English
- collapse
Dutch
- uitklappen
- toeklappen
- neerstorting
- neerstorten
- neerklappen (uit elkaar klappen)
- neerklappen
- knikken (inklappen)
- knik (breuk in stang)
- knik
- inzakking
- inzakken (invallen van muren, gebouwen)
- invallen (instorten)
- instorten (ineenstorten van gebouw, brug, muur enz.)
- in elkaar zakken
- in elkaar zakken (van constructie)
- ineenzakking
- ineenzakken
- ineenstorten
- doorzakken (in elkaar zakken)
- dichtklappen (door ontsnapping van lucht)
- bezwijken (van een bouwwerk)
- bezwijken
- afstorting (bijv. van een rotswand in zee)
- afstorten (bijv. van een rotswand in zee)
- afkalven (van grond)
- [HYDROL., CIV.ENG.] afkalving
- [COMP.] samenvouwen
Synonyms
- (Of a structure) suddenly fall down or give way (Verb)
- cave in, fall in, subside, fall down, sag, slump, settle, give, give way, crumble, crumple, disintegrate, fall to pieces, come apart
- (Of a person) fall down and become unconscious as a result of illness or injury (Verb)
- faint, pass out, black out, lose consciousness, fall unconscious, keel over
- informal flake out, conk out, go out
- literary swoon
- Fail suddenly and completely (Verb)
- break down, fail, fall through, fold, founder, fall flat, miscarry, go wrong, come to nothing, come to grief, be frustrated, be unsuccessful, not
- succeed, disintegrate; come to a halt, end, terminate
- informal flop, fizzle out, flatline
- An instance of a structure falling down or giving way (Noun)
- cave-in, giving way, subsidence, crumbling, disintegration
- A sudden failure of an institution or undertaking
- (Noun)
- breakdown, failure, disintegration, foundering, miscarriage, lack of success
- halt, end, termination
- A physical or mental breakdown
- (Noun)
- breakdown, attack, seizure, prostration, nervous breakdown, nervous/mental collapse, nervous exhaustion, nervous tension, crisis, personal crisis, psychological trauma
- informal crack-up