A a - beginletter alfabet a.a. - kenteken koninklijkhuis of hofauto aabam = lood aad = vat, (ovaal houten) aad`ler = adelaar aaf = naaf aagje = nieuwsgierige vrouw, vrouwennaam aagjesappel - aagt(appel), lichtzure appel aagt - appel, licht zuur aai = aait, aanhaling, liefkozing, luiaard, streling, veeg aaien – aanhalen, aankwispelen, strelen, strijken, lief(kozen), wrijven aaiing – liefkozing, streling aait = aai, streling aak = ahorn, baggeraak, binnenvaartuig, bok, duwschuit, eik, esdoorn, kast, klipperaak, lastschuit, praamaak, rijnschip, schip, zandaak, zolderschuit aaks = bijl, hakbijl aakschuit - lastschuit aal - ale, anguilla, bier, drek, gier, kataal, mestvocht, nebaal, nebbeling, paling, plooi, rimpel aal = aalt, gier, ier, mestvocht aalachtigen = apodes aa-lava – bloklava, schollava aalbes = aalbezie, cassis, trosbes, vrucht aalboer – aalventer, palingboer, palingventer aalduiker = fuut aalfuik = aalschaar, palingnet aalgeer = aalschaar, aalsteker, aalvork, elger, palingsteker aalgeerkub - aalkorf aalgeerkwab - aalpuit aalkast = aalkaar aalkorf – aalkub, aalskruik, fuik, kubbe aalkwab = aalmoeder, kwabaal, magaal, puitaal aalgeerkuub = aalkorf aalgeerkwab – aalmoeder, aalpuit, puitaal aalkast = aalkaar aalkorf = fuik, kubbe aalkwab = aalmoeder, kwabaal, magaal, puitaal aal met spitse bek = nebaal, nebbeling aalmoeder – aalkwab(be), kwabaal, puitaal aalmoes – gave, gift, gunst, karitaat, liefdegave, schenking, toegift aalmoezenier = veldprediker aalmoezen vragen = bedelen, bietsen, schooien aalmootje = gebakje, taartje aalpad = kwabaal aalpieper = donderaal aalpuit - aalkwab aalreep = aalsnoer aal salamander = amphiuma aalschaar = aal, aalfuik, aalgeer, elger, aalsteek, aalsteker. aalvork aalscholver = carbo, rotgans, schollevaar, waterraaf aalskruik = aalkorf aalsnoer = aalreep aalsoort = aalpoet, anguillidae, congeraal, congridae, donderaal, kataal, kongeraal, meeraal, murenen, sidderaal aalsteker = aalgeer, aalschaar, aalvork, elger aalsvel - aalshuid aalt = aal, drek, gier, mestvocht aaltjesziekte, veroorzakers van = nemastoda aaltolletje = aatjenal aalvanger = aalreep, elger aalventer - aalboer aalvis - platbot aalvisje = montee aalvork = aalgeer, aalschaar, aalsteker, elger aalvormig zeedier = lamprei aalijzer - elger aam = vochtmaat, wijnmaat aambeien = hemor(h)oiden aanbaggeren = aanslijken aambeeld = aanbeeld, gehoorbeentje, smeedblok. aambeeld, klein - haarspit aamborstig = amechtig, astmatisch, kortademig. aamborstigheid = astma, kortademigheid aamt = geitenziekte, koeienziekte, schapenziekte aan = aangekomen, aangesloten, achtervoegsel, langs aan alle kanten = rondom voorzetsel aanbaffen = aanblaffen, toe(snauwen) aanbaggeren - aanslijken, aanstrijken aanbakken – aanhechten, kleven, koeken, vastbakken aan belasting onderhevig = belastbaar, belastingplichtig aanbakken - aanhechten, koeken, vastbakken, vasthechten aanbassen = aanblaffen aanbedene – beminde, geliefde, idool, oogappel aanbeeld - blok, gehoorbeentje, incus, smeenblok, tas aanbeeldje - haarspit aanbehoren = (toe)behoren aanbelanden = terechtkomen aanbelang - belangrijk aanbelangen = aangaan, betreffen aanbellen = schellen aanbedene = beminde, idool aanbeeld = blok, gehoorbeentje, incus, smeedblok, tas, aanbeeldje = haarspit aanbehoren = (toe) behoren aanbelanden = terechtkomen aanbelang = belang. aanbelangen = aangaan, betreffen aan belasting onderhevig = belastbaar, belastingplichtig aanbellen = schellen aanbenen – aanstappen, doorstappen, snellopen, snelwandelen, voortstappen. aanbesteden = opdragen, prijsopgeven aanbesteding – beschrijving, handeling, inschrijvinglevering, opdracht, werk aanbetrouwen = toevertrouwen aanbeuren – aangeven, opbeuren aanbevelen = aanprijzen, aanraden, adviseren, consulteren, raden, toevertrouwen aanbevelenswaardig = dienstig, raadzaam aanbevelenswaardige – allah, god, jezus aanbeveling = advies, compliment,raad, recommandatie, bekoorlijk, lieftallig, nominatie, recommandatie, referentie, tip, voordracht, voorspraak, wenk aanbiddelijk = adorabel, bekoorlijk, lieftallig aanbidden = adoreren, beminnen, dienen, dwepen, idoleren, verafgoden, vereren, verheerlijken aanbidder = amant, bewonderaar, fan, minnaar, vereerder aanbidding = adoratie, eerbetoon, idolatrie, verering aanbieden = bieden, geven, indienen, offeren, opleveren, overhandigen, presenteren, reiken, schenken, serveren, toedienen, tonen, trakterenverhuren, verkopen, vertonen, voorschotelen, voortzetten, weggeven, wegschenken, wijden aanbieden aan huis - colporteren aanbieder - vertegenwoordiger aanbieder aan huis - colporteur aanbieding = aanbod, advertentiebod, gave, offerte, presentatie aanbieding aan huis - colportage aanbikken – (aan)blessen, schalmen aanbinden = aandoen, aanknopen, aanvaarden, beginnen, onderbinden, vastbinden, vastmaken aanbinder - scheerhout aanblaffen – aanbassen, aankeffen, bedreigen, toesnauwen aanblazen = aansteken, aanwakkeren, bezielen, inspireren, opwekken aanblazing – bezieling, ingeving, inspiratie aanbleken = aanlichten aanblessen = aanbikken, aanpikken aanblijven - bijblijven aanblik = aandacht, aangezicht, aanzien, achting, aspect, facet, gezicht, kijk, regard, uiterlijk, voorkomen aanblikken – aanstaren, aanzien, tegenstralen aanbod = aanbieding, bod, offerte, propoost, propositie aanboeten = aanleggen, opstoken aanbonzen = botsen aan boord = a.b. aanboorden = aanklampen, benaderen, naasten aan boord gaan – embarkeren, inschepen aanboren – ontmoeten, ontsluiten, openen, opsteken, vinden aanbouw = cultuur, kweek, teelt, verbouw(ing) aanbouw aan huis = balkon, erker, garage, patio, serre, veranda aanbouwen – aanmaken, bebouwen, bijbouwen, telen, verbouwen aanbraak = aanbreken aanbranden - vastbakken aanbrandsel = korst aanbreien = plaatsen, toevoegen aanbreken – aansnijden, aanvangen, beginnen, dagen, krieken, openmaken aanbreken van de dag = dagen, dageraad, krieken, lichten aanbrengen – aandragen, aangeven, aanleggen, aanvoeren, aanklagen, aanslepen, apporteren, berokkenen, bevestigen, bijdragen, defereren, fineren, installeren, klikken, leggen, melden, opslaan, plaatsen, rapporteren, toevoegen, veranderen, verklikken, verraden, verschaffen, werven, wijzigen aanbrengen van andere melodie op klokkenspel = versteken aanbrengen van nieuw loopvlak op band = coveren aanbrenger – aanklager, deferent, klikspaan, sycofant, ver(klikker), verrader aanbrengst = aanbreng, verraad. aanbrieven = overbrengen, overbrieven aanbruisen = naderen aanbulderen = naderen, toebrullen aanbijten = verlokken aandacht – aanblik, acht, attentie, bekijks, belangstelling, gehoor, interesse, notitie, regard, studie, zorg aandachtig = attent, diligent, ernstig, nauwlettend, ongewoon, oplettend, opmerkzaam, rijpelijk, zorgvuldig aandachtig kijken = ogen, turen aandacht streepje = zinteken aandacht vestigen = attenderen, signaleren aandammen = aanvullen, ophogen aan de andere kant = daarentegen, echter, evenwel, tegenover aan bank in bewaring gegeven geld = deposito aan de beneden zijde = basaal aan de beterende hand = genezend, herstellend, reconvalescent aan de binnenkant – intern, inwendig aan de buikzijde = ventraal aan de buitenkant – extern, perifeer, uitwendig aan de dag leggen = attenderen, manifesteren aan de degen rijgen - doorsteken aan de dood voorafgaand = premortaal aan de drank = drankzuchtig aan de drank zijn – pimpelen, zuipen aandeel = actie, bijdrage, contingent, deel, effect, kwantum, lot, part, partij, participatie,port, portie, quotum, rantsoen, schare,waardepapier, (winst)uitkering aandeelbewijs = actie, effect aandeel hebben in iets = participatie aandeelhouder = actionair, actionaris, deelgenoot, participant, vennoot aandeel in de kosten van dijkonderhoud - hoefslag aandeel in de opbrengst = royalty, royaltie aandeel in de winst = dividend, tantième aandeel in dijkonderhoud = hoefslag aandeel van een toneel schrijver = rol aan de ene kant - enerzijds aan de gang = gaande aan de gang zijn – arbeiden, bezig, doende, lopen, werken aan de gestorven ziel gewijd = D.M.(S aan de hand - gaande aan de kant – langs, marginaal, terzijde aan de kant doen = afschaffen, opdoeken aan de ketting leggen - ketenen aan de klok trekken - luiden aan de kop = vooraan aan de kop staan - eerste aan de maat – flink, stevig aan de man brengen – slijten, verkopen aan de Midden-Rijn wonende - Ripuarisch aandenken = gedachtenis, herinnering, heugenis, souvenir aan de onderkant – basaal, onderaan aan de orde – actueel aan de orde zijnde - actueel aan de prijs - duur aan de riem doen - aanlijnen aan de rugzijde = dorsaal. aan de soort eigen - soortelijk aan de staart = achteraan aan de top = akro aan de uier trekken – melken aan de voet van - onderaan aan deze zijde van de Alpen = cisalpijns aan de zijde van - naast aan de zwier gaan - pierewaaien aandelen, uitgifte van = emissie aandiening - nmelding aandiepen = aanloden aan diggelen - gebroken aandikken = aankleden, aanvetten, chargeren, overdrijven, verzwaren aandoen – aanbinden, aandossen, aangorden. aanranden, aantasten, aansteken, aantrekken, aanzetten, (be)kleden, berokkenen, bezoeken, ontroeren, schokken, treffen, veroorzaken, voordoen aandoening – aanval, affectie, emotie, gevoel, hartstocht, kwaal, ontroering, ontsteking, reactie, reuma, smart, ziekte aandoening van een grote zenuw = heupjicht, ischias. aandoening van gewrichten = reumatiek aandoening van het middenrif = hik aandoenlijk = gevoelig, pathos, pathos, ontroerd, roerend, sentimenteel, teer, treffend, week, zielig aandoenlijkheid = gemoed aandossen = aandoen, aantrekken, kleden aandraaien = aanzetten, aansmeren, vastklemmen, vastdraaien, vastmaken, vastschroeven, wijsmaken aandragen = aanbrengen, aanvoeren, aansjouwen, bekommeren, berichten, heendragen, verklikken, verraden aandrager = opperman, verklikker aandrang = aanmaning, aansporing, afraden, bewegingdrang, dringen, druk, fut, impuls, instigatie, klem, lust, nadruk, nijd, nijging, pressie, prikkel, stuw(en), stuwing, uitroepen aandrang van bloed naar een orgaan - congestie aandrift – aansporing, begeerte, beweging, bezieling, drang, drift, elan, energie, fut, geestdrift, beweging, ijver, impuls, instinct, libido, lust, neiging, nijd, opwekking, opwelling, prikkel, roeping, stimulans, verlangen, vuur aandrift, dierlijke = instinkt aandrift van het ogenblik = impuls aandrijfmachine = motor aandrijven = aanjagen, aanporren, aansporen, aanstoken, aanvuren, aanzetten, hitsen, ophitsen, opruien, opstoken, presseren, talonneren aandrijver = animator, motor. stimulator aandrijving – aansporing, instigatie, rad, riem, snaar, wiel aandrijving van een schip - schroef aandrijving van een stoommachine = stoomketel aandrijvend = impulsief aandringen = aansporen, aanstuwen, aantonen, drukken, insisteren, knellen, manen, nopen, pramen, wijzen aandringer tot betalen - maner aandrukken - hechten, plakken, vastmaken aanduiden – aangeven, aantonen, aanwijzen, betekenen, designeren, index, markeren, omschrijven, openbaren, refereren , teken, uitdrukken, wijzen, zinspelen aanduiding = aanwijzing, distignatie, index, indicatie, markering, merk, naam, stempel, symbool, symptoom, teken, titel aanduiding in de scheikunde = arsenicum, bismut, xenon aanduiding = indicatie, merk, naam, stempel, teken, aanduiding op schepen = sch (Scheveningen), UK, (Urk), vl (Vlaardingen), ijm,(IJmuiden), KW,(Katwijk), Br, (Bruinisse) aanduiding op telegrammen = r.p., t.c., t.r. aanduiding van tegengesteldheid = in, on aanduiding van waterpeil = raai, kribbe, A.P. aanduiding van het miljoenenvoud = mega. aanduiding voor schepen = m.s., s.s. aandurven = lef, moed, ondernemen, tarten, wagen aanduwen = vastduwen, voortduwen aandweilen = schoonmaken aaneen = achtereen, aldoor, onafgebroken, ongescheiden, opvolgend, samenhangend, vast, verbonden aaneenaan = voortdurend aaneenbrengen = verenigen aaneendriegen = samenrijgen aaneengeschakeld = geregeld, nevengeschikt, samenhangend, sluitend, verbonden aaneengeschakelde rij = reeks, rits, serie aaneengesloten = compact, hecht, vast aaneengesloten kamers = suite aaneengesloten rij = gelid aaneengroeien = vastgroeien aaneenhaken = koppelen, verenigen aaneenhechten – lassen, lijmen, naaien, nieten, plakken, solderen, verbinden, verenigen aaneen hechting van twee stukken = las aan één kant = eenzijdig aaneenklevende massa = klont. aan een koeken = klonteren, samenplakken aan een rijgen = resemen, risten, vastmaken, verenigen aaneenschakeling = keten, reeks, rij, rits, serie aaneenschakeling van gelijksoortige voorwerpen = keten, ketting aaneenschakeling van ogenblikken = tijd aaneensluiten – verbinden, verenigen aaneensluitende reeks = serie aaneensluiting van fabrieken = trust. aaneensluiting van 3 landen = Benelux aaneensluiting van 10 landen = E.E.G. aaneen stoten = uitdenken, verstaan, verzinnen aaneen stuk - geheel aan één stuk door – constant, continu, onafgebroken, ononderbroken, steeds, voortdurend aaneenvast = voortdurend aaneenvoegen – lassen, verbinden aan elkaar = aaneen, tezamen aan elkaar verbonden - aaneen aanerven = (over)erven aanflansen - aanlappen aanflitsen = aanfloepen, branden, ontsteken aanfloepen = aanflitsen, (ont)branden, ontsteken aanfluiten = bespotten, toefluiten aanfluiting – afgang, bespotting, mislukking, schande, spot aanfok – kweek, kweken, opkweek aanfokken – aantelen, kweken, opfokken, opkweken, vermeerderen aangaan = aanbelangen, aanvaarden, beginnen, betreffen, bezoeken, ondernemen, ontbranden, ontgroenenn, ontmoeten, raken, regarderen, sluiten, tieren, treffen, vallen, veroorzaken aangaande = betreffende, inzake, nopens, omtrent, over, rakende, wegens aangaande de sterren = astraal aangapen = aankijken, aanstaren aangebedene = beminde, geliefde aangeboden geschenk – cadeau, presentje aangeboren = congenitaal, eigen, erfelijk, genuin, gegeven, infuus, ingeschapen, ingeworteld, naïef, natuurlijk aangeboren gave = aanleg, genie, knobbel, natuurlijk, talent aangeboren gave voor muziek = muzikaliteit aangeboren geschiktheid = predispositie aangeboren kaalheid = depilatie aangeboren zenuwzwakte = neuropathie aangeboren zwakzinnigheid = oligofrenie aangebouwde serre = veranda, waranda. aangebracht - aangegeven aangebrand = boos, kwaad, nijdig, toornig, vastgebakken aangebreide kousen = armelui, armen aangedaan – aangegrepen, bewogen, dingsig, droevig, geraakt, geroerd, geschokt, getroffen, ontdaan, ontroerd aangedikt – opgeklopt, overdreven aangeërfd goed = allodium aangegeven = aangebracht, belazerd, verraden aangegoten - passend aangegrepen - aangedaan aangehaald = geciteerd, vermeld aangehaald werk (afk.) = a.w., o.c. aangehaalde passage = citaat aangehaalde plaats = l.c. aangehecht = adnaat aangehouden (muz.) = tenuto aangehoudene = arrestant, gearresteerde aangehuwd – aangetrouwd, aanverwant aangeklaagde = beschuldigde, verdachte aangekomene - arrive aangeladen = aangeschoten, bezopen, dronken, lazarus, teut aangelegen = (aan)grenzend, belendend aangelegenheid = affaire, belang, beslommering, besogne, geval, gewicht, hoofdzaak, kwestie, zaak aangenaam – aantrekkelijk, aardig, agreabel, behaaglijk, blij, charmant, fideel, fijn, genoeglijk, genotrijk, gerieflijk, geschikt, geurig, gewenst, gezellig, goed, heerlijk, kneuterig, lekker, leutig, leuk, lief(lijk), lieftallig, mooi, ooglijk, plezierig, prettig, smakelijk, stralend, suaviteit, veilig, weldadig, welgevallig, welkom, zalig, zoet aangenaam bezig houden - amuseren aangenaam gelegen = welgelegen aangenaam heet - warm aangenaam klinkend = melodieus, welluidend aangenaam koele wind - zéfi(e), zefier aangenaam om te lezen = leesbaar aangenaam plezierig - plezant aangenaam riekende bloem = kamperfoelie aangenaam van ligging = welgelegen, riant aangenaam van smaak = heerlijk, lekker, verrukkelijk, zoet aangenaam warm - zoel aangename geur = aroma, balsem, odeur, parfum aangename gewaarwording = genot, genieting aangename ontvangst - welkom aangename rust – gemak, kalmte aangename streek - lustoord aangename temperatuur = warm aangename tijdsbesteding = lezen, spel, sport aangename verpozing = relax aan gene zijde = ultra aan gene zijde van de Alpen = transalpijns aangenomen = accept, accoord, adoptief, gesteld, verondersteld aangenomen houding = pose, stand aangenomen kind = pleegdochter, pleegkind, pleegzoon aangenomen maat = eenheid aangenomen naam - pseudoniem aangenomen onderstelling - hypothese aangenomen waterpeil = (N) A.P. aangenomen worden = passeren aan gepeupel eigen = plebejisch aangeplakte kennisgeving = plakkaat aangepunt houtje = pin, (tent)haring aangeraakt – aangeroerd, aangestipt, touche aangeraden = geadviseerd, geraden aangerichte tafel - dis aangeroerd - aangeraakt aangeschoten – aangeladen, dronken, geraakt, gewond, teut, tipsy, zat aangeslagen = beschadigd, boos, gehavend, geraakt, kwaad, nijdig, onthutst, ontmoedigd, verslagen, versuft, uitgeput aangeslibd – aangespoeld, alluviaal, divuviaal aangeslibd eiland = alluvie, kwelder, (riet)gors, schor, tombolo aangeslibd land = alluvie, alluvium, (riet)gors, kwelder, schor(re) aangeslibd nes = gors aangespen – aandoen, bevestigen, gespen, klaarmaken, omdoen, toerusten, uitrusten, vastbinden, wapenen aangesteld = benoemd aangesteld beschermer - voogd aangestoken = aangetast, besmet, geïnfecteerd, ontvlamt aangestorven = geërfd aangetast = aangevreten, verweerd aangetekend = genoteerd, recommandé aangetekende kennis - notitie aangetroffen - gevonden aangetrouwd – aangehuwd, behuwd, geparenteerd, vermaagschapt, verwant, aangetrouwd familielid = schoondochter, schoonmoeder, schoonvader, schoonzoon, schoonzuster, zwager aangeven = aanduiden, aangifte, aanreiken, bekendmaken, bepalen, langen, melden, overgeven, reiken, tikken, verraden, wijzen aangevallene - slachtoffer aangeven – aanbeuren, aanbrengen, aanreiken, aanstippen, aanwijzen, afbakenen, bekendmaken, denonceren, langen, markeren, melden, omschrijven, overreiken, reiken, tikken, toereiken, traceren, verraden, wijzen, aangeven van de tonen = solfegiëren, solmi(s)eren aangever - verrader aangeving – aangifte, verraad aangevoerd argument = allegatie aangevoerde stelling = allegatie aangevreten - mottig aangevuld – voldaan aangewassen grond = gors, kardoes, kwelder, schor, nes aangewezen = geschikt, aangeduid aangewit = dronken aangewonnen goed = comparatum aangezet = gekruid, gewet, verbonden aangezicht = facie, bakkes, gelaat, mond, smoelwerk, snuit, toet, tronie aangezicht (Barg.) - porem aangezichtskramp = tic aangezichtsverlamming = prosoplegia aangezien = daar, derwijl, doordat, nu, omdat, terwijl, vermits aangieten = begieten, besproeien aangifte = declaratie, kennisgeving, opgave, verklaring aangieten = begieten, besproeien aangifte ingekomen goederen = inklaring. aangluipen – beloeren, valskijken aangluren – bekijken, loeren aan God, de Opperste en Grootste = D ,O, M, aan God gewijde = anathema aangooien = toewerpen aangorden = beginnen, bevestigen, klaarmaken, omdoen, toerusten, uitrusten, vastbinden, wapenen aangrenzend = aanpalend, adjacent, belendend, naburig aangrenzend land - buurland, nabuur aangrijpen – aannemen, aanpakken, aanpikken, aantasten, aanvallen, aanvatten, beetpakken, beroeren, ontroeren, pakken, treffen, vastgrijpen aangrijpend = aandoenlijk, navrant, (ont)roerend, pakkend, treffend aangrijpende gebeurtenis – drama, scene tragedie, treurspel aangroei = aanwas, toename, uitbreiding aangroeien = aanhechting, aanhopen, aanwassen, toenemen, uitbreiden, versterken, wassen aangroeisel = incrementum, uitwas. aangroei werende verf = antifouling aan gruzels - stuk aanhaalster - stoeipoes aanhaken – aanpikken, enteren, hechten, pen, samenvoegen, vastmaken aanhalen = aaien, aanrijgen, aantrekken, allegeren, bellegeren, citeren, flemen, liefkozen, strelen, strengen, vleien aanhalig – liefdoend, vleiend, vleierig aanhalig en aantrekkelijk meisje = stoeipoes aanhaling = allegaat, allegatie, citaat, streling aanhaling uit een geschrift = allegaat, citaat aanhang – fractie, gevolg, helpers, partij, sekte, sleep, volgeling aanhangbriefje = label aanhangen – aankleven, belijden, beminnen, bevestigen, geloven, hechten, toevoegen, volgen, vastplakken, vastkleven, vastkoppelen, vastzetten, vergezellen, aanhangend = aanklevend, adherent aanhanger = acoliet, adept, apostel, bewonderaar, discipel, fan, helper, leerling, medestander, supporter, trawant, volgeling, voorstander aanhanger der Stuarts = Tory. aanhanger van afzonderingspolitiek = isolationist aanhanger van Arius = Ariaan aanhanger van atoomtheorie = atomist aanhanger van bepaalde kunstrichting = realist. aanhanger van Christian Science = scientist aanhanger van Gomaris = Gomarist. aanhanger van het realisme - realist aanhanger van de Islam = Islamiet aanhanger van koningshuis = monarchist aanhanger van noodwendigheidleer = determinist aanhanger van Oranje = orangist aanhanger van persoonlijke God = theïst. aanhanger van sekte = anabaptist, Ariaan, baptist, chiliaast, collegiant, mennoniet, mormoon, sektaris, sektariër, gomarist aanhanger van Vlaamse beweging = flamingant aanhanger van voetbalclub = supporter aanhanger van yogaleer = yogi aanhangig = onafgedaan, onbeslist aanhangig maken – aanbrengen, aankaarten, aanhangigheid = litispendentie aanhangig maken = aanbrengen, aankaarten aanhangingskracht = adhesie aanhangsel = addendum, appendix, bijlage, bijvoegsel, supplement, toevoegsel aanhangsels = addenda aanhangsel bij lagere dieren = tentakel aanhangsel bij neteldieren = tastdraad Aanhangsel Koran = soenna aanhangsel (muz.) = coda aanhangsels - addenda aanhangwagen – bijwagen, oplegger, tender, trailer, trekker aanhankelijk = gehecht, (toe)genegen, trouw, verknocht aanhankelijkheid = trouw aanharken – aanklauwen, bijeenharken aanhebben van kleding – dragen, aanhechtbriefje = duplicaat, etiket, label, plakadres aanhechten – aanbakken, aanlappen, aanvoegen, samenvoegen, vastmaken, verbinden aanhechting – aangroeiing, annexatie, appositie aanhef = aanvang, begin, introïtus, inzet, preambule, start aanheffen – aanvangen, beginnen, starten aanhef (Muz.) = intonatie aanhef van een brief = L.S., B. L. aanhef van een rede = exordium aanhef van studentenlied = lo aanheften = aanhechten aanhelen - aanaarden aan het boveneinde - bovenaan aan het branden brengen – aanmaken, aansteken aan het einde – achter, achteraan, laatst, aan het hart gaan - spijten aan het hoofd van de rij – koploper, voorop aan het licht brengen – aan(tonen) aan het oog onttrekken – maskeren, verbergen aan het roer staan - sturen aan het slot = s.f., if aan het werk – bezet,bezig, doend, druk aanhitsen = aanschenden, aanvuren, ophitsen, opjagen, opruien, (op)stoken, opzetten aanhitser – instigator, ophitser, (op)stoker, aanhitsing = alle, hop, hup, instigatie, kom, toe, tsa, vooruit aanhoorder = luisteraar, toehoorder aanhopen – aangroeien, toegroeien, toenemen aanhoren - beluisteren, luisteren, opletten, toehoren, verhoren, waarnemen aanhorig = behorend aanhoud = kalk, rustplaats aanhoudelijk – steeds, voortdurend aanhouden = aansturen, arresteren, behouden, doorgaan, drammen, duren, gestadig, gevangennemen, opbrengen, oppakken, stoppen, tegenhouden, uitstellen, vatten, volharden, volhouden, voortbranden, voortduren, voortzetten aanhoudend – aldoor, altijd, altijddurend, altoos, constant, continu, continuo, eeuwig, gedurig, gestaag, gestadig, onafgebroken, onophoudelijk, ostinato, staag, steeds, telkens, voortdurend aanhouder – doorbijter, doorzetter. volhouder, aanhouding = arrestatie, uitstel aanhouding door politie - arrest aanhoudingsteken = (muz.), fermate aanhuwen = vermaagschappen aan iedereen vertellen – rondbazuinen, rondkletsen aanjaagpomp = booster aanjagen – aandrijven, aanhitsen, aanrijden, aansporen, aanstoken, aanvuren, aanzetten, drijven, veroorzaken, voortdrijven aanjagen van schrik = beangstigen, intimideren aanjagend = opwindend aanjager – booster, compressor, waaier, zuigerpomp, aanjuichen – bejubelen, toejuichen aankaarten - aansnijden aankalken = aantekenen, beboeten, opschrijven aankanten = verzetten, tegenkanten aankeffen – aanblaffen aankerven = aantekenen aankijken – aanblikken, aangapen, aangluren, aanturen, aanzien, afwachten, overdenken, verdenken aanklacht = aantijging, accusatie, beschuldiging, betichting, denunciatie, requisitoir aanklagen = accuseren, bek - endmaken, beschuldigen, betichten, verklikken, vervolgen aanklager – aanbrenger, beschuldiger aanklampen = aanhangen, aborderen, accosteren, attacheren, benaderen, enteren, praaien, vasthaken, vastkleven, vastmaken, vastpakken aanklauwen - aanharken aankleden = aandoen, inrichten, stofferen, uitdossen, uitrusten aankleding - stoffage aankleven = aanhangen, attacheren, plakken, vasthechten, vastkleven, vastmaken aanklevingskracht - adhesie aanknagen = aantasten aanknopen – aanbinden, aanpappen, aanvangen, aaneenschakelen, beginnen, entameren, toevoegen, vastknopen, vastmaken, verbinden aanknopen bij - inhaken aanknoping - vasthechting aankoeken = vastzetten aankomeling = aspirant, beginneling, beginner, jongeman, nieuweling, halfwas aankomen = aanlanden, aanraken, arriveren, belanden, bereiken, betasten, bezoeken, finishen, grenzen, groeien, herstellen, naderen, neerkomen, raken, stranden, terechtkomen, toenemen, treffen, verdikken, verkrijgen, verschijnen aankomen drijven - aanspoelen aankomend = aanstaand, halfvolwassen, jong, opgroeiend, toekomstig aankomend arbeider = halfwas aankomend schepeling = (bij) zeuntje aankomende hulp = halfwas aankomende schepeling = (bij)zeuntje aan komen drijven - aanspoelen aankomen van vliegtuigen - landen aankomst – aantocht, beëindiging, bestemming, einde, finish, nadering aankomstlijn – eindstreep, finish, meet aankomstruimte - hal aankondigen – aandienen, aanzeggen, adverteren, annonceren, bekendmaken, bieden, melden, omroepen, profeteren, voorspellen, voorzeggen aankondiger – heraut, inleider, omroeper, voorloper, voorspeller aankondiging = aanzegging, advertentie, annonce, annunciatie, bekendmaking, convocatie, kennisgeving, profetie, voorspelling aankondiging van het angelus = pardoenen aankoop – aangekochte, aanschaf, aanschaffing, afname aankoopsom –aankoopbedrag, (koop)prijs aankopen - aanschafen, werven, verwerven aankoppelen = inschakelen, vastmaken, verbinden aankoteren = aanporren, aankweken, aanteelt, bevorderen, cultiveren, ontwikkelen, opleiden, oppoken, telen, versterken aankrammen – nieten, vastmaken aankruisen – aanduiden, merken aankuieren – lopen, stappen, wandelen aankweek = cultuur, teelt, verbinden aankweken = aanteelt, aantelen, bevorderen, cultiveren, (op)fokken, opleiden, voeden aankweken van zijderupsen = zijdeteelt aankwispelen – aaien, strelen, vleien aanlachen – bekoren, toelachen aanlanden = (aan)belanden, aanslibben, aborderen, terechtkomen aanlappen = aansmeren aan lager wal - verlopen aan land gaan = debarkeren, ontschepen aanlanden – aankomen, aanslibben, bezoeken, terechtkomen aanlandig = landwaarts aanlanger = handje aanlappen – aanflansen, aanhechten, aansmeren aanlassen - aanzetten, toevoegem, vastmaken aanleg = aard, begaafdheid, geschiktheid, bouw, erfelijkheid, gave, genie, instantie, karakter, karaktertrek, kiem, natuur, neiging, oogmerk, talent, toeleg aanleg van nature = dispositie, gave, karakter, talent aanleg hebbend = aangelegd. aanleggen – aanboeten, aanbrengen, aanstellen, inlaten, maken, meren, mikken, pauzeren, pleisteren, richten, stoppen, verdunnen, vastmaken aanleggen aan de kade - meren aanleggen (het........) = mikken, rooi aanleggen (jur.) = eiser aanleggen met geweer - richten aanleggen van loopgraven = sapperen aanleggen van schepen - afmeren aanlegkosten = steigergeld, walgeld aanleglasten = steigergeld aanlegplaats = embarcadère, haven, hoofd, ka, kaai, kade, pier, steiger, stelling, wal aanlegsteiger = landingsplaats aanleidende oorzaak = aanleiding aanleiding = aanstichting, beweegreden, drijfveer, gelegenheid, grond, motief, oorzaak, reden aanlengen = verdunnen aanlenging - verdunning aanleren -onderwijzen aanleunend = proclitisch aanleuning = proclisis aanlevering - bezorging aanlichten = aanbleken, aanbreken, beginnen aanligbed = divan aanliggend = (aan) grenzend, belendend aanlijmen = aanpraten, bevestigen, oploop, toeloop, vasthechten, vastmaken, verbinden aanloden = aandiepen aanlokkelijk – aanminning, aantrekkelijk, begeerlijk, bekoorlijk, betoverend, bevallig, engageant, lokkig, verleidelijk, verlokkelijk aanlokken = begeren, bekoren, aantrekken aanlokkend = engageant, lokkig aanloop = begin, bestormingbezoek, inleiding, instuif, oploop, raam, taster, toeloop, visite, voorbereiding aanloop tot vertrek = start aanloop van gasten - bezoek aanlopen – belopen, bezoeken, binnenvaren, duren, kleuren, starten, versnellen aanlijmen = aanpraten, bevestigen, vasthechten, verbinden aanmaak = fabricage, productie, vervaardiging aanmaakhout = kachelhout aanmaken – aanbouwen, bereiden, fabriceren, gereedmaken, klaarmaken, ontsteken, produceren, toebereiden, vervaardigen aanmaken van sla - fatigeren aanmanen = aansporen, opwekken, raden, sommeren aanmaning = aansporing, geschrift, herinnering, protest, sommatie, verzoek, verwittiging aanmars - aantocht aanmatigend = arrogant, brutaal, driest, eigendunkelijk, eigengerechtigd, eigengereid, eigenmachtig, hoogmoedig, insolent, laatdunkend,vermoedig, opretentieus, trots, vermetel, verwaand, waanwijs aanmatigende eis = pretentie aanmatige verwaandheid - arrogantie aanmatiging = arrogantie, eigendunk, hoogmoed, laatdunkendheid, pedanterie, praats, pretentie, trots, usurpatie, waan aanmelden = aandienen, aankondigen, bekendmaken, inschrijven, opgeven aanmelding - aandiening aanmengen – aanroeren, toebereiden aanmeren - vastleggen aanmerken = afkeuren, noteren, remarqueren aanmerkelijk = aanzienlijk, belangrijk, considerabel, fiks, flink, fors, geducht, groot, sterk, zeer aanmerking – afkeuring, annotatie, bedenking, glosse, kritiek, noot, opmerking, opmerkzaamheid, tegenwerking aanmerkingen maken - vitten aanmeten = maat nemen, aanmatigen aanminnig = aanlokkelijk, aantrekkelijk, aanvallig, beeldig, bekoorlijk, beminnelijk, bevallig, innemend, knap, lief, liefelijk, lieflijk, lieftallig, mooi aanminnig (muz.) = venuste aanminnigheid = douceur aanmodderen – aanrommelen, knoeien, prutsen aanmoedigen = aansporen, aanvuren, aanwakkeren, aanzetten, animeren, bemoedigen, encourageren, inspireren, opwekken, opzetten opzwepen, prikkelen, stijven, stimuleren, stoepen, supporteren aanmoediger – animator, fan, supporter, aanmoediging – aansporing, beloning, couragement, encouragement, hup, opwekking, prijs, toevoegen, versterken aanmonding = embouchure aanmonsteren = aanwerven, enroleren, dienstnemen, werven aannaaien = bedotten, bedriegen,beduvelen, vasthechten, wijsmaken aannagelen – hechten, spijkeren, vastzetten aannemeling = proseliet aannemelijk = acceptabel, admissibel, bevattelijk, billijk, gegelooflijk, geldig, geloofwaardig, plausibel, redelijk, valabel, waarschijnlijk aannemelijkheid = plausibiliteit aannemen = aanpakken, aangrijpen, aanpakken, aanvaarden, aanvatten, accepteren, achten, adopteren, affiliëren, beginnen, beweren, erbarmen, geloven, nemen, onderstellen, ontfermen, ontvangen, overnemen, stellen, supponeren, toelaten, toetasten, veronderstellen aannemen van kinderen - adopteren aannemen v. e. lichaamstand = pose, poseren aannemer = bouwer aannemersfirma - bouwbedrijf aanneming = adop(ta)tie, geloof aanneming van een kind = adoptatie, affilatie aan oog onttrekken = maskeren aanpak – begin, tactiek, beleid, nethode, , aanvatten, behandelen, nemen, overnemen aanpakken – aangrijpen, aannemen, beginnen, behandelen, (in)grijpen, ontvangen, (be)straffen, toetasten (aan)vatten aanpakkertje = pannenlap aanpalen = aangrenzen aanpalend = aangrenzend, belendend aanpappen – aanknopen aanpassen – aansluiten, aarden, accommoderen, adapteren, assimileren, bijstellen, gewennen, regelen, richten, schikken, voegen, wennen aanpassing = accommodatie, adaptatie, assimilatie aanpassingsvermogen = accommodatievermogen aanpikken – aanblessen, aangrijpen, aanhaken aanplakbiljet = affiche, plakkaat, poster aanplakbord - reclamebord aanplakken – aankleven, afficheren, lijmen aanplakzuil - reclamezuil aanplant = cultuur, kebon (Ind.), kweek, plantage, teelt aanplanten – cultiveren, kwaken, telen, vermeerderen, vernieuwen aanplanting – cultuur, kweek aanporren – aandrijven, aansporen, aanvuren, aanstoten, aanzetten, manen, opwekken, talonneren aanpoten – aanpakken, doorwerken aanpraten = suggereren aanpresenteren - aanbieden aanprijzen = aanbevelen, aanraden, loven, ophemelen, progageren, recommanderen aanprijzing = aanbeveling, advertentie, reclame, recommandatie aanpunten – (aan)scherpen, slijpen aanraden = aanbevelen, aanprijzen, adviseren, beroeren, recommanderen aanraken = aankomen, aanroeren, aanvoelen, beroeren, (be)tasten, (be)voelen, toucheren aanraking – aai, betasting, contact, duw, klopje, kneep, omgang, relatie, streling, tast, tik, touché, voeling aanraken = opruimen, schoonmaken aanrakken - opruimen, schoonmaken aanranden – aanvallen, belagen, benadelen, benaderen, krenken, onteren, overvallen, schaden, schenden aanrander = belager, eerrover, overvaller, schender aanranding – aanslag, eerroof, inbreuk, schennis, overval aanrecht – gootsteen, rechtbank aanrechten = opdienen, opdissen, werkblad, werkplaat aanrechtkamer = pantry aanrechttafel - dressoir aanreiken – aangeven, afgeven, bezorgen, langen, opgeven, (over)geven, overhandigen, overreiken, reiken, schenken, toesteken aanrekenen – (ver)wijten aanrichten = berokkenen, stichten, veroorzaken aanrijden – aanjagen, africhten, botsen, rammen aanrijding = botsing, ongeluk aanrijgen – aanhalen, aanrissen, aanritsen, enfileren, vastmaken, vastsnoeren aanrijpen – groeien, ontwikkelen aanrit = charge aanritsen = rijgen aanroep = halt, hallo, hela, hé, ho, stop, werda aanroepen – bezweren, bidden aanroepen van schepen = praaien aanroeping = appel, invocatie aanroeping der goden = epiclese, gebed, invocatie. aanroepingen = litanie aanroeren – aanmengen, aanraken, aanstippen, gewagen, melden, raken, reppen, treffen, vermelden aanroering = aandoening aanrommelen – klooien, klungelen, knoeien, (aan)modderen,otteren, prutsen, aanrukken = aansnellen, brengen, naderen aanrijding = botsing, ongeluk aanrijgen = enfileren aan de rugzijde = dorsaal aanschaf = investering, koop aanschaffen = aankopen, (in)kopen, verwerven, voorzien aanschaffer - kopr aanschaffing - aankoop aanschellen = aanbellen, bellen aanschenden = aanhitsen, aanranden, aantasten, bestoken, opstoken aanscherpen – aanpunten, aanwettenslijpen aanschieten – aansteken, aantrekken, raken, toesnellen, treffen aanschijn = aangezicht, gelaat, gezicht, uiterlijk aanschijnen = beschijnen, bestralen, verlichten aanschouw = overweging aanschouwbaar - zichtbaar aanschouwelijk = duidelijk, levendig, openlijk, ostensief, schilderachtig, visueel, zichtbaar aanschouwen = aanzien, aanstaren, bewonderen, (be)zien, bekijken, aankijken, gadeslaan,opmerken, opnemen, gadeslaan, waarnemen aanschouwer – kijker, toeschouwer aanschrappen - merken aanschrijden – naderen, voortgaan aanschrijven = achten, bevelen, noteren, opdragen, oproepen,opschrijven, optekenen, schatten, toerekenen aanschrijving = bevel, brief, convocatie, geschrift, mededeling, oproep aanschroeven - vastmaken aanschuieren - schoonmaken aanschuiven – aantreffen, bijzitten aansjokken - aansukkelen aansjorren – aantrekken, vastbinden, vastmaken, vastsjorren, verbinden aansjouwen - aandragen aanslaan = aanvaarden, bekeuren, groeten, axideren, salueren, schatten, starten, taxeren, treffen, vastspijkeren, waarderen aanslaander = likrol aanslaan van een hond – blaffen aanslaan van een motor - starten aanslag – aanranding, aanval, acciacamento. belastingschuld, bezinksel, doodslag, geklots, korst, mikken, misdaad, moordpoging, neerslag, overval, plan, raid, schatting, taxatie, toeleg, geklots, touché aanslag op metalen = roest. aanslag op planten = meeldauw aanslag van pianist = toucher. aanslag van een vlam = roet aanslagregister = kohier. aanslepen = aanbrengen, aanzeulen aansleuren - slepen aanslibben – aanspoelen, aanslibbing – aanwas, gors, hop, nes, schors, wad, zie aangeslibd land aanslijken = aanbaggeren aanslijpen = scherpen aanslingeren - starten aansluiten – aanpassen, doorgaan aansluitend - later aansluiting – contact, lidmaatschap, verbinding, vereniging, voortzetting aansluitdoos voor een stop = stekker aansluiting aan hogere religieuze orde = aggregatie aansmeren – aandraaien, aanmakelen, opsolferen, vastleggen, verkopen aansnellen - aanrukken aansnijden = aanbreken, aankaarten, beginnen, entameren aanspannen – bevestigen, samenspannen, vastmaken, verenigen aanspoelen – aanslibben, (aan)stranden, aanspoeling = aanslibbing, slib aansporen – aanjagen, aandrijven, aandringen, aanmanen, aanmoedigen, aanporren, aanvuren, aanzetten, animeren, drijven, inspireren, instigeren, manen, motiveren, nopen, opporren, opjagen, opjutten,opporren, opruien, opwekken, opzwepen, porren, pressen, prikkelen, pushen, stimuleren, talonneren aansporing – aandrift, adhortatie, alla, allo, hup, instagnatie, oproep, opwekking, prikkel, stimulans, stimulus, toe, tsa aanspraak = claim, eis, gezelschap, omgang, optie, pretentie, recht, rechtsgrond, rede, vordering aanspraak maken op iets – bedingen, claimen, eisen, pretenderen, reclameren, vorderen aanspraak maker = pretendent aansprakelijk = gehouden, responsabel, schuldig, verantwoordelijk, verbonden aanspreekbaar - toegankelijk aanspreeknaam van een papegaai = lorre aanspreektitel – amice, dominee, eerwaarde, excellentie, majesteit, meneer, mevrouw, mijnheer, pastoor, rabbi, sire, ue(d), ZE, aanspreektitel van een joods geestelijke = rabbi aanspreken = aanbreken, aborderen, accosteren, betitelen, entameren, manen, preconiseren aanspreken met jij = tutoyeren. aanspreker – aanzegger, doodbidder, kraai, lijkbidder, nodiger aanspreking = excellentie, juffrouw, majesteit, meneer, mevrouw, Sire, eerwaarde, eminentie aansporing = aandrang, prikkel, stimulans. aanstaan = aandringen, aanhouden, behagen, bevallen, draaien, lijken, openstaan aanstaand – (aan)komend, eerstkomende, toekomnd aanstaande = a.s., E.K., E.V., beminde, dichtbij, fiancé(e), galant, in spe, komende, nabij, toekomstig, verloofde aanstaand zijn - komen aanstalte = preparatief aanstalten = begin, toebereidselen, voorbereidingen. aanstappen – aanbenen, opschieten aanstaren – aanblikken, aangapen, aanschouwen, aanturen, bekijken, bewonderen ansteekkoord - lont aanstekelijk = besmettelijk aanstekelijke ziekte - epidemie aansteken = aandoen, aanschieten, allumeren, besmetten, infecteren, ontsteken, opsteken aansteker = lighter aanstellen - aanwijzen, benoemen, overdrijven, posteren aansteker = lighter aanstellen – aanleggen, aanwijzen, benoemen, inrichten, installeren, overdrijven, plaatsen, posteren aansteller = komediant, kwast, lastgever, malloot, poseur, stimulant, uitslover aanstellerig = gemaakt, gekunsteld aanstellerig – bekakt, gemaakt, kleinzerig, nuffig, verdreven aanstellerig meisje - nuf aanstellerig mens = gekkerd, malloot aanstellerij = aanstelleritis, affectatie, bluf, cabotinage, frats, gemaaktheid, komedie, kuur, mallotigheid, pose, scherts, snobisme, vertoon aanstelling = benoeming, installering, nominatie aanstelster – nuf aansterken – beteren, herstellen aansterven = erven aanstevenen - aanzeilen aanstichter - veroorzaker aanstichter = bewerker, (lat)auctor, muiter, opruier, provo, raddraaier aanstichting = initiatief aanstippen = aangeven, aanroeren, aanstrepen, aanvoeren, aanwijzen, afstrepen, pointeren, toucheren, vermelden aanstoken – aandrijven, aanjagen, aanvuren, aanwakkeren, aanzetten, fomenteren, ophitsen, opruien, opstoken, verergeren aanstoker = aanhitser, aanzetter, muiter, ophitser, opruier, opstoker, raddraaier, agitator aanstoker tot oproer – muiter, raddraaier aanstonds – aldra, alras, binnenkort, dadelijk, direct, dra, eerlang, gauw, meteen, onverwijld, ras, spoedig, straks, temee, temet, terstond, weldra, zo aanstoot = ergernis, ontstemming, schandaal aanstoot geven of nemen - choqueren, ergeren, onzedelijk, shockeren aanstoot gevend - ergerniswekkend, indecent, onbetamelijk, ondegelijk, onfatsoenlijk, onzedelijk aanstoppen - opvullen aanstotelijk = choquant, ergerlijk, kwetsend, onbehoorlijk, onbetamelijk, onzedelijk, scandaleus, schandalig, schandaleus, shocking, stuitend aanstoten – botsen, porren, proosten aanstotend = aangrenzend, aanpalend aanstrepen – aanstippen, merken, tekenen, turven aanstrijken – dichtsmeren, toevoegen aanstuiven - aanstormen aan stukken - gebroken aanstuwen - aandringen aantal – dosis, getal, gros, hoeveelheid, kwartet, menigte, partij, quantum, reeks, stel, tal, veelheid aantal apostelen = twaalf aantal behaalde punten = score aantal gedrukte boeken - oplage aantal huizen -blok aantal mensen – koppel, paar aantal militairen – troep, eenheid aantal schepen - vloot aantal slipjachthonden - meute aantal stuks vee - kudde aantal te drukken exemplaren – editie, oplage aantal aantal van drie - trio aantal van een uitgave - oplage aantal van twaalf - dozijn aantal vogels – vlucht, zwerm aantal zangers - koor aanstoot geven of nemen- choqueren, ergeren, ergerniswekkend, indecent, ondegelijk, onfatsoenlijk, onzedelijk, ontstemmen, shockeren aanstoot verwekken = shockeren aanstotelijk = choquant, ergernis, ergerlijk, kwetsend, onbehoorlijk, onbetamelijk, onzedelijk, shocking, scandaleus, stuitend, aanstoten = porren aanstotend = aangrenzend, aanpalend aanstrepen = merken, tekenen aanstrijken = bedekken, toevoegen aantal = dosis, gros, hoeveelheid, kwantum, menigte, partij, portie, quantum, stel, tal, verschot aantal apostelen = twaalf. aantal balen koffie = (frans) filièere. aantal behaalde punten = score aantal bijeen horende voorwerpen = stel aantal bij elkaar behorende zaken = groep, klasse, paar, set, stel, verzameling aantal bij elkaar gebonden voorwerpen = bundel, pak aantal monsters = monsterboek, staalboek, staalkaart, stalenboek aantal op elkaar geplaatste voorwerpen = stapel aantal pagina's = katern. aantal stemgerechtigde = quorum aantal te drukken exemplaren = druk, editie, oplaag, oplage aantal trillingen = frekwentie, frequentie. aantal van 8 of 10 schoven = stuik aantal vellen papier = rien aantal voertuigen = file, colonne, wagenpark aantal voertuigen getrokken door een ander = trein aantal voorwerpen = bundel, pak, stel aantal, wat het = betreft = numeriek aantasten – aandoen, aangrijpen, aanknagen, aanschenden, aanvallen, aanvatten, aanvreten, bekladden, belasteren, beschadigen, corroderen, wegbijten, aantasting = aanval, corrosie, inbreuk, uitval antasting door vocht – bederf, roest, rotting, weer aanteelt – aanfok, vermeerdering aantekenboekje = agenda, memoriaal, notitieboekje, zakboekje aantekenboek van vracht = consigne aantekenen = boeken, noteren, ondertrouwen, opschrijven, registreren aantekening = afkeuring, annotatie, krabbel, noot, nota, notitie, notulen, ondertrouw, punt, registratie, voetnoot aantekening op telegrammen - rp aantekening van behaalde punten = score aantekeningen - notulen aantekeningen maken – noteren, notuleen aantelen – (aan)fokken, (aan)kweken, vermeerderen, verwekken aantijgen = aanwrijven, betichten, beschuldige,n, verwijten aantijging = beschuldiging, betichting, insinuatie, laster verwijt aantikken – (aan)raken, groeten aantocht – aankomst, aanmars, nadering aantonen = aanduiden, aanwijzen, aanzien, bewijzen, blijken, demonstreren, staven, uitwijzen aantonend = indicatief aantonende wijs - indicatief aantoonbaar – bewijsbaar, zichtbaar aantreden – bijeenkomen, naderen, ontmoeten, verzamelen aantreffen = vinden, ontmoeten, tegenkomen aantrekkelijk = aanlokkelijk, aanminnig - appetijtelijk, attractief, begeerlijk, bekoorlijk, boeiend, charmant, flink, gevoelig, goed, innemend, knap, leuk, mooi, ooglijk, riant, smakelijk aantrekkelijk meisje - stoeipoes aantrekkelijkheid – attrctie, charme, luister, opschik aantrekken = aandoen, aandossen, aanhalen, aanlokken, aanschieten, aanschuiven, aansjorren, aanzetten, bekoren, dichten, toedoen aantrekking – bekoring, adhesie, attractie, cohesie aantrekkingskracht = adhesie, sex-appeal aantrekkingskracht op het andere geslacht = sex-appeal aantrekkingskracht van deeltjes van een stof = cohesie, coherentie aanturen – aankijken, aanstaren aan twee zijden tegelijk - bilateraal aantijgen = aanwrijven, beschuldigen aanvaardbaar – aannemelijk, acceptabel, allouabel, billijk, redelijk aanvaard – erkend, geaccepteerd, ingeburgerd aanvaarden – aangaan, aanminnig, aannemen, accepteren, erkennen, krijgen, ondernemen, ontvangen, slikken, toelaten aanvaarding - aditio, agrement aanvaarding van een nalatenschap = aditio aanval = aandoening, aanslag, aantasting, anvechting, acces, agressie, amok, attaque, charge, insult, offensief, overval, raid, stormloop, strijd, tacle, vlaag aanvallen – aangrijpen, aanranden, aantasten, aanvallen, aanvechten, ageren, beklagen, bestoken, bestrijden, overrompelen, plempen, tackelen aanvallend - offensief aanval van bewusteloosheid = stuip aanval van hartzwakte = collaps aanval van razernij (Ind.) - amok aanvallen = aanranden, aangrijpen, aantasten, attaqueren, belagen, bestoken, bestormen, bestrijden, chargeren, incrimineren, overvallen, plempen, rampokken aanvallend = agressief, offensief aanvaller = agressor, belager aanvaller (voetbal) - spits aanvallig = aanminnig, bekoorlijk, bevallig, innemend, lief(tallig), lieflijk, vrijpostig aanvalsdrift - agressie aanvalsfase = bestorming aanvalsmiddel = angel, wapen aanvalswapen - tank aanval van razernij - amok aanvang = aanhef,afreis, begin, kiem, oorsprong, start aanvangen – aanheffen, beginnen, ingaan, ondernemen, starten aanvanger = beginneling aanvankelijk = eerst, oorspronkelijk aanvangsletter = initiaal aanvangspunt – beginpunt, start aanvangsstadium = begin aanvaren – binnenlopen, botsen, raken, overvaren, rammen aanvaring – botsing, conflict, discussie, ongeluk, aanvatten – aangrijpen, aannemen, aanpakken, tpakken, aantasten, bebeginnen, starten aanvattertje = pannenlap aanvechtbaar – betwistbaar, discutabel aanvechten – aanvallen, bestrijden aanvechting = aandrift, begeerte, bekoring, bestrijding, lust, neiging, verleiding, verzoeking aanvegen – aanschuieren, reinigen, schoonmaken aanverstorven = geërfd aanverwant = aangehuwd, bijeenhorend, eigen, familie (lid), (ver)maag(schap) aanverwantschap = adfinitas, zwagerschap aanverwanten van moederszijde = Cognaten, Spillemagen aanvetten - aandikken aanvoegen = verbinden aanvoegende wijs = conjunctief, subjunctief aanvoegsel = appendix, nawoord, supplement aanvoelen – aanraken, begrijpen aanvoeling = advectie, intuïtie aanvoer = advectie, leiding, pijp, toevoer aanvoerbuis - pijp aanvoeren = aanbrengen, adstrueren, bevelvoeren, besturen, commanderen, hoofd, leiden, staven, toevoeren aanvoerder = baas, belhamel, bevelhebber, captain, chef, commandant, doge, dux, hetman, hoofd, hoofdman, landsheer, leider, overman, overste aanvoerder der Argonauten = Jason aanvoerder der Kozakken = hetman aanvoerder van Italiaanse huursoldaten = condottieren aanvoeren ( jur) - sustineren aanvoerder (Indon) = panglima aanvoeren – aanbrengen, aandragen, adstrueren, besturen, beweren, leiden, leveren, staven, sustineren, toevoeren aanvoering = bevel, commando, leiding, opperbevel aan voorbij zien - negeren aanvraag = verzoek aanvraagbiljet - formulier aanvragen – bestellen, verzoeken aanvreten = aantasten, verweren. uitbijten aanvreting – arrosie, vraat aanvriezen = aanbakken aanvullen – aandammen, completeren, plempen, suppleren, toevoegen, vermeerderen, vervolledigen