Dutch

  • uitzetten

English

  1. (vrijlaten van dieren) release
  2. (uitwerpen) cast out, throw out
  3. (uitschakelen) switch off, turn off
  4. (van een terrein) mark out, stake out
  5. (groter worden) expand, extend, enlarge, switch off, turn off
  6. (uitlenen) put out money, place money, lend, loan, invest
  7. (verwijderen) eject, evict
  8. (buitensluiten) exclude
  9. (uitleveren) extradite
  10. (uithalen[1], Flemish) carry out

Usage examples

External links


References

  1. toeren uitzetten (uitdr.) = stommiteiten uithalen @ https://www.vlaamswoordenboek.be/definities/search?definition%5Bq%5D=uitzetten&commit=Zoek