongenietbaar, ongenoeglijk,  ongepast, ongevallig, onplezierig, ongezellig, onhebbelijk, onprettig, onsmakelijk, onwelgevallig,  onwelkom, pestilent, pijnlijk, smadelijk, spijtig, verdrietelijk, verdrietig, vervelend, zuur
onaangenaam geluid   gekras, gepiep, krassen
onaangenaam gevoel   angst, jeuk, krieuwel, kriebel, onlust, pijn
onaangenaam gezicht - tronie
onaangenaam hard   rauw, ruw 
onaangenaam koud   guur, kil 
onaangenaam maken - bederven, vergallen, verpesten
onaangenaam persoon - akeling, engerd, etre, kniesoor, naarling, nurks
onaangenaam ruiken - stinken
onaangenaam smakend - bitter, flauw, sterk, garstig, ranzig
onaangenaam weer   noodweer 
onaangenaam werkje – akkefietje, corvee
onaangenaam zoet   miers, mierzoet 
onaangenaamheid - bitterheid, desagrement, krakeel,
last, moeilijkheid, pestilentie, proef, toetsing
onaangename bejegening - terging
onaangename discussie - twistgesprek
onaangename droom - nachtmerrie
onaangename drukte - last
onaangename ervaring - flop
onaangename gelaatsuitdrukking - grijns,  sneer
onaangename gesteldheid - buikpijn, hoofdpijn, kater, koliek, koorts, maagpijn
onaangename geur   stank 
onaangename gevolgen hebben - aanbranden
onaangename gewaarwording   angst, buikpijn, kiespijn, maagpijn, malaise, onbehagen, pijn, schrik, vrees,
onaangename kerel - barbaar, beul, bloedhond, bullebak, dondersteen, egoïst, genieperd, monster, onmens, pestkop, plaaggeest, tiran
onaangename natte koude   kilheid, kilte
onaangename onderbreking   storing 
onaangename reuk   stank, luchtje 
onaangename taak   akkefietje, akkevietje, penitentie
onaangename tijding   jobstijding
onaangename verblijfplaats   bak, cel, erebus, gevang(enis), hel, lik, nor, petoet
onaangename vertrekking van het gelaat   grijns
onaangename vrouw   kreng, feeks, tang
onaangepast   asociaal 
onaangeraakt   gaaf, heel, intact, maagdelijk, onberoerd, ongerept 
onaangeroerd   gaaf, heel, intact, maagdelijk, ongerept, ongeschonden, volledig
onaangeroerd zijn - liggen
onaangestoken - onbesmet
onaangetast - maagdelijk, onaangeraakt, onaangeroerd,
onbetreden, ongerept, rein, zuiver
onaangevochten - onbetwist
onaangezien   alhoewel, niettegenstaande 
onaanlokkelijk - onaantrekkelijk, onbekoorlijk
onaannemelijk - fabelachtig, fantastisch, inacceptabel, ongeloofbaar, ongelooflijk,ongeloofwaardig, verwerpelijk 
onaanraakbaar   taboe, heilig 
onaantastbaar   heilig, ongerept, onkreukbaar, onschendbaar,  taboe
onaantrekkelijk - lelijk, onaanlokkelijk, onbekoorlijk, ongevoelig
onaanvaardbaar - verwerpelijk
onaanvechtbaar   evangelie 
onaanzienlijk   futiel, gering, klein, miniem, nederig, nietig, obscuur, onbeduidend, onbelangrijk, onbetekenend, onooglijk, ootmoedig, smal
onaanzienlijk dorp   negorij, gat, gehucht
onaardig   bars, bits, koel, lelijk, nors, onaangenaam, onbeleefd, onbevallig, onheus, onplezierig, onvriendelijk
onaards - hemels
onachtzaam   achteloos, inattent, nonchalant, nalatig, onattent, onoplettend, onverschillig, onvoorzichtig, slordig, verzuimachtig, zorgeloos 
onachtzaamheid   aanhoudend, achteloosheid, contenu, achteloosheid, nalatigheid, negligentie, onoplettendheid onafgebroken, slordigheid, steeds, voortdurend
onadellijk - laag, onedel
onadellijke bij de Romeinen - plebejer
onaf - niet klaar, onafgemaakt, onvoltooid
onafgebroken - aaneengeschakeld, aanhoudend, alaan, aldoor, altoos, altijd, bestendig, blijvend, continu, doorlopend, eeuwig, gedurig, geregeld, gestaag, gestadig, lijfelijk, ononderbroken, onophoudelijk, onverpoosd, permanent, perpetueel, regelmatig, staag, steeds, uitentreuren, voortdurend
onafgebroken harde storm - staagorkaan
onafgebroken naar één punt kijken   ogen, staren, turen
onafgekort - voluit
onafgemaakt   onaf, onafgewerkt, onvoltooid
onafgemaakt beeldwerk - torso (van Hercules)
onafgerichte soldaat - recruut
onafgewend - onafgebroken, onophoudelijk
onafgewerkt - onvoltooid, ruw
onafhankelijk   autonoom, eigenmachtig, independent, liberaal, merdeka, onbelemmerd, ongebonden, vrij,  zelfstandig
onafhankelijk maken - immediatiseren
onafhankelijk vorst - souverein
onafhankelijkheid   autonomie, independentie, vrijheid, zelfbestuur,  zelfstandigheid 
onafkeerbare toekomst - lot, noodlot
onaflosbaar - inconvertibel
onaflosbare Nederlandse staatsschuldbrief - integraal
onafscheidbaar   onafscheidelijk 
onafscheidelijk   adherent, connex, inseparabel, onafscheidbaar, verknocht
onafscheidelijk behorend bij - adherent
onafscheidelijk verbonden   adherent, inherent, innig
onafscheidelijke tweelingbroers – dioscuren
onafwendbaar   onontkoombaar, inevitabel, noodzakelijk, onvermijdelijk
onafwendbaar gevolg - noodzaak
onafwendbaar kijken - staren
onafwendbare macht   noodlot 
onafzetbaar - inamovibel, onafzettelijk
onafzetbaarheid - inamovibiliteit
onafzienbaar - eindeloos,  onafzienlijk, onbegrensd
onafzienbare tijdsruimte - aeon
onalledaags   bijzonder, bizonder, buitengewoon, extra
onanie - zelfbevrediging
onappetijtelijk   onfris, onguur, onsmakelijk, vies
onarglistig - oprecht
onattent   nalatig, onachtzaam, onoplettend, onverschillig
onbaatzuchtig   altruïstisch, belangeloos, caritas, edelaardig, edelhartig, edelmoedig, onzelfzuchtig
filantropie, gul, naastenliefde, royaal, vrijgevig,
onbaatzuchtig mens - altruïst, begunstiger, filantroop, goedbloed, leidsman, Maecenas, mensenvriend, weldoener
onbaatzuchtigheid   altruïsme, caritas, filantropie, naastenliefde
onbarmhartig - barbaas, genadeloos, gevoelloos, hard, inclement, koud, liefdeloos, meedogenloos, ongenadig, ongevoelig, wreed
onbarmhartig mens - tiran, wreedaard 
onbarmhartige (de) - Nero
onbarmhartigheid - hardheid, meedogenloosheid, wreedheid
onbebouwd   braak, braakliggend, kaal, leeg, novaal, onontgonnen, wild, woest 
onbebouwd gebied   plein, vlakte, woestijn
onbebouwde grond - dries
onbebouwde grond om huis - werf
onbebouwde ruimte in een stad - plein 
onbebouwde vlakte - steppe, woestijn
onbedaarlijk   hevig, onstuimig
onbedaarlijk lachen - schateren
onbedacht - onberaden, onnadenkend, voorbarig
onbedacht handelend - voorbarig
onbedachtzaam   doldriest, doldriftig, dolzinnig, driest, lichtvaardig,  lichtzinnig, onbekookt, onbesuisd, onbezonnen, onnadenkend, onstuimig, roekeloos, voorbarig, woest, ijlhoofdig,
onbedachtzaamheid - inconsideratie, onbezonnenheid, onnadenkendheid
onbedeesd - koen, onbeschroomd,  vrijmoedig
onbedekt   bloot, kaal, naakt, ontbloot, openlijk 
onbedorven   fris, gaaf, gezond, ingénu, maagdelijk, naïef, onschuldig, onwetend, pluis, rein, vers, zuiver 
onbedreven   links, nieuw,  onbekwaam, onervaren, ongemanierd ongeoefend, onhandig, plomp, zonderling
onbedreven persoon - klungel, kruk, stuntel
onbedrieglijk  oprecht
onbedrukt - blanco, leeg, wit
onbeducht - dapper, onbevreesd, stoutmoedig
onbeduidend   alledaags, armzalig, banaal, bedroevend, beuzelachtig, dom, eenvoudig, flatulent, frivool, futiel, geesteloos, gering, hol, irrelevant, kinderachtig, klein, leurachtig, licht, lorrig, nietswaardig, minderwaardig, miniem, nestig, naïef, nietig, nietszeggend, onbelangrijk, onbenullig, onbetekenend, onnozel, onooglijk, pygmeeïsch,pover, prullig, tenger, triviaal, ijdel,
onbeduidend dichtwerk - gerijmel
onbeduidend gebabbel - klets
onbeduidend geval   futiliteit, kleinigheid, nietigheid, nulliteit
onbeduidend iets - prul, vod
onbeduidend persoon   lor, nietsnut, nul, prul,
onbeduidend vertelsel - beuzelarij
onbeduidende persoonlijkheid - nulliteit
onbeduidende plaats   negorij, gehucht
onbeduidende zaak   beuzeling, kleinheid, nesterij, nietigheid, wissewas onbeduidendheid - exiguïteit,  nietigheid, nulliteit 
onbedwingbaar - adamant, onbeteugelbaar, onbetoombaar, onblusbaar, ontembaar, tomeloos
onbedwongen - ongetemd, vrij, wild, woest
onbedijkt land - kwelder, schor
onbegaan   onbetreden 
onbegaanbaar - impracticabel
onbegonnen - eeuwig, oneindig, onmogelijk
onbegonnen werk - sisyfusarbeid, sisyfuswerk
onbegrensd - eindeloos, grenzeloos, mateloos, oeverloos, onafzienbaar, onbepaald, onbeperkt, ongelimiteerd, onmetelijk, onuitvoerbaar, uitgestrekt
onbegrensdheid - infiniteit
onbegrijpelijk   duister, diepzinnig, geheimzinnig, grenzeloos, inconcevabel, mysterieus, onbevattelijk, ondoorgrondelijk, onduidelijk, onnaspeurbaar, onverklaarbaar, onverstaanbaar,  raadselachtig, verward, vreemd, wonderbaar, wonderbaarlijk, wonderlijk,
onbegrijpelijke spreuk - orakelspreuk
onbegrijpelijke zaak   mysterie 
onbegroeid - kaal
onbehaaglijk   akelig, gedeprimeerd, gènant, kil, koud, malaise, naar, onaangenaam, onbevallig, ongezellig, onprettig, vervelend
onbehaaglijk gevoel   kou, onrust, onvrede, schuld
onbehaard - haarloos, kaal, naakt
onbehagelijke verlegenheid - gène, schaamte
onbehagen - misnoegen, onlust
onbeheerd (van goederen) - jacent    
onbeheerst   bandeloos, doldriest, driftig, onbesuisd, onbezonnen, onnadenkend, onstuimig, ruw, wild, woest
onbehendig   links, onhandig 
onbehoedzaam   onbezonnen, onvoorzichtig
onbeholpen - houterig, links, onhandig, primitief, stumperig, stuntelig
onbeholpen persoon   klaas, lomperd, lummel, stuntel, sukkel, sul 
onbeholpen prutsen - modderen
onbeholpen prutser - modderaar
onbeholpen ventje - nozem
onbeolpen werken - prutsen, stumperen, stuntelen, tobben
onbehoorlijk - aanstotelijk, atopisch, boers, brutaal, bruut, impertinent, incorrect, lomp, onbeleefd, onbeschaafd, onbeschaamd, onbeschoft, onbetaamd, onbetamelijk, onfatsoenlijk, ongemanierd, ongepast, ongepermitteerd,  onhebbelijk, onkies, onnet, onoirbaar, onoorbaar, ontoelaatbaar, onwelvoeglijk, pervers, ruw, stuntelig, vlegelachtig
onbehoorlijk gedrag   brutaliteit 
onbehoorlijke tijd - middernacht, ontij, ontijd 
onbehouwen   boers, bot, cru, grof, lomp, onbesuisd, ongemanierd, plomp, ruw, wild, woest
onbejaard   minderjarig, onmondig 
onbekeerd   onverbeterd
onbekend   anoniem, n.n.,obscuur ongewoon, vreemd,
onbekend in Nederland   berg, gletsjer, lawine
onbekend met - ignorant, onbewust, onkundig, onwetend
onbekendheid - obscuriteit
onbekende   anonymus, n.n., vreemde 
onbekende grootheid in de wiskunde   x, y, z
onbekleed - kaal onbepaalbaar - indeterminabel, ondefinieerbaarn
onbeklemd - opgeruimd
onbeklemtoond - toonloos
onbeklemtoond deel van een maat   opmaat 
onbeklemtoonde klank weglaten - exileren
onbeklemtoonde lettergreep   thesis 
onbekommerd - gerust, onbezorgd, ongedwongen, ongegeneerd, opgeruimd, rustig, zorgeloos
onbekommerdheid - bedaardheid, onbezorgdheid
onbekookt   onbezonnen, ondoordacht, onstuimig,  onzinnig, oppervlakkig 
onbekoorlijk   lelijk, onbevallig, 
onbekrompen   edel, edelmoedig, genereus, goedgeefs, grootmoedig, gul, liberaal, mild, nobel, overvloedig, royaal, ruim, rijkelijk, vrijgevig
onbekrompenheid - liberaliteit, licht
onbekwaam   aangeschoten, beschonken, dronken, incapabel, incompetent, knoeier, krukkig, onbedreven, onbevoegd, ongeschikt, ontoereikend
onbekwaam persoon   beunhaas, dronkelap, knoeier, prutser
onbekwaam mens - knoeier, prutser
onbekwaam tot werken   invalide 
onbekwaamheid - incapaciteit, ongeschiktheid
onbekwaamheid tot arbeid - invaliditeit
onbeladen - leeg, onbelast
onbelangrijk - alledaags, bijkomstig, irrelevant, goedkoop, klein, minderwaardig, nietig, nietsbetekenend, nietswaardig, nietszeggend, onaanzienlijk, onbeduidend, onbenullig, onbetekenend, onnozel, secundair, weinig
onbelangrijk gesprek   praatje 
onbelangrijk mens   leeghoofd, nietsnut, nonvaleur, onbenul
onbelangrijk persoon  - leeghoofd, nul 
onbelast -  belastingvrij, leeg, ledig, onbeladen, vrij
onbeleefd   boers, bot, brutaal, grof, honds, impertinent, lomp, plomp, onaardig, onbehoorlijk, onbeschaafd, onbeschaamd, onbescheiden, onbeschoft, onfatsoenlijk, ongegeneerd, ongelikt, ongemanierd, ongeciviliseerd, onheus, onhoffelijk, onkies, onnet, onopgevoed, onvriendelijk, onwellevend, ruig, ruw, vlegelachtig
onbeleefdheid   onwellevendheid 
onbeleefd mens - lomperd, lomperik, nonvaleur
onbeleefd persoon - boer, hark, heikneuter, kaffer, lomperd
 onbeleefdheid - impertinentie, inciviliteit, lompheid, onwellevendheid, plompheid
 onbelegd - droog, kaal
onbelemmerd - ongedwongen, ongehinderd, ongeremd, open, tolvrij, vlot, vrij(uit), ruim,
onbelendend - vrijstaand
onbelet - ongestoord,  rustig, vrij
onbemerkt - ongezien, onopgemerkt
onbemiddeld   arm, minvermogend, ongegoed, onvermogend 
onbemind   impopulair
onbemindheid - impopulariteit
onbeminnelijk -  kwaadaardig, lelijk, onaardig, onbenepen
onbeneveld   helder, helderziend, onbewolkt 
onbenul - dommerik, leeghoofd,  stumper
onbenullig   achterlijk, bot, dom, flut, geesteloos, kinderachtig, levenloos, loom, maf, onbeduidend, onnozel, onverstandig, slaap, stom, stompzinnig, stumperig, sullig, vadsig 
onbenullig iets - bagatel, futiliteit
onbenullige jongen - slungel
onbenullige zaak   futiliteit 
onbenulligheid - domheid, nietigheid, nulliteit, stompzinnigheid
onbepaalbaar - indeterminabel, ondefinieerbaar
onbenulligheid - domheid, nietigheid, nulliteit, stompzinnigheid
onbepaald   algemeen, eindeloos, indistinct, infinitief, onbegrensd, onbeperkt, onzeker, vaag, willekeurig
onbepaald gebieder - souverein
onbepaald gezaghebber   dictator
onbepaald hoofdtelwoord - alle(s), elk, elkeen, enig, enkele, ettelijke, geen, ieder(een), iets, men, menig, (n)iemand, niets, sommige,  vele, weinige 
onbepaald lidwoord - een
onbepaald persoon   iemand 
onbepaald rangtelwoord   allemaal, hoeveelste, laatste, middelste, zoveelste
onbepaald telwoord - enige, enkele, enige, evenveel,grenzeloos, grenzenloos, meer, meest, menig, veel, verscheidene, weinig
onbepaald voornaàmwoord   alles, ander, elk(een), enig(e), geen, het, hetgeen, ieder(een), iegelijk, iet, ietwat, menig, menigeen, (n)iemand, niemendal, niet, niets, iets, men, sommige, veel, vele
onbepaald telwoord - enige, ettelijke, evenveel, meer, meest, menig, veel, weinig, 
onbepaalde hoeveelheid   aantal, bende, berg, drom, enkele, handvol, hoop, horde,  iets, ietwat, kudde, massa, meerderheid, meeste, menig, menigte, minderheid, minste,  partij, stapel, tal, troep,  vlucht, weinig, zoveel
onbepaalde plaats   ergens 
onbepaalde tijd - eens, ooit
onbepaalde volmacht   m.s.c. 
onbepaalde wijs   infinitief
onbepaaldheid   onbeperktheid, onbegrensdheid; onzekerheid, vaagheid
onbeperkt - absoluut, eindeloos, grenzeloos, helemaal, lichtzinnig, ongelimiteerd, onbegrensd, onbelemmerd, onbepaald, onbegrensd, onbelemmerd, ongebonden, onmetelijk, onbegrensd, lichtzinnig, volstrekt, vrij
onbeperkt gezaghebber - dictator
onbeperkt heersend - oppermachtig,  souverein, verheven
onbeperkt heerser   dictator 
onbeperkte heerschappij - absolutisme,  alleenheerschappij, autocratie, onbeperktheid
onbeperkte macht - almacht
onbeperkte machtsuitoefening - dictatuur
onbeperkte oppermacht - alleenheerschappij
onbeperkte volmacht - carte blanche, plenipotentie
onbeperktheid   absolutisme
onbeplant - dor, kaal
onberaden   lichtvaardig, lichtzinnig, loszinnig, onbedacht, onbekookt, onbezonnen, ondoordacht, onvoorzichtig, roekeloos, stout, vermetel
onberaden koen - vermetel
onberedeneerbaar   irrationeel 
onberedeneerd - dwaas, emotioneel, ondoordacht, onverstandig
onberedeneerde afkeer of tegenzin - antipathie
onberedeneerde gewoonte   sleur 
onbereid - ongenegen
onbereidwillig - ongenegen
onbereikbaar - utopisch
onbereikbaar ideaal - utopie
onberekenbaar   grillig, nukkig, onbetrouwbaar, ongestadig, onvast, onzeker, wisselvallig
onberekenbaar gebeuren - toeval
onberekend - natuurlijk, ongedwongen, ongeschikt, ongepast
onberispelijk - af, correct, foutloos, inculpabel, impeccabel, keurig, korrect, korrekt, net, onbesproken, perfect, tiptop, volmaakt, voortreffelijk, zuiver 
onberispelijkheid -  correctheid, korrekt
onberoemd - obscuur
onberoepbaar doof   stokdoof
onberoerd   koud, onaangedaan, onaangenaam, onbewogen,  ijskoud
onberijmd - rijmloos 
onbeschaafd   barbaars, boers, bot, bruut, cru, insolent,  lomp, onbeleefd, oneffen, ongemanierd, ongepolijst, onnet, ordinair, plat, pummelachtig, rustiek, ruw, vulgair, wild, woest, zedeloos, 
onbeschaafde   barbaar, wilde
onbeschaafdheid - botheid, lompheid, ruditeit, rusticiteit, ruwheid
onbeschaafd persoon - barbaar, fieft, proleet, wreedaard
onbeschaamd   brutaal, cru, cynisch, driest, eervergeten, euvelmoedig, geassureerd (Z.N.), gewetenloos, honds, insolent, impertinent, impudent, kapitaal, lomp, onbehoorlijk, onbeschaafd, onbeschoft, schaamteloos
onbeschaamdheid   impudentie 
onbeschadigd   gaaf, heel, intact, intakt, ongedeerd
onbescheid   overmoed, driestheid, vermetelheid, onbescheidenheid 
onbescheiden - aanmatigend, brutaal, driest, indiscreet, insolent, ongepast, onkies, onwellevend, vermetel, vrijpostig
onbescheiden reporter - persmuskiet
onbescheidenheid   brutaliteit, indiscretie, ongepastheid, onwellevendheid, onwelvoeglijkheid
onbeschermd - onbeschut, vogelvrij, weerloos
onbeschoft   brutaal, cru, cynisch, grof, honds, impertinent, impudent, inhalig, insolent, lomp, onbeleefd, onbeschaamd, onfatsoenlijk, ongelikt, ongemanierd, onvriendelijk,  schrokkig
onbeschofte uitval - algarade
onbeschoftheid - brutaliteit, impertinentie, onbeleefdheid
onbeschoft persoon - domoor, kinkel, lomperd, prol, vlegel 
onbeschreven   blanco, blank 
onbeschroomd   frank, onbedeesd, vlot, vrij, vrijmoedig
onbeschrijfelijk   onzegbaar, nameloos, vreselijk, zeer
onbeschroomd - astrant, brutaal, frank, koen, onbedeesd, onbevangen, schromelijk, vlot, vrij(moedig), vrijpostig
onbeschut   onbeschermd 
onbesefbaar   ondoorgrondelijk 
onbeslagen   onvoorbereid 
onbeslist   gelijk, kiet, onbeslecht, onzeker, open, quitte, remise, twijfelachtig, wisselvallig 
onbesliste wedstrijd   draw, remise, gelijkspel
onbeslistheid - aarzeling, indecisie, onzekerheid, twijfel, weifeling
onbesmet   goed, helder, onbevlekt, onbezoedeld, rein, vlekkeloos, zuiver
onbespied   geheim, verborgen 
onbespreekbaar - taboe
onbesproken - eerbiedwaardig, onaangeroerd, onberispelijk,  respectabel, venerabel
onbestand   wisselvalligheid, onbestendigheid
onbestelbaar poststuk   rebut 
onbestelbare brief - rebut, rebuut
onbestemd - onbepaald, onzeker, vaag
onbestendig - aarzelend, bedenkelijk, buiig, dubieus, duister, grillig, instabiel, labiel, los, mutabel, onbepaald, onberekenbaar, onbeslist, onbetrouwbaar, ongestadig, ongewis, onstandvastig, onvast, onzeker, raadselachtig, regenachtig, twijfelachtig, vaag, variabel, veranderlijk, vergankelijk, wankel(baar), wispelturig, wisselvallig, wuft 
onbestendig mens - proteus, weerhaan
onbestrafbaar - inculpabel
onbestreden - onbetwist
onbestuurbaar - stuurloos
onbestuurd - onbeheerst
onbesuisd - doldriest, doldriftig, dol(zinnig), driest, driftig, dwaas, lichtzinnig, onbedachtzaam, onbeheerst, onbehouwen, onbekookt, onnadenkend, onstuimig, roekeloos, razend, ruw, schieloos, teugelloos, wild, woest, tomeloos, voorbarig, uitzinnig, ijlhoofdig,
onbesuisd slaan - houwen
onbetaalbaar - duur, kostelijk, onschatbaar, onwaardeerbaar
onbetaalbare schuld - achterstand, reces
onbetaald - onvoldaan
onbetamelijk - aanstotelijk, brutaal, dubbelzinnig, ergerlijk, impertinent, indecent, onbehoorlijk, onbeleefd, oneerbaar, onfatsoenlijk, ongepast, onhebbelijk, onkies, onoirbaar, onoorbaar, onvertogen, onvoegzaam, onwellevend, onwel(voeglijk), onzedelijk, stuitend
onbetekenend   flut, iel, klein, luimig, nietig, onbeduidend, onbelangrijk, simpel, wrevelig
onbetekenend mens   nonvaleur,  nul, 
onbeteugeld - bandeloos, buitensporig, onbedwongen, onbelemmerd, onbetoomd, onverhinderd, teugelloos, tomeloos, vrij, wild, woest 
onbetoogbaar   onbewijsbaar 
onbetoonde lettergreep in een vers - thesis
onbetreden zandplaat   drijfzand 
onbetrouwbaar - achterdochtig, argwanend, bedrieglijk, gemeen, insolide, kameleontisch (fig.), leugenachtig, loens, loos, los, louche, malafide, mistrouwig, oneerlijk, ongewis, onvast, onzeker, perfide, suspect, tendentieus, vals, verdacht, wantrouwig,
onbetrouwbaar persoon   bedrieger, leugenaar
onbetwijfelbaar   indubitabel 
onbetwist   erkend, onbestreden, uitgemaakt, vaststaand, vrij, wettig
onbetwistbaar   duidelijk, incontestabel, indiscutabel, indisputabel, klaar, ongetwijfeld, onloochenbaar, ontegensprekelijk, ontegenzeglijk, ostentatief, toonbaar, wettelijk, zonneklaar
onbevaarbare stroom   bergbeek, stortbeek 
onbevallig   lelijk, onbekoorlijk    
onbevangen   ingénu, objectief, natuurlijk, onbeschroomd, ongedwongen, onpartijdig, vrij(moedig )
onbevangenheid - losheid, objectiviteit, onbeschroomdheid
ongedwongenheid, vrijmoedigheid
onbevaren - onbedreven, onervaren
onbevaren matroos - baar, bamboes
onbevattelijk - dom, domheid, ingewikkeld, onbegrijpelijk, ondoorgrondelijk, traag
onbevestigd - ongecontroleerd, onzeker,
onbevlekbaar - immaculabel
onbevlekt - blank, brandschoon, helder, intact, onbesmet, onbezoedeld, ongerept, ongeschonden, rein, schuldeloos, sereen, schoon, smetteloos, vlekkeloos, zuiver
onbevlektheid - virginiteit
onbevloeid rijstland   ladang, tegal(an)
onbevochten -  onaangevochten, onbestreden, onbetwist
onbevoegd   illegaal, incapabel, incompetent, irridenta,  onbekwaam, oncapabel, ongediplomeerd, ontoereikend
onbevoegd arts - hagemeester, kwakzalver
onbevoegd kunstrechter - Midas
onbevoegd verklaren - recuseren
onbevoegde - leek
onbevolkt - desolaat, eenzaam, verlaten
onbevooroordeeld   liberaal, objectief, onbevangen, onpartijdig, vooruitstrevend, vrijmoedig
onbevredigd - ontevreden, onvoldaan, teleurgesteld
onbevredigend - onvoldaan, teleurstellend 
onbevreesd   boud, dapper, driest, gerust, koen, moedig, onbeducht, onbevrozen(Z.N.), onversaagd, onvervaard, stout(moedig), stoutweg, vrijmoedig,
onbevroren gedeelte in ijsvlakte - bijt, wak 
onbevrucht - gust, schier
onbewassen - kaal, onbegroeid
onbeweegbaar   onverzettelijk, onwrikbaar, pal, stijf 
onbeweeglijk   doodstil, immobiel, inflexibel, lam, muisstil, onbewogen, onverzettelijk, onwrikbaar, pal, roerloos, star, stijf, stil, stokstijf, strak, stram, vast
onbeweeglijk kijken    staren
onbeweeglijkheid   immobiliteit, ongevoeligheid, roerloosheid, starheid, stijfheid
onbeweend - onbetreurd
onbewerkt - anorganisch, braak, grof, naturel, ruw
onbewerktuigd   anorganisch 
onbewezen - aangenomen, onbeproefd, ongestaafd
onbewezen gedachte   theorie 
onbewezen grondstelling   axioma 
onbewezen stelling   hypothese 
onbewijsbaar - onbetoogbaar
onbewimpeld   cru, eerlijk, onbeschroomd, ongedwongen, onomwonden, onverbloemd, onverholen,  open(hartig), rechtstreeks, rechtuit, rondweg, ronduit, ruiterlijk 
onbewogen   bedaard, effen, gevoelloos, hard, impassibel, kalm, koel, koelbloedig, koud, onaangedaan, onberoerd, onverschillig, onverzettelijk, onwrikbaar, pal, roerloos,  rustig, star, stil, strak, uitgestreken, vast, wreed,
onbewogenheid - kalmte, onverschilligheid
onbewolkt   helder, klaar, opgeruimd, sereen, vrolijk, wolkeloos
onbewoonbaar huis   krot 
onbewoond   leeg(staand ), uitgestorven, verlaten, woest
onbewust   automatisch, Ignorant, instinctief, instinctmatig, onbekend,  onopzettelijk, onwetend, 
onbewuste neiging - drift
onbezegeld   onbekrachtigd, onbevestigd
onbezet   ledig, leeg, leegstaand, onvervuld, open, openstaande, vacant, vrij
onbezield   dof, dood, koud, levenloos 
onbezocht - alleen, eenzaam
onbezoedeld - onbesmet, onbevlekt, rein, sereen, vlekkeloos, zuiver
onbezoldigde docent aan een  universiteit - privaatdocent
onbezonnen - aalwaardig, aalwarig, astrant, blindelings, dol, dolzinnig, driest, frivool, heethoofdig, imprudent, impulsief, lichtvaardig,  lichtvaardigheid, lichtzinnig, onbedachtzaam, onbedachtzaamheid, onbehoedzaam, onbekookt, onberaden, onberadenheid, onberedeneerd, onbezonnenheid,
ondoordacht,onnadenkend, onrijp, onverstandig, onvoorzichtig, onwijs, overmoedig, roekeloos, vermetel, voorbarig
onbezonnen jongeling - wulp
onbezorgd - gerust, luchtig, nalatig, onbekommerd, onbesteld, opgeruimd, vrolijk, zorgeloos
onbezorgdheid - onbekommerdheid, zorgeloosheid 
onbezwalkt - glanzend, helder, onbeneveld, onbesmet, onbewolkt, rein, smetteloos, vlekkeloos
onbezweken - pal, standvastig, volhardend
onbillijk   irraisonnabel, onredelijk, onrechtmatig, onschappelijk, onwelwillend
onbillijk recensent - criticaster, krententeller, muggezifter, Zoilus,
onbillijkheid - onredelijkheid
onbloedig - vreedzaam
onboetvaardig   verstokt 
onboetvaardigheid - hardnekkigheid, impenitentie, verstoktheid
onbrandbaar - vuurbestendig, vuurvast
onbrandbare stof   asbest 
onbruikbaar - bedorven, kapot, nutteloos, ondeugdelijk, ongeschikt, onhandzaam, onnuttig, vernield, waardeloos,
onbruikbaar drukwerk   misdruk 
onbruikbaar maken   bederven, beschadigen, demonteren, stukmaken, verdelgen, vernagelen, vernielen, vernietigen, verwoesten
onbruikbaar overblijfsel   wrak 
onbuigbaar - star, stijf
onbuigbaar rededeel   partikel 
onbuigzaam   hard, hardnekkig, inflexibel, koppig, onhandelbaar, onverzettelijk, star, stijf, stram, stug, weerbarstig
onbuigzaamheid - inflexibiliteit, koppigheid, stijfheid, stramheid, stugheid, weerbarstigheid
onchristen - heiden
oncologie - gezwellenleer
oncomfortabel   hinderlijk, lastig, ongemakkelijk, onprettig
onconventionael - gemoedelijk, informeel, onvormelijk
onctie - zalving
ondaad   gruweldaad,  misdaad, overtreding, wandaad
ondankbaarheid   ondank
ondanks - desondanks, edoch, niettegenstaande, nillens(Z.N.), ongeacht, spijts, trots
ondanks dat - niettemin
ondeelbaar - indivisibel
ondeelbaar bestanddeel van stof of geest   anion, atoom, eenheid, ion, monade
ondeelbaar getal   priemgetal 
ondeelbaar stofdeeltje - atoom, ion, neutron, proton
ondegelijk   onsolide, oppervlakkig, prutsig, wuft 
ondenkbaar - imaginair, irreëel, onbestaanbaar, verbazend
onder   adjunct, basaal, beneden,  gedurende, hypo (Gr.), inter(Lat.), minder, parterre, sub, temidden (van), tijdens, vice 
onder andere   o.a.
onder andere naam - alias, incognito, pseudoniem
onder de oppervlakte van de zee gelegen - submarinaal
onder de rib gelegen - subcostaal
onder de rubriek   s.r.
onder de tong - sublinguaal
onder de wind - lijwaarts
onder dwang   gedwongen
onder een ander plaatsen - subordineren
onder een bepaalde vorm voorstellen - inkleden
onder elkaar - intiem, ondereen, onderling
onder elkaar mengen - meieren
onder het hersenvlies gelegen - subduraal
onder het nodige voorbehoud   r.r.
onder het oor gelegen - subauriculair
onder het (dat) woord   s.v.
onder het ijs - subglaciaal
onder hofrecht   horig
onder ogen zien - trotseren
onder ons   apartje, internos, entre nous, onderonsje
onder vier ogen - particulier, privatim, privé
onder voorwaarde dat - mits, tenzij, voorwaardelijk
onder water zetten - inunderen, submergeren
onder woorden brengen - formuleren,  redigeren
onder zeer streng toezicht - curatele
onderaan - beneden
onderaards bomvrij gewelf - kazemat
onderaards gewelf - bunker, katakombe, kazemat, souterrain
onderaards graf   catacombe 
onderaards hol   krocht, spelonk, grot
onderaards hol in een gevangenis - oubliëtte
onderaards plantendeel   wortel 
onderaards verblijf - gewelf, hol, holograaf
onderaards verdedigingswerk - bunker, kazemat
onderaards waterbekken - cisterne
onderaardse gang - catacombe, crypte, grot, haagte, spelonk, tunnel 
onderaardse gang door de hoofdwal - poterne
onderaardse gevangenis - oubliëtte
onderaardse grafkamer   catacombe 
onderaardse kapel   crypt, crypte 
onderaardse plaats - mijn 
onderaardse plantenstengel   bol, knol, wortel
onderaardse ruimte   grot, hol, krocht, spelonk 
onderaardse spelonk - crypt, krocht
onderaardse trein weg   metro, underground, subway
onderaardse verzamelbak voor water   cisterne 
onderaardse weg   tunnel 
onderafdeling van een legioen - cohort, cohorte
onderafdeling van een provinciaal kerkbestuur - classis
onder andere - o.a, ondermeer
onderarm   voorarm
onderarmbeen - ellepijp, spaakbeen
onderbaas - ploegbaas
onderbalk - architraaf
onderbalk van een kozijn - dorpel
onderbed   beddezak, matras
onderbeen - kuit, scheenbeen
onderbeul   beulsknecht 
onderbewust - subliminaal
onderbewustheid - psyche
onderbinding - afbinding, ligatuur
onderboom - lakenboom, linnenboom
onderbouw -  basis, basement, pijler, fundament, fundering,
infrastructuur, landhoofd
onderbouw van een brug   landhoofd, pijler
onderbouw van een huis   fundament, fundering
onderbramzeil - ondergrietje
onderbreken - afbreken, interrumperen, ophouden, stoppen, storen
onderbreker - schakelaar, stopper, stroomonderbreker, verstoorder
onderbreking   interruptie, remissie, storing
onderbreking van vergadering - schorsing
onderbrekingsboog - vonkenboog
onderbrengen - binnenhalen, herbergen, huisvesten, indelen
onderbrengen in een register - catalogiseren
onderbroek - slip
onderbroekje - slip(je)
onderbroken - discontinu
onderbuik   abdomen
onderbuikskramp - koliek
onderbuur   benedenbuur 
onderchef - souschef
onderconsul - viceconsul
ondercultuur - folklore
onderdaags - binnenkort, onlangs
onderdaan   burger, dienaar, ingezetene, landbewoner, ondergeschikte, staatsonderhorige, subject, sujet
onderdak - asiel, huis, huisvesting, intrek, logies, onderkomen, verblijf, woning
onderdak bij burgers - inkwartiering, logies
onderdak geven aan - logeren
onderdak verlenen   huisvesten, herbergen
onder dak zijn - wonen
onderdanen - benen, voeten
onderdanig -  afhankelijk, byzantijns, deemoedig, dienstvaardig, dienstwillig, gedisciplineerd,  gedwee, gehoorzaam, gezeglijk, knielend, kruipend, kruiperig,  nederig, obseguieus, ondergeschikt, onderworpen, ootmoedig, serviel, slaafs, soumis, willig,
onderdanigheid - deemoed, nederigheid, ondergeschiktheid, onderworpenheid, ootmoed,  serviliteit, slaafsheid, submissie
onder dat woord - s.v
onderdeel   afdeling, artikel, bijkomstigheid, detail, gedeelte, lid, part, passage, stuk, tak, teken
onderdeel mariniers - corps 
onderdeel der biologie - oecologie
onderdeel der scheikunde   stereo-chemie
onderdeel in radiotoestellen - condensator
onderdeel van...   zie o.ok: deel van...
onderdeel van agenda   onderwerp, punt
onderdeel van atletiek – hoogspringen, kogelstoten, marathon, sprint, verspringen
onderdeel van auto   accelerator,  accu, carrosserie, claxon, dashboard,  kap,  motor,  portier, radiator,  rem, stuur, versnelling, wiel, wisser, uitlaat
onderdeel van breimachine - balk, naald
onderdeel van de dynamo - rotor
onderdeel van de gamelan - rebab
onderdeel van de geneeskunde - orthopedie
onderdeel van de long - kwab
onderdeel van de marine   m.s.d., orthopedie, M.S.D.
onderdeel van de mond van sommige insekten -  grondstuk
onderdeel van de natuurkunde - aantrekkingskracht, bewegingsleer, electriciteit, evenwichtsleer, licht, magnetisme, optica
onderdeel van de scheikunde -  stereochemie
onderdeel van de staat   gemeente, provincie
onderdeel van de tijd   dag, decennium, eeuw, era, etmaal,  jaar, kwartaal, kwartier, lustrum, maand, millennium, minuut, seconde, seizoen, semester, tel, trimester, uur, week  
onderdeel van de vergelijkende literatuurkennis - themetologie
onderdeel van een accu - cel
onderdeel van een afdeling (biologie) - klasse, orde
onderdeel van een algemene dienst - dienstvak
onderdeel van een ambtsgebied - arrondissement
onderdeel van een atoom - electron
onderdeel van een auto - accelerator, accu (mulator),  band, carrosserie, dashboard, kap, motor, pedaal, portier, rem, stuur,
versnellingsbak, wiel
onderdeel van een bakkerij   oven 
onderdeel van een balans    lastarm, mes 
onderdeel van een bed   matras, ombouw, spiraal
onderdeel van een begroting   post, staat
onderdeel van een bestuursgebied - arrondissement
onderdeel van een camera   diafragma, filter, lens, objectief, sluiter, statief, zoeker
onderdeel van een compagnie of eskadron -  peloton
onderdeel van een dans - figuur
onderdeel van een drukpers   arm, cilinder, degel, frisket, inktbak, inktrol, looplijsten,  rol, swingarm,  timpaan, vochtrol
onderdeel van een familie (biologie)   geslacht
onderdeel van een fles - buik, hals, ziel
onderdeel van een fiets   achterlicht, bagagedrager, band, bel, frame, handvat,  ketting, kettingkast,  naaf,  pedaal, rem, spaak, spatbord,  stang, stuur, trapper, velg, versnelling, voorvork, zade
onderdeel van een film - scene
onderdeel van een fles   buik, hals, ziel
onderdeel van een frontlijn - sector
onderdeel van een gebit   tand, kies 
onderdeel van een geheel - bijzonderheid, deel, detail, enz.,
gedeelte, helft, kwart
onderdeel van een gerecht   saus 
onderdeel van een geschrift -  blad
onderdeel van een geweer   grendel, haan, kolf, korrel, loop, magazijn, trekker, tromp, vizier
onderdeel van een geschrift   blad 
onderdeel van een hengel - reel
onderdeel van een hijswerktuig - katrol, takel
onderdeel van een horloge   anker, glas, kast, veer, wijzer
onderdeel van een huis - badkamer, dak, douche, erker, fundering, gang, gevel, hal, kamer, keuken, kozijn, muur, raam, schoorsteen, spant, toilet, venster, vliering, vloer
onderdeel van een kabinet (meubelstuk)   buik, kuif
onderdeel van een kachel   asla, brander, pijp, rooster, smoorklep, tank
onderdeel van een kanon - affuit
onderdeel van een kerkdienst - collecte, gebed, mis, preek, zingen
onderdeel van een ketting   slot, schakel, schalm, kraal
onderdeel van een klasse (biologie)   orde
onderdeel van een klok   gewicht, klepel, onrust, rad,  slinger, snek, snelrad, uurwerk, wijzer
onderdeel van een kristalontvanger   detector
onderdeel van een lamp   ballon, fitting, glas, peer
onderdeel van een leesles - leesbeurt
onderdeel van een leger - administratietroepen, artillerie, bataljon, brigade, cavallerie, divisie, eskadron, garde, genie, grenadiers, infanterie, jagers, kompagnie, korps, landmacht, luchtafweer, luchtlandingstroepen, luchtmacht, marechaussee, marine,  militie, mitrailleurs, peloton, regiment, sectie, stoottroepen
onderdeel van een mast - ra
onderdeel van een menu   gang 
onderdeel van een mes   heft, lemmet
onderdeel .van een molen   kap, rad, steen, tremel, vang,  wiek
onderdeel van een motor   bougie, brandstofpomp, carburateur, cilinder, filter, klep, krukas, magneet, nokkenas, rotor, starter, verstuiver, zuiger
onderdeel van een naaimachine - spoel
onderdeel van een orde (biologie) - familie
onderdeel van een overhemd - boord, manchet
onderdeel van een piano - klavier, klep, pedaal, snaar,  toets
onderdeel van een pomp   gek, mik, zwengel 
onderdeel van een priesterlijk gewaad - albe, amict, bonnet, parament, stola, stool, humeraal, manipel, singel
onderdeel van een protestantse kerk - kansel, koor, preekgestoelte, ruim
onderdeel van een provincie   arr. , arrondissement, classis (kerkgemeente),
onderdeel van een radiotoestel - detector
onderdeel van een rechtsgebied - arrondissement
onderdeel van een reeks - term
onderdeel van een reglement - art., artikel, clausule, paragraaf
onderdeel van een rekening   post
onderdeel van een rem - remas
onderdeel van een repeteerwapen - aanbrenger
onderdeel van een reukorgaan - brug, neus, neusgat, neusvleugel
onderdeel van een riool - uitloop, zinkput
onderdeel van een rivier - arm, bocht, meander, stroombed, stroomdraad, stroomversnelling, waterval, zijarm
onderdeel van een rivierpijler - voeting         
onderdeel van een roeiriem - peel (Eng.)
onderdeel van een roer - klik
onderdeel van een Romeinse woning - atrium, patio
onderdeel van een romp - borst, buik, leest, middel, rug
onderdeel van een rozenkrans - beier, kraal
onderdeel van een rijexamen - keren
onderdeel van een rijk - subregnum
onderdeel van een scheepsromp - karkas, spant
onderdeel van een scheepstuigage - ra, want
onderdeel van een scheepswerf - helling
onderdeel van een schilderij   doek, lijst, linnen
onderdeel van een schip   achterdek, bak, boeg, bovendek, brug, buik, campagnedek, commandobrug, dek, kajuit, kiel, kombuis, kuil, kuildek, laadruim, machinekamer, mast, promenadedek, ra, reddingsboot, reling, roef, roer, ruim, schampdek, scheg, schegbeeld, schroef, spiegel, steven, stuurhut, voordek, vooronder, zonnedek, zwaard,
onderdeel van een schoen   hak, neus, veter, zool
onderdeel van een staat   gemeente, provincie
onderdeel van een station - bagageruimte, hal, loket, perron, restauratiezaal, wachtkamer
onderdeel van een soort (biologie) - ras, variëteit
onderdeel van een steiger - aanbinder, bulsem, bulsterhout, juffer, korteling, maashout, planket, schraag, steigerplank
onderdeel van een stoel   kussen, leuning, poot, zitting,
onderdeel van een stoomketel - vlamoven, vlampijp
onderdeel van een stoommachine - adamsklep, alarmfluit, baanbed, balans, bosklep, bosveer, bovenspiegel, brijnkraan,
buizenketel, cilinder, drijfas, drijfstang, drijfzuiger, excentriekstang, gangwiel, geleidebaan, indicateur, kast,  kofferketel, kolderschijf, kookbuis, krukas, krukstang, mangat, mantel, pakking(bus), peilglas, piston, pijpenketel, regulateur, schoorsteen, stoomfluit, stoomkamer, stoomkap, stoomketel, schuif, veiligheidsklep, vlampijp, vliegwiel, vlotter, voorwarmer, vuurgang, vuurhaard, wekker, zuiger, zuigerstang
onderdeel van een tafel   blad, poot 
onderdeel van een tang   bek 
onderdeel van een tas   hengsel, beugel
onderdeel van een telegraaftoestel - seingever
onderdeel van een telefoon   bel, haak, hoorn, kiesschijf
onderdeel van een televisietoestel - beeldbuis
onderdeel van een tennispartij - game, set
onderdeel van een tennisracket - snaar 
onderdeel van een theepot   oor, tuit
onderdeel van een toneelstuk -  akte, scene, bedrijf
onderdeel van een trein   bagagewagen, coupé, kolenwagen,  locomotief, passagierswagon, postwagen, tender, wagon
onderdeel van een uurwerk   anker, gewicht, glas, kalot, lid, ketting, onrust, slinger, slagwerk, snek, veer, wijzer, wijzerplaat
onderdeel van een uurwerk met onrust - echappement
onderdeel van een vacht - haar
onderdeel van een vinger   kootje, nagel, top
onderdeel van een vis   graat, hom, kuit, vin
onderdeel van een vliegtuig   aileron, cockpit, landingsgestel, motor, staart, stuurknuppel,  vleugel,
onderdeel van een voertuig   as, carrosserie, chassis, cilinder, krukas, lager, motor, rem, stuur, zuiger
onderdeel van een voet   enkel, hak, hiel, teen, wreef
onderdeel van een wasinrichting - blekerij
onderdeel van een weefgetouw - plei 
onderdeel van een wet   artikel, art. 
onderdeel van een wetsartikel   sub, ter
onderdeel van een wiel   as, band,  naaf, spaak, velg
onderdeel van een woord   letter, lettergreep, syllabe
onderdeel van een zuigfles - speen
onderdekken - toedekken
onder de wind - lijwaarts
onderdoen - bezwijken, zwichten
onderdompeling   bad, doop, immersie
onderdoorgang – aquqduct, tunnel, viaduct 
onderdruk - depressie, vacuum
onderdrukken - afpersen, bedwingen, beteugelen, dempen, inhouden, knevelen, neerdrukken, neerslaan, opprimeren, reprimeren, smoren, supprimeren, terroriseren, tiraniseren, uitzuigen, verbijten, verdrukken, verkroppen, vertreden 
onderdrukkend - beteugelend, oppressief, repressief, verdrukkend
onderdrukker - bedwinger, bezetter, despoot, dictator, dwingeland, overheerser, tiran
onderdrukking   beteugeling, depressie, dwingelandij, oppressie, repressie, slavernij, suppressie, terreur, tirannie, verdrukking
onderdrukt - gedempt, gesmoord
onderdrukt lachen -  giegelen, ginnegappen, gniffelen, gnuiven, grinneken
onderduikadres - schuiladres
onderduiken - plongeren, verschuilen
onderduims - heimelijk, onderhands
onderdwarsstuk van een deurkozijn   drempel 
onder ede verklaren - bevestigen, zweren
ondereen   gemiddeld, dooreen, doorsnee,  mengsel
ondereendoen - dooreenklutsen, mengen, mixen
ondereen mengen - meieren
onder een andere naam - incognito
onder eigen naam - autoniem
onder elkaar - samen
ondereind - benedenzijde, onderkant
ondereinde - tegeneinde
ondereinde van een boom - wortelstronk
ondereinde van een schacht van een veer - spoel
onderen - beneden, omlaag
ondererfstelling - substitutie
onderfamilie van de zeehond - monniksrob
ondergaan - beleven, bezwijken, dompelen, doorstaan,  dulden, instorten, lijden, ondervinden, stranden, tenietgaan, toelaten, verdragen, verduren, vergaan, verzwakken, zinken
ondergaan van leed - kwelling
ondergaan van smart   lijden 
ondergaan van verdriet - lijden, smart
ondergang - afgang, afgrond, bederf, collaps, debâcle, decadentie, descensie, eclips, ineenstorting, nederlaag, perditie(R.K.), ruïne, val, verderf, verdoemenis, verval, verwoesting
ondergang der Asen bij de wereldbrand - godenschemering
ondergang der goden   godenschemering
ondergedeelte - benedendeel
onder geen beding - nooit
onder gelijke omstandigheden - C.P.