aanvullen van de dakbedekking = lateren aanvullend = additief, additioneel, bijkomend, complement, supplementair, suppletoir, toevoeging, toevoegsel aanvullend deel = complement aanvullend (recht) = regelend aanvulling - amplificatie, bijlage, bijvoegsel, suppletie, toevoegsel, vervollediging aanvulling tot 90° = complement aanvulling tot 180° = supplement aanvulling van paarden = remonte aanvulsel = supplement aanvuren – aanblazen, aandrijven, aanhitsen, aanjagen, aanmoedigen, aanporren, aansporen, aanstoken, aanwakkeren, aanzetten, bemoedigen, hitsen, ophitsen, opjutten, oppeppen, toejuichen aanvijzen = wijsmaken aanwakkeren – aanblazen, aanbollen (van wind ), aanmoedigen, aansporen, aanstoken, aanvuren, aanzetten, activeren, hevigen , opwekken, toenemen, verhevigen, aan wal gaan - ontschepen aan wal uitgaan - passagieren aanwas – aangroei, aanslibbing, accessie, accres, groei, gezwel, schor, toename, toeneming, vergroting vermeerdering aanwassen – groeien, ophopen, uitbreiden, vermeerderen aanwenden = appliceren, besteden, gebruiken, inpenderen, toepassen aanwending = gebruik, nut aanwennen - aanpassen aanwensel = gewoonte, hebbelijkheid, tic, tik aanwerven = enroleren, rekruteren, ronselen, winnen aanwerving – colportage, ronseling aanwenner - ronselaar aanwetten – scherpen aanwezig – erbij, present, tegenwoordig, voorhanden aanwezige – getuige, kijker, toeschouwer aanwezige goederen = voorraad, stock aanwezige hoeveelheid = voorraad aanwezige mensen – bezoek, gasten, publiek, toeschouwers aanwezigheid = bijzijn, presentie, tegenwoordigheid aanwezigheid elders = alibi aanwezigheid van gas, ziekelijke = pneumatose aan wie een brief gericht is = geadresseerde aanwijs = inlichting, tip aanwijsbaar - aantoonbaar aanwijsstok – roede, staaf aanwijzen = aanduiden, aangeven, aanstippen, aantonen, bestemmen, demonstreren, doelen, duiden, dulden, indiceren, individualiseren, kenschetsen, toewijzen, tonen aanwijzend = deïktisch aanwijzend voornaamwoord = dat, datgene, degene, deze, dergelijke, die, diegene, dit, gene, gindse, zelf, zodanig, zulk aanwijzer = exponent (wisk), index, indicateur, indicator, mantisse (logaritmen) aanwijzing – aanduiding, advies, assignatie, bekendmaking, hint, indicatie, indicie, instructie, passage, raad, spoor, teken, tip, wenk aanwijzing op brief = aantekenen, per adres, p.a. expresse, p.e, spoed, vertrouwelijk aanwijzing van gebreken = aanmerking, kritiek aanwinnen – toenemen, veroveren, verwekken, verwerven aanwinning – toeneming, verwerving aanwinst = acquest, conquest, gewin, inschrijving, nieuws, verwerving aanwippen – aanlopen, bezoeken aanwonende = aangelande aanwrijving = aantijging, beschuldiging aan zee - az aan zee gelegen = pontijns aanzeggen – aankondigen, bekendmaken, bevelen, gelasten, mededelen, verklaren, voorzeggen aanzegging = annunciatie (lat), bericht, bevel, intimatie, mededeling, notificatie, verklaring, voorspelling aanzegging door deurwaarder = exploit aanzeilen - aanstevenen aanzet = begin, impuls, inzet, prikkel, start, stimulans aanzetknop – schakelaar, startknop aanzetknop in de auto - starter aanzetriem – strijkriem, wetleer, wetriem aanzetsel = aangroeisel, aanzetstuk, bezinksel, droesem, grondsop, ketelsteen, moer, neerslag, nok, verlengstuk aanzetstuk = verlengsel (stuk) aanzetten – aandoen, aandraaien, aandrijven, aanjagen, aanmoedigen, aanporren, aansporen, aanstoken, aantrekken, aanvuren, accentueren, animeren, beginnen, dwingen, enten, hitsen, inschakelen, nopen, opjuinen, ophitsen, opmonteren, opruien, opstoken, opzetten, opzwepen, poken, pramen, prikkelen, prikken, scherpen, slijpen, starten, talonneren, wetten aanzettend = ophitsend, opwekkend aanzetter – aanstoker, ophitser, opstoker, opruier, opzetter, slijper aanzeulen - aanslepen aanzicht = gelaat, gezicht, schouwspel, voorkomen aanzien - aanblik(ken), aankijken, aanschouwen, aantonen, aanzicht, achting, aspect, bekijken,beoordelen, beschouwen, bezien, dulden, eer, ere, gewicht, gezicht, heerlijkheid, hoogheid, invloed, luister, ontwerp, opzicht, overwegen, overwicht, positie, prestige, proberen, rang, regard, respect, roem, schouwen, staat, standing, tel, toezien, voorkomen aanzienlijk – aanmerkelijk, achtbaar, behoorlijk, belangrijk, deftig, doorluchtig, edel, eerwaardig, fiks, geacht, geducht, groot, machtig, notabel, respectabel, sterk, stevig, verheven, veel, voornaam aanzienlijke - edele aanzienlijke burgers - notabelen aanzienlijke daling van economische activiteiten – impasse, recessie, slump aanzienlijke hoeveelheid – veel, aanzienlijken = beau-monde, notabelen, optimaten aanzijn = bestaan, leven, tegenwoordigheid aanzitten - tafelen aanzoek = bede, liefdesverklaring, verzoek, vraag, aanzoeken – benaderen, solliciteren, vragen aanzoeker = aspirant, vrijer aanzuiveren = bijpassen, nabetalen, vereffenen, verifiëren aanzwellen = aanzetten, groeien, toenemen, wassen aanzwellend = crescendo, sforzando aap = zie apensoort aapje = bidelot aapmens = pithecanthropos aap zonder staart -gibbon aar = ader, bloeiwijze, halm, spica, tros aar van de maïs = maïskolf aar van de eenslachtige bloem = katje aard = aanleg, eigenschap, gestel, gesteldheid, hoedanigheid, inborst, innerlijk, karakter, karaktertrek, kwaliteit, natuur, ras, soort, trant, staat, temperament, wezen, wezenheid aardakker = (eetbare) knolwortel aardappelen rapen = rooien aardappel = afkoker, bintje, drieling, eigenheimer, legger, patat, pieper, pimpernel, poter, puree, rode star, toffel aardappelgerecht – patat, puree aardappelkever = colorado (kever) aardappelmoes - puree aardappelproduct – chips, frites, patat aardappelrooiersverlamming = knieverlamming aardappelschiller - jassen aardappelschurft - pok aardappelstokje – patat, friet aardappel (soort) = afkoker, alpha, bevelander, biltstar, bintje, blauwpitter, doré, eersteling, eigenheimer, futore, glimmer, libertas, malta, negenweker, noordeling, patat, rotje, pieper, record, voran, ijsselster aardappelvergif = solanine aardappelziekte = ringvuur, topbont aardbaan = ecliptica aardbeiboom = arbutus aardbeikleurig = fraise aardbeisoort = elista, glasa, gorella, regina, volla aardbeispinazie = besmelde aardbeving = aardschok, aardstoot, aardtrilling, (Ind) lindoe aardbeving betreffende = seismisch, seismologisch aardbevingcentrum = aardbevingshaard, epicentrum, hypocentrum aardbevingshaard = hypocentrum aardbevingcentrum = epicentrum aardbevingkunde betreffende - seismologisch aardbevingkundige = seismoloog aardbevingshaard = hypocentrum aardbevingsmeter = seismograaf aardbevingsleer = seismologie aardbevingen leer der = seismologie aardbevingen, centrum van = epicentrum aardbevingshaard = hypocentrum aardbeving, plaats waar grote..........heeft plaatsgevonden - 3 Fez (1755), 4 Idoe (1930), 5 Assam (1897/1950), Chili (1960), Cutch (1819), Jeddo (1739) ,Maine (1812), Quetta (1953), Quito (1797), Tango (1927), Tukai (1948 ), 6 Alaska (1899/1964), Kansoe (1932 ), Meknes (1755), Mexico (1962), Oaxaca (1965), Quetta (1935), Skopje, (1963), Taiwan (1966), 7 Dousadj (1962), Marokko (1960),Messina (1908), Villach (1348) 8 Aleoeten (1946/1957), Calabrië (1783), Kursunlu (1915), Lissabon (1755), Sankiroe (1896), 9 Mino-Quari (1891), 10 Conception (1835), Valparaiso (1822), 12 Orleansville (1954) aardbewoner = kosmopoliet, mens, wereldburger aardbodem - aardrijk aardbol = globe, (aard)kloot, wereld(bol) aardbij = anthrena aardbuil = truffel aarde – aardrijk, bodem, grond, humus, land, modder, planeet, tellus, terra, wereld, zandgrond aarde donker – pikdonker, stikdonker, zwart aardegoed = aardewerk aarden = eigenen, gedijen, groeien, inburgeren, tieren, wennen aarden dam = wal aarden kruik = alcarraza, pot, pul, tul, urn, urne aarden pot = kruik, urn aarden vaas - kruik aarden vuurpot = test aarden wal – dijk, rideau aardeten = geofagie aardeter = geofaag aardeweg = veldweg aardewerk – aardegoed, gres, keramiek, kruik, plateel, porselein, pot, urn, servies, serviesgoed, terrecotta, vaas, vaatwerk aardewerk uit Engeland = Wedgwood aardewerk uit Italië = majolica aardewerk, soort = faience aardewind = gangspil, kaapstaander aardgal = duizendguldenkruid aardgas – brongas, butaan, ethaan, heptaan, hexaan, isobutaan, methaan, moerasgas, octaan, pentaan, propaan aardgasmaatschappij = N.A.M. aardgeest – aardmannetje, alf, ariel, dwerg, eunjer, gnoom, kabouter, reus, tellus, wezen aardgeesten - alven aardgeest in Noorwegen = trol aardgeul = grep, greppel, kielspit, vore aardgewas – aardappelen, bieten, knollen, radijs, rammenas, wortelen aardglooiing = glacis aardgoed = lompen, vodden, zandgoed aardgordel – gebied, luchtstreek, subtropen, tropen, zone aardhars = aardpek, asfalt, bergpek, bitumen, resiniet, retiniet aardheuvel = hil, stelle, terp, vliedberg, wierde, woerd aardhond = das, terriër aardhoogte – berg, dam, dijk, duin,heuvel, stelle, stele, stelling, terp aardig – aangenaam, aanvallig, aangenaam, allerliefst, bekoorlijk, beminnelijk, genoeglijk, plezierig, doddig, energiek, enig, fijn, fijntjes, flink, fors, fraai, geestig, geschikt, grappig, genoeglijk, gezellig, goed, hartelijk, hups, kluchtig, knus, koddig, leuk, lief, lieflijk, loos, moppig, nogal, opgewekt, prettig, redelijk, relatief, schattig, snoezig, tamelijk, vermalelijk, vriendelijk, vrij aardigaard = zonderling aardig en braaf – zoet aardig en gul - mild aardig en leuk - mooi aardigheid = bak, gein, gekheid, genoegen, genot, geschenk, grap, grol, jen, jolijt, jool, klucht, leut, lol, lust, mop, plezier, present, pret, scherts, schik, smoes, zin aardigheidje – attentie, cadeautje, geschenkje, grapje, geintje, kleinigheid, kwinkslag, lolletje, pleziertje, pretje, presentje, aardigjes – liefjes, nogal, tamelijk aardig vinden - mogen aardkern = barysfeer, magma aardklont - kluit aardkluit – kommel, plag, pol, tors, aardknobbel - hoogte aardkorst – bodem, lithosfeer, sial, steenschaal aardkrekel = veenmol aardkuil - put aardkunde = geologie aard(leer)kundige = geoloog aardlicht = maan aardman = aardgeest, alf, dwerg, gnoom, kabouter, kobold aardmantel = sima aardmeetkunde = geodesie aardmeetkundige = geodeet aardmest - mot aardmetaal, zeldzaam = samarium aardmeter – geometer aardmolm = humus aardmos = wolfsklauw aardmuis = aardaker, veldmuis aardmijt = aardspinnetje, gelukspinnetje aardnoot = aardakker, aardnoot(je), apennoot, grondnoot, katjang, pinda, olienoot aardnotenolie = arachide aardolie = nafta, petroleum, siester aardoliepomp = jaknikker aardolieproduct – benzine, benzol aardopening = bres, krater, ponor, put aardophoping = terras aardoppervlak - aardbodem aardpeer = knol, raap, topinamboer, aardpek = aardhars, asfalt, bitumen, mineraal, teer aardperiode = carboon, eoceen, trias, aardplooi = synclinaal, anticlinaal aardrijk – aardbodem, aarde, mensdom, wereld aardrijkskunde – geografie, topografie aardrijkskundig = geografisch aardrijkskundige = geograaf aardrijkskundige aanduiding = N.B.,O L, WL, Z.B. Aardrijkskundige plaats in de bijbel = Endor, Pniël, Ur Aardrol - wals aardrook = duivenkervel aardrotatie = aswenteling aards – ondermaans, profaan, sterfelijk, tellurisch, terrestrisch, tijdelijk, vergankelijk, werelds, wereldlijk aardschok – (aard)beving aards bestaan van de mens = karma aardsateliet = capsule, kunstmaan, maan, spoetnik aardsbisschop - prelaat aardse kijker = verrekijker aardslak = arion, limax aardse slijk = geld, pesunia, poen aardslang = jormungadr, migardslang aardsoort = klei, leen, löss, oer, oker, roodaarde, veen, zand, : zie grondsoort aardsoort, als kleurstof = oker, omber, siena aardslijk = geld, pecunia aards paradijs = lusthof aardspin = atypus aardster = geaster aardtor - loopkever aardval = aardstorting aardvarken - miereneter aardveil = hondsdraf aardverf = omber aardvorming = geogenie aardwas = ozokeriet aardwind = dommekracht, gangspil, kaapstander, aardwinde = akkerwinde, woelmuis aardworm = made, pier, regenworm, teek, wurm aardzalf = zinkzalf aardzwaluw = oeverzwaluw Aargau = hoofdstad van, Aarau Aarlanderveens = boers, eenvoudig, lomp aars = anus, podex aarsdarm = veteinde aarsgat = anus aarsworm = spoelworm aartsabt = archimandriet aartsbisdom Nederlands = Utrecht aartsbisschop = (lat) A (rchi), E(piscopus), metropoliet, mgr, primaat aartsbisschoppelijk = metropolitaans aartsbisschop van Canterbury - Anseimus, Becket, Odo aartsbisschop van Utrecht = Jansen, Schaepman, Snickers, Odo, Wetering, Zwijsen aartconservatief - reactionair aartsdom - oliedom, uilig aartsengel = Azraäl, Azrafil, Gabriël, Lucifer, Michaël, Rafaël, Uriël aartsgierig - brandgierig aartsketter - heresiarch aartsleugenaar - leugentap aartspriester in de Griekse kerk - hiërarch aartsvader - Abraham. Izaak, Jakob, patriarch, stamvader aartsvaderlijk - patriarchaal aartsvitter = hypercriticus aartsvrek = harpagon aar van de maïs = maïskolf aarzelen = dralen, dubben, huiveren, ruggelen, schromen, talmen, temen, toeven, treuzelen, twijfelen, wankelen, weifelen aarzelend = besluiteloos, huiverig, onvast, onzeker, talmend, twijfelmoedig, weifelachtig, weifelend aarzeling = draling,huivering, schroom, twijfel, weifeling aas = aaskaart, kadaver, kreng, lokmiddel, lokspijs, lijk, prooi, voedsel aasbloem = paddenbloem, stinkbloem aasdier = hyena aas geven – voeden, voederen, voeren aaskever = doodgraver, krengtor aasnetje = bunnetje aastor – aaskever, doodgraver, grafmaker, kever, krengtor aasvlieg - bromvlieg aasvogel = deugniet, galgenbrok, gier, schelm aaszak doen = knoeien aat = oot, vloghaver aatje = kuilnet ababbel = oorvijg, oplawaai abaca(sp.) = manillahennep abacus = buffet, dekplaat, speeltafel, telraam abactis = secretaris abaliënatie = vervreemding abalone - zeeoor abandon = afstand, overgave abattoir = slachthuis abbreviatie = afkorting abc = alfabet, beginselen, letterlijst, abc staten = Argentinië, Brazilië, Chili abces = buil, etterbuil, (etter)gezwel, poliep, steenpuist, uitwas, verzwering, zweer Abchazië = hoofdstad van, Soechoemi abdicatie = afstand abdij = convent, klooster, sticht abdij met eigen grondgebied = abdij-nullius abdij, hoofd van een = abdis, abt abdomen = buik abeel = peppel, (zilver)populier abel = bekwaam, capabel, deskundig, ervaren, handig, knap, mooi, verheven abel spel = Esmoreit, Gloriant, Lancelo(e)t aberratie = afdwaling, afwijking Abessinië = Ethiopië Abessijnse titel = Negus, Ras abfarad - abf abhorreren = verafschuwen, verfoeien abichiet = afanese abiose = schijndood abject = doortrapt, gemeen, gewetenloos, infaam, laag, slecht, verachtelijk, verwerpelijk, verworpen, abjectie = laagheid, verwerping ablatie = detritie, loslating, losmaking, verwijdering, wegneming ablativus - abl ablutie = afwassing abnormaal = afwijkend, apart, dwaas, gek, inept, kolderiek, lijp, maf, mal, ongewoon, onnatuurlijk, pervers, vreemd, zonderling, zot abnormaal groot mens = reus abnormale groei = acromegalie abnormaliteit = afwijking, anomatie aboleren = afschaffen, intrekken, opheffen, uitdelgen a-bom = atoombom abominabel = afschuwelijk abominatie = gruwel abondantie = overvloed abonnee (é) = abonnement, geabonneerde, inschrijver, intekenaar, klant, koper, lezer aborderen – aanklampen, aanspreken abortus = miskraam, vruchtafdrijving abortus provocatus = vruchtafdrijving abracadabra – geklets, gepraat, toverformule, toverspreuk, wartaal Abra, hoofdstad van = Bangued abrasio = curettage abri = afdak, haltehuisje, schuilplaats, wachthuisje abrikoosperzik - nectarine abrogeren - opheffen abrupt – afgebroken, hortend, ineens, onverwachts, opeens, pardoes, plots, plotseling, plotsklaps, subiet abrupte luchttrilling = knal Abruzzen top in de = Maiellal absent = abs, afwezig, elders, uit, verstrooid, weg absentie = afwezigheid, verstek abside = absis, koornis absint = likeur absis = koornis, abside absolute heerschappij = autocratie, dictatuur, tirannie absolute heerser = autocraat, dictator, tiran absolutie = gena, genade, pardon vergeving, vergiffenis absoluut = abs, alleszins, beslist, geheid, onbeperkt, ongetwijfeld, onvermengd, pertinent, puur, stellig, totaal, vast, volkomen, volledig, volslagen, volstrekt, zeker, zuiver absolveren = vrijspreken, voleinden absorberen = bezighouden, inzuigen, opnemen, opslorpen, verzwelven absorberende stof = absorbens absorptie = opslorping abstinent = ingetogen, matig abstract = afgetrokken, geestelijk, losgemaakt, ongerijmd onstoffelijk, onvatbaar, onzinnig, verstrooid abstruus – gewrongen, gezocht, duister absurd – belachelijk, bespottelijkdol, dwaas, gek, idioot, mal, ongerijmd, onnozel, o0nverstandig, onzinnig, zin(ne)loos, zot abt = (klooster)overste, prelaat, prior abt, van of door een = abbatiaal abuis – dwaling, erratum, feil, fout, lapsus, misgreep, misser, misslag, misvatting, vergissing,verkeerd, abulie = wilsverlies ab urbe condita - auc abusief = mis, onjuist, vergissing, verkeerd abusivelijk – fout, mis, verkeerd a.c. = a.p. Academie = acad, hogeschool, universiteit academische faculteit = economie, filosofie, geneeskunde, interfaculteit, letteren, rechtsgeleerdheid, theologie, wijsbegeerte academische graad van lage = baccalaureaat academische plantentuin = hortus academische plantentuin, directeur van een = hortulanus academische titel = Dr, Dra, Drs, Ds, Ir, Prof, Mr, acajouhars = fenoplast acceleratie = versnelling accelereren – optrekken, versnellen accent = klemtoon, nadruk, taalklank, thesis(muz.), tongval accentueren = beklemtonen, benadrukken accepi - acc acceptabel = aannemelijk, aanvaardbaar, redelijk acceptatie - aanneming accepteren = aannemen, aanvaarden, dulden, erkennen, pikken aceracee = aak, acer, ahorn, esdoorn acces – toegang, toestemming accessie – toetreding accessoir - toegevoegd accessorisch = bijkomstig accident – ongeluk, ongeval, toeval, accidentiën = emolumenten accijns = belasting, heffing, impost, tol acclimatiseren = (ge) wennen accolade – haakje, omarming, rekenteken accommodatie = aanpassing, comfort, toepassing, uitrusting, verandering accompagneren = begeleiden accoord = bestand, entente, ok, oke, overeenkomst, overeenstemming, schikking, verdrag, vergelijk, (zie akkoord), accordeon – (trek)harmonica, trekorgel accordeonsoort = concertina accosteren – aanklampen, aanspreken accountant = rekenkundige accres = aangroei, toename, toeneming accu – accumulator, batterij accu(mulator) , onderdeel = accukast, bodemrib, isolatieschot, pool(stift), slikruimte, vuldop accumulatie = opeenhoping accuraat = nauwgezet, nauwkeurig, net, oplettend, precies, puntelijk, stipt, strikt, zorgvuldig accuratesse = nauwgezetheid, stiptheid, accusalef = vierde naamval accusatief - acc accuseren = aanklagen, beschuldigen aceracee = aak, acer, ahorn, esdoorn aceton = azijngeest, propanon acetyleen = ethyn acetylsalicylzuur = acetosal, asperine ach = eilaas, helaas, laas, weeklacht, weer Achensee, stad aan de = Pertisau Acheron = onderwereld achilea = bertram achromatisch = kleurloos acht = aandacht, aanmerking, attentie, eilaas, helaas, oplettendheid, weeklacht, zorg achtarm = inktvis, kandelaar, octopus, poliep achtarmig zeedier – inktvis, kraak achtarmige inktvis = octopus achtbaar – aanzienlijk, deftig, eerbaar, eerbiedwaardig, eerwaardig, eerzaam, geacht, gezien, respectabel, waardig acht dagen = octaaf achteloos – liederlijk, nalatig, nonchalant, onachtzaam, onoplettend, onverschillig, slordig, zorgeloos achteloosheid - nonchalance achteloos (muz.) = negligente achteloos werken = slonzen achten = aanzien, eren, hoogachten, hoogschatten, kennen, menen, oordelen, rekenen, respecteren, roemen, tellen, vereren, waarderen achtenswaardig – achtbaar, eerbiedwaardig, eerzaam, honorabel, respectabel achtenswaardigheid = respectabiliteit achter = na, antiek, verouderd achteraan toegevoegd = paragogisch achteraf – afgelegen, p.f. (post factum), later, naderhand, nadien, toen achteraf betalen - nabetalen achteraf bezien = aposteriori achter afsluiting van een vuurmond = kulas achterbaks – arglistig, gemeen, geniepig,gluiperig, heimelijk, slinks, sluw, steels, stiekem, tersluiks, vals, verborgen, verholen achterbakse = stille, stiekemerd, rus achterban – basis, volgelingen achterblijver = kwar achterborststuk = metathorax achterbout van een varken = ham achterbrug = ashuis achterbuurt – armenbuurt, armenwijk, gribus, krottenwijk, slop, slums, volksbuurt achterdak van een schip = paviljoen achterdeel van een koeienstal = boes, groep achterdeel van een schip = spiegel achterdeel van een vuurmond = kulas achterdek = plecht achter de vodden zitten = presseren achterdocht = argwaan, verdenking, wantrouwen achterdochtig = argwanend, ergdenkend, wantrouwig, wantrouwend achterdoek = fond achtereen - aaneen achtereen voorgaande = cursorisch achter elkaar = aaneen achterelkaar gebonden boten = sleep achtergang = buikloop, stoelgang achtergebleven - thuis achtergebleven modder = slib achtergrond – afkomst, basis, beweegreden,decor, fond, oorzaak, verleden achterhalen – inhalen, ontdekken, ophalen, verhalen, vinden achterhals = nek achterhar = broekbalk achterhersenen = metencefalon achterhoede – defensie, verdediging achterhoek, andere naam voor = Graafschap achterhoek, plaats in de = Doetinchem, Winterswijk, Zutphen achterhoek, riviertje in de = Berkel achterhoofd = occiput achterhoudend = geheimzinnig achterhouding = reservatie achterhout = eemter achterhuisje = klapmuts Achter-Indië, land in, = Birma, Cambodja, Maleisië, Siam, Thailand, Vietnam Achter-Indië, stad in = Bangkok, Cholon, Hanoi, Rangoon, Saigon, Singapore, Vientiane Achter-Indië, volk in - 2 Li, So, Tu, Wa 3 Kha, Man, Moi, Mou, Tho 4 Brau, Chin, Garo, Joru, Khmi, Lahu, Laua, Lisu, Lolo, Miao, Moso, Naga, Paii, Radi, Sjan, Suoy, Thai 5 Chema, Jarai, Karen, Khasi, Khmer, Khumi, Mikir, Mnong, Muong, Pnong, Sakai, Tcham 6 Bahwar, Mantra, Mishmi, Selung,,Semang, Stieng, 7 Akhibit, Chiutse, Djakudu, Miaotse, Palaung, Tippera 8 Burmanen 10 Annamieten achterkamertje op schip = roef achterkant – ommezijde, rugzijde achterklap = eerroof, geklets, kletspraat, kwaadsprekerij, laster(praat), lastering, praatjes, roddel achterkwartier = achterbout achterlaten - droppendumpen achterleen - naleen achterliggen = achterstaan, verliezen achterlijf van een insect = abdomen achterlijk = achter, debiel, dom, gek, idioot, hoofdig, kleinsteeds, nalatig, onnozel, stompzinnig, zwakhoofdig, zwakzinnig achterlijke = oligofreen achterlijk mens = crétin, debiel achtermad = etgroen, nagras achterna = achteraf, alsnog, dan, later, naderhand, nadien achternaam = ba, familienaam, van achternagaan = controleren, volgen achternazetting - vervolging achterna zitten – najagen, vervolgen achternoen = namiddag achterop raken - lossen achterover - ruggelings achterover kantelen = supineren achterplecht = campagne achterraad = consulta achterschip = hek achterschot van een wagen = krat achterspeler = back, verdediger achterstand = schuld, verschil achterste = aars, bil, billen, bips, derrière, gat, kont, krent, kul, laatste, minste, zitvlak achterste deel - staart achterste deel van de hals = nek achterste deel van een vuurmond = kula, kulas achterste deel van het verhemelte = raak achterste gaffelzeil op een driemaster = bezaan achtersteven van een schip = spiegel achterstevoren = averechts, omgekeerd, ruggelings, verkeerd achterstuk van altaar = retabel achterstuk van een rund = lumme achtertalie = inhaaltalie achteruit = achterwaarts, bergaf, overstuur, ruggelings, rugwaarts, terug, vervallen achteruitgaan = aftakelen, geerten, interen, tanen, terugdeinzen, (terug)wijken, verminderen achteruitgaand = regressief achteruitgang = achterdeur, afneming, bederf, decadentie, inzinking, recessie, teruggang, terugslag, terugval, verloop, verval, verzwakking achteruitgang van de economie - recessie achteruit kijken - terugblikken achteruitwijken – deinzen, retireren, teruggaan achteruitzetten - verstoten achtervoegsel = 2 de, er, es, ig, in 