English

  • set (‘A group or collection of things that belong together or resemble one another or are usually found together’)

Dutch

Noun

  • samenstel (bijv. een generatorset)
  • stel (ge­heel, groep, set, reeks van bij el­kaar be­ho­ren­de za­ken)
  • stel (can also mean pair)
  • pakket (a set of proposals = een pakket voorstellen)
  • (gebouwen, vertrekken, kamers, postzegels) reeks
  • (techniek) aggregaat, batterij, stel
  • groep (opstelling van werktuigen, machines)
  • aggregaat
  • combinatie (samenstel van onderdelen)
  • groep
  • serie, suite
  • [MATH.] verzameling, veelheid, set, stelsel

Verb

  • zetten (zijn vaste vorm krijgen)
  • zetten (plaatsen)
  • verstellen
  • verharden (vav lijm, beton)
  • stellen (in gewenste stand brengen)
  • stellen (afstellen, van machines en gereedschappen)
  • kassen (van edelstenen)
  • inzetten (van edelstenen)
  • inregelen (instellen)
  • inkassen
  • hard worden (m.b.t. lijm, cement)
  • harden (van kunststoffen, hars)
  • harden (lijm, cement)
  • afsteunen (van op elkaar steunende lagers)
  • afregelen (van een instrument)
  • afbinden (verharden)
  • adjusteren
  • aandrogen
  • africhten (afstellen)
  • [CIV.ENG.] inklinken (van grond)
  • [COMP.] instellen (van een geheugenpositie)
  • [MACH.] stellen