Source: StarDict/GoldenDict file I found online somewhere

trein (dem)

1. train

(als vervoermiddel ook) rail, railway, (Amerikaans-Engels) railroad

(gevolg ook) retinue, following


♦ voorbeelden

dat loopt als een trein = it's going like a bomb, there's no stopping it

(België) directe trein = an express train, an intercity train

extra treinen inzetten = lay on/put on extra trains

deze trein gaat naar Polen = (ook) this train is bound for Poland

deze trein gaat elk heel uur = this train leaves every hour on the hour

de trein halen = catch the train

(nét halen) make the train = in de trein stappen

get on(to)/board the train = iets in de trein laten liggen

leave something in/on the train = ik ga weg met de trein van 2 over 12

I'm leaving on/by the 12.02 train = iemand naar de trein brengen

take someone to the station = de trein naar/uit Londen/de stad; (Brits-Engels ook) the up/down train

in Utrecht de trein naar Amsterdam nemen = in Utrecht, catch/take/board the train for Amsterdam/the Amsterdam train

iemand op de trein zetten = put someone on/see someone onto the train

per trein reizen = go by train/rail, take the train

goederen per trein verzenden/versturen = despatch/send goods by rail(way/Aroad)

op een rijdende trein springen = (figuurlijk) jump on the bandwagon

uit de trein stappen = get off the train; (formeel) alight from the train

de trein van 11 uur = the eleven o'clock train

iemand van de trein halen = meet/collect someone off/from the train/at the station

zich voor de trein gooien = throw oneself under a train