3 aar, dom, (r)ik, nis, tje 4 aard, baar, isch, lijk, loos, ster, wijze, zaam 5 affix, ling(s), schap 6 achtig, suffix 8 paragoge, achtervolgen – nalopen, narennen achtervolger - belager achtervolging - jacht achtervolgingswaan = paranoia achterwaarts = achteruit, ruggelings, rugwaarts, terug achterwaartse gronddekking = parados achterwand - rugwand achterwand van een altaar = retabel achterwege laten = sparen achterwerk - aars, bil, billen, bips, derrière, gat, kont, zitvlak achterzetsel = postpositie achterzijde = revers, rug, verso achterzijde van mens, dier of boek = rug achterzijde van een munt - revers acht geven = letten, opletten, tellen achthoek = octogoon achthoekig = octogonaal, octangulair, octogonisch achting – aanblik, aanzien, decrediteren, eer, eerbied, egard, estime, ere, ontzag, regard, respect, reputatie, tel, waardering achting bewijzen = eren achtkant - octogoon Achtkarspelen, plaats in = Augustinusga, Buitenpost, Drogeham, Kloostertille, Surhuisterveen, Twijzel achtpotig dier = spin achtregelige strofe = stanza achtste hemel = Ogdoas achtstemmig muziekstuk = octet, octetto achtste teken in de dierenriem = Scorpio, schorpioen achttal = octade achttonig = octotonisch achtvlak = octaëder achtvormig koekje = krakeling Achtzaligheden, een der = Bladel, Duizel, Eersel, Hulsel, Knegsel, Netersel, Reusel, Steensel aciditeit = zuurgraad acme = crisis acne – (vet)puistje acognosie = geneesmiddelenleer aquisiteur - werver acquit = kwitantie, ontvangstbewijs acribie = nauwgezetheid, precisie acrobaat – artiest, jongleur, potsenmaker, koorddanser, krachtmens, kunstenmaker, tuimelaar acrobatensprong - salto acrobatische toer van een piloot = looping act – sketch, voordracht acta = handeling acta sanctorum - a(a)ss acte = diploma, oorkonde, papier acte dagvaarding = exploot acteren - toneelspelen acteur = filmspeler, komediant, sharge, speler, toneelspeler, tonelist, treurspeler actie = aandeel, beweging, bezigheid, campagne, daad, handeling, streven, werkkring, werkzaamheid actie bij arbeid - handeling actie voeren = ageren, agiteren, drijven, optreden actief – arbeidzaam, bedrijvig, bezig, doende, druk, handelend, ijverig, kwiek, levendig, naarstig, nijver, noest, onledig, ondernemend, productief, snel, toegewijd, vlug, vlijtig, werkend, werkzaam actief maken - activeren actief persoon -activeling actiehandelaar = actionaris actieradius = bereik actieve koolstof = norit actieve natuurbeginsel (Chin.) = yang actieve zuurstof = ozon activeren = aanvuren, aanwakkeren, opvoeren, versterken actie voeren = ageren, agiteren actinoliet = straalsteen actionaris = aandeelhouder, deelnemer activa – bezit, contanten activeren – aanvuren, aanwakkeren activiteit - werkzaamheid activiteitsmeter = geigerteller actrice – filmster, toneelspeelster actualiter = inderdaad, werkelijk actualiteit – nieuws, werkelijkheid actueel = belangrijk, bestaand, contemporain, hedendaags, nieuw, nieuw, onmiddellijk, recent, werkelijk, werkzaam actum = gedaan, verhandeld actum et supra - aus acute huidziekte = herpes acute keelontsteking = kroep acuut – direct, dringend, halsoverkop, hevig, ineens, meteen, noodzakelijk, onmiddelijk, onverwacht, opeens, plotseling, plots, scherp, snel, spits, spoedeisend, spoedig, subiet, urgent adequaat = gepast, overeenstemmend Adam, oud-Noorse = Ask adagio (muz.) = langzaam, bedaard Adamiet = naaktloper adamskostuum – naakt, naaktheid, bloot, blootje adamsonia = apenbroodboom, baobab adaptatie = aanpassing adapteren - aanpassen adaptie = aanpassing, bewerking adat = gewoonterecht, overlevering, traditie ad calendas graecas = onbepaald addenda = aanhangsels, bijlagen, bijvoegsels, toevoegsels addendum = aanhangsel, bijlage, toevoegsel adderkruid - adelaarsvaren, penningkruid, pijlkruid, salomonszegel adder = Aspis, gifslang, reptiel, serpent, slang, Vispara adderen = bijvoegen, optellen, verbinden adderkruid = adelaarsveren, penningkruid, pijlkruid, salomonszegel addersoort = bitis, vipera addertong = slangenbeet, ophioglossum addertonggewas = addertong, botrychium, maanvaren addictie = toewijzing, toezegging additie = bijeenvoeging, optelling, toevoeging additioneel – bijgevoegd, toegevoegd adduceren = aanvoeren, bijbrengen adductie = toevoering adé = ade ,adie, adieu, adios, aju, ajuus, goedendag, groet, saluut, tabee, vaarwel, vale adel = goedheid, karakter, nobiliteit, nobility, noblesse, ridderschap, stand adelaar – aadler, aar, arend, eagle, veldteken adelaarsblik - arendsblik adelbeziën = aalbessen adelborst = assaut, cadet adelborst, aanspreektitel van = jonker adelborstenfeest = assaut adeldom = noblesse, zuiverheid adelen = veredelen adellijk – edel, nobel, verheven, voornaam adellijk burger = patriciër adelijk embleem - wapen adellijk goed (fr) = seigneurie adelijk huis - state adellijk persoon in Japan = daimino adellijk voorvoegsel = de, tot, von, van edelijke - edele adelijke bezitting - state adelijke dame – barones, freule, gravin adellijke grootgrondbezitter = bojaar adellijke heer = seigneur adelijke heren - edelen adellijke hofstede = state, stins adelijke jonkvrouw – freule, gravin adellijke Pool of Rus = knees adellijke titel op Java = raden, ad(h)ipati adellijke titel – 3 don 4 lord, pair 5 baron, donna, edele, prins, graaf, prins, vorst 6 freule, gravin, hertog, jonker, ridder 7 barones, markies, prinses 8 hertogin, jonkheer, seigneur 9 burggraaf, jonkvrouw, markgraaf, markiezin adellijke titel, Engels = baronet, duke, earl, knight, lord, viscount adellijke titel, Frans = comte, duc, marquis, pair, prince, vicomte adellijke titel, Italiaans = cavaliere, conte, duca, maschese adellijke titel, Javaans = adipatie, Mas, Pangerang, Raden (Ajoe), adellijke titel, Scan. = Jari adellijke titel, Spaans = caballero, conde, grande, hidalgo adellijke aanduiding = von adellijke heer = seigneur adellijke titel = baron, burggraaf, freule, graaf, hertog, jonkheer, jonkvrouw, markies, prins, ridder adellijke titel , Engelse = baronet, duke, earl, knight, lord, viscount adellijke titel, Franse = comte, duc, marquis, pair, prince, vicomte adellijke titel, Italiaans = cavaliere, conte, duca, marchese adellijke titel, Javaans = mas adellijke titel, Spaanse = caballero, conde, grande, hidalgo adellijke vrouw = edeldame adellijke weduwe = douairière adellijke woning in Friesland = state, stins adellijke = nobiles adelstand = noblesse adelvis = houting adem = asem, levenslucht, lucht, pneuma, stoom, spiritus, zucht adembenemend – luisterrijk, mooi, oogstrelend, prachtig, schitterend adembuis = trachee adem, buiten = buitenadem ademen – asemen, ademhalen ademhalen = ademen, asemen, inademen, inhaleren, respireren ademhaling = inademing, respiratie ademhalingsapparaat – snorkel, snuiver ademhalingsbuis = trachee ademhalingsmeter = spirometer ademhalingsopening = ademgat ademhalingsopening bij insecten = sigma, trachee ademhalingsorgaan = kieuw, long ademhalingsremmer = antimycene, cyanide, oligomycene ademhalingsstoring = acapnie, asfyxie, dengue ademhalingstoestel = respirator ademhalingswerktuig = kieuw, long, respirator, stigma ademloos = doods ademluchtmeter = spirometer ademnood = benauwdheid, dyspnoë adempauze - respijt ademproef – ademtest, blaasproef ademstilstand – apnoë ademtocht – snik, spritus ademvocht - condens ademwortel = pneumatofoor adenosinetrifosfaat = ATP adenosinedifosfaat - adp adept = aanhanger, acoliet, belijder, discipel, ingewijde, leerling, organist, trawant, volgeling adequaat – afdiend, gepasteschikt, , juist, passend, voldoende ader = aar, arterie, bladnerf, bloedbuis, bloedvat, buis, ertsgang, nerf, oorsprong, vena, veine, vlam adergezwel = aneurysma ader in het lichaam - bloedbuis ader in marmer = vlam aderlating = flebotomie, lating, venasectie, verlies aderlijk = veneus aderontsteking = flebitis aderslag = palpitatie aderspatten = varices aderverkalking = arteriosclerose aderverstopping - embolie adhaerent = aanhanger, voorstander adhesie = aankleving, instemming, steun, toetreding ad hoc = daartoe adiantum = venushaar adieu = adé, adi, adios, ajuus, gegroet, saluut, tabee, vaarwel, tabee, vale ad interim = a.i., tussentijds, voorlopig, waarnemend adios - aju adipositas = vetzucht adje = agent adjectief = adj, bijvoeglijk adjudant-onderofficier = adj, stip adjudiceren = gunnen, toekennen, toewijzen adjunct – adj, vervanger adjusteren = vereffenen, ijken ad majorem Dei glotiam - amdg administrateur = manager administrateur op schepen = purser administratie - adm., beheer administratie troepen = AT administratief hulpmiddel – calculator, computer, gum, inkt, papier, pen, potlood, rekenmachine, typemachine administratieve en rechtelijke beslissing - arb administreren – beheren, besturen, boeken, toedienen, vastleggen, waarnemen admiraal = vlootvoogd admiraalschip - vlaggenschip admiraal van Alexander de Grote = Nearchus admiraalvlinder = atalanta Admiraliteitseilanden, een der = Manus Admiraliteitseilanden, hoofdstad der - Lorengau Admiraliteitseilanden, luchthaven op de = Momote admiratie = bewondering admissie = toelating, toestemming, vergunning, verlof admissibel = aannemelijk, aanvankelijk, ontvankelijk admitteren = aannemen, toelaten adolescent – jongeling, jongen, jongeman adonis – fat, kooltje-vuur, narcissus, pronker adoniseren = mooi maken, opschikken adopteren = aannemen, adrogatio adoptie- aanneming, adrogatio adoratie = aanbidding, verering adorabel = aanbiddelijk, beminnelijk adoratie = aanbidding, eerbetoon, hulde, idolatie, verering adoreren – vereren, verheerlijken adouceren = temperen, verzachten, wegnemen adrem = bijdehand, dienstig, geestig, gepast, gevat, gewiekst, handig, prompt, raak, slagvaardig, slim, snedig adrem antwoorden = riposteren adrenocorticotroophormoon = ACTH adres – bestemming, brief, domicilie, opschrift, petitie, rekest, schrijven, sedes, verzoek, verzoekschrift, vestiging, woonplaats, woonstee, zetel adrescijfer - postcode adreskaartje = etiket, label adressenschrijver = adressant adresseermachine = adressograaf adret = flink, parmantig, wakker Adrianopel = Edirne Adriatische zee, haven aan de = Ancona, Bari, Brindisi,, Dubrovnik, Dürres, Kotor, Ryeka, Split, Triëst, Venetië Adriatische zee, schiereiland in de = Istrië adsorberende stof = absorbent adsorptie = binding adsringerend = samentrekkend adstructie = staving, toelichting adstrueren - hardmaken adulaar = maansteen adult - volwassen advent = nadering adventiefkrater - bocca adventieve planten = potloodplanten adverbiaal = bijwoordelijk advertentie = aankondiging, aanbieding, adv.,annonce, bekendmaking, mededeling, reclame, advertentiecolporteur = acquisiteur adverteren – aankondigen, annonceren, bekendmaken advies = aanbeveling, bericht, kennisgeving, mededeling, mening, oordeel, punt, raad,richtlijn, tip, wenk adviescollege - raad advies geven – aanraden, adviseren, helpen, raden, adviesinstelling = R.v.R., S.E.R. advies inwinnen - consulteren adviesprijs - richtprijs adviseren – aanbevelen, (aan)raden, aantekenen adviseur – consulent, econoom, moderator, raadgever, raadsheer, raadsman, voorlichter advocaat = adv, alligatorpeer, drank, jurist, mr., pleiter, raadsheer, raadsman, strafpleiter, verdediger advocatenheerschappij = robinocratie advocatenstand - balie advocatie = advocateur, balie ad vocem - av Adzjaristan , hoofdstad van = Batoemi Aegirs vrouw = Ran, Rana aeon = eeuwigheid aequaal = evenredig, gelijk aequator = evenaar, linie aequiseksualiteit = gelijkslachtigheid aera = jaartelling, tijdperk aërodroom – luchthaven, vlieghaven, vliegveld aërodrome control - adc aërometer - luchtmeter aëronaut – luchtschipper aetherische olie (uit vruchten, bloemen enz.) = essence af = afgelopen, afgemaakt, fini, gedaan, gereed, klaar, onberispelijk, op, out, perfect, verricht, versleten, volledig, volmaakt, voltooid, uit afbaarsen = afhandelen, bespreken afbakenen = aangeven, afgrenzen, afperken, begrenzen, demarkeren, jalonneren, lokaliseren, markeren, ongrenzen, omlijnen, traceren afbakening – afzetting, delineatie, demarcatie, heining, hek, locatie, omleining, schutting, vangrail afbakeningslijn = demarcatielijn afbassen = toesnauwen, wegjagen afbatteren = afranselen afbeelden – beschrijven, figureren, konterfeiten, projecteren, portretteren, schilderen, tekenen, uitbeelden, weergeven afbeelding = afb, afdruk, fig. beeld, beeltenis, dia, diorama, ets, foto, illustratie, konterfeitsel, miniatuur, panorama, plaat, portret, prent, statie, tekening, tafereel, totem, wergave afbeelding in de R .K. kerk = statie afbeelding in koper - ets afbeelding op bankbiljet - snip afbeelding van Christus = icon, icoon, ikoon afbeelding van de klanken = fonotisme afbeelding van een dier = totem afbekken = afgrauwen, afsnauwen afbestellen = afzeggen, annuleren, cancelen, contramanderen afbestelling = annulatie, afzegging afbetalen – delgen, voldoen, afbetaling = huurkoop afbeuken - ranselen afbeulen = uitputten afbeulend - afmattend afbidden - afsmeken afbieden - afdingen afbietsen - afzetten afbinding (med.) - legatuur, ligatuur afbijten – kluiven, knauwen, verweren, verwijderen, weghouden, wegnemen afbinden = afsterven, losbinden, losmaken, toebinden afbikken - pellen afblaffen - afsnauwen afbluffen – overbluffen, overtroeven afboeking - afschrijving afboenen – schrobben, reinigen, schoonmaken afborstelen – afschuieren, afschuren afbouw = ontginning (van een mijn ) afbouwhamer = pikhamer afbraak = destructie, ontleding, puin(hoop), rommel, ruïne, slechting, sloop afbraak, doorgaande = diaftoresse afbraakproduct van zetmeel = dextri(e)nen afbraak van steen - puin afbranden - schroeien afbranden van een gerecht = flamberen afbreken – afkammen, destrueren, kritiseren, omverhalen, plukken, ruïneren, scheiden, slechten, slopen, vernielen afbreker – demonteren, sloper afbrekingsteken = divisie, streepje afbreuk – belediging, derogatie, nadeel, schade, verlies afbrokkelen – afknagen, kruimelen, moeren, scherven afbuigen – afslaan, draaien, afbuiging = deflectie, deflexie afdak = abri, carport, loggia, luif, luifel, overkapping afdakking = plongée afdalen – afgaan, afkomen, omlaaggaan, opstappen afdaling bij skiën = slalom afdaling op aarde = avatara afdamming in rivier = stuw afdanken – afwijzen, afschaffen, casseren, ontslaan, opzeggen, wegdoen, weggooien, wegsturen afdeinzen = terugwijken afdekken - beschermen afdekker = koudslachter, vilder afdekking van een gevel = fronton afdekverf – lak, vernis afdeling = afd., sect.,branche, bureau, bureel, catagotie, classis, compartiment, couplet, district, divisie, eenheid, eskader, escuade, eskadron, filiaal, gedeelte, groep, hoofdstuk, instantie, kader, klas, klasse, onderdeel, passage, patrouille, peloton, ploeg, rayon, rot, rubriek, sectie, sector, segment, soort, strofe, tak, troep, vak, vendel, zone, zijlinie afdeling aan een academie = faculteit afdeling artillerie = batterij afdeling (dagblad of periodiek) = artikel, kolom, rubriek, afdeling der geschiedenis = tijdperk afdeling in trein = compartiment, coupé afdeling kozakken = sotnia afdeling militairen = bataljon, compagnie, divisie, eskader, escouade, peloton, afdeling op administratief gebied = bureel, district, kanton, provincie afdeling politie = brigade, patrouille, post, wacht afdeling Romeinse ruiters = turma afdeling ruiters = kornet afdeling soldaten = bataljon, compagnie, divisie, escouade, eskadron, groep, peloton, piket, regiment, sectie afdeling tanks = eskadron afdeling van arrondissement = kanton afdeling van artillerie - batterij afdeling van het tertiair = neogeen afdeling van honderd man = centurie afdeling van legioen = cohort afdeling van Romeins legioen = cohorte afdeling van universiteit = faculteit afdeling van de Jura = Lias, Dogger, Malm afdeling van de marine = Marva afdeling van een boek – bladzijde, hoofdstuk, pagina, paragraaf afdeling van de Trias = Bontzandsteen afdeling van een dichtstuk = zang, strofe, couplet afdeling van een hoofdstuk – alinea, paragraaf afdeling van een kantoor - kamer afdeling van een koeienmaag = boek, leb, netmaag, pens afdeling van een krant - voorpagina afdeling van een legioen = cohorte afdeling van een school - klas(se) afdeling van een tijdperk - kolom, rubriek, voorpagina afdeling van een tijdschrift = kolom, rubriek, voorpagina afdeling van het carboon = Dinantien, Namurien, Westphalien, Stephanien afdeling van het kwartair = Holoceen afdeling van het Perm = Rotliegendes, Zechstein afdeling van het tartiair = Eoceen, mioceen, Neogeen, Piloceen, Oligoceen, Paleoceen, Paleogeen afdelven - afgraven afdichten – sluiten, stoppen afdiepen – afloden, peilen afdingen = aanmerken, afbieden, afhandelen, afleggen, afpingelen, afrekenen, bedingen, beknibbelen, beslissen, gispen, onderbieden, pingelen, solveren, uittrekken, volbrengen, wegnemen afdinger - knibbelaar afdoen – afgorden, afnemen, beslissen, betalen, poetsen, solveren, uitwerken, volbrengen, voldoen, wegnemen afdoend = apodictisch, beproefd, beslis(t)send, definitief, degelijk, doorslaand, genoeg, grondig, indringend, klemmend, peremptoir, pertinent, probaat, radicaal, stringent, voldoende, zat afdoende – beslissend, bondig, genoeg, voldoende afdoener - dooddoener afdoening – afhandeling, betaling, kwijting, schikking afdoppen - pellen afdraaien - afsluiten afdragen – afgeven, verslijten afdragen van kleding - slijten afdreiger - chanteur afdreiging = chantage afdrijven - verwaaien afdrijving – abortus, drift afdrogen – afwissen, drogen, droogmaken, slaan afdroogdoek - theedoek afdruipen – sijpelen, vertrekken, weggaan druppelsgewijs – lekken, sijpelen afdruk – afbeelding, afgietsel, beeltenis, copy, doorslag, exemplaar, foto, gravure, kopie, moet, moulage, overdruk, plaat, positief, prent, print, replica, reproductie, spoor, stempel, stencil, vorm afdrukeenheid - printer afdruk in koper - ets afdrukken - printen afdrukmachine – camera, printer afdruksel – prent, print afdruk van een wiel - spoor afdruk van foto = positief afdruk van iemands gelaat = masker, portret afdruppelen = lekken afdwalen = divageren, verdolen, uitweiden afdwalen van het onderwerp = divageren afdwaling = aberratie, deviatie, divagatie, verdoling afdwingen = extorqueren af ebben = wegvloeien af en toe = bijwijlen, soms, temet affabel = minzaam affaire = aangelegenheid, casus, geval, kwestie, nering, rechtszaak, relatie, story, toestand, transactie, winkel, zaak affect = aandoening, hartstocht, warmte affectie = genegenheid, gunst, liefde affector = zintuig afferent = aanvoerend, toevoerend affiche = aanplakbiljet, biljet, plakkaat, poster, raambiljet affinage = loutering, zuivering affineren = louteren, zuiveren affiniteit = afkomst, geneigdheid, maagschap, overeenkomst, samenhang, verbondenheid, verwantschap affiniteit hebbend tot zuur = acidofiel affirmatie = bekrachtiging, bevestiging, toezegging aflikte = droefheid, hartzeer affodillelie = beenbreuk, daglelie affolen = kwellen affreus – afgrijselijk, afschuwelijk, afstotend, akelig, eng, lelijk, naar, ijselijk, vreselijk affront = belediging, hoon, insult, smaad affronteren - krenken affuit van scheepskanon = rampaard afgaan – afdalen, aflaten, afnemen, deinzen, ebben, falen, mislukken, ontbranden, ontploffen, springen, vertrekken, weggaan, zakken afgaand = dalend afgaan op - naderen afgaande op - naar afgang – aftocht, blamage, diarree, helling, mislukking, misser, nederlaag, ontlasting, sof, stoelgang, talud afgappen - ontstelenwegnemen afgebakende ruimte - arena, baan, bed, perk, strijdperk, zone afgebakende ruimte in tuin - perk afgebakende weg = tracé, zône afgebroken – abrupt, gesloopt, kapot, stuk, afgebroken stuk – brok, homp afgebroken tak - tappel afgebroken takje - sprokkel afgedaan = actum, afgehandeldafgewerkt, basta, genoeg, verhandeld, voorbij, verkocht, volmaakt, uitgemaakt afgedamd water in Zeeland = Sloe afgedraaid – afgemat, bekaf, doodmoe, kapot, moe, op, uitgeput, versleten afgedrukt vel = schoonvel afgedruppelde vloeistof = lekwater afgedwaald = verloren afgegraven voon - turf afgehandeld – gedaan, klaar afgehouwenstam – sliet, tronk afgekeurd - ongeschikt afgeknotte boomstam = stronk, tronk afgekondigd besluit = edict, plakkaat, verordening afgekorte handtekening = paraaf afgeladen – mudvol, overvol, propvol, stampvol, stomdronken, vol afgelasten = afcommanderen, afzeggen, uitstellen, verdagen afgeleefd = decrepitus, kaduuk, op, oud, seniel, uitgeput, versleten afgeleefd mens - wrak afgelegde verklaring = getuigenis afgelegde weg = route, traject afgelegen = alleen, eenzaam, stil, ver, verre, verlaten, verwijderd afgelegen plaats = gat, negorij, uithoek afgelegen standplaats = buitenpost afgelegen plaatsje – gat, negorij, uithoek afgeleid = afkomstig, deductief, verstrooid afgeleid van = afkomstig afgeleid woord – afleidingover afgeleid van een naamwoord = denominatief afgeleide = afleiding, deductieve, derivaat afgeleide chemische stof = derivaat afgeleide stof - derivaat afgelopen – af, basta, bekeken, fini, gebeurd, geëindigd, geleden, jongstleden, klaar, over, uit, verstreken, voorbij, vorig afgelopen met - vergaan afgelopen uit - basta afgemaakt = af, gereed, klaar, voltooid afgemat – afgedraaid, afgepeigerd, afgesloofd, afgetobd, afgepeigerd, doodmoe, gaar, krachteloos, moe, moede, teut, uitgeput, vermoeid afgemeten = afgepast, bedaagd, bedachtzaam, bepaald, deftig, gemaakt, genoeg, krenterig, nauwkeurig, stijf(jes), strak, stram, voldoende afgemeten hoeveelheid = dosis, portie, rantsoen afgemeten voorschrift - maatregel afgepaalde plaats - renbaan afgepaalde ruimte in tuin - perk afgepaald stuk grond - kamp afgepast = afgemeten, nauwkeurig, precies, stipt afgepaste hoeveelheid - dosis, portie, rantsoen afgepeigerd – afgemat, doodmoe, doodop, uitgeteld afgeperkt stuk land = woerd, woord afgeperkte ruimte – arena, bed, perk, ren, renbaan, tuin afgeperkte ruimte voor vee = kraal, paddock, weide afgeperkte ruimte van tuin = bed, border, perk afgeplat bolvormig = sferoïdaal afgeplatte bol = steroïde afgericht = bedreven, beleerd, gedrild, geoefend, kundig, slim afgerond = beëindigd, globaal, klaar afgeschaft - vervallen afgescheiden = alleen, apart, los, separaat afgescheiden bevolkingsgroep = kaste afgescheiden groep = club, kliek, kongsi(e),sekte afgescheiden slaapvertrekje = alkoof, bedstee afgescheiden zitgedeelte = loge, baignoire(e) afgescheidenen = secretisten afgescheurde lap = flard, slet, vod afgeschoten stuk land = gaarde, hof, tuin afgeschoten zit gelegenheid = loge afgeschoten worden - afgaan afgeschutte ruimte = tassing afgesloofd – afgemat, uitgeput afgesloten = beëindigd, dicht, geïsoleerd, rond, toe afgeslotenheid - isolement afgesloten maatschappelijke kring = club, coterie, kaste, society, stand afgesloten ruimte = afdelingcel, hok, kast, tuin, vak afgesloten stadswijk = getto afgesloten stand – kaste, society afgesloten stuk land - tuin afgesloten zitplaats in theater = balkon, loge afgesneden halm op akker - stoppel afgesnede hout - spaan afgesneden stuk = afsnijdsel afgesneden stuk gras = plag, zode afgesnede stuk vis - moot afgesneden takje = stek afgespleten deel = schibbe afgesproken - bepaald afgesproken bijeenkomst = rendez-vous afgestelde bom - tijdbom afgestampt = geheel, overvol, tjokvo, ltotaal afgestoken gras – plag(ge), graszode afgestompt = blassé, bot, murw, lusteloos, onverschillig afgestorven = dood, overleden, wijlen afgestorvene = dode, overledene afgestoten (muz.) = staccato afgestroopte huid = balg, bont, scalp, vel afgestroopte huid met haar = scalp afgetakeld = aftands, afgetobd, seniel, versleten afgetekende aslijn - trace afgetobd - afgemat, afgesloofd, moe(de), uitgeput, versleten, afgetobde vrouw = sloof afgetrapt - versleten afgetrokken = abstract, algemeen, verdiept, verstrooid afgetrokken begrip = abstractie afgetrokken hoofdhuid = scalp afgevaardigde = deputaat, député, gedelegeerde, gedeputeerde, gezant, kamerlid, lasthebber, legaat, parlementariër, senator, volksvertegenwoordiger afgevallen - vervallen afgevallen vrucht - rapeling afgevallene = apostaat, renegaat afgeven = afkeuren, afleveren, afstaan, bezorgen, deponeren, overdragen, overhandigen, schimpen, verspreiden afgeven op - schimpen afgevoerd = geroyeerd, geschrapt afgevoerde afvalstoffen uit het lichaam = egesta afgewerkt – afgedaan, gereed, klaar, voltooid afgewerkte mout uit een brouwerij = bostel afgewezen na examen = gezakt, gestraald afgezaagd = banaal, flauw, geijkt, humorloos, melig, overbekend, oud, plat, saai, vervelend, zouteloos afgezaagde uitdrukking = gemeenplaats, platitude afgezaagde wijs – deun, melodie afgezakte grond = kalf afgezant = afgevaardigde, ambassadeur, apostel, attaché, bode, consul, gezant afgezet - bekocht afgezonderd = afzonderlijk, apart, alleen, eenzaam, geïsoleerd, isolaat, los, separaat, stil, solitair afgezonderd vertrek in een huis van bewaring = cel, pistole afgezonderde ruimte in een kerk = kapel, koor, nis Afghanistan, berg in = Khyber Afghanistan, hoofdstad van = Kaboel Afghanistan, munt in = afghani, pul Afghanistan, muziekinstrument uit = daïra, dambura, dhol, naji, rabab, ritchak, tabla, tula, tumbur, zurma Afghanistan, rivier in = Haw-Roed, Hilmend, Kaboel, Kurzan Afghanistan, stad in = Gardiz, Herat, Kaboel, Kandabar Afghanistan, taal in = Pasjto Afghanistan, vlakte in = Registan, Toeran Afghanistan, volksgroep in = Afghanen, Beloetsjen, Hazara, Heszreh, Kafirs, Kozakken, Kirgiezen, Noeristani, Oesbeken, Pasjtoe, Pathanen, Tadzjiken, Toerkmenen afgietsel – afdruk, beeld, infusie, matrijs, moulage, replica, vorm afgietseldiertje = infusiediertje, wimperdiertje afgietsel maken van = moulleren afgietvorm = mal, matrijs afgiftebewijs = biljet, bon, ce(d)el, kaart(je), reçu afglans = afschijnsel, straling, weerkaatsing afglijden - schampen afglijdend schot - schampschot afgluren – afkijken, afneuzen afgod – idool, totem afgod der Assyriërs en Foeniciërs = Molog, Moloch afgod der Filistijnen - Dagon, Kamos afgod der heidense Saksers = Irmin afgod der Kanaänieten = Baäl, Beël, Bel afgod van de Assyriërs = Anamelech, Nisroch afgod van de chinezen = Fohi afgod van de Feniciërs = Moloch afgodendienaar = filister, heiden afgodendienst = idolatrie afgodentempel - pagode afgoderij = idolatrie afgodisch – dwepend, idolaat afgodisch beeld = idool afgodisch dier = totem afgodisch vereerd voorwerp = fetisj afgodsbeeld = idool, iko(o)n, pagode afgodslang = boa, constrictor, koningsslang afgodstempel = abaton, klentang, pagode, pantheon afgooien - afwerken afgorden = afdoen, losgespen afgraven – afdelven, slichten afgrenzen = afbakenen, begrenzen, demarkeren afgrenzen van tekening - rand afgrijselijk = affreus, afschuw(elijk), akelig, bar, erg, geschil, gruwelijk, horribel, ijselijk, lelijk, monsterlijk, ontzettend, verschrikkelijk, vreselijk, walgelijk, weerzin, afgrijzen = afkeer, afschuw, gruwel, haten, nijd, twist, walgen, walg(ing), weerzin afgrissen – afkapen, ontnemen afgrond = abyssos, bergkloof, canon, diepte, kloof, ondergang, ravijn, slonde afgunst = animositeit, broodnijd, haat, hak, kift, jaloersheid, jaloezie, kift, naijver, nijd, wangunst, wrok afgunstig = jaloers, naijverig, nijdig afgunstig zijn = benijden afhaken - stoppen afhakken – afslaan, kappen afhalen -ophalen afhalen van boontjes = repen afhaler = klaploper, triplijn afhandelen – afdoen, perargeren, regelen afhandig maken – afkapen, afnemen, afpikken, ontfutselen afhangeling = vazal afhangend deel = kwab, lel, sleep,slip afhangend deel van een jas -slip afhangend stuk - end afhangend stuk ijs = pegel afhangend velletje = lel afhangende druipsteen = stalactiet afhangende punt – slip, tip, afhankelijk = gebonden, ondergeschikt, onderworpen, onvrij, verbonden, dependent afhankelijkheid = dependentie afharden van beton of natuursteen = boncharden, bosseren, grotten, splitsen, stokken afhechtsel aan kleding = trens afhouden – beeindigen, beletten, intomen, mijden, pareren, verdedigen, weren afhoudig = minachtend afhouwen – afhakken, afslaan afhuren - charteren afjakkeren - uitputten afjatten – afkapen, gappen, pikken, stelen afkalven = afbrokkelen afkammen – afbreken, afkraken, bekritiseren, katten, neerhalen afkapen – afgrissen, afjatten, gappen, pikken,ontnemen, ont(stelen) afkappen – afslaan, beeindigen, stoppen afkappingsteken = apostrof afkeer = afgrijzen, afschuw, antipathie, aversie, geschil, griezel, gruwel, haat, hekel, nijd, onwil, renonce, tegenzin, walging, weerzin, wrok afkeer gevoelen - walgen afkeer hebben – balen, haten, walgen afkeer of weerzin - walging afkeer van al wat nieuw is = neofobie afkeer van het huwelijk = misogamie afkeer wekkend – afgrijselijk, tegenzin, walgelijk weerzin afkeren = afwenden afkerig = avers, beu, bevreesd, gekant, moe, sober, stug, stuurs, tegen, wars, weerspannig, weerzinnig, zat afkerig van arbeid - lui afkerig van iets – beu, moe, warszat afketsen van een kogel = ricocheren afkeuren = berispen, laken, misprijzen, veroordelen, verwijten afkeurende opmerking = aanmerking, verwijt afkeurenswaardig = berispelijk, blamabel, lelijk, kwalijk, laakbaar afkeuren – aanklagen, aanmerken, afgeven, berispen, gispen, laken, misprijzen, veroordelen, verwerpen, verwijten, wreken afkeurende opmerking - anmerkingverwijt afkeurenswaardig – lelijk, kwalijk, laakbaar afkeuring – aanmerking, berisping, blaam, ba(h), condemnatie, desaprobatie, improbatie, laak, laking, oordeel, opspraak, reprobatie, smet, veroordeling, verwerping, verwijt, wrevel afkijken – afgluren, afneuzen, afzien, spieken afkitten – dichten, stoppen afkloenen = ontwarren afkluiven - afbijten afknagen = afbrokkelen, eroderen, wegvreten afknagen van een bot - kluiven afknaging = erosie afknotten = tronqueren afknotten van bomen - snoeien afkoelen = afkoeling, bedaren, douche, kalmeren, refrigereren, temperen afkomen – afdalen, dalen afkomst = afstammeling, afstamming, begin, bron, geboorte, herkomst, kiem, komaf, nest, oorsprong, origine, stam(boom), origine afkomstig = originair afkomstig uit Parma = Parmezaans afkomstig uit Portugal = Portugees afkomstig van - stammen afkomstig van binnen = endogeen afkomstig van buiten = exogeen afkondigen – afroepen, bekendmaken, decreteren, decreet. mededelen, proclameren, promulgeren, publiceren, uitvaardigen afkondiging = gebod, dagorder, decreet, proclamatie, promulgatie afkondiging van huwelijk = ban afkooksel – extract, treksel afkooksel van gerst = orgeade afkoopbaar = losbaar afkoopgeld = losgeld afkoopsom – losprijs, rantsoen afkopen = lossen, lozen, vrijkopen afkorten = abbreviëren, bekorten, rabatteren afkorting = abbreviatie, abbreviatuur, acroniem, breviatuur, detractie afkortingen - aan boord, ab aan-en afvoertroepen, aat aangehaalde plaats, ic aangehaald werk, aw, oc aanhef van een brief - bl, ls aan het eind, if, sf aan God de opperste en de grootste, dom aangehaald werk, aw aankomend ak aanstaande, as aan zee, az aartsbisschop, ae abfarad, abt ablativus, abl absent, abs absoluut, abs ab urbe condita, auc academie, acad academiae rector, ar academische graad ongeveer overeenkomende met doctor in de letteren, am accepi, acc accusatief, acc achternamen, ba acta sanctorum, a(a)ss actum ut supra, aus adenosinedifosfaat, adp adenosinetrifosfaat, atp adenosinemonofosfaat, amp ad interim, ai adjectief, adj adjudant, adj adjunct, adj ad majorem Del gloriam, amdg administratie, adm administratieve en rechterlijke beslissing, arb advocaat, adv ad vocem, av aerodrome control, adc afbeelding, atb, fig afdeling, afd, sect afleiding, atl aflevering, atl afnemend in sterkte, dim afsluiting, cad aftreksel, extr afwezigheid van alle schuld, avas aldaar, ib (id) algemeen beschaafd Nederlands, abn algemene bank Nederland, abn algemeen burgerlijk pensioenfonds, abp algemene handelsvoorwaarden, ahv algemene kinderbijslag wet, akw algemene kunstzijde unie, aku algemene maatregel van bestuur, ambv algemene maatregel van rijksbestuur, amvrb algemene maatschappij voor jongeren, amvj algemene Nederlandse wielrijdersbond, anwb algemene ouderdoms wet, aow algemene politieverordening, apv algemene voorschriften, av alhier, ev alinea, al all correct, ok alleen God de eer, sdg allen van dat slag, tg alles inbegrepen, ai alles ter meerdere ere Gods, oa(m)dg als aan ommezijde, ur als aantekening, pn als altijd, us als boven, ab als daar zijn, adz als ereblijk, he als God het wil, dv als het overige gelijk is, cp als het ware, ahw als ik mij niet vergis, nl als op ommezijde, ur als steeds, us alstublieft, a.u.b., s.v.p. als voren, av aluminium, al ambtelijk, qq ambtshalve, eo, ep, ro amica manu (op een adres), am ammoniumnitraat, an ampère, amp ampère-uur, ah amplitude modulatie, m Amsterdam Rotterdam bank, amro Amsterdams peil, ap anno, ao anno ante Christum, aac anno Christi, ac anno currente, ac anni currentis, ac anno domini, ad anno futuro, af anno mundi, am anno passato, ap anno sancto, as ante meridiem, am antimoon, sb anti-revolutionair(e partij), ar(p) antwoord betaald, rp appellant, app arbeidsovereenkomst algemene, cao archi episcopus, ae argentum, ag argon, ar arrest, arr arrondissement, arr arrondissementsrechtbank, arb arseen, arsenicum, as artikel, art artium magister, am assistent-resident, ar astatium, at astronomische eenheid, ae atmosfeer, atm atmosfeer absoluut, ata atmosfeer overdruk, ato atmosferen, atm audio frequent, af augustijn, oesa augustijn, aug, cic auteursrechtbelangen, autbel automatische halve overwegbomen, ahob baccalaureus artium, ba bakboord, bb bank of nova scotia, the, bns bank voor handel en scheepvaart, bhs bank voor internationale handel, bih bares(se), bar barium, ba baron, barones, bar basso continuo, bc Bataafse petroleum maatschappij, bp(m), shell beata Maria virgo, bmv beata virgo (de zaligemaagd Maria), bv bedienaar van het goddelijk woord, vdm bedrijfschap, bedrsch, bedrijfseconoom be bedrijfsvereniging, bv begeleiding, ace behoudens bekrachtiging, sr behoudens de eer, sh behoudens rekenfouten, sec behoudens de titel(s), s(s)t(t) behoudens vergissingen, se behoudens de verschuldigde eer, st behoudens de verschuldigde eretitel, stdeb belasting op de toegevoegde waarde, btw Belgische socialistische partij, psb beneden, ben, inf benedictijn, osb bene vale (in brieven), bv benevole lector, bi beoordelaar, rec bepallng(en), bep(n) beperkt, lim beroep administratieve beschikkingen, bab beroepscommissie, ercie beroepshalve, ef beryllium, be bescherming bevolking, bb beslissing, besl beslissingen in belastingzaken, bnb besloten vennootschap, bv besloten vennootschap (eng), pty besluit, besl bestuurswetenschappen, bestw betaald, bet betaling bij levering, cod bezigheden buitenshuis hebbende, bbhh bid en werk, oel bid voor ons, opn binnenlandse bestuur, bb binnenlandse strijdkrachten, bs bismut, bi bladzijde, blz, fo blijkens de akten, ta boek der koningen, reg boerenleenbank, rabo bolivar, bolv bonae memoriae (achterpersoonsnamen), bm bond van architecten, bna bono cum Deo, bcd bouwkundig Ingenieur (achtereenpersoonsnaam), bi bouwrecht, bouwr bovengenoemde, sup bovenste dode punt, bdp brevet van militaire administrateur, bma brief aan de galaten, gal brief aan de thessalonicenzen, thess brief aan timotheus, tim british broadcasting corporation, bbc broeder, br, fr bromium, br bruto, br(t), bto bruto registerton, brt buiten dienst, bd buiten dienst (du), ad buitengewoon lager onderwijs, blo bureau voor Industriële eigendom, bie bureau voor muziekauteursrecht, buma burgemeester, burg burgemeester en wethouders, b & w burgerlijk, burg burgerlijke openbare werken, bow burgerlijke stand, bs burgerlijk wetboek, bw, cc bij afwezigheid, ba bij bevel, bb bij dat woord, av bij de stukken, aa bij geen gehoor, bgg bij gelegenheid, po bljlage(n), bijl(n) bij tussentijd, ai bij volmacht, pp bijvoorbeeld, bv, ec, eg, pe(x), vc, vg bijzonder, bijz cadmium, cd calcium, ca californium, cf calorie, cal candela, cd candidaat, cand candidaat in de godgeleerdheid, candmin, thc candidaat in de medicijnen, medcand candidaat in het heilige leraarsambt, smc candidaat in de theologie, thc candidatus, cand candidatus ministerie, candmin cantica (in de bijbel), cant caput, cap cargadoor, carg cash on delivery, cod cassatie, cass casu quo, cq cent(s), ct(s) centenaar, ctr centiare, ca centigram, cg centiliter, cl centimeter, cm centimeter-gram-secunde, cgs centraal antennesysteem, cas centraal bureau voor de statistiek, cbs centraal medisch tuchtcollege, cmt centrale organisatie beroepsgoederenvervoer,cob centrale raad van beroep, crvb centraal station, cs centrale verwarming, cv centweight, cwt cerium, ce certificaat, cert cetera, cet chef-staf, cs chloor, cl christelijk jongemannen verbond, cjmv christelijke jonge vrouwen federatie, cjvf christelijk historische unie, chu christelijk nationaal vakverbond, cnv Christus, XP chroom, cr circa, ca circulaire, circ citato loco, citloc. cl civiel bouwkundig ingenieur, cbi civiel ingenieur, ci cobalt, co codex, cod codices, cod cognossement, bi collationering, tc collatis, coll collectieve arbeidsovereenkomst, cao college van beroep voor het bedrijfsleven, cbb college van bestuur, cvb colossenzen, col commandant veldleger, cv commanditaire ven nootschap, cv commissaris van de koningin, cdk communistische partij Nederland, cpn compagnie, co(mp). cie compagnon, co(mp) confer(atur), conf confer, cf conform, cfm congregationes santis simi redemptori, cssr consul, cons conto mio, cm coöperatieve centrale boerenleenbank, bib coöperatieve vereniging, cv Corinthiërs, cor corps diplomatique, cd cosinus, cos cost freight, cf coupon, coup courant, c(r)t crediet- en depositokas, cdk crescendo, cresc crisis controle dienst, ccd cum annexis, ca cum expensis, cex cum laude, cl cum notis, cn cum sociis, cs cum suis, cs cuprum, cu curator, cur curium, cm currente mense, cm currentis mensis, cm daaraanvolgend, dav daarentegen, det daar ter plaatse, dtp' daartoe aangewezen (benoemd), ahd da capo, dc dagelijks, dag dagelijks bestuur, db dal segno, ds daterend, dat daterend van, dd datief, dat dat is, di, ie dat wil zeggen, cad, dwz, ie datum, dat deadweight, dw debet, deb debent, deb decagram, dcg decaliter, dcl decameter, dam decastère, das december, dec decibel, db decigram, dg deciliter, dl decimeter, dm declinatie, decl de dato, dd deel, dl deelwoord, dw de goedgunstige lezer heil, lbs de heer, dhr de helft van het opgegevene, ss Dei gratia, dg de jongste, jr dekagram, dag dekaliter, dal dekameter, dam dekastère, das de laatste dag van de maand, uit deleatur, del de lezer(es) heil, ls delineavit, del de onbekende, nn Deo optimo maximo, dom de oudste, sr Deo volente, dv departement, dep(t) derde naamval, dat dergelijke, derg, dgl der lopende maand, mc des voormiddags, am, vm deutscher industrienorm, din Deuteronomium, deut deutsches reichs-gebrauchsmuster, drgm de volgende, sq de voorafgaande, pr de zalige maagd Maria, bmv dezelfde, id, it dezelfde hoeveelheid als boven, a(m) deze niet alleen, ka dezer maand, dm dezes jaars, dj dichloor diphenyltr chloorethaan, ddt die ge kent, gn dienaar, dien dienaar van het woord, vdm dienstdoende, dd dienstvaardig, dv dienstwillig, dw dimethylteraftalaat, dmt diminuendo, dim directeur-generaal, dirg directoraat-generaal, dirgin disconto, disc displaced person, dp dispositie, disp dissertatie, di ss district, distr dit is, di dito, do dividend, div doctor, dr doctoranda, dra doctorandus, drs doctor in de beide rechten, dju, jud doctor in de filosofie, drphil doctor in de geneeskunde, dm doctor in de god geleerdheid, drth(eol) doctor in de medicijnen, dm, meddr doctor in de rechten, drmr doctor in de theologie, drth(eol) doctor juris utriusque, dju doctor medicinae, dm doctor philosophiae, drphil doctor theologiae, drth(eol) dominee, ds dominicanen, cf, op dominus, ds door de daad zelve, if doorgaande bas, bc door geweld gedwongen, vc door Gods genade, dg door kernenergie voort bewogen schip, ns doorluchtige hoogheid, dh door middel van een vriend(in), pa door inschrijvershand, ma door vriendenhand (bezorgd), am dozijn, dz duikboot, U-boot Duitse socialistische partij, spd dyne, n eb, lw economische politierechter, epolr edel, ed edelachtbaar, ea edelgestreng, edgestr edelgrootachtbaar, ega edelgrootmogend, egm edelhoogachtbaar, eha edelmogende heren, eemmhh edidit, ed éditeur, ed editio, ed een brief uit het nieuwe testament, hebr eenheid van ruimtehoek, sr eenmaal daags, sdd eershalve, hc eerste hulp bij ongelukken, ehbo eerste kamer, ek eerste kwartier, ek eerstgenoemde, eg eerstkomende, ek eerstvolgende, ev eerwaarde, eerw, rev eerwaarde heer, rd eerwaarde vader, rp eerwaardig ambt, rm effectieve paardenkracht, ep eigen beweging, eb eigenhandig, mmp eigenhandige aflevering verlangd, mp eigenlijk, eig het einde kroont het werk, fco einsteinium, es elektrocardiogram, eeg elektroëncefalogram, eeg elektromagnetische eenheid, eme elektromotorische kracht, emk elektrostatische eenheid, ose elektrotechnisch ingenieur, ei eminentie, em emeritus, em en allen samen, etq en andere(n), ea, en dergelijke, ed en meer anderen, ema engelse bachelor of arts (laagste acad. graad in de literaire faculteit), ba engels handelsgewicht van 50 kg, cwt engels ons, oz enigszins sterk, pf enkelvoud, enk, sing enkelvoudige kamer, enkk en meer van die soort, ed en omstreken, eo en personne, ep en soortgelijke, ed entrepot, entr en vele anderen, eva en ville, ev en volgende, ev enzovoort, enz, etc errore exepto, ee esquire, esq et cetera, enz, etc e tutti quanti, etq Europese economische gemeenschap, eeg Europese gemeenschap voor kolen en staal, egks evangelische omroep, eo evenredige vertegenwoordiging, ev eventueel, ev(t) evenzo, id, it excellentie, exc exclusief, excl exempli causa, ec exempli gratia, eg exodus, exod ex officio, eo, exoff exprès payé, xp ex professo, ep extract, extr extractum, extr ex voto, ev faire suivre, fs favente summo numine, fsn februari, febr fecit, fec federatie, fed ferrum, fe fiat insertio, fi figuur, fig figuurlijk, fig finis coronet opus, fco firma, fa first national city bank, fncb fles, fl florijn, fl folio, fo formula Intemationalis, fi fortissimo, ft fosfor, p francium, fr franco, fos, fr frank, fr frater, fr free alongside ship, fas free on board, fob free on rail, for free overside ship, fos frequentie modulatie, fm fungerend, fg fijn zilver, fz gallium, ga gangbaar, ct geankerd, ga gebenedijde maagd Maria, bmv gebiedende wijs, imp gebonden, geb, leg geboren, geb gebroeders, gebr gebruik bekend, ue, un geciteerd werk, oe gecollationeerd, coll gedaan en bieden, gb gedaan en laten, gl gedeeltelijke aansprakelijkheid, ga gedenk te sterven, mm gedeputeerde staten, gedst, gs gegeven door, dd geheel de uwe, t(à)t geheime staatspolitie in het nationaal socialistische Duitsland gestapo geheime staatspolitie in Rusland, g(e)poe gehuwd, geh gemeenschappelijk administratiekantoor, gak gemeentelijke geneeskundige dienst, ggd gemeentewerken, gw gemeubileerd, gem generale bas, be genesis, gen genitief, gen geografische mijl, gm georganiseerd overleg, go gepensioneerd, gep gerequireerd, gereq gescheiden, geseh getekend, get, sign getrouwd, geh getuige, get gewestelijk arbeids bureau, gab gewijzigde aansprakelijkheid, ga gewijzigd ontwerp van wet, gontw gezang, gez gezusters, gez gloriosae memoriae, gm Gode alleen zij de eer, sdg Gode zij dank, dg Gode zij de hoogste lof, lpd Gode zij lof, ld Gode zij lof en het volkheil, dsp goed dooreen gemengd, bm goede middenkwaliteit, faq den goedgunstige lezer heil, lbs goed voor, gv goudgulden, ggld gouvernementsbesluit, b gouverneur-generaal, gg gram, g gram-centimeter, ge gram-centimeter-seconde, gcs grammolecule, mol gratis, pd Greenwichtijd, gt grenswaarde, lim grondkamer, grk grondwet, gw groot, gr grootste gemene deler, gd grosso modo, grm gulden, fl, gl(d) gunstig antwoord wordt verwacht, gawv gymnasiaal, gym gymnasium, gym gymnastiek, gym haar bezigheden buitenshuis hebbende, hbbhh haar edele, hed haars inziens, hl haastiger, accel hafnium, hf handelingen, hand handels- en effecten bank, heb handschrift, cod, hs, ms handschriften, cod, hss, mss handvol, man hare doorluchtigheid, hd hare hoogheid, hh hare koninklijke hoogheid, hkh hare keizerlijke en koninklijke hoogheid, hkkm hare koninklijke hoogheden, hhkkhh hare koninklijke majesteit, hkm hare koninklijke majesteiten, hhkkmm hare majesteit, hm hare majesteiten, hhmm hebreeuwen, hebr Hebreeuws, hebr hectare, ha hectogram, hg hectoliter, hl hectometer, hm heeft het getekend, del heeft het ontworpen, inv heeft uitgegeven, ed heemraadschep, hschap heen en weer, vv heer, hr Heilig Avondmaal, HA heilige, st heilige, dienst, hd heilige maagd, bv heilige maagd Maria, bmv heilige roomse rijk, hrr, sri heilige schrift, hs de heiligen, hh hefnerkaars, hk helium, he heren de, hh hertz, hz hervormd, herv hetgeen betekent, qe hetgeen ik getuig, qt hetgeen te bewijzen was, qed hetgeen te doen was, qef het heilige jaar, as het volgende, s(e)q het worde ingelast, ti hetzelfde, id, it hic situs, hs hier ligt begraven, hs hier te lande, htl hiertoe afgevaardigd, ahd hoc anno, ha hoc est, he hoc loco, hl hoc loco sepultus, est, hlse hoc sensu, hs hoc tempore, ht hof van justitie der europese gemeenschap, hvjeg hoge raad, hr hogere burgerschool, hbs hoger onderwijs, ho Hollandse bank-unie, hbu honoris causa, he hoofd der school, hds hoofdkwartier, qg hoofdstuk, cap hoogduits, h(g)d hoogedelgeboren, geb hoogedelgestreng, heg(estr) hoogfrequent, hf hooggeboren, hgeb hoogheemraadschap, hhsehap hoogheid, hh hoogleraar, hoogl, prof hooggeleerde, hooggel Hooglied het, cat hoogstdeszelfs, hd hoogstdezelve, hd hoogwater, hw hoogwelgeboren, hwgeb, hwg hora locoque sonsueto, hlqe horse power, hp hun edelachtbaren, hea hun edele, hed hun edelgrootachtbaren, hega hunne koninklijke hoogheden, hhkkhh hunne koninklijke majesteiten, hhkkmm hunne majesteiten, hhmm huns inziens, hi huius anni, ha hydrargyrum, hg hij groet u zeer, spd hij heeft het gemaakt, fee hij heeft het gegeven, ddt hij heeft het gegraveerd, sc hij heeft het geschilderd, pinx hij heeft het geschreven, ser hij heeft het getekend, dil hij heeft het gezien, vt hij heeft het ontworpen, inv hij heeft het uitgegeven, ed hij heeft het zelf gemaakt, if hij ruste in vrede, rip ibidem, ib(id) idem, id id est, ie ik heb ontvangen, ace ik kwam, zag en overwon, vvv imperatief, imp imperator, imp imperator rex, ir imprimatur, impr inbegrepen, incl in bezit van, ibv in buitengewone dienst, ibd in casu, ic incidenteel, inc inclusief, incl in de naam van Christus, icn in de naam van Jezus, ini in de naam Gods of des Heren, ind in de stad, ev in deze zin, hs in dit geval, ic in dit jaar, ha in dit teken (zult gij overwinnen), ihs (v) indium, ind in één woord, iew in eigen persoon, ep infanterie, inf infinitief, inf infra, inf geheime zitting, igz in gelijke delen, paeq ingenieur, ing, ir ingesloten, incl, pc in het aangehaalde werk, opcit in het afgelopen jaar, ap in het algemeen, iha in het bijzonder, ihb in het gebied of land der ongelovigen, ipi in het gegeven geval, cq in het genoemde jaar, da in het heilige jaar (jubeljaar), as in het jaar, anno, ao in het jaar (sedert de schepping der wereld), am in het jaar der christelijke tijdrekening, ac in het jaar onzes Heren, ad in het jaar voor Christus' geboorte, aac in het komende jaar, af in het lopende jaar, ac in het volgend jaar, af in hoc salus, ihs in hoc signo, ihs in hoedanigheid ven, qq in hope, is inleiding, inl inlichting, inl in loco, il in margine, im in memoriam, im in naam ven de heilige drie-eenheid, inst in nomine Del, ind in nomine Domini, ind in nomine Jesu, ini in nomine sanctae trinitatis, inst in partibus infedelium, ipv in (eigen) persoon, ep in plaats van, ip(l)v