Dutch

  • uitzetten

English

  1. (vrijlaten van dieren) release
  2. (uitwerpen) cast out, throw out
  3. (uitschakelen) switch off, turn off
  4. (uitmeten, aftekenen; van een terrein) mark out, mark off[1], measure (out), stake out, plot, trace
  5. (uitspreiden) spread out, spread[2]
  6. (groter worden) expand, extend, swell, enlarge
  7. (in volume toenemen, wetenschap) dilate[3]
  8. (uitlenen) put out money, place money, lend, loan, invest
  9. (verwijderen) eject, evict
  10. (buitensluiten) exclude
  11. (uitleveren) extradite
  12. (uithalen[4], Flemish) carry out

Usage examples

External links


References

  1. (wiskunde) op de lijn AC een stuk AD uitzetten, gelijk aan PQ = mark off/measure on line AC a segment AD, equal to PQ
  2. de zeilen uitzetten = spread the sails
  3. door warmte zetten de meeste stoffen uit = heat causes most materials to expand, most materials are dilated by heat
  4. toeren uitzetten (uitdr.) = stommiteiten uithalen @ https://www.vlaamswoordenboek.be/definities/search?definition%5Bq%5D=uitzetten&commit=Zoek