English

  • setup
  • set up
  • set-up

Dutch

  1. (comp., Microsoft) installatie (The procedures involved in preparing a software program or application to operate within a computer or mobile device)
  2. (comp., Microsoft) configuratie (The procedures involved in preparing a software program or application to operate within a computer or mobile device)
  3. [AUTOMOT.] afstellen van apparaat
  4. [COMP.] installeren (van programmatuur, systeem)
  5. [COMP.] opbouwen (van een verbinding)
  6. [ELECTRON.] instellen
  7. [MACH.] stellen
  8. aanstellen, instellen, benoemen (comité)
  9. beginnen (winkel)
  10. gereed maken
  11. ingesteld
  12. inrichten (organiseren)
  13. installeren (van machines)
  14. instellen (beginnen)
  15. opbouwen
  16. oprichten (het vestigen, stichten)
  17. oprichten (overeind zetten)
  18. oprichten (school)
  19. opstellen (materiaal)
  20. opstellen (opbouwen)
  21. opstellen (regels)
  22. opstellen, monteren, in elkaar zetten (machine)
  23. opzetten
  24. opzetten (opspannen)
  25. opzetten (zaak, bedrijf)
  26. organiseren
  27. overeind zetten, oprichten, opslaan (tent)
  28. plaatsen (op de troon)
  29. programmeren (tijdsplan of schema opzetten)
  30. rechtzetten (opbouwen)
  31. stichten (religieuze orde)
  32. zetten (boek, letters)

External links


References