in plaats van het zegel, ls insgelijks, id, it inspecteur, insp inspectie, insp instant, inst interest, int internationaal, int internationaal een hedenstelsel, sl internationaal standaard boeknummer, isbn intransitief, intr intrest, int invenit, inv in verband met, ivrn in voce, iv in waarheid, iv, iw in welk teken, cq inzonderheid, inz ionium, io iridium, ir isonicotinezuur hydrazide, inh Israëlitisch, isr is schuldig, deb item, it iuris utriusque doctor, jud jaargang, j(r)g Jacobus, jac Januari, jan Jeremia, jer Jesaja, jes Jesus hominum salvator, ihs Jesus horator sanctorum, ihs Jesus nazarenus rex judaeorum, inri Jezus, ihs Jezus Christus, ic Jezus van Nazareth, inri Johannes, joh jongstleden, jl jonkheer, jhr jonkvrouw, jkvw juncto, jr kamer van koophandel, KvK kanaalpeil, kp kandidaat, cand, kand kandidaat in de theologie, cm kantongerecht, ktg kantonrechter, ktr kapitein, kapt kapucijn, omc karaat, kar, kt kardinaal, em karmeliet, oc kas-associatie, ka katholieke radio omroep, kro katholieke volkspartij, kvp keizer, imp keizer en koning, ir keizerlijk-koninklijk, kk keizerlijke majesteit, km kennisgeving ontvangst, pc kilocalorie, kcal kilogram, kg kilogram kracht, kgf kilogrammeter, kgm kilohertz, khz kiloliter, kl kilometer, km. kilovolt, kv kilovolt-ampère, kva kilowatt, kw . kilowatt-uur, kwh klasse, kl kleinste gemene veelvoud, kgv knight of the garther, kg knokploeg, kp kobalt, co kombinatie van reclasseringsinstellingen, kri de koning der joden, inri koning en keizer, ri koninklijk, kon koninklijk besluit, kb koninklijke bibliotheek, kb koninklijke hoogheid, ar, kh koninklijke luchtvaart maatschappij, KLM koninklijke majesteit, rm koninklijke marine, km koninklijk nederlands meteorologisch instituut, KNMI koninklijke militaire academie, KMA koninklijke nederlandse automobiel club, knac koninklijke nederlandse toeristenbond, anwb koninklijke nederlandse uitgeversbond, knub koninklijke nederlandse voetbalbond, knvb koper, cu koperskeus, kk korting, rat kortzicht, kz kronen, kr kroon, kr krijgsgevangene (eng), pw krypton, kr kubieke, kub kunstmatige bevruchting, ki kwik, hg laagfrequent, lf laagste academische graad in Engeland, ba laagwater, lw laatste kwartier, lk laatstgenoemde, lg laatstleden, ll laatste wil, test laboratorium, lab lage druk, ld lager onderwijs, lo landbouwhogeschool, lhs landbouwkundig ingenieur, li langspeelplaat, lp Latijn(s), lat laus deo, ld laus deo salus, ldsp laus plurima deo, lpd lawrentium, lw lector benevole, lb lectori benevole salutem, lbs lectori salutem, ls lege artis, la leger des heils, dh, sa leger van de Indonesische republiek, tni let wel, lw, nb de lezer heil, ls liber regum, reg libra, lb licenciaat, lic lichamelijke opvoeding, lo licht jaar, lj limited, ltd loco-burgemeester, lb loco citato, lc loco laudato, l(oc)l(aud) loco sigilli, ls logarit(h)me, l(o)g lokale sterrentijd, lst lood, pb der lopende maand, cm, inst Lucas, Luc luchtkussenvoertuig, lkv lugdunum batavorum, Ib luitenant, I(ui)t lumen, lm luthers, luth lux, lx lysergzuurdiethylamide, lsd lijst, tab maalpeil, mp maanstand, ek, lk, nm, vm maatschappij, mij mac, mc madame, mad, mme mademoiselle, mlle magister artium, ma magnesium, mg majoor, maj mandaat, mand mandatum, mand mandatum sine clausula, msc mangaan, mn manu auctoris, ma manu mea propria, mmp manuscript, hs, m manuscripten, mss manu proprio, mp Marcus, Marc marechaussee, mp master, mr mate van intelligentie, Iq matig, mod matig sterk, mf matig zacht, mp Mattheus, Matth maximaal, max maximum, max meer uitgebreid lager onderwijs, mulo meervoud, mv, pl(ur) meervoudige kamer, meervk meester in beide rechten, dju, jud meester in de rechten, mr meester in de (vrije) kunsten, ma(l) medicinae doctor, md megacalorie, mcal megadyne, mdn megahertz, mhz megaton, mt . mejuffrouw, mej, mlle member of parliament, mp memento mori, mm memorie van antwoord, mva memorie van toelichting, mvt men vergelijke, conf men zie, vid messieurs, mss, mm met aankleve van dien, ca met aantekeningen, en met alle waardering, maw met allen die erbij behoren, etq met andere woorden, maw met behoud van eer, sh met behoud van titel, sh( et)t met behoud van eer en wedde, sh(et)s met bekende bestemming, mbb met bestemming, mb met betrekking tot, mbt met bijlagen, ca met dank, md met deelneming, md met de hand des schrijvers, ma met de kosten, cex met de linkerhand, sm met de nodig. veranderingen, mm met de zijnen, cs met dien verstande, mdv met een bijzondere bode, pexpr meterton, mt met gebruik van, mgv met gelukwens, mg, pf met gelijke delen, paeq met Gods genade, bed met Gods wil, df, dv, vd met halve stem, mv met hartelijke dank, mhd met hartelijke deelneming, mhd met hartelijke gelukwens, mhg met hartelijke groet, mhg met hun allen, etq met inbegrip van, incl met inbegrip van kosten voor overlading, fos met inbegrip van vervoerskosten tot op de boot, fob met ingang van, miv met kennisgeving, mk(g) met medewerking van, mmv met name, mn met mijn eigen hand, mmp met noot van, mntv met onderschrift, mo met rouwbeklag, md. mf. pc met toestemming, ec met veel kracht, ffz met verlof gezegd, svv met volledige titel, pt met voorbehoud van mbv eventuele vergissingen, se met het nodige voor behoud, rr met zijn deel- of lotgenoten, cs mevrouw, mevr, mme, mrs mezzo forte, mf mezzo piano, mp mezzo voce, mv microfarad, mf middelbaar onderwijs, mo middelbaar technische school, mts middelbare eb, me middelbare leeftijd, ml middelbare meisjesschool, mms middelbare rivierstand, mr middelbare vloed, mv middeleeuwen, me middeleuropese tijd, met militair, mil militaire politie, mp militaire willemsorde, mwo militair gezag, mg milliampère, ma(mp) millibar, mb milligram, mg milliliter, mi millimeter, mm minderbroeder, ofm minister, min ministerie, min minuut, min mio conto, mc mister, mr mistress, mrs moet geschrapt worden, del moet zijn, mz molybdeen, mo monseigneur, mgr motorschip, ms motortorpedoboot, mtb mutatis mutandis, mm muziek, muz mijlpaal, mp mijne heren, mmhh mijnheer, mh, mr mijn rekening, cm, mc mijns inziens, mi na aftrek van onkosten, nto naamloze vennootschap, nv naamloze vennootschap (Duits), ag naamloze vennootschap (Engels), ltd naamloze vennootschap (Frans), sa naar aanleiding van, nav naar de nieuwe stijl, stn naar de oude stijl, stv naar de regel der kunst, la naar ik meen, mi naar mijn bescheiden mening, nmbm naar mijn mening, mi, nmm naar onze mening, nom, oi naastkomend, ev na Christus, nchr, pc nader overeen te komen, notk na de stichting van Rome, pre na een jaar, pa namelijk, nl namiddag, nm nanofarad, nf naschrift, ns, ps nationaal Indonesisch leger, tni nationaal jongeren verbond, njv nationaal-socialistische beweging, nsb nationale maatschappij der Belgische spoorwegen, nmbs nationale militie, natmil nationaliteiten van vliegtuigen voor Nederland, ph natrium, na natriumbromide, nabr natriumchloride, nacl natriumfluoride, naf natriumhydride, nah natriumhydroxide, naoh natuurkundig ingenieur, ni nauwkeurig Amsterdams peil, nap na vergelijking, coll nazenden, fs Nederduits, nd Nederland, ndl, ned, nl nederlands, ned, ndl nederlandse christelijke radio (reis) vereniging, ncrv nederlandse courant, nc nederlandse credietbank, ncb nederlandse handelmaatschappij, nhm nederlands hervormd, nh Nederlands-Indisch, ni Nederlands.-Indië, nl nederlandse jeugdgemeenschap, njg nederlandse middenstandsbank, nmb nederlands onderwijzers genootschap, nog nederlands Oost-Indisch leger, knil, noil nederlandse overzeebank, nob nederlands verbond van vakverenigingen, nvv nederlandse norm, nen nederlands normalisatie instituut nni nederlandse werkelijke schuld, nws nederlandse spoorwegen, ns nederlandse wielrijdersbond, nwb netto, nto netto uitgeleverd gewicht, nug new english dictionary, ned niet afzonderlijk genoemd, nag niet genoemd, ng, nn niet ontvankelijk, no niet parkeren, np niet toegestaan, nl, nt nieuw amsterdams peil, nap nieuw verbond, nt, nv nieuwe maan, nm nieuwe rekening, nr nieuwe regel, al, nr nieuwe still, ns nieuwe testament, nt, nv nomen nescio, nn nominaal, nom non actief, bd, na non licet, nl non liquet, nl non nominandus, nn noord atlantische verdragsorganisatie, nato, navo Noord-Brabant, nb(r) noorderbreedte, nb(r) noorderlengte, nl Noord-Hollend, nh noordoost, no noordnoordoost, nno noordnoordwest, nnw Noordoostpolder, nop noordwest, nw noord-Zuid-Hollandsetramweg maatschappij, nzhtm noot, nt normaal hoogwater, nhw normaal laagwater, nlw normaal lage rivierstand, nlr normaal profiel, np normaal waterpeil, nap nostro conto, nc nota bene, nb noot van wijziging, nvw notetur nomen, nn numeri, num numero, no nummer, nr, no obligatie, ob (l) octrooi, octr of dergelijke, od officier van justitie, okt om afscheid te nemen, oatn, ppc om bezoek af te leggen, pfv om godswil, pd om het uur een lepel, shc omnia act majorem Dei gloriam, oamdg om niet te vergeten, pm omroeporganisatie, avro, cvk, eo, ikon, kro, ncrv, nos, tros, vara, voo, vpro onbepaalde volmacht, msc onder andere(n), oa onder bescherming van het Opperwezen, fsn onder dat woord, s(h)v onder de rubriek, sr onder gebruikelijk voorbehoud, ogv onder goddelijke bescherming, spd onder het nodige voorbehoud, rr onder leiding van, olv onder meer, om onderofficier, oo onder omslag, pc onder voorbehoud, rr onder wie, ow onderwijs, kunsten en wetenschappen, okw ongehuwde man, om ongehuwde vrouw, ov ongeveer, ca, ong, pm ontheemde, dp ontvangen (op wissels), acc ontwerp van wet, ovw onvoorbereid, et onvoorziene omstandig heden voorbehouden, oov onze lieve vrouwe, olv onze rekening, nc onzes inziens, oi onzijdig, onz oorlogswinst, ow oorspronkelijk regeringsontwerp, oro oosterlengte, ol Oost Indisch, oi Oost-Indische Compagnie, oic Oost-Indisch leger, oil Oost-Indië, oi op blad, fo op dat woord, iv op de aangehaalde plaats, lc, ll, taa op de dag, dd op de eerste zijde van een blad, ra op de keerzijde, vo op de laatste dag (der maand), ult op de rand, im op de voorzijde van een blad, ro op dezelfde bladzijde, ib(id) op dezelfde plaats, b(id) op deze plaats ligt begraven, hlse op één snaar, uc openbaar ministerie, om openbare werken, ow openbaring, openb opere citato, opcit op erewoord (retour), oe(r) opgenomen geld, og opgewekt, viv op het ogenblik, ht op het woord, voc op last van, po, pp opmerking, opm op mijn rekening, cm op order van, po, pp oppervlakte, opp opus, op op zicht, avoz ora pro nobis, opn oranje pecco, op orde der augustijnen, oesa orde der capucijnen, ome orde der carmelieten, oearm orde carmelitarum, oearm orde der cisterciënsers, socist orde der dominicanen, op orde eremitarum sancté augustini, oesa ordo fratum minorum, ofm orde der jezuïeten, sj orde der minderbroeders, ofm ordo minorum capucinorum, omc orde der norbertijnen, opraem orde der ongeschoeide carmelleten, ocd ordo praedicatorum, op ordo praemonstraten sium, opraem orde der predikheren, op ordo sancti benedicti, osb organisatie, org organisatie der verenigde naties, uno, vn oude stijl, os oude testament, ot, ov oude verbond, ot, ov oudste de, sr overeenkomst(en), ov(n) overige het, cet overleden, ob oversteekplaats voor voetgangers, vop Overijssel, ov paardenkracht, hp, pk paardenkracht-uur, pkh paardenkracht van het indicateurvermogen, ipk pachtkamer, pk pacifistisch socialistische partij, psp padvinder, pv Palestijnse gewapendeorganisatie, plo pagina, blz, pag palladium, pd paragraaf, par par ami of amie, pc par exemple, pax, bv par expresse, pexpr par faveur, pf par procuration, pp partibus aequalibus, paeq partijgenoot, pg partij van de arbeid, pvda pastoor, par pater patriae, pp pater prior, pp paters van het aller heiligste sacrament, sss patres conscripti, pc paus en bisschop, pp penclub, pen penningmeester, penm, thes pennyweight, dwt per adres, co, pa percent, pct per dag, pd per doos, pd per duizend, pm per expressum, pexpr perfectum, pert per honderd, pct periodiek geneeskundig onderzoek, pgo per jaar, pj perkament, prk permanente commissie, pc per mille, pm per occasionem, pocc per omgaande, po per order, po per persoon per dag, pppd personenvennootschap met beperkte aansprakelijkheid, pvba persoon, pers persoonlijk, pers per procurationem, pp per stuk, pst per ijlbode, pexpr pfennig, pt philosophiae doctor, phildr piae memoriae, pm plano pianissimo, ppp picofarad, pf pièze, pz pint, pp plaats, pl plaatsvervangend, plv . platina, pt plattelands-bibliotheek centrale, pbc pleno titulo, pt plumbum, pb plus minus, pm pluralis, pl plutonium, pu politieke recherche, pr politierechter, polr polyvinylchloride, pvc pond, pd, Ib pond sterling, pst populus romanus, pr porto betaald, pp post annum, pa posterijen, telegrafie, telefoon, ptt post meridiem, pm postrekening, prk post romam conditam, pre postscriptum, ps post trinitatis, pt post urbem conditam, puc pour connaissance, pc pour condoléance, pc pour faire visité, pfv pour féliciter, pf pour mille, pm pour prendre congé, ppc pour remercier, pr poste restante, pr praecedens, pr praefectus, praef praemissio praemit tendis, pp praemissio titulo, pt praesens, praes praesente, praes praeteritum, praet predikant, ds, vdm prediker, pred predikheer, op preferent, pr(ef) president, pres priester, pr primo, po proces-verbaal, pv procureur, proc pro Deo, pd produktschap, prodsch pro memoria, pm professional, prof. professor, prof promethium, prm pro mille, pm propaedeutisch, prop propriété assurée, pa proponent, prop pro tempore, pt protestants, prot protestantse godsdienst: pg protocol, prot provinciale bibliotheek centrale, pbc provinciaal elektriciteit bedrijf, peb provinciale staten, provst provinciale waterstaat, pw prijs + vracht, cf psalm, ps pseudo, ps pseudoniem, ps publieke werken, pw quaeritur, qto, quaer quaestio, quest qualitate qua, quat quantum placet, qp quantum satis, qs quantum sufficit, qs quantum vis, qv quarter général, qg quarto, qto quinta essentia, qe quod attestor, qa quod Deus bene vertat, qdbv quod orat demonstrandum, qed quod erat faciendum, qed quod est, qe quod felix faustumque sit, qffqs quod (bonum) felix, faustumque sit, q(b)ffqs quod vide, qv raad van arbeid, rva raad van beroep, rvb raad voor de kinderbescherming, rvdk raaklijn, tg rabat, rab radicalen, rad radium, ra rapporteur, rapp ratione officii, ro recensent, ree rechten inbegrepen, ri rechterbladzijde, ro, to rechter-commissaris, re rechtsgeleerde, ictus rechtsoverweging, ro rechtspraak, rspr reconventie, rec rectificatie, rect rector magnificus, ar redacteur, red redactie, red redemptorist, cssr red onze zielen, sos referent, ref regelmatig, regelm regeringsreglement, rr regeringsvoorlichtingsdienst, rvd regia majestas, rm regiae majestatis, rm regiment, reg regiment infanterie, ri regiment veldartillerie, rva . regimentscommandant, rct regius, reg reglement, regl regula, reg rekeneenheid, re rekwestrant, rekw relatief, relat réponse favorable s´il rfsvp réponse payée, rp Republique Française, RF requiescat in pace, rip requirant, req reservatis reservandis, rr resolutie, res respectievelijk, resp responde, resp respondeatur, resp res publica, resp reverende domine, rd reverendi ministerie candidatus, rmc reverendus dominus, rd, rev reverendus pater, rp rex imperator, ri ridder van de kousenband, kg rinforzando, rf roemrijke nagedachtenis, gm roepia, rp Romaans, rom romanum imperium, ri romanorum imperator semper augustus, risa Romeinen, rom romeinse keizerrijk, ir, ri romeinse rijk, ri romeinse volk, pr romeinse volk en senaat, spqr rooms-katholiek, rk royal air force, raf rubidium, rb rudimentair, rud ruimtelijke ordening, ruo Russisch, Russ rust in vrede, rip ruthenium, ru rijdende artillerie, ra rijksarbeidsbureau, rab rijks geschiedkundige publikatiën, rgp rijksgrens, rg rijksgrond, rg rijksjongerenintemaat, rji rijkshogere burgerschool, rhbs rijkskweekschool, rks rijksmerk, rm rijksnormaallessen, ml rijksnormaalschool, ms rijksopvoedingsgesticht, rog rijkspostspaarbank, rps rijksverzekeringsdienst, rvd rijksvoorlichtingsdienst, rvd rijkswaterstaat, rw rijksweg, rw rijkswerkinrichting, rwi sacer ordo cisterciensis, socist sacra scriptura, ss sacri ministerii candidatus, smc sacri romani imperii, sri saint, st salutem plurimam dicit, spd salva ratificatione, sr salva venia, sv salvation army, sa, idh salvis titulis, sstt salvo errore calculi, sec salvo errore et omissione, seeto salvo titulo, sstt salvo titulo debito, sstt salvo honore et titulo, shett salvo honore, sh sa majesté, sm sanctae of sacrae theologiae doctor, std sanctus, st sarekat islam, si sa sainteté, ss save our souls, sos scheiding van tafel en bed, stb scheikundig technologisch ingenieur, ti school voor reserveofficieren, sro schrijve, schr schrijver, schr science fiction, sf scripsit, ser scilicet, sc sculpsit, sc scandium, sc secans, sec seconde, sec sectie, sect section, sect sedert de schepping der wereld, aoc sedert de stichting ven Rome, auc selenium, se senaat, sen senaat de, en het volk van Rome, spqr senator, sen senatus populusque romanus, spqr senior, sen, sr september, sept servi beatissimae Mariae virginis, sbmv sequens, s(e)q sequentes, sq shilling, sh sieur, sr signatuur, sign signetur, sign silicium, si s´il vous plait, svp sine anno, sa sine loco et anno, slea singularis, sing sinistra, sin sint, st sinte, ste sinus, si sit venia verbo, sw sla spoedig om, vp, vs sociaal democratische arbeiderspartij, sdap sociaal economische raad, ser sociaal-pedagogisch onderwijs, spo socialistische (federatieve) sovjet republiek, s(f)sr societatis Jesu, sj soclété anonyme belge d'exploitation de la navigation aérienne, sabena société des nations, sn societus mariae, sm soli Deo gloria, sdg son altesse, sa son altesse eminentissime, sae son altesse impériale, sai son altesse royale, sar son éminence of son excellence, se soortelijk gewicht, sg South Africa, sn spoorwegeenheid, ppm spreker, spr spreuken, spr staatkundig gereformeerde partij, sgp staatkundig politiek bestuur, gpoe staatsblad, stb(l) staatscommissie, stcie staatscourant, stc(r)t staatskasboek, sbb staatspolitie in sovjet Rusland, gpoe staatsspoorwegen, ss stamboek, sb stamp, ter stannum, sn staten-generaal, stg(en) steenkoolenergieëenheid. ske stibium, sb stilb, sb stili novi, stn stili veteris, s(t)v stof die fijn verdeeld als insectendodend middel gebruikt wordt, ddt stoomschip, ss strafwetboek, sw strontium, sr student in de medicijnen, medstud student in de theologie, ths sturm abteilung, sa stuiver. st stuurboord, sb sub finem, sf sub voce, sv superior, sup supra, sup synchroon, sync syndicaat, synd syndicus, synd synode, syn tabel, tab tabula, tab tamelijk sterk, mf tamelijk zacht, mp tangens, tg tantalium, ta tantième, tant tasto solo, ts tbc, tb technetium, tc technische academie, ta technische hogeschool, th te dezer plaatse, hl te dien eind, tde te gelegener tijd, tgt tegen, vs tegen elk aannemelijk bod, teab tegen het eind, sf tegenover, to tegen rembours, cod tegenwoordig, ht te gewoner tijd en plaats, hlqc tegoed, tg telastelegging, til telefoon, tel telefoon intercommunaal, telinterc telegraafagentschap, telag telegraaf restant, tr telegram-adres, teladr télégraphie sans fil, tsf telegraphic transfer, tt televisie, tv tellurium, te temperatuur, temp ten aanzien van, tav ten algemenen nutte, tan ten bate van, tbv ten bedrage van, ad, tbv ten behoeve van, tbv ten einde, te ten gunste van, tgv ten honderd, pct, th ten laatste, tl ten name van, tnv ten opzichte van, tov, qua ten overstaan van, tov tentara nasional Indonesia, tni tentara repoebliek Indonesia, ri ten tijde, tt tenuto, ten ten uwent, tu ter aangehaalde plaatse, citloc, cl, tap ter attentie van, tav ter beschikkingstelling van de regering, tbr ter beschikking (van), tb (v) ter bevordering van, tbv terbium, tb ter gedachtenis, im ter gelegenheid van, tgv ter herinnering, pm termijn, term ter nagedachtenis, im ter ordonnantie, terord ter plaatse, il, tp ter terechtzitting, ttrz terugstootloze vuurmond, tlv ter waarde van, twv ter zake, tz ter zake van, tzv ter zee, tz testamentum, test testantibus actis, ta testis, test te voren, tv te weten, tw te zelfder plaatse, sl, tzp ter zelfder tijd, tzt te zijner tijd, tzt thallium, tl theologiae candidatus, thc theologiae doctor, thdr theologiae studiosus, ths thesaurier, thes thorium, th thullium, tm tidningarnas telegram byrd, tt tin, sn titaan, ti tinanium, ti titel, tit titel van een prins, dh titulair, tit titulus, tit titus, tit tobias, tob toehoorders, tthh toenemend in sterkte, cresc toets alleen, ts tornus, torn tot afscheid, ppc, ta tot en met, tem tot meerdere ere Gods. amdg tot nut van 't algemeen, tnvta tot rouwbeklag, pc totus tuus, tt touring trophy, tt tout à tol, tàt tout à vous, tàv trillend, trem trimester, trim tuberculose, tb(e) tutti quanti, td tijdschrift, per, ts u edele, ued uit aller naam, uan uitgave, ed uitgebreid lager nijverheidsonderwijs, ulno uitgebreid lager onderwijs, ulo uitgever, ed uitgesloten aansprakelijkheid, ua uit gunst, pf uit het hoofd, ec uitsluitend, excl uitspraak, uitspr uittreksel, extr uitvoeringsbeschikking, uitvbesch uitvoeringsbesluit, uitvbesl uitvoeringsorgaan, uitvorg uitwendig gebruik, ue ultimo, uit una corda, ue unie der socialistische sovjetrepublieken, ussr unie van vrouwelijke vrijwilligers, uw united kingdom, uk united nations organisation, uno united nations recovery, unrra united states, us(a), vs(a) universele auteursrecht conventie, uac universiteitsbibliotheek, ub unterseeboot, uboot uranium, ur urbis conditae, ue ut infra, ui utriusque juris doctor, ujd ut supra, us uwe hoogheid, ua uwe koninklijke hoogheid, var uw rekening, cv, vc vaarwel, bv vacature, vac vader des vaderlands, pp vaderlandloze, dp valuta, val vanaf, va vanaf dit teken, ds van boven, vb van bureau, vb van de bouw der stad Rome af, auc van de maand, hm van de schrijver, vds van dit jaar, ha, vdj van goede getuige voorzien, vggv van harte, ea van het, ac van het rijk, sri van het volgend jaar, af van huls, vh van het vorige jaar, ap van huls tot huls, vhth van kantoor, vk van links naar rechts, vlnr van moderne gemakken voorzien, vvmg van onderen, vo van rechts naar links, vml van zeer goeden huize, vzgh veni, vidi, vici, vvv vennootschap onder firma, vof vennootschap op aandelen (It), spa vennootschapsbelasting, vpb verbi causa, vc verbi divini minister, vdm verbi gratia, vg verbinding, verb verbum, verb verdachte, verd verder in het boek, inf verenigd koninkrijk engeland, uk verenigde naties, vn, un verenigde staten van amerika, us(a), verst, vs(a) vereniging voor administratief recht, var vereniging van arbeiders radio amateurs, vara vereniging in oprichting, vio vereniging onder firma, vof vereniging voor vreemdelingenverkeer, vvv vereniging zonder winstbejag, vzw vergadering, verg vergeleken zijnde, coll vergelijk, conf, verg (men) vergelijk(e), vgl verkoperskeus, vk verleden tijd, perf verordening, vo vers, vs verschenen, versch verschillende, versch verslaggever, ref, rep versus, vs vertaal, vert vertaler, vert vertaling, vert vertatur, vert verte, vert verticale opstijging, vto vervolgens, vv verzekerd eigendom, pa verzocht en verzekerd, verzverz verzoeke vriendelijk gunstig antwoord, rfsvp verzoeke terugzending, spr, svr vetras testamentum, vt vetus testamentum, vettest vi coactus, vc vicaris generaal, vg vice versa, vv vice-president, vp vide, vid videatur, vid videlicet, vdt vidit, vt vierkante meter, vm Vlaams, vi Vlaamse oud-strijdersbond, vos Vlaamse toeristenbond, vtb Vlaams nationaal verbond, vnv vlaer en kol, venk vliegtuigbouwkundig ingenieur, vi vloed, hw voce, voc voet, ft voetgangersoversteek plaats, vop voorzitter, pr, vz vostro conto, vc volgende, sq, vlg volgens, vlg volgens anderen, va volgens de acte, ta . volgens gelofte, ev volgens hem, zi volgens mij, mi volgens voorschrift, la volkenbond, sn