English
- setup
- set up
- set-up
Dutch
- [AUTOMOT.] afstellen van apparaat
- [COMP.] installeren (van programmatuur, systeem)
- [COMP.] opbouwen (van een verbinding)
- [ELECTRON.] instellen
- [MACH.] stellen
- aanstellen, instellen, benoemen (comité)
- beginnen (winkel)
- gereed maken
- ingesteld
- inrichten (organiseren)
- installeren (van machines)
- instellen (beginnen)
- opbouwen
- oprichten (het vestigen, stichten)
- oprichten (overeind zetten)
- oprichten (school)
- opstellen (materiaal)
- opstellen (opbouwen)
- opstellen (regels)
- opstellen, monteren, in elkaar zetten (machine)
- opzetten
- opzetten (opspannen)
- opzetten (zaak, bedrijf)
- organiseren
- overeind zetten, oprichten, opslaan (tent)
- plaatsen (op de troon)
- programmeren (tijdsplan of schema opzetten)
- rechtzetten (opbouwen)
- stichten (religieuze orde)
- zetten (boek, letters)