soepel =
1. flexible, pliable, supple
2. (zonder moeite, vlot) easy, smooth
3. (tegemoetkomend) lenient, tolerant
soepel lopen = run smoothly
soepel verlopen = proceed smoothly
soepele loop = smooth running
soepele voorwaarden = soft conditions
soepele werking = smooth operation
soepelheid [TEX.] = suppleness