volksuniversiteit, vu volle maan, vm volt-ampère, va volt-coulomb, ve volti preste, vp volti subito, vs volume, vol voor Christus, vc(hr) voor dag en nacht, vden voor de tussentijd, ai voor de vuist, et voorgaande, pr voorheen, vh voor het, vh voor het ogenblik, he voor kennisgeving aangenomen, vka voorlopig, pt voorlopig genoteerd, voorlgen voorlopig verslag, vv voormalig, voorm voormiddag, am, vm voornaamwoord, vnw voornamelijk, vnl voornaamste, voorn voornoemd, voorn voor onze jaartelling, ao(m) voorrede, praef voorschriften op de velddienst, vv voor vernietiging vatbaar, vvv voorvoegsel, voorv voorwaardelijk, voorw voorwaardelijke invrijheidstelling, vi voorwaardelijke veroordeling, w voor wat betreft, vwb voorwerp, voorw voorzetsel, voorz voorzien van alle gemakken, vvag voorzien van moderne gemakken, vvmg voorzitter, voorz voor zover mogelijk, vzm vorige, ll de vorige, sup vorige koers, vk vorige week, vw vorig jaar, vj vorig slot, vsl vostro conto, vc votre altesse, va votre altesse royale, var vrachtvrij aan boord, tob vrouwelijk, fem, vr(l) vrije universiteit, vu vrij langs boord, tas, vlb vrij van beschadigdheid, vvb vrij van boord, fss, wb vrijwillige ouderdomsverzekering, vov vrijzinnig democraat, vd vrijzinnig protestantse radio omroep, vpro vijfde boek van Mozes, deut waarnemend, ai, fg, w(n)d waaronder, wo wagon, fos was getekend, wg wat betekent, qe watercloset, wc waterpaardenkracht, wpk waterschap, watsch wat ik getuig, qa wat te bewijzen is, qed watt-uur, wh weduwe, wed weduwen en wezen, wenw weerafdeling, wa wegstervend, mor weinig gebruikelijk, wg welwillende lezer, bi, lb werk, op werktuigkundig ingenieur, wi westerlengte, wl West-Indië, wi wet algemene bepalingen, wetab wetboek, cod, wetb wetboek van burgerlijke rechtsvordering, brv, rv, wbr wetboek van koophandel, wvk wet op de rechterlijke organisatie, wetrc wetboek van strafrecht, cp, sr, wvs(tr) wetboek van straf vordering, (wv)sv te weten, vdt wettelijke aansprakelijkheid, wa windrichting, nno, nnw, no, nw, ono, ozo, wnw, wzw, zo, zw, zzo, zzw winterpeil, wp wisselwaarde, val woordenboek, wdb ytterbium, yb ijzer, fe zachter, pp zag zich gaarne geplaatst, zzgg zaliger gedachtenis, bm, zg zeer fijn, pp zeer luid, ff zeer sterk, ff zeer zacht, pp(p) zie aldaar, za zie ommezijde, zoz zilver, ag zink, zn zirkonium, zr zoals beneden, ui zoals de akten getuigen, ta zoek op het woord, av, lv zogenaamd, zg zogezegd, qd zo God het wil, dv zo goed als nieuw, zgan zomerpeil, zp zonder goede getuigen, zgg zonder hoofdelijke stemming, zhs zonder jaartal, sa, zj zonder kinderen, zk zonder kosten, zk zonder plaats en jaartal, slea zonder titel, st zonder volledige titel, zvt zoon, zn zoveel als nodig is, qs zoveel als 't u belieft, qp(l) zoveel als u wilt, ql Zuid-Afrikaanse vennootschapsvorm, pty zuiderbreedte, zb zuidoos(ten), zo zuidzuidoost(en), zzo zuidwest(en), zw zuidzuidwest(en), zzw zuster, sr, zr zijn bezigheden buitenshuis hebben de, zbbhh zijn eerwaarde, ze zijn hoogedelgestrenge, zheg zijn hooggeleerde, zh zijn schuldig, deb zijne doorluchtige hoogheid, zdb zijne doorluchtigheid, zd zijne edelheld, ze zijne eminentie, se, zem zijne excellentie, zex zijne heiligheid, ss, zh zijne hoogheid, zh zijne hoogwaardige excellentie, zhex zijne keizerlijke en koninklijke majesteit, zkkm zijne koninklijke hoogheid, zkh zijne majesteit, zm zijner majesteits, zrms zijn. inziens, zi afkorting op een visitekaartje = p.c., p.f., p.r., p.f.v. afkorting in advertenties = b.b.h.h.,o.e.r.,z.g.a.n. Afkorting in Rome = S P Q.R. Afkorting op brieven = L.S.,P.S., Ued., a.a.t.t., hg, m.h.,s.s.t.t., t.a.t., t.t., afkorting bij coöperaties = UA afkorting op het kruis = I.N.R.I. afkorting op recepten = d.a afkorting op telegrammen = r.p., t.c., t.r. afkorting op wissels = l.z. afkorting van internationale associatie voor luchtransport - IAIA afkorting van Jozef = Jef afkorting van staarten = couperen afkorting van tubeluminescant = T.L. afkorting van een ontheemde = d.p. afkorting van een Portugese munt = rs afkorting voor jaartal = A(nno), D(omini) afkortingsteken = apostrof afkrabben = afschrabben, afschrapen, afschrappen, rateren, regratteren afkrabsel = raturen, schraapsel afkraken = afkammen afkijken - spieken aflaat = absolutie, indulgentie, kwijtschelding, strafontheffing, toegevendheid, vergiffenis afladen = afnemen, afpakken, lossen, ontladen, volstoppen, uitnemen, volladen aflader - bevrachter aflakker = berisping, bestraffing, standje, uitbrander aflandig = zeewaarts aflappen = zemen aflasten = afcommanderen aflaten – afgaan, afgorden, afleggen, aflopen, aftappen, afzeggen, ontspannen, ophouden, remitteren, spuien, stoppen, toestaan, uittrekken, verlaten, verminderen afleggen = afdanken, afdoen, aflaten, uitdoen, afleggen van een afstand = reis afleggen van een lijk = reeuwen aflegger – oplichter, spion, verkenner afleiden = deduceren, deriveren, hinderen, storen afleidende middelen = derivatie afleiding = afl., afwisseling, amusement, bedrijvigheid, deductie, derivaat, divertissement, ontspanning, verstrooiing, vertier afleiden van woorden = etymologie afleidkunde = etymologie, woordafleiding afleren – afwennen, ontwennen afleveren = afgeven, bestellen, bezorgen, brengen, leveren, produceren aflevering - afl., deel, episode, hoofdstuk aflevering in handen = (telegram), m. p. (manupropria) aflevering van een tijdschrift = fascikel aflezen = bezweren aflijvig worden = overlijden, sterven afloeren = begluren, bespieden afloop – besluit, eind(e), end, helling, ontknoping, resultaat, slot, uitkomst, uitslag, verloop aflopen – aflaten, einden, glooien, spuien aflopen der zee = eb aflopen met - vergaan aflopend – neergaand, schuin aflossen – afkopen, betalen, verbeurten, verwisselen aflossing van lening door staat = amortisatie aflossing van rente = annuïteit aflossingswedstrijd = estafette, koppelrit aflijvig worden - overlijden, sterven afluisterapparaat - babyfoon afmaken – afslachten, beëindigen, besluiten, doden, kelen, slachten, uitputten, uitroeien, vermoeien, vermoorden, voltooien, wurgen afmars = afrit, afreis, aftocht, terugtocht, vlucht, vertrek afmarcheren - inrukken afmatten = aftobben, knauwen, matten, travailleren, uitputten, vermoeien afmattend = afbeulend, drukkend, enerverend, uitputtend, vermoeiend afmatting = maceratie, uitputting, vermoeidheid afmeren - tuien afmeten - passen afmeting = breedte, dikte, dimensie, diepte, formaat, grootte, hoogte, kaliber, lengte, maat, omtrek, omvang, proportie afmijnen - bieden afmijning - afbod afname – aankoop, afzet, mindering, omzet, verkoop, vermindering, afneembaar = amovibel, wasbaar afneemdoek = potdoek afneemster - cliente afneemster van goederen - koopster afnemen = achteruitgaan, afdoen, afgaan, afladen, afpakken, afsassen, bedaren, couperen, dalen, ebben, kopen, krimpen, luwen, minderen, stellen, ontnemen, opkopen, slabakken, tanen, teruglopen, verlopen, verminderen, verslaan, versmelten, vervallen, verwijderen, wegebben, wegnemen afnemend (muz) = calando, decrescendo, degressief, diminuendo afnemend getij - ebbe afnemend in dikte = taps afnemend in gewicht – afvallen, vermageren afnemend in snelheid (muz.)- rallentando afnemend in sterkte - dim afnemende maan = l.k.(laatste kwartier) afnemen van waren - kopen afnemer = cliënt, consument, klant, koper afneming = decrescentie, degressie afneuzen = afgluren, (af)kijken, spieken afnokken = beëindigen, inrukken, ophouden, stoppen, vertrekken, weggaan afonie = geluidloosheid, heesheid, stemloosheid, stilte, stomheid aforisme = sententie, spreuk afpakken = afladen, afnemen, afpikken, afschutten, begrenzen, ontnemen afpalen = afbakenen, afperken, afzetten, begrenzen afpaling – begrenzing, grens afpassen – (af)meten, toebedelen, toewijzen afpelen = ontharen afpellen – doppen, ontmantelen, schillen afperken – afbakenen,afpalen, afschutten, afsluiten, omgorden afpersen = chanteren, extorsie, knevelen afperser – misdadiger, uitzuiger afpersing = chantage, extorsie, knevelarij afpeuteren - afpulken afpijnigen - martelen afpikken – fkapen, afpakken, gappen afpingelen = afdingen afpoeieren – afranselen, afschepen, wegbonjouren afpraten = afbrengen, besluiten, bespreken, regelen, vaststellen afpulken - afpeuteren afpunten - tippen afraden = ontraden afranselen – aftuigen, aftuigen, toetakelen afranseling - rammeling afraspen - afvijlen afrastering = haag, heg, hek, hor, omheining, raster, schutting, traliewerk afreis = aanvang, afmars, afvaart, sterven, vertrek afreizen – gaan, vertrekken, weggaan, wegtrekken afrekenen – afdoen, betalen, resconteren, verdisconteren, vereffenen, verrekenen, voldoen afrekening = betaling, rescontre, vereffening, voldoening afremmen – dempen, inhouden, matigen, stoppen, tegengaan, tegenhouden, temperen, verzwakken afremmer = reductor, vertrager africhten – beleren, dresseren, drillen, leren, trainen africhten van dieren – dresseren, temmen africhter = dompteur, dresseur, temmer, trainer africhter van paarden = dresseur, pikeur africhter van wilde dieren - dompteur africhting = dressuur, opleiding, training afrij - helling afrijden - dresseren Afrikaan = Bantoe, Bosjesman, Ethiopiër, Hamiet, Hottentot, Kaffer, Kongolees, Moor, neger, Nigeriaan, Niloot, Pygmee, Zoeloe, zie ook bij land in Afrika Afrika, ontdekker van = Baker, Barth, Bruce, Burton, Caillë, Clepperton, Denham, Grant, Lander, Livingstone, Park, Speke, Stanley Afrikaans bier = pombe Afrikaans brood = kisra Afrikaans gebergte = Ahaggar, Atlas, Drakenberg, Etbai, Kameroenberg, Karisimbi, Kenia, Kibo, Kilimanjaro, Meru, Natal, Pare, Sinai, Virunga Afrikaans dier - 4 gnoe, meru, 5 hyena, leeuw, lemur, okapi, zebra 6 fennik, 7 baviaan, giraffe, gorilla, klipdas, olifant, 8 antilope, civetkat, nijlpaard, 9 neushoorn, 10 aardvarken, chimpansee Afrikaans dorp - kraak Afrikaans gebouw = kia Afrikaans land = 4 Mali, Togo, Ngana, 5 Gabon, Ghana, Kenia, Kongo, Libië, Niger 6 Angola, Egypte, Gambia, Guinea, Malawi, Ngwana, Ruanda, Soedan, Tsjaad, Zambia 7 Algerije, Eritrea, Lesotho, Liberia, Marokko, Nigeria, Oeganda, Senegal, Somalië, Tunesië 8 Ethiopië, Kameroen, Rhodesië, Tanzania, Zanzibar Boeroendi, Botswana, Ivoorkust, Malagasië 10 Mauritanië, Mozambique, Opper-Volta, Somaliland, Zuid-Afrika Afrikaans lastdier - kameel Afrikaans mahonie = sapeli Afrikaans meer = Albert-, Edward-, Kiwoe-, Njasa-, Rudolf-, Tana-, Tanganjika-, Tsjaad, Victoriameer Afrikaans muziekinstrument = balafo, sansa, sanza, zanza Afrikaans nationaal park = Garamba, Kruger Afrikaans volk = 2 Ga 3 Efe, Ewe, Foi, Ibo, Ila, Kru, Tiv, Vai, Yao 4 Agau, Akka, Ambo, Auin, Auni, Bali, Bara, Bari,Baya, Bena, Bini, Bira, Bobo, Efik, Gogo, Gini, Hehe, Hima, Kham, Kuba, Kung, Lala, Lobi, Luba, Luba, Madi, Nama, Teda, Tehi, Teke, Wute, Xosa, Yaka 5 Bafia, Bamum, Banda, Barea, Basua, Batwa, Benda, Bongo, Bosso, Bouba, Bouka, Congo, Dinka, Diula, Falli, Fulbe, Galla, Ganda, Habbe, Hausa, Hukwe, Jaluo, Kamba, Kondo ,Kredj, Lakka, Lamba, Lango, Lemba, Luena, Lunda, Makue, Massai, Mboum, Mende, Mongo, Moren, Mossi, Musgu, Nandi, Nguni, Noeër, Nyoro, Pende, Peula, Ponde, Rotse, Rundi, Safua, Serer, Shona, Songe, Sotho, Swazi, Tenne, Tigre, Tikar, Tonga, Tussi, Venda, Wemba, Wolof, Zande 6 Acholi, Aniwak, Baboua, Bouala, Douroa, Foelbe, Gielli, Heikum, Herero, Hoetoe, Ibibio, Kaonde, Kikuyu, Kololo, Korana, Kotoki, Kpelle, Kuwama, Latuka, Mandja, Marghi, Masai, Mbundu, Myanje, Pangwe, Sleugh, Somali, Sukuma, Tatoga, Tetela, Thonga, Tibboe, Toeboe, Tofoke, Vandau, Yoruba 7 Amharen, Ba-Binga, Baggara, Balante, Bambara, Bantoes, Batsjua, Berbers, Danakil, Dzjagga, Griguas, Gurunsi, Kanembu, Kanoeri, Kindiga, Koundou, Makonde, Malinke, Merina`s, Ndebele, Ndorobo, Niloten, Sandawe, Sennaga, Shilluk, Soninke, Suaheli, Tchamba, Toeareg, Tsjokwe, Turkana, Yaoende, Youcoun, Zoeloes 8 Beni-Amar, Betsileo, Bisjarin, Griekwa`s, Guanchen, Hadendoa, Kababisj, Kanembou, Kimbundu ,Manwato, Ngangela, Njamwezi, Pygmeeën, Sjilloek, Tamberma 9 Arabieren, Bamboetti Bechuanen, Kaffitsjo, Kavirondo, Mangbetou, Njatoeroe 10 Sakkalaven, Soedanezen, Toncouleur 11 Khoinasiden, 12 Bosjesmannen, Hottentotten Afrikaans woord voor oogst = oest Afrikaanse – motabol, negerin Afrikaanse berg - Atlas, Drakenberg, Kameroen, Kenya, Kilimanjaro, Natal, pare Afrikaanse boom = 4 ahee, akee, baku, bito, etua, kola), moli, odum, olax, 5 abaru, bumbo, njava, odoom, omoli, siris, tenio 7 assegai, kalabar, kurkeik, 8 bakubito, oliepalm, steeneik, 9 kapokboom, 10 koffieboom, zilverboom 14 leverworstboom Afrikaanse christenen = Kopten Afrikaanse drank = skokiaan Afrikaanse droge woestijnwind = samoen, samum, simoen Afrikaanse eenheidstaal = Haussa, Swahili Afrikaanse eik = turtosa Afrikaanse eilandengroep = Aldabra, Ascession, Comoren, Madagascar, Madeira, Pemba, Sokotra, Zanzibar, zie: eiland bij Afrika Afrikaanse havenstad = Akkra, Algiers, Dakar, Dar-es-Salaam, Durban, Freetown, Ibo, Kaapstad, Lagos, Mombasa, Oran, Rabat, Suez, Tanger, Tripolis, Tunis Afrikaanse helm = topi Afrikaanse heuvel = kop Afrikaanse hoofdman = Kaid Afrikaanse Hoofdstad - 4 Lomo 5 Akkra, Gangi, Dakar, Kairo, Lagos, Praia, Rabat, Tunis, Zomba 6 Bamako, Bissau, Kigali, Niamey 7 Abidjan, Algiers, Jaoendé, Kampala, Konakry, Loeanda, Loesaka, Maseroe, Mbanane, Nairobi 8 Bathurst, Benghasi, Freetown, Khartoem, Kinshasa, Monrovia, Pretoria, Tripolis, Victoria, Windhoek 9 Dzjiboeti, Gaberones, Salisbury 10 Dar-es-Salaam, Libreville, Mogadiscio, Tananarive, Wagadoegoe 11 Brazzaville, Noeakschott 12 Boejoemboera Afrikaanse Hottentot = Nama Afrikaanse hut = kraal Afrikaanse jacht = safari Afrikaanse kaap = Agulhas, Blanco, Delgado, Frio, Ghir, Hafun, Lopez, Palmas, Verde Afrikaanse keizer = Negus Afrikaanse kolonie = Angola, Ceuta, Ifni, Mauritius, Réunion Afrikaanse lynx = caracal Afrikaanse mol - taol Afrikaanse munt - rand Afrikaanse neger - kaffer Afrikaanse ooievaar = maraboe Afrikaanse Organisatie = O.A.E. Afrikaanse palm = raffia Afrikaanse pantersoort = luipaard Afrikaanse papegaai - jako, luipaard Afrikaanse plaats = zie plaats in Afrika Afrikaanse rivier = 3 ob, Nijl, Nun, 4 Aoek, Athi, Geba, Liba, Tana, Vaal, 5 Beira, Binue, Bomoe, Chobe, Kongo, Niger, Shari, Sjari, Sokat, Volta 6 Atbara, Gambia, Gioeba, Joliba, Lamani, Loerio, Sabalu, Sanaga, Ubangi 7 Bihoewe, Calabar, Koeanza, Koenene, Limpopo, Luabala, Senegal, Zambezi 8 Aroewami, Koebango, Okowanga Afrikaanse slaaf = bellak Afrikaanse slang = boa, elaps, mamba, schaapsteker Afrikaanse stam = Bantoe, Bapindi, Batonga, Berber, Boni, Edo, Haussa, Herero, Jao, Luganda. Nuba, Swahili, Sara, Wabena, Zoeloe Afrikaanse stamvader - cham Afrikaanse taal = Bantoe, Berber, Haussa, Hausa, Herero, Lunganda, Swahili, Zoeloe Afrikaanse titel = sidi Afrikaanse vlieg = Kivus, tseetsee Afrikaanse vos = caome, asse, fennec Afrikaanse vrucht = terfa Afrikaanse waterval = Victoria Afrikaanse wind = harmattan Afrikaanse woestijn = lgidi, Kalahari, Kalchari, Namib, Sahara, Afrikaanse zoutvlakte = sebcha, sebka Afrikaantje = tagetes afrijten = losscheuren afristen - rippen afrit – afmars, afrij, afweg, helling, stoep, talud, vertrek afrocaliet = tyroliet afro = Cubaanse dans = conga Afrodite = Venus afroep = opvraag afroepen – afkondigen, evoceren afroeper van de Mohammedaanse gebedsuren = Moëddzin afromen = vloten afrossen – afbeuken, afboenen, afranselen, buffelen, priegelen, puimen, roskammen, slaan, touwen, afrijten = losscheuren afschaafsel = krul afschaduwing = sciagrafie afschaffen = aboleren, afdanken, annuleren, beëindigen, elimineren, opdoeken, opheffen, opruimen, supprimeren, wegdoen afschaffer = abolitoinist, abstinent, geheelonthouder afschaffing = abolitie, abrogatie, suppressie afschampen - ketsen afschatten - beoordelen afschaven – dunnen, frezen afscheid = congé, ontslag, vertrek afscheiden = afzetten, afzonderen, losmaken, onttrekken, separeren, verwijderen afscheiding = excretie, grens, haag, heg, hek, hor, heining, landhek, muur, omheining, scheiding, scheuring, schutting, secessie, secretie, separatie, slijm, sloot, wand afscheiding in de Ned. Herv. kerk - doleantie afscheiding van hout - hekwerk afscheiding van steen - muur afscheiding van tuin - haag afscheiding voor water - wal afscheidelijk = separabel afscheidingsproduct = hormoon, secreet, afscheidingsstoffen = secreta afscheidnemen = dag zeggen, groeten, vertrekken afscheidsdiner = galgenmaal afscheidsgroet = adi, adieu, adios, aju, ajuus, saluut, tabee, vaarwel, vale afscheidsmaal = galgenmaal afschermen = pareren afscheuring = abscessie, avulsie afschieten - werpen afschijn = glans afschijnsel – afstraling, beeld, glans, weerkaatsing afschilderen – afbeelden, afmaken afschilferen = bladderen afschrabben = krabben, schrapen afschrapen - afkrabben afschrappen – afkrabben, krassen afschrift = apograaf, copy, doorslag, duplicaat, grosse, kopie, minuut, transcript afschrift, authentiek = van een vonnis = grosse afschrijfgeld = kopieloon afschrijfnaald = traceerijzer afschrijven – afboeken, kopiëren, spieken afschrijving – afboeking, plagiaat afschrik = fobie, vrees afschrikken - terugdeinzen afschuieren = afborstelen afschuimlepel = schuimspaan afschuiven = betalen, onttrekken, wegschuiven afschuren = borstelen, loswerken, reinigen, schrooien, verliezen, wegnemen afschutsel = beschot afschutten – afpalen, afperken, afscheiden, afsluiten, afweren, afzetten, afzonderen, omheinen afschutting = beschot, haag, heg, heining, muur, scherm, schutting afschuting van steen - muur afschutting van tuin – haag, heg, heining, sloot afschuw – afgrijzen, afkeer, afkeur, aversie, erg, gruwel, haat, hekel, hels, horreur, rot, onguur, walg(ing), weerzin, ijselijk, afschuwelijk = abominabel, affreus, afgrijselijk, afzichtelijk, afzichtig, erg, execrabel, fiels, gruwelijk, horribel, ijselijk, ijzig, lelijk, monsterlijk, monsterachtig, odieus, ongehoord, onguur, rot, verfoeilijk, verschrikkelijk, vreselijk, walgelijk, weerzinwekkend afschuwelijkheid = atrociteit afschuwelijk persoon = aterling afschuw hebben - haten afschuw of hekel – walging afschuwwekkend = gruwelijk, vreselijk afschijn - glans afschijnsel - beeld, weerkaatsing afslaan = afhakken, afhouwen, afkappen, afwerpen, bedanken, terugdrijven, verjagen, verkopen, verminderen, verweren, wegspoelen, weigeren, weren, zwenken afslachten - afmaken afslachting = bloedbad afslag = abrasie, korting, mindering, rabat, remissie, remissie, verkoping, veiling, verkoop, vermindering afslagbank = visbank afslagdraad = opwinder afslager - roeper afslagplaats bij golf = tee afslag van een autoweg - afrit afslanken – afvallen, bezuinigen, lijnen, vermageren afslechten = bedaren afslijten = afdragen afslijting = ablatie, abrasie, afsmelting, erosie, slijtage, usuur afslijting door water = erosie, abrasie, corrasie afslijting in water = attritie afslijting van land = erosie afsloven = uitputten afsluitboom - spoorboom afsluitdeur van een gegraven dok = bateauporte afsluiten – afdichten, afdraaien, afperken, afschermen, afsnijden, afzonderen, contracteren, dekken, dichtdoen, dichtmaken, occluderen, shutten, sperren, toestoppen afsluiten van flessen – afdoppen, kurken afsluiten van haven door vijandelijke marine = blokkade afsluitend universitair examen = doctoraal afsluitende troepenlijn = kordon, front afsluiter – deksel, deur, klep, kraan, portier, schuif, stop, tap afsluiter aan poort – schuif, vergrendeling afsluiter van fes – dop, kurk afsluitmechanisme – grendel, schuif afsluiting – afzetting, blokkade, capsule, dam, deksel, deur, dijk, dop, grendel, haag, heg, heining, hek, hor, isolatie, klep, knip, kraan, kurk, lid, obstructie, obturatie, occlusie, poort, prop, reclusie, schuif, schutting, slot, spanjolet, spon, stop, tap, tralie, ventiel, versperring, voltooiing, zegel afsluiting verwijderen = openen afsluitingsmateriaal = pakking afsluitingsvuur = spervuur afsluiting van de rekening = saldering afsluiting van een fles – dop, kurk afsluiting van een kist - deksel afsluiting van een kransslagader = hartinfarct afsluiting van een lening = negotiatie afsluiting van een deel van muziekstuk = cadens, coda afsluiting van een kransslagader - hartinfarct afsluiting van een tuin – hek, poort afsluiting van een terrein = tourniquet afsluiting van water - dijk afsluiting voor vliegen – clamboe, hor afsluitmiddel = dop, kurk, spon afslijten - afdragen afslijting -ablatieabrasie, afsmelting afsmeken - afbidden afsmelting van gletsjerijs = ablatie afsnauwen - afblaffen afsnede – moot, plak afsnijden = afdraaien, afsluiten, afsnijden, afzonderen, bekorten, besnoeien, couperen, maaien, motsen, snoeien, versperren afsnijden van struiken - snoeien afsnijding = amputatie, coupure, segment afsnijdsel van papier – rijfels, snippers afsnoepen – ontfutselen afspannen = losmaken, ontspannen, uitspannen afspanning = herberg, uitspanning afspeelapparaat - video afspelen = gebeuren, plaatsvinden, uitspelen afspiegeling = resonans, spiegelbeeld afsplitsing – separatie, tak, afspoeling - wassing afsponsen - afvegen afspraak – akkoord, agrement, akkoord, convernant, overeenkomst, pact, rendez-vous, verdrag afspraak herroepen = afgelasten, aflasten, afzeggen, annuleren afspraak van bedrijven over prijzen = bod, kartel, offerte afspreken – bedingen, beloven, overeenkomen, stipuleren, uitpraten afspringen – ketsen, toespringen, wegspringen afspringend vuurdeeltje = vonk afstaan = afgeven, cederen, geven, laten, offeren, opofferen, overdoen, schenken afstaan van gaven - offeren afstammeling = aver, descendent, dochter, kind, kroost, loot, nageslacht, nakomeling, nazaat, oir, oor, spruit, telg, zoon afstammeling van een Chinees = peranakan afstammeling van Europeaan in de tropen geboren = creool, mulat afstammeling van Ezau = Edomiet afstammeling van Ismaël = Ismaëliet afstammeling van Israël = Israëliet afstammeling van Kaïn = Keniet afstammeling van Levi = Leviet afstammeling van Lot = Moabiet afstammeling van Mohammed = koreisjieten afstammeling van Nederlanders in New York = knickerbocker afstammeling van negerslaven = (Sur.) creool, kreool afstammeling van een neger en een Indiaanse = zambo afstammeling van Odin = Ase afstammeling van Sem = Semiet afstammelingen – nazaten, kroost afstammelingverwantschap = filiatie afstammen - ontspruiten afstamming = afkomst, descentie, filiatie, komaf geboorte, derivatie, geboorte, geneologie, geslacht, komaf, nakomelingschap afstammingsleer = darwinisme, evolutieleer afstand = abandon, abdicatie, bereik, cessie, distantie, draagwijdte, gaping, kloof, lengte, mijl, ne, nostadie, overgave, ruimte, traject, ver(te), verwijdering, wijdte afstand bepalen - meten afstand der lijnen - arcering afstand doen van = abandonneren, abdiceren, afstaan, afzien, cederen, distantieren, renonceren, wijken, zwichten afstand doen van de troon = abdiceren afstand, grote = rek afstand nemen = distantiëren afstand op zee = kabellengte, knoop, mijl, zeemijl afstand per uur = snelheid, tempo, vaart afstand tussen twee punten = spanwijdte afstand tussen twee punten van een cirkel = koorde, middellijn, spanwijdte afstand tussen twee tijdsmomenten - tijds(duur) afstand van de nulmeridiaan naar het oosten = O.L. afstand van de nulmeridiaan naar het westen = W.L. afstand van rechten = alineatie afstand van troon - abdicatie afstandskromme = horicirkel, hypercirkel afstandsmaat – duim, g.m., (geografische mijl), (Kilo)meter, knoop, (Chin)li, meter, mijl, stadie, yard, voet afstandsmaat op zee – kabellengte, knoop, mijl, zeemijl afstandsmars - vierdaagse afstandsmeter = cyclometer, diastimeter, distantiemeter, taxameter, telemeter afstappen - afdalen afsteek = contrast, verschil afsteken - opvallen afstel = opgeven, stoppen afstelling - regeling afstemscherpte = selectiviteit afsterven – afbinden, dood, doodgaan, overlijden, sneuvelen, vergaan, wegkwijnen afsterving van vlees = koudvuur afsterving van weefsel = necrose afstippelen - punteren afstootijzer = stootmes afstoppen – blokkeren, opvullen, tegenhouden afstotelijk – afschuwelijk, afstotend, lelijk, repugnant afstoten – afdanken, afketsen, opdoeken, opgeven afstotend – affreus, akelig, lelijk, ongehoord, rebutant, ijselijk afstotend antwoord - rebuut afstraffen = kastijden, plunderen, ranselen, tuchtigen, villen afstraffing = berisping, kastijding, klap, poeier, rammel, represensie, slaag, tuchtiging afstraling – afschijnsel, glans, reverberatie, weerglans afstreek (muz) = tiré afstrepen – aanstippen, afstropen = ecorcheren, plunderen, rispen, strippen, villen afstrijkstok - strekel afstuiten = botsen, ketsen, schampen afstuit = weeromstuit aftakelen – aftuigen, achteruitgaan, kalen, verouderen, verslijten, verzwakken aftakelend - aftands aftakeling – slijtage, verval aftakken – afsplitsen, knotten aftakking = shunt aftands = afgetakeld, afgetobd, aftakelend, oud, ouderwets, rot, seniel, versleten aftands schaap - mok aftappen – aflaten, uitputten aftasten – peilen, polsen, scannen, voelen aftaster - scanner aftekenen – ontwerpen, traceren aftekening bij een dier = bles, col, sok, witbeen, witvoet aftekening bij een paard - bles af te leggen weg = etappe, parcours, route afteren = vergaan, vermageren, wegvreten aftobben – afmatten, uitputten aftocht – afgang, afmars, retirade, retraite, terugtocht, vertrek, wegtrekken aftoppen - punten aftreden – opstappen, terugtreden aftreden (van een kabinet) = decessie, demissionair aftreding = exitus aftrek = attractie, detractie, interesse, korting, minus, rabat, reductie, tarra, (ver)mindering, vraag aftrekken = abstraheren, decompteren, korten, rabatten, rebatteren, verminderen aftrekking – minus, sabstractie aftrekkingsteken = minteken aftreksel = bouillon, extr., essense, extract, infusie, marmite, tinctuur aftreksel van distillatie = essence aftreksel van hennep = hee, hede, marihuana aftreksel van kruiden = drop, elixer, elixir, extract, tinctuur aftreksel van mout = wort aftreksel van rundvlees = bovril, bouillon aftreksel van zoethout = drop aftrekspier = abductor aftrek van betaling -korting aftuigen – aftakelen, onttakelen, toetakelen afturven = controleren, ranselen, tellen afvaardigen = delegeren, deputeren, machtigen , sturen, zenden afvaardiging = delegatie, deputatie, fractie, vertegenwoordiging afvaart – afreis, vertrek afval = apostasie, ampas, barrel, bik, bocht, bolster, detritus, hede, hee, huisvuil, kaf, kort, ontrouw, ontuig, overblijfsel, puin, rommel, schroot, slak, snoeisel, tuig, uitschot, vermindering, vuilnis afvalbak - vuilnisvat afvaleter = saprofaag afval van bijenkorf = bijtsel afval van diamant = boort afval van fruit – kroet, stek afval van geloof = apostasie afval van graan - kaf afval van hennep = hee, hede, lok, snuit afval van hooi - ort afval van hout = krul, rap, spaan, spaander, zaagsel afval van ijzer (metaal) = schroot, vijlsel afval van metselwerk = bik, puin afval van natuurzijde = bourette afval van polijsten = polijstsel afval van riet - ort afval van staal = scraps afval van steen = bik, puin afval van steenkool = sintel, slak afval van stro – ort, rijveling afval van suiker - melasse afval van suikerbieten - pulp afval van suikerriet = ampas afval van vlas = burp, hee, hede, lokken, scheven, snuit, spijt afvalhoop = belt, stort, vaalt afvallen – afslanken, losgaan, lijnen, renegeren, tegenvallen, vermageren afvallig = ontrouw afvallig christen = mammeluk afvallige = apostaat, geloofsverzaker, ketter, ontrouwe, renegaat, verrader, verzaker afvalligheid = apostasie afvalplant = saprofiet afvalstof van weefsel = kooloxide, melkzuur, ureum afvaren = vertrekken afvegen – aflappen, afnemen, reinigen, sponzen, wissen afvijlen - raspen afvillen = ontvellen, stropen afvinken – aanduiden, merken afvlakken – effenen, nivelleren afvliegen = omlaag vliegen, starten, wegvliegen afvloeien - druipen afvloeiing van personeel = ontslag afvoer – aalgoot, buis, goot, riool, sifon, suatie, uitloop, uitwatering, verlaat afvoerbak = gootsteen, wasbak, wastafel afvoerbuis = cloaca, debiet, goot, kanaal, laak loospijp, riool, spui, riolering, sloot, transport afvoeren = lozen afvoeren als lid = royeren afvoeren naar water – lozen, spuien afvoerend = deferens, laxatief afvoergeultje = rillmark afvoering = abductie, egestie, expulsie afvoerkanaal van de traanklier = traanbuis afvoerkanaal voor vuil – buis, goot, gracht, riool afvoermiddel = laxans afvoerpijp - stortpijp afvoersloot – laak, zeeg afvoerstelsel – riool, riolering afvoer van water - lozing afvoerventilator – blower, exhauster afvoervermogen - capaciteit afvoerwals - rekcilinder afvuren – lanceren, lossen, schieten, uiten, uitspreken, wegschieten, werpen, afwaarts = neer, neerwaarts, neder, omlaag, terneer afwaarts hellende rijbaan = afrit afwachten – aankijken, aanzien, afzien, verbeiden, verwachten afwas = vaat afwasautomaat – vaatwasmachine, vaatwasser afwasbak = teil afwasborstel - vaatkwast afwasmachine - vaatwasser afwassen = afnemen, reinigen, schoonmaken, spoelen, zuiveren afwassing = ablutie afwateren = lozen afwatering = afvoer, beek, drainage, lee, riolering, rivier, sloot, spui, stroom, (water)lozing, wetering , zijp afwateringsinstallatie = gemaal, pomp, spui afwateringskanaal – greppel, rijt, sloot afweer = defensie, tegenstand, verdediging, verweer, weerstand afweerbeweging = reflex afweermiddel – amulet, degen, paraplu, paraplue, parasol, schild, stok, wapen afweermiddel tegen zon en regen - paraplu, parasol afweerstoffen = aleinen afweg = afrit, zijpad, zijweg afwegen – doseren, dubben, wikken afwenden = afslaan, afweren, afkeren, bezweren, keren, pareren, schutten, tegenhouden, vermijden, weren afwenden van gevaar = bezweren afwennen = afleggen, afleren, ontwennen, spenen afweren – afkeren, afwenden, afwijzen, beletten, keren, pareren, schutten, tegenhouden, verdedigen afwerken = voltooien afwerken van metselwerk - voegen afwerker van muren - voeger afwerking – apprêt, elaboratie, finish, voltooiing, afwerpen = afgooien, afstorten, loslaten, neergooien, renderen afwezig = absent, elders, mankerend, manko, uit, verstrooid, vertrokken, weg, zoek afwezigheid - absentie, afzijn, distractie, verstek, verstrooidheid afwezigheid, ongeoorloofde = desertie afwezigheid van alle schuld - avas afwezigheid van dorst = adepsie afwezigheid van eetlust = anorexie afwezigheid van geluid = rust, stilte afwezigheid van geslachtsdrift = anafrodisie afwezigheid van gezag = anarchie afwezigheid van ledematen = amalie afwezigheid van muzikaal gehoor = amusie afwezigheid van ondervinding = apirie, onervarenheid afwezigheid van een orgaan = agenesie afwezigheid van pijngevoel = analgesie afwezigheid van het regenboogvlies = aniridie afwijken - schelen afwijken, schuins = afg(i)eren afwijkend = abnormaal, buitennissig, derogatoir, ongewoon, uiteenlopend, verkeerd, verschillend afwijkende groep - sekte afwijkende speelwijze - variant afwijkende vorm = variant afwijking = aberratie, anomalie, deviatie, dwaling, écart, perversie, variant, variatie, verschil afwijking van de kompasnaald = declinatie afwijking van de regel – anomaal, anomatie afwijking van het oog = astigmatisme afwijzen – afdanken, afslaan, afweren, passeren, refuseren, repudiëren, veroordelen, verwerpen, wijgeren afwijzing = blauwtje, refutatie, repuls(ie), weigering afwijzing aanzoek = blauwtje afwikkeling van zaken = liquidatie afwimpelen – afslaan, afwijzen, weigeren afwisselen = alterneren, variëren afwisselend = alternatief, beurtelings, gevarieerd, veranderlijk, vlottend afwisselend van kleur - bont afwisseling – afleiding, schakering, varieteit, variatie, verscheidenheid, vertier afwissen – (af)drogen, reinigen, schoonvegen afwrijven - stubben afzagen - bekorten afzakken – dalen, glijden, neergaan afzakkertje = borrel, neutje, pikketanis, slaapmutsje afzeggen – afbestellen, annuleren, bedanken, herroepen, opzeggen, wegdoen afzenden – expedierenversturen, verzenden afzending - verzending afzet – afname, debiet, omzet, verkoop afzetbaar = revocabel afzetgebied = markt, rayon, regio afzetsel = aanslag, bezinksel, loot, scheut, spruit, stek, strook, telg afzetten = aanslibben, afbietsen, afdoen, afnemen, afscheiden, afschutten, amputeren, bedriegen, demoveren, flessen, foppen, knijpen, misleiden, neppen, omranden, ontslaan, oplichten, plukken, removeren, stilzetten, tillen, uitdraaien afzettend = zuiverend afzetter – bedrieger, nepper, oplichter afzetterij = bedrog, flessentrekkerij, nep, oplichterij, stroperij afzetting – afbakening, afrastering, amputatie, balustrade, heining, hek, kordon, remotie, sediment afzettingsgesteente = anhyriet, antraciet, amaril, asbest, basalt, basaltine, bruinkool, dolomiet, fylliet, gips, glimmer, gneis, gravel, hoornsteen, ijzersteen, kalksteen, kiezel, kiezelguhr, klei, kleischalies, klappersteen, koraalkalk, krijt, kwartsiet, leem, leisteen, löss, marmer, mergel, muntsteen, rolsteen, riviersteen, steenkool, steenzout, sediment, sideriet, turf, vuursteen, zand, zandsteen afzetting van weiland - schrikdraad afzet van waren - debiet afzichtelijk – afschuwelijk, lelijk, gedrochtelijk, monsterachtig, monsterlijk, onooglijk, afzichtelijk wezen = gedrocht afzien – afkijken, afwachten, lijden, neerkijken, opgeven afzien van – afstaan, afstellen, opgeven, prijsgeven afzijdig = naast, neutraal, onpartijdig afzijn = absentie, afwezigheid afzonderen = afscheiden, individualiseren, isoleren, scheiden, schiften, segregeren, separeren, uitscheiden, verwijderen, weggaan afzonderlijk staande toren = campanile afzonderlijke bepaling = clausule afzonderlijke zinsnede - clausule afzondering = apartheid, isolatie, isolement, retraite, scheiding, segregatie afzonderlijk = afgezonderd, alleen, apart, gescheiden, individueel, los, particulier, privatim, separaat, solitair afzuiger – exhauster, wasemkap afzuigkap – dampkap, ventilator, wasemkap afzwakken – kwijnen, tanen, vervagen afzwenken – afslaan, afzwaaien afzweren – abjureren, opgeven afzwering = abjuratie, abrenuntiatie aga = bevelhebber, heer agaat – git agaatappel = korpendu agaatslak = achatina agaatsteen = git agaatvariariëteit = sardonyx aggregatietoestand = gas, vloeistof agaceren = irriteren, prikkelen agame - hagedis agami - trompetvogel agape – liefdemaal, vriendenmaal agavacea - agave, sanseviera agavasap - pulque agavavezel = sisal agenda = aantekenboekje, dagboek, dagorde, dagwijzer, kalender, lijst, notitieboek, zakboekje, zakkalender agenderen – boeken, inschrijven, noteren agens = ijs, kracht, medium, oorzaak, separaat, solitair agent = dealer, diender, gelastigde, gendarme, gezant, juut, klabak, lasthebber, politie, reizeger, rechercheur, rus, smeris, spion, tuut, verkoper, vertegenwoordiger, wetsdienaar, wout, zaakgelastigde agent van politie = bink, bobby, diender, flik, klabak, smeris, tuut, veldwachter agentschap – agentuur, dealer, depot, filiaal, kantoor agentuur = vertegenwoordiging ageren – aanvallen, agiteren, handelen, kampen, optreden, strijden, vechten, werken agger = naspui agglomeraat = agglutineren, opeenhoping, samenklontering agglutineren = samenklonteren aggregatietoestand - gas, vloeistof aggraviatie = verergering, verzwaring aggregatie = aaneenvoeging, opneming, agio = opgeld agiotage = (beurs)speculatie, beursspel agioteur = speculant, geldwisselaar agitant = onrust agitatie = beroerte, gisting, onrust, opruiing, opwinding, spanning, sensatie agitator = demagoog, onruststoker, opruier, roervink, volksmenner, volksmisleider, woelgeest, (stromend)water, wind, golven agiteren – ageren, verontrusten agnaten = bloedverwanten, zwaardmagen agnitie = echtverklaring, erkenning agon - wedstrijd agonie = doodsstrijd, zieltoging agora - plaats agorafobie = pleinvrees agrafe = haak, kram spang Agram = Zagreb agraricacea = agaricus, amanita, champignon, lepiota, parasolzwam agrariër – akkerbouwer, akkerman, boer, farmer, kweker, landbouwer, landman, tuinder, veehouder agrarisch = landbouwkundig, landelijk, rustiek, plattelands agrarische maand = bloeimaand, grasmaand, herfstmaand, hooimaand, lentemaand, louwmaand, oogstmaand, slachtmaand, sprokkelmaand, wijnmaand, wintermaand, zomermaand agrement = aanvaarding, boordsel, lint agressie = aanranding, aanval, aanvalsdrift, geweld agressief = aanvallend, opstandig, wild agressieve hartstocht - aanval agressor = aanvaller, bedreiger agricultuur = akkerbouw, landbouw agrimona = boelkenskruid, leverkruid agronomie = landbouwkundig, uitroep ahorn = aak, eik, esdoorn Ahwei, hoofdstad van = Howei Ai - aai, luiaard, luierik, uitroep aide-de-camp = (generaal-)adjudant aigrette = pluim, reigerkuif aileron = vleugelklep aimabel = aardig, beminnelijk, leuk, lief, vriendelijk, vrolijk air = houding, melodie, pose, schijn, stand, trots, uiterlijk, voorkomen, wijs airco - ventilatie Aisne, hoofdstad van het departement = Laon Aitholië = hoofdstad van = Missolongie aizoacea = lithope, sesuvium ajour = bij, opengewerkt aju = adè, adie, adieu, adios, ajuus, gegroet, saluut, tabee, vaarwel, vale ajuin = domkop, ui ajuus - vaarwel akant = acanthus, berenklauw akelig – affreus, afstotend, bar, belabberdberoerd, ellendig, eng, erg, guur, lam, lamlendig, lammenadig, lelijk, luguber, miserabel, naar, naargeestig, onaangenaam, ongehoord, onguur, onwijs, rot, somber, ziekelijk, wee akeligheid – naarheid, narigheid akelig meisje = kreng, mispunt, nest, nuf, trut, akelig mens = ellendeling, engerd, être, miesgasser, mispunt, naarling akelige jongen = (snert, snot)aap, bengel, nozem, rekel, snotneus akeling - secreet aker = eikel, (put)emmer(tje), ketel, kit, pan, puts, wateremmer akker = bouwland, enk, erf, es, grond, korenland, land, stoppelveld, veld akkerbewerker = egger, landbouwer, maaier, ploeger akkerbouw = agricultuur, landbouw, veldarbeid akkerbouwgewas = gerst, graan, haver, koren, mais, millet, rogge, rijst, tarwe, yam, vlas akkerdistel = stekel akkeren = eggen, ploegen akkergewas - gerst, graan, haver, koren, mais, millet, rogge, rijst, tarwe, yam, vlas akkergronden - enk akkerland – grond, veld akkermaalshout = hakhout akkerman = agrariër, boer, landbouwer, landman akkermannetje = kwikstaart akkermuis - veldmuis akkerpaardenstaart = eunjer, heermoes akkers - landerijen akkerscheiding – grens, sloot akkervederdistel = bezempje akkervrucht = noot, raap, radijs akkerwinde – aardwinde, binde akkevietje = boodschap, geval(letje), karwei(tje), kleinigheid, werk(je) akkolade = omarming akon = zijdekapok akkoord – aangenomen, afspraak, bestand, deal, entente, fiat, goed, harmonie, juist, kits, o.k., oké, okido, overeenkomst, overeenstemming, pact, regeling, schikking, samenklank, toegestaan, toegestemd, toestemming, verbond, vergelijk akkoord = juist, precies krek, toegestemd, verdrag akoestiek = geluidsleer akon = zijdekapok akoniet = monnikskap, wolfswortel al kort geleden - alreeds aks = aaks, akst, bijl, hakbijl, strijdbijl akte = attest, bescheid, bewijsstuk, brevet, bul, daad, diploma, document, exploot, handeling, oorkonde, polis akte – attest, bedrijf, bewijsstuk, brevet, bul, contract, deel, diploma, document, geschift, minuut, oorkonde, patent, scéne, stuk, polis, wissel akte van verzekering = polis aktief = bezig, handelend, snel, vlug, werkend al = aai, alles, bereids, gans, gedurig, geheel, hoewel, luiaard, ofschoon, reeds alaan = voortdurend Alabama, stad in = Anniston, Bessemer, Birmingham, Ensley, Fairfield, Gadsden, Montgomery Alagoas, hoofdstad van = Maceio a la minute – accuut, dadelijk, direct, gelijk, meteen, nu, onmiddelijk, snel, spoedig, subiet, terstond, vlug alant - berenklauw alarm = bel, beveiliging, brandmelding, consternatie, fluit, hoorn, kanon, klok, noodkreet, noodsein, noodsignaal, ontsteltenis, onrust, opschudding, paniek, rumoer, s.o.s., signaal, sirene, tumult, waarschuwing alarmapparaat = bel, claxon, fluit, hoorn, kanon, klok, noodklok, schel, sirene, stormklok, zoemer alarmeren = alarminstallatie, bijeenroepen, omroepen, roepen, samenroepen, verontrusten, waarschuwen, wekken alarmerend – zorgbarend, zorgwekkend alarmfase - periode alarmklok = kreet, noodklok, stormklok, toeter alarmsein – s.o.s. alarmsignaal – kreet, sirene,toeter alarmtoestel = bel, fluit, klok, schel, sirene Alaska, bevolkingsgroep in = Aleoeten, Eskimo`s, Indianen Alaska, gletsjer in = Malaspinagletsjer Alaska, hoofdstad van = Juneau Alaska, waar- beroemd door werd = Goldrush alastrim = amaas, (kaffer)pokken, variola Alava, hoofdstad van = Victoria Albanese bevolkingsgroep = Gegen, Ghegs, Tosken Albanese erfelijke goederen = ciftsliks Albanese hoofdstad = Tirana Albanese koning = Zog(oe ) Albanese militaire leengoederen = spahiliks Albanese munt = frans, lek, quintar Albanese politicus = Hodzja Albanese rivier = Bojana, Drin, Seman, Shkumbin, Vijose Albanese stad = Durres, Elbasan, Korçe, Scufari, Shköder, Tirana, Tirane, Vlore Albanese taal = Gegisch, Shqip, Toskisch Albanese voorvaderen = Illyriërs Albanese vorst = mbret Albanië = Shqiprija albast – blank, licht, wit albasten knikker = allebas, alikas, basje, bastaard albatros - stormvogel albe = koorhemd, mishemd, miskleed albedil = bedilal, bemoeial albekoord = lingel Alberta, hoofdstad van = Edmonton albertusdaalder = patacon albezielingsleer = panpsychisme albino - kakkerlak, pigmentlozewitling, witteling albino bunzing - fret albino-vorm van bunzing - fret Albion - Engeland, Schotland album – fotoboek, kaartenboek, plakboek, platenatlas, platenboek, verzamelboek alcahueta - koppelaarster alcahuete - souteneur alcaloïde uit de braaknoot - brucine alchimist - goudmaker alcoholische drank - 3 ale, gin, rum, sec, wijn 4 arak, bier, mate, pils, port 5 cider, jajem, klare, vieux, wodka 6 absint, borrel, cognac, kummel, likeur, malaga, sherry, whisky 7 aquavit, campari, citroen, genever, jenever, kandeel, madeira 8 advocaat, anisette, armagnac, bockbier, bordeaux, vermouth 9 bourgogne, brandewijn, champagne, beaujolais alcoholische drank uit rijst - arak, sake, saki alcoholische dranken - spiritualia, spiritualiën, spirituosa alcoholische mengdrank - cocktail alcoholische vloeistof – bier, brandewijn, drank, jenever whisky, wodka alcoholische warme drank - punch alcoholische warmwaterdrank - grog alcoholisme - drankzucht alcoholist - drinker, dronkaard, dronkeman, zuiper alcoholtester - blaaspijpje alcoholvrije drank - 3 sap 5 cacao, punch, ranja, tonic, water 6 grappa, koffie, 7 gazeuse 8 appelsap, limonade, 9 bessensap, bronwater, frisdrank, grenadine, karnemelk, sodawater 10 spuitwater, tomatensap 11 vruchtensap 13 mineraalwater 14 sinaasappelsap alcyone - ijsvogel aldaar – daarzo, ginderginds, ib, ibid, ibidem Aldabra-eilanden, een der - Aldabra, Assumptium, Astove al dente – gaar, klaar aldoor - aaneen, aanhoudend, altijd, altoos, constant, gedurig, gestaag, gestadig, steeds, voortdurend aldra – aanstonds, algauw, alras, gauw, spoedig, snel, vlug , weldra aldus - alzo, dus, ergo, evenzeer, ita, zo, zodoende, zozeer al dwalende - dolend ale - aal, bier, drank, eel aleatoir - onzeker, wisselvallig aleer - alvorens, eertijds, voor(dat), voorheen alert – attent, bijdehand, gevat, kien, levendig, oplettend, rad, snedig, uitgeslapen, vlug, waakzaam, wakker alevel - echter, evenwelk, niettemin, ook, toch alf – berggeest, natuurgeest alfa - begin, eerste, start alfabet – abc, letterreeks alfabetisch register - index, klapper algauw – aldra, alras, haastig, ras, spoedig alge – wier, zeegras algebra – meetkunde, rekenkunde, stelkunde, wiskunde algeheel - compleet, finaal, gans, ineen, integraal, totaal, volkomen, volledig algehele bewusteloosheid - coma, flauwte algehele heesheid - afonie, schor algehele indruk – impressie, algehele ontmoediging - demoralisatie, demotivatie algehele opschudding - alarm, paniek, rel algehele verandering - ommekeer, omwenteling, peripetie algehele verwarring - consternatie, ontreddering, paniek algemeen - alledaags, alles, dienstig, gangbaar, gewoon, onbepaald, openbaar, ordinair, universeel algemeen bekend - beroemd, berucht, notoir, openbaar, vermaard algemeen gangbaar - geijkt algemeen gelach – hilariteit, lol, pret algemeen voorschrift - canon, norm, zede algemene angst - paniek, zenuwen algemene bekensheid - publiciteit, openbaarheid algemene loonsverhoging - loonronde, opslag algemene maatschappij voor jongeren - amvj algemene mislukking = debâcle Algemene Nederlandse Wielrijders Bond - anwb algemene ouderdomswet - aow algemene plotselinge angst = paniek algemene politie verordening - apv algemene ramp - catastrofe algemene regel - norm algemene repetitie - generale algemene toejuiching – applaus, ovatie algemene vergadering = assemblée algemene voorschriften = a.v. algemene volksziekte - pandemie algemene ziekte = epidemie algen - wier Algerije, hoofdstad van = Algiers Algerijns bergmassief = Aures Algerijns gewicht = roti Algerijns militair district = Wilchaya Algerijns moeras = sjott Algerijns schip = xebec Algerijns staatsman = Ben Bella-Boumediene Algerijns zoutmoeras = sepkah Algerijnse bom = knalerwt, smijtbom Algerijnse dans - cancan Algerijnse Fransman - piednoir Algerijnse munt = centime, dinar, franc Algerijnse rivier = Draa, Sjelif, Soumman Algerijnse schrijver = Feraoun Algerijnse stad = Akboe, Algiers, Annaba, Batwa, Besjar, Constantine, Daia, Gdjeh, Mesra, Oran, Reggone, Setif, Sig Algiers, wijk van = Agha, Belcoert, Kasbah, Koeba algoderij = pantheïsme alhaast = (al)dra, spoedig, weldra alhage = legering alheid = god(heid), heelal al het volk - iedereen alhier = al, aldaar, e.v., hier, hoewel, hoezeer, ofschoon alhoewel = al, hoewel, hoezeer, ofschoon alias = anders, bijgenaamd, bijnaam alibi – bewijs, excuus, onschuld, reden alibido = onlust aliënatie = afstand, verpanding, vervreemding alignement - rooilijn, kreukel alikruik = kreukel, krukel alimentaire intoxicatie = voedselvergiftiging alimentatie – betaling, levensonderhoud, toelage, verzorging, voeding alimeter = hoogtemeter alismatacee - elisma, pijlkruid, waterweegbree alinea - al alizariën = kraprood, meekrap alizariën in alcohol = alizarol alk - duiker alkali = loogkruid, loogzout alkaliciteit - caesium, kalium lithium natrium, rubidium alkalivergiftiging = alkalos(e)(is) alkalimetaal - caesium, kalium, lithium, natrium, rubidium alkaloïde uit de braaknoot = brucine alkoof – bedstee, tussenkamertje, (slaap)vertrek al kort geleden = alreeds alla = hup, komaan, vooruit allaniet = orthiet allanietvariëteit = cerien allebei = alle beiden, twee, samen, tezamen allebet = almaar, telkens alle bewoordingen - tekst al correct - ok alledaags = algemeen, banaal, gangbaar, gemeen, gewoon(tjes), normaal, onbeduidend, ordinair, plat, saai, triviaal alledaags gezegde = banaliteit, cliché, gemeenplaats alledaagse gang - sleur alledag - dagelijks alle dokumenten samen - dossier, stukken allee – avenue, dreef, komaan, laan, vooruit, wandelweg, alleen – afgescheiden, afgezonderd, afzonderlijk, apart, eenzaam, enig, enkel, louter, maar, mono, slechts, solitair, solo, verlaten, uitsluitend, zuiver alleen bestaand – enig, solist, uniek alleen chocolade - puur alleen gelaten - verlaten alleen God de eer - sdg alleenhandel = monopolie alleenhandel van de staat = regie alleenheerschappij = absolutisme, autocratie, cesarisme, dictatuur, dispotisme, monarchie, monocratie, pantocratie, soevereiniteit alleenheerser = autocraat, despoot, dictator, dwingeland, keizer, monarch, monocraat, soeverein, tiran alleen in zijn soort – enig, uitzonderlijk, uniek alleen maar = slechts alleenheid = eenzaamheid alleen in zijn soort = enig, uniek alleen optreden - dolo alleenrecht – monopolie, patent alleenrecht voor publicatie = copyright, kopierecht alleens - eveneens, idem alleenspel = mono, solo, soli alleenspraak = monoloog alleen staande klokkentoren = campanile alleenverkoop = agentschap, monopolie, octrooