Afkortingen (etymologie.nl)

From Beijerterm
Dutch abbreviation Meaning
* gereconstrueerde vorm
< is ontstaan uit, of ontleend aan
> is geworden tot, of uitgeleend aan
" " letterlijk uit bron geciteerde betekenis
achterv. achtervoegsel
bijv. bijvoorbeeld
bn. bijvoeglijk naamwoord
BN Belgisch-Nederlands
bw. bijwoord
ca. circa
dial. dialectisch
e.d. en dergelijke
etc. et cetera
ev enkelvoud
gewest gewestelijk
got gotisch
id. idem
i.h.b. in het bijzonder
lw. lidwoord
m. mannelijk
me. Middelengels (1100-1500)
mhd. Middelhoogduits (1100-1350)
mnd. Middelnederduits (1100-1500)
mnl. Middelnederlands (1200-1500)
mv. meervoud
nde. Nieuwdeens (na 1500)
ne. Nieuwengels (na 1700)
nfri. Nieuwfries (na 1550)
nhd. Nieuwhoogduits (na 1600)
nijsl. Nieuwijslands (na 1500)
NN Nederlands-Nederlands
nnd. Nieuwnederduits (na 1500)
nnl. Nieuwnederlands (na 1700)
nno. Nieuwnoors (na 1500)
nzw. Nieuwzweeds (na 1500)
o. onzijdig
o.a. onder andere
ode. Ouddeens (voor 1500)
oe. Oudengels (voor 1100)
ofri. Oudfries (voor 1550)
ohd. Oudhoogduits (voor 1100)
oijsl. Oudijslands (voor 1500)
on. Oudnoords (voor 1500)
onl. Oudnederlands (800-1200)
ono Oudnoors (voor 1500)
oorspr. oorspronkelijk
os. Oudsaksisch (voor 1100)
ozw. Oudzweeds (voor 1500)
pers. persoon
pers.waarn. persoonlijke waarneming
pgm. Proto-germaans
pie. Proto-Indo-Europees
pret. preteritum
resp. respectievelijk
SN Surinaams-Nederlands
teg.deelw. tegenwoordig deelwoord
telw. telwoord
tw. tussenwerpsel
v. vrouwelijk
verl.deelw. verleden deelwoord
vero. verouderd
vgw. voegwoord
vne. Vroegnieuwengels (1500-1700)
vnhd. Vroegnieuwhoogduits (1350-1600)
vnnl. Vroegnieuwnederlands (1500-1700)
vnw. voornaamwoord
voorv. voorvoegsel
vz. voorzetsel
wrsch. waarschijnlijk
ww. werkwoord
z.a. zonder auteur
z.p. zonder plaats
zn. zelfstandig naamwoord