ondergeschikt   afhankelijk, bijkomstig, dienstbaar, gering, gesubordineerd, inferieur, lager, minder, onbeduidend, onderdanig, onderhorig, onderworpen, secondair, secundair, subaltern, subjugaal,
ondergeschikt maken van de persoon aan de massa - massificatie
ondergeschikt punt - detail
ondergeschikte   bediende, dienaar, dienstbode, dienstknecht, knecht, meid, mindere, onderdaan, onderdanige, onderhorige, subaltern
ondergeschikte zaak - bijzaak
ondergeschiktheid   afhankelijkheid, dienstbaarheid, inferioriteit, inferioriteit, minderheid, onderdanigheid, onderworpenheid,  subalterniteit, subordinatie 
ondergeschoven - apocrief, onecht, onwaarschijnlijk, vals
ondergetekende - ik
ondergevel - pui
ondergevolmachtigde - subdelegaat
ondergewaad - hemd, jupon, ondergoed, onderjurk, tunica
ondergewaardeerd - onderschat
ondergod - Heracles, Heros, Prometheus, Sater
ondergod der zee   Nereus 
ondergodin - nimf
ondergoed - beha, hemd, lingerie, lijflinnen, onderkleed, slipje, 
ondergoed voor dames - lingerie
ondergooien - bedelven
ondergraven - ondermijnen, ontaarden, sapperen, ondermijnen, verzwakken 
ondergravende werking - ondermijning
ondergrens - benedengrens, minimumgrens
ondergrond - basis, bodem, grondslag, grondslag,
ondergrond van het borduren   stramien 
ondergronds   grondslag, heimelijk, illegaal, metro,  onderaards,  substraat, subterraan, subway
ondergronds afvoerkanaal   cloaca, riool
ondergronds gewelf - kerker
ondergronds rijk -  hades, hel, onderwereld, tartarus
ondergronds waterbekken – cisterne
ondergrondse   metro, subway, underground 
ondergrondse gang   tunnel 
ondergrondse gevangenis   kerker, oubliëtte
ondergrondse in Stockholm   Tunnelbana
ondergrondse ruimte   kelder 
ondergrondse schuilplaats   bunker 
ondergrondse spoorweg   metro, subway, underground 
ondergrondse strijder - partizaan
ondergrondse verbinding   tunnel 
ondergrondse werkplaats - mijn
ondergrondse woning   souterrain, sousterrain
ondergrondsgelegen woorverblijf - souterrain
onderhand - intussen,  spoedig
onderhandelaar   bemiddelaar, diplomaat
onderhandelen - bemiddelen, confereren, negotiëren, parlementeren, verhandelen, verkopen
onderhandeling - bespreking, conferentie, gesprek, negotiatie, onderhoud, overleg, palaver
onderhands - heimelijk, onderduims
onderhands stuk - codicil
onderhandstelling - sekwester
onderhave - hondsdraf
onderhevig - behept, lijdend, onderworpen
onder het nodige voorbehoud - r.r.
onder het woord - s.v.
onderhoogbootsman   bootmansmaat
onderhoor   verhoor
onderhoren - ondervragen, verhoren
onderhorig   afhankelijk, ondergeschikt, onderworpen
onderhorige   slaaf
onderhorigheid - afhankelijkheid, ondergeschiktheid
onderhoud   alimentatie, bekostiging, confabulatie, conversatie, discours, discussie, gesprek, kostverzorging, last, levensonderhoud, onderhandeling, pourparler, rede, samenkomst, samenspraak, subsistentie,verzorging, voeding, voedsel,
onderhoud   voedsel, verzorging, kost, voeding
onderhoud uit barmhartigheid   genadebrood
onderhouden - kapittelen, mainteneren, opkweken, verzorgen, voeden,  
onderhoudend   aangenaam, aardig, amusant, behaaglijk, belangwekkend, boeiend, comfortabel, fideel, gemoedelijk, genoeglijk, getapt, gezellig, huislijk, intiem, knus, leuk, prettig, vermakelijk, vrolijk
onderhouden grasperk - gazon
onderhouder   verzorger; in standhouder
onderhuid - endodermis
onderhuids - hypodermatisch, subcutaan,  subdermaal,
onderhuidse vetlaag   spek 
onderhuidse vochtophoping - oedeem
onderhuis - souterain
onderhuur - sublocatie
onderin - beneden
onderkaak - kinnebak, mandibel
onderkaak van insecten   mandibel 
onderkam van een kalkoen, haan - lel
onderkant   basis, bodem, grond, onderzijde, vloer
onderkant van een geweerkolf - hiel, klik
onderkant van een schip - kiel
onderkastletter - minuskel
onderkelderen - ondermijnen
onderkenbaar - kennelijk
onderkerk   crypt, krocht 
onderkeuken   kelderkeuken 
onderklasse der tweezaadlobbige planten   sympetalen, choripetalen
onderklauw van een koe - koot
onderkleding - beha, borstrok, broekje, hemd, kamizool, slip(je), panty, korset
onderkleed bij Romeinen   tunica 
onderknie (in de scheepsbouw) - scheg
onderkoeling   overafkoeling 
onderkomen - bunker, dak, hotel, intrek, herberg, herberging, hok, huis(vesting), kazemat, logement, motel, nest, onderdak, ren, schuilplaats, stalhol, tehuis, toevluchtsoord, verblijfplaats, woning 
onderkoning   k(h)edive (Egypte), landvoogd,  Nabob, palatijn (Hong.), stadhouder, stedehouder
onderkoning van Egypte - kedive
onderkrop bij koeien   kossem 
onderkruier   paltrok
onderkruipen - supplanteren
onderkruiper   beunhaas, intrigant, mens (klein), onderblijfsel, rat, renegaat, ventje, verdringer
onder kussen   peluw, peul 
onderlaag - grondlaag, nederlaag, plankenlaag (bed), steunlaag, substraat, voedingsbodem
onderlaag in een bedstee - laning
onderlaag ter versterking van kleding - belegstuk
onderlaag van takkenbossen - staling
onderlaatst - onlangs
onderlegbalk - dwarsstuk, kespslikhout, legger, rondbalk
onderlegd   bekwaam, deskundig, geleerd, knap, kundig, ontwikkeld, toegerust, voorbereid
onderlegdheid - bekwaamheid, capaciteit, kennis, knapheid, kunde
onderlegger - matje, onderligger, sousmain
onderlichaam - abdomen, onderbuik, onderlijf
onderlicht   onderraam
onderlijf - abdomen
onderlijnen - onderstrepen
onderling   elkaar, reciproque, saam, samen, wederkerig, wederzijds 
onderling huwen - connubium
onderling niet afwijkend - gelijk, identiek, overeenkomend
onderling onmeetbaar - incommensurabel
onderling samengroeien van meeldraden - adelfia, adelphia
onderling verband   samenhang, structuur
onderling verbinden - voegen
onderling wisselen - ruilen
onderlinge afhankelijkheid   correlatie, interdependentie,  wisselwerking
onderlinge afstemming - coördinatie, koördinatie
onderlinge afwijking - discrepantie, verschil
onderlinge bespreking - discussie, gedachtenwisseling
onderlinge betrekking   correlatie 
Onderlinge Levensverzekering van Eigen Hulp   
OLVEH
onderlinge overeenkomst -  trust
onderlinge samenhang - interdependentie
onderlinge strijdigheid - tegenstrijd
onderlinge tegenstelling - antithesis, contrast, discrepantie
onderlinge verbinding of aansluiting - geleding
onderlinge verhouding der tonen - toonladder
onderlinge wedijver - animositeit
onderlip - benedenlip
onderlopen - bevloeien, overstromen
onderlosser - hopper
onderluitenant - adjudant
onderlijf - abdomen, hypogastrium
onderlijfje - keurs, onderkeurs
onderlijk - voetlijk
onderlijnen - onderstrepen
ondermaans - aards, sublunarisch
ondermaanse - aarde
ondermaatse vis - nest, puf
onder meer   o.m., zoals
ondermelk   aflaten, taptemelk 
ondermelker   sopper
ondermengen - meieren, mengen
onderminister   staatssecretaris 
ondermuts   flep
ondermijnen - afbreken, bederven, mineren, ondergraven, sapperen, slopen, verderven, verzwakken
ondermijning - komplot, ondergraving
onderneemzucht - ondernemingsgeest
ondernemen - aangaan, aanvaarden, beginnen, beproeven,  durven, treden, uitvoeren, wagen
ondernemend - energiek, speculatief, stoutmoedig
ondernemer - auctionaris, fabrikant, firmant, impressario, leider, organisator, patroon, zakenman
ondernemer inzake concerten - impresario
ondernemer op kunstgebied   impresario
ondernemer van publieke verkopingen   auctionaris
ondernemersbond in Nederland - V.N.O.
ondernemersovereenkomst - kartel
onderneming   actie, bedrijf, beweging, B.V., concern, expeditie, firma, handeling, handelsonderneming, holding, N.V., ontwerp, operatie, plan, plantage, supermarkt, toeleg, trust, veem, voornemen, warenhuis, werkzaamheid, winkelbedrijf, zaak
onderneming die schepen in de vaart brengt - rederij
onderneming tot het opslaan en bewaren van goederen   veem 
onderneming voor het slepen van schepen - sleepdienst
onderneming waarbij men veel waagt - waagstuk
ondernemingsdrang - aanpak,  activiteit, energie, handelingsdrang, initiatief
ondernemingsgeest   daadkracht, initiatief 
ondernemingslust - daadkracht, initiatief
 ondernemingsovereenkomst - kartel
ondernemingsraad - bedrijfsraad, or,
ondernemingsvorm   co., compagnie, concern, consortium,firma, 
fa, maatschap, N.V., trust 
ondernemingszin   initiatief 
onderofficier   adjudant, fourier, korporaal o.o., onderluitenant, opper, sergeant, , s.m., wachtmeester 
onderofficier bij de administratie - s.m.a.
onderofficier bij de bereden wapens    opperwachtmeester
onderofficier bij de cavalerie - wachtmeester
onderofficier bij de marine - bootsman, bottelier, constabel, konstabel , schipper
onderofficier ter zee - bootsman
onderofficieren   kader, o.o. 
onderofficieren en korporaals -  kader
onderofficiersrang - adjudant, korporaal, opper(wachtmeester), sergeant, s.m. (sergeant-majoor), wachtmeester
onder ogen zien - trotseren
onder ons - vertrouwelijk
onderonsje - kringetje
onderontwikkeld - achtergebleven
onderpachten - onderhuren
onderpand - bodemerij, borg(som), borgtocht, cautie, garantie, handgeld, hypotheek, onderzetting, securiteit, staangeld, waarborg, zekerheidsstelling 
onderpastoor - kapelaan, rector,
onderplaat - vuurplaat
onderraaklijn - subtangens
onderricht - bijles, catechisatie, college, cursus, instructie, instructielering, les, onderwijs, opleiding, rijles, scholing
onderricht in het besturen van een auto   rijles 
onderricht in het geloof   catechese 
onderrichten   beleren, doceren, instrueren, leraren, leren, lesgeven, onderwijzen, opleiden, propedeutica,  scholen, voorgaan, voorlichten,
onderrichtend -  didactisch, leerrijk, leerzaam
onderrichtgever   instructeur, docent, leraar, meester, onderwijzer, schoolmeester
onderrichting - bericht, instructie, lering, mededeling, onderwijs, voorschrift
onderrichtingen - instructies, voorschriften
onderricht voor aanstaande moeders - moedercursus
onderrok - japon, petticoat
onderschatten - bagatelliseren, onderwaarderen
onderscheid   differentiatie, differentie, discrimen, discriminatie, distinctie, egard, ongelijkheid, oordeel, orde, verschil
onderscheid maken - discrimineren
onderscheidbaar - apert, blijkbaar, duidelijk, kennelijk,
klaarblijkelijk, onmiskenbaar
onderscheiden   beoordelen, decoreren, distingeren, divers, eren, gedecoreerd, gewaarworden, kennen, kenmerken, kenschetsen, onderkennen, ontwaren, uiteenhouden, uiteenlopend, uitmunten, verschillen, verschillend, zien
onderscheiden (bijv.nw.) - different, discernement, discerneren
onderscheiden persoon   erelid 
onderscheidend - kenbaar, kenmerkend 
onderscheidene - diverse
onderscheiding   distinctie, eer, eerbied, eermetaal, egard, ereblijk, erepalm, ereteken, medaille, orde, penning, prijs, ridderorde
onderscheidingsteken   attribuut, chevron, decoratie, distinctief, egard, embleem, eredegen, erekruis, erelint, eremetaal, erepalm, eresabel,  ereteken, erewapen, gedenkpenning, insigne,  kenmerk, kokarde, krans, kruis, lauwerkrans, legpenning, lintje, medaille, medalje, merk, merkteken, orde, ordeteken, plaket, plaquet, rangteken, ridderorde, rozet, ster, streep,
onderscheidingsteken van hoge officier - balk, galon
onderscheidingsvermogen   discernement,  inzicht, oordeel
onderscheppen - intercepteren, opvangen, tegenhouden
onderschikkend -  afhankelijk, verbonden
onderschikkend voegwoord (verbinding van hoofdzin
met bijzin) - aleer, naarmate, nadat, ofschoon, opdat
onderschikking -  subordinatie
onderschragen - bijstaan, helpen, ondersteunen,  nderstutten,
steunen
onderschrijven - goedkeuren, ondertekenen, subscriberen  
onderschuiving - subrogatie, suppositie, substitutie
ondershands - heimelijk
onderslagbalk - latei
onderspit   nederlaag 
onderspit delven   afleggen, onderdoen, verliezen
onderstand - bijstand, hulp, ruggensteun, steun
onderste - benedenste, laagst, laagste
ondersteboven - omver, onderuit, onthutst, overhoop
onderste deel – bodem
onderste deel van de rug - stuitje
onderste deel van een berg   voet  
onderste deel van een dak - ozing
onderste deel van een hengelsnoer - ondersim
onderste deel van een huis   kelder, fundament, sou(s)terrain, fundering
onderste deel van een kroonlijst - architraaf
onderste deel van rivierpijler - voeting
onderste deel van een strijkstok - talon
onderste deel van een strijkstok waarmee de snaren gespannen worden   slof
onderste deel van een wervelkolom - heiligbeen, stuit
onderste molensteen waarover de loper rondwentelt - legger
onderste punt - voetpunt
onderste razeil - schoverzeil
onderste rondhout van een mast - onderra 
onderste tabaksbladen   voddengoed
onderste verdieping van een gebouw - beletage
onderste vlakke deel van een kroonlijst - architraaf,  kornis
onderste voetlid - tars
onderste zolder in een watermolen - krimpzolder
ondersteboven   omver, overhoop
ondersteek - bedgemak, po, slof 
onderstel - chassis, gestel, postament, postement, raamwerk, 
samenstel, sokkel, standaard, support, voetstuk
onderstel van een auto   chassis 
onderstel van een kanon   affuit 
ondersteld - aangenomen, hypothetisch, presumeren, presupponeren, putatief, supponeren, vermeend, veronderstellen
onderstellen   aannemen, beweren, gissen,  poneren, stellen
onderstelling - aanname, gis, gissing, hypothese, mening, presuppositie, suppositie, vermoeden
ondersteunen - assisteren, bijstaan, dragen, helpen, scoren, stutten, weldoen
ondersteuner - sponsor
ondersteuning   bedeling, bijstand, hulp, kolom, onderdak, onderstand, pijler, pilaar, staander, steun, stut, sublevatie, subsidie, subventie, toelage, zuil
ondersteuningsgeld - subsidie, toelege
onderstoppen - onderdekken, toedekken
onderstrepen - acentueren, beklemtonen, benadrukken, cursiveren, onderlijnen
onderstuk - souterain
onderstuk van een stijl - neut
onderstutten - beschermen, helpen, ondersteunen, schoren, steunen,  supporteren
ondertekenaar - intekenaar, subscribent
ondertekenen - paraferen, signeren, subsigneren, waarmerken
ondertekening   autogram, handtekening, onderschrift, paraaf, signatuur, subscriptie, subsignatie
ondertitel - deeltitel, voogdij
onder toezicht - voogdij
ondertoon - zweem
ondertrouwen   aantekenen
ondertussen   echter, intussen, inmiddels, middelerwijl, onderwijl, terwijl, tussentijds, zolang
onderuit - omver, plat, verliezen
onderuitgaan - afgaan, vallen, uitglijden
onderuithalen - tackelen, vloeren
ondervangen - stutten
ondervanging - obvieren, rescontreren
onderverdelen - divideren, sorteren, splitsen
onderverdoving - pijnloos
ondervinden - bekwaam, beleven, duren, ervaren, experiëntie,  gewaarworden, kennen, lijden, meemaken, ondergaan, verdragen, vernemen, waarneming
ondervinding   belevenis, bevinding, empirie, ervaring, gebeurtenis, gewaarwording, voorval
ondervloeien  - overstromen, onderlopen
ondervoed - hongerig, mager, zwak
onder voorbehoud - o.v.
onder voorwaarde dat - mits, tenzij
onder voorwensel bedekken - bemantelen
ondervragen - examineren, interrogeren,  interviewen, tenteren, uithoren, verhoren 
ondervrager bij een intelligentiespel   quizmaster
ondervrager en verslaggever - interviewer
ondervraging   enquëte, examen, interpellatie, interview, interrogatie, onderzoek, raadpleging, verhoor, vraaggesprek,
onderwaterboot - duikboot
onderwaterapperaat   snorkel 
onderwaterkabine   bathyscaaf 
onderwaterloping   dijkdoorbraak, overstroming, watersnood
onderwateropsporingsapparatuur - sonar
onderwaterprojectiel   torpedo 
onderwaterstaand - blank
onderwatervaartuig   duikboot, onderzeeboot, onderzeeër submarine
onderwaterzetting   inundatie, inundering
onderweg bezoeken - aandoen
onderweg stilhouden - aanleggen, pauzeren, stoppen
onderwereld   Acheron, dodenrijk, erebus, gehenna, Hades, hel, Hinnomsdal, inferno, mundus, Orcus, penose, schimmenrijk, tartarus 
onderwereld figuur - crimineel, gangster
onderwereld (Hebr.) - sjeool
onderwerp - behandelingspunt, chapiter, gegeven, grondslag, hoofdgedachte, hoofdthema, materie, motief, object, punt, stof, subject, sujet, tema, thema, voorwerp, zaak, zinsdeel,
onderwerp van behandeling - agendapunt, materie, tekst
onderwerp van lachlust - risee 
onderwerp van een muziekstuk - thema
onderwerp van gesprek   chapiter, object, propoost, punt, subject, thema, topic
onderwerp van vele chansons - amour
onderwerpelijk - subjectief, willekeurig
onderwerpen - bedwingen, buigen, knechten, knevelen, krommen, onderdrukken, overmeesteren, overweldigen, submitteren, verootmoedigen, zwichten 
onderwerping   berusting, discipline, dwang, gelatenheid, lijdelijkheid,  lijdzaamheid, onderdanigheid, onderdrukking, ootmoed, overgave, overmeestering, soumissie, subjectie, submissie, tiranie, tucht
onderwezen - geleerd, knap, wijs
onderwicht    manco
onderworpen - afhankelijk, berustend, blootgesteld, deemoedig, gedwee, geknecht, gelaten, getemd, horig, nederig, lijdend, onderdanig, onderhevig, ootmoedig, serviel, slaafs, soumis, tam, volgzaam, ondergeschikt
onderworpen aan (invloed of  inwerking) - blootgesteld, onderhevig,
onderworpen nederigheid - onderdanigheid, ootmoed
onderworpene - slaaf, horige, lijfeigene
onderworpenheid   deemoed, deemoedigheid, gedweeheid, lijdzaamheid, onderdanigheid, ootmoed, ootmoedigheid, slaafsheid, submissie
onderwijl - inmiddels, intussen, ondertussen 
onderwijs - instructie, leer(stof), lering, les, onderrichtopleiding, studie
onderwijs - l.o. (M)ULO, VMO, MAVO, HAVO, MVO, MO, VWO, HO NO, BLO
onderwijs - en ontwikkelingsinstelling - V. U.. 
onderwijs aan niet-leerplichtigen -  herhalingsonderwijs
onderwijs geven - leren
onderwijs in stemgebruik -  logopedie
onderwijsautoriteit - inspecteur, schoolopziener
onderwijsgebouw - school 
onderwijs genieten - leren, studeren
onderwijsgerei - leermiddel
onderwijsinrichting - les. lts,  school, seminarie, th, ths
onderwijsinrichting voor aspiranten van een klooster -  juvenaat
onderwijsinstelling - academie,  atheneum, school, instituut, lyceum, gymnasium,  hogeschool, kweekschool, HBS, MMS, LTS, UTS, MTS, HTS, TH, seminarie, seminarium, toneelschool, universiteit
onderwijskracht - docent, gouvernante, gouverneur, hoogleraar, juf, juffrouw, lector, leraar, leermeester, lerares, meester, onderwijzer, onderwijzeres, professor, schooljuffrouw, schoolmeester
onderwijskundig - p(a)pedagogisch, didactisch
onderwijskunst - didactiek, paedagogie
onderwijsmateriaal - aanwijsstok, driehoek, landkaart, leerboek, liniaal, passer, schrift, schoolboek, schoolbord
onderwijsmethode - didactiek 
onderwijsprogramma - leerplan 
onderwijssysteem in taal - globaalmethode, lezen 
onderwijsvernieuwer - Dalton
onderwijs voor rijbewijs - rijles
onderwijsvorm - mo
onderwijzen – aanleren, dicteren, doceren, instrueren, leren, lesgeven, onderrichten, voorgaan,
onderwijzend - didactisch, leerzaam, lerend
onderwijzer - docent, frik, leerkracht, leermeester, leraar, meester, opvoeder, paedagoog, pedant, schoolmeester
onderwijzer (Hebr.) - rebbe
onderwijzeres - docente, juf, leerkracht, lerares
onderwijzersdiploma - akte
onderwijzersopleiding - kweekschool, p.a. (pedagogische akademie)
onderwijzing - lering
onderzaat   onderdaan
onderzeebootraket - polaris, sark, serb
onderzeeër   duikboot, onderzeeboot, submarine, U boot 
onderzees leven - mesoplankton, nekton, vissen, plankton
onderzeese rug   bank, drempel, klif, koraalrif, ondiepte, plaat, rif, zandbank
onderzeil - kelkebakje, fok
onderzetsel - matje, onderzetje,  treefje
onderzetstuk - basis, driepoot, piëdestal, schraag, standaard
statief
onderzetter - kelkebakje, tafelmatje
onderzetting   borg, hypotheek, waarborg
onderzocht - beproefd, getest
onderzoek - analyse, beoordeling, beoordeling,  enquête, essaai, examen, beoordeling, expertise, indagatie, inspectie, keuring, nakijken, naspeuring, omvraag, peiling, proef(neming), research, speurwerk, test, toets(ing), verhoor, visitatie
onderzoek naar de aanwezigheid van delfstof - exploratie, 
onderzoek naar de oorzaak van ziekten - aetlologie
onderzoek naar de woorden in oude, bedorven tekst - tekstcritiek
 onderzoek naar echtheid - verificatie
onderzoek naar kennis - examen, repetitie, test
onderzoek naar rasverbetering - eugenese
onderzoek naar smaak - proeven
onderzoek naar vingertoplijnen - dactyloscopie
onderzoek van een land - exploratie
onderzoek van een stuk grond op aanwezigheid van delfstof - prospectie
onderzoek van het gehalte van goud of zilver   essaai
onderzoeken   beproeven, doorzoeken, essaaieren, essayeren, examineren, keuren, meten, nagaan,  napluizen, nasnuffelen, naspeuren, nasporen, navissen, navorsen, nazien, peilen, perquireren, polsen, proberen, proeven, recenseren, scrutineren, snuffelen, sonderen, speuren, tenteren, testen, toetsen , uitpluizen,visiteren, vorsen
onderzoeken door bekloppen - percuteren
onderzoekend kijken - spieden 
onderzoeker - analist, detective, enquêteur, examinator, explorateur, geleerde, informateur, inspecteur, laborant, natrekker, observator, peiler, rechercheur, rekwirent, requirent, revisor, speurder, visiteur, vorser, uitpluizer,
onderzoeking - exploratie, visitatie  
onderzoekingsmiddel - reagentia
onderzoekingstocht   expeditie 
onderzocht   getest
onderzwaveligzuur - dithionigzuur
onderzijde - benedenkamt, onderkant
ondeskundige   beunhaas, dilettant,  kwakzalver, leek, ondeskundige, oningewijde
ondeugd - apenkop, belhamel, bengel, euvel, gebrek, guit, guitig, guitigheid, kattenkwaad, kwajongen, leemte, mankement, nietsnut, rakker, rekel, schalk, schelm, schuld, slechtheid, snaak, tekortkoming, verdorvenheid, zonde,
ondeugdelijk - defect, gebrekkig, kapot, onsolide, rot, slecht, waardeloos
ondeugdelijkheid -  gebrekkigheid, waardeloosheid
ondeugdelijke waar   rommel 
ondeugend   brutaal, slecht, guitig, lastig, loos, nesterig, ongezeglijk, onkuis, onzedelijk, plat, plaagziek, schalks, slecht,  snaaks, spotachtig, onzedelijk, stout, 
ondeugende bakvis   meisje, nest
ondeugendheid - guitigheid, schalksheid, slechtheid, stoutheid,
ondeugende jongen - belhamel, bengel, dugniet, kwajongen, rekel, snotaap, snotneus, vlegel 
ondeugende vrouw - feeks
ondicht   proza; lek
ondichterlijk   alledaags,prozaïsch, a poëtisch, 
ondienstig   nutteloos, onnut
ondiepe kom in het veen - schenk, slenk,
ondiepe plas - zoel
ondiepe porseleinen kom - klapmuts
ondiepe ronde kom - bekken
ondiepe smalle sloot   greppel 
ondiepe snijwond - schram
ondiepte   bank, drempel, kuiltje, slenk, syrte, wad
ondiepte in de Noordzee   Doggersbank
ondiepte in het IJsselmeer   Pampus, Vrouwenzand
ondiepte in het water   drempel, wad
ondiepte in zee - rif, zeekat
ondiep tonnetje - vloot, vlotje
ondiep water - grep, greppel, poel, sloot, ven, vliet
ondier   beul, draak, feniks, gedrocht, griffioen, leviathan, loeder, monster, mormel, onmens, wreedaard
onding   loer, lor, prul, tod, vod
ondoelmatig   ongeschikt 
ondoenbaar - onmogelijk, onuitvoerbaar
ondoenlijk - onbegonnen, onmogelijk, onuitvoerbaar
ondogmatisch -  vrijzinnig
ondoordacht - dartel, gedachteloos, lichtvaardig,  lichtzinnig, loszinnig, onbekookt, onberaden, onberedeneerd, onbesuisd, onbezonnen, ondegelijk, onvoorzichtig, oppervlakkig, roekeloos,
ondoordacht iets zeggen - ontvallen, uitflappen
ondoordringbaar - hermetisch, impenetrabel, impermiabel, onnaspeurbaar, waterdicht
ondoordringbaar bos   brousse, jungle, oerwoud, rimboe
ondoordringbaar woud in Brazilië - selva
ondoorgrond - onbegrepen, onverklaard
ondoorgrondelijk - duister, grondeloos, impenetrabel, moeilijk, onbegrijpelijk, onnaspeurbaar, onpeilbaar, peilloos
ondoorlaatbaarheid - opaciteit
ondoorlat end   impermeabel, luchtdicht, ondoordringbaar, ondoorzichtig, troebel, waterdicht
ondoorschijnend - adiafaan, opaak, troebel
ondoorschijnend gemarmerd glas -  marbriet
ondoorschijnend glas - melkglas
ondoorstaanbaar   overweldigend 
ondoorzichtig - adiafaan, adiataan, dof, intransparant, malachiet, onklaar, onbegrijplijk, opaak, schemerig, troebel, wazig
ondoorzichtig dof - mat
ondoorzienbaar - onbegrijpelijk
ondraagbaar - onverduurbaar
ondraaglijk   duldeloos, hels, onduldbaar, onuitstaanbaar 
ondubbelzinnig   duidelijk, helder, klaar 
ondubbelzinnigheid -  helderheid, klaarte
onduidelijk   algemeen,  ambigu, bedekt, binnensmonds, dof, doffig, dubbelzinnig, duister, geheimzinnig, indistinct, inexplicabel, ingewikkeld, loslippig, mysterieus, mistig, nebuleus, nevelachtig, nevelig, obscuur, onbegrijpelijk, onbestemd, onbevattelijk, onhelder, onklaar, onleesbaar, onverstaanbaar, onvertaalbaar, opaak, raadselachtig, samengesteld, schemerig, tortueus, troebel, tweeledig, twijfelachtig, vaag, verward, wazig
onduidelijk praten - lallen
onduidelijk spreken - binnensmonds, fluisteren, lispelen, mompelen, mummelen, prevelen
onduidelijk worden - vervagen
onduidelijk zien - astigmatisme
onduidelijke geluiden - gefluister, gemorrel, geritsel, geruis, gesis
onduidelijke handtekening - pataraffe
ondulatie   golving, haargolving, slingering, undulatie
onduldbaar   hemeltergend, intolerabel, ondraaglijk, onduidelijk, onduldbaar, ontoelaatbaar, onuitstaanbaar
onduleertang - haarkrultang
onduleren - golven, haargolven
onduline - slangeloop
onecht - apocrief, bogus, buitenechtelijk, factice, geëmiteerd, gluipeig, illegitiem, irreëel, leugenachtig, na(gemaakt), namaak, nep, loos, nagemaakt, ondergeschoven, ongeloofwaardig, onnatuurlijk, onwaar, onwaarschijnlijk, onwerkelijk, onwettelijk,  onwezenlijk, pseudo, spurius, vals
onecht fluweel - velvet, velveteen
onecht kind - bastaard, bastaardzoon, buitenbeentje, hybride
onecht porselein - fayence
onechte bittere amandelolie   nitro-benzol
onechte braziel - braziliehout
onechte kunst - kitsch
onechte smaragd - peridot
onechtelijk - buitenechtelijk, overspelig
onechtheid - namaak, onwettigheid, onwettelijkheid
oneconomisch   onvoordelig 
onedel   eerloos, gemeen, ignobel, laag, laaghartig, min, slecht, vals
onedel metaal - pleet
oneendrachtig - verdeeld
oneenparig - ongelijkmatig
oneensgezindheid - discordantie, onmin, twist
oneer   belediging, berisping, blaam, blamage, schande,  schandvlek, smaad
oneer aandoen - blameren
oneerbaar  aanstootgevend,  immodest, immoreel, incorrect, indecent, laagstaand, obsceen, onbetamelijk, onfatsoenlijk, onkuis, ontuchtig, onwelvoeglijk, onzedelijk, onzedig, schunnig
oneerbaarheid - obsceniteit, onkuisheid, ontuchtigheid, onzedelijkheid
oneerbiedig - brutaal, impudiek,  irreverent, kwetsend, spottend
oneerbiedige bejegening - spot, spotternij
oneerbiedige scherts - spot
oneerbiedigheid - impiëteit
oneerlijk - achterbaks, bedrieglijk, deloyaal, dubbelhartig, gemeen, illoyaal, leugenachtig, loens, loos, louche, meinedig, misleidend, onoprecht, onwaar, scheel, slecht, slinks, smerig, trouweloos, unfair, vals, valselijk, veil, verborgen, verraderlijk, vies, vuil,
oneerlijk bij het spel - oneus
oneerlijk persoon - bedrieger, dief, konkelaar, leugenaar
oneerlijke mededinging - deloyaal
oneerlijke speler - aaszak, knoeien, knoeier
oneerlijkheid - bedrog, deloyaliteit, valsheid
oneerlijk persoon - dief 
oneervol - roemloos
oneet -  lidrus
oneetbaar - bedorven, onconsumabel, onsmakelijk, onverteerbaar
oneetbaar vet   talk
oneetbare boomvrucht - sleebes
oneffen   hobbelig, inegaal, noppig, oneven, ongebaand, ongelijk, ribbelig, ruig, ruw, veranderlijk
oneffen worden - greinen
oneffen ijs - rulijs
oneffen rand - braam
oneffenheden wegnemen - afslachten, effenen, gladhameren
gladmaken, planeren, schaven, vijlen
oneffenheid - bobbel, braam, buil, bult, hobbel, kartel, kom, korst, nop, ribbel, ruwheid
oneffenheid van tekenpapier - korn
oneigen kind - stiefkind
oneigenlijk   figuurlijk, metaphorisch, overdrachtelijk, symbolisch, zinnebeeldig
oneigenlijke figuurlijke uitdrukking - troop, trope
oneindig - altoosduirend, buitengemeen, buitensporig, grenzeloos, eeuwig, eindeloos, immens, mateloos, onmetelijk, ontelbaar, voortdurend
oneindig (muz.)   In finito 
oneindig geduld - engelengeduld
oneindig groot - onmetelijk
oneindig klein deel van een oppervlak - vlakelement
oneindige ruimte   heelal 
oneindige tijd - eeuwigheid
oneindigheid   eeuwigheid, grenzeloosheid, heelal, infiniteit, immensiteit, onbegrensdheid, onmetelijkheid
onelastisch - stijf, stug
onenig - different, oneens, tweedrachtig, verdeeld
onenigheid   altercratie, brouille, conflict, contestatie, contentie, debat, deining, different, disharmonie, dispuut, geharrewar, gehaspel, gekibbel, gekijf, geschil, gekrakeel, geredekavel, heibel, herrie, hommeles, kabaal, keet, kibbelpartij, kif, kift, krakeel, kwaad, kwestie, kijf, last, matschudding (barg.), meningsverschil, mikmak, misverstand, mot, ongenoegen, onmin, onvrede, onvree, oorlog, oremus, rel, ruzie, scène, scheiding, scheuring, splitsing, stampei, stribbeling, strubbeling, spul, trammelant, tweedracht, tweespalt, twist, vechtpartij, verdeeldheid, verschil, vete, woordenstrijd, wrijving
onera   bezwaren, lasten
onereren   belasten, bezwaren. 
onereus   bezwarend, drukkend,  lastig, moeilijk, moeitevol 
onergdenkend   argeloos 
onergdenkend publiek - goegemeente
onerkentelijkheid - ondank
onervaren - beginnend, groen, nieuw, onbedreven, ongeoefend, onkundig, onnozel, onschuldig, vers
onervarenheid - groenheid
onervaren jongeman - beginneling, broekje, groentje, melkbaard, melkmuil,  vlasbaard
onervaren mens   beginneling, groentje, melkmuil, nieuweling
onervaren soldaat   filler, recruut
onervaren zeeman - baar
onervarenheid - inexperiëntie
onetthetisch - smakeloos
oneven - hobbelig, onpaar
oneven (roulette) - impair
onevenhoevig dier - ezel, paard, tapir
onevenrechtigheid - disproportie
onevenredig - ongelijkmatig, ongelijkverdeeld   
onevenredigheid - asymmetrie
onevenredigheid in afmetingen - ametrie
onevenwichtig - dionysjsch, gedesequilibreerd, labiel, onbeheerst, ongelijkmatig
onevenwichtigheid - labiliteit
onfatsoenlijk   alledaags, indecent, lelijk, lomp, min, onbehoorlijk, onbeschoft, onbetamelijk, oneerbaar , ongemanierd, ongepast, onkies, onoorbaar, ontoelaatbaar, onopgevoed, onwelvoeglijk, plat, triviaal
onfeilbaar   onmiskenbaar, onvermijdelijk, stellig, volmaakt, zeker,
onfortuinlijk - ongelukkig
onfraai - lelijk
onfris - bedompt, duf, gemeen, goor, groezelig, muf, naar, onhygienisch, onverkwikkelijk, slonzig, smoezelig, stinkend, vervelend
ongaaf - beschadigd, geschonden, gewond, stuk
ongaar   rauw.
ongaarne   afkerig, contrecoeur, gedwongen, kwaadschiks, node, noodgedwongen, ongraag, onwillig, schoorvoetend, tegenzin, ternauwernood
ongans   gortig, ongezond, onwel, ziekelijk
ongastvrij   karigheid, inhospitaliteit, onherbergzaam, onveilig 
ongastvrijheid - inhospitaliteit, karigheid
ongeacht   loom, melig, niettegenstaande, ondanks 
ongeanimeerd   lusteloos, sloom
ongebaand   onbegaanbaar 
ongebakken - rauw
ongebakken brood   deeg 
ongebezigd   ongebruikt 
ongebleekt - crèmekleurig, ecru, ruw
ongebleekt linnen - canvas
ongebloemd - ongekunsteld, onopgesmukt
ongeblust   watervrij; brandend 
ongebluste kalk - kalkoxyde
ongebogen   astrant, recht, star, strak, stram, ongezeggelijk, ongezeglijk
ongebonden - dartel, libertijns, licentieus, lichtzinnig, liederlijk, los, losbandig, loshangend, neutraal, ongeregeld, onzedelijk, tuchteloos, vrij, wulps, zedeloos
ongebondenheid - vrijheid 
ongebonden soep   bouillonconsommé 
ongebonden stijl   proza 
ongebondenheid   losbandigheid, losgeslagenheid
ongeboren kind - nasciturus
ongeboren vrucht   embryo, foetus 
ongebreideld - teugelloos, tomeloos, toomloos
ongebroken - gaaf, heel, intact 
ongebruikelijk   abnormaal, afwijkend, ongewoon
ongebruikt   braak, maagdelijk, nieuw, onaangeroerd, ongebezigd, ongebruikte, ongeschonden,  smetteloos, vers
ongebruikte postzegel - postfris
ongebuild tarwemeel   krop 
ongeciviliseerd   onbeschaafd, onfatsoenlijk, vlot, wild
ongecompliceerd   duidelijk, eenvoudig, gemakkelijk, gewoon, glad, naïef, ongekunsteld , primitief, simpel, uitvoerbaar, vloeiend
ongecultiveerd   onbeschaafd, wild, woest
ongecompliceerde muziek - punk
ongecordineerd - losstaand, rommelig
ongecultiveerd - onbehouwen, onbeschaafd, ongevormd, onontgonnen, wild, woest,
ongedaan maken - tenietdoen
ongedacht - onverwacht
ongedagtekend - ongedateerd 
ongedateerd   ongedagtekend 
ongedeerd - gaaf, gered, gezond, heel, heelhuids, intact, ongeschonden, onverlet, safe, veilig
ongedenkwaardig - immemorabel
ongedesemd brood   matse 
ongedierte   gespuis; insekten, insecten, parasieten
ongediciplineerd - ongeregeld, tuchteloos
ongeduld   drift, gejaagdheid, haast, onrust, spanning
ongeduldig   gejaagd, ongedurig, onrustig, rusteloos
ongeduldig maken - ergeren, irriteren, prikkelen
ongeduldig wachten   popelen 
ongedurig   grillig, ongestadig, onrustig, rusteloos, veranderlijk, wispelturig
ongedurig heen en weer lopen   ijsberen
ongedurigheid   onrust, rusteloosheid 
ongedwee   weerbarstig 
ongedwongen   amikaal, arbitrair, facultatief, familiaar, frank, gemoedelijk, gewillig, kunsteloos, lichtzinnig, los, natuurlijk, onbeklemd, onbelemmerd, onbevangen, ongekunsteld, spontaan, tiber, vlot, vrijmoedig, vrij(willig),
ongedwongen feest - party
ongedwongen (muz.) - leggiero
ongedwongen opwelling   spontaniteit
ongeëvenaard - enig, uniek, uitstekend, weergaloos, 
ongefundeerd   ongegrond 
ongegeneerd   erg, lompheid, los, onbekommerd, ongemanierd, onvormelijk, ruw, schaamteloos,  zeer
ongegeneerdheid - grofheid, lompheid, ongemanierdheid, ruwheid, schaamteloosheid, ongepastheid
ongegist bier – wort
ongegist sap - aalbessensap
ongegist druivensap   most 
ongegiste wijn   most 
ongegoed - arm
ongegrendeld   open
ongegrond   gratuit, klakkeloos, onbillijk, ongefundeerd, ongemotiveerd, onrechtmatig, onredelijk, onverantwoord
ongegrond oordeel - vooroordeel
ongegronde gedachte - waandenkbeeld, waanidee 
ongegronde hoop -  illusie
ongegronde mening - droombeeld, waan 
ongegronde verwachting - hersenschim, luchtkasteel
ongehavend   onbeschadigd 
ongehinderd - onbelemmerd, ongemoeid, ongestoord, vrij(elijk)
ongehoord - akelig, afschuwelijk, afstotend, buitengewoon, buitensporig, eigenwijs, erg, hemeltergend, kras, lelijk, onduldbaar, ongepast, ongezeglijk, raar, rebels, verregaand, vreemd, ijselijk, zeer, zonderling 
ongehoorde grootte - enormiteit
ongehoorzaam   eigenwijs, rebels, ongezeggelijk, ongezeglijk, onhandelbaar, recalcitrant, stout, weerspannig
ongehoorzaam kind - stouterd
ongehoorzaamheid in het leger - insubordinatie 
ongehuicheld - oprecht
ongehuwd - alleenstaand, celibaat, echteloos, eenlopend, eenzaam, eerbaar, ongetrouwd, vrijgezel 
ongehuwd samenleven - hokken
ongehuwd man - celibatair, o.m. ,vrijgezel 
ongehuwde   agamist, celibatair, deern(e), juffrouw, meisje, vrijgezel, vrijster
ongehuwde (Ind.) - budjang
ongehuwde jonge vrouw - maagd
ongehuwde staat   agamie, celibaat 
ongehuwde toestand   agamie, celibaat
ongehuwde vrouw - begijn, juffrouw, vrijster, o.v., spinster
ongeïnteresseerd - interesseloos, kil, koel, lusteloos, onverschillig
ongekend - buitengewoon, enorm, nieuw, onbekend, uniek
ongekleed   bloot, naakt
ongekleurd - blank, kleurloos,  natief, naturel
ongekookt   rauw
ongekookte rijst - beras, bras
ongekookte stijfsel   amidon 
ongekrenkt   ongedeerd, ongeschonden
ongekreukt - effen, glad, ongekrenkt,
ongekuist   grof, obsceen, onverzorgd, plat, ruw
ongekunsteld   eenvoudig, gewoon, ingénu, los, naïef, natuurlijk, ongedwongen, ongeforceerd, ongeveinsd, sober, spontaan,  vrij
ongekunsteld meisje   ingénue 
ongekunstelde eenvoud - argeloosheid, naïviteit, onnozelheid, simpliciteit
ongekunsteldheid   eenvoud, eenvoudigheid, impliciteit, ingenuïteit, marinisme, naïviteit, natuurlijkheid, ongedwongenheid, ongeforceerdheid, simpliciteit, soberheid,  spontaneïteit
ongekweld   ongeplaagd
ongekwetst - ongedeerd
ongel   ineptie, ongerijmdheid,  reuzel, smeer, talk, vet 
ongelaagd gesteente   graniet, porfier 
ongelaagdheid   homogeniteit 
ongeladen - leeg
ongeladen materiedeeltje - neutrino, neutron
ongeld - onkosten, opcenten, opgelden
ongeldig - caduc, illegaal, illegitiem, incompetent, kaduk, kaduuk, nietig, onbevoegd, onwettig, vals, verlopen, wederrechtelijk
ongeldig verklaren - amortiseren, annonceren, annuleren, casseren, modificeren
ongeldig heidsverklaring - amortisatie, annulatie, diskwalificatie,
ongeldig worden - verjaren, verlopen
ongeldigwording - peremptie, verjaring
ongeldigheid - gezagloosheid, incompetentie, invaliditeit, nietigheid, nulliteit
ongeleerd - dom, ongeletterd
ongeleerde - leek
ongelegen - lastig, importuun, inconvenabel, inconveniënt, inopportuun, ongeschikt, onpas, ongunstig
ongelegen komen - importuneren, storen
ongelegen ogenblik - ontij, ontijd
ongelegen tijdstip - onstade
ongelegenheid - geldgebrek, importuniteit, incommoditeit, inconveniëent, moeilijkheid, verlegenheid
ongeletterd - analfabeet, dom, ongeleerd
ongeletterd mens   analfabeet, domoor 
ongeletterde - barbaar
ongelikt   ongepolijst, onbeschaafd,  onbeschoft, ongemanierd, ongepolijst, (p)lomp, ruw
ongelimiteerd - onbegrensd, onbepaald, onbeperkt 
ongelinieerd - ongelijnd
ongelkaars   smeerkaars 
ongelofelijk   buitengewoon, fabelachtig, onaannemelijk, ongelooflijk,  ongeloofwaardig
ongelogen -  echt, eerlijk, stellig, waar, zeker
ongeloof - wantrouwen
ongelooflijk - fabuleus, fantastisch, verbluffend
ongelooflijkheid - onaannemelijkheid
ongeloofwaardig - apocrief, duister, fabuleus, fantastisch
ongeloofwaardig verhaal - fabel, legende, verzinsel
ongelooide runderhuid - seroen
ongelouterd   ongezuiverd 
ongelovig - heidens, ongodsdienstig, wantrouwend 
ongelovige - afvallige, agnosticus, atheïst, giaur (Turks), heiden,  kaffer, kafir,
ketter, ongodsdienstige, paganist, vrijdenker
ongelovige (Arab.)   agnosticus, heiden, kafir, kaffer, ketter
ongelovige (Perz.) - geber
ongelovigen - infideles
ongelovigheid - increduliteit, wantrouwen
ongeluk - aanrijding, aanvaring, accident, botsing, 
kruis (fig.), malheur, mankement, mispunt, noodlot, ongeval, onheil, rampspoed, schipbreuk, sinister, slag, tegenslag,  tegenspoed, treinramp, val, verderf, weerslag,
ongelukje - malheur 
ongelukkig   deerlijk, ellende, ellendig, erbarmelijk, hard, heilloos, jammerlijk, kwalijk, misere, noodlottig, rampspoedig, rampzalig, sinister,
ongelukkig lopen - kreupel, strompelen
ongelukkig lot - noodlot
ongelukkig mens - ellendige
ongelukkig zijn – kwalijk
ongelukkige - gebrekkige, verminkte
ongelukkigerwijs - helaas
ongeluksbericht   jobstijding 
ongeluksbode - jobsbode, onheilsbode
ongeluksbrief - uriasbrief
ongeluksdag - diësater, vrijdag
ongeluksdier   kraai, raaf 
ongeluksgetal   dertien 
ongeluksgodin   Ate 
ongeluksjaar - rampjaar
ongelukskind - oedipus, ongeluksvogel, pechvogel
ongeluksplaats - onheilsplek, rampgebied
ongeluks profeet - alarmist
ongeluksprofetes   Cassanära 
ongelukstijding - jobstijding
ongeluksvogel - pechvogel,  schlemiel, wanboffer
ongelijk - disparaat, geaccidenteerd, hobbelig, incongruent, inegaal, noppig, oneffen, ongelijksoortig, onrecht, ruig, rul, ruw, veranderlijk, verschillend
ongelijk krijgen -  verliezen
ongelijkbaar - ongelijksoortig, onvergelijkelijk, weergaloos
ongelijkbrekend - anisotroop
ongelijkheid - dissimilariteit, impariteit, oneffenheid, verschil
ongelijkmatig - inegaal, heteronym, heteroniem, heteronoom, labiel, luimig, onevenredig, onevenwichtig, wisselvallig, ongelijk stuk - brok
ongelijk van humeur - labiel, luimig
ongelijke breedte/van... - verdreven
ongelijkslachtig - disparaat, heterogeen
ongelijksoortig - anders, different, disparaat, heterogeen, incongruent, ongelijk, uiteenlopend, verschillend
ongelijksoortigheid - heterogeniteit 
ongelijkvleugelig insekt - wants, waterloper
ongelijkvormig - heteromorf
ongemak   eksteroog, gebrek, hinder, incommoditeit, kwaal, letsel, moeite, onconveniënt, (over) last, ongerief, spit, storing,
ongemakkelijk - balorig, duchtig, hinderlijk, humeurig, krachtig, lastig, moeilijk, nukkig, ongeriefelijk, ongerieflijk,  stroef, veeleisend, vervelend, ziekte
ongemakkelijk persoon - despoot, dwingeland,  lastpak, lastpost, tiran
ongemakken   strapatsen 
ongemak veroorzaken - belemmeren, kwellen
ongemanierd - boers, bot, grof, lomp, onbehouwen, onbeleefd, onbeschaamd, onbehouwen, onbeleefd, ongepast, ongeschoft, ongegeneerd, onhebbelijk, onhoffelijk,onopgevoed, onwellevend,  onwelwillend, ploertig, plomp, ruw 
ongemanierd mens   lomperd, proleet
ongemanierde lomperd - kinkel
ongemanierdheid   grofheid, lompheid, onbehouwenheid, onhebbelijkheid,  ruwheid, schaamteloosheid
ongemanierd lachen - ginnegappen
ongemanierd mens - hufter
ongemeen - apart, buitengewoon, exclusief, extra, ongewoon, singulier, uitermate, uitmuntend, uitzonderlijk, zeer, zonderling
ongemeend   gehuicheld 
ongemerkt - achterbaks, sluiks, slinks, heimelijk, steels, stiekem, stilletjes, tersluiks
ongemoeid   onbelemmerd, ongehinderd, ongestoord, vrij
ongemoeid laten - ontzien, respecteren
ongemotiveerd - argeloos, klakkeloos, naïef, ongefundeerd, vertrouwend, willekeurig
ongemotiveerde vrees   fobie 
ongenaakbaar - hoogmoedig, ontoegankelijk, trots 
ongenade - defaveur, ongunst, toorn, wangunst,
ongenadig   erg, guur, hard, hardvochtig, hevig, onbarmhartig,  ruw, ruw, wreed, zeer
ongeneeslijk - incurabel, onheelbaar
ongenegen - onbereid, ongezind
ongeneigd tot beweging   apat(h)isch, indolent, loom, lusteloos, passief, sloom
ongeneigd tot werken   lui, inert 
ongenietbaar   bitter, humeurig, kregel, neetorig, onsmakelijk, taai, toornig
ongenoegen - kift, misnoegen, onenigheid, ontevredenheid, ruzie, strubbelig,  twist
ongenoeglijk - onplezierig, vervelend
ongeroepen - onverwachts, plotseling
ongeroerd - onaangedaan, onbewogen
ongerooide boomstomp   nol
ongerust   angstig, bang, bekommerd, bezorgd, onrustig, piekerend, zorgvol
ongerustheid   angst, bekommering, bekommernis, bezorgdheid, onrust, zorg
ongerust maken - bezighouden
ongerijmd - absurd, disparaat, dwaas, gek, idioot, Incongruiteit, inept, onlogisch, onzinnig, paradoxaal, zot
ongerijmdheid - absurditeit, dwaasheid, ineptie
ongerijmde uitspraak - paradox
ongerijpte kaas - kwark
ongesalarieerd - onbezoldigd
ongeschaafd - grof, korrelig, ruw
ongescheiden - aaneen
ongeschikt   afgekeurd, incapabel, incompetent, onbekwaam, onbevoegd, onbruikbaar, ondeugdelijk, ondoelmatig, ongelegen, onpas
ongeschikt bevonden - afgekeurd
ongeschikt ogenblik   onpas, ontijdig 
ongeschikt verklaren - afkeuren
ongeschikt voor arbeid - invalide
ongeschikt voor bacteriën - steriel
ongeschikt voor gezelligheid - insociabel
ongeschiktheid - incapaciteit
ongeschilderd - blank 
ongeschoeid - barrevoets, blootsvoets 
ongeschoeid geestelijke   karmeliet 
ongeschoeide kloosterling - barrevoeter
ongeschokt   onwankelbaar, standvastig, vast
ongeschonden - algeheel, compleet,  gaaf , heel, heelhuids, intact, rein, onaangeroerd, onbedorven, onbeschadigd, ongedeerd, ongerept, ongeschokt, ongevlekt, perfect, puntgaaf, puur, schoon, virginaal,  volledig, zuiver
ongeschoolde arbeider - loswerkman
ongeschooldenloon - minimumloon
ongeschoren - harig, ruw, stoppelig
ongeschreven recht   adat, gewoonterecht
ongeschreven wet van eer en fatsoen - erecode
ongeslachtelijk - negatief
ongeslachtelijke of geslachtelijke voortplantingscel bij eencellige dieren   spore 
ongesloten - open, toegankelijk
ongesloten kromme lijn - parabool
ongespannen - los, slap
ongesplitst - heel, onverdeeld
ongestaag - buiig
ongestadig - aarzelend, astatisch, bedenkelijk, buiig, bijkans,  bijna, dubieus, duister, grillig, huiverig, instabiel, labiel, onbepaald, onberekenbaar, onbeslist, onbestendig, onbetrouwbaar, ongedurig, onstandvastig, onvast, onwis, onzeker, twijfelachtig, tijdelijk,  vaag, vagelijk, veranderlijk, vergankelijk, versatiel, wankel, wankelbaar, wispelturig, wisselvallig
ongestadig weer -  kwakkelweer
ongestadig zijn - aarzelen, kwakkelen, lammenadig, twijfelen, walen, wankelen, weifelen
ongesteld - belabberd, beroerd, lamlendig, lammenadig,  luchtziek, misselijk, onlekker, onpasselijk,  onwel, suf, treinziek, zeeziek, ziek, zwak
ongesteldheid - euvel, indispositie, kater, kwaal, menstruatie, ziekte
ongesteldheid na een drinkgelag - kater
ongestolde lava - magma
ongestoord – onaangedaan, kalm, rustig, sereen, vredig
ongestoord kalm  helder, onbewolkt,  sereen 
ongestraft   straffeloos
ongetekend   anoniem, naamloos, ongesigneerd
ongeteld - ontelbaar
ongeteld kopen - roezen
ongetemd - koest, onbedwongen, ontembaar, ruw, teugelloos, tomeloos, wild, woest
ongetemde - wilde
ongetemperd - onverflauwd, onverminderd
ongeteugeld - buitensporig, ongebreideld, teugelloos, tomeloos,
ongetoomd - teugelloos, tomeloos
ongetrouwd   ongehuwd, vrijgezel 
ongetrouwde juffrouw - spinster
ongetwijfeld - absoluut, beslist, gewis, onbetwistbaar, pertinent, positief, stellig, waarlijk, wis, zeker
ongetwijnd - ongetweernd, vlotzijde
ongevaarlijk - benigne, beschut, gedekt, goedaardig, onschadelijk, onschuldig, safe, veilig, zeker,
ongeval   accident, malheur, misval,
 ongeluk, panne, ramp
ongeval met een auto   panne 
ongevallenwet - W.A.O.
ongevallig - onaangenaam, onwelgevallig
ongeveer - bijkans, bijna, circa, ca., globaal, nagenoeg, omstreeks, omtrent, ong., plusminus, p.m., zowat
ongeveinsd   eenvoudig,  eerlijk, hartelijk, ongemaakt, onomwonden, onverbloemd, openhartig, openlijk, oprecht,  openlijk, rechtuit, regelrecht, rondborstig, ronduit, ruiterlijk,
ongeveinsdheid - oprechtheid
ongeveinsde natuurlijkheid - eenvoud
ongeverfd - blank, naturel
ongeverfde wol - natuurwol
ongevoeglijk   onbehoorlijk, onbetamelijk, smerig, vies
ongevoeglijkheid - onbetamelijkheid, onfatsoenlijkheid
ongevoelig - apatisch, cynisch, dikhuidig, flegmatiek,  gevoelloos, hard(vochtig), impassief, impassibel, indifferent, insensibel, kaal, koel, koud, lauw, lazarus, lethargisch, onaangedaan, onaandoenlijk, onbarmhartig, onbewogen, ongemerkt, ongeroerd ongeroerd,, ruw, steenhard, verdoofd, verhard, verstokt, wreed
ongevoelig persoon - ijskonijn
ongevoelig voor genot - blase 
ongevoeligheid - apathie, insensibiliteit, lethargie
ongevoeligheid voor pijn -  analgesie
ongevormdheid - informiteit
ongevouwen drukwerk - piano
ongevulcaniseerde rubber   caoutchouc
ongevuld   hol, ledig, leeg
ongevulde plaats - leegte
ongewapend - weerloos
ongewassen   brutaal, goor,  lomp, smerig, vuil
ongewenst - interval, ongewild, storend
ongewenst gat   lek, wak
ongewenste gast   inbreker 
ongewenste onderbreking   storing 
ongewenste ontwikkeling - uitwas, woekering
ongewenste opening   bres, breuk, lek 
ongewenste vouw   kreuk, kreukel 
ongewerveld dier   kwal, pier, rups, slak, worm
ongewervelde dieren - evertebrata, invertebrata
ongewild - ongewenst
ongewillig - koppig, onwillig, opstandig, recalcitrant, weerspannig
ongewis - hachelijk, ongerust, onrustig, onvast, onwillig,  onzeker, precair, vaag, wankel 
ongewoon   aandachtig, abnormaal, afwijkend, buitenissig, excentriek, extraordinair, bijzonder, eigenaardig, ernstig, gek, nieuw, ongemeen, ongewend, onwennig, opmerkelijk, opvallend, opzienwekkend, raar, schutterig, uitzonderlijk, vreemd, zeldzaam, zonderling, zorgvuldig,
ongewoon begaafd   geniaal 
ongewoon beroep   duiker 
ongewijd - goddeloos, heiligschennend, onheilig, profaan, werelds,
ongewijzigd - eender, gelijk, hetzelfde, onveranderd
ongezegd   gezwegen
ongezeglijk - balsturig, dwars, eigenzinnig, eigenwijs, grillig, koppig, ongehoorzaam, onwillig, rebels, ruw, stout, stijfhoofdig, tuchteloos, wild, weerbarstig, weerspannig
ongezellig - onbehaaglijk, onhuiselijk, saai, vervelend 
ongezien - onbekeken, ongeacht, onopgemerkt, steels
ongezocht - natuurlijk, ongedwongen, spontaan
ongezond   bleek, kwakkelend, lijdend, miezerig, mijterig, nadelig, schadelijk, slecht, sukkelend, voos, ziek, ziekelijk, zwak
ongezond bleek - flets
ongezonde uitdamping van rottende stoften   miamasma
ongezouten   cru, flauw, laf, onkies, openhartig, onkies, rauw, ruw
ongezuiverd   ruw
ongezuiverd salpeterzuur - sterkwater
ongezuiverde alcohol - foezel
ongezuiverde borax - tinkal
ongezuiverde petroleum   bronolie 
ongezuurd brood   matse
ongodist   atheïst, godloochenaar
ongodisterij - atheïsme
ongodsdienstig - areligieus
ongodsdienstig mens - heiden
ongunst - ongenade, wangunst
ongunstig - bescheiden, bezwarend, branie, defavorabel, desavantageus, infavorabel, infaust, kwaal, kwalijk, lelijk, miserabel, nederig, ongelegen, onrendabel, onvoordelig, schadelijk, sinister, slecht, verkeerd 
ongunstig bekend   obscuur 
ongunstig gepraat   opspraak 
ongunstig gezicht   tronie 
ongunstig persoon - boef, fielt, sujet 
ongunstige betekenis hebbend - pejoratief
ongunstige kanten - nadelen
ongunstige naam krijgen - opspraak
ongunstige toestand - gène, impasse, nadeel, ongelegenheid, schade, schande
ongure man   boef, vent
onguur - afschuwelijk, akelig, bar, doortrapt, eng, ellendig, erg, gemeen, griezelig, grimmig, gruwelijk, lam, louche, luguber, naar, onbekwaam, ruw, schrikwekkend, sinister, slecht, verdacht
onguur gezicht   tronie
onguur persoon - boefkerel, sujet
onhandelbaar   dwars, eigenzinnig, indociel, koppig, moeilijk, obstinaat, onbehendig, onbedreven, onbeholpen, onhandzaam, onmogelijk, onwillig, recalcitrant, schutterig, vleug, weerbarstig, weerspannig
onhandelbaar mens - pachyderm
onhandig - atactisch, boers, houterig, klunzig, krukkig, links, loborig, lomp, lummelig, onbeholpen, onbehouwen, onpractisch, plomp, primitief, pummelig, schutterig, stumperig, stijf, stuntelig
onhandig bezig zijn - stuntelen
onhandig gedoe   gehaspel, geploeter, gepruts, geschutter, gestuntel, gesukkel
onhandig iemand - stoethaspel, sukkel,
onhandig lang mens   slamier 
onhandig mens - hark, kruk, lomperd, schlemiel, stoethaspel, stommerd, stuntel
onhandig (lang) mens - hannes, haspel, lummel, pummel, schutter, slamier, stoffel, stuntel
onhandig te werk gaan -  stumperen, stuntelen
onhandig werken - stuntelen
onhandige jongen - lummel
onhandige, onnozele sul - jangat, janhen
onhandige vroeuw - dauwel, haspel, modde, stuntel, treuzel
onhandigheid - bevue mispas,, blunder, flater, linksheid, lompheid, maladresse,
onhandzaam - onbruikbaar, onhandig
onharmonisch - atactisch
onhartelijk - bars, kil, koel, koeltjes, koud, nors, onheus, onvriendelijk, onwelwillend
onhartelijkheid - kilheid, kilte, koelhartigheid, koelheid, koelte, liefdeloosheid, ongenegenheid, onverschilligheid, onvriendelijkheid, stuursheid
onhartstochtelijk - onaangedaan, ongeroerd, ongevoelig, passief,
onhebbelijk - brutaal, hatelijk, lomp, onbehoorlijk, onbeschoft, onfatsoenlijk, onvriendelijk, onwellevend, vervelend
onhebbelijk gezegde   hatelijkheid 
onhebbelijkheid - brutaliteit,  incongruteit
onhebbelijk persoon - lomperd, onbeschofte, vlegel
onheelbaar   incurabel, ongeneeslijk
onheil - bedreiging, bezoeking, catastrofe, desaster, ellende, fataliteit, gevaar, katastrofe, mislukking, molest, noodlot, ongeluk, onheil, onraad, plaag, ramp(spoed), sinister, tegenslag, tegenspoed, wee
onheil brengend - kwaad
onheil brengende godin - Ate
onheil veroorzaken - teisteren
onheilig   goddeloos, heiligschendend, laag, ongewijd, onkuis, onrein, profaan, werelds
onheil in het vooruitzicht stellen - dreigen
onheilsbode uit de Bijbel   Uria 
onheilsdier   raaf
onheisgodin   Ate 
onheilsmogelijkheid   gevaar 
onheilspellend   alarmerend, donker, dreigend, gevaarlijk, griezelig, luguber, noodlottig, omineus, rampspoedigsinister, veeg
onhelder - heiig, mottig, onduidelijk, troebel, verward, wazig
onherbergzaam - bar, ongastvrij, ontoegankelijk, verlaten, woest 
onherbergzaam gebied - eiland (onbewoond), hei, heide,
rimboe, strand, woestenij
onherkenbaar - kennelijk
onherroepelijk - derfinitief, irrevocabel, onherstelbaar, onveranderlijk,  onvermijdelijk, reddeloos, vaststaand
onherstelbaar   incompensabel, incurabel, irremediabel, irreperabel, kapot, onherroepelijk, onverbeterbaar, onverbeterlijk, reddeloos, versleten, wanhopig
onheuglijk - immemoriaal
onheus - grof, hard, onbeleefd, onbeschaafd, oneerlijk, onmenselijk, onvriendelijk, onwellevend, onwelwillend,  ruw
onhoffelijk   onbeleefd, ongemanierd, onheus, onwellevend
onhoorbaar -  geruisloos, stil
onhuiselijk - ongezellig
onhygiënisch - onfrisvies, vuil
oninbare schuld - nonvaleur
oningevorderde schuld - nonvaleur
oningevuld - blanco, onbeschreven, opengelaten
oningewijde - buitenstaander, leek, ongewijde, onheilige, outsider
oningewijde hostie - ouwel
onintellectueel - onontwikkeld
onintelligent   debiel, dom
oninteressant - onbelangrijk, onbeduidend, onbetekenend
oninvorderbare schuld - nonvaleur
onjuist - abusief, abusievelijk, abuis, averechts, fout(ief), gebrekkig, incorrect, mis, onecht, onnauwkeurig, onterecht, onwaar, onzuiver, vals, verkeerd
onjuist beeld - begripsverwarring
onjuist begrip - droombeeld, hersenschim, waan, waanvoorstelling, wanbegrip
onjuist gebruik - misbruik
onjuist schot - misser
onjuist voor liniment - linament
onjuiste gedachte - waan
onjuiste mening - droombeeld, hersenschim, waan, wanbegrip
onjuiste rechterlijke beslissing - maljuge
onjuiste voorstelling   fantasie, waanbeeld, waan(idee)
onjuistheid -  fout, leugen, misvatting
onk - oneven
onkans - pech, tegenslag 
onkel   nonkel, ome, oom 
onkenbaar - onherkenbaar
onkennend voornaamwoord - geen
onkies   cru, gebrekkig, indelicaat, indiskreet, onbehoorlijk, onbetamelijk,onfatsoenlijk, onfijn, ongezouten, onvertogen, onzedelijk, onzedig, plat, tactloos 
onkiesheid - indiscretie
onklaar   beschadigd, confuus, defect, feil, gederangeerd, kapot, obscuur, onaf, onduidelijk, ongereed, ongesteld, stuk, troebel,  verward,
onklaar maken - ontredderen, saboteren, vernielen
onklaar zijn   panne, stuk
onkosten - impensen, spesen
onkostennota - declaratie
onkosten/onverwachte. .. - schadepost, strop
onkrachtig - imfirmatief
onkreukbaar - betrouwbaar, integer, ongerept, onomkoopbaar, onverlet, rechtschapen, strikt
onkreukbaarheid   eerlijk, integriteit, onschendbaarheid 
onkruid   aardangel, bitterzoet, bolder,  bolderik, (brand)netel, distel, dolik, dovenetel, duist, duizendknoop, ganzevoet, glidkruid, herderstasje, herik, hermoes, hirs, hondsdraf,  hondstong, huttentut, kaasjeskruid, klaverzuring, krod, krodde, kweek, ladde, melde, netel, paardebloem, paardestaart,  ruit, ruta, ijzerkruid, veldereprijs, weegbree, zevenblad, zuring, zwartkoorn,
onkruid verwijderen - wieden
onkruidplant - ganzevoet
onkruiduitroeier - extirpator
onkruidverdelgingsmiddel -  kleurstof
onkruidvrij maken - oproeren
onkuis   impudent, onbeschaamd,onrein, ontuchtig, onzedelijk, onzedig, schaamteloos, schunnig, vies
onkuisheid - ontucht, onzedelijkheid, overspeligheid
onkunde   agnosie, ignorantie, onbekendheid,  onwetendheid 
onkundig   ignorant, onervaren , onwetend
onkundigheid - onwetendheid
onkunstzinnig - amusisch
onkwetsbaar - invulnerabel, kogelvrij, onaantastbaar, ongevoelig
onland - moeras
onlangs   destijds, kortelings, kortgeleden, laatst, laatstleden, 1.1., net, (onder)laatst, overlest, pas, poos, recent(elijk), redengevend, somtijds, verleden, wijl
onlangs gebeurd   net, pas, recent 
onledig   arbeidend,  bezet, bezig, doende, druk, werkend
onleerzaam - indociel, ongedwee, onhandelbaar
onleesbaar - illegibel
onleesbaar schrift - gekrabbel
onlekker - onbehaaglijk, onwel
onlesbaar -  onblusbaar
onlichamelijk - geestelijk, immaterieel, onstoffelijk, spiritueel
onlijdelijk   ondraaglijk, onduldbaar 
onlogisch - inconsequent, krom
onloochenbaar - flagrant, kennelijk, onbetwistbaar, onmiskenbaar, onwraakbaar, sprekend, tastbaar, zichtbaar, zonneklaar
onlust - afkeer, beroering, last, onbehaaglijkheid, onbehagen, ongerief, oproer, rel, tegenzin, twist, woeling
onlustig - landerig, lusteloos
onmaatschappelijk - asociaal
onmacht - bewusteloosheid, bezwijming, flauwte, impotentie,  katzwijm, lam, machteloosheid, onbekwaamheid, onvermogen, zwakte
onmachtig   impotent, lam, machteloos, weerloos
onmachtig om te betalen   insolvabel, insolvent 
onmatig   bovenmatig, buitensporig, extravagant, gulzig, immoderaat, mateloos, ongebonden, ongeremd, onredelijk, overdadig, overdreven, propperig, uitgelaten
onmatigheid - intemperentie, overdaad
onmededeelzaam - gesloten, hard, harteloos, wreed, harteloos, impitoyabel, zwijgzaam
onmeedogend   deerlijk, ellendig, meedogenloos, wreed
onmeedogende toorn   ongenade 
onmeetbaar - eindeloos, immens,  immensurabel, oneindig, onmetelijk,
onmeetbaar getal   pi, oneindig 
onmens   aterling, barbaar, beest, beul, despoot, monster, Nero, ondier, onverlaat, sadist, snoodaard, wreedaard
onmenselijk   barbaars, beestachtig, bestiaal, dierlijk, gevoelloos, hard, inhumaan, meedogenloos, onmeedogend, onnatuurlijk, onwelwillend, wreed
onmenselijke daad - wandaad
onmenslievend   inhumaan 
onmerkbaar - Imperceptlbel, onopgemerkt, onwaarneembaar,  steels, steelsgewijs, stiekem, stilletjes
onmerkbaar (muz.) - insensible
onmetelijk - eindeloos, gigantisch, grenseloos, immens, onbegrensd, oneindig, onmeetbaar, ontzaglijk
onmetelijk groot - grenzeloos
onmetelijk rijk   schatrijk
onmetelijkheid   gigantisch, grenzeloosheid, immensiteit, oneindigheid
onmiddellijk - aanstonds, accuut, bestendig, dadelijk, direkt, fluks, gezwind, illico, meteen, ogenblikkelijk, onbeweeglijk, onverwijld, onwrikbaar, paraat, prompt, rechtstreeks, seffens, spoedig, staandevoets, straks, subiet, te mee, temet, terstond, voetstoots, volkomen, zo, zodadelijk, zometeen
onmiddellijk begrip   intuïtie 
onmiddellijk de tegenstoot toebrengen - riposteren
onmiddellijk vereffenbaar   liquide 
onmin   conflict, geharrewar, gekijfstrijd, geschil, heibel, herrie, krakeel, kijf, onenigheid, ongenoegen, onvrede, perkara, ruzie, tweedracht, twist, vete
onmisbaar   indispensabel, integrerend, klaarblijkelijk, manifest, nodig, noodzakelijk, onontbeerlijk, vereist 
onmiskenbaar - apert, beslist, blijkbaar, duidelijk, evident, flagrant, kennelijk, merkbaar, onloochenbaar, uitgesproken
onmoed   moedeloosheid,  ruzie
onmogelijk - belachelijk, onbegonnen, onbestaanbaar, ontdoenlijk, onuitvoerbaar, uitgesloten, zonderling
onmogelijk maken   beletten, verhinderen, voorkomen
onmogelijk mens - piechem
onmondig - minderjarig, onvolwassen
onmondigheid - minderjarigheid, minoriteit
onna   ver (af)
onnadenkend - achteloos, automatisch, gedachteloos, klakkeloos, lichtzinnig, machinaal, onbedacht, onbesuisd, onbezonnen, onvoorzichtig, roekeloos, werktuiglijk,
onnaspeurbaar   onbegrijpelijk 
onnatuurlijk - abnormaal, boekig, gedwongen, gekunsteld, gemaakt, grotesk, kunstmatig, onecht, onmenselijk, ontaard, pervers, stijf, tegennatuurlijk
onnatuurlijk klein mens   dwerg, lilliputter
onnatuurlijke eetlust - heterorexie
onnatuurlijke haargroei - trichose
onnatuurlijke spanning - hypertensie, paratonie, stress
onnauwkeurig - gedwongen, grofweg, inaccuraat, incorrect, nalatig, onzorgvuldig, onzuiver, opgeschroefd, oppervlakkig, ruwweg, slordig, superficieel, vaag, vals
onnavolgbaar - inmitabel, ongevenaard
onnet – onbeschaafd, onvertogen, onzindelijk, schuin, slordig, unfair, vuil, wanordelijk
onnodig   irrelevant, misbaar, nutteloos, onbruikbaar, ondienstig, overbodig, nodeloos, overtollig, vruchteloos
onnodige drukte   omhaal, omslag, poeha
onnodig uitgeven - verdoen 
onnoemelijk   bijzonder, naamloos, nameloos,  zeer 
onnozel   abderitisch, achterlijk, bete, daas, dazig, dom, dwaas, eenvoudig, gek, goedgelovig, groen, halzerig, idioot, imbeciel, kalverig, kinds, kletsmeier, knullig, lichtgelovig, naïef, natuurlijk, onbeduidend, onbenullig, onervaren, ongekunsteld, onschuldig, onwijs, raar, schaapachtig, simpel, stom, stumperig, suf, sullig, warhoofd, zwak (van begrip), zwakzinnig  
onnozel gepraat - kinderpraat
onnozel kind - wurm
onnozel meisje - doetje
onnozel mens   bloed, domoor, hals, loeres, sufferd, stumperd, sukkel, sul
onnozel persoon - doetje
onnozele - botterik, hals, idioot, loeres, rut, sufferd, sul
onnozele bloed   Beotiër, boer, hals, loeres, lomperd, nulliteit, sul
onnozele hals - abderiet,  pechvogel, schlemiel, slappeling, slungel, sul
onnozele jongen - jorden
onnozele sullige vrouw of meisje - doetje, sloor
onnozele ziel - doetje, sul
onnozelheid   bêtise, domheid, eenvoud, fatuiteit, imbeciliteit, lichtgelovigheid, niaiserie, naïviteit, onschuld, simpliciteit, stompzinnigheid
onnut   braak, doeniet, inutiel, nul, nutteloos, ondienstig, overbodig, smeerpoes (Z.N.), vergeefs, vruchteloos,  ijdel,
onnutte resten - afval
onnuttig - nutteloos, onbruikbaar
onnuttig uitgeven - verdoen
onofficieel - informeel
onofficiële gezellige avond - instuif
onomasticon - naamboek
onomastiek   naamkunde
onomatopee   bam, bang, bim,  boem,  bong, bonk, klets, klanknabootsing, koekoek, pats,  pets, tik, tak
onomatopoësis - klanknabootsing
onomkeerbaar - irreversibel
onomkoopbaar  corruptibel, integer, onkreukbaar
onomstootbaar - onomstotelijk,  onwrikbaar 
onomstotelijk   apodictisch, evident, onwankelbaar, onweerlegbaar,  onwrikbaar, vast
 onomstotelijke waarheid - axioma
onomstreden - onbetwist
onomwonden   categorisch, duidelijk, eerlijk, frank, gladweg, helder, klaar, loyaal, onbewimpeld, onverbloemd, open, openhartig, openlijk, ronduit, vrij, vrijuit
ononderbroken - aaneen, aldoor, continu, onafgebroken, onophoudelijk, voortduren, voortdurend,
onondertekend   ongesigneerd 
onontbeerlijk   nodig, noodzakelijk, onmisbaar
onontbeerlijke voedingsstof   eiwit, koolhydraat, mineraal, vitamine, water
onontcijferbaar - hiëroglyfisch, onleesbaar
onontcijferbaar handschrift - krabbelpoot
onontdekt - maagdelijk,  onbetreden, ongerept
onontgonnen   braak, ledig, woest 
onontkoombaar - inevitabel, onvermijdelijk
onontspannen - gespannen, rusteloos
onontvankelijk - afwijzend
onontwarbaar kluwen   klit 
onontwikkeld - dom
onontwikkeld insect   emelt, larve, pop 
onontwikkeld lichaamsdeel   rudiment
onontwijkbaar - inevitabel, onvermijdbaar
onooglijk   afzichtelijk, haveloos, lelijk, onopvallend, slordig
onoorbaar   onbehoorlijk, onbetamelijk, onfatsoenlijk, ontoelaatbaar, onwelvoeglijk
onoordeelkundig - onbevoegd
onopgelost - kwestieus
omopgeloste kwestie - raadsel, vraag
onopgemerkt - ongezien, onopvallend, steels
onopgemaakt weefsel - mul
onopgemerkt - ongezien, onopvallend, sober, vergeten
onopgemerkt laten voorbijgaan - verliezen
onopgemerkt willende blijven - bedekt, heimelijk, verholen
onopgeruimd - rommelig
onopgesmunkt - afkerig, arm, armoedig, eenvoudig,  karig, sober
onopgevoed   lomp, onbehouwen, onbeleefd, onbeschaafd,  onbeschaamd, onfatsoenlijk, ongemanierd, ruw
onophoudelijk   aanhoudend, aldoor, almaar, altijd, continu, gedurig, gestadig, steeds, voortdurend
onoplettend - achteloos, inattent, lichtzinnig, nalatig, onaandachtig, onachtzaam, onattent, onbedachtzaam, onberaden, onbesuisd, roekeloos, slordig, verstrooid
onoplettendheid - inattentie, nonchalance
onoplosbaar - indissolubel
onoplosbaar eiwit - albuminoïde, scleroproteïne
onoplosbare stof - bezinksel
onopmerkzaam - onachtzaam, onoplettend
onoprecht - deloyaal, gehuicheld, gemeen, geveinsd, huichelachtig, leugenachtig, onecht, oneerlijk, onwaar, onwaarachtig, vals, veinzend
onoprecht man - Janus, valsaard
onoprecht mens - valsaard
onoprechtheid - gemeenheid, geveinsdheid,  oneerlijkheid, onwaarheid, valsheid
onopvallend - bescheiden, correct, discreet, korrekt, onbeduidend, onopgemerkt, 
onopvallend maken   camouflage, camoufleren 
onopzettelijk    incidenteel, onbewust, ongewild, onwillekeurig, terloops, toevallig
onopzettelijke keuze - greep
onordelijk   bandeloos, chaotisch, druk, onnet, onopgeruimd, onregelmatig, ordeloos, rommelig, rumoerig, ruw, slordig, wanordelijk, wild, woeloig, woest
onordelijkheid - chaos, ordeloosheid, rommel, wanorde
onordentelijk - onfatsoenlijk, onwellevend, onwelvoeglijk
onorganisch - anorganisch
onorthodox - liberaal
onovergankelijk   intransitief 
onovergankelijk werkwoord - intransitivum
onoverkomelijk - insurmontabel
onoverlegd   onoverdacht, onberaden
onovertrefbaar - uitstekend
onovertroffen   top, uitstekend, weergaloos, 
onovertroffen in sport   kampioen 
onovertroffen persoon   held, kampioen
onoverwinbaar - onoverwinnelijk, onverslaanbaar
onoverwinnelijke held - Herakles, Hercules
onoverwinnelijke vloot   armada 
onoverzichtelijk - chaotisch, onduidelijk, rommelig
onoverzienbaar   uitgestrekt, obscuur, onafzienbaar, onberekenbaar, onoverzichtelijk
onpaar   oneven, onparig 
onparighoevige   neushoorn, tapir, woudkoe
onparlementair - onbeschaafd
onpartijdig - afzijdig, impartiaal, neutraal, onbevangen, onvooringenomen, onbevooroordeeld, onzijdig, oprecht, rechtvaardig
onpas - ongelegen, ongeschikt
onpasselijk - geschokt, kwalijk, luchtziek, misselijk, naar, onwel, overstuur, wagenziek, zeeziek 
onpasselijkheid - kwalijkheid, misselijkheid, ongesteldheid
onpassend - ongelegen
onpeilbaar   bodemloos, grondeloos,  ondoorgrondelijk, peilloos
onpeilbare diepte - afgrond
onpersoonlijk - algemeen, impersoneel, karakterloos, kleurloos, objectief, vlak 
onpersoonlijk voornaamwoord - het
onpersoonlijke werkwoorden - impersonalia
onplezierig   lusteloos, onaangenaam, onbehagelijk, ongenoeglijk, onprettig
onplooibaar - obstinaat, onwillig
onpraktisch - dom, eigengereid, eigenzinnig, halfgaar,  onhandelbaar, onhandig, stuntelig
onpraktische pedant - scholasticus
onprettig - naar, onaangenaam, onbehaaglijk, onplezierig
onprettig gevolg van een fuifje   kater
onprettige bijkomstigheid achteraf - nawee
onprettige gewaarwording - kater, nawee, onbehaaglijkheid
ongemak, ongerief, onlust
onraad   gevaar, look, nood, onheil
onraadzaam   ongeraden
onrecht   nefas, onbillijkheid, ongelijk, onrechtvaardig, onredelijk, vals
onrechtmatig   illegaal, illegaliteit, ongegrond, onwettig,  verboden
onrechtmatig bezit - usurpatie
onrechtmatig verkrijgen – jatten, kapen, pikken, roven, stelen
onrechtmatige begunstiging van familieleden   nepotisme 
onrechtmatige behandeling - willekeur
onrechtstreeks   indirect 
onrechtvaardig   onbillijk, oneerlijk, ongerechtig, onrechtmatig,  onredelijk 
onredbaar - reddeloos
onredelijk   buitensporig, deraisonnabel, irraisonnabel, onbillijk, oneerlijk, ongegrond, onrechtvaardig, onschappelijk, onverstandig,  redeloos, schreeuwend, unfair,
onredelijkheid - onverstand 
onredzaam   onbeholpen 
onregelmatig - abnormaal, atactisch, barok, grillig, hortend, irregulair, irregulier, ongeregeld, ordeloos, stotend, wanordelijk
onregelmatigheid   abnormaliteit, afwijking, anomalie, ataxie, fraude, hapering, hinder, misvorming, ordeloosheid, rel, stoornis, storing, wanorde,
onrein - besmet(telijk), impuur, smerig, onheilig, onkuis, onzedelijk, onzindelijk, onzuiver, smerig, treife, troebel, vies, vuil, zwadderig, 
onreine - paria
onrein van zeden - onkuis
onridderlijk   onhoffelijk
onroerend   liggend, onverplaatsbaar, vast 
onroerend goed - gebouw, huis, landgoed, pand, perceel, villa
onroerende goederen - immobilia
onrust   agitatie, alarm, angst, anxietas, bekommering, beroering, beweging,  bezorgdheid, deining, drukte, gedruis, gejaagdheid, gewoel, gisting, herrie, beweeglijkheid, ongeduld, ongedurigheid, ongerustheid, opwinding,  perturbatie, remous, roering,  rusteloosheid, seditie, spanning, trepidatie, tumult, turbulentie, woeling,
onrust in een horloge - balans
onrust in een molen - ratel
onrust teweegbrengend - agitant
onrustbarend - alarmerend, angstig, sensationeel, verontrustend, zorgelijk, zorgwekkend
onrustig - angstig, beweeglijk, driftig, druk, geagiteerd, gejaagd, gespannen, haastig, jachtig, nerveus, ongedurig, ongerust, onstuimig, opgewonden, opwindend, roerig, rumoerig, turbulent, wild, woelig, woelziek, woest, zenuwachtig, zorgwekkend
onrustig bewegen   wankelen 
onrustig kind - woelwater
onrustigmaken - verontrusten
onrustig rond lopen - banjeren, biezen, ijsberen
onrustig (muz.) - agitato
onrustig zijn - woelen
onrustigheid - turbulentie
onruststoker - aanstoker, agitator, alarmist, excedent, onrustzaaier, ophitser, oproerkraaier, oproerling, oproermaker, opruier, perturbateur, rebel, scheurmaker, stokebrand, woelgeest,
onrust verwekken - agiteren, opruien, opstoken
onrustvlinder -  perturbateur, pijlstaartvlinder, sfinx
onrijm - proza
onrijp - groen,  infantiel, naïef, onbezonnen, onontwikkeld, onvoldragen, onvolgroeid, onvolwassen, pril
onrijp fruit - kroet
onrijpe druiven - agrest
ons   hectogram
ons (Lat.)   nos
ons aller stammoeder   Eva
ons aller woonplaats   aarde 
onsamenhangend - abrupt, draaloos, incoherent, los, mul, opeens, rapsodisch, rul, verward
onsamenhangende taal   wartaal 
onschadelijk - indifferent, innocent, onnadelig, onschuldig
onschadelijk middel - placebo
onschappelijk   onbillijk, onredelijk
onschatbaar   onwaardeerbaar 
onscheidbaar - innig, onafscheidelijk
onschendbaar   betrouwbaar, hoogheilig, immuun, integer, inviolabel, onaantastbaar, onverbrekelijk, sacrosant, taboe, verbindend
onscherp - bot, mistig, nevelig, onduidelijk, stomp, troebel, vaag, wazig
onschoon   lelijk, vuil 
onschuld   argeloosheid, domheid, innocentie, naïviteit, onnozelheid
onschuldig   argeloos, blank, eenvoudig, ingénue, innocent, kinderlijk, naïef, onbedorven, ongevaarlijk, onnozel, onschadelijk, onverdorven, onwetend, rein, schuldeloos,  trouwhartig
onschuldig (muz.) -  innocente
onserieus mens - losbol
onsierlijk - onelegant, plomp
onsmakelijk - degoutant, goor, onaangenaam, vies, walgelijk, weerzinwekkend
onsociaal - asociaal, onmaatschappelijk
onsolide - krakkemikkig, louche, ondeugdelijk, ondeugdzaam,  louche, ongenietbaar, onsterk, onvast, onverkwikkelijk, weerzinwekkend
onspoed   ongeluk, tegenspoed 
onsportief - unfair
onstaatkundig - impolitiek
onstabiel   grillig,  labiel, onbestendig, wankelbaar 
onstabiel zijn - variëren
onstandvastig   aarzelend, astatisch, grillig, inconstant, instabiel, kameleontisch, labiel, onbestendig, onstabiel, onvast, onzeker, twijfelachtig, veranderlijk, wankelbaar, weifelend, wispelturig, wisselvallig, zwak,
onstandvastig (muz.) - volubile
onstandvastig zijn - variëren
onstandvastigheid (muz.) - instabile
onsterfelijk   eeuwig, immortel, onvergankelijk 
ontsterfelijke strobloem - immortelle
onsterfelijkheid - athanasie, eeuwigheid, immortaliteit
onsterk - breekbaar, broos, bros, ondeugdzaam,  onsolide, teer, week, zwak
onstevig - onvast, zwak
onstichtelijk - ontuchtig, onzedelijk
onstoffelijk - abstract, abstrakt, astraal, geestelijk, immaterieel onlichamelijk, ontastbaar
onstoffelijk deel van de mens   geest, ziel, 
onstoffelijk werktuig   orgaan 
onstoffelijkheid - immaterialiteit
onstuimig - bandeloos, boos, borstelig, buiig, driftig, druk, fel, furieus, furioso, gaal, harig, hartstochtelijk, stormachtig, heftig, hevig, impetueus, (muz.) impetuoso,  kwaad, onafgewerkt, onbesuisd, onbewerkt, oneffen, onzuiver, orageus, roezig, ruig, rumoerig, ruw, stormachtig, stormig, turbulent, verbolgen, vehement, vertoornd, virulent, wild, woest 
onstuimig (muz.) - acciacato, vehement
onstuimig kind - wildebras
 onstuimig paard - wildvang
 onstuimig persoon - Roeland
 onstuimig te keer gaan - roezemoezen
onstuimige drift - woede
onstuimige golf - breker, roller
onstuimige golven   branding, brekers 
onstuimige windvlaag met stortregen - travaat
onstuimige zee - moerzee
onstuimigheid   drift, geroezemoes, geweld, gewemel, hartstochtelijkheid, heftigheid, hevigheid, hitte, impetuositeit, kracht, onrust, oproer, overspannenheid, turbulentie, vehementie, wildheid, woeling, woestheid
onstuimig kind - wildebras
onstuitbaar - onweerhoudbaar
onsubstantieel - soeperig
onsympatiek - antipatiek, tegenstaand
onsympathiek persoon - kwal
onsystematisch - onordelijk, systeemloos, wanordelijk
ontaalkundig -  alinguïstisch
ontaard   decadent, gedegenereerd, gemeen, onnatuurlijk, pervers, slecht, verbasterd, verdorven, zeer
ontaard mens - aterling, onmens, onverlaat, snoodaard
ontaard wezen - aterling, dégeneré, onmens, onverlaat
ontaarde   dégénéré, aterling 
ontaarden - degenereren, denatureren, ondergraven, verbasteren, verzwakken 
ontaarding   decadentie, degeneratie, ontaardheid, verbastering 
verdorvenheid
ontaarding der zeden - zedenverwildering
ontactisch - taktloos
ontastbaar - abstract, abstrakt, onstoffelijk
ontastbaar deel van de mens - psyche
ontastbare stof   ether, gas, lucht, neongas
ontbeerlijk - overbodig
ontberen - carentie,  careren, derven, missen
ontbering - derving, gebrek, gemis, kommer
ontbieden - inviteren, uitnodigen
ontbieding - oproep
ontbindbaar - decomponibel, resiliabel
ontbinden   bederven, bevrijden, dissolveren, factorbepaling (wisk.), losmaken, opheffen, oplossen, putreficeren, resolveren, rotten, scheiden, vergaan, verorberen, verwerken,
ontbinden van zonden - absolveren, kwijtschelden, voleinden
ontbindend - resolutief
ontbinding - absolutie, afschaffing, afwikkeling, analyse, bederf,  beëindiging, buitenwerkingstelling, decompositie, desorganisatie, 
dissolutie, elevatie, intrekking, liquidatie, lysis, ontwrichting, opheffing, oplichting, resolutie, rotting, schorsing, sepsis, sluiting, verheffing, verrotting, vertering
ontbindingsproces - verrotting
ontbladerd - kaal
ontbloot   naakt, nakend, onbedekt 
ontbloot van - spenen
ontbloten - onthullen, strippen, uitkleden
ontbloting - denudatie
ontboezemen - slaken, uiten
ontboezeming - expectoratie, uiting, uitlating, uitspraak, uitstorting
ontbolsteren - beschaven, bevrijden, losmaken, opheffen, pellen, schillen
ontbost terrein   heide, ontginning, plantage
ontbranden - aangaan, afgaan, losbarsten, ontvlammen
ontbranding - accensie
ontbreken   absent, defect, falen, haperen, liegen, mangelen, mankeren, missen, schelen, schorten 
ontbreken van een geordend bestuur - anarchisme
ontbreken van geordend bestuur - anarchie
ontbreken van kleur   bleek, dof, grauw, kleurloos, vaal, zwart, 
ontbreken van licht   donker
ontbreken van pigmentkleur - albinisme
ontbreken van samenwerking - incoördinatie
ontbrekend - deficiënt, mankerend, missend
ontbrekend gedeelte   manco, tekort 
ontbrekend geld - deficit, tekort
ontbijt - dejeuner, maaltijd, ochtendmaal
ontbijtservies - opzetje
ontbijtspek - bacon
ontcijferbaar - leesbaar, oplosbaar
ontcijferen - dechiffreren, decoderen, oplossen
ontdaan   aangedaan, confuus, onthutst, ontroerd, ontsteld, ontzet, overstuur, paf, verschrikt, verschrokken, verslagen, verward, verwezen
ontdaan van sappen   droog, voos 
ontdekken   achterhalen, bemerken, bespeuren, decouvreren, gewaarworden, merken, onderscheiden, ontbloten, onthullen, ontwaren, opdiepen, opsporen, (uit)vinden, waarnemen, zien
ontdekker - Columbus, Tasman, zie ook uitvinder van
ontdekker der toonkunst - amfion
ontdekker van Amerika   Columbus 
ontdekker van Australië   Tasman
ontdekker van bloedsomloop   Harvey 
ontdekker van China   Polo 
ontdekker van chloroformnarcose - Simpson 
ontdekker van de bronnen van de blauwe Nijl - Bruce
ontdekker van de grondwetten der erfelijkheid - Mendel
ontdekker van de tuberkelbacil - Koch
ontdekker van elektromagnetisme - Oersted
ontdekker van glycogeen in de lever - Bernard
ontdekker van haringkaken   Beukelsz
ontdekker van het kwantum - Planck
ontdekker van hormonen - Bayliss, Starling
ontdekker van osmose - Pfeffer
ontdekker van ozon   Schönbein 
ontdekker van penicilline - Fleming
ontdekker van radium - Curie
ontdekker van sterilisatie - Koch
ontdekker van tuberkelbacil - Koch
ontdekker van ultra-virus - Beyerlinck
ontdekker van vitamines -  Funk, Hopkins
ontdekker van wet van de zwaarte kracht   Newton
ontdekker van wet van het licht - Huijgens
ontdekker van X stralen   Röntgen 
ontdekker van zuurstof   Drebbel 
ontdekking - bemerking, betrapping, detectie, gewaarwording, relevatie, trouvaille, uitvinding, vinding
ontdekkingsreiziger -Amundsen, Columbus, Cook, Hedin, Himilco, Livingstone, Polo, Scott, Tasman
ontdekt - gevonden
ontdoen - leegmaken, pellen, schillen
ontdoen van lading   ontladen 
ontdoen van schil - pellen, schillen
ontdooid ijs   (ijs)water
ontdooid water   ijswater 
ontdooien - smelten
ontduiken - eluderen, ontkomen, ontwijken, onttrekken, ontvluchten, vermijden
ontduiking - bedrog, fraude, ontwijking, uitvlucht
onteerder - schender, verkrachter
ontegenzeglijk - zonneklaar
onteigenen - expropriëren, naasten, nationaliseren, ontnemen
onteigening - expropriatie
ontelbaar   legio, oneindig, talloos 
ontelbare menigte - myriade
ontembaar -  farouche, onbedwingbaar, wilt, woest
onterecht - misplaats, onverdiend 
onteren   aanranden, beledigen, construperen, defloreren, fletrisseren, misvormen, schandvlekken, schenden, schofferen, toetakelen, verkrachten, violeren
onterend - dishonorabel, eerloos, ignominicus, infamant, krenkend, schandelijk, smadelijk
onterik - gemenerik, smeerlap, viezerik, vuilak
onterven - exherideren, uitsluiten
onterving - verstoting
ontevreden - balorig, balsturig, boos, brommerig, chagrijnig, chicaneurig, discontent, driftig, gallig, gemelijk, gramstorig, grommig, izegrimmig, kniezerig, knorrig, korzelig, kregel, landerig, landziekig, malcontent, mishaagd, misnoegd, morrig, narrig, neetorig, nurks, onbevredigd, onvoldaan, onvergenoegd, sikkeneurig, vitterig, wrevelig,
ontevreden mens   brompot, nijdas, nurks 
ontevredenheid - misnoegen, ongenoegen
ontevredenheidsbetuiging - berisping
ontfermen - erbarmen
ontferming   barmhartigheid, clementie, commiseratie, erbarmen, genade, medelijden
ontfutselen - afsnoepen, escamotage, escamoteren, luizen, ontnemen, poetsen, rollen, wegnemen
ontfutseling   escamotage
ontgaan - eviteren, misgaan, missen, ontglippen, ontkomen, ontsnappen; ontwijken, vergeten, vermijden 
ontgelden - bekopen, bezuren, boeten, misgelden
ontginnen - aanbreken, aansnijden, bebouwen, defricheren, exploiteren
ontginning   aanplanting, exploitatie, kolonie, plantage
ontginning in een bos   plantage, rade, rode
ontginning in een moerasgebied - veenkolonie
ontginningsstelsel - claim
ontglazing - devitrificatie
ontglippen - ontgaan, ontkomen, ontsnappen
ontgonnen land - rode
ontgoochelen - afknappen, begoocheling, desillusioneren, droombeeld, hersenschim, illusie, ontnuchteren, teleurstellen 
ontgoocheling   deceptie, desillusie, ontnuchtering, tegenvaller, teleurstelling
ontgrate vis - filet 
ontgraven - opgraven, uitgraven
ontgrendelen - ontsluiten, openen
ontgrendeling - opening, ontsluiting, opensluiting 
ontgroenen - kleineren, ontbolsteren
ontgroening - noviciaat
ontgronden - afgraven, uitbaggeren
onthaal - bejegening, ontvangst, receptie, sier, traktatie, traktement, vergasting
onthalen   ontvangen, trakteren, vergasten 
onthalzen   onthoofden, guillotineren, nekken
onthand   gehandicapt, gehinderd, ontriefd
ontharden - verzachten
ontharen - epileren, scheren
ontharing   epilatie
ontharingsmiddelen - depilatoria
onthechten   losmaken
onthechting   versterving 
ontheemde   d.p., stateloze, vluchteling 
ontheffen - bevrijden, dechargeren, dispenseren, kwijten, kwijtschelden, libereren, ontlasten, ontslaan, verlossen, vrijstellen
ontheffing   afzetting, décharge, dispensatie, ontlasting, ontslag, relevatie, releveren, verlichting, vrijdom, vrijstelling
ontheiligen - kwetsen, misvormen, ontwijden, profaneren, schenden
ontheiliging - heiligschennis, ontwijding, profanatie, sacrilege, schennis, violatie
ontheisteren   vernielen, verwoesten 
onthoeken - ontschranken
onthoofden    decapiteren, decolleren, guillotineren, onthalzen
onthoofder - beul, guillotine
onthoofding - decollatie
onthoofding bij dode vrucht - decapitatie
onthoofdingswerktuig - guillotine, valbijl, zwaard 
onthouden - memoreren, ontzeggen, spenen, vasten,
onthouden van rechtmatig deel - spoliëren
onthoudend - abstinent, ontzeggend
onthouding   abstinatie, abstinentie, continentie,  encratie, ontzegging, vasten 
onthouding van eten - vasten
onthouding van sterke drank - abstinentie, sobriëtas, sobriëteit
onthoudingsperiode - vasten
onthoudzaamheid - encratie
onthullen   deceleren, devoileren, openbaren, ontdekken, ontmaskeren, ontsluieren,  verklappen, verklaren
onthulling - inauguratie, ontsluiering, openbaring, relevatie, revelatie, verklaring
onthutsen - ontredderen, ontstellen, ontzetten, schokken, verbijsteren
onthutsing - perplexiteit
onthutst - bedremmeld, beduusd, beteuterd, geconsterneerd ontdaan, ontredderd, ontroerd, ontsteld, ontzet, paf, perplex, sprakeloos, stomverbaasd, stupefait, verbaasd, verbijsterd, verbluft, verbouwereerd, verlegen, verschrikt, verlegen, verslagen, versteld, verwezen
onthutstheid - perplexiteit
ontiegelijk - geweldig, reuze
ontig - schandelijk, smerig, vies, vuil
ontkenbaar - loochenbaar, niabel
ontkennen - denegeren, generen, loochenen, mishandelen negeren, tegenspreken
ontkennend - afwijzend, loochenend, negatief, negerend
ontkennend antwoord - nee, neen
ontkennend beschikken - afwijzen, weigeren
ontkennend bijwoord   nergens, niet, nimmer, nauwelijks, niemaals, nooit
ontkennend telwoord   geen, niemendal, niets, niks, nul-
ontkennend voegwoord - doch, noch 
ontkennend voornaamwoord   geen, niemand, niets
ontkennend voorvoegsel   in, on, a, im, non, ont
ontkenner van elk gezag - anarchist
ontkenning   dementie, denegatie, diffessie, geen, gene, loochening, nee, neen, negatie, niemand, niet, nooit, tegenspraak
ontkenning (Duits)   nein, nicht 
ontkenning (Eng.)   no, not 
ontkenning (Fr.)   ne, non, rien 
ontkenning (Mal.) - tida
ontkenning van een bewering - dementi
ontkenning van het bestaande - nihilisme
ontkentenis - negatie, ontkenning
ontketenen - bevrijden, loslaten, losmaken
ontkiembak - broeikas, kweekbak, moutbak
ontkiemde en weer gedroogde gerst   mout
ontkiemde gebrande gerst - mout
ontkiemen   germineren, groeien, kenen, kiemen, ontluiken, ontstaan, ontspruiten, opkomen, uitlopen
ontkieming - germinatie
ontkleden - uitkleden
ontkleed - bloot, naakt
ontkleurd   bleek, flets, vaal, verkleurd, verschoten
ontkleuren - bleken, decoloreren, verbleken, verschieten
ontkleuring - decoloratie, discoloratie
ontkleuringsmiddel - peroxyde
ontknopen   afloop, losknopen, ontraadselen, ontwarren, ophelderen, oplossen
ontknoping   afloop, clou, denouement, enodatie, epiloog, oplossing, pointe
ontknoping van een drama   peripetie
ontknoppen   ontspruiten 
ontkolen van gietijzer - gaarfrissen
ontkomen - evadueren, mijden, ontduiken, ontgaan, ontglippen, ontlopen, ontschieten, ontsnappen, ontvlieden, ontwijken, verdwijnen
ontkoming - ontsnapping
ontkoppelen - debrayeren, loskoppelen, losmaken scheiden
ontkoppeling - debrayage
ontkorrelen - egreneren
ontkorsten - afschillen, ontschorsen
ontkracht - uitgemergeld
ontkrachten - ontwrichten
ontkurken - ontstoppen
ontlaatkleur   aanloopkleur 
ontladen - afladen, dechargeren, lossen, verlichten
ontlading - decharge
ontladingslamp met natriumdamp - natriumlamp
ontlasten   bevrijden, dechargeren, libereren, ontdoen, ontheffen, verheffen, verlichten, verlossen, vrijstellen
ontlastend - exonererend
ontlastend bewijs   alibi
ontlastend middel - laxans
ontlasting   afgang, decharge, defecatie, egestie, ontheffing, sedes, stoelgang, verlichting
ontlasting bevorderen - laxeren
ontlastingbevorderend middel - laxans, purge
ontlastsluis - suatiesluis
ontlaten van staal   temperen 
ontleden - analyseren, decomponeren, dismembreren, disseceren seceren
ontleden van planten - determineren
ontleder - opensnijder, prosector
ontleding - afbraak, analyse, anatomie, dismembratie, ontbinding, prosectie
ontleding (med.) - schisma
ontleding in bestanddelen - analyse
ontleding van dieren - zoötomie
ontleding van het licht door een glazen prisma   spectrum 
ontleed - onttrokken, overgenomen
ontleedbaar - decomponibel
ontleedkamer - snijzaal
ontleedkamer van dieren - zoötomie
ontleedkunde   anatomie 
ontleedkundig - analytisch, anatomisch
ontleedkundige - anatomist,  anatoom 
ontleedmesje   laatmes, lancet, scalpel, vlijm
ontleend   overgenomen
ontlenen - ontvangen, overnemen, putten (uit), uithalen
ontlening - overname
ontlopen – mijden, omzeilen, ontgaan, ontkomen, ontvlieden, ontvluchten, ontwijken, schelen, verschillen
ontlopend - fugitief, vluchtig
ontluchter - luchtkoker
ontluiken - monogonie, ontsluiten, ontstaan, ontwikkelen
openen, opengaan
ontluiken van bloemen - ontkiemen, ontsluiten, openen, opengaan 
ontluisteren - aantasten, ontsieren
ontluistering - afbreuk
ontlijving - doodslag, moord
ontmaagden - defloreren, onteren
ontmaagding - defloratie
ontmand paard - ruin
ontmand varken - barg
ontmande haan - kapoen
ontmande ram - hamel
ontmande stier - os
ontmannen - castreren, lubben
ontmande harembewaker   eunuch 
ontmanning - castratie
ontmantelen    demanteleren, demonteren, doppen, leeghalen, ontdoen, ontwapenen, pellen, schillen, slechten, slopen
ontmanteling - demontage
ontmaskerd   demaskeren, demasqueren, doorzien, doorschouwd
ontmaskeren - doorzien, onthullen
ontmenst   ontaard, onbarmhartig, onmenselijk, wreed
ontmoedigd - aangeslagen, down, gedeprimeerd, geïntimideerd mismoedig, moedeloos, neerslachtig, radeloos, verslagen, wanhopig
ontmoedigen - demoraliseren, deprimeren
ontmoedigend   decourageant, demoraliserend, deprimerend 
ontmoediging - demoralisatie, moedeloosheid
ontmoeten - aanboren, aangaan, aantreffen, bejegenen, belegeren, kennismaken, raken, recontreren, samenkomen, samentrekken tegenkomen, samentreffen, treffen
ontmoeting   gevecht, ren-dez vous, rencontre, treffen, vergadering
ontmoetingsplaats - trefpunt
ontnemen - afgrissen, afkapen, afnemen, afpakken, benemen, beroven, gappen, onteigenen, ontfutselen, ontstelen, onttrekken priveren, roven, spoliëren, stelen, wegnemen
ontnemend - privatief
ontnuchtering - desillusie, ontgoocheling
ontoegankelijk - dicht, gesloten, inaccessibel, toe
ontoegankelijkheid - imperdoratio
ontoegeeflijk - eigenwijs, koppig, stijfhoofdig, weerbarstig
ontoelaatbaar - inadmissibel, onduldbaar, ongeoorloofd, onoorbaar, verboden
ontoereikend - insuffisant, onvoldoende
ontoerekenbaar - grillig, krankzinnig
ontoerekenbaarheid - abnormaliteit
ontnuchtering   ontgoocheling 
ontoelaatbaar   onduldbaar, ongeoorloofd, onoorbaar 
ontoereikend   onvoldoende 
ontoerekenbaar - gek, grillig, krankzinnig
ontoeschietelijk   stug
ontong   lastertong
ontoombaar   onbedwingbaar, ongebreideld, onverzettelijk,
teugelloos, vies, vuil, wild, woest
ontplofbaar - explosief
ontplofbaar goudpoeder - knalgoud
ontplofbaar mengsel   kruit 
ontplofbare stof -  buskruit, carbid, dynamietkruit
ontploffen - afgaan, exploderen, detoneren, klappen, knallen, springen, uiteenbarsten, uiteenspatten
ontploffing   detonatie, eruptie (krater), explosie, knal, plof,  uitbarsting
ontploffingsmateriaal - buskruit, donderpoeder, dynamiet, mrliniet, trotyl,
ontploffingsmiddel - amberiet, belliet, buskruit, dynamiet, ecrasiet, fulminaat, glycerine, knalgas, knalgoud, knalpoeder, knalkwik, knalzilver, kruit, lignose, meliniet, nitrocellulose, nitroglycerine, nitropliet, pyroxiline, samsoniet, sas, schietkatoen, slagbus, trotyl
ontplooien - developperen, deployeren, gladstrijken, ontrollen, ontvouwen, ontwikkelen, openvouwen 
ontpopt diertje   insekt, vlinder 
ontraadselen - onthullen, ontsluieren, ophelderen, oplossen, uitpuzzelen, verklaren
ontraden   afraden 
ontrading - dehortatie, dissuasie
ontrafelen - ontwarren
ontredderd   desolaat, gehavend, onthutst, radeloos, reddeloos, troosteloos, verslagen, verward, verwarrend, wanordelijk, wanhopig
ontredderen - delabreren, havenen, ontwrichten, verstoren
ontreddering - chaos, getroffenheid, verwarring, verslagenheid, wanorde 
ontrefbaar - onkwetsbaar
ontreinigen - bevlekken, bevuilen, bezoedelen
ontriefd   onthand 
ontroerd   aangedaan, aandoenlijk, bewogen, desolaat, gealtereerd, geëmotioneerd, geroerd, getroffen, emotioneel, ontsteld, troosteloos,
ontroeren - aangrijpen, altereren, ontstellen, raken, treffen
ontroerend   aandoenlijk, emotioneel treffend
ontroering   aandoening , aangrijping, alteratie, beweging, deernis, emotie, getroffenheid, ontsteltenis, opschudding, schrik, 
ontrollen - afspelen, gebeuren, ontplooien 
ontromen - aflaten, afromen, romen
ontromingsmachine   melkcentrifuge 
ontronding - delabialisatie
ontroostbaar   desolaat, troosteloos, wanhopig
ontrouw   afvallig, deloyaal, echtbreuk, felonie, illoyaal, infideel, infideliteit, leenbreuk, onbetrouwbaar, oneerlijkheid, prevaricatie, trouweloos, vals, verraad
ontrouw plegen - verraden
ontrouw van leenman   felonie 
ontrouw worden - afzweren
ontrouw zijn - afvallig
ontroven - benemen, bestelen, schaken, stelen
ontruimd - leeg, ledig, verlaten
ontruimen - evacueren
ontruiming   emigratie, evacuatie, recessie, verlating
ontschepen - debarkeren,  landen
ontscheping   debarkatie 
ontschorsen - pellen, schillen
ontschorsen van eiken - eken
ontschorste plek op een boom - bles
ontsieren - mismaken, missieren, ontluisteren, schenden
ontsiering   smet, vlek
ontsiering van het gezicht    litteken, pok, pukkel, puist
ontslaan - afdanken, bedanken, bevrijden, debarasseren, degareren, demitteren, dimitteren, ontheffen, opzeggen, pasporteren, releveren, renvoyeren, verlossen, vrijgeven, wegdoen, wegjagen, wegsturen, wegzenden
ontslaan uit een ambt -  amoveren
ontslag - afscheid, afzetting, amotie, bons, buitenvervolgingstelling, congé, demissie, destitutie, ontheffing, remotie,  vrijlating, vrijstelling
ontslag genomen hebbend   demissionair
ontslag nemen uit de scheepsdienst - afmonsteren
ontslagbewijs uit de krijgsdienst - paspoort
ontslagbrief - paspoort
ontslagen - ontheven, vrij 
ontslagen worden uit de  dienst - afzwaaien
ontslapen - dood, gestorven, overlijden, sterven 
ontslapene - dode, overledene
ontslaven - vrijmaken
ontslippen - ontgaan, ontglijden, ontsnappen
ontsloten - open
ontsluieren - devoileren, ontdoen, onthullen, openbaren
ontsluiering   onthulling, revalatie
ontsluimeren - inslapen, ontwaken
ontsluiten - aanboren, blootleggen, blootlegging,  ontgrendelen, opendoen, openleggen, openen, opening, openmaken,  opsluiten, recluderen
ontsluiting - opening, openstelling
ontsmet   aseptisch, bacterievrij, steriel 
ontsmetten - desinfecteren, kuisen, steriliseren
ontsmettend - desinfecterend
ontsmettend verbandgaas - jodoformgaas
ontsmettende stof - carbol, jodoform, karbol
ontsmetting - asepsie, asepsis, aseptie, asertie, desinfectie
ontsmettingsmiddel   acepsis, alcohol, carbol, creoline, creosoot, fenol, formaline, jodium, jodiumtinctuur, jodoform, lysol, mercurochroom
ontsmettingstoestel - desinfectieoven
ontsnappen - echapperen, evaderen, evadueren, ontglippen, ontkomen, ontvluchten slippen, uitbreken, vluchten, wegkomen, weglopen
ontsnappende elektrische stroom - lekstroom
ontsnapping - echappement, escapade, evasie, evatie, ontgaan, ontglipping, ontkoming, ontspanning, ontvluchting, ontwijking, uitbraak, (uit)vlucht, voorwendsel
ontsnapte - vluchteling
ontsnoeren - losbinden, losmaken
ontspannen - recreeren, relaxen, relacheren, rustig, slap, verpozen
ontspannen liggen - rusten
ontspanning - afleiding, amusement, delassement, détente,  divertissement, losmaking, ontwijking, recreatie, relaxatie, relaxie, rust, spel, sport, tijdverdrijf, uitvlucht, vakantie, vermaak, verpozing, verslapping, verstrooiing, vertier, verzet
ontspanningsafdeling van het Nederlandse leger - rao
 ontspanningsmiddel - lectuur, spel
 ontspanningsoord - lustoord, lustplaats, recreatieterrein, 
Tivoli, uitspanning, vakantieoord
ontspanningsplaats voor kinderen - speeltuin
ontsparen - uitsparen
ontsporen -  derailleren, ontgaan
ontsporing   deraillement, misgreep, misstap, vergissing
ontspringen   aanvangen, barsten, kenen, kiemen, ontlopen, ontsnappen, ontstaan, openspringen, proflueren, uitlopen
ontspruiten   afstammen, kenen, kiemen, ontkiemen, ontstaan, proflueren
ontstaan - aanleiding, aanvang, abiogenesis, begin, bron, geboorte, geboren, genese, genesis, groeien, kiem, ontkiemen, ontspruiten, ontwikkelen, oorsprong, oorzaak, voortkomen, voorspel, vorming, wording
ontstaan (doen) - veroorzaken, voortbrengen
ontstaan en ontwikkeling betreffende - genetisch
ontstaan van neerslag -  precipitatie
ontstaan van organische vormen - morfogenesis
ontstaat na hevige botsing   ravage 
ontsteken - aansteken, boeten, infecteren, ontbranden, ontvlammen, opwekken,
ontsteking   brand, detonatie, infectie, inflammatie, lont, ontbranding, ontvlamming, zweer
ontsteking aan de amandelen - amygdaline, amygdalitis
ontsteking aan de toppen der vingers   fijt, panaritium 
ontsteking aan dierenvoeten - rap
ontsteking bij schapen   rotkreupel 
ontsteking der haarwortelzakjes van de baard - baardschurft
ontsteking door verstopte huidklier - vin
ontsteking in de lendenen - lumbago
ontsteking in de schouderstreek - omagra
ontsteking van de alvleesklier - pancreatitis
ontsteking van de amandelen en slijmvliezen - angina
ontsteking van de blindedarm - apendicitis, yphilitis,
ontsteking van de borstklier - mastitis
ontsteking van de dikke darm - colitis
ontsteking van de hersenen   encefalitis
ontsteking van hersenvlies - meningitis
ontsteking van de heup - coxitis
ontsteking van de huid   brand, dermatitis,  rap, zweer
ontsteking van de huig - invulitis, kionitis
ontsteking van de keelamandelen - tonsillitis
ontsteking van de klieren - adenitis
ontsteking van de lever - hepatitis
ontsteking van de longen - pneumonie
ontsteking van de luchtpijp -  tracheïtis
ïontsteking van de melkklieren - mastitis
ontsteking van de mondslijmvliezen - stomatitis
ontsteking van de nieren   nefritis
ontsteking van de neus - rhinitis
ontsteking van de  oorspeekselklier - parotitis
ontsteking van de oren   otitis 
ontsteking van de schildklier -  thyroïditis
ontsteking van de slagaderen - angitis, arteritis
ontsteking van de vingertoppen - fijt, omloop, panaritium
ontsteking van de watervaatklieren - adenitis
ontsteking van de weivliezen - serositis
ontsteking van de zenuwen   neuritis 
ontsteking van een slijmvlies - katar
ontsteking van het beenmerg - osteomyelitis
ontsteking van het borstvlies - pleur(it)is,  pleuris
ontsteking van het darmslijmvlies - enteritis
ontsteking van het hersenvlies   meningitis
ontsteking van hat heupgewricht - coxartritis, coxitis
ontsteking van het inwendige hartvlies - endocarditis
ontsteking van het neusslijmvlies - neuscatarre
ontsteking van het nierbekken - pyelitis
ontsteking van het oogbindvlies - conjunctivitis
ontsteking van het oogslijmvlies - trachoma, trachoom
ontsteking van het regenboogvlies - iritis
ontsteking van het ruggenmerg - myelitis
ontsteking van het slijmvlies der luchtwegen   bronchitis, catarre 
ontsteking van het slijmvlies in de mond - spruw, stomatitis
ontsteking van het strottenhoofd   laryngitis
ontsteking van wormvormig verlengsel van deblindedarm – appendicitis
ontstekingachtig  - flogistisch
ontstekingsmiddel - aansteker, bougie, detonator, lont, lucifer, slaghoedje, tijdschokbuis
ontstekingswerktuig   aansteker
ontsteld   confuus, gealtereerd, ontdaan, onthutst, ontroerd, ontzet, overstuur, paf, perplex, verbijsterd, verschrikt, verschrokken, verslagen, verward, verwezen
ontstelen - afgappen, beroven, ontnemen
ontstellen - onthutsen, ontroeren, ontzetten
ontstellend -  schrikbarend
ontsteltenis   afschuw, afgrijzen, alarm, alteratie, alternatoe, angst, beroering, commotie, confusie, consternatie, griezel, gruwel, konfusie, konsternatie, ontroering, ontzetting, opschudding, paniek, schrik, verbijstering, verslagenheid, verwarring, volksoploop, vrees
ontstemd   balorig, beledigd, boos, boosheid, conturbatie,  ergernis, gebelgd, gedeprimeerd, geërgerd,gemelijk, gepikeerd, geprikkeld, grommig, humeurig, kniezerig, knorrig, korzelig, kregel, kriegel, kwaad, landerig, lichtgeraakt, misnoegd, nijdig, ongedisponeerd, ontevreden, onzuiver, opvliegend, perturbatie, spijtig, toorn, toornig, vals, verdrietig, verstoord, wanluidend, wrevel, wrevelig
ontstemmen - aansporen, ergeren, prikkelen
ontstemming - boosheid, ergernis, misnoegenwrevel
ontstentenis   absentie, afwezigheid, alarm, alter, fout, gebrek, gemis, mangel,
ontstoken - branderig, koortsig, gezwollen
ontstokenheid - inflammatie
ontstoppen - ontkurken
onttakelen - aftuigen, demonteren, ontmantelen
onttrekken - afscheiden, markeren, ontduiken, ontrukken,  verbergen, verhullen
onttrekken van zuurstof - desoxyderen
onttrekking van water aan een vloeistof - dehydratie
onttrekking van zuurstof - desoxydatie
onttrekken van zuurstof - desoxyderen
onttrokken aan - exemt
onttronen - detroneren, ontluisteren, verdringen, verdrijven
ontucht   fornicatie, losbandigheid, oneerbaarheid, onfatsoen, onkuisheid, onzedelijkheid, zedeloosheid
ontuchthuis - bordeel
ontucht plegen   boeleren 
ontuchtig   lubriek, luxurieus, obsceen, obscoen, oneerbaar, onkuis, onzedelijk, overspelig, zedeloos 
ontuchtige vrouw   hoer, prostituée, slet, snol, sloerie, temeier
ontuig   afval, gespuis, onkruid, tuig, uitschot
ontvallen - ontglippen, verliezen
ontvangbewijs - acquit, bon, ecepis, kwitantie, nota, recepsis, recief, recu
ontvangceel - bewijs, recief
ontvangdraad   antenne
ontvangen - aannemen, bekomen, beuren, genieten, incasseren, inhalen, innen, krijgen, onthalen, ontlenen, overnemen percipiren, recipiëren, toucheren, trekken, verkrijgen, verwerven 
ontvangen van geld   beuren, innen
ontvangen van klappen   incasseren 
ontvangen van een nalatenschap - erven
ontvangen worden - overkomen
ontvangenis   bevatting, bevruchting, conceptie, onbevlekt, vinding
ontvanger - gaarder, kassier, radiotoestel, rentmeester, schuldeiser
ontvanger van pachten - rentmeester
ontvangkamer   salet, salon 
ontvangspriet - antenne
ontvangst   instuif, onthaal, partij, party, receptie, recette 
ontvangstbewijs   bon, nota, reçu
ontvangstdag - jour
ontvangsten - recette
ontvangtafel - balie
ontvangtoestel - fax, radio, telefoon, televisie, telex 
ontvangststation - radio
ontvangstzaal - salon
ontvangstzaaltje - salet
ontvankelijk   admissibel, dissimuleren, geldig, gevoelig, impressionabel, receptief, susceptibel,vatbaar 
ontvankelijk maken   predisponeren 
ontvankelijkheid   receptiviteit 
ontvaren - verstrijken
ontveld - rauw
ontvellen   schaven, schuren, villen
ontvelling   darsis, excoriatie, schaafwond 
ontvelling van het zitvlak - blikaars
ontvetten - afromen, afschuimen, degraisseren
ontvezelen van stengels - decortiseren
ontvlambaar - combustibel, explosief, hartstochtelijk, heet, heetgebakerd, inflammabel, opgezweept, verhit
ontvlammen - inflameren, imflammeren, ontbranden, ontsteken, veinzen, vlamvatten
ontvlamming - ontbranding
ontvlechten - losmaken, losvlechten
ontvlekken   reiniger, schoonmaken 
ontvlekkingsmiddel   nafta, tetra, tri
ontvlekkingsvloeistof - tetra
ontvlieden - ontlopen, ontvluchten, ontwijken
ontvloeien   ontspringen 
ontvlokken   dispergeren 
ontvluchte vrouw - vluchtelinge
ontvluchten - deserteren, echapperen, ontsnappen, ontwijken, weglopen
ontvluchting - evasie, ontsnapping 
ontvoerder - kaper, kidnapper, rover, schaker
ontvoerder van kinderen - kidnapper, schaker
ontvoerder van meisje   schaker 
ontvoeren - kidnappen, schaken
ontvoering   abductie, kidnapping, roof, schaking
ontvolkt - uitgestorven
ontvolken - deporteren
ontvolking - depopulatie
ontvonken   ontbranden, ontvlammen
ontvoogding - emancipatie
ontvouwen   deployeren, developperen, expliceren, ontplooien, ontwikkelen, spreiden, toelichten, uiteenzetten, uitleggen, verklaren
ontvouwing - developpement, ontplooiing
ontvreemden - achteroverdrukken, deroberen, gappen, jatten, pikken, roven,  stelen, wegnemen
ontvreemding - bespeuren, diefstal, opmerken, zien
ontwaakte (de) - Boeddha
ontwaarden - ontijken
ontwaarding (geld) - inflatie
ontwaken - bijkomen 
ontwapenaar - pacifist
ontwapenen - desarmeren, stillen
ontwapenende karaktertrek - charme
ontwaren   bespeuren, gewaarworden, merken, ontdekken, ontrafelen, opmerken, zien
ontwarren - bevrijden, debarrasseren, demeleren, losmaken, ontknopen, ophelderen, oplossen
ontwarring   oplossing, ontknoping 
ontwassen - ontgroeien
ontwateren - draineren, droogleggen
ontwatering - drainage
ontwateringsgreppel -  raai
ontwateringssluis - verlaat
ontwellen   ontvloeien, ontspringen, opwellen
ontwennen - afleren, afwennen 
ontweren - ontwarren
ontwerp   begroting, blauwdruk, beraming, bestek, concept, conceptie, creatie, dessin, idee, inval, klad, lay-out, maquette, model, onderneming, opmaak, opstel, patroon, plan, programma, project, schema, schets, tekening, tracé, voornemen, voorstel, ijver
ontwerp op papier   tekening 
ontwerp opstellen - minuteren
ontwerp van een film - scenario
ontwerp van een weg - tracé
ontwerp van staatsbegroting - miljoenennota
ontwerpen - adumbreren, aftekenen, bedenken, beramen, concipiëren, maken, minuteren, modelleren, opstellen, plannen, projecteren, samenstellen, schematiseren, schetsen, smeden, tekenen, traceren, uitdenken, uitzetten, voorbereiden, vormen
ontwerper   architekt, auteur, concipiënt, couturier, modekoning,  planner, planoloog, stedebouwkundige, stylist, vormer 
ontwerper en schrijver - opsteller
ontwerper van balletten   choreograaf 
ontwerper van constructies - constructeur
ontwerper van drukwerk - graficus
ontwerper van gebouwen   architekt 
ontwerper van idee -  uitvinder
ontwerper van kleding   couturier, modekoning
ontwerper van steden   planoloog, stedenbouwkundige
ontwerp tekening - schets
ontwijden - kwetsen, ontheiligen, schenden 
ontwijken - afdwalen, mijden, omzeilen, ontduikenontgaan, ontlopen, schuwen, vermijden
ontwijkend   elusief, evasief
ontwijking - evasie, ontsnapping
ontwikkeld   beschaafd, geciviliseerd, gecultiveerd, gevormd, knap, kundig, onderlegd, ontgonnen, rijp, sterk, volwassen, welgevormd
ontwikkeld insekt   imago 
ontwikkelde fotografische plaat - negatief  
ontwikkelde zoogdieren   apen 
ontwikkelen - aanrijpen, beschaven, developperen,  evolueren, groeien, kweken, ontstaan, rijpen, uitwerken, vormen
ontwikkeling   aangroei, aanwas, beloop, beschaving, cultuur, eruditie, eveloppement, evolutie, fase, genese, groei, licht, loop, ontogenie, perfectionering,  proces, toename, toeneming, uitbreiding, vervorming, voortgang, vooruitgang, vorming, wasdom
ontwikkeling der leefwijzen - melodiek
ontwikkeling der rassen - filogenese, filogenie
ontwikkeling van de verkeersprognose -  verkeersdichtheid
ontwikkeling van een gebergte - orogenese
ontwikkeling van een levend wezen - ontogenese
ontwikkeling van het landschap - morfogenese 
ontwikkeling van levende wezens - ontogenese
ontwikkelingsfase - stadium
ontwikkelingsfase bij insekt   cocon, larve, pop
ontwikkelingsgang   proces 
ontwikkelingsleer - embryologie,  evolutieleer, ontogenie, transformisme
ontwikkelingsleer bij de mens -  jeugd, kindsheid, puberteit, adolescentie, juventas, ouderdom
ontwikkelingslijn - trend
ontwikkelingsproces - stadium
ontwikkelingsstadium - fase
ontwikkelingsstadium van de mens - baby, bejaarde, embryo, kind, kleuter, peuter, puber, volwassene, zuigeling
ontwikkelingsstadium van insekten - ei, imago, larve, pop
 ontwikkelingstheorie - darwinisme, evolutieleer
ontwikkelingstrap   fase 
ontwikkelingsvorm - larve
ontwikkelingsvorm van lintwormen - blaasworm, vin  
ontworstelen - ontrukken
ontwortelen - deracineren, exstirperen, rooien
ontwrichten   ontkrachten, verlammen, verrekken
ontwrichting - desorganisatie, desoriëntatie, dislocatie, luxatie (geneesk.), ontbinding, subluxatie, verlamming, verrekking
ontwringen - afpersen, loswringen, ontworstelen
ontwijden - kwetsen, misvormen, ontheiligen, profaneren,
 schenden, schennen, uitschelden
ontwijder van begraafplaats - grafschender
ontwijding - iconodule, iconoduul, ontheiliging, profanatie,
schending, violatie
ontwijfelbaar - gewis, indibutabel, kennelijk, stellig, wis, zeker
ontwijfelbare waarheid - evangelie
ontwijk - begeven, eviteren, ontgaan, ontkomen, eluderen, ontlopen, rijplaats, wijkplaats
ontwijken - eluderen, mijden, ontlopen,ontduiken, ontspringen
ontwijkend - elusief, evasief, ontduikend
ontijdig - inopportuun, laat, misplaatst, ongelegen, prematuur, voorbarig, voortijdig, vroegtijdig
ontijdig bevallen - aborteren
ontijdige rijpheid - precociteit
ontijdigheid - immaturiteit
ontzag - achting, autoriteit, deferentie, eerbied, egard, invloed, overwicht, prestige, regard, regards, respect, reverentie, schroom, veneratie, vrees
ontzag afdwingend - ontzag hebben, bewonderen, respecteren
ontzag hebben voor - eerbiedigen, hoogachten, respecteren
ontzag inboezemen - imponeren
ontzaglijk   enorm, immens, geweldig, groots, ontzettend, verheven 
ontzaglijke plasregen   hoos, wolkbreuk
ontzagwekkend - geducht, imposant, ontzaglijk, overweldigend, vreesaanjagend
ontzegd   verboden
ontzeggen   betwisten, onthouden, verbieden, weigeren
ontzegging   abnegatie, interdict, interdictie, onthouding, renunciatie, verbod,  weigering
ontzenuwen   dementeren, enerveren, verslappen, verzwakken, weerleggen
ontzet   bevrijd, bevrijding, ontdaan, onthutst, ontsteld, verlost, verbijsterd, verlossing, verschriktverslagen
ontzetten   amoveren, beroven, bevrijden, ontstellen, slopen, verbijsteren, verlossen, verwijderen 
ontzettend   afgrijselijk, enorm, epouvantabel, gruwelijk, vreselijk, verbijsterend, verschrikkelijk
ontzettend groot   indrukwekkend,kolossaal, reusachtig
ontzetting   afbraak, angst, deprivatie, inzakking, ontwrichting, schorsing, schrik, sloping, verbijstering, ontsteltenis
ontzetting uit ambt - amotie, ontslag, ontheffing, ontvreemding
ontzetting uit het ambt (R.K.) - devestituur
ontzield   dood
ontzien - duchten, menageren, mijden, respecteren, sauveren, sparen, vrezen
ontzind   dol, dwaas, gek, idioot, mal, razend
onuitgegeven geschriften - inedita
onuitgelokt - spontaan
onuitgesproken - stil, verborgen
onuitputtelijk  bodemloos, eindeloos 
onuitputtelijk geduld - engelengeduld, jobsgeduld
onuitroeibaar - ingeroest, ingeworteld, onkwetsbaar
onuitroeibare ziekte   endemie 
onuitsprekelijk   naamloos, onnoemlijk, overstelpend 
onuitsprekelijk groot   onnoemlijk 
onuitstaanbaar   degoutant, ergerlijk, intolerabel, insupportabel, naar, ondraaglijk, onduidelijk, onmogelijk, odieus, onverdraaglijk, onduldbaar, vervelend, walgelijk
onuitstaanbaar iemand - misbaksel, naarling 
onuitvoerbaar -  impracticabel, ondoenlijk, onmogelijk
onuitwisbare schandvlek - brandmerk
onuitvoerbaar - ondoenbaar, ondoenlijk, onmogelijk, 
onvast - buiig, immuun, instabiel, labiel, los(jes), onbestendig, ongewis, onsolide, onstevig, onzeker, veranderlijk, wankel, wankelbaar, wankelmoedig, week, weifel(end)
onvast en los - wankel
onvast staan - wankelen
onvast zijn - onzeker, 
onvaste gang - titubatie
onvatbaar - immuun, ongevoelig, ongrijpbaar, refractair, resistent
onvarbaarheid - immuniteit
onvatbaar maken   immuniseren 
onvatbaar voor ziekten   immuun, resistent,
onvatbaarheid -  immuniteit
onveilig - gevaarlijk, 
onveranderd - bestendig, eender, gelijk, hetzelfde, idem, identiek, naief, ongewijzigd, stabiel 
onveranderd houden - stabiliseren
onveranderlijk   bestendig, constant, duurzaam, egaal,  fixé, getrouw, inalterabel, ncommutabel, invariabel, onwrikbaar, paalvast, rotsvast, stabiel, star, standvastig, stationair, statisch, stereotiep, strak, vast(staand)
onveranderlijk maken   stabiliseren 
onverantwoord   gevaarlijk,  ongegrond, ontoelaatbaar, roekeloos
onverbasterd   (ras)zuiver, puur 
onverbeterlijk - gestreng, halsstarrig, onherstelbaar, streng, reddeloos, uitstekend, verhard, verstokt
onverbeterlijke misdadiger   recidivist
onverbeterlijke schelm - aartsdeugniet
onverbeterlijke twijfelaar - aartstwijfelaar
onverbeterlijkheid - halsstarrigheid, volharding
onverbiddelijk    genadeloos, gestreng, inflexibel, ongenadig, onvermurwbaar, rigide, streng, wreed, zeer,
onverbiddelijkheid - gestrengheid, onvermurwbaarheid
onverbitterd - berustend, gelaten
onverbloemd - cru, eenvoudig, frank, onomwonden, onverholen, openhartig, oprecht, realistisch, rondborstig, scherp, simpel,
onverbloemd erotisch   priapisch 
onverbloemd weergeven van de werkelijkheid   realiteit, realisme 
onverbogen - recht
onverbrandbaar - aflogistisch, incombustibel
onverbrandbaar materiaal - asbest
onverbreekbaar - fideel, inviolabel, onafscheidelijk, onlosmakelijk, onscheidbaar, standhoudend, trouw
onverbrekelijk - hecht, indissolubel, onafscheidelijk
onverbuigbaar   indeclinabel 
onverbuigd soort getal - drieërlei
onverdacht - authentiek
onverdedigbaar - indefensibel
onverdeeld   gezamenlijk, intact, samen, volmaakt, volledig 
onverderfelijk - incorruptibel, onsterfelijk, onvergankelijk
onverdicht - echt, waar
onverdiend   onterecht, onrechtvaardig, tenonrechte 
onverdienstelijk - nietswaardig
onverdorven - onaangetast, rein, zuiver
onverdorvenheid - reinheid
onverdraagbaar   onuitstaanbaar 
onverdraaglijk   hinderlijk, impatibel, intolerabel, onaangenaam, onduldbaar, onuitstaanbaar, onverdraagzaam
onverdraagzaam   intolerant 
onverdragzaamheid - intolerantie
onverdroten   braaf, dapper, gestadig, infatigabel, kloek, koelbloedig, kordaat, moedig, onbeducht, onbeschroomd, onbevreesd, onbevroren,  onverpoosd, onversaagd, onverschrokken, onverstoorbaar, onverstoord, onvervaard, stoer, stoutmoedig, stug, volhardend, volijverig, vrijmoedig, ijverig,
onverduisterd   fel, hel, licht
onverduisterd schijnend - hel
onverdund - puur
onverduurbaar - ondraaglijk, onverdraagbaar
onverenigbaar - incompatibel, inconciiiabel,  inkompatibel, strijdig
onverenigbaarheid   incompatibiliteit, inkompatibiliteit
onverflauwd - ongetemperd, onverzwakt
onvergankelijk   altijddurend, blijvend, eeuwig, onsterfelijk, onverwoestbaar, voorgoed 
onvergeeflijk - inexcusabel, impardonnabel, onverantwoordelijk
onvergelijkbaar - incomparabel
onvergelijkelijk   enig, excellent, incomparabel, meesterlijk, onvergetelijk, uitmuntend, uitnemend, uniek, weergaloos
onvergenoegd - misnoegd, ontevreden
onvergetelijk - enig, gedenkwaardig, heuglijk, onuitwisbaar, uitmuntend, uniek
onvergezeld - alleen
onverglaasd aardewerk - terracotta
onverglaasd melkwit - biscuit, porselein
onverglaasde beeldjes uit pottebakkersklei - terracottabeeldjes (uit Tanagra)
onvergolden - onbeloond
onverharde weg - pad, zandweg
onverhinderd   onbelemmerd, onverlet, vrij
onverhoeds - bruusk, eensklaps, ineens, opeens, onverhoopt,  onverwacht, onvoorziens, pardoes, plots, plotseling, plotsklaps, toevallig, toevalligerwijze
onverhoeds aanvallen - betrappen
onverhoeds de voet neerzetten - treden
onverhoeds overvallen - betrappen,  overrompelen, errassen
onverhoedse aanval - inval, invasie, overval, raid
onverholen - duidelijk, frank, goedrond, gul, kortweg, ogenblik, onbewimpeld, ongeveinsd, onomwonden, onverbloemd, openhartig, openlijk, oprecht,  rechtuit, regelrecht, resoluut, rondborstig, ronduit, rondweg, royaal, ruiterlijk, vlakaf, vlakuit, vlakweg, volmondig, vrij, vrijuit, 
onverhoedse aanval   overval, raid
onverhoopt - onverhoeds, verrassend
onverhuld - bloot, naakt
onverjaarbaar -  imprescriptibel
onverklaarbaar - duister, geheimzinnig, inexplicabel, mysterieus, onbegrijpelijk, raadselachtig
onverklaarbaarheid - mysterie, raadselachtigheid, wonder
onverkleurbaar - kleurecht, kleurvast
onverkoopbaar - incourant
onverkoopbaar artikel - winkeldochter
onverkoopbaar goed - rebut, rebuut
onverkort   (al)geheel, intact, integraal, ongecensureerd, volledig 
onverkwikkelijk -  akelig, ellendig, naar, onplezierig, vervelend 
onverlaat   aterling, bandiet, boosdoener, booswicht, bruut, deugniet, ellendeling, fielt, onmens,  ploert, rover, schavuit,  schurk,  snoodaard
onverlet    gaaf, intact, maagdelijk, onaangeraakt, onaangeroerd, onbetreden, ongedeerd, ongeschonden,  perfect, zuiver,
onverlicht - donker, duister, somber
onverlost - irredenta
onvermeld laten - weglaten
onvermengbaar - immiscibel
onvermengd   alleen, echt, enkel, gedegen, genuïen, klaar, louter, naturel, onversneden, puur, rein, sec, volmaakt, zuiver
onvermengd met water - sek
onvermengdheid   echtheid, genuteit, onvervalstheid, zuiverheid, 
onverminderd - ongetemperd, onverflauwd
onvermoeibaar - infatigabel, krachtig, nijverig, sterk
onvermoeid - fit, infatigabel, onverwacht, plotseling
onvermoeid bezig - rusteloos
onvermogen   armoe, armoede, bewusteloosheid, impotentie, machteloosheid, onmacht, zwakte
onvermogen om de gedachten schriftelijk uit te drukken   agrafie
onvermogen om het waargenomene te herkennen   agnosie
onvermogen om normaal te lopen - abasie
onvermogen om te betalen - deconfiture
onvermogen om te lezen - alexie
onvermogen om te staan - astasie
onvermogen om te zingen - afonie
onvermogen om woorden tot zinnen te verbinden - agrammatisme
onvermogen om zich iets te herinneren   geheugenverlies
onvermogen om zich uit te drukken in taal   aphasie
onvermogen tot gaan - abulie
 onvermogen tot het doen van gerichte handelingen - aprazie, apraxie
onvermogen tot schrijven - agrafie
onvermogen tot spreken - afasie
onvermogend   arm, behoeftig, impotent, nooddruftig, onbemiddeld
onvermogend om te betalen   insolvent, insolvabel
onvermurwbaar - gestreng, inflexibel, onverbiddelijk, steenhard, streng
onvermijdelijk - absoluut, beslist, hoognodig, onfeilbaar, onontkoombaar, zeker 
onvermijdelijk gevolg - consequentie 
onvermijdelijkheid - noodzaak
onverpakt - los
onverpakte lading - bulkgoed
onverplaatsbaar - onroerend
onverplicht   vrijwillig
onverplichte goedheid   gunst
onversaagd - beslist, boud, branie, dapper, driest, ferm, flink, heldhaftig, heroïek, kloek, kloekhartig, kloekmoedig, koen, kordaat, kranig, manhaftig, manmoedig, moedig, onbevreesd, onvervaard, resoluut, trankiel, vermetel
onversaagdheid - dapperheid, kordaatheidkranigheid
onverschillig   achteloos, apat(h)isch, blasé, dikhuidig, drukkend, enerlei, flegmatiek, flegmatisch, geblasseerd, gelijkmatig, gelijk, gevoelloos, harteloos, indifferent, indolent, koel, koelbloedig, koud, koudjes, laconiek, lakoniek, laks, lauw, lethargisch, liefdeloos, lusteloos, neutraal, nonchalant, onbewogen, ongevoelig, onoplettend, slap, slof, sloom, stereotiep, stoïcijns, traag, zorgeloos
onverschillig mens - laodiceeër
onverschillig welke   enigerlei
onverschilligheid   apathie, nalatigheid, nonchalance, slordigheid, achteloosheid
onverschrokken - branie, dapper, ferm, flink, koen, kordaat, moedig, onversaagd, onverwrikt, onverzetbaar, onwankelbaar, resoluut, stoutmoedig, vastberaden,
onverschrokkenheid - bluf, drift, durf, lef, moed(igheid)
onverslijtbaar - duurzaam, stevig
onversneden   onvermengd, puur, zuiver
onverstaanbaar spreken - fluisteren, horten,mompelen, mummelen, murmelen, raffelen
onverstaanbaarheid - obscuriteit
onverstand   domheid, dwaasheid
onverstandig - absurd, bête, bot, dom, dwaas, ezelachtig, hardleers, irrationeel, kortzichtig, onbenullig, onbevattelijk, onlogisch, onnozel, onredelijk, onwetend, onwijs, onzinnig, redeloos, stom, stupide,  uilig, zinneloos,
onverstandig mens   dwaas, gek
onverstandige zucht tot iets   bevlieging, manie
onverstoorbaar   bedaard, evenwichtig, flegmatiek, gelijkmatig, gelijkmoedig, inalterabel, kalm, lakoniek, pacifiek, stoïcijns, vast, vredelievend, vreedzaam,
onverstoorbaar kalm - flegmatiek
onverstoorbaar persoon   stoïcijn
onverstoorbaarheid   flegma, kalmte, ataraxie
onverstoorbare gelatenheid - placiditeit
onverstoord - kalm, rustig
onverteerbaar - inconsumabel, oneetbaar
onvertogen   indecent, onbetamelijk, onfatsoenlijk, ongepast, onnet, onwellevend, ruw
onvertrouwd - onbekend, onervaren, vreemd
onvervaard - boud, dapper, ferm, fier, kloek, koen, moedig, onbevreesd, onversaagd, opperbest, stoer
onvervalst   echt, genuïen, puur, louter, onvermengd, oorspronkelijk, origineel, veritabel, waar, zuiver
onvervalstheid   echtheid, genuïteit, zuiverheid
onvervreemdbaar - eigen, inaliënabel
onvervuld   leeg, ledig, teniet
onvervuld zijn - vaceren
onvervulde vacature - vacant
onverwacht - abrupt, bruusk, extra, halsoverkop, ineens, ongedacht, onverhoeds, onverhoopt, onvoorzien, plots, plotseling, opeens, pardoes, plotsklaps, subiet, toevallig
onverwacht gebeuren - toeval
onverwacht komen - aanvallen, betrappen, verrassen
onverwacht treffen - betrappen
onverwachte komst - inval
onverwachte verandering - peripetie
onverwachts - abrupt, eensklaps, ineens, onverhoeds, opeens, pasdoes, plots, plotseling, plotsklaps, schielijk, toevallig
onverwachts aanvallen - overvallen
onverwachts overvallen - overrompelen, overtroeven
onverwachts storen - onderbreken
onverwarmd - kil, koud
onverwelkbaar - onverderfelijk, onvergankelijk
onverwelkt - fris
onverwezenlijkbaar - droombeeld, utopie
onverwezenlijkbaar iets - utopie
onverwisselbaar - impermutabel
onverwoestbaar - hecht, indestructibel, oersterk, onvergankelijk, onverslijtbaar, stevig, ijzersterk
onverwricht - stevig
onverwrikbaar - onveranderlijk, standvastig
onverwrikt - onverschrokken, onwankelbaar, pal, stevig
onverwijld - aanstonds, dadelijk, direct, illico,meteen, onmiddellijk, prompt, snel, subiet, temee, temet, terstond
onverzadelijk – onlesbaar, onverzadigbaar, onverzadelijk
onverzadigbaar eter - hollebollegijs, vreetzak
onverzadigde koolwaterstoffen - alkenen, heptenen, olefinen
onverzetbaar - onverzettelijk, onwankelbaar
onverzettelijk - beraden, bestendig, constant, continu, doorzettend, duurzaam, eigenzinnig, halstarrig, hardnekkig, hoofdig, hartnekkig, immobiel, inalterabel, invariabel, koppig, obstinaat, onbeweeglijk, onbewogen, onbuigzaam, onveranderlijk,  onwankelbaar, onwrikbaar, opiniater, paalvast, pal, perpetueel, stabiel, standvastig, stationair, stereotiep, stoer, stok(stijf), streng, stijfhoofdig, stug, vastberaden, volhardend, volhoudend, weerbarstig
onverzettelijk iemand   eigenwijs, stijfhoofd, stijfkop 
onverzocht - onbeproefd
onverzoenbaar - inconciliabel, onverzoenlijk
onverzoenlijk - aartsvijandig, geslagen, gezworen, haatdragend, hard, hostiel, implacabel, intransigent,  onverzoenbaar, wrokkig,
onverzorgd   haveloos, slordig, vervallen, verwaarloosd
onvindbaar - latent, spoorloos, weg, zoek
onvoedzaam - caloriearm
onvoeglijk -  misplaatst, onbetamelijk, onfatsoenlijk, ongepast
onvóegzaam   onbehoorlijk, onbetamelijk, onfatsoenlijk, ongepast, onnet, onoorbaar, wanvoeglijk 
onvoelbaar - onmerkbaar
onvoldaan   inadequaat, inefficiënt, onbetaald, onbevredigend, ontevreden, teleurgesteld
onvoldaanheid - leegte
onvoldoende   gering, ineffectief, insuffisant, lelijk, nadequaat, ontoereikend, slecht
onvoldoende bloedtoevoer - ischaemie
onvoldoende gekookt - ongaar
onvoldoende hulpmiddel - lapmiddel
onvoldoende ontwikkeling - atelie
onvoldoende reparatie   lapwerk 
onvoldoende spijsvertering - apepsie
onvoldoende verbetering - lapmiddel, lapwerk
onvoldoende voor berichtgeving geadresseerd - onbestelbaar
onvoldoendheid - insufficiëntie
onvoldragen   onrijp
onvoldragen ooft - kroet
onvoldragen vrucht   embryo, foetus 
onvoleind(igd) - onafgemaakt, onvoltooid
onvoleindigd - imparfait
onvolgroeid - onvolwassen
onvolgroeide, onvolwassen vis - nest
onvolgroeidheid - onrijpheid, onvolwassenheid
onvolkomen   gebrekkig, imperfect, incompleet, kort, kwalijk, lek, lekkage, onaf, onvolledig, onvolmaakt, onvoltalllg, paraparese, schadelijk, slecht, tekort, verkeerd, wan,
onvolkomenheid - gebrek, imperfectie, onvolmaaktheid
onvolledig - catalectisch, defectief, gebrekkig, incompleet, lacuneus, onvolkomen, onvolmaakt, onvoltallig
onvolledig rijm - kreupelrijm
onvolledige gedaanteverwisseling - hemimetabolie
onvolmaakt   gebrekkig, imparfait, imperfect, onvolledig, onvoltooid 
onvolmaaktheid - gebrek, imperfectie
onvoltallig   incompleet, onvolledig, onvoleindigd, onvolkomen, onvolledig
onvoltooid   onaf, onvolmaakt 
onvoltooid tegenwoordig toekomende tijd - futurum
onvoltooid tegenwoordige tijd   o.t.t., praesen
onvoltooid verleden tijd   imperfectum, o.v.t., praeteritum
onvoltooide symfonie - Unvollendete
onvolwaardig - minder, misdeeld
onvolwaardig fruit - kroet
onvolwassen   groen, kinderlijk, minderjarig, onmondig, onvolgroeid, onrijp, puberaal,
onvolwassen meisje   bakvis 
onvolwassen vee - jongvee
onvolwassene   bakvis, blaag, teenager, tiener, puber
onvolwassenheid - onrijpheid, pubertijd
onvoorbereid   spontaan, e.t. 
onvoorbereid dichten - improviseren
onvoorbereid musiceren   improviseren
onvoorbereid praatje - improvisatie
onvoorbereide toespraak of speech - improvisatie
onvoordelig   duur, improfitabel, infavorabel, nadelig, schadelijk
onvooringenomenheid - objectiviteit
onvoorwaardelijk - absoluut, blindelings, categorisch, onbeperkt, puur
onvoorzichtig - achteloos, imprudent, inattent, lichtvaardig, nalatig, onachtzaam, onberaden, onbezonnen, onbezorgd, ondoordacht, onoplettend, roekeloos, schieloos, vermetel, zorgeloos
onvoorzichtigheid - driestheid, imprudentie, inattentie, onachtzaamheid, onbehoedzaamheid, risicodragend, roekeloosheid
onvoorzien - gebeurtenis, onverhoeds, onverwacht, opeens,  plots(eling), toeval, toevallig
onvoorzien geluk - fortuin
onvoorzien geval - peripetie, toeval
onvoorzien voorval - toeval
onvoorziene gebeurtenis of situatie -  bijkomstigheid, 
coïncidentie, incident, noodlot
onvoorziene samenloop - coïncidentie
onvoorziens - onverhoeds, plotseling, plotsklaps
onvormelijk - familiaar, gemoedelijk, gezellig, informeel,
losjes, onconventioneel, onconventioneel, ongegeneerd
onvormelijkheid - informaliteit
onvrede   onenigheid, onmin, oorlog, ruzie, tweedracht, twist, vete
onvredelievend - oorlogszuchtig
onvriendelijk - bars, bits, bokkig, bot, bruusk, grim, grimmig, grof, hard, inhumaan, knorrig, koel, koud, links, lomp, nors, nurks, onaangenaam, onaardig, onbeschoft, onbeleefd, ongezellig, onhartelijk, onhebbelijk, onheus, onplezierig, onwelgevallig,  onwelwillend, scherp, sikkeneurig, snar, spits, spijtig, stroef, stug, stuurs, toorn, toornig, vinnig, vijandig, woede, zuur,
onvriendelijkheid - stuursheid
onvriendelijk mens - bok, chagrijn, neetoor, nijdas, nurks, zuurpruim
onvriendschappelijke verhouding - onenigheid, onmin, ruzie
onvruchtbaar - dor, improduktief, infertiel, infertiel, infructueus, mager, steriel,tevergeefs, vergeefs
onvruchtbare koe - kween, munte
onvrij - afhankelijk, gebonden, gênant, hinderlijk, horig, onderworpen 
onvrije   slaaf, horige, lijfeigene 
onvrije vrouw - slavin
onvrije waren - contrabande
onvrijwillig - gedwongen, node, verplicht 
onvruchtbaar   dor, infertielsteriel, vergeefs
onvruchtbaar gebied - duinen, hei, steppe, toendra, woestijn, zand
onvruchtbaarheid   dorheid, droogte, schraalte, steriliteit
onvruchtbaar maken - steriliseren
onvruchtbaarmaking - sterilisatie
onvruchtbare bruine kiel   knik, knikklei
onwaar - denkbeeldig, fout, frauduleus, gefingeerd, gelogen, geveinsd,  illusoir, leugenachtig, loos, mis, onecht, oneerlijk, onjuist, onoprecht, onwezenlijk, pseudo, spurius, vals, verdacht, verkeerd
onwaarachtig - onecht, onoprecht 
onwaardig   beneden, ignobel, min, onbrtamelijk, oneervol, schandelijk, verachtelijk 
onwaarheid   bedrog, falsiteit, jok, kletspraat, leugen, leugentaal, liegen, logen, sprookje, valsheid, waanzin
onwaarheid spreken   jokken, liegen
onwaarneembaar - onmerkbaar 
onwaarschijnlijk   betwijfelbaar, fabelachtig, fabuleus, inplausibel, improbabel, ondenkbaar, twijfelachtig, vreemd, waanzinnig
onwaarschijnlijk verhaal   fabel, sprookje
onwankelbaar - constant, onbeweeglijk, onwrikbaar, roerloos, stabiel, standvastig, vast 
onweer   bliksem, donder(bui), noodweer 
onweerhoudbaar - dol, driest, onbetwistbaar, onomstotelijk, onstuitbaar
onweerlegbaar   apodictisch, bewezen
onweerlegbaar aangetoond - bewezen
onweersbeestje - donderkopje
onweersbui - donderbui
onweersgod bij de Germanen - Donar
onweersgod bij de Grieken - Zeus
onweersgod bij de Romeinen - Jupiter
onwel   akelig, katterig, lammenadig, anderig, miezerig, min, misselijk, naar, ongans, ongesteld, onpasselijk, pips, sip, slap, slapjes, wee, ziek
onwelgevallig   onaangenaam, ongewenst
onwellevend - astrant, brutaal, burgerlijk, grof, lomp, onbeleefd, onbeschoft, onbeschaafd, onbetamelijk, onfatsoenlijk, ongegeneerd, ongemanierd, onhebbelijk, onheus, onopgevoed
onwellevendheid - brutaliteit 
onwelluidend - dissonant, wanluidend
onwelluidende klanken   kakofonie 
onwelriekend   stinkend 
onwelriekende geur   stank 
onwelriekende maar zeer nuttige substantie   mest
onwelvoeglijk   aanstotelijk, deshonnet, immodest, indecent, onbescheiden, onbetamelijk, oneerbaar, onfatsoenlijk, ongemanierd ongepast, onheus, onkies, onkuis, onnet, onzedelijk, onzedig, schuin
onwelwillend   onbillijk, onhebbelijk, onheus
onwennig   bang, bedeesd, onervaren, ongewoon, onhandig, schutterig, verlegen, vreemd
onweren   donderen
onwerkelijk   abstrakt, imaginair, irreëel, onwezenlijk 
onwerkelijkheid   droom 
onwerkzaam   lui, uitwerkingloos, inert, traag, indolent
onwetend   dom, ignorant, onkundig, stom 
onwetend    dom, ignorant, leek, onbewust, onkundig
onwetendheid - agnosie, domheid, dwaasheid, ignorantie,  ondergronds, onkunde, onnozelheid, onverstand, wederrechtelijk
onwetend iemand - domoor, leek
onwettig   illegaal, illegitiem, ongegrond, ongeoorloofd, onrechtmatig, strafbaar, verboden, wederrechtelijk, zwart
onwettig een bepaald beroep uitoefenend - onbevoegd
onwettig geneesheer - kwakzalver, wonderdokter
onwettig grensvervoer - smokkel
onwettig kind - bastaard
onwettige handeling - misdaad, overtreding
onwettige heffing van belastingen - afpersing, knevelarij
onwettige rente - woekerrente
onwettige winst - woeker
onwettigheid - illegaliteit, illegitimiteit
onwezenlijk - inessentieel, irreeel, onwerkelijk
onwijs   dom, daas, dwaas,  gek, getikt, immens, mal, onverstandig, warhoofd 
onwil   afkeer, tegenzin, verzet, weerstand, weerwil
onwillekeurig - automatisch, instinctmatig, instinctief, machinaal, onafhankelijk, onbewust, oncontroleerbaar, onopzettelijk
onwillekeurig bewegen   ademen, reflex, tic
onwillekeurig urineren in bed - bedwateren
onwillekeurige beweging - ademen, reflex, tic
onwillekeurige reactie - reflex
onwillekeurige urinelozing - bedwateren, enuresis
onwillekeurigheid - automatie
onwillig - balorig, balsturig, bokkig, dwars, gedwongen, halsstarrig, koppig, node, obstinaat, ongaarne, ongehoorzaam, onhandelbaar, recalcitrant, stug, stijfhoofdig, ternauwernood, weerbarstig, weerspannig 
onwilligheid - koppigheid, tegenzin, onwil
onwis - onbetrouwbaar, onvast, onzeker
onwraakbaar   onafwijsbaar, onomstotelijk, onweerlegbaar, pal, rotsvast, star, vast
onwrikbaar - bestendig, halsstarrig, hardnekkig, juist, klamp, nagelvast, onbeweeglijk, onmiddellijk, onomstotelijk, onverbreekbaar, onverzettelijk, onwankelbaar, paalvast, pal, pen, precies, rotsvast, standvastig, star, stijf, strak, vlak, volkomen, wielvast,
onwrikbaar vast -  muurvast
onwijs - daas, dom, dwaas, gek, getikt, idioot, kletsmeier, mal,
onnozel,onverstandig, warhoofd
onwijsheid - dwaasheid
onyx   nagelsteen 
onzacht   hard, ruw, heftig, pijnlijk, pijnlijk
onzakelijk gepraat -  geleuter, gezwam, gezwets, 
onzalig - fataal, funest, heilloos, noodlottig, rampspoedig, verderfelijk
onzalig oord -  erebus, gehenna, hel, onderwereld, tartarus
Onze Lieve Heer - Christus, God, O.LH.
Onze Lieve Vrouw - madonna, O.L.V.
onze rekening   n. c.
Onze Vader - paternoster
onze vlag   driekleur
onze voornaamste melkgever   koe 
onze woonplaats   aarde
onzedelijk - aanstotelijk, gemeen,  goor, immoraliteit, immoreel, indecent, liederlijk, los, oneerbaar, obsceen, onfatsoenlijk, onkuis, onrein, ontuchtig, onwelvoeglijk, pornografisch, schandelijk, schendig, schuin, schunnig, tuchteloos, vuil, weelderig, wellustig, wulps, zedeloos, zinnelijk
onzedelijke film -  pornofilm
onzedelijke lectuur - pornografie
onzedelijke taal -  schuttingtaal
onzedelijkheid - immoraliteit, ontucht
onzedig - indecent, oneerbaar, onkies, onkuis
onzedigheid - gemeenheid, oneerbaarheid
onzegbaar   onuitsprekelijk 
onzeglijk - balsturig, eigenzinnig, koppig
onzeker - aarzelend, aleatoir, anceps, astatisch, bedenkelijk, bijkans, bijna, casueel, douteus, dubieus,  duister, grillig, hachelijk, hypothetisch, instabiel, labiel, los, lukraak, onbepaald, onberekenbaar, onbeslist, onbestendig, onbetrouwbaar, ongestadig, on(ge)wis, onopgelost, onrustig, onstandvastig, onvast, onwil, precair, quaestieus, raadselachtig, tuitelig, twijfelachtig, twijfelend, twijfelmoedig, tijdelijk, vaag, vagelijk, veranderlijk, vergankelijk, waggelend, wankel, wankelbaar, weifelend, wispelturig, wisselend, wisselvallig
onzekerheid   onvastheid, twijfel(achtigheid), onbetrouwbaarheid, suspensie
onzekerheid van beweging - ataxie
onzeker persoon - twijfelaar
onzeker zijn - aarzelen, twijfelen
onzekere zaak - loterij
onzelfstandig - afhankelijk, onvrij 
onzelfstandig mens - kuddedier
onzelfstandige volgeling - naloper
onzelfstandige werkkring - loondienst
onzelfstandigheid - afhankelijkheid, heterotelie
onzelfzuchtig - altruïstisch, edelaardig, edelmoedig, filantropisch, genereus, gevaar, grootmoedig, menslievend, nobel, onbaatzuchtig, risico, wederwaardigheid
onzelfzuchtig mens - altruïst, philantroop, filantroop
onzelfzuchtigheid - altruïsme, menslievendheid
onzelieveheersbeestje -  kapoentje, pi(e)pampoentje, zonnekever
onzelievevrouwebedstro - boskruid, walstro
onzelievevrouwebeeldje - madonna
onzelievevrouwedistel - mariadistel
onzelievevrouwehandschoen - akelei, vingerhoedskruid
onzenthalve - onzerzijds
onze planeet - aarde
onzes inziens   o.i.
onzichtbaar of verborgen   invisibel, latent 
onzichtbaar - gecamoufleerd, imperceptibel, invisibel, latent, microscopisch, onbemerkt, onnaspeurbaar, onopgemerkt, verborgen, verdekt, weg
onzichtbaar (med.) - latent
onzichtbaar handelen - camouflage
onzichtbaar maken - blinderen, camouflage,camoufleren, maskeren, wegmoffelen
onzichtbaar of verborgen - latent
onzichtbaar worden - verdwijnen
onzichtbaar worden van een hemellichaam door een ander – immersie
onzichtbaarheid - camouflage
onzichtbaar maken - blinderen, camoufleren
onzichtbaarmaking   bedekking, blindage, blindering,  camouflage, maskerade, maskering, mimicry, verberging, verhulling, vermomming
onzichtbare kleur - schutkleur, ultraviolet
onzichtbare uitstroming - emanatie
onzienlijk - bovenaards, bovenzinnelijk
onzin - aberratie, absurditeit, afdwaling, apekool, bazel, bombast, brabbeltaal, divagatie, dwaasheid, dwarsheid, extravageren, flauwekul, flauwiteit(en), galimatas, galimatias, gebazel, gekheid,  gekkepraat, gekkigheid, gezwam, kinderpraat, kletskoek, kletspraat, kolder, kul, kwijl, lak, larie, lariefarie, lulkoek, maling, mallepraat, nonsens, oele, quatsch, rim-ram, shit, snert, speeksel, stupiditeit, waanzin, wartaal, zever, zotheid, zotteklap, zottepraat, onzin praten   bazelen, dazen, kolderen, raaskallen, revelen, zwammen 
onzin uitslaan - dazen, gein, kletsen, lallen, raaskallen, uitkramen, ijlen, zwammen
onzindelijk - bevuild, goor, morsig, onnet, onrein, slordig, smerig, vies, vuil 
onzindelijk mens   slons, smeerlap, smeerpoets, vuilak
onzindelijke vrouw - morsebel, onreinheid, onzindelijkheid
onzinnelijk - abstrakt, bovennatuurlijk, bovenzinnelijk,
geestelijk, transcedent
onzinnig  absurd, belachelijk, buitensporig, dol, dom, dwaas,  extravagant, gek, idioot, krankzinnig, maf, mal, nonsens, snonsensicaal, nonsensikaal, onverstandig, overdreven, redeloos, tupide, waanzinnig, zinneloos, zot
onzinnig gepraat   geleuter, geraaskal
onzinnigheid - absurditeit, dwaasheid, extravagantie, idioterie, zotheid
onzin praten - bazelen, dazen, zwammen
onzondig - onschuldig
onzuiver   bruto, gemengd, goor, illiquide,  impuur, ongewassen, ongezuiverd, onnauwkeurigonoprecht, onrein, ontstemd, onzindelijk, ruw, smerig, troebel, vals, vermengd, vies, vuil, wellustig
onzuiver gewicht - bruto
onzuiver zingen   detoneren
onzuivere streep in een diamant - gles
onzijdig - geslachtsloos, onz., neuter, eutrum,  neutraal , onpartijdig
onzijdig woord - neutrum 
onzijdigheid - neutraliteit
ooft   fruit, vruchten 
ooftboom - perelaar
ooftgodin - Pomona
ooftkorf - fruitmand
ooftkunde   karpologie, pomologie 
ooftkundig - pomologisch
ooftkundige - pomoloog
oog   blik, bocht, gezicht, gezichtsveld, kijk, lens (camera), lus, oculus, pit (aardappel), plantkop, uitzicht, verfdruppel, zicht
oog hebben   ogen
oog in het. . . vallend   markant 
oog in touw   lus
oog van touwwerk langs een zeil – leuver
oogafwijking - loens, scheel, staar
oogappel   aangebedene, beminde, dierbaarste, iris, lieveling, ogelijn, ogendokter,oogbol, oogspecialist, pupil, schat, snoes, troetelkind
oogarts   oculist 
oogbal - oogappel, oogbol
oogbalstuipen - nystagmus
oogbindvlies - conjuctiva
oogbindvliesontsteking   conjunctivis
oogbolstuipen - nystagmus
oogbout met draaibare schalm - wartel
oogdeel   hoornvlies, iris, lens, netvlies, pupil, retina
oogdeksel – ooglid
oogdruppel - traan
oog gebrek   loens, scheel, staar
oögenese - eicelvorming
ooggetuige - reporter, verslaggever
ooggetuigenverslag   reportage 
oogglas   lens, lunet, monocle, oculair, 
oogglas van microscoop   oculair 
ooggroet - knipoog
ooghaar   wimper, pinker 
ooghaartjes - cilia
oogharen - ciliën
ooghebben - ogen
oogheelkunde   oftalmologie 
oogholte   kas
oogje - knipoogje, lusje, maas, malie, ogelijn, trens
oogje in een schoen   malie 
oog in een touuw - lus, trens
oogje van garen - trens
oogje van schoen - malie
oogkas   oogholte
oogklep van een paard - lunet, ooglap
oogkreeftje - cycloop
ooglap   oogklep
ooglid - oogdeksel
ooglidontsteking - blefaritis
ooglijk - aangenaam, toonbaar
oogluikend -  connivendo, heimelijk
oogluikend toestaan - gedogen
oogmake-up - eyeliner, mascara 
oogmerk   bedoeling, doel, doeleinde, doelstelling, intentie, mening, mikpunt, oogpunt, opzet, plan, voornemen 
oognetvliesontsteking   dictyïtis 
oogontsteking - oftalmie, ofthalmie
oogopslag - blik, lonk
oogpinker - ooghaar
oogpunt   beoordeling, gezichtspunt,  perspectief, standpunt, uitgangspunt
oogspecialist - oogarts
oogst   gewas, opbrengst, pluk
oogsten   binnenhalen, maaien, rooien, verwerven, verzamelen
oogsten van fruit - plukken
oogster - maaier, plukker, roier
oogstlied - vinata
oogstmaand   augustus 
oogstmes - arit, sikkel, zicht
oogstopbrengst - beschot
oogtand - hoektand
oogtrilling - nystagmus
oog van touwwerk - leuver 
oogverblindend - klaterend, luisterrijk, schitterend 
oogvlies - retina, membraan, netvlies, vaatvlies
oogvlies (hard) - sclera
oogvocht   traan
oog vormig lint   lis
oog vormig snoer    lasso, lis, lus
oogwater - collyrlum
oogwenk   ogenblik, moment, ommezien, tel 
oogwit   doel
oogwratje   lenticel, strontje 
oogziekte   amaurose (zw. staar), cataract, glaucoom, granulose, hemeralopie, hordeolum, houw, kippig, loensheid, oftalmie, oxyopie, scheelheid, staar, trachoma, trachoom
oogziekte bij dieren - hauw
ooi   garm, germ, schaap
ooievaar   aalreiger, adebaar, eiber, eidebaar, harpoenreiger, ibis, kwak, kuifreiger, langbeen, langnek, langpoot, lepelaar, lepelgans, lepelreiger, maraboe, maraboet, marabout, nachtreiger, nijlreiger, ombervogel, reiger, roerdomp, stork, uiver, zilverreiger,
ooievaar met prachtige staartveren - maraboe
ooievaarachtige moerasvogel - ibis, lepelaar, maraboe, kropooievaar, reiger, roerdomp
ooievaarachtige vogel - adjudant
ooievaar (Afr.)   maraboe 
ooievaarsbeen - stelt
ooievaarsbek - geranium, kraanhals, naaldekervel, reigersbek, relargonium
ooievaarsbloem - lis
ooievaarsnest - eibernest
ooievaarsvogel - ibis, lepelaar, maraboe, nimmerzat, ooievaar
ooilam - wijfjeslam
ooit - eens, immer, later
ook - als, alsmede, alsook, avenant, bovendien, daarbij, daarenboven, daarnevens, evenals, eveneens, evenzeer, evenzo, evengoed,  mede, nog, samen, tegelijk, tevens, toch, zowel,
ook dit - alsmede, benevens, daarenboven
ook eveneens - almede
ook niet - evenmin
ook of met - mede
ook zo   evenzo, net zo, evenals 
oöliet   kuitsteen, eiersteen
oölogie   eierkunde
oom   onkel, nonk, nonkel
oom die priester is - heeroom
oom door wie men ten doop is gehouden - peetoom
ooms kind - neef, nicht
oom van Agamemnon - Thyestes
oom van Esther - Mardochaes
oom van Jakob   Laban
oom van wie je hoopt te erven - suikeroom
oomskind - neef, nicht
oomzegger - neef, nicht
oomzeggerskind - achterneef, achternicht 
oomzegster - nicht
oor -  handgreep, handvat, hengsel 
oor (deel)   lel, schelp
oor (jagerstaal)   lepel
oor van een haas ol konijn - lepel
ooraap - oormaki
oorarts   otoloog
oorbaar   aangepast, behoorlijk, betamelijk, billijk, dienstig, fatsoenlijk, geoorloofd, gepast, geschikt, kies, netjes, nuttig, oirbaar, voegzaam, voordelig, welvoeglijk
oorbeest - oorworm
oorbel   klips, knop, oorhanger, oorring
oorbeschrijving - otografie
oorblazer   kwaadspreker, opruier, opstoker, stokebrand
oorblazerij   kwaadsprekerij
oorbloeding - otorrhagie
oord   gewest, kaap, landschap, landstreek, negorij, plaats, plek, stee, streek, vlak,
oord (afgelegen)   negorij
oord der verdoemden   erebus, gehenna, Hades, hel, onderwereld
oord van verschrikking   hel
oordeel - advies, beoordeling, beschouwing, doem, dunk,  gevoelen, inzicht, judicatie,  kritiek, kijk, mening, opinie, opvatting, recensie, rede, sententie, standpunt, verstand, visie, vonnis, zienswijze
oordeel dat op waan berust - waanoordeel
oordeelkunde -  kritiek
oordeelkundig -  judicieus, logisch, rationeel,scherpzinnig, verstandig,
oordeelloos - kritiekloos
oordeelsdag - doemdag
oordelaar - rechter
oordelen   achten, beschouwen, beslissen, denken, dunken, geloven, judiceren, keuren, menen, rechtspreken, rekenen, schatten, veroordelen, vinden, vonnissen
oorhanger - bandelotte, bel, oorbel, oorknop, oorliët, oorring, orliët, pendant 
oorheelkunde - otiatrie
oorheelkundige - oorarts, otoloog
oorhoorn voor doven - audifoon
 oorhorentje - otofoon
oorklep - oorlap
oorklepje - oorlapje
oorknop - oorbel, oorhanger
oorkonde   acte, akte, bewijs, brevet, bul, bulletin, charta, charter, diploma, document, getuigenis, handvest, machtiging, manifest, ratificatie, stuk, vergunning, verklaring, wissel, zegel 
oorkonde van bekrachtiging - ratificatie
oorkondeboek - charta, charter, charterboek
oorkondenleer - diplomatiek
oorkundige   otoloog
oorkussen   hoofdkussen
oorlam   borrel
oorlapje   lel
oorlof   afscheid, vergunning, verlof
oorlog - botsing, gevecht, kamp, krijg, krijgsgewoel, onenigheid, onvrede,  strijd, slag, vete, vijandschap
oorlog (fr.) - guerre
oorlog (Ind.) - prang
oorlog betreffende   polemologisch 
oorlog met een aanvallend karakter - aanvalsoorlog
 oorlog voeren - krijgvoeren
 oorlogen - strijden
 oorlogsapparaat - krijgsmacht, leger
 oorlogsbazuin - krijgstrompet
 oorlogsbedrijf - krijgshandel, krijgsverrichting
 oorlogsbeschrijving - stratografie
oorlogsbodem   aviso, dreadnought, duikboot, fregat, korvet, kruiser, monitor, mijnenlegger, mijnenveger, onderzeeboot, onderzeeër, oorlogsschip, slagschip, torpedoboot, torpedojager, vliegdek (moeder)schip
oorlogsdaad - enteren, heldenfeit, wapenfeit
oorlogsgas - mosterdgas, niesgas, strijdgas
oorlogsgezind - krijgszuchtig
oorlogsgod   Ares, Janus, Mars, Mavors, Tyr
oorlogskreet - leus, slagzin, slogan, strijdleus
oorlogskreet van de Schotse Hooglanders  - slogan
oorlogskunde - polemologie, strategie,
oorlogskunst - krijgskunst
oorlogskijker - polemoscoop 
oorlogsmacht - heerschaar, krijgsmacht, legermacht
oorlogsmatroos - marinier, vloteling
oorlogsschade - oorlogsmolest
oorlogsschip - admiraalsschip, adviesbark, adviesjacht, aviso, dreadnought, duikboot, galei, galjas, galjoen, galjoot, jager, korvet, kruiser, linieschip, monitor, mijnenlegger, mijnenveger, onderzeeboot, onderzeeër, oorlogsbodem, oorlogsbodem, torpedoboot, torpedojager, vliegtuigmoederschip, wachtschip
oorlogsschip om berichten over te brengen - aviso
oorlogsschip uit de 17e eeuw - palander, pinas
oorlogsterm - spervuur
oorlogsterrein - slagveld
oorlogstuig - artillerie, atoombom, bazoeka, bom, bren, flak, geschut, geweer, granaat, jager, kanon,  karabijn, kernwapen, materiaal, mitraileur, mortier, munitie, sten(gun), tank, raket, wapen
oorlogsvaan - strijdbanier
oorlogsvaartuig - aviso, torpedojager
oorlogsvlag - krijgsbanier
oorlogsvliegtuig -  bommenwerper, dakota, gevechtsvliegtuig,
jachtvliegtuig, jager, mig, spitfire, straaljager, verkenningsvliegtuig
oorlogsvloot - armada, slagvloot
oorlogsvrijwilliger   o.v.w. 
oorlogswerktuig der Romeinen - ballista, blijde,
oorlogswinst   o.w.
oorlogswinstmaker - narikin, oweeër, zwarthandelaar
oorlogszuchtig - krijgszuchtig, strijdlustig
oorlogszuchtige Engelsman – Jingo
oorlogvoerend - belligerent, strijdend 
ooronderdeel -  lel
oorontsteking   loopoor, otitis
oorpauw - oorfazant
oorpeutertje - oorlepeltje
oorpijn - otalgie
oorrob - pelsrob, zeebeer, zeeleeuw
oorsieraad - oorknop, oorring
oorsmeer - cerumen
oorsmout - oorsmeer
oorspeekselklier - parotitis
oorspiegel   otoscoop, otoskoop
oorsprong   aanvang, ader, afkomst, afstamming, bakermat, begin(sel), bron, bronader, geboorte, genesis, herkomst, inleiding, kiem, komaf, moeder, ontstaan, oorzaak, origine, origineel, origo, spreng, wel, wieg,  wortel, zaad,
oorspronkelijk - aangeboren, aanvankelijk, afkomstig, autochtoon,  eenvoudig, echt, eerst, eigenaardig, fris, geestig, herkomstig, inheems, nieuw, onvervalst, originair, origineel, outhentiek, primair, primitief, primordiaal, verrassend, wel, zelfstandig, zonderling,
oorspronkelijk gesteente - basalt, graniet
oorspronkelijk model   prototype 
oorspronkelijk model van ovaal   ei 
oorspronkelijk vernuft   genie 
oorspronkelijk wild rund - oeros
oorspronkelijke bevolking of bewoners   autochtonen
oorspronkelijke bewoner van Amerika   Indiaan
oorspronkelijke bewoner van India - Drawida
oorspronkelijke bewoner van Peru - Inca
oorspronkelijke bewoner van de Filippijnen   Negrito 
oorspronkelijke taal   oertaal 
oorspronkelijke van enig stuk - minuut
oorsteen   otoliet
oorsuizing   oorgeruis
oortoestellenverkoper - audicien
oortrechter   oorspiegel
ooruil - arenduil, katuil, oehoe, ransuil
oorveeg   zie: oorvijg
oorverdovend - luid
oorversiersel - oorring
oorvloed - otorrhoë
oorvijg   Iel, klap, klets, muilpeer,  oorveeg, opdonder, oplawaai, opstopper, optater, pats, slag, watjekou
oorzaak   aanleiding, agens, beweegreden, bron, causa, causaliteit, causus, drijfveer, faktor, gevolg, grond, motief, oorsprong, raison, ratio, reden, schuld
oorzakelijk   causaal
oorzakelijk verband - causaliteit
oorzakelijkheid - clausaliteit
Oostaziatisch gewicht   taël 
Oostaziatische munt   sen 
Oost-Duitse stad   Halle, Leipzig 
Oost Duitsland   D.D.R.
oostelijk - orientaal
oostelijk deel van de Middellandse Zee   levant
oostelijkste punt van Italië   Otranto 
Oosten   levant, morgenland, oriënt 
Oostenrijk   Austria
Oostenrijkse bergtop   Arlberg, Brenner, Pfänder, Zug,. Eisenhut, Dachstein, Zitterklapfer
Oostenrijkse Jongensnaam   Buldur, Manfred
Oostenrijkse munt   groschen, heller, schilling
Oostenrijkse rivier   zie: rivier in Oostenrijk
Oostenrijkse schrijver   Musil, Zweig 
Oostenrijkse tenor   Dermota 
oostenwind - apeliotes, argestes, eiros, eurus, solano, vulturnus
oosterlengte   0.1.
oosterling   Arabier, Aziaat, Brahmaan, Chinees, Filippino, Hindoe, Indiër, Japanner, Javaan, Koreaan, Maleier, Pakistaan, Semiet, Siamees
oosterlucie - pijpbloem
oosters boek   Koran
oosters eiland -  Bali, Timor, Java, Borneo, Flores, Lombok, Alor, Babar, Wetar, Sumba, Madura, Nias, Natuna
oosters geleerde   magiër, mahatma 
oosters gerecht - bami, gadogado, ketoepat, kroepoek, lemper, nasi, nasirawon, nasigoreng, nasigoeri, nasikoeling, nasirames, roedjak, rijst
oosters gewaad - sari
oosters handweefsel - ikat
oosters heerser   aga, khan, mogol, raden,  radja, sha, sultan
oosters hoofddeksel - fez, tiara tulband
oosters hoofdman - sheik, sjeik
oosters kledingstuk - gandoera, kabaja, kaftan, kemben, labaar, samaar, sarong, slendang, talaar
oosters kleed   boernoes, kaftan, talaar
oosters koopman - kling, klontong
oosters land - Arabië, Bengalen, Birma, Cambodja, China, India, Indonesië, Irak, Iran, Japan, Jemen, Korea, Mantsjoerijè,  Nepal, Pakistan, Thailand, Vietnam,
oosters man - oosterling
oosters mes - kris
oosters muziekinstrument - keteltrom
oosters opperkleed - kaftan
oosters orkest - gamelan
oosters orthodox heilige -  naoem
oosters paardenras   Arabier 
oosters paleis - konak, kraton, serail (met harem)
oosters parfum - ylangylang
oosters rechter - kadi
oosters rijdier - drommedaris, ezel, kameel
oosters schoeisel - sandaal
oosters slaginstrument   gong, kendang, tamtam 
oosters snaarinstrument - rebab, sitaro
oosters sprookjesvoertuig - tapijt
oosters spel   go
oosters statiekleed -  talaar
oosters tapijt   afghaan, bokhara, ghordes, karadagh, kasak, kelim, keshan, khorasan, kirman, ladik, namase, pers, saruk, serabend, shirman, sumak, ushak, vomud, voragan, vuruk
oosters tovenaar – fakir
oosters voertuig – grobak, riksja, sado
oosters vorst   grootmogol, mogol, satraap
oosters vorstenkleed   talaar 
oosters wapen   jatagan, klewang, kris, rentjong
oosters weefsel   kamelot, kammelot, kelim
oosterse aanspreektitel   sahib
oosterse bedevaartplaats   Medina, Mekkao
oosterse bevloeiingswijze - pensjaab
oosterse citadel - kasba
oosterse danseres - almee, bajadère
oosterse denker - Krishnamurti, Tagore
oosterse dichter - Tagore
oosterse dolk -  jatagan, kris, rentjong
oosterse duif - pagadet
oosterse fraaie stof - kamelot
oosterse geleerde - magiër
oosterse genotmiddelen - hasj, opiumo
oosterse goden - Allah, Boeddha, Brahma(n), Sjiva,Visjnoe
oosterse godsdienst   Boeddhisme, brahmanisme, Hindoeïsme, Islam, Shintoïsme, soefi
oosterse groet -  salam, sembah, tabé
oosterse grootwaardigheidsbekleder -  grootvizier, vizier
oosterse heer - grootmogol,  lama, maharadja, mogol, nizam, sahib, sheik, sjeik, sultan, toean
oosterse heerser - aga, radja
oosterse herberg   bazaar, bazar, kan, karavansera
Oosterse hoofddoek - tulband
oosterse jongensnaam - Omar
Oosterse juf - pagadet
oosterse kerk - synagoge  
Oosterse luchthaven - Beiroet, Bombay, Cairo, Delhi, Calcutta, Honkong
Oosterse mantel - abaja, boernoes, burnoes
oosterse markt   bazaar, bazar, khan, passar
Oosterse muziek - gamelan, sitar
oosterse naam   Ali, Mohammed 
Oosterse netelplant - ramee, rameh, rami
Oosterse plant - henna, nardus
oosterse rechter   kadi
oosterse slaginstrumenten - gamelan
Oosterse slingerplant - sirih
Oosterse sluier - haik
oosterse staat - Irak
Oosterse stadswijk - kasba
Oosterse standen - kasten
oosterse stof - damast, kamelot, kelim
oosterse taal - Maleis, Perzisch, Semitis
Oosterse tempel - pagode
oosterse titel   aga, begum, emier, emir, imam, kankan, khan, maharadja, maharani, mas, mogol, radenajoe, raden, radja, ratoe, sjeik, soesoehoenan, sultan
oosterse tolk   dragoman, drogman
oosterse toren - minaret
Oosterse tovenaar - fakir
oosterse vechtsport - judo, karate
Oosterse vesting - kasba
oosterse vorst - bei, bey, emier, maharadja, radjah, sjah, sultan
oosterse waterlelie - lotus
Oosterse waterplant - kalmoes, lotus, waterlelie
Oosterse welriekende plant - nardus
oosterse windhond   saliki, saluki 
Oosterse woestijn - Kalahari, Negeb, Sahara
Oosterse wijze - magiër
Oosterse zanglijster - bulbul
Oosterse ziekte - cholera, lepra, pokken, trachoom
Oosterse zijde - levantine
Oosteuropees schrijver - Dostojewski
Oosteuropese organisatie - comecon
oostganger - koloniaal
Oosthamitische groep volken - Ethiopiden
oosthoek - Java
Oostindisch eiland - Bali, Madoera, Neira, Soemba, Timor
Oostindisch gerecht - bami, nasi
Oostindisch gewicht - kati, katti
Oostindisch graan - gierst
Oost-Indische Compagnie - O.I.C., V.O.C.
Oostindische draagstoel - palankijn
Oostindische inlandse opzichter - mandoer
Oostindische kers - klimkers
Oostindische plant - galgant
Oostindische specerijen - kerry, kruidnagelen, nootmuskaat, peper
Oostindische vlas - jute
Oostkust van de Middellandse Zee - Levant
Oostland - Duitsland
oostnoordoost - e.n.e., o.n.o.
Oostzeehaven   Danzig, Gdansk, Kiel, Leningrad, Lübeck,  Memel, Riga, Rostock, Tallin
Oostzeestaat - Estland
Oostzeestad - Hanzestad
oostzijde - oostkant
oostzuidoost   O.Z.O., E.S.E.
oot - haver
ootje   kringetje, maling
ootmoed   bescheidenheid, deemoed, modestie, nederigheid,  soumissie, submissie
ootmoedig   bescheiden, deemoedig, ingetogen, kruiperig, modest, nederig, onaanzienlijk, onderdanig,  onderdanigheid, onderworpen, serviel, slaafs, sober
ootmoedig verzoek - smeekbede
ootmoedig vragen - smeken
ootmoedige bede - suppliek
ootmoedigheid - bescheidenheid, ingetogenheid, nederigheid
op - afgedraaid, afgeleefd, afgemat, gebroken, kapot, leeg, moe, uitgeput, versleten
op aan kunnen - vertrouwen
op aangename wijze de tijd doorbrengen - tijdverdrijf
op aartsvaderlijke wijze - aartsvaderlijk
op adem komen - bijkomen, kalmeren, uitblazen, uitpuffen, uitrusten
op afstamming berustend - fylogenetisch
op afstand - afgelegen, ver, veraf, verwijderd
op afstand gelegen - ver
op alle plaatsen - alom, overal, overvol
op baars gelijkende vis   mul
op barnsteen gelijkende hars   kopal
op bepaalde plek   elders, ergens 
op bepaalde tijd te verrichten taak - beurt 
op bepaalde wijze ondertekenen - paraferen
op betalen aandringen - manen
op bevel - o.l., p.o,
op boom gehechte tak - ent
op Borneo levende aap   neusaap
op dat moment   alsdan, dan, ogenblik, toen, 
op dat ogenblik   alsdan, dan
op dat tijdstip   dan, toen
op dat woord   i.v., in voce
op de aangehaalde plaats   I.c., t.a.p: 
op de achterzijde   indorso, verso
op de been zijn - staan
op de bon zetten - bekeuren, verbaliseren
op de bovenzijde - bovenop
op de eerste plaats   eerst, primo, vooraan, voorop
op de eerste rij - vooraan
op de eerste zijde van een blad - recto
op de geschikte tijd   opportuun
op de gewone plaats en tijd   h.l.q.c. 
op de golven dansen - deinen
op de grond komen - landen, neerkomen
op de haarvaten betrekking hebbend - capillair
op de hand van - pro
op de hals halen - aanhalen
op de hoogte   bekend, bijdehand, ingelicht, vertrouwd
op de hoogte zijnd - bekend, geïnformeerd, ingelicht, ingewijd, weten
op de huid levende parasieten - epizoën
op de juiste manier - terecht
op de juiste tijd   tijdig
op de keerzijde - verso
op de kerkleer betrekking hebbend - ecclesiologisch
op de kop tikken - vinden
op de kust betrekking hebbend - litoraal
op de laatste dag - ultimo
op de lange baan schuiven - aanhouden, bestendigen, duren, eterniseren, perpetueren, protraheren rekken, traineren, uitstellen, vervolgen
op de lat kopen - poffen
op de manier van   volgens, à la
op de manier van het platteland - boers, dorps
op de markt brengen - introduceren
op de mens gelijkend - antropomorf
op de mouw spelden - voorliegen, wijsmaken
op de munt betrekking hebbend - monetair
op de natuur betrekking hebbend - fysisch, natuurkundig, natuurlijk
op de penning - zuinig, krenterig, vrekkig
op de plaats zelf ontstaan - autochtoon
op de proef stellen - beproeven, eprouveren, proberen, testen
op de rand aantekenen - margineren
op de rede berustend - rationeel, redelijk, weldoordacht, zakelijk
op de rug betrekking hebbend - dorsaal
op de sterren betrekking hebbend  - astraal astrologisch, astronomisch
op de vermelde dag - dato
op de viool spelen - fiedelen
op de voeten rusten - staan
op de voorgrond tredend – markant, relevant, opzichtig, opzienbarend, prominent, saillant
op de wijze van   à la, als
op de wind varen - zeilen
op de wip gaan - wipperen
op de zeebodem levende diersoort  - koraal, korstkoraal, orgelkoraal, paardespons, spons, sterkoraal, zeeanemoon, zeekomkommer, zeeroos, zeester
op de zeevaart betrekking hebbend - maritiem
op de zenuwen werken - enerveren
op de zon betrekking hebbend - solair
op den duur - allengs, eens, gaandeweg, langzamerhand, mettertijd, ooit
op den duur vergeten worden - vergeetboek
op deze dag - heden, vandaag
op deze manier   zo
op deze plaats   alhier, hier, hine, terplaatse
op deze tijd   nu, nunc, dan
op deze plaats - hier
op deze wijze   aldus, hier, zo
op dezelfde bladzij - ibid, ibidem
op dezelfde dag te betalen (wissel) - a.i.d.
op dezelfde datum - aus
op dezelfde manier - eender, eveneens, evenzeer, evenzo
op dezelfde plaats - i.b., ibidem
op dezelfde tijd - tegelijk(ertijd)
op dezelfde wijze - aldus, als, dito, eender, eodem, evenals, eveneens, evenzeer, evenzo, evenals, ib., idem, item, zo
op dezelfde wijze (Lat.) - sim(simile)
op die manier - aldus, dusdanig, zodoende, zo
op die plaats   aldaar, daar, daarheen, derwaarts, ginder, ginds, ginter, (Lat.) ibi,  terplaatse
op die reden - daarom
op die tijd   alsdan, dan, destijds, toen
op die wijze - alzo, aldus, zo, zodanig, zodoende 
op dit moment - heden, momenteel, nog, nu, thans
op dit ogenblik - nu, heden, tegenwoordig, thans, vooralsnog
op domme wijze - domweg
op dreef - gang, legertros, train
op droge wijze - droogjes
op droogvloer drogen - eesten
op dwaze wijze - dwaselijk
op edele wijze   edelaardig
op een aal gelijkende - aalachtig
op een aangeduide plaats - ginds
op een adres (amica manu) - am
op een afstand houden - weren
op een ander overdragen - transfereren
op een ander overgaan - devolveren
op een ander spoor zetten - rangeren
op een ander teren - parasiteren
op een andere manier   aliter, anders
op een andere plaats - elders
op en andere wijze - anders
op een andere wijze te werk gaan - tappen
op een armoedige wijze - armelijk
op een been voort springen - hinken
op een beetje na - bijna
op een bepaalde manier doden - kelen
op een bepaalde manier drogen - eesten
op een bepaalde plaats   ergens 
op een bepaalde tijd - eens, ogenblik, ooit, tijdstip
op een bepaalde wijze ondertekenen - paraferen
op een bepaalde wijze zich gedragen - bejegenen
op een doel richten - ramen
op een dood spoor zetten - uitrangeren
op een droge toon - droogjes
op een droogvloer drogen   eesten 
op een dwaalspoor brengen - afleiden
op een enkele plaats - ergens
op een enkele andere plaats - elders
op een geschikt ogenblik - gelegen
op een goed ogenblik - gelegen, opportuun
op een keer   eens, ereis, eris, weleens
op een kier staan - kieren
op een lagere plaats - omlaag
op eem lagere plaats gelegen - beneden
op een lastige plaats - ongelegen
op een lijn brengen - afstemmen, aligneren, uitlijnen
op een mens gelijkende wortel - alruin
op een nader tijdstip - later
op een nieuwe regel - alinea, pagina
op een of andere plaats - ergens
op een ongeschikt ogenblik -  ongelegen, onpas, ontij
op een oven drogen - eesten
op een plaats - ergens
op één punt gericht - convergent
op één punt verenigen - concentreren
op één rechte lijn liggend - collineair
op één snaar - u.c.
op een strak koord toeren verrichten - koorddansen
op een streek betrekking hebbend - regionaal
op een testament steunend - testamentair
op een troefkaart een hogere troef leggen - overtroeven
op een vergevorderd uur - laat
op een vluchtheuvel gebouwd dorp - terpdorp
op een vroeger tijdstip - daarvoor, eerder, tevoren, vooraf
op een vuur gaar maken - braden
op eenvoudige wijze - simpelweg
op effect berekend - drakerig, onuitstaanbaar
op eigen gezag - eigendunkelijk, eigengereid, eigenmachtig
op eigen voordeel uit   baatzoekend, baatzuchtig, hebberig, inhalig
op elkaar   ineen, ineengedrongen, opeen, opgepakt, opgestapeld, overeen
op elkaar gelijkend   overeengekomen, eender, overeenkomend, overeenkomstig  
op elkaar zetten - stapelen
op elkander - opeen, evereen
op elke plaats - overal
op- en afgaande lijndienst - pendeldienst
op en moe - bekaf
op en neer bewegen - deinen
op en neer bewogen sluisdeur - valdeur
op en neer gaan - deinen, wippen
op en neer gaan op de golven - deinen
op en neer gaande beweging - golfbeweging
op en top - doorgefourneerd, doorgewinterd, helemaal
op enige plaats - ergens
op ernstige wijze een ander het hof maken - flirten
op ervaring berustend - empirisch,  proefondervindelijk
op fiere wijze - parmantig
op flessen tappen - bottelen
op gang brengen - starten
op gedenkteken gelijkend - monumentaal
op geen enkel tijdstip - nooit
op geen enkele plaats - nergens, nievers
op geen enkele wijze - generlei
op gelijke wijze - evenzo, idem, identiek, simile
op gelijke wijze behandelen - schematiseren
op geregelde tijd terugkerend   periodiek
op geringschattende wijze spotten - schamper
op gespannen voet staan -  pik
op getrouwe wijze - trouwelijk
op gewoonte berustend - conventioneel
op goed geluk - bonnefooi, lukraak
op goede grondslagen rustende - welgegrond
op goedkope basis werken - rationalisatie
op goud gelijkend metaalmengsel - chrysoot
op grond van - krachtens, volgens
op grote afstand - ver(af), verte
op grote afstand van de grond  - hoog
op grote schaal - grootscheeps
op handen en voeten voortbewegen - kruipen
op handen zijn - genaken, naderen
op handige wijze - slinks
op heden - nu
op het borstbeen betrekking hebbend - sternaal
op het einde   in fine, tenslotte
op heterdaad - flagrant
op het gebied der wetenschap betrekking hebbend   geleerd
op het genoemde - erop
op het gezichtsvermogen betrekking hebbend - visueel
op het goede ogenblik - gelegen
op het hoenderrek gaan zitten - rekken
op het innerlijk leven gericht - introvert
op het juiste ogenblik   opportuun 
op het juiste tijdstip - wijl, wijle
ophet laatst - eindelijk, nipt, rand, tenslotte
op het kantje - net,  nipt
op het klimaat betrekking hebbende - klimatologisch
op het land   buiten
op het land terecht komen - landen
op het moment - heden, nu, thans
op het ogenblik - heden, momenteel, nu, ogenblikkelijk,  tegenwoordig, thans, vandaag
op het oog hebben - bedoelen
op het spel zetten   beproeven, besluiten, blootstellen, riskeren, wagen 
op het spoor komen - naspeuren
op het strand lopen - stranden, stronzen
op het strand raken - stranden
op het verkeerde moment - onwelkom, ongelegen
op het vuur staan - opstaan
op hetzelfde - overeen
op hetzelfde lijkend - eender, overeen
op hetzelfde ogenblik -  gelijk, samen, tegelijk(ertijd), zowel
op iets ingaan - happen, reageren
op karige wijze - schaars
op komst zijn - dreigen, onderweg
op korte afstand - vlakbij
op korte termijn - binnenkort, weldra
op krediet kopen - poffen
op kunnen tegen - aankunnen
op last   o.I.
op lastgeving van   p.p.
op leeftijd - bejaard, oud
op luidruchtige wijze   druk, rumoerig
op orde brengen   regelen, redderen, rangschikken
op pad - uit
op palen rustend bladerdak - ajoupa
op platina gelijkend metaal - rhodium
op prijs stellen - waarderen 
op punt van uitbarsten   geladen 
op redelijke gronden - rationeel
op regelmatige tijden terugkerend  - periodiek
op reis - onderweg
op room gelijkend – romig
op rozen zitten - gebeiteld
op staande voet - direct, meteen, onmiddelijk, subiet
op slot   dicht, toe, gesloten
op te lossen vraagstukken   opgaven 
op tijd   afgemikt, intijds, prompt, tijdig 
op uw gezondheid   proost, santé-  
op vaste tijden - regelmatig, verbreid
op vele plaatsen   passim
op verschillende plaatsen - passin
op visite vragen - nodigen
op voet van gelijkheid - collegiaal, paritair 
op voet van oorlog brengen -  mobiliseren
op voorwaarde dat   mits, tenzij
op wacht staan - posten
op water wiegelen - deinen
op weg - teweeg
op weg gaan - aanvangen, beginnen, starten
op welke tijd - wanneer
op welke wijze   hoe
op wissels geaccepteerd - ampere
op zekere keer   eens
op zekere plaats   ergens
op zeker tijdstip - eens, ooit, toen
op zichzelf - afgezonderd, alleen, apart, eenzelvig, solitair, zelfstandig 
op zichzelf bestaand   autonoom, integraal
op zichzelf gericht   egocentrisch 
op zijn gemak - behaaglijk, rustig
op zijn hoede - waakzaam
op zijn hoogst - hoogstens
op zijn minst   minstens, tenminste 
op zijn teentjes getrapt - aangebrand, geïrriteerd, ontstemd, gepikeerd
op zwart zaad - blut, rut
opa   grootpapa, grootvader
opaak - donker, ondoorschijnend, troebel
opaal - asteria
opaalkleurig veldspaat - osseoog
opaciteit - donkerheid, ondoorschijnendheid
opank - damesschoen
opbaggeren - moeren
opbalken - aanaarden
opbellen - telefoneren 
opbergboek   album, dossier, klapper, map, ordner, register, verzamelboek, verzamelmap
opbergen - bewaren, opruimen, opslaan, stallen, wegbergen, wegbrengen, wegleggen, wegsluiten, wegzetten
opbergloods - pakhuis
opbergmap   dossier, ordner, stofmap 
opbergplaats - box, doos, kabinet, kast, kist, la(de), magazijn 
opbergplaats voor eieren - eierrek
opbeuren   bemoedigèn, heffen, lenigen, opgeven, opheffen, opkikkeren, opmonteren, opnemen, optillen, pellen, reconforteren, torsen, tillen, troosten, verkwikken
opbeurend - bemoedigend, hartelijk,  opvrolijkend
opbeuring - balsem, bemoediging, heul, troost, vertroosting, verzachting
opbiechten - bekennen
opbinden - optuieren
opbikken - opeten
opblazen - overdrijven
opbliksemen - opdonderen, ophoepelen, weggaan
opbloei   renaissance
opbod - opbieden
opbod bij veilingen - licitum
opboedelen - opbergen, opredderen
opboeken - noteren
opboenen -  ophoepelen, wegwezen
opbokken - opvijzelen
opbollen - uitpuilen, zwellen
opbonjouren - ophoepelen, vertrekken, weggaan
opborrelen - opkomen, (op)wellen
opborrelende lucht - bel, bobbel
opborreling - ebullitie
opbossen - beplanten, bundelen
opbouw   bevordering, bouw, constructie, montage, synthese, uitbreiding
opbouw van een schip   dek (huis), sloependek, promenadedek 
opbouwen - bemoedigen, construeren, optrekken, stichten
opbouwend - constructief, stichtelijk 
opbrabbelen - opdreunen, opzeggen
opbranden - verteren
opbreken   afbreken, eindigen, losbreken, opleveren, verhuizen, verplaatsen, weghalen
opbrengen - arresteren, betalen, binnenbrengen, braken, grootbrengen, omhoogbrengen, opgeven, opleiden, opleveren, opvoeden, produceren, proveniëren, renderen
opbrenger - belastingschuldige
opbrengst - baat, bate, baten, beschot, debiet, divident, gewin, inkomen,  interest, oogst, productie, profijt, provenu, recette, rendement, rente, resultaat, revenu, tribuut, uitkomst, verdienste, verkoopsom, voortbrengst, winst
opbrengst bestaand uit het tiend van goederen - smaltiend
opbrengst der vangst - besomming
opbrengst van akker   oogst 
opbrengst van belegde gelden - rente
opbrengst van bouwland   oogst 
opbrengst van fabriek   produktie 
opbrengst van het land (Zuid Ned.) - hote
opbrengst van hooiland - zwad
opbrengst van kapitaal - interest, intrest, rente
opbrengst van wedstrijd   prijs 
opbruisen - bruisen, fervesceren, gisten, mousseren, opstuiven, petilleren, schuimen
opbruisend   driftig, opvliegend, petulant 
opbruismiddel - gist
opcenten in België   opcentiemen
opdagen - aankomen, aanzetten, arriveren, naderen, opdoemen, opdraven, verschijnen 
opdat - daarom, teneinde
opdelven   opgraven 
opdelving   opgraving 
opdichten   verzinnen 
opdienen - serveren
opdienen van eten - opdissen
opdiepen - opduiken, opsporen, opvissen, retoucheren, uitdiepen
opdirken - opdiggelen, opknappen, opmaken, opschikken, optuigen, optutten, tooien, versieren 
opdissen - opdienen, serveren, vertellen
opdoeken - afschaffen, stoppen, opheffen, wegwezen
opdoemen - opdagen, verschijnen
opdoen - debiteren, kopen, krijgen, vergaren
opdoend - voorkomend
opdoffen - opdirken, opmaken, opwrijven
opdoffer - dreur, klap, poeier
opdonder - klap, oplaaai, opstopper, slag, vuistslag
opdossen - tooien
opdraaien - betalen, bevel, boeten, opwinden
opdracht - aanbesteding, bestelling, bevel, boodschap, commando, commissie, consigne, corvée, demandatie, gebod, helling,  karwei, last(geving), levering, mandaat, missie, opgave, order, overdracht, plicht, roeping, taak, toewijding, verplichting, werk, zending,
opdracht (van geschrift) - dedicatie
opdracht geven - gebieden, gelasten 
opdrachtgever - lastgever, mandant, mandataris
opdracht herroepen   afgelasten, aflasten, annuleren
opdrachtgever   lastgever 
opdrachtig   opgezet, opgezwollen
opdragen - aanbesteden, bevelen, gebieden, gelasten, infereren, offeren, offreren, opgeven, toewijden, verordenen, wijden
opdringen - aanpraten, opdrijven, opzadelen
opdringen - aanpraten, opdrijven, opzadelen
opdringen van een denkbeeld - suggereren, suggereren
opdrinken - innemen, uitdrinken
opdrogend middel   siccatief, sikkatief
opdrijven - haasten, jagen, opjagen, voortjagen
opduikelen   opsnorren, opsporen
opduvel   duw, klap, stoot, opdonder, oplawaai, opstopper, optater, stomp, watjekou
opduvelen - heengaan, weggaan 
opeen - compact, dicht
opeenhopen - cumuleren, entasseren, opstapelen, optassen, stapelen
opeenhoping   accumulatie, agglomeraat, agglomeratie, aggregaat, conglomeraat, cumulatie, hoop, samenpakking, stapel, tas 
opeenhoping van afval   vuilnisbelt 
opeenhoping van bacteriën of bloedlichaampjes - agglutinatie, kolonie
opeenhoping van bergpuin - morene
opeenhoping van etter in de huid - abces, abcesvorming
opeenhoping van etter in lichaamsholte - empyeem
opeenhoping van mijnsteen   stortberg
opeens   abrupt, acuut, eensklaps, ineens, onverhoeds, onverwachts, onvoorzien, pardoes, plots (ellng), plotsklaps, subiet
opeenstapelen - cumuleren, entasseren, kumuleren
opeenstapeling - accumulatie, cumulatie, hoop, opeenhoping, opstapeling, optassing, tas
opeenstapeling (stijlfiguur)   epizeuxis
opeenvolgend - cumulatief
opeenvolging - aaneenschakeling,  keten, lijst, rangorde, reeks, rij, serie, volgorde
opeenvolging in chromatische intervallen - chromatiek
opeenvolging van perioden   historie 
opeenvolging van tijdstippen   duur, periode, tijdsduur
opeenvolging van tonen   toonladder 
opeisbaar - invorderbaar
opeisen   eisen, provoceren, rekwireren, requireren, sommeren, vindiceren, vorderen
opeising - vordering
open - apert, bloot, frank, fris, geopend, ledig, luchtig, onafgesloten, onbelemmerd, onbezet, onomwonden, ontsloten, openhartig, openlijk, ronduit,  ruim, toegankelijk, vacant, vrij,  zichtbaar
open aanbouw aan een huis   veranda, waranda
open automobiel - convertible, roadster
open binnenplaats - koer, patio
open boot van de Eskimo's - oemiak
open brief - patent, rondschrijven
open draagvat - emmer
open en bloot - openbaar
open ertsmijn - ertsgroeve
open fuik - ink
open gaan - doorgaan
open galerij - portiek
open galerij van een inlandse woning   pendop(p)o
open goot   grep, greppel
open groeve - dagbouw
open hemelglobe   sfeer
open land - veld
open leggen - deduceren
open luxe auto - cabriolet
open maken - losmaken
open naaien - ajoureren
open oor - smartoor
open orgelregister - apertus
open pantoffel - slipper
open paviljoen - pendoppo
open plaats - esplanade,  leemte, ruimte, vacature
open plaats bij een huis - koer
open plaats in een vaste stof - gat
open plaats in het bos - laar, tra
open plaats of plek - brandgang, brandsingel, brink, laar 
(in dorp), leegte, leemte, loo, ruimte, tra (in bos), vacature
open plaats tussen kusten - gat
open plein in een dorp   brink, laar 
open plek in een bos   laar, tra
open plek in het ijs -  bijt, wak 
open pronkkastje   etagère
open riool - goot, grep, greppel
open riviermond - estuarium, trechtermond
open roeiboot - dory, sloep
open ruimte - gaping, heide, plein, polder, veld 
open ruimte in een gebouw - vide
open ruimte in een stad - plein
open ruimte in moskee - sahn
open ruimte in muur - nis, timpaan
open ruimte tussen citadel en stad - esplanade
open ruimte van een oud kerkhof - area
open ruimte voor een gebouw - voorplein
open ruimte voor een kerk - kerkplein
open rijtuig   bendy, brik, buggy, calèche, landauer, phaeton, victoria
open schoen - opank
openschoeisel - sandaal
open springen - kenen
open stee -  gaal
open strook in het bos -  laar, tra 
open stuk grond - terrein, veld
open stuk land - akker, terrein, veld, weide
open tafel - ordinaris
open terras - patio
open theater   amfitheater
open tweewielig wagentje - riksja,  sato
open tweewielige disselwagen   gig 
open uitbouw   balkon
open uitstalruimte - etagêre, etalage, vitrine
open vaartuig - punter
open vak - gaping, lacune, leemte
open vat - emmer, teil,
open vismand - kriel
open voorhof in Romeinse woning - atrium
open vrachtauto - truck
open wagentje - gig, riskja
open wak in ijs - bijt
open wandelgang in een tuin   pergola
open waranda - serre
open weefsel - gaas, kant, tule
open zeilbootje - lark
open zomerschoen   opank, sandaal 
openbaar - algemeen, bekend, berucht, duidelijk, klaar, notoir, notoor, notorisch, openlijk, publiek, publiekelijk, toegankelijk, welbekend, wereldkundig
openbaar ambt - post, rijksambtenaar
openbaar ambtenaar -  deurwaarder, notaris, rechter 
openbaar bekend maken - proclameren
openbaar bekendmaken - adverteren
openbaar debat   teach in 
openbaar gebouw - gemeentehuis, postkantoor, station
openbaar gebouw van kooplieden - beurs
openbaar lichaam - instantie
openbaar maken   publiceren
openbaar ministerie - OM, parket
openbaar rijtuig - onnibus
openbaar slachthuis - abattoir
openbaar spreekgestoelte - forum
openbaar verkopen - veilen, verauctioneren
openbaar vervoermiddel   autobus, boot, bus, tram, trein, pont, schip, veerpont, vliegtuig
openbaar weeggebouw - waag
openbaarheid   bekendheid, notoriteit, publiciteit 
openbaar maken - afkondegen, licht, publiceren, uitbrengen
openbaarheid vrezend - lichtschuw
openbaar making - bekendmaking, onthulling, openbaring publicatie
openbaar vervoer - auto(bus), metro, omnibus, overzetveer, pont, tram, trein, veerpont, vliegtuig
openbaar worden - uitlekken
openbare aankondiging - publikatie
openbare actie   campagne
openbare bekendmaking - aankondiging, advertentie, afkondiging, annonce, manifest(atie), plakkaat, proclamatie, promulgatie, publicatie
openbare betoging - demonstratie, manifestatie
openbare betrekking - ambt, post
openbare bijeenkomst   landdag, meeting
openbare eredienst   cultus 
openbare functie - ambt, notaris, rechter, 
openbare gerechtelijke verkoping - subhastatie
openbare gerechtsplaats   forum 
openbare instelling - bank, bibliotheek, dienst, doelen, gemeentehuis, ministerie,  postkantoor, staatsinstelling
openbare les   oratie
openbare mening   men, opinie 
openbare raadsman   ombudsman 
openbare redetwist - debat
openbare samenkomst   meeting 
openbare school   staatsschool, gemeenteschool
openbare schuld - staatsschuld
openbare schuldbekentenis - amende, grootboekinschrijving, 
obligatie, pandbrief, staatsobligatie
openbare schuldbelijdenis   confiteor
openbare straatverkoping - markt
openbare tuin   park, plantsoen 
openbare vergadering - meeting
openbare verkeersruimte   plein 
openbare verkoop - veiling
openbare verkoper - afslager
openbare verkoping   afslag, auctie, boeldag, subhastatie,  veiling, vendu (tie)
openbare vertoning - manifestatie
openbare wandelplaats   park, plantsoen 
openbare waterplaats - urinoir
openbare weg - straat
openbare werken - O.W.
openbaren   bekendmaken,  blootleggen, decouvreren, kennen, manifesteren,  mededelen, meedelen, onthullen, ontsluieren, openleggen, publiceren, uiten, reveleren, verkondigen, vertonen
openbaring - afkondiging, bekendmaking, emanatie, Epifanie, gnosis (bijbel), inzicht, kennis, mening, notificatie, ontdekking,  onthulling, opinie, publicatie, revelatie, uiting, verkondiging, verschijning, verschijningsvorm
openbaring van Johannes -  Apocalyps(is)
openbaring van Mohammed   Koran
openbaringsboek   Bijbel, Koran
openbersten - springen
openblijven van ambt -  vacatie
openbreken   barsten, kraken, forceren 
opendoen   ontsluiten, openen, openmaken
openen   inwijden, ontgrendelen, ontluiken, ontsluiten, opendoen, openmaken, openstellen, recluderen, uitklappen
openen en sluiten - sperren
openen van de buikholte - parotomiela
openend - laxerend
opener (weversgerei) om katoen te zuiveren - duivel, snar, wolf
opengaan - ontluiken, ontsluiten
opengaan door krimpen - opschijnen
opengesneden visbuik - wam 
opengevallen - onbezet, vacant, vakant
opengevallen betrekking - vacature
opengevallen plaats - vacature
opengewerkt   ajour
opengewerkt gordijn   vitrage 
opengewerkt weefsel   ajour,  kant
openhartig   botaf, botuit, botweg, eenvoudig, eerlijk, frank, gewoonweg, gladaf, gladweg, goedrond, grifweg, gul, guluit, gulweg, hartelijk, kortweg, lompweg, onbewimpeld, ongemaakt, ongeveinsd, ongezouten, onomwonden, onverbloemd, onverholen, open, openbaar, openlijk, oprecht,  plataf, platuit, platweg, prompt, rechtuit, regelrecht, reinuit, resoluut, rond(uit), rondweg, royaal, ruiterlijk, rondborstig, trouwhartig, vlakaf, vlakuit, vlakweg, volmondig, volstrekt, vrank, vrij, vrijuit, welgemeend
openhartige schuldbekentenis - amende
openhartigheid - candeur, eerlijkheid, franchise, hartelijkheid, openheid, oprechtheid, rondborstigheid, simpliciteit, sinceriteit
openheid - openhartigheid, rondborstigheid
openhuis - instuif
opening   aars, anus, apertura, begin, bijt, bres, breuk, deurgat, doorbraak, embouchure, foramen, gaping, gat, glip, hiaat, hiatus, hol, inlaat, interval, kier, kloof, krater, lek, mond, monding, muil, naad, none, ontsluiting, ouverture, porie, porus, reet, scheur, sleuf, spleet, split, toegang, tussenruimte, uitgang, uitlaat, wak
opening achter in de mond   keelgat 
opening géschoten in de muur - bres
opening in de boeg - kluisgat
opening in de huid - porie
opening in een ketel - mangat
opening in een kledingstuk   split 
opening in een netwerk - maas
opening in een omheining - hek, poort 
opening in een ouderwets kanon - zundgat
opening in een stoomketel   mangat 
opening in een vestingmuur - bres
opening in het ijs   bijt, wak 
opening in het menselijk lichaam - apertuur
opening op vulkaan - bocca
opening van (o.a. testament)   apertuur
opening van biervat   spongat 
opening van iets   mond
opening van opera   ouverture 
openingsrit - proloog
openingsstuk - intrada, ouverture
openingszet, waarbij een pion wordt aangeboden   gambiet
openleggen - blootleggen, openbaren, openen, uiteenzetten
openlijk   aanschouwelijk, onbedekt, onomwonden, onverholen, openbaar, ostensibel, ostentatief, publiek, rechtstreeks, rondweg, zichtbaar
openlijk bekendmaken   uitroepen, afkondigen, proclameren,  publiceren
openlijk eerbetoon - applaus, aubatie, ovatie, serenade 
openlijk uitkomen voor iets   getuigen, belijden
openlijke belediging   affront, smaad 
openlijke hulde - applauseerbetoon
openlijk uitkomen voor iets - belijden, getuigen
openluchtmaaltijd - picknick
openmaken - aanbreken, ontgrendelen, ontsluiten, opendoen, openen, opslaan
openslaan - uitklappen
opensnijden - disseceren, ontleden, slachten
opensnijden (med.) - kerven, seceren
opensnijden en ontleden van lichamen - prosectie
opensnijden en reinigen - wammen
openspreiden - uitvouwen
openspringen - kenen, openbarsten
openstaand - geopend, leeg
openstaande - ledig, leeg, onbezet, vacant, vakant
opera - kijkspel, zangspel
opera   Aïda, Alceste, Arabella, Artarserse, Bacchus, (La) Bohème, Caid, Capriccio, Carmen, Cenerentola, (Le) Cid, Daphne,  Djamileh, Don Carlos, Don Pasquale,  Elektra, Euryanthe, Falstaff, Faust, Favorita, Fedora, Fidelio, (die) Fledermaus, (der) FreischützGötterdämmerung, Don Giovanni, Gloriana, (de) Grimes, Guillaume Teil, Hamlet, Herbergprinses, Herodiade, Idomeneo, Iris, Jenufa, Julien, ((die) Königskinder, (La) Lakmé, Libuse, (de) Liefdesdrank, Lohengrin, L'ombre, Louise, Lulu, Macbeth, Madame Sans Gêne, Manon, Marina, Martha, (die) Meistersinger, Mignon, Nabucco, Norrna, Oberon, Orfeo,  Othello, Paljas, (de) Parelvissers, Parsifal, Pelléas et Melisande, Peter Porgy end Bess, Rheingold, Rienzi, Rigoletto, (der) Rosenkavalier, Salome, Samson et Delila, (der) Schauspieldirektor, Semiramide, Serse (Xerxes), Siegfried, Tancred, Tanhaüser, Tiefland, Til Eulenspiegel, Titus, Tosca, (La) Traviata, Tristan und Isolde, Trovatore, Turandot, Undine, Má Vlast, (der) Waffenschmied, (die) Walküre, Werther, (die) Zauberflöte, (der) Zigeunerbaron,  Zilda
operafiguur -  faust, figaro
operagebouw in Milaan - Scala
operakijker - jumelle, polemoscoop
operalied - aria
operatekst - libretto
operateur - aanlegger, aanstoker, chirurg, filmdraaier, filmoperateur 
operatie - daad, gevechtsbehandeling, handeling, handeling, ingreep, legerbeweging, onderneming, sektie, transactie, verrichting
opera van d'Albert   Tiefland
opera van Beethoven   Fidelio 
opera van Belini   Norrna, (11) Pirata, (La) Somnabule 
opera van Berg   Lulu, Wozzeck 
opera van Bizet   Carmen, (De) Parelvissers
opera van Blockx   (De) Herbergprinses .
opera van Boito - Mephisto
opera van Britten   Peter Grimes, Gloriana, Midsummernightsdream
opera van Charpentier   Louise, Julien
opera van Delibes - Lakmé
opera van Debussy   Pelléas et
Melisande opera van Dellbes   Lakmé 
opera van Donizetti   (De) liefdesdrank, (La) Favorita, Don Pasquale 
opera van Egk   Columbus 
opera van Flotow   Martha, Rübezahl, Zilda, L'ombre
opera van Gershwin   Porgy end Bess
opera van Giordano   (Madame) Sans Gêne, Tedora
opera van Gluck   Alceste, Artarserse, Orfeo 
opera van Gounod   Faust, Mireille 
opera van Händel   Serse, Xerxes 
opera van Hindemith   Cardillac 
opera van Humperdinck   (die) Königskinder
opera van Janacek   Jenufa
opera van Leoncavallo   Paljas
opera van Lortzing   Undine, (der) Waffenschmied, (der) Wildschütz
opera van Mascagni   Cavalleria Rusticana
opera van Massenet   Manon, Hérodiade, (Le) Cid, Bacchus, Werther
opera van Meyerbeer - Profeet
opera van Mozart   Idomeneo, (die) Zauberflöte, Don Giovanni, Titus, (der) Schauspieldirektor, Figaro's Hochzeit
opera van Orf   Antigone
opera van Pederewski - Manru
opera van Pfltzner   Palestrina 
opera van Puccini   Tosca, (la) Bohème, Turandot
opera van Respighi - Lucretia, Semiramis
opera van Rossini   Teil, Cenerentola, Tancred, Othello, Semiramide
opera van Saint Saëns   Samson et Delila 
opera van Smetana   Libuse, Ma , Vlast 
opera van Strauss   Arabella, Daphne, Salome, Elektra, (Die) Fledermaus, Rosenkavalier, Salomé, (der) Zigeunerbaron 
opera van Thomas   Mignon  
opera van Verdi   Aïda, Othello, Macbeth, Nabucco, Falstaff, (la) Traviata, Rigoletto, (il) Trovatore
opera van Wagner   Rienzi, (die) Walküre,  Parsifal, Lohengrin, Tannhäuser, Götterdämmerung, Rheingold, (die) Meistersinger, Siegfried
opera van Weber   Oberon, Euryanthe, (der) Freischütz
operacomponist - Adam, d'Albert, Beethoven, Bellini, Berg, Bizèt, Blockx, Britten, Charpentier, Debussy, Delibes, Donizetti,  Egk, Fall, Flotow, Gershwin, Giardano, Gluck, Gounod, Gershwin, Giardano, Humperdinck, Lalo, Lehar, Leoncavallo, Lortzing, Mascagni, Massenet, Moessorgski, Mozart, Nicolaï, Offenbach, Ortf, Puccini, Rossini, Smetana, Strauss, Suppé, Thomas, Tsjalkowski, Verdi, Weber, Wagner, Zeiler
operettetekst - libretto
operettezangeres - divette
operment - koningsgeel, zwavelarsenicum
opeten   nuttigen, verorberen, verteren
opeter   verkwister
opfleuren - opbloeien, opleven, opmonteren, opvrolijken
opflikkeren - opduvelen, opvlammen
opfokken   aankweken, grootbrengen, mesten, telen, opjutten, verfrissen
opfrissen - verkwikken
opfrissertje - borrel, geheugensteuntje
opgaaf   karwei, kwestie, les, manifest (van scheepslading), oefening, opdracht, order, probleem, som,  taak, vraagstuk, vermelding, werkstuk
opgaan - betreden, klimmen, opkomen, rijzen, stijgen
opgaan in - opsluiten
opgaan in rook - vervliegen
opgaan in vlammen - verbranden
opgaand - doorgaand, hoogstammig, klimmend, opwaarts, steil
opgaande schacht van een boom - boomstam
opgaarder - ontvanger
opgang   bloei, furore, opkomst, succes, trap, voorspoed, wasdom
opgang (mode)   furore, opkomst 
opgang maken - mousseren
opgaren - oppotten, sparen, vergaren, verzamelen
opgave - aangifte, declaratie, kwestie, les, oefening, opdracht, 
postulaat, probleem, raadsel, reken(som), syllabus, taak, vermelding, vraagstuk
opgave der nodige eigenschappen - kwalificatie
opgave van een opstel - thema
opgave van vervoerde goederen -  manifest
opgeblazen - dik, gezwol1en, hoogmoedig, opgesneden, opgezet opgeblazenheid - bombast, hoogmoed, verwaandheid
opgebreideld - tomeloosovertrokken, paf, pafferig, verwaand 
opgedirkt - opgedost, opgeprikt, opzichtig, overdadig, uitgedost
opgedirkt mens - paasos
opgedragen werk - taak, plicht 
opgedrongen denkbeeld of voorstel - suggestie, wenk


operatie   handeling, transactie, onderneming, verrichting 
operatekst   libretto
operatie aan de schedel   trepanatie 
operatie bij longtuberculose - speleotomie
operatieboor   schedelboor,  trepaan 
operatief ingrijpen - operatie, opereren operatiekamer - (afk.)o.k.
operatiemes   bistouri, laatvlijm, lancet, scalpel
operatiemesje - lancet
operatieve verlossing - keizersnede
operatievrees   ergasiofobie 
opereren - helpen
opereren van gezonde dieren t.b.v. de wetenschap - vivisectie
opererend geneesheer - operateur
operette - kijkspel, zangspel 
operette componist   Lehar, Fall, Dinck, Lalo, Adam, Leoncavallo, Lortzing, Mascagni, Massenet, Moessorgski, Nicolai, Offenbach, Saint Saëns, Smetena, Thomas, Suppé, Strauss, Zeiler, Nicolai, Gershwin, Giordano, HumperOffenbach
opeten – nuttigen, opmaken, verbruiken, verteren, verorberen, verstouwen, verzwelgen
opeter - verkwister
opgeëist recht - aanspraak
opgegeven speeksel - fluim, rochel
opgegeven straf - pensum
opgegeven werk  opdracht, pensum, taak 
opgehoogd   opgespoten 
opgehoopt zand   duin 
opgehoogde dijk - berm
opgehoopt - opeengestapeld, samengepakt 
opgehoopt zand - duin
opgehoopte ijsschotsen - ijsbank
opgeknapt - beter
opgekookt touwwerk - pluis
opgekropt - bedekt, onderdrukt, verbeten, verborgen, verduwd,  verholen
opgekropt haatgevoel - rancune
opgekropte haat   vete, wraak, wrok 
opgeld - agio, premie, surplus
opgeld boven de parikoers – agio
opgeleerd - volleerd
opgelegd - pandoer
opgelegd werk - taak
opgelegde boete in de biecht - penitentie
opgelegde kans - buitenkansje, opportuniteit
opgelegde taak - bestelling, bevel, last, lastgeving, opdracht, order
opgelegde vloer - parketvloer
opgeleid - geschoold
opgelopen - besmet, opgezwollen
opgelopen mens - driftkop, heethoofd, standje
opgelost - beëindigd, dissoluut, ontward
opgelucht - blij, verlicht, vrolijk
opgemaakt - opgesmukt, versierd
opgemaakte oorkonde - privilege
opgemerkt worden - treffen
opgenaaid lapje - pat
opgenomen geld - og
opgenomen worden in een  gemeenschap - inburgeren
opgeprikt -  kaarsrecht, opgedost
opgerold vlees   rollade
opgerold strookje papier voor de pijp - fidibus
opgerold stuk pens - rolpens
opgerold stuk vlees - rollade
opgerold wafeltje   oblie, oublie 
opgerold zonnescherm - kree
opgerolde haring - rolmops
opgerolde tortilla - taco
opgeruimd   blij, blijgeestig, blijmoedig, goedgemutst, joviaal, levendig, lustig, monter, netjes, onbekommerd, onbezorgd, opgewekt, ordelijk, schoon, verblijd, vergenoegd, verheugd, vrolijk, welgemoed
opgeruimd en netjes - proper, schoon
opgeruimdheid - blijdschap, vroloijkheid
opgescheept met - wanhopig
opgeschikt   getooid, gesierd 
opgeschoten jongen – lummel, nozem, slungel
opgeschroefd -  bombastisch, gezwollen, hoogdravend
opgesierd - opgesmukt, verbloemd
opgespaard geld  spaarcenten 
opgestopt dier - balg
opgestoven fijn materiaal   löss 
opgestoven zand   duin, dekzand 
opgetogen - bekoord, blij(de), blij(moedig), dolblij, enchante, extatisch, gecharmeerd, gelukkig, gelukzalig, glunder, monter,  onbekommerd, onbezorgd, opgewekt, verblijd, verheugd, verrukt, vrolijk, welgemoed
opgetogenheid   bekoring, extase, elatie, geluk, verrukking, vervoering
opgetooid - versierd
opgeven   aanmelden, aanreiken,  brakrn, gelasten, laten, melden, prijsgeven, roemen, stoppen, verliezen
opgeven van een renner - afstappen
opgevoed   getogen, grootgebracht, welgemanierd 
opgewassen tegen - bekwaam, berekend, bestand, capabel,  gestand
opgewekt - aardig, beleefd, bont, blij, blijde, blijgeestig, blijmoedig, bonvivant, brutaal, feestelijk, flink, gaiment, geanimeerd, glunder, goedgemutst, goedsmoeds, hups, kwiek, kwik, levendig, (levens)lustig, lichtvaardig, luchthartig, lustig, monter, opgeruimd, opgètogen, rap, tierig, tuk op, verblijd, vergenoegd, verheugd, vinnig, volbeweging, vrolijk, wakker, welgemoed, zonnig 
opgewekt (muz.)   animato, levendig, vivace, allegretto
opgewekt druk – levendig, spontaan
opgewekt en aardig - hups 
opgewekt en blij - blijmoedig
opgewekte geest   zin, lust, animo 
opgewekte stemming - fleur
opgewektheid – animo, blijheid, entrain, fleur, levendigheid , lichtheid, luim, lust, monterheid, vivaciteit, vrolijkheid, zin
opgewekt vermaak - blijspel
opgewonden -  geagiteerd, geënerveerd, geäxalteerd, geprikkeld, hartstochtelijk, onrustig, uitgelaten, zenuwachtig
opgewonden   (muz.) concitato, driftig, onrustig, uitbundig, uitgelaten, zenuwachtig, verhit 
opgewonden toestand   agitatie, drift, extase, lorum, verbijstering, verwarring 
opgewonden wol - kluwen
opgewondenheid   agitatie, alteratie, exaltatie, drift, driftigheid, emotie, nervositeit, overspanning, geestdriftigheid
opgeworpen aardhoogte   stelle, terp, wierd
opgeworpen hoogte als vluchtplaats voor het vee   stelle
opgeworpen heuvel in Friesland - terp
opgeworpen heuvel in Groningen - wierd(e)
opgeworpen heuvel in Zeeland - vliedberg
opgeworpen hoogte als vluchtplaats voor het vee - stelle
opgezet   bol, bombastisch, flatulent, gezwollen, hoogdravend,  pafferig, gezwollen, opgeblazen, opgelopen, pof
opgezwollen - hoogdravend 
opgloeien - luminesceren
opgooi bij wedstrijd   toss 
opgooien - tossen
opgraven - blootleggen, delven, deterreren, opspitten
opgraving van lijken - exhumatie
opgroeien - opschieten
opgroeiend - aankomend
ophaalbrug - balansbrug, flapbrug, hefbrug, klap(brug), klepbrug, til,
ophaalgordijn tegen de zon   markies, store 
ophaal in een kous - ladder
ophaalnet - kruisnet, kuilnet, totebel, schrobnet, visnet
ophakkerig   winderig, blufferig, uitdagend
ophalen - afhalen, bedwingen, binnenhalen, hijsen, inbinden, innemen, inzamelen, meenemen, openhalen, ophelderen, opfrissen, opklaren, opsnuiven, optrekken, omhooghalen, opzuigen, opfrissen, takelen, verbeteren, verwerven, verwonden, vooruitgaan
ophaler   collectant, inzamelaar, dopbeitel 
ophangen - opknopen, stranguleren, suspenderen
ophanghaak gebruikt door drukkers en papiermakers - terlet
ophanging - suspensie
ophef - bombarie, drukte, emphase, grootspraak, kapsones, klem, lawaai, lef, lof, lofspraak, nadruk, omhaal, opzien, ostentatie, poeha, praats, soesa, spats, stennis, tamtam, tumult, vertoon
opheffen - afschaffen, beuren, lichten, ontbinden, opnemen, tillen, vijzelen 
opheffend - compensatoir
opheffing - abolitie, afschaffing, afwikkeling, disjunctie, dissolutie, elevatie, eliminatie, expliciteren, intrekking, lichting, likwidatie, nullificatie, ontbinding, oplichting, opslag, opsteking, remissie, schorsing, sublatie, verheffing, vernietiging
opheffing van een verbod   remissie 
ophef maken - pralen, opklaren, toelichten
ophelderen - demeleren, eclaireren, klaren, liquideren, ontwarren, opklaren, oplossen, parafraseren, toelichten, uitleggen, verduidelijken, verklaren, verlichten, zuiveren
ophelderend -  illustratief, statarisch
 ophelderende aantekening - annotatie
ophelderende omschrijving - parafrase
opheldering - clarificatie, commentaar, dilucidatie, elucidatie, explanatie, explicatie, illustratie, inlichting, licht, ontknoping, ontwarring, opklaring, oplossing, toelichting, uitleg(ging), verduidelijking, verheldering, verklaring
opheldering vragen - interpelleren
ophemelen - exalteren, lauderen, omhoogsteken,  preconiseren, proneren, prijzen, roemen, verheerlijken, verheffen
ophemeling - exaltatie, preconisatie
opheuen - opdrijven, opjagen
ophieuwen - hijsen
ophitsen - aanvuren, aanzetten, cumuleren, opjagen, opruien, opstoken
ophitser - aanzetter, agitator, faiseur, opruier, opstoker, stokebrand
ophitsing   gestook, hetze, incitatie, instigatie, opruiïng, paroxysme, tsa
ophoepelen - inpakken, weggaan 
ophogen - eleveren, rehausseren, verhogen
ophogen van grond   aanaarden
ophogen van grond onder water - dempen
ophoging - terras
ophopen   aangroeien,  aanwassen, cumuleren, optassen, (op)stapelen
ophopend   cumulatief
ophoping   aangroeiing, accumulatie, culminatie, cumulatie, depot, opeenhoping, oploop, samenloop, stapel, tas, vereniging
ophoping van bloed in enig lichaamsdeel - hyperaemie
ophoping van kristallen - otoliet
ophoping van vocht - oedeem
ophouden   aflaten, (af)nokken, belemmeren, (be)eindigen, bevatten, cesseren, derbeken, inhouden, opfokken, opkweken, overgaan, pauzeren, pozen,  retarderen, rusten, stagneren, staken, stilhouden, stop, stoppen, storen, tegenhouden, uitscheiden, verblijven, vertragen, weerhouden
ophouden (het) - retentie
ophouden der menstruatie - menopauze
ophouden hem lastig te vallen - aflaten
ophouden met - laten, stoppen
ophouden te bestaan - vergaan
ophouden te kwellen - aflaten
ophouden van persoonlijk bestaan - nirwana (Boeddha-Sanscriet)
ophouden zijn steun te zoeken - aflaten
ophouding - beëindiging, belemmering,  r.t., retentie, stopping, tegenhouding, terughouding, uitsteking
ophuiden - schrapen, verzamelen
ophijsen - takelen
opiaat - slaapmiddel
opineren - stemmen
opiniater - halsstarrig, hardnekkig, koppig
opinie - avis, bericht, convictie, dunk, gevoelen, mening, oordeel, opvatting, raad, sentiment, visie, zienswijze
opiniekijk - mening, oordeel, opvatting, visie
opinieonderzoek - enquête,  macrotest 
opinieonderzoeksbureau - Nipo
opinie-onderzoekbureau in Amerika - Harris
opium   ameiden,  amfioen, heulsap, madat, slaapbollensap,  slaapgom, tiké,  tjandoe
opium bevattend geneesmiddel - opiaat
opium om te roken   madat
opium roken   schuiven 
opiumachtige middelen - methadon, morfine, opium, opalfium, pethidine, romilar
opiumalkaloïde - hoestmiddel, morfine
opiumeters - theriaki
opiumleverancier - maankop, papaver, slaapbol
opiumleverend land - Turkije
opiumpreparaat - laudanum, opiaat, t(h)eriakel, triakel
opiumrokers -  opiomanen, opiumschuivers, opiophagen, theriaki
opiumtinctuur - laudanum
opiumwaanzin   amok
opiumzuur - morfine
opjagen - drijven, haasten, opdrijven, ophitsen, opjutten, opschrikken, opzetten, opzwepen, prikkelen
opjager van het wild - drijver
opjutten - aanvuren, opjagen, opstoken, opzetten 
opkalefateren - herstellen, opknappen, oplappen
opkamer - entresol, insteekkamer, voute(Z.N.)
opkammen -  flemen,  flikflooien, vleien,
opkammerig - blufferig, grootsprekend
opkarren - vertrekken, weggaan
opkeren - ophouden, stuiten, terughouden
opkikkeren   opbeuren, opfleuren, opknappen, opmonteren, opvrolijken
opkikkertje - borrel, drankje
opkisten - opstuiken
opklapbaar bed   opklapbed, veldbed
opklapbare stoel   klapstoel, ligstoel, strapontijn(tje) 
opklapbed - kantelbed, tuimelbed
opklappen - opslaan
opklaren   ophelderen, oplichten, opruimen, toelichten, verduidelijken
opklimmen - promoveren, stijgen
opklimmend   gradueel, hiërarchiek, progressief, stijgende, trapsgewijs 
opklimmende reeks   climax 
opklimming -  escalatie,gradatie
opklimming in rang - promotie
opkloppen   kruisen, laveren 
opklosssen van garen - spoelen
opkluiven - verorberen
opknabbelen   verorberen 
opknappen - beredderen, breeuwen, genezen, herstellen, kalfaten, opflikken, opkalefateren, oplappen, opredderen, opruimen, politoeren, raccomoderen, regratteren, reinigen, renoveren, repareren, restaureren, schoonmaken, verbeteren, verfraaien, vernieuwen, verstellen
opknopen - executeren, ophangen
opknoping - hangpartij, ophanging
opkoken - verhitten, wellen
opkomeling   oweeër,parvenu, poen, snob
opkomen   beginnen, herstellen, ontkiemen, ontstaan, opgaan, opgroeien,  oprijzen, opstaan, stijgen, verschijnen, vooruitkomen
opkomen tegen - bestrijden, betwisten, opponeren, tegenspreken
opkomen voor - ijveren
opkomend - verrijzend 
opkomende gedachte   gril, idee, ingeving, intuïie, inval
opkomst - begin, bloei, dageraad, ontstaan, opgang, verschijning, vooruitgang
opkomst van de zon   dageraad 
opkopen - afnemen, snezen
opkoper   heler, koopman, lorrenman, voddenman
opkoper van gestolen goed   heler 
opkoper van halfsleets scheepstuig - tagrijn
opkorting van zeilen - gording
opkrassen - weggaan
opkrikken - vijzelen
opkroppen - inhouden, onderdrukken, opstuwen
opkweken - cultiveren, grootbrengen, koesteren, onderhouden, opfokken, opvoeden, telen
opkweking van dieren   aanfok 
opkijken - verwonderen
opkijken naar - bewonderen
oplaag   druk, oplage, editie 
oplaag van een boek – druk, editie
opladingsverschijnsel bij accu´s - polarisatie
oplage   aantal, druk, editie, oplaag 
oplappen   herstellen, kalefateren, opknappen, repareren, verstellen
oplawaai - ababbel, dreun, duw, klap, mep, oorveeg, opdonder, opduvel, oplababbel, opstopper, optater, poeier, slag, stoot, watjekouw 
opleggen - inmaken, nantiseren, onttakelen, opgeven, opslaan, opstapelen verplichten
oplegger - bijwagen, scharnier, trailer
oplegging - appositie
opleghout   fineer
oplegsel  agrement, boordsel, fineer, garneersel, garnering, ornament, ruche, tres, versiering, versiersel 
oplegwerk   placage
opleiden - aankweken, beleren, kweken, leren, onderleggen,  onderrichten, onderwijzen, opvoeden, vormen
opleiden en africhten - aanbrengen, bijbrengen
opleiding   educatie, onderwijs, scholing, studie, training, vorming
opleidingsinrichting   school, instituut, internaat, seminarie
opleidingsschool - kweekschool
opleidingstijd - stage
opletten -  (aan)horen, achtgeven, bemerken, luisteren, opmerkzaam, oppassen, toezien, uitkijken, verhoren, waarnemen, wachthouden, waken
oplettend   aandachtig,  alert, attent, nauwkeurig, opmerkzaam, soigneus, vigilant, voorkomend, waaks, waakzaam, zorgvuldig
oplettende zorg   aandacht, acht, attentie
oplettendheid   aandacht, attentie 
opleven - herleven, herstel, opbloeien, opfleuren
opleveren - opbrengen, produceren, renderen, voortbrengen
opleving   bloei, herleving, herstel, opwekking, renaissance, revival, wederopleving
oplezen   declameren, voordragen 
oplichten   afzetten, bedriegen, beetnemen, begoochelen, beuren, flessen, frauduleren, knoeien, liegen, misleiden, nalezen, neppen, opbeuren, (op)heffen, opklaren, opnemen, (op)tillen, opzoeken, smousen, tillen, verzamelen voorlezen, zwendelen
oplichtende ster - nova
oplichter - aflegger, afzetter, bedrieger, dief, flessentrekker, fraudeur, knoeier, kwartjesvinder, misleider, tiller, zakkenroller, zwendelaar
oplichterij - afzetterij,  bedrog, fraude, nep, zwendel
oplichting   afzetterij, bankbreuk, bedriegerij, bedrog, fraude, kwakzalverij, nep, opbeuring, zwendel
oploeven - inkrimpen 
oploop - aanloop, beweging, opschudding, opstoot, opzwelling, rel, samenscholing,  toeloop, tumult, volkswoede, woeling
oplopend   driftig, vurig, opvliegend 
oplopend terrein   helling 
oplopende rijen zitplaatsen in rijen in een schouwburg - gradinen
oplopende vlakte   terras 
oplopendheid   drift, opvliegendheid,
oplopen van water - stijgen
oplosbaar - berekenbaar, ontcijferbaar, solubel
oplosbaar eiwit   albumine 
oplosbaarheid -  dissolubiliteit, solubiliteit
oplosmiddel   aceton, alcohol, benzine, benzol, dissolvent, dissolveren, solveren, tetra, tri, trileen, verklaren
oplosmiddel voor vetten   tetra, tri 
oplossen - achterhalen, analyseren, beslissen, ontbinden, ontcijferen, ontknopen, ontraadselen, ontwarren, raden, resolveren, uitpraten, uitwerken, verdwijnen, vergaan, 
oplossen in het absolute   nirwana 
oplossend   ontbindend, scheidend 
oplossende middelen - resolventia
oplossing   afloop, antwoord, analyse, beslissing, decompositie, dissolutie, enodatie, ontknoping, ontleding, ontwarring, resolutie, sleutel, solutie, uitkomst, uitslag, uitweg, verklaring, vermenging
oplossing door middel van een membraan - osmose
oplossing in de oneindigheid (boeddhisme) - nirwana
oplossing in vloeistoffen - solutie
oplossing van ammoniakgas in water - salmiakgeest
oplossing van een metaal in kwik - amalgaam, amalgama
oplossing van lakmoes in water -  lakmoestinctuur
oplossing van soda en potas - loog
oplossing van vaste stoffen - loog
oplossingen zoeken - peinzen, puzzelen
opluchten - lenigen, opfrissen, soulageren, verademen, verkwikken, verlichten, verruimen
opluchting - geruststelling, verademing, verlichting 
opluiken - herleven, opengaan, opfleuren
opluisteren - ophelderen, verhelderen
opluistering - glans, luister
opmaak – garnering, grime, lay out, make up, ontwerp, schets, schmink, sier, versiering 
opmaakmiddelen - bedak, cosmetica, loeder, rouge, schmink
opmaakster - ouvreuse
opmaken - berekenen, blanketten, doorbrengen, doordraaien, garneren, grimeren, kartelen, leren, maken, monteren, opeten, opkrijgen, opstellen, remonteren, samenstellen, teren, tooien, uitrekenen, vaststellen, verboemelen, verbrassen, verbruiken, verdoen, verkwisten, versieren, verteren, verzuipen
opmaken van een begroting - budgetteren
opmaken van schotels - gameren
opmaker - doorbrenger, doordraaier, metteur, verbrasser, verkwister
opmarcheren -  inrukken, ophoepelen, weggaan
opmaten - braken, grootbrengen, opbrengen, opleveren, opvoeden
opmerkelijk - eigenaardig, interessant, markant, merkwaardig, opvallend, remarquabel, vreemd, zonderling
opmerkelijke verrichting - prestatie, staaltje, stunt
opmerkelijkheid - cuiositeit
opmerken - aanmerken, bemerken,  bespeuren, constateren, gadeslaan, ontwaren, opletten, opperen, remarqueren, signaleren, treffen, waarnemen, zien
opmerker - observator, spectator
opmerkenswaard - remarquabel
opmerkenswaardig - eigenaardig, interessant, merkwaardig, observabel, opmerkelijk, remarquabel, waarneembaar, 
zonderling 
opmerking   aandacht, aanmerking, gedachteuiting, inversie, kritiek, noot, observatie, opm, uitlating, uiting
opmerkingen in de marge - kanttekeningen, marginalia, randnota's
opmerkzaam   aandachtig, achtgevend, alert, attent, nauwlettend, oplettend, waaks, waakzaam, wachts (van honden)
opmerkzaam gadeslaan - observeren
opmerkzaam maken op - attenderen
opmerkzaamheid - aandacht, aanmerking, attentie, diligentia 
opmerkzaamheid ondervinden - aanmerking
opmeten - opnemen
opmetselen - optrekken
opmieter - beuk, lel, oplawaai
opmonteren - aanzetten, opbeuren, opfleuren, opkikkeren, opmeting, opneming, opvrolijken, opwekken, troosten
opname   film, foto, kiekje, lening, plaat, plaatsing, registratie-opname apparaat - ampex, bandrecorder, dictafoon, filmcamera, recorder, telex, telefax 
opname dichtbij   close up 
opname in de heilige boeken - canonisatie
opnametechniek van grammofoonplaten   mono, stereo
opneemapparaat   dictafoon, recorder 
opneemcentrum - interneringskamp
opneemdoek   dweil, vaatdoek, veegdoek, wrijfdoek, zwabber,
opneem (opname)band - ampex, beeldband, geluidsband
opnemen -  absorberen, adopteren, arresteren, beginnen, bekijken, bepalen, beuren, bloeien, dragen, fotograferen, hervatten,  incorporeren, inrekenen, inzuigen, lenen, lichting,  meten, onderbrengen, opbeuren, opbreken, opheffen, oplichten, opmeten, (op)rapen, opslorpen, optillen, opvatten, opvegen, reageren, recipiëren, schatten, tillen, toelaten, verzwelgen, vooruitgaan, waarnemen, wegnemen, wegvegen 
opnemen (het) -  conceptie, opname
opnemen als lidmaat -  immatriculeren
opnemen als staatsburger   naturaliseren
opnemen in - annexeren, incorporeren, inlijven
opnemen van brandstof - bunkeren, tanken
opnemen van de voorraad - afpeil
opnemen van kind - adopteren
opnemer - recipiënt
opnemer van films - cameraman, filmer
opneming   annexatie, assimilatie, incorporatie, inlijving, naturalisatie, opmeting, opname 
opneming als lid in de protestantse kerk - confirmatie opneming in een krant - advertentie, insertie
opneming in een vereniging - aanneming
opneming in staatsverband - naturalisatie
opneming in vereniging - affiliatie
opneming onder de goden - apoteose, apotheose
opnemingsvaartuig - peilingsschip
opnemingsvermogen - absorbatie, asorptie, assimilatie
opneuker - dreun, oorveeg, opstopper, slag, stomp, stoot
opneming van voedingstoffen   assimilatie
opnieuw - andermaal, alsweder, alweer, bis, her, weder,weer, wederom, weerom, (muz.) dinuovo
opnieuw aanbesteden - heraanbesteden
opnieuw aantreffen - terugvinden
opnieuw adem scheppen - herademen
opnieuw beginnen -  herbeginnen, hernemen, hervatten
opnieuw bijeenkomen na lange tijd -  reüniëren
opnieuw breien - aanbreien
opnieuw gebakken - opgepiept
opnieuw hetzelfde doen – herhalen, overdoen
opnieuw in dienst nemen - reëngageren
opnieuw in het bezit komen van - recupereren
opnieuw inrichten - hervormen, reformeren, reorganiseren
opnieuw maken - hernieuwen, herstellen, renoveren, verbeteren, vernieuwen
opnieuw overwegen - herzien
opnieuw schatten - retaxeren
opnieuw snoeien - nasnoeien
opnieuw stemmen - raccorderen
opnieuw tassen - hertassen
opnieuw verdubbelen - redoubleren
opnieuw voortbrengend - reproductief
opnieuw vormen - regenereren
opnieuw ijken - herijken
opnieuw zeggen - herhalen, repeteren
opnoemen - opgeven
opodeldoc - kamferzalf
opoe   oma, grootje, grootmoeder, grootmama
opofferen - afstaan, immoleren, prijsgeven, sacrifiëren, sacrificeren
opoffering - immolatie,  offer, opdracht, sacrifice, toewijding
oponthoud   dëlai, halte, interruptie, moratorium, more, onderbreking,  panne, pauze, pech, sejour, stagnatie, station, stilstand, storing, stremming, tijdverlies, verlating, verlet, vertraging
opossum - buidelrat
oppakken - opnemen, optillen, rapen
oppas - babysit, bewaking, oppasser, oppassing, wiegenwacht, zorg
oppassen - achtgeven,  bedienen, behoeden, dienen, gedragen, opletten, proberen, toezien,  uitkijken, verplegen, verzorgen, verzorging, waken
oppassend   behoorlijk, braaf, deugdzaam, eerlijk, eerzaam, fatsoenlijk, keurig, net, secuur,  vlijtig, waakzaam
oppassen voor - waken
oppasser   babysit, bewaker, broeder, cipier, herder, hoeder, ordonnans, portier, suppoost, surveillant, verpleger, verzorger, waker
oppasser van olifant   kornak 
oppasser van schapen   herder 
oppasser van wol leveranciers   herder
opper   schelf, (hooi)mijt, rook, hoop, opperman, stapel, tas, opperabt   aartsabt, archimandriet, opperwachtmeester,  
opperabt in Griekenland - archimandriet
opperarmbeen   humerus
opperarmspier   biceps
opperbest - allerbest, beproefd, bravissimo, deugdelijk, excellent, hooghartig, kloek, patent, prima, probaat, puik, trots, uitmuntend, uitstekend, voorbeeldig
opperbevel - leidinggever, oppergezag
opperbevelhebber – admiraal, generaal
oppercommando   staf 
opperdieren   primaten 
opperduivel   Beëlzebub, Satan
opperen   aanvoeren, beschutten, opmerken, opwerpen, schuilen, suggereren, uiten, voorslaan, voorstellen 
oppergezag   suprematie 
oppergod   Alfadur, Allah, Alvader, Jupiter, Odin, Wodan,  
Zeus
oppergod der zee   Neptunus,Poseidon
opperheer   God, soeverein
opperheerschappij   hegemonie 
opperherder   Christus, God
opperhoofd   aanvoerder, chief, leider, overste, stamhoofd, 
opperhoofd (Indianen)   sachem 
opperhuid   epidermis
opperhuidcellen (verhoornd) - nagel
opperkleed   bovenkleed, dalmatiek, gewaad, habijt, kaftan, labaar, robe, stola, stool, toga
opperkleed van monnik - pij
opperleenheerschappij - suzereiniteit
opperleiding - directie, bestuur, toezicht
opperlijn van het dak   nok 
oppermacht   God, oppergezag
oppermacht van vijf vorsten   pentarchie
oppermachtig - almachtig, soeverein
opperman - aandrager, bouwvakarbeider, dakdekker, metselaar, steenzetter, straatmaker, stukadoorshulp, voorman
opperofficier   admiraal, generaal, maarschalk, schout bij nacht
opper of hoop - mijt 
opperpriester   dalai, paus,  patriarch  
opperst   hoogst, bovenst, supreem, voornaamst
opperstalmeester   maarschalk 
opperste laag van het bekleedsel van uit  of inwendige organen (niet van de huid) - epitheel, epithelium
oppertoezicht - eindcontrole, supervisie, suprematie 
oppervlakkig - banaal, flut, lichtvaardig, los, losjes, losweg, luchtig, nietszeggend, onbeduidend, ondegelijk, ondiep, ongelijk, onnauwkeurig, superficieel, terloops, vlak, vluchtig,
oppervlakkig aanraken - effleureren
oppervlakkig lichtvaardig geschreven boek - flut
oppervlakkig verbranden - schroeien
oppervlakkige kennis   galantisme 
oppervlakkige liefde - kalverliefde
oppervlakkige wond - krab, krauw, schram, sneetje
oppervlakkigheid - banaliteit, lichtvaardigheid, onoordeelkundigheid, superficialiteit
oppervlakte   areaal, bovenvlakte, gebied, meer, niveau, plas, terrein, opp., waterspiegel, watervlakte
oppervlakte der aarde - grond
oppervlakte oneffen maken - greinen, greineren
oppervlakte uitgestrektheid - areaal
oppervlakte van bos - areaal
oppervlakte van de teen ruw maken - boucharderen
oppervlakte van een kegel - kegelmantel
oppervlakte van water - spiegel
oppervlaktegebied -  areaal
oppervlaktemaat   are, bahoe, bunder, gemet, ha, hectare, morgen, roe 
oppervlaktewisseling   golving 
oppervorst - grootvorst
opperwachtmeester   opper 
Opperwezen   God(heid) 
opperzaal - bovenzaal
oppeuter - opdonder, opstopper
oppikken - arresteren, meenemen
opplakbriefje - etiket
opplakken - gommen, lijmen
oppletie - overvulling
opploegen   omploegen, ontginnen 
oppoetsen - politoeren
oppoken - op(porren), rakelen
opponent   bestrijder, frondeur, tegenpartij, tegenspreker, tegenstander, tegenstrever
opponeren - bestrijden
oppoppen - opschikken
opporren - aanporren, aanzetten, oprakelen, rakelen, wekken
opportuun - doelmatig
opposant - tegenstander
oppositie   tegenstand, verzet 
oppositie voeren - opponeren
oppotten   opgaren,  sparen, 
oppressie   benauwdheid, benauwing, druk, onderdrukking
opprikken   (op)spelden
opprimeren - onderdrukken
opprobatie - beschimping, hoon
oppronken - opschikken, optooien
opproppen - volstoppen
oppuilen -  putten
oppijpen - opblazen,  opscheppen, opspelen
opraapsel   verzinsel
oprakelen – harken, opkoteren,  (op)poken
oprapen - oppakken
opraken - opgaan
oprecht - betrouwbaar, braaf, echt, eenvoudig, eerlijk, ernstig, fair, gelovig, gemeend, goed, hartelijk, hartgrondig, heus, hoffelijk, innig, loyaal, meewarig, onbedrieglijk, ongekunsteld, ongemaakt, ongeveinsd, onpartijdig, onverbloemd, open, openhartig,  rechtschapen, rechtuit, reinwit, ridderlijk,  rondborstig, ronduit, riterlijk, serieus, sinceer, trouw, trouwhartig, waar, waarheidlievend, welgemeend, wezenlijk, zuiver
oprecht berouw hebbende - berouwvol
oprecht blijk gevend van iets - openhartig
oprecht gemeend - welgemeend
oprecht iemand - Nathanaël
oprecht van gemoed - eenvoud
oprecht vertrouwen - argeloosheid, naïviteit
oprechte belangstelling - liefde
oprechtheid   droiture, eerlijkheid, ernst, gemeendheid, rechtschapenheid, rondheid, simpliciteit, sinceriteit, trouw, veraciteit, zuiverheid
oprekenen - optellen
oprekken - uitrekken
oprement - operment, zwavelarsenicum
oprichten   bouwen, creëren, erigeren, grondvesten, instellen, metselen, openen, opheffen, opstaan, opsteken, stichten, vestigen, vormen
oprichter - bouwer, insteller, stichter
oprichter van de levensschool - Perquin
oprichter van het cabaret -  Herfst, 'Lurelei'
oprichter van Time-concern - Hadden, Luce
oprichting - bouw, elevatie, erectie, fondatie, fundatie, grondvesting, installatie, instelling, opbouw, opening, stichting, verrijzenis, vestiging
oprispen - boeren, eructeren, opslaan
oprisping - boer, ructus, vapeur, zuur
oprisping van de maag - eructatie
oprit   inrit, kluft, oprij, oprijlaan, stoep, toegang, toegangsweg
oprit van een dijk   kluft, oprij, stoep
oproden - ophoepelen, opredderen, opruimen, opschieten
oproep   aansporing, convocatie, ontbieding, opbod, opwekking, oproep te wapen - alarm
oproep ten strijde - ban (door leenman), mobilisatie
oproep ter vergadering - convocatie rekwisitie, uitnodiging
oproepen - aanschrijven, aansporen, aanvaarden, bijeenroepen, convoceren, dagvaarden, evolueren, ontbieden, telefoneren vorderen, uitdagen
oproepen van herinneringen - evoceren
oproeper tot het gebed van de minaret - moedzin
oproeping - convocatie, evocatie, indicatie, oproep, vocatie
oproeping tot de oorlog door de leenheer - ban
oproepinstallatie - intercom, megafoon, microfoon, telefoon
oproepkracht - noodhulp
oproepsignaal - wektoon
oproepteken voor schepen - a.s.t.
oproer   beroering, beroerte, demonstratie, muiterij, omwenteling, ongeregeldheden, onlust (en), opschudding, opstand, opstootje, rebellie, rel, revolte, revolutie, seditie, troebelen, tumult, verzet, volkswoede
oproer maken - insurgeren, muiten, rebelleren, revolteren
oproer maker - muiteling, opruier, rebel
oproer onder schepelingen - muiterij
oproeren - aanaarden
oproerend - muitachtig
oproerig   factieus, muitend, muitziek, opstandig,  rebels, revolutionair, seditieus, weerspannig, woelziek
oproerig worden - mutineren, revolteren
oproerige beweging - furie
oproerkraaier - agitator, ophitser, raddraaier, rebel, stokebrand
oproerling   agitator, djahat, insusgent, muiter, muiteling, oproerkraaier, oproermaker, oproerzaaier, provocateur, rebel, rustverstoorder, woelgeest
oproerling (Ind.) - djahat, insurgent
oproermaker - agitator, ochlocraat, opruier, snuiter, stokebrand,
opstandeling, provo, provocateur, rebel
oproeruitlokker   provocateur , rebel
oprolbaar schilderij (Jap.) - kakemono
oprolbaar zonnescherm   jaloezie, kree, store
oprolbare duimstok – rolmaat
oprolIer - glomeris
op rolletjes - goed, gladjes, soepel
opruien   aanhitsen, agiteren, hitsen, instigeren, ophitsen, opstoken, prikkelen, stoken
opruiend - demagogisch
opruier   aanstoker, aanzetter, agitator, onruststoker, ophitser, oproermaker, provocateur, raddraaier, revolutionair, stoker, volksmenner
opruiing - instignatie, ophitsing
opruimbeitel - opzuiverbeitel
opruimboor - verzinkboor
opruimen - afschaffen, opbergen, oproden, opvrolijken, opzuiveren, ordenen, redderen, regelen, schikken, schoonmaken, uitverkopen, verlichten, verwijderen, wegdoen
opruiming - ordening, uitverkoop, zuivering
oprij - oprit, oprijlaan
oprijg - reep
oprijlaan - inrit, inrij, oprijweg, oprit, rijweg, toegang, toegangsweg
oprijzen - opkomen, opstaan, zwellen
oprijzing - opkomst, opstand, verrijzenis, zwelling
opscheppen   bluffen, geuren, geurmaken, grootspreken, opdissen, ophemelen, opsnijden, pochen, pralen, protsen, snoeven
opschepper   blaaskaak, bluffer, branie, braniemaker, druktemaker, geurder, geurmaker, grootspreker, lefgozer, leugenaar, opsnijder, patser, ploert, pocher, poen, praalhans, praler, snob, snoever, uitslover, windmaker
opschepperij   bluf, gepoch, gesnoef, grootspraak, humbug, pocherij, poeha, praal, rodomontade, snoeverij, zwetserij
opschieten - avanceren, opgroeien, opkomen, vlotten, vorderen,  wassen
opschik   kleinood, luister, opsmuk, praal, pracht, pronk, sier, sieraad, sieraden, smuk, tooi, versiering, weelde
opschikken - dossen, optooien, versieren, opschuiven,  uitmonsteren
opschorsen - verdagen, uitstellen
opschorten   opgorden, prorogeren, suspenderen, uitstellen, verdagen, verschuiven, opkorten 
opschortend   suspensief 
opschorting - renunciatie, schorsing, surséance, suspensie, temporisatie, uitstel(ling), verschuiving 
opschorting van betaling   surséance 
opschorting van rechtszitting - verdaging
opschrift   epigraaf, epigram, epitaaf, hoofd, inscriptie, rubriek, titel
opschrift in een krantenartikel   kop 
opschrift op enveloppen   adres
opschrift op het kruis   i.n.r.i. 
opschrift op steen   grafschrift 
opschrift op stenen in Rome - S.P.O.R.
opschrift van de Russische Andreasorde   S.A.P.R. 
opschriftenkunde - epigratie
opschrijfboekje   agenda, blocnote
opschrijven   boekstaven,  noteren, notuleren 
opschrijven van een melodie - notatie
opschudding - alteratie, amok, alarm, beweging, consternatie, deining, drukte, gedoe, gedoente, geraas, herrie, kabaal, last, lawaai, ontsteltenis, oploop, rel, rep, roering, rumoer, sensatie, tumult, verwarring, volksoploop
opschudding verwekkend   alarmerend, beroerend, ontstellend, sensationeel, tumultueus
opschuiven - verdagen, opschorten, uitstellen, verschuiven
opsieren   decoreren, dossen, gameren, opsmukken, optooien, ornamenteren, tooien, verfraaien
opsiering - franje
opsiersel   decoratie, dos, franje, opsmuk, ornament, sieraad, tierlantijn,  tooi, versiersel
opslaan - opgaan, oprispen, oprijzen, opschieten, opsteken, optellen, opzetten, stockeren, uitspruiten, verhogen
opslag - bewaring, blik, gewas (onkruid), (het) opslaan, inslag, lapel, loonsverhoging,  opbod, oplegging, opslagplaats, revers, scheut, toeslag, uitspruitsel, verhoging
opsleg (muz.)   arsis 
opslagbewijs van een veem   cedel, ceel
opslag bij tennis - service
opslagcapaciteit - geheugen
opslaglijst - ceel
opslagplaats   autopakhuis, bergruimte, bewaarplaats, boet, depot, dok, dump, entrepot, graanpakhuis, graansilo, hangar, houtpakhuis, keet, kelder, korenpakhuis, loods, magazijn, meelpakhuis, opslag,  pakhuis,  reservoir, rijstpakhuis, schob, schuur, silo, stapelgebied, stapelplaats, stapelterrein,tank, veem, voederkuil, voorraadschuur, zolder
opslagplaats voor granen   (graan) silo
opslagplaats van ongebruikte leger goederen - dump
opslagplaats voor olie - tank
opslatten - uitbaggeren
opslokken - inslikken, inzwelgen, verslinden, verzwelgen
opslokker   gulzigaard, slokop
opslorpen - absorberen, inzuigen, resorberen
opslorping   absorptie, inzwelging, opslurping, resorptie
opsloten - dreggen, uitdiepen, zuiveren
opsluiten - afsluiten, afzonderen, ontsluiten,
opsluiting   aaneensluiting, arrest, detentie, gevangenzetting, hechtenis, inbewaringstelling, incarceratie, opberging, reclusie, sequestratie,
opsluiting in gevangenis - arrest
opsluitingsvrees - claustrofobie
opsluitplaats   bagno, cachot, cel, gevang,  gevangenis, kerker, lik, nor, petoet
opslurping - slorp, slurp
opsmeren - invetten
opsmikkelen - eten, smullen
opsmuk - dos, opdoffing, opschik, optooi, praal, pracht, sier, tooi, tooisel, versiering
opsmuk van een uniform - tres
opsmukken   farderen, opdoffen, opsieren, pareren, toetakelen, tooien, uitdossen, versieren
opsnoeien -  groeperen, opschakelen, uitdunnen, vastbinden
opsnoepen - opsnuisteren
opsnorren - nazoeken, opduikelen, speuren
opsnijden - bluffen, grootspreken, opensnijden, opscheppen, pochen, pralen, snoeven, voorsnijden, zwetsen
opsnijder - blaaskaak, bluffer, branie, braniemaker, dikdoener, geurmakèr, geurtrapper, grootspreker, lefhebber, levenmaker, opschepper, pocher, poen, snoever, spekschieter
opsnijderij - blague, gasconnade
opsnijerij - blufferij
opsodemieter - opstopper
opsolferen   aansmeren, opdringen, wijsmaken 
opsolteren - wijsmaken
opsommen   enumereren, noemen, opnoemen, tellen
opsomming   cedel, ceel, enumeratie, inventaris, lijst, opnoeming, programma, reeks, rij, specificatie
opsomming van gegevens - programma
opsomming van personen - lijst, nominatie
opsouperen - opmaken, verbrassen
opspannen - razen, uitvaren
opsparen - bewaren, vergaren, verzamelen
opspattend vocht - spat, spet
opspelden - opprikken
opspelen   fulmineren, razen, tekeergaan,  tieren, uitspelen, uitvaren
opspelend - fulminant
opsporen   achterhalen, deterreren, nagaan, naspeuren, nasporen, navorsen, onderzoeken, opsnorren, opzoeken, uitpluizen, uitvinden, uitvissen, uitvorsen, zoeken
opsporing - exploratie, investigatie, ontdekking, recherche, speuring, speurwerk
opsporingsambtenaar   detective, rechercheur 
opsporingsapparaat - radar
opsporingsapparaat voor onderzeeërs   asdic .
opsporingsdienst   recherche 
opsporingsdienst (Eur.) -  Interpol
opsporingsdienst (USA) - FBI
opsporingsinstallatie -  radar
opsporingsmaatschappij - exploitatiemaatschappij
opsporingsradiodienst - alarmcentrale
opspraak - afkeuring
opspringen - opstuiten
opspringend insekt - sprinkhaan, vlo
opspringend vochtdeeltje   spat,  spet, spetter, 
opstaan   (op)rijzen, optreden, rebelleren, revolteren, strekken
opstaand deel van een meubel - stijl
opstaand touw op een schip - stander
opstaand voorhaar - kuif 
opstaande balk of pilaa - stander, stijl
opstaande boord van een trui - col
opstaande haardos - kuif
opstaande haren van een tapijt - pool
opstaande kant -  boeisel, kim, klens, rand, randkraag, randkrans
opstaande lat - raster
opstaande pen in een roeiboot - dol, roeipen, 
opstaande pilaar   stander 
opstaande rand   boeisel, braam, flens, kim 
opstaande randkraag aan buizen - flens
opstaande scheepswand   boord 
opstal - gebouw, perceel
opstampen - aanstampen, vaststampen
opstand  - insurrectie, muiterij, oproer, protest, rel, rebellie, revolte, revolutie, verzet, volksverzet
opstand tegen de regering - coup, staatsgreep
opstand tegen prijsverhoging - kopersstaking
opstand van werknemers - staking
opstandelijk - rebels
opstandeling   insurgent, muiter, oproerling, oproermaker, rebel revolteur, revolutionair, verzetsman
opstandig - omwentelingsgezind, oproerig, rebels, revolutionair, opstandige - muiter, oproerling, oproermaker, rebel
opstandige beweging - revolte
opstandige beweging in Ierland - IRA
opstandige engel (Arab.) - Eblis, weerspannig 
opstandigheid   rebellie, verzet, weerbarstig, weerspannigheid
opstanding   herrijzenis, resurrectie, resuscitatie, verrijzenis, wedergeboorte
opstandstabel - opbrengsttabel
opstap   bordes, optrede, optree, stoep, treeplank 
opstapelaar - hamsteraar
opstapelen   hamsteren, hopen, ophopen, ramasseren, tassen, vergaren,  verzamelen
opstapelend - aanwassend, ophopend,
opstapeling   accumulatie, hoop, opeenhoping, opeenstapeling, ophoping, stapel,  tas
opstapje - trede, tree
opstappen - aftreden, uittreden, verdwijnen, vertrekken, weggaan
opsteken - aanboring, aansteken, aanwakkeren, empocheren, opstrijken, opwekken
opsteker -  hooivork, wig
opstel   artikel, betoog, bijdrage, dissertatie, essai, essay, ontwerp, proeve, schets, scriptie, scriptum, stijloefening, verhandeling 
opstel in een krant   artikel 
opstellen - formeren, installeren, neerzetten, ontwerpen, oprichten, parkeren, plaatsen, redigeren, samenstellen, scheppen, schikken, schrijven, uitmaken, uitstallen, vervaardigen, vormen 
opstellen in de openlucht  parkeren
opstellen om te wachten - parkeren
opstellen van een dagblad - redactie
opsteller   concipiënt, installateur, ontwerper, oprichter, redacteur, schrijver, vervaardiger
opstelling - additie, formatie, installatie, ontwerp, oprichting, plaatsing, positie, redactie, redigering, slagorde, vervaardiging
opstelling van soldaten - colonne
opstelling van troepen van afstand tot afstand -  echelon  
opstelraad - red., redactie, redaktie
opsterken - reconforteren
opstoepen - ophitsen, opstoken
opstoken   aanboeten, aanhitsen, aanzetten, boeten, hetzen, hitsen, instigeren, ophitsen, opjutten, opruien, opsteken, opzetten, verbruiken
opstoken van vuur - opboeten, oprakelen
opstoker   kuiper, intrigant, ophitser, opruier, raddraaier,  stoker
opstoking - instigatie
opstoot - oploop, uppercut
opstootje - oploop, oproer, rel
opstopper   duw, klap, stomp, stoot, oorveeg
opstoter   knol, duivelstoejager 
opstrijken - empocheren, innen, opsteken, tempermes
opstrijkmes   spatel, paletmes 
opstuiten - kaatsen, ospringen, veren
opstuiven - opvliegen
opstuivend - opvliegend
opsturen - inzenden, verzenden, zenden
opstijgende warme luchtstromingen - thermiek
opstijging - ascensie
optakelen - hijsen,  opdirken, ophijsen, opsmukken, optooien, optuigen, tuigen,
optassen - ophopen, stapelen
optater - oorveeg, opduvel
optatief   wensend
optekenen - aantekenen, noteren, registreren
optellen - adderen, additie, enumeratie, rekenen, samenvoegen, sommatie, summatie, summeren, telling
optelling   auditie,bijeentelling, som,
optelteken   plus
opteren   kiezen, verbruiken, verteren
optie   keuze, keus, voorkeur 
optiek - lichtleer, optica, visie, zichtleer
optillen - beuren, heffen, lichten, opnemen, oppakken
optimaal   gunstig, hoogst, sterkst, uiterst
optimaten   aanzienlijken,  patriciërs
optisch bedrog   irradiatie
optisch Instrument   bril, camera, fototoestel, kijker, lens, loep, lorgnet, lorgnon, loupe, microscoop, monocle, octant, optiek, perescoop, prisma, sextant, (spiegel)telescoop, stereoscoop, sterrekijker, telelens, telescoop, toneelkijker, verrekijker, werktuig, zeekijker
optisch seintoestel   seintoren, semafoor, telegraaf
optisch verschijnsel – regenboog, 
optocht - bloemencorso, defile, feeststoet, mgang, optocht, parade, processie, sleep, stoet tocht, 
optocht van ruiters   cavalcade 
optometer - gezichtsmeter
optooien - opschikken, opsieren, opsmukken, paleren, sieren, smukken, stofferen, tooien,verfraaien, versieren
optrapje   stoep
optred   estrade, opstap, podium, trede
optrede - opstap
optred van een troon   estrade 
optreden - ageren, beginnen, doen, handelen, manoeuvreren, occuperen, opstaan, strijden, verschijnen, voordragen, werken,
optrek   hut, woning
optrekken - accellereren, hijsen
optrekking van spieren - retractie
optrommelen - bijeenroepen
optuigen   opdirken, takelen, tomen, zadelen
opulent   gegoed, (steen)rijk, vermogend
opuntia - vijgdistel
opus   op, (muziek)werk,
opusculum - werkje
opvallen - afsteken, bemerken, frapperen, speuren, treffen, uitblinken 
opvallend   curieus, evident, excentriek, frappant, grotesk, markant, merkwaardig, ongewoon, omineren, opmerkelijk, opzichtig, opzienbarend, ostentatief, saillant, sprekend, tekenend, treffend 
opvangdraad   antenne 
opvarend   opvliegend
opvatten - beginnen, beramen, opnemen, oprapen, tillen
opvatting   conceptie, denkbeeld, hervatting, interpretatie, inzicht, leer, mening, oordeel, overtuiging, standpunt, theorie, uitleg, vervolging, vorming, zienswijze
opvegen - opnemen 
opvijzelen - opkrikken 
opvissen - dreggen
opvliegen - opstuiven
opvliegend - agressief, coleriek, choleriek, driftig, dynamisch, gejaagd, geprikkeld, gichtig gramstorig, heetgebakerd, humeurig, korzelig, lichtgeraakt, ontstemd, onstuimig,oplopend, opstuivend, toornig
opvlucht van een vogel   essor 
opvoeden - eleveren, grootbrengen, kweken, meevoeren, voortbrengen, vormen
opvoeder - ouder, onderwijzer, pedagoog
opvoeding   educatie, grootbrenging, scholing, vorming 
opvoeding van de jeugd - neopedie
opvoedkunde   pedagogie (k) 
opvoedkundige - pedagoog
opvoeren - vertonen
opvoering   opdrijving, voorstelling, vergroting, verhoging, vertoning, vertoon
opvolgen - betrachten, nakomen, naleven, remplaceren, succederen, treden, vervangen
opvolgend - consecutief, opklimmend, respectievelijk, subsecutief, successief, successievelijk,
opvolger - successor
opvolger van de profeet   kalif, kalief 
opvolgers van Alexander de Grote  - diodochen,  Antiochus, Demitrius, Perdiccas,  Ptolemaeus, Poliocretes Pyrrhus, Seleuces
opvolging   successie
opvolging naar dienstjaren - anciënniteit
opvolging naar ouderdom - senioraat
opvolgster van Vasti in de gunst van Xerxes    Esther
opvorderen   (op)eisen 
opvordering - opeising,  reclamatie, revendicatie, sommatie
opvordering tot de strijd   uitdaging 
opvordering van eigendom - naasting
opvouwbaar   plooibaar, buigbaar 
opvouwbaar bed   veldbed, luchtbed, kermisbed, slaapzak, stretcher
opvouwbaar huisje   tent 
opvouwbaar reclameboekje - folder
opvouwbare fiets - vouwrijwiel
opvouwbare knijpbril - lorgnet 
opvouwbare schraag - schrank
opvreten - opfretten
opvreter   doodeter, parasiet, uitbuiter, uitzuiger,verslinder 
opvrolijken   animeren, opbeuren, opkikkeren, opmonteren, opwekken, troosten 
opvullen   bolmaken, bomberen, opzetten, plomberen,  volstoppen
opvullen met watten - watteren
 opvullen met zittingen - capitonneren
opvullen van holte van tanden of kiezen - plomberen
opvulling met olie van een microscoop - olieimmersie
opvulling van poppen - zaagsel
opvulmateriaal voor meubels - caragate
pvulsel in versregel - stoplap (fig)
opvijzelaar - lofredenaar
opvijzelen - proneren
opvijzen - aanhitsen
opwaaien - opvliegen
opwaarts - ana, bergop, omhoog, oplopend
opwaarts gaan - opgaan, opleiden, stijgen
opwaarts gerichte druipsteenkegel - stalagmiet
opwaartse plooiing in aardlaag - anticlinaal
opwaartse ronding - zeeg
opwachting   bezoek
opwarmen - opleukeren
opwegen tegen - evenaren, lonen 
opwegend tegen kosten en  moeite - lonend
opwekken - aanmanen, aanmoedigen, aansporen, aanwakkeren, aanzetten, animeren, exciteren, exhorteren, manen, nopen, opfrissen, opmonteren, opruien, opsteken, opvrolijken, prikkelen, stimuleren, stoken, susciteren, verfrissen, verkwikken
opwekken tot - oproepen
opwekken tot beterschap - vermanen
opwekken van een magnetisch electrisch veld - inductie
opwekkend - aanmoedigend, aansporend, impulsief, opbeurend, prikkelend, stimulerend, verkwikkend
opwekkend bevel - adhortatief
opwekkend en later verlammend werk - nicotine
opwekkend middel   dope, existans, LSD, marihuana, sassafras, stimulans, tonicum
opwekkend muziekstuk - fanfare, mars, reveille 
opwekkend trompetgeschal - fanfare
opwekkende middelen - analeptica
opwekker van elektriciteit - dynamo
opwekking - aanmoediging, aansporing, bemoediging, exhortatie, exitatie,  impuls, initatie, prikkel, prikkeling, provocatie, reveil, stimulans, stimulatie, suscitatie, verkwikking
opwekking van de lachlust - miltkitteling
opwekkingsmiddel -  amfetamine, benzedrine, cocaïne, coffeïne, heroïne, pervetine
opwellen - op(borrelen)
opwellend water - bron, wel
opwelling   aandrift, bevlieging, bron,  bui, drang, drift, elan, gril, impuls, inval, neiging, opborreling, opbruising, opkoking, vlaag, vleug, vuur,
opwelling van woede - drift
opwerken - retoucheren, verhogen
opwerken met de hamer - opkloppen, repoussé
opwerpen   betwisten, braken, moveren, omhoogwerpen, opperen, proponeren, uitwerpen, voorslaan, voorstaan, voorstellen
opwerping   bezwaar, maar, tegenwerping
opwikkelen - oprollen
opwinden - enerveren, exciteren, hieuwen, opdraaien, spannen, verheffen, vijzelen
opwindend   agitato (muz.), agiterend, enerverend, frappant, prikkelend, sensationeel, spannend
opwinding   agitatie, beroering, boosheid, drift, exaltatie, gejaagdheid, kwaadheid, nervositeit, opdraaiing, opgewondenheid, overspanning, sensatie, spanning, zenuwachtigheid 
opwindtrommeltje aan een hengel - reel
opwissen - opvegen, opnemen
opzadelen - belasten, opdringen
opzamelen   bijeenbrengen, sparen, verzamelen, wannen
opzeggen - afdanken, afzeggen, beeindigen, declameren, ontslaan, reciteren, voordragen
opzegging van een zaak - renunciatie
opzegging van het leen - refutatie
opzeilen – laveren 
opzenden - toesturen, versturen
opzet   bedoeling, beraming, concept,  doel, dolus, erg, grondplan, idee, intentie, moedwil, oogmerk, plan, premiditatie, schema, toeleg, voorbedachtheid, voordacht, voornemen
opzetje - ontbijtservies
opzettelijk - bedacht, bewust, boosaardig, doelbewust, doloos (misdrijven), gepremediteerd,  moedwillig, expres, voorbedacht, voorbedachtelijk, welberaamd, welberaden, wetens, willens,
opzettelijk bedrog - falsem, falsificatie, falsum, vervalsing
opzettelijk vertoon   ostentatief  
opzettelijk wanorde stichten - sabotage, bederven of beschadigen
opzettelijke opzien verwekkend - ostentatief, vertoon
opzettelijke tegenwerking - sabotage
opzettelijke verergering van ziekteverschijnsel - aggravatie
opzettelijke waardevermindering van de munt - devaluatie
opzetten - aanmoedigen, aanzetten, beramen, extubereren, ondernemen, openen, ophogen, opjagen, oprichten, opstoken, optooien, opwekken, opzwellen, slijpen, uitzetten, versieren, zwellen
opzetten van dieren - dermoplastiek, prepareren 
opzetter - keerbeitel
opzetter van dieren   preparateur, taxidermist
opzetting - extumescentie
opzicht - aanzien, achting, aspect, avista, beheer, eerbied, idee, leiding, oogmerk, respect, toezicht
opzicht (in elk) - absoluut, gans, geheel
opzichte (ten - van) - aangaande, betreffende, concernant, genoemde, inzake, nopens, omtrent, rakende, relatief
opzichter   baas, bewaker, chef, controleur, custos, hofmeester, inspecteur, intendant, koster, mandoer, mantri, mayordomo, meier, 
narijder, opziener, patroon, rentmeester, surveillant
opzichter in de kerk   koster 
opzichter (Ind.)   mandoer, mantri, mantrie, tandil
opzichtig   bont, druk, opvallend 
opzichtigheid - glitter
opzichtig uniform - apenpak
opzichtprojector   epidiascoop 
opzichzelfstaand - alleenstaand, apart, bizonder, bijzonder, los, onafhankelijk
opzien - aanzien, eclat, eerbiedigen, glans, luister, praal, sensatie, verbazing, verwondering, vrezen
opzien verwekkend - ostentatief
opzienbarend   alarmerend, eclatant, geruchtmakend, sensationeel, spectaculair, verbazingwekkend
opzienbarende gebeurtenis   evenement, sensatie, stunt, verrassing, voorval
opziener - inspecteur, opzichter
opzien naar - bewonderen
opzoeken   apporteren, bezoeken, naslaan, oprapen, opsporen
opzoeken in een boek - naslaan
opzoeten – gladvijlen
opzuigen - resorberen
opzuiging van vloeistofen door een poreuze wand - osmose
opzwellen - rijen, opzetten, rijzen, verdikken
opzwelling in de hersenen - tumor
opzwelling van de blinde darm - appendicitis
opzwelling van de bloedvaten - phlebectasie, spatader
opzwelling van de huid - blaar
opzwepen -  aanmoedigen, aanzetten, hitsen, opjagen
opzij - bezijden, langs
opzij gaan - sparen, uitwijken, zwichten
opzij leggen - afzonderen, bewaren, reserveren, verleggen
opzij streven - evenaren
opzij van - naast
ora   bid
ora et labora   bid en werk
ora pro nobis   O.P.N.
oraal   mondeling
oraal anticonceptiemiddel   pil 
orageus - stormachtig, woelig
orakel   godsspraak, openbaring, raadsman, voorspelling, vraagbaak,  weetal
orakelachtig   geheimzinnig, raadselachtig
orakelen   profeteren voorspellen 
orakelplaats   Amfiaros, Delfi, Dodone
orakelplaats van Apollo - Klaros
orakeltempel van Apollo - Delfi
orang (Ind.) - mens
oranjeappel   sinaasappel 
oranjegezinde   orangist
oranje lijster   koperwiek, schatlijster 
Oranje Nassauorde   O.N.O. 
oranjerie   broeikas, kas, serre, tuinhuisje, wintertuin 
oratie   betoog, gebed, toespraak,  rede, redevoering
orator   betoger, redenaar, redevoerder, retor, spreker
oratorium   bidvertrek ,  kapel, muziekdrama
oratorium van Bach   Weihnachtsoratorium
oratorium van Händel   Jephtha, Joshua, Messiah
oratorium van Haydn   (die) Jahreszeiten, (die) Schöpfung
oratorium van Mendelssohn   Elias, Paulus
orbiculair -  kringvormig, ringvormig, rond
orbis - baan, kring
Orcadische eilanden   Hou, Sanday 
orchis   standelkruid
orcus   Hades, Tartarus
ordale - godsoordeel
orde   afdeling, bouworde, corporatie, dagorde, discipline, graad, hiërarchie, klasse, kloosterorde, kosmos, norm, onderscheiding,   rang, reeks, regel, regelmaat, ridderorde, rust, schikking, stand, stel, toestand, trap, tucht, vereniging, volgorde
ordebewaarder - agent, diender, gendarme, politie, politieagent, rechercheur, suppoost, veldwachter
orde der augustijnen   O.E.S.A. 
orde der benedictijnen   O.S.B. 
orde der dominicanen   O.P.
orde der karmelieten   O.C.
orde der kapucijnen   O.M.C. 
orde der minderbroeders   D.F.M. 
orde der predikheren   O.P. 
ordeband van zijde   sjerp 
ordebewaarder   agent, politie, suppoost 
ordebroeder   geestelijke, fra(ter)
ordedienst - O.D.
ordesgeestelijke    benedictijn, dominicaan, franciscaan, kloosterling, kruisheer, monnik, norbertijn, pater, trappist, jezuïet, mariaan, montfortaan, willemijn
ordeloos   ongeregeld, onregelmatig, slorig, tuchteloos, verward, wanordelijk
ordeloosheid   bende, chaos, wanorde
ordeloze boel - allegaartje, baaierd, bende, chaos,  rommel, rommelzo, rommelzooi, troep, wanorde, warboel, warwinkel,
ordeloze rommel - jamboel
ordelijk   clean,  geordend, geregeld, keurig, methodisch, net, netjes, opgeruimd, ordentelijk, regelmatig, schikkelijk, solide, systematisch
ordelijkheid - netheid
ordende kracht - régulateur
ordenen - beredderen, inrichten, ordineren, organiseren, rangeren, rangschikken, regelen, reglementeren, reorganiseren, saneren, schikken, systematiseren, wijden
ordenen en samennaaien van geschreven stukken - rotuleren
ordenend -  regulatief
ordening - herstelling, inrichting, maatregel, opruiming, planning, regeling, sanering, schikking, vervanging, zuivering
ordentelijk   behoorlijk,billijk, fatsoenlijk, ordelijk, redelijk, schappelijk, wellevend, welvoeglijk
ordepriester - benedictijn, dominicaan, franciscaan, jezuïet, kloosterling, mariaam, monnik, montfortaan, norbertijn, ordebroeder, ordegeestelijke, pater, trappist,  willemijn, 
order - bepaling, bestelling, bevel, commando, dienst, gebod, instructie, kruisheer, lastgeving, mandaat, opdracht, voorschrift
orders geven - bevelen
order geven tot leveren - bestellen
orderbriefje - promesse
orders geven - bevelen, leveren
ordeteken   appel, decoratie, erekruis, insigne, kruis, lint, medaille, medalje, scepter, sjerp, 
ordezuster   non, klaris, kloosterlinge, kloosterzuster
ordinaal getal - ranggetal
ordinair   algemeen, alledaags, banaal, gemeen, gewoon, grof, plat, triviaal, vulgair
ordinantie   regeling, instelling, verordening, ontwerp, ordonnantie, plan
ordinariaat - leerstoel
ordinaris   eethuis, gewoon, gebruikelijk 
ordinatie   wijding
ordineren   instellen, stellen, wijden
ordner   dossier, map, opbergmap
ordonnans   bewaker, boodschapper, koerier, oppasser, waker
ordonnantie -  bevel, gezondmaking, inrichting, orde, ordening, regeling, reorganisatie, schikking, verordening, voorschrift 
ordonnateur - opziener, verordenaar
ordonneren - bevelen, gelasten, ordenen, schikken
oreade   bergnimf
oreïd   kunstgoud
orego - marjolein
oreïd - kunstgoud
orellien - orleaan
orembaal - staatsievaartuig
oremus - bid
oreren - betogen, kletsen, redeneren
orgaan - blad, bondsblad, gildeblad, hart, instrument, klier, krant, lever, long, maag, milt, nier, oog, oor, partijkrant, spreekbuis, verenigingsblad, werktuig, zintuig  
orgaan bij de lever - milt
orgaan dat zich samen kan trekken - spier
orgaan in de borstkas   hart, long 
orgaan in de buik - blaas, lever, maag, milt, nier 
orgaan van een kwal - velum
orgaan van een vis   kieuw 
orgaan van eencellig dier - organel
orgaan van gewaarwordingen - benul
orgaan van sporeplanten - sporenvrucht
organisatie - bewerktuiging, bond, genootschap, ordening, regeling, structuur, vereniging
organisatie der Verenigde Naties - U.N.O.
organisatie tot opsporing - recherche
organisatie van afpersers - racket
organisatie van het radiowezen - omroepbestel, radiobestel
organisatie van rotarians - rotary
organisatie voor Europese econom. samenwerking - OEES
organisation internationale de radio et television - OIRT
organisator - impresario, ondernemer, programmeur,  regelaar
organisator van concerten - impresario
organisator van toneelvoorstellingen of concert - impresario
organisch -  bewerktuigd, levend
organisch oplosmiddel - ester, solvent
organische ammoniakverbinding - amine
organische chemie - koolstofchemie
organische mengmest - compost
organische scheikunde - koolstofchemie
organische stof - purine
organische verbinding - amine, ester, koolhydraat, ureum 
organiseren    fixen, inrichten, kapen, maken, ordenen, regelen, wegnemen
organisme   amoebe, bouw, dier, lichaam, samenstel, structuur, wezen
organisme in zeewater - necton, plancton
organist - orgelspeler, musicus, muzikant
organogeen gesteente   kalk, veen, steenkool, bruinkool 
orgasme - bevrediging, climax, extase
orgeade - amandelmelk, amandelpers
orgel -  bioscooporgel, harmonium, kamerorgel, kerkorgel klavier, pierement,  straatorgel
orgel der armen - (trek)harmonica
orgelbespeler - organist
orgeldraaier - liereman, orgelman
orgeldraaister - lierevrouw
orgelregister   pedaal,  positief, regaal
orgelpunt   fermate
orgelpijp - labiaal, piramidon, prestant, pijp, regaal, register
orgelpijp met lipwerk - labiaal, labiaalpijp
orgelpijpen - figuranten
orgelpijpen die tot één geluidssoort behoren - register
orgelregister - angelica, bourdon, cimbaal, flageolet, gamba, kornet, mixtuur, pedaal, pijpenrij, regaal, roerfluit, alicet, spitsfluit, stem, trompet, vulstem, woudfluit
orgelregister dat de musette nabootst - musetteorkest
orgelregister met pijpen als  een omgekeerde piramide - piramidon
orgelregister met tongwerk - regaal
orgelregister om de wind te regelen - balregister
orgelregisterknop - manubrium
orgelschuif - register
orgelspeelster - organiste
orgelspelen - orgelen
orgelspeler - orgelist, organist
orgelstem - register
orgeltoets - touche
orgeltrapper - balgentreder
orgeltussenspel - verso
orgiast   ingewijde, adept
orgie   bacchanaal, braspartij, gelag, drinkgelag, slemperij,  zwelgpartij
orgineel van notariële akte - minuut
oriënt   levant, morgenland, oosten
oriëntaal - morgenlands, oostelijk, oosters
oriënteren - richten
oriflamme - rijksvaan
originair - afkomstig, oorspronkelijk, zelfstandig
originaliteit - eigenaardigheid, oorspronkelijkheid, vreemdsoortigheid
origine   afkomst, bron, ontstaan, oorsprong,  wel
origineel - anders, authentiek, echt, eigenaardig, fris, nieuw, onvervalst, oorspronkelijk, verrassend, zonderling
origineel iemand   snaak, type
origineel van een boek - manuscript
origineel van notariële akte   minuut 
orka   zwaardwalvis
orkaan   cycloon, storm, stormwind, tornado, wervelstorm
orkest - band, muziekgroep
orkest (Jav.) - gamelan
orkestinstrument – althoorn, bas, bekken, blokfluitdrum, klarinet, orgel, piano, saxofoon, triangel, tromel, trmpet, viool, xylofoon
orkest met houten en koperen blaasinstrumenten   harmonie
orkest met koperen blaasinstrumenten   fanfare
orkestbak - orkestruimte
orkestcompositie - partituur
orkestje   combo, band,  kapel
orkestleider - dirigent, kapelmeester, maatgever, orkestmeester
orkestmeester - directeur, orkestleider
orkestratie - instrumentatie
orkestrion - kabinetorgel
orkeststuk - ouverture
orkestwerk   concert, oratorium, symfonie 
orleaan - anatto, orellien
ornaat   ambtsgewaad, ambtstooi, plechtgewaad
ornament   feston, oplegsel, sieraad, tierlantijn, versiering, versiersel
ornament (bloemvormig) - fleuron
ornament (roosvormig) - roset, rozet
ornament bij het bouwen - pluik
ornament met spiralen - holm
ornament van bladfiguren - bladwerk
ornament van bloemen en bladeren - festoen
ornamentaal oplegwerk - applicatie
ornamentatie   versiering 
ornamentiek   versieringskunst 
orneren - sieren, versieren,
ornithologie   vogelkunde 
ornithografie   vogelbeschrijving 
ornithologie - vogelkunde
ornitholoog   vogelkenner 
orogenese   gebergtevorming 
orognosie   gebergtekunde 
orseille - verfmos
orthodox   dogmatisch, fijn, precies, rechtzinnig, steil
orthodox denkend - conservatief
orthodox mens - fijne
orthodoxprotestant - calvinist, gereformeerde, hervormde
orthogonaal - rechthoekig
orthografie - spelkunst
orthoklaas - kaliveldspaat
ortografie - spelling
os - bul, domoor
oscar - filmprijs
oscillatie   slingering, trilling 
oscilleren   schommelen,  slingeren, trillen
osmaan   Turk
osmose - penetratie
osmium   os.
ossatuur - beendergestel
ossenbreker   duindoorn, kattedoorn, stalkruid
ossendoder   prachtkever, stinkwesp 
ossendrijver - Boötes, ossehoeder
osseharst - lendestuk, ribbestuk
ossehoeder - ossedrijver
ossenkar   sado
ossenkneu   staartmees
ossekopje - zwartkopmees
ossenoog - glasknoop, kamille, margriet 
ossepikker - buphaga
ossetong - anchusa
ossenzweep - sjambok
ossificatie - verbening
ossuarium   knekelhuis
ostensibel - gewaand, klaarblijkelijk, tonenswaard, zichtbaar
ostensief   pralend, pronkend, vertoonbaar,  zonneklaar
ostensorium   monstrans
ostentatie   bluf, grootspraak, praalzucht, pralerij, vertoon, vertoonmaking
ostentatief - bluffend, grootsprekend, pralend, pronkend, vertoonbaar, zonneklaar
osteogangreen - koudvuur
osteomalacie - beenverweking
osteomyelitis - beenmergontsteking
osteoïd   beenachtig, benig
osteria  (It.)   herberg, logement 
ostracisme - schervengericht
ostreïcultuur - oesterteelt
otalgie - oorpijn
otiatrie - oorheelkunde
otitis - oorheelkunde
otium   rust, ledigheid
otofoon - oorhoren(tje), hoorbuis
otoliten - gehoorsteentjes
otorrhoë -  oorvloed
otoscoop - oorspiegel, otoskoo
otter - domoor, loutre, paravaan, stommerik, viseter
otteren - betijen, ploeteren, tobben
ottetto - octet
Ottomaan - Turk
ottomaans   Osmaans, Turks
oubollig   boertig, dwaas,  koddig, komiek, zonderling
oud - afgeleefd, aftands, antiek, bedaagd, bejaard, belegen, bouwvallig, gammel, grijs, oudbakken, ouderwets, overjarig, seniel, verlegen, versleten, vervallen, voormalig, welbedaagd
oud afgewerkt paard   knol 
oud afweermiddel - schild
oud apothekersgewicht   scrupel, skrupel
oud Aziaten   Meden
oud beeldeneiland - Paaseiland
oud beproefd soldaat   veteraan 
oud beroep - baker
oud bevaren matroos - paai
oud cafe - herberg
oud en versleten - aftands
oud en vervallen - gammel, wrak
oud en zwak - afgeleefd
oudegyptisch graf - mastaba, piramide
oud Egyptisch grafteken   mastaba 
oud Egyptische zonnegod   Ra
oud Egyptische godin van de hemel   Hathor 
oud Europees volk - Galliërs, Germanen, Gothen, Kelten, Noormannen, Vikingen
oud Fries kasteel   stins
oud gebruik   traditie, mos
oud geldstuk - cent, daalder, tientje
oud geweer - Beaumont, eenderoer, laadbus, musket, snaphaan, voorlader
oud gewicht   lood
oud Griekse cultuur   Hellenisme 
oud Griekse grafzuil - stele
oud Griekse munt   mina, obool, talent, drachme 
oud Griekse stijl   Ionisch, Dorisch, Korinthisch
oud handschrift - codex
oud heldendicht - Ilias, Odyssee
oud Hollands meubelstuk - kabinet
oud Hollandse munt - stoter
oud huisraad - rommel
oud Iers alfabet   ogam
oud IJslandse letterkunde   Edda
oud Indische godheid   Boeddha, Brahma, Deva, Ganesha, Indra, Kama, Krishma,  Kubera, Mara, Shiva, Vajoe, Vishnoe, Yama
oud Italiaanse liedvorm   strambotto 
oud Javaanse taal - kawi
oud jongensspel - koten
oud Joodse spreuken en leefregels - talmoed, talmud
oud kaartspel   tarok
oud kasteel   Brederode, Loevestein, Nyenrode, Muiderslot
oud Keltische priestèr - druïde
oud kinderspel - hoepelen
oud klavier - cembalo
oud kluchtspel - Esbattement, Sotternie
oud koopvaardijschip - kogge
oud koperen muntstukje - mijt
oud krijgsman - grijskop
oud kunstvoorwerp   antiquiteit
oud maar waardevol - antiek
oud man - grijsaard 
oud martelwerktuig - duimschroef, knoet, pijnbank, rad
oud medicinaal gewicht   drachme 
oud meubelstuk   kabinet
oud model klavier   cembalo, clavecimbalo
oud muntstuk   halve cent, reaal
oud muziekinstrument   spinet
oud Noors hofdichter   skald
oud Noors prozawerk   edda
oud onderkoning van Korea   Ito 
oud oorlogsschip - galei
oud paard   guil, knol
oud Perzische taal - zend
oud Perzische vorst - sjah
oud pistool - pistolet
oud roeivaartuig - galei
oud Romeins boven kleed   toga 
oud Romeins onderkleed   tunica 
oud schietwapen - musket
oud schip - fregat, galei, galjoen, kavalje, kogge, korvet
oud schriftteken   rune, hiëroglief 
oud schrijfbureau - kabinet
oud snaren instrument   luit, vedel 
oud soldaat - veteraan
oud Spaans oorlogsschip - galjoen
oud Spaans zilveren geldstuk   mat 
oud spel - domino, ganzebord, schaken
oud stadje in Noord Holland   Edam, Hoorn, Medemblik
oud stootwapen   dagge, hellebaard, lans, ponjaard
oud strafwerktuig -  folterbank, palei, pijnbank, schandpaal, tredmolen
oud testamentische figuur   zie: bijbelse figuur
oud tuchtigingsmiddel   karwats, plak, roe 
oud type schip   fregat, galei, kogge, galjoen, korvet
oud verdedigingsmiddel - schild
oud vervoermiddel   diligence, postkoets, trekschuit
oud voertuig - tuf, vihikel
oud volk - Hunnen, Kelten
oud volk in Mexico   Azteken
oud volk in Peru   Inca's
oud vrouwtje   bes, neut
oud wapen   blijde, boog, goedendag, knots, lans, musket, speer, zwaard
oud wapen met pijl - boog
oud wapenkleed -  maliënkolder
oud werptuig - katapult
oud zeilschip - kof
oud zetterswerktuig - tenakel
oud Zuiderzeestadje   Hoorn, Medemblik, Edam, Stavoren
oude - bejaarde
oude auto - oldtimer, rammelkast, vehikel
oude belasting - tiende
oude Belgische rekenmunt - belga
oude bijbelse stad   Ur
oude bijbelvertaling -  Itala
oude boomstronk - knar
oude Chinese munt - tael
oude dans - gigue, menuet, valeta
oude doek - lor, vod
oude drukpers - degel
oude Duitse munt - teler
oude Egyptische koning - Farao
oude Engelse munt   gienje, guinje, shilling
oude Europeaan   Avaar, Aleman, Gallier, Germaan, Gooth, Kelt, Noorman, Viking
oude fiets - rammelkar
oude filosofie - epicurisme, stoïcisme
oude Franse munt   écu, livre, napoleon 
oude Friese maat   tolse 
oude Friese munt   ducaat, écu, livre, napoleon 
oude geldswaarde   talent 
oude geneeswijze - aderlaten
oude Germaanse schrifttekens - runen
oude gewoonten - adat, traditie, zeden
oude gouden munt - dukaat, reaal
oude grammofoon - pathefoon
oude Griekse bijbelvertaling - septuaginta
oude Griekse held - Hercules
oude Griekse munt   drachme, mina, mine, obool, talent 
oude Griekse volksstam - Aeoliërs
oude Hebreeuwse munt - sikkel
oude heer   grootvader, opa 
oude Hollandse munt - cent, dubbeltje, gulden, kwartje, rijksdaalder, stuiver
oude inhoudsmaat   aam, kan, kop, mengel, mud, pint, schepel,  spint, vat, verrei, viertel
oude Joodse munt - zilverling
oude kerel - bink
oude koperen munt - duit
oude kroon - écu
oude kunst - antiek
oude landmaat - bunder, roe(de)
oude lap - lomp, lor, slet, tod, vod
oude lappen - lorren, vodden
oude Latijnse bijbelvertaling   itala, vulgata, vulgaat
oude Latijnse naam voor Parijs   Lutetia 
oude lengte eenheid   duim, el, morgen, roe
oude lijfstraf - radbraken, vierendelen
oude maat   bunder, duim, el, kan, kop, lood, maatje, mud, oortje, roe, roede, stoter, streep, thaler, vat, vingerhoed, wisse
oude man - baas, sint
oude mast - aam
oude mensen - bejaarden
oude munt - blank (6 duiten), cent, daalder, duit, dukaat, dukaton, florijn, groot, halvegulden, kluit, mat, mina (gr.), mijt,  obool, ort, penning, piaster, pietje, pond, reaal, rozenobel, rijder, scheepjesschelling, schelling, sikkel, sou, stater, stoter, stuiver, talent, taler, thaler, tientje, zilverling
oude munt der negers - kauri, schelp
oude naam voor Antibes - Antipolis
oude naam voor Arras - Atrecht
oude naam voor Boeötië - lonia
oude naam voor Bogor   Buitenzorg 
oude naam voor bos   Loo
oude naam voor Bretagne en Normandië   Armorica
oude naam voor cm   duim
oude naam voor de NOS - NTS
oude naam voor een deel van Europa   Hellas
oude naam voor DJakarta   Batavia 
oude naam voor DJawa   Java
oude naam voor Engeland   Albion, Anglia 
oude naam voor Ethiopië -  Mauretanië, Morenland
oude naam voor ethylalcohol of spiritus - wijngeest
oude naam voor Finland - Suomi
oude naam voor Frankrijk   Gallië 
oude naam voor Gelderland   Gelre 
oude naam voor Ghana -  Goudkust 
oude naam voor Griekenland   Hellas
oude naam voor Ierland   Eire, Erin,  Hibernia
oude naam voor Indonesië   N.O.I., Indië
oude naam voor Jeruzalem - Ariel
oude naam voor Jogjakarta   Mataram
oude naam voor kalketrip - sterredistel
oude naam voor een kasteel   burcht, huis, steen 
oude naam voor Kongorivier - Zaire
oude naam voor Lesoto  Basutoland 
oude naam voor Maasgouw - Mosago
oude naam voor Maastricht - Trajectum
oude naam voor Malagassië  Madagaskar
oude naam voor Malawi   Nyassaland 
oude naam voor Malta - Milete
oude naam voor muzieknoot   ut 
oude naam voor Napels - Neapolis, Parthenope
oude naam voor Nederlander - Bataaf
oude naam voor Nijmegen - Noviomagnum
oude naam voor Oktober - aarzelmaand
oude naam voor Overijssel   Oversticht 
oude naam voor Overveen - Tetterode
oude naam voor Padua - Patavium
oude naam voor Parijs   Lutetia 
oude naam voor physiologie - biodynamica
oude naam voor Portugal - Lusitania
oude naam voor Rome - Vesta
oude naam voor Schotland - Caledonië
oude naam voor slager   beenhouwer
oude naam voor Spanje - Hispania, Iberië 
oude naam voor Thailand   Siam 
oude naam voor Tiel - Theole
oude naam voor ui – ajuin
oude naam voor Utrecht   Sticht 
oude naam voor Wales - Cambria
oude naam voor wetering   lee. 
oude naam voor Wijk bij Duurstede - Dorestad
oude naam voor Zaïre - Congo
oude naam voor Zwitserland - Helvetië
oude Nederlandse goudmunt - rijder
oude Nederlandse munt - daalder, duit, rijder, stoter
oude Nederlandse vochtmaat - mengel
oude Noorse verhalen - saga
oude olielamp - quinquet
oude onderwaterinstallatie - duikersklok
oude ongetrouwde juffrouw - vrijster (oude)
oude ontuchtige vrouw - mot(te)
oude Peruaanse vorstentitel - Inca
oude Perzische munt - toman
oude piano - rammelkast 
oude ridderhofstede   havezaat, havezate 
oude Romeinse stad bij Napels - Pompei
oude rommel - lorren, prondel, prullen, vodden
oude Scandinavische heldendichter - skald
oude scheepsmaat   last 
oude schoolbehoefte   gard, griffel, Iei, plak
oude slaapplaats - alkoof, bedstee
oude soldaat - grenadier
oude Spaanse dans - sarabande
oude Spaanse gouden munt   mat, reaal
oude Spaanse inhoudsmaat   arroba 
oude Spaanse munt   dubloem,  mat, reaal
oude sport - kolven
oude sprookjeswezens - elf, fee, gnoom, heks, kabouter
oude spullen - antiek
oude stad - Nineve, Sodom, Ur
oude stad aan de Bosporus   Chalcedon
oude stad aan de Po - Adria
oude stad in Griekenland - Olympia
oude stad in lonie - Milete 
oude stad in Italië   Rome, Adria 
oude stad in Klein Azië   Ilium, Milete, Nineveh, Sardes, Troje
oude stad in Palestina -  Endor
oude stad uit de bijbel - Galilea, Gomorra, Sodom,  Ur
oude statige dans - pavane
oude slotmaat -  el
oude stroming in de kunst - barok, gotiek, maniërisme, renaissance
oude stukjes kabeltouw - bittereinden (palestina)
oude stijl - o.s.
oude stofmaat   el
oude taaie man - knar
oude taal   Aramees, Gotisch, Grieks, Keltisch, Latijn, Saksish, Sanskriet, Tochaars
oude taal der Hindoes - Sanskriet
oude taal uit Voor-lndië - Sanskriet
oude tentwagen voor een  groot gezelschap -  janplezier
oude testament   O.T.
oude titel in Peru -  Inca, Inka
oude titel in Venetië - doge
oude toren (met alarmsignaal op de vesting) - Belfort, wachttoren
oude Turkse titel van de onderkoning van Egypte - Kedive
oude tweede schans - retranchement
oude vakbond - gilde
oude vakvereniging - gilde
oude van dagen - bejaarde
oude Venetiaanse titel - doge
oude verbond   O.V.
oude verdedigingslinie - schans, waterlinie
oude verschijningsvorm van arts - chirurgijn
oude versleten man - pee
oude versterkte woning in Friesland - stins
oude vertaling van het O.T. - septuaginta
oude vertelling   legende, sage, sproke
oude visser - peet
oude vlaktemaat   gemet, morgen, roe
oude vlaktemaat in Suriname - akker
oude vochtmaat   aam, anker, kan, kop, mengel, okshoofd, pint, stoop, vat, viertel
oude volksdichter   bard, skald 
oude volksdichter bij de Scandinavische volken - skald
oude volksgebruiken   folklore 
oude vreemde goudmunt - eagle
oude vreemde munt - RM
oude vrek - Warenar
oude vrouw   bes, kween, mie, neut, opoe
oude vrijer - agamist
oude vuuraanblazer - blaasbalg
oude wapenuitrusting - harnas, maliënkolder
oude waterbak - regenton
oude waterloop in Zuid Holland - Aar
oude waterloop tussen Lienden en Kesteren   Lee 
oude wieg - kribbe
oude wijn maat   aam, anker,  last
oude wijsgeer   Aristoteles , Solon, Plato, Socrates,  Zeno
oude zede - overlevering, traditie
oude zeeman - paai
oude zeug - mot(te)
oude zilveren munt - dukaat, dukaton
oude zonde - pekelzonde
oudegrootje - harnasmannetje
oudbakken   oud, vervelend, saai 
oudegyptisch grafteken - mastaba
oudegyptisch rinkelinstrument - sistrum
oudegyptische boot - papyrusboot
oudegyptische dodengod - Anubis
oudegyptische godin van de hemel - Hathor
oudegyptische ratel - sistrum
oudegyptische wijze van lijkpreparatie - balseming, mummificatie
oudegyptische zonnegod - Ra, Re
oudeheer - pa, papa, vader
oudejaarsavond - silvesteravond
oudejaarsavondgerecht op Curacao - ayaca
oudeman - rachitis
oudemarkt - rommelmarkt, vlooienmarkt
ouden (de) zwoeren erbij - Angelsaksisch, Oudengels, Styx
oudengelse goudmunt - guinee
ouder   aver, ma, moe, moeder, pa, va,  vader, verzorger
ouder zijn - prioriteit
ouderdom   aleas(lat.), bestaanstijd, leeftijd, (Eng.) age, levensavond, senior, senium
ouderdom in rang - anciënniteit
ouderdomseigen -  seniel
ouderdomsgeneeskunde   geriatrie 
ouderdomsgewrichtsziekte - jicht
ouderdomsklasse - leeftijdsklasse
ouderdomskunde - gerontologie
ouderdomskwaal   (ader)verkalking 
ouderdomsstaar   cataract 
ouderdomstekorten - ouderdomspsychosen
ouderdomstint van verflagen op schilderijen - patina
ouderdomsuitkering   A. O.W. 
ouderdomsverschijnsel - beverig, doofheid, hardhorend
ouderdomsziekte - aderverkalking
ouderdomszorg   geriatrie, gerontologie
ouderdomszwakte - decrepiditeit, seniliteit 
oudere   senior, sr.
oudere beproefde leider - mentor
oudere broeder van Mozes - Aaron
oudejaarsavond - silvester
ouderliefde - oudermin
ouderling   grijsaard, kerkeraadslid, presbyter, voorganger
ouderloos kind - vondeling, wees, weeskind
ouderloze   vondeling, wees
ouderlijk erfgoed - allodium
oudermin - ouderliefde
ouders en kinderen - gezin
ouderwets   aftands, antiek, gedateerd, oudbakken, oudmodisch, oudtijds, verouderd, versleten
ouderwets bed - alkoof, bedstede
ouderwets bergmeubel - latafel
ouderwets beroep   baker 
ouderwets boord - vadermoordenaar
ouderwets dressoir - commode
ouderwets eenvoudig en huiselijk - aartsvaderlijk
ouderwets gebakje - evenveeltje
ouderwets gerecht - hutspot
ouderwets geweer - musket, snaphaan, voorlader
ouderwets handvuurwapen - haakbus
ouderwets herenkledingstuk - paltrok
ouderwets hoofddeksel van de soldaat - kepi
ouderwets hulpmiddel bij het rekenen - telraam
ouderwets kanon   valkenet, falconet 
ouderwets kapsel - knotje
ouderwets klavier - spinet
ouderwets kledingstuk   buis, hes, hoepelrok, keurs, mof, queue, sak
ouderwets luchtschip - zeppelin
ouderwets meisje - tutje
ouderwets meubelstuk - kabinet, latafel
ouderwets muziekinstrument   clavecimbel, clavecin, lier, luit, klavier
ouderwets olielampje - snotneus
ouderwets opgevoed - conservatief, orthodox
ouderwets rijtuig - sjees
ouderwets schip   fregat, galei, galjoen, kogge, korvet
ouderwets schoolattribuut - lei
ouderwets schrijfplankje - lei
ouderwets slaapvertrek - alkoof
ouderwets slagwapen - degen, dolk, goedendag, hellebaard, klewang, knots, lans, musket, piek, ponjaard, sabel, spies, strijdbijl, strijdhamer, zwaard
ouderwets snarenspeeltuig - spinet
ouderwets snoepje - ulevel
ouderwets veldkanon - valkenet
ouderwets vermaak - kermis
ouderwets vervoermiddel van een arts - dokterskoets
ouderwets vervoermiddel voor ieder - reiskoets
ouderwets waarschuwingsteken aan deuren - klopper
ouderwets wapen   degen, dolk, goedendag, hellebaard, klewang, knots, lans, musket, piek, ponjaard, sabel,spies, strijdbijl, strijdhamer, zwaard
ouderwets zeilschip - galjoen
ouderwetse aandrijfmachine - stoommachine
ouderwetse begroeting -  buiging, handkus, revérence
ouderwetse bril - lorgnet, lorgnon, monocle, neusknijper
ouderwetse broek - drollenvanger, plusfour, pofbroek
ouderwetse cowboyfilm - western
ouderwetse dans   charleston, menuet, polka, step, vileta, wals. ouderwetse drank   kandeel, slemp 
ouderwetse Franse dans - menuet
ouderwetse geneeskunde - aderlating, lavement, purgatie 
ouderwetse geneesmethode - aderlaten
ouderwetse gezellige bijeenkomst - salet
ouderwetse grote paraplu - besteedster, vroegpreek,
ouderwetse japon - sak
ouderwetse jurk - hobbezak
ouderwetse kaarsendover - snuiter
ouderwetse kachel - buiskachel, fornuis, kolenkachel, potkachel, vulkachel
ouderwetse kast - commode, etagère, kabinet, kussenkast, latafel
ouderwetse knijpbril - neusnijper
ouderwetse kraamverpleegster - baker
ouderwetse ladenkast - kabinet
ouderwetse lamp - moderateur, olielamp, tuitlamp
ouderwetse mand - karbies 
ouderwetse naam voor zakdoek - neusdoek
ouderwetse olielamp - baklamp, quinquet 
ouderwetse paraplu - besteedster
ouderwetse piano   clavecimbel, klavier, clavichord
ouderwetse postwagen   diligence 
ouderwetse regenjas - mackintosh
ouderwetse reiswagen - diligence
ouderwetse rok   crinoline, hoepelrok
ouderwetse slaapgelegenheid - alkoof
ouderwetse student - corpslid
ouderwetse vrouwenmuts - hul
ouderwetse tabak - pruimtabak
ouderwetse tentwagen - janplezier
ouderwetse tijdmeter - zandloper
ouderwetse vloerbedekking - zand
ouderwetse vrouwenmuts - hul
ouder worden - verjaren, vergrijzen
oudgediende   veteraan 
oudgerechtshof in Drenthe - etstoel
oudgermaans schriftteken - rune
oudheidkunde   archeologie, palaeontologie
oudheidkundige   archeoloog, palaeontoloog 
oudste   deken, nestor, senior, sr. 
oudste deel van de Indische letterkunde   veda 
oudste der Goden   Uranus 
oudste Griekse koning voor Troje - Nestor 
oudste heilige Hindoe boeken   Veda 
oudste lettertekens der Germanen  - runen
oudste periode van het tertiair - paleogeen, plistoceen
oudste profeet van Israël - Amos
oudste Romeinse bijbelvertaling - italia
oudste steentijdperk - Paleolthicum
oudste tijd   oertijd
oudste tijdperk van de Jura   Lias 
oudste tijdperk van het Holoceen - Preboreaal .
oudste tijdperk van het Kwartair - Pleistoceen
oudste tijdperk van het Mesozoïcum - Trias
oudste tijdperk van het paleozoïcum   Cambrium
oudste tijdperk van het Tertiair   Eoceen, Paleoceen
oudste universiteit van België   Leuven
oudste universiteit van Nederland  - Leiden
oudste vorm van handel   ruilhandel 
oudste zoon van Noach   Sem 
oudtestamentische rite bij overdracht van schuld - handoplegging
oudbakken – afgezaagd, ouderwets
oudere - senior
oudvader - grootpapa, grootvader
oudijslands sagenboek - Edda
oudijslandse letterkunde - Edda
oudijslandse literatuur - Edda
out - af
outaar - altaar
outcast   paria, verworpeling, uitgestotene
outer - altaar, outaar
outfit - uitrusting
outillage   uitrusting
outilleren - uitrusten
output - uitdraai, opbrengst, productie, uitvoer,  
outreren   overdrijven
outrering   overdrijving
outsider   buitenstaander,  leek, outsast
ouverture   inleiding, opening, prelude, suite, voorspel
ouwe   baas, chef, patroon, kapitein, vader  
ouwe vent - paai
ouwehoeren - zaniken
ouwel - briefsluiting, hostie, oblaat, poederomhulsel
ouwel met medicijn - cachet
ouwelijk meisje - meut
ovaal   eirond, eivorm(ig), ellips, eliptisch, kringvormig
ovaal schild - beukelaar, rondas
ovaalvormig schild - beukelaar, rondas
ovaal zitbadje - bidet,  teil
ovale bak of vat - aad
ovale draagmand - paander
ovale kegelsnede   ellips
ovale knop - kokarde
ovale metalen bak - teil
ovalen vat bij het afromen van melk gebruikt - aad
ovarium - eierstok, vruchtbeginsel
ovatie - applaus, handgeklap, huldeblijk, toejuiching 
oven   ast, eest
oven om tegels te bakken - tegeloven
oven om thee te drogen - sirocco
oven van vuurvaste steen of metaal - moffel
oven voor het drogen van meekrab - meestoof
oven waarin koper gereinigd wordt - gaaroven
ovenbakkertje   fitis 
ovenbeest - kakkerlak
ovendekkertje - fluitje
ovengat - ovenmond
ovenhuis - bakkeet
ovenijzer - loet, ovenkrabber
ovenkrabber   loet, rakelijzer, vuurhaak
ovenplank   schotel, schietplank 
ovenschop - paal
ovenverzorger - ovenist
ovenvogel - furnarius
over - aangaande, betreffende, boven, langs, via
over   (voorvoegsel) trans
over dat of dit - daarover
over de band spelen - bricoleren
over de brug komen - betalen, dokken, onthalen, trakteren
over de grens zetten - uitleiden, uitwijzen, uitzetten
over de grond trekken - slepen
over de hekel halen   hekelen
over de hele wereld - mundiaal
over de kop gaan - buitelen
over de kop rollen -  rollebollen
over de pool gaand - transarctisch
over een andere boeg - overstag, overstuur
over één kam scheren - generaliseren
over één kant omvallen   kantelen 
over een ogenblik - aanstonds, binnenkort, dadelijk, straks, zo,
zometeen
over een poosje   later, straks 
over een rail lopend gordijnwieltje - runner
over een tijdje   dadelijk, later,straks 
over elkaar - overeen
over en weer - beurtelings, mutueel, viceversa, wederkerig, wederzijds 
over fijn - superfijn
over het algemeen genomen - globaal
over het bezit strijden - betwisten
over het geheel genomen - globaal
over het water scheren - planeren
over hoepels of bogen gespannen - huif
over iets heen komen - overkomen
over staatszaken redeneren - politiseren
over twee dagen - overmorgen
over zee en water reizen - varen
overaardig   alleraardigst
overaccentuering van de militaire macht - militarisme
overal   allerwegen, alom,  alomme, passim, rondom
overal gelijk - egaal, effen, glad
overal gespreid - universaal, universeel
overal iets vandaan halend - eclectisch
overall - werkpak
overal pijn - panalgie
overal roeren - omslaan
overal tegelijk - effen, egaal, gelijk, glad
overal tegenwoordig - omnipresent
overal uitbazuinen - koop
overal verspreid liggen - rondslingeren
overal vertellen - rondbrieven
overal voorkomend - ubiquitair
overall - ketelpak, werkpak
Overalpisch - Transalpijns
overbekend - beroemd
overbekende waarheid - commonplace, gemeenplaats
overbeladen - boordevol,  propvol
overbelasten - surchargeren
overbeschaving -  hypercultuur, raffinement
overbevruchting -  superfecundatie
overblad - overvel
overbluffen - epateren, overdonderen, verwarren 
overbluft - paf
overblijfsel - afval, as, bezinksel, bouwval, casco, fragment, overschot, puin, puinhoop, relict, relikwie, rest(ant) , residu, rudiment,  ruïne, saldo, sediment, spoor, staart, wrak
overblijfsel bij verbranding   as 
overblijfsel na bierbereiding - bostel
overblijfsel na verbranding - as
overblijfsel uit een vroegere tijd - relict, relikt
overblijfsel uit het verleden - relict, relikt
overblijfsel van auto   wrak 
overblijfsel van heilige   reliek, relikwie
overblijfsel van bouwwerk   bouwval, puin(hoop), ruïne 
overblijfsel van een dode - kreng, lijk
overblijfsel van een  gestorvene - relikwie
overblijfsel van een schip   casco, wrak
overblijfsel van een vroegere toestand - relict
overblijfsel van een wond - strekking, litteken
overblijfsel van geperst suikerriet - ampas
overblijfselen van zeedieren - echinieten
overblijfsels - resten
overblijven - logeren, nablijven, overschieten, resten, resteren,  rotten
overblijvend - achterblijvend, perennerend, remanent, residuaal, resterend
overblijvende koolsoort - weeuw
overblijvende lap - krap
overblijver - overlevende
overbodig   doelloos, irrelevant, machteloos, nodeloos, nutteloos, ondienstig, ondoelmatig, onnodig, onnut, ontbeerlijk, overcompleet, overdadig, overdreven, overig, overmatig, overscharig, overtallig, overtollig, ijdel 
overbodig gewicht - ballast
overbodige lading   ballast 
overbodige versiering   franje 
overboekt - overvol
overboeren - overleggen
overborstelen - afranselen
overbrengen - aanbrieven, doorbrengen, dragen, navertellen, overboeken, overbrieven, rapporteren, reporteren, tikken, transfereren, transporteren, verklappen, verklikken, verplaatsen, vertalen, vervoeren
overbrengen naar een andere toonsoort - transponeren, transpositie
overbrengen van gedachte op bovenzinnelijke wijze - telepathie
overbrengen van gekleurde afbeeldingen - decalcomanie
overbrengend - devolutief
overbrenger   bode, drager, koerier, overbriever, tolk, verhuizer, verklikker, verrader 
overbrenger van berichten   bode, koerier, renbode, ijlbode
overbrenger van de ene taal in de andere   tolk
overbrenging   overboeking, traductie, translocatie, transscriptie, transplantatie, transport, transmissie, transfer, transfusie, vertolking, vervoer
overbrenging van beweging - transmissie
overbrenging van bloed - transfusie
overbrenging van levend weefsel - transplantatie
overbrieven - aanbrengen, overbrengen, verklikken 
overbroek - bovenbroek
overbruggen - overbrengen, verklikken
overcompleet - boventallig, overtollig, overvloed, teveel, weelde
overcorrectie - perfectionisme
overdaad - buitensporigheid, exces, exuberantie, luxe, onmatigheid, overlading, overvloed, verkwisting, weelde, weelderigheid
overdacht - beraden
overdadig   barok, buitenmatig, buitensporig, exagert, excessief, extravagant, exorbitant, expressief, exuberant, gulzig, lucullisch, luxueus, onmatig, overbodig, overdreven, overmatig, overtollig, te, teveel, verkwistend, weelderig
overdadig brassen - gulzig, slempen
overdadig drinken - zuipen, slempen
overdadig eten   brassen, bunkeren, schransen,  slempen, vreten, zwelgen
overdadig lang - ellenlang
overdadig lekker eten en drinken - brasserij, orgie, slempen
overdadige versiering - glamour
overdadige vormen - barok
overdadige weelde - bacchanaal, orgie (fig.), slempartij
overdag   daags, op de dag 
overdaging - evocatie
over de grond trekken - slepen
over de hekel halen - hekelen
over een poosje - later
over en uit - voorbij
over en weer - wederzijds
over een tijdje - dadelijk, straks
over korte tijd - straks, temee, weldra, strakjes
overdekken - bedekken, behangen, bekleden, overkappen, tapisseren
overdekken met een laagje goud of zilver - plateren
overdekking   dak, huif, kap
overdekking van een wagen - huif
overdeksel - overtreksel
overdekt houten portaal - bordes
overdekt met roest   roestig 
overdekt verblijf op een schip - dekhuis 
overdekt verblijf van binnenschip - roef
overdekt zwembad - binnenbad
overdekte bergplaats voor hooi - barg
overdekte booggang   pergola
overdekte buitenslaapplaats -  tent
 overdekte gaanderij - xystos
overdekte galerij - bazaar, booggang, galerij, loggia, pasage, stoa, veranda 
overdekte gang - corridor, mijngang, pergola, loopgang, porticus, tunnel, zuilengang
overdekte lange gang   galerij 
overdekte marktplaats - hal, pasar, veiling
overdekte ommegang - gaanderij, loggia
overdekte ruimte - stal
overdekte ruimte voor de deur - portiek
overdekte schutting vóór de ingang -  tamboer
overdekte straat - passage
overdekte verkoopplaats - hal
overdekte wielerbaan - velodrome,  velodroom
overdekte winkelstraat   passage
overdekte zuilengang - galerij
overdenken - bekijken, bepeinzen, beraden, beredeneren, beschouwen, bespiegelen, bewonderen, bezien, bezinnen, filosoferen, mediteren, mijmeren, nabetrachten, nadenken, overdenken, overpeinzen, overwegen, peinzen, piekeren, reflecteren, zinnen
overdenking   beraad, beschouwing, bespiegeling, cogitatie, contemplatie, meditatie, mijmering, nabetrachting, overpeinzing, overweging, peinzerij, refectie, reflexie, repeteren,
overdoen   afstaan, herhalen, herzien, overdragen, verdoen, verkopen
overdonderen   epateren, intimideren, overbluffen
overdondering - intimidatie, vreesaanjaging
overdraagbaar - endossabel, transportabel
overdraagbaarheid - transmissibiliteit
overdracht - afstand, boodschap, cessie, commissie, delegatie, endossement, giro, last, levering, mandaat, metafoor, opdracht, order, overbrenging, overgang, overgave, transfer, translatie, transmissie, transport 
overdracht van een koningsschap - troonopvolging
overdracht van een wissel - endossement
overdracht van eigendom - transport
overdrachtelijk   figuurlijk, metaforisch, oneigenlijk, zinnebeeldig
overdrachtelijke figuurlijke uitdrukking - metafoor
overdrachtelijke uitdrukking - metafoor, metafora
overdragen - afgeven, afstaan, betalen, brengen, cederen, endosseren, overdoen, overgeven, transfereren, transporteren,  verklikken, verplaatsen, vervreemden
overdragen van geld - betalen, delegeren, gireren, overmaken
overdragen van gevoelens op een ander - liefde, sympathie
overdragen van schuld - delegeren
overdrager - cesent
overdrager van een wissel - girant
overdrager van een wissel op een ander - endossant
overdrager van eigendom (Belg.) - verklikker
overdragerij - verklikkerij
overdreven   aangedikt, bovenmatig, buitensporig, exceptioneel, excessief, exorbitant, extravagant, gekleurd, hoogdravend, hyperbolisch,   immoderaat, kras, onmatig, overbodig, overdadig, overmatig, sterk, te, ultra, vergroot,
overdreven bewonderen - dwepen
overdreven compliment   strijkage 
overdreven drukte - ophef
overdreven eerbaar - preuts
overdreven gevoelig   sentimenteel 
overdreven klagerig - aandoenlijk, huilerig
overdreven lust - manie, rage
overdreven muziekliefde   melomanie
overdreven neiging   manie 
overdreven opschik   pronk, sier 
overdreven overheidsbemoeiing - dirigisme
overdreven streng - rigide, scherp, stijf, strak
overdreven liefde - manie 
overdreven vaderlandsliefde   chauvinisme
overdreven vereren   dwepen 
overdreven voorliefde   manie 
overdreven vroom persoon   begijn, devoot, kwezel 
overdreven zelfingenomenheid - egoïsme
overdreven zucht tot iets   begeerte, hartstocht, manie
overdreven zucht tot wat vreemd is - xenomanie
overdreven zuinig - gierig, inhalig,  krenterig, schriel, vrekkig
overdrevenheid - extravagantie
overdrukken maken - fotocopiëren, fotokopiëren
overdrukpapier - carbon
overdrijven   aandikken, chargeren, exageren, opschroeven, opsmukken, overtrekken, outreren, vergroten, voorbijdrijven 
overdrijvend - hyperbolisch
overdrijving   aandikking, aggravatie, amplificatie, exageratie, hyperbool, opschroeverij, supererogatie, vergroting
overdrukpapier - carbon
overduidelijk - apert, flagrant, glad, glashelder, klaar, klaarblijkelijk, onweerlegbaar, palpabel, tastbaar,  voelbaar, wiedes, zonneklaar
overdwars   schuin, transvers, transversaal, transverseel
overeen   gelijk, opeen, over
overeengekomen - afgesproken
overeenkomen - accorderen, afspreken, bedingen, bepalen, congrueren, corresponderen, geloven, kloppen, kwadreren, overeenstemmen, strelen, stroken, strijken, vaststellen, vleien, voegen
overeenkomend - analoog, concordantie, congruent, gelijkvormig, identiek, overeenkomstig, overeenstemmend, parallel, strokend, symmetrisch
overeenkomende - evenwijdig, gelijklopend, parallel, vergelijkbaar, verwant
overeenkomende vorm van een aal - aalvormig
 overeenkomende ware grootte - levensgroot
overeenkomend met   analoog, fair identiek, overeenstemmend, strokend
overeenkomst   afspraak, agreement, akkoord, analogie, arbeidsovereenkomst, beding, bestand, C.A.O., compensatie, compromis, concordaat, contract,  convenant, conventie, convenu, dading, deal, entente, fiat, forfait, fusie, gelijkenis, gelijkheid, handvest, harmonie, identiteit, kartel, overeenstemming, overleg, pacht, pact, pactum, polis, rapport, regeling, samengaan, schikking, stipulatie, top, tractaat, traktaat, transactie, vennootschap,verbintenis, verbond, verdrag, vergelijk 
overeenkomst hebben met - lijken
overeenkomst of akkoord - verdrag
overeenkomst tot handel - koop
overeenkomst tot kopen - koop
overeenkomst treffen - accommoderen, accorderen
overeenkomst tussen drie partijen - trust
overeenkomst tussen regering en vaticaan - concordaat
overeenkomst van wedden - weddenschap
overeenkomst vertonen met - lijken
overeenkomst waarbij ieder wat toegeeft - regeling, schikking, vergelijk
overeenkomstig   analoog, conform, eender, gelijk, identiek, ingevolge, naar, naargelang, ook, overeenstemmend, soortgelijk, (ver)volgens 
overeenkomstig de waarheid   waar 
overeenkomstig de ware grootte - levensgroot
overeenkomstige - naargelang
overeenkomstige feiten - analogie
overeenstemmen   accorderen, concorderen, conformeren, gelijken, harmoniëren, harmoniseren, kloppen, overeenkomen, rijmen, stroken,
overeenstemmend    accordabel, adequaat, analoog, compatibel, concordant, conform, congruent, convergent, eensdenkend, eensluidend, gelijk, gelijkluidend, gelijkvormend, harmonisch, homoloog, identiek, overeenkomstig, strokend
overeenstemmend (muz.) - unitamente
overeenstemmend met - conform
overeenstemmend met elkaar - evenredig
overeenstemmend met het oorspronkelijke - authentiek
overeenstemming - accoord, akkoord, analogie, comptabiliteit, concordia, conformiteit, congruentie, eenheid, eensgezindheid, gelijkenis, gelijkluidendheid,  harmonie, identiteit, immanentie, vergelijk, uniformiteit
overeenstemming en harmonie - eenheid
overeenstemming met bepaalde overeenkomst - analogie
overeenstemming uitdrukkend - evenals
overeind   rechtop, staand (e)
overeind blijven - staan
overeind gaan - opstaan, rijzen
overeind komen - opkomen, opstaan
overeind staand - rechtop
overeind zetten - opkrijgen, oprichten
overeind zijn - staan
overerving van eigenschappen - atavisme (van de voorouders)
overfrak - overjas
overgaan   eindigen, ophouden, overlopen, treden, veranderen,  verdwijnen, voorbijgaan 
overgaan in andere soort - transmutatie
overgaan tot metaal of erts - mineraliseren
overgaan tot vorst - vriezen
overgaan van de ene toonsoort in de andere   moduleren
overgaand - transitief
overgang   devolutie, menopauze, metamorfose, modulatie, moduleren, mutatie, promotie, transitie, transformatie, transitivisme, verandering, verplaatsing, wissel(ing), wijzing
overgangsleeftijd bij de vrouw   climacterium
overgankelijk   overgaand, transitief
overgankelijk werkwoord - intransitief
overgave   abandon, afstand, berusting, capitulatie, cessie, nederlaag, onderspit, onderwerping, overdracht, redditie, remise, resignatie, toewijding, traditie, transmissie, uitlevering
overgave van  het een tegen het ander   ruil, uitwisseling
overgebleven   rest, restant, resterend, over (ig)
overgebleven deel - rest, zie: overblijfsel 
overgebleven gedeelte - restant
overgebleven lap stof - coupon
overgebleven stuk - eind
overgebracht bericht - telegram
overgedienstig - obsequieus
overgedragen   afgeleverd 
overgehaald - bekeerd, gedistilleerd
overgeleverd gebruik - aditrecht
overgeleverd volksverhaal   legende, mythe, sage 
overgemaakt geld - remesse, rimesse, remise
overgenomen   gekocht, ontleend
overgeschreven stuk - copie, kopie, transcript
overgeslagen - gepasseerd, voorbijgegaan
overgeven   afdragen, afzien, braken, capituleren, kotsen, leveren, onderwerpen, opgeven, overdragen, overhandigen, overleveren, overreiken, spugen, spuwen, toevertrouwen, vomeren, zwalpen
overgeving aan het gevoel muz.) - abbandono
overgevoelig - allergisch,  hypergevoelig, ketelachtig, sensitief, sentimenteel
overgevoeligheid voor bepaalde stoffen   allergie
overgevoeligheid voor spijzen - treef
overgoed - bovenkleren 
overgroeide booggang - pergola
overhaal   pont, pontveer, veer
overhaalglas - destilleerkolf
overhaast   haastig, ijlings, overijld, prematuur, voorbarig, 
overhaast handelen - precipiteren
overhaastig - gejaagd, overhaast, ijlings
overhalen - bekeren, bepraten, bewegen, bewerken, destilleren, hellen (tot een huwelijk), itten, lokken, ompraten, overreden, overtrekken, overtuigen, overzetten, paaien, persuaderen, spannen, verlokken, werven
overhalen tot andere mening   bekeren, ompraten 
overhand   beurtelings, overwicht,  prevalentie
overhand behouden - obtineren
overhand krijgen   meerderheid, overstemmen, winnen
overhandigen - aanbieden, aangeven, aanreiken, (af)geven, aanbieden, overgeven, reiken
overhands naaien - neggen 
overhangen - hellen, overhellen
overheer   opperheer, meester 
overheerlijk - delicieus, kostelijk, zalig
overheersen   beheersen, domineren, overweldigen, primeren,  tiranniseren
overheersend   dominant, dominerend, onderdrukkend, predominant, sterk, tiranniek 
overheerser - bezetter, despoot, dictator, geweldenaar, machthebber, overweldiger, tiran
dominatie,  bestuur, knechting, tirannie
overheid - autoriteit, bestuur, gezag, magistraat, magistratuur, regering, staat 
overheidsbedrijf   P.T.T., Staatsmijnen
overheidsbetrekking   ambt, magistraat, positie  
overheidsinstelling    BVD, GEB, GGD, SER, SR
overheidsmonopolie - regalia, regaliën
overheidspersoon   autoriteit, burgemeester, gezant, kamerlid, magistraat, minister, premier, rechter, schepen, staatssecretaris, wethouder
overheidspersoon (Rom.) - protor
overheidspersoon in Engelse stad - alderman
overheidspersoon in het oosten van ons land – olderman
overheidspersoon in Sparta - efoor
overheidspersoon  in 't oude Friesland   grietman, olderman overhellen - inclineren,  neigen, overgaan, overhangen 
overhellen tot iets - neigen
overhellende tot zonde -  zondig
overhelling - neiging, slagzij, sympathie
overhelling tot iets  - neiging
overhemd   boezeroen, kiel, shirt
overhemd van werklui -  boezeroen, kiel
overhoef - beenwoekering
overhoeks - diagonaal, overdwars, schuin(lopend), transversaal
overhoop   dooreen, doorelkaar, omver, verward, vijandig, wanordelijk, war
overhoop halen - rommelen
overhoop smijten - saccageren, vernielen
overhouden   bewaren, sparen, uitzuinigen
overig   andere, overgebleven, resterend
overige - andere
overige (het) - cetera (Latijn)
overigens   anders, anderzijds, bovendien, ook, trouwens, verder, voorts, wijders
overjaars - oubollig, ouderwets, verouderd 
overjarig   achterstallig 
overjarige sneeuw - firn, fiern
overjas   bonker, coat, demi (saison), frak, jekker, jopper, mantel, monticoat, overfrak, overkleed, overrok, paletot, pool, schansloper (zeemansjas),  surtout, ulster, winterjas
overjas met aangeknipte schouders - raglan
overkant - overzijde, trans
overklappen - bepraten, overhalen
overkleed   mantel, paltrok
overkleed van subdiaken - unica, tuniek
overkleedsel - overtrek
overkluizen   overwelven 
overkomen   aangrijpen, gebeuren, meemaken, overhebben, vervallen, vervullen, wedervaren
overkomst - bezoek, visite
overkruis   kruiselings
overkijken - nazien
overlaars - bovenlaars
overladen met gallons - chamarrure
overlading - overslag
overlading van de maag - oppletie
overlander - rijnschip
overlangen - overgeven, overzeilen
overlangs - longitudinaal, via
overlappen   accableren, bedolven, grillig, inhalen, kantelen, omrollen, omslaan, overbelasten, overstelpen, overstelpend, samenvallen, stampvol, surchargeren
overlast   last, leed, hinder, importuniteit, kwelling, lastigheid, moeilijkheid, molest, molestatie, plaag, plagerij, 
overlast aandoen - generen, molesteren
overlast aandoen door geweldpleging - molesteren
overlast door geweld - molestatie
overlaten - achterlaten, overdoen, verkopen
overleden   b.m., dood, gestorven, ob, omgekomen, ontslapen, overgegaan, wijlen
overledene - afgestorvene, dode, gestorvene 
overleg   beleid, beraad, bepeinzing, beprating, beraadslaging, beschouwing, bespreking, bezinning, conferentie, contact, deliberatie, gedachte, gnosis, inzicht, overdenking, overeenkomst, overlegging, samenspraak, overweging, samenspraak, samenspreking, tact, tactiek, verstand, voeling, zorg 
overleg met opdrachtgever   ruggespraak
overleg tonende - beleidvol
overleggen   beraadslagen, beraden, delibereren, exhiberen, indienen, overhouden, sparen, tonen
overleggen om toe te komen - bedelen
overleren -  instuderen, repeteren
overlest - onlangs
overletten - overdenken
overlevering   adat, kaballo, legende, overbrenging, 
sage, sprookje, traditie, traductie,
overlevering gemeen hebben - volk
overleving - survivance
overloop   couloir, doorgang, enjambement, galerij, oversteekplaats, overstroming, passage, portaal, toeloop (Z.N.), waring, zebrapad
overlopen - overgaan
overlopen van de zin van de ene versregel in de andere - enjambement
overlopen van soldaten   deserteren 
overloper   afvallige, deserteur, drosser, renegaat, verrader, vaars
overluid - duidelijk, hardop, hoorbaar, luidkeels
overlijden - sterven, doodgaan, ontslapen, verscheiden
overmaat - buitensporigheid, doorslag, exces, overdaad, surplus, teveel, toegift, toemaat, weelde
overmacht   dominatie, force-majeure, majoriteit, meerderheid, prepotentie, superioriteit, suprematie
overmaken - betalen, gireren, herdoen, remitteren, sturen, toezenden,  transfereren
overmaken van een bedrag in internationaal betalingsverkeer -  transfer
overmaker van geld - remitant
overmaking - remise, transfer
overmaking  van geld - remise, storting, transfer
overmaking van geld naar het buitenland - transfer
overmaking van wissels - remise
overman   aanvoerder, bevelhebber, buurman, deken, gildehoofd, hoofd, leider, partner 
overmand door slaap - slaapdronken
overmannen   overweldigen 
overmatig   buitensporig, enorm, excessief, exorbitant, extravagant, hevig, losbandig, overdadig, overdreven, te, teveel, tomeloos
overmatig bezet - propvol
overmatig drinken - slempen 
overmatig eten - brassen, bunkeren, schransen, zwelgen
overmatig goed - super
overmatig groot - enorm
overmatig vet - geil, opgeblazen, opgezet, pafferig
overmatig warm - heet
overmatig zoet - miers
overmatige aanzwelling - hypertrofie
overmatige domheid - enormiteit
overmatige eetlust - adefagie, vraatzucht
overmatige grootte - enormiteit
overmatige warmte - hite
overmeesteren   bedwingen, domineren, meeslepen, onderwerpen, overmannen, overweldigen, overwinnen
overmeten - nameten
overmits   aangezien,daar, naardien, nademaal, omdat
overmoed   driestheid, gewelddadigheid, hoogmoed, laatdunkendheid, roekeloosheid, trotsheid, vermetelheid, verwaandheid
overmoedig   aanmatigend, brutaal, driest, fier, hoogmoedig, koen, laatdunkend, preuts, roekeloos, trots, vermetel, uitbundig 
overmouw   morsmouw 
overnachten   logeren, slapen, verblijven 
overname   koop, ontlening 
overnemen - kopen, navolgen, pakken, ontlenen, ontvangen
overnemen uit - ontlenen, ontvangen
overnieuw - alweer, nogmaals
overnoeming   metonymia 
overoud - aloud, stokoud
overpeinzen - mediteren, nadenken, overdenken, overwegen
overpeinzer - speculant, speculateur
overpeinzing - bespiegeling, contemplatie,  ernst, meditatie, overdenking, terugblik 
overplaatsen ter veredeling   enten 
overplaatsing - dislocatie, mutatie, transfer, transpositie, verandering, verplaatsing, verwisseling, wijziging, 
overplanting   transplantatie 
overreden - belezen, bepraten, bewegen, bezweren, induceren, ompraten, overhalen, overtuigen, persuaderen
overredend - overtuigend, persuasief
overredingsgave - suggestief
overredingskracht - persuasie
overreiken   (aan)geven, aanreiken
overrijp   beurs, melig, rot
overrompeld   verrast 
overrompelen - aanvallen, betrappen, overvallen, verbazen, verrassen
overrompeling - overval, verrassing
overschaduwen   beschermen, ombrageren, overtreffen 
overschieten - overblijven, resteren
overschietende kaarten   talon 
overschildering - pentiment
overschoen - galoche
overschort - sloof
overschot   excendent, kadaver, kliek, klusje, kreng, lijk, overblijfsel,  reserve, residu, rest(ant), restje, saldo, surplus, tamp, teveel, verschil, winst
overschotje - eindje, kliekje, klusje, restje, staartje
overschot van maaitijd   etensrest, kruimels, kliek 
overschotten - resten
overschrijden - depasseren, excederen, overgaan, passeren
overschrijding - transgressie
overschrijven - gireren, kopiëren, overmaken, perseriberen
overschrijving   afschrift, giro, kopie, overboeking, spieken, spieren, transcriptie, transfer (adm.)
overseinen - berichten, telegraferen 
overslaan - afgeven, afranselen, afrossen, exileren, omitteren, overzetten, passeren, stukslaan, voorbijgaan, voorbijzien, weglaten
overslaande sluiting   klep
overslag   beraming, berekening, evaluatie, klep, omslag, raming, revers, salto,  verdeling
overslag van een buis of pijp - radkrans
overslag van een voorwerp   klep 
overspannen - exalteren,geprikkeld, hysterisch, nerveus,
zenuwziek
overspanning - boog, brug, exaltatie, overwerking
overspel   boelage, echtbreuk, minnarij
overspeler   echtbreker 
overspelige man   boel
overspelige vrouw - boelin, minnares
overspoelen van garens - haspelen
overstag - gekeerd, gewend
overstapje - pasje
overstappen - verwisselen
overstapping - transgressie
overste - aanvoerder, abdis, abt, bestuurder, commandant, deken, gardiaan, hoofd, mater, opperhoofd, prior
overste in klooster   abt, gardiaan, prior
overste in het leger   luitenant kolonel, It., kol., officier
overste van een vrouwenklooster - abdis, mater, priores, priorin
oversteek - afdak, luifel, pont, veer
oversteekplaats - zebrapad
overstek   oversteeksel 
overstek aan voorgevel - luifel
overstekend dak   afdak 
overstekende dakrand zonder goot - ozing
overstelpen - accableren, bedelven, bestormen, overladen
overstelpend   exuberant, naamloos, nameloos, overladen, overvloedig, weelderig 
overstelpt - overladen, overmand
overstromen - onderlopen, ondervloeien, submergeren
overstroming - banjir, diluvium, watersnood, watervloed 
overstuur - ontdaan, vanstreek, verkeerd, verward
overtapbuis - hevel, retort
overtappen - hevelen
overtellen   hertellen, natellen
overtocht - passage, traject
overtollig - bovenmatig, boventallig, expletief, onnodig, overbodig, overcompleet, overdadig, overmatig, overtallig, pleonastisch, redundant, surplus, teveel
overtollige woordenstroom - redundantie
overtolligheid (in uitdrukking) - exuberantie, pleonasme
overtoom   sleephelling
overtreden - contraveniëren, misvormen, schenden, toetakelen, treden, verbreken 
overtreder - delinquent
overtreder van een gebod   zondaar 
overtreding   delict, fout, fraude, inbreuk, infractie, misdaad, misstap, schending, vergrijp, violatie, wetsschending, zonde
overtreding van goddelijke wet - zonde
overtreffen - overschaduwen, overvleugelen, uitblinken, uitmunten, surpasseren, voorbijstreven
overtreffende trap   superlatief 
overtreffende trap van lang - langer, angst
overtreffende trap van veel - meer, meest
overtrek   bedekking, hoes, kleed, kussensloop, sloop, sprei, trijp (stof), tijk 
overtrek van een stoel - hoes
overtrek van beddengoed - hoeslaken, sloop 
overtrek van kussen - sloop
overtrekken - bedekken, bekleden, natekenen, opblazen
overtrekken met glanzende film - lamineren, plastificeren
overtrekpapier   calqueerpapier 
overtreksel - velamen
overtrekstof - tijk, trijp
overtroeven -  surcouperen
overtroeving - surcoup
overtuigd - doordrongen, overreed, positief, stellig, vast, verzekerd, zeker
overtuigd voorstander - beschermer, paladijn
overtuigen - aantonen, bewijzen, convinceren, evinceren, overreden, persuaderen, persuasief, pregnant, uitleggen, vaststaand, verklaren, verzekeren, welsprekend, zinrijk
overtuigend - bewezen, doorslaand, genoegzaam, geweten, gewichtig, onomstotelijk, 
overtuiging   aandrang, beginsel, convictie, geloof, mening, overreding, persuasie, zekerheid
overvaart   overtocht, traject, veer
overval - aanranding, aanslag, aanval, attaque, beroerte, coup, impetus, invasie, irruptie, klinkbout, overrompeling, raid, razzia, slag, sluitbout, staatsgreep, strooptocht, toeval
overvallen - aangaan, aanranden, aanvallen, belagen, verrassen, overrompelen
overvaller - aanrander, rover
overvaren   aanvaren, rammen
oververfijnd - decadent, geraffineerd
oververmoeid   doodmoe, lam, op, overspannen, uitgeput
oververzadigd - beu, blasé, moede, zat
overvleugelen - domineren, overtreffen
overvlieger   hoogvlieger,vliegtuig, vogel 
overvloed - abondance, abondantie, boel, bom, exuberantie, hoop, lading, luxe, menigvuldigheid, opulentie, overdaad, planty, profusie, profuste, rijkdom, surplus, alrijkheid, uberteit, vleet, volop, weelde, welvaart, zee
overvloed geven - regenen
overvloede (ten) - daarenboven, bovendien
overvloedig   abondant, abundant, ampel, buitensporig, copieus, exuberant, goed, kopieus, menigvuldig, mild, onbekrompen, onuitputtelijkoverdadig, overstelpend, plantureus,  plenty, profuus, royaal, ruim, rijk, rijkelijk, rijpelijk, ruimschoots, talrijk, veelvuldig, volop, weelderig, zat
overvloedig (maaitijd) - copieus,  kopieus
overvloedig (med.) - profuus
overvloedig eten - buffelen, schransen
overvloedig neerstromen - gutsen
overvloedige neerslag - gutsen, regenen
overvloedigheid - overtolligheid, redundantie
overvloeiend van gemoed - exuberant
overvoeren - transporteren, verplaatsen
overvol - afgeladen, bomvol, boordevol, overladen, eivol, stampvol, tjokvol
overvol zijn - overstromen
overvolbloedigheid - exuberantie, hyperemie
overvriendelijk - doucereus
overvulling van de maag - oppletie
overwaarde - surplu, tarra
overweg - knooppunt, kruising, kruispunt, spoorwegovergang
overwegbeveiliging - barrière, ketting, knipperlicht, overwegboom, sluitboom
overwegen - aanzien, afwegen, bedenken, beraden, beramen, berekenen, bekijken, bezien, considereren, delibereren, mediteren, nadenken, overdenken, overleggen, overpeinzen, piekeren,  proberen, wikken
overwegend - beslissend, doorslaggevend, gewichtig, hoofdzakelijk, hoofdzakelijk, predominant, preponderant, prevalent
overweging   argument, bedenking, beraad, beraadslaging, berekening, beschouwing, bespiegeling, beweegreden, consideratie, deliberatie, gedachte, grond, meditatie,  motief, overdenking, overleg, reflectie
overweg kunnen - opschieten
overwegwachter - baanwachter, hekkesluiter, spoorwachter
overweldigen   bemachtigen, forceren, overheersen, overmannen, overmeesteren, overstelpen, usurperen, vermannen, vermeesteren, verpletteren
overweldigend - hoogst, meeslepend, opperst, supreem, supreme
overweldiger   Alexander, Atilla, Caesar, Cortez, Cyrus, Hitler, Napoleon, Pizarro, usurpator, veroveraar
overweldiging - bemachtiging, onderwerping, overheersing, overmeestering, usurpatie, vermanning, verovering
overwelfd straatje in Noord-Afrika en Midden-Oosten - 
soek, souk
overwelfde altaarnis   apsis 
overwelfde deur   portiek
ovoverwelfde gang - booggang
overwelfde ingang - portiek
overwelfde ruimte - gewelfsel
overwelfde uitbouw   absis, abside, apsis
overwelfde winkelstraat - soek (Tunis)
overwelfsel   boog, gewelf, kap, koepel, verwulf .
overwelven - overspannen, overwulven
overwerken - retoucheren
overwerkt - overprikkeld, overspannen
overwicht   aanzien, doorslag, gezag, hegermonie, invloed, macht, meerderheid, overhand, overheersing, predominatie, preponderantie, prestige, prevalentie, toegift, toeslag,
overwicht hebben - heersen, prevaleren
overwinnaar   macht, prestige,
overwinnaar – bedwinger, kampioen, macht, prestige, triomfator, macht, prestige, victor, winnaar, zegevierder
verwinnaar bij Marathon  - Miltiades
overwinnaar der Perzen bij Marathon - Millimades
overwinnaar in wedstrijden - kampioen
overwinnaar van Castor - Idas
overwinnaar van de draak   Joris 
overwinnares   victrix
overwinnen - bedwingen, besparen, overmeesteren, slaan, triomferen, veroveren, verslaan, zegepralen, zegevieren 
overwinnend - victorieus
overwinning   triomf, victorie, winst, zege, zegepraal
overwinningsilluminatie - zegevuren
overwinningskreet - triomfkreet
overwinningslied - danklied, paean, strijdlied, triomflied
overwinningsteken - bezem, lauwerkrans, palm, trofee, zegepalm 
overwinningstrofee - beker, cup
overwinterende koolplant - stul
overwoekeren   verstikken, overgroeien
overwogen - bedacht (zaam), bezonnen, ernstig, serieus
overwonnen - geslagen, gezegevierd, k.o., schaakmat, verslagen 
overwonnen worden   nederlaag , verliezen
overwonnen zijn - liggen
overijld - haastig, onbezonnen, overhaast, voorbarig,
overijld handelen - vergalopperen
overijling - recipitatie  
Overijssel - Oversticht
Overijssels dorp - zie: dorp in Overijssel
Overijssels water - Bolksbeek, Dedemsvaart, Dinkel, Keteldiep, Loolee, Reest, Regge, Schipbeek, Twenthekanaal, IJssel, Vecht, Zwartewater
Overijsselse heuvel - Alpenberg, Haarlerberg, Herikerberg, Holterberg, Lemelerberg, Tankenberg
Overijsselse stad - Almelo, Dedemsvaart, Delden, Deventer, Enschede, Genemuiden, Goor, Hengelo, Kampen, Oldenzaal, Olst,Ootmarsum, Steenwijk, Zwolle 
Overijsselse streek - Kop, Salland, Twente
overzees gebiedsdeel   kolonie, rijksdeel
overzeggen - repeteren
overzendbaar - transmissibel
overzender - remittent
overzending - transmissie
overzetboot   pont, veer
overzetplaats   pont, veer
overzetpont - gierpont
overzetten - afgeven, overslaan, overvaren, traduceren, transponeren, vertalen
overzetter   tolk, veerman, vertaler 
overzicht - catalogus, exposé, hoofdlijnen, index, inhoud, inventaris, lijst, oriëntatie, panorama, program, programma, prospectus, resumé, revue, samenvatting, schema, schets, staat, synopsis, tabel, tableau, uittreksel, verkorting
overzicht gevend - synoptisch
overzichtelijk - duidelijk, schematisch
overzichtelijke figuur   diagram 
overzichtelijke lijst   index, tabel
overzien - nagaan, nakijken
overzij keren - kantelen
overzijde - trans
ovipaar - eierleggend
oxaalzuur - dicarbonzuur, perzuur, zuringzuur
oxydatie   roest
oxydatie laag op oud brons   patina 
oxydatielaag op titanium - rutiel
oxydatiemiddel - euchloriën
oxyde   roest
oxyde van aluminium   boehmiet, diaspoor, gybbsiet, hydrargilliet 
oxyde van calcium   aragoniet,calciet 
oxyde van ijzer   goethiet, hamerslag, hematiet, ijzerroest
oxyde van lood - glit, menie
oxyde van magnesium - bruciet
oxyde van silicium - kiezel, kwarts
oxyde van titaan - anataas, rutiel
oxyderen - aanslaan, roesten
oxyderend gas - ozon, zuurstof
oxyderende vloeistof - waterstofperoxyde
oxygenium - zuurstof
oxygoon - scherphoekig, spitshoekig
oxymel - honingazijn
oxymeter - zuurstofmeter
oxyopie - oogziekte
ozokeriet - aardwas