di·a·phragm  (telbaar zelfstandig naamwoord)
1 (biologie) diafragma
(niet benige) scheidingswand / tussenwand, schot, (in het bijzonder) middenrif
2 (fotografie) diafragma
3 pessarium
(baarmoeder)ring
4 (techniek) diafragma
poreuze wand (bij elektrolyse)
5 (geluidstechniek) membraan
trilplaatje (in microfoon e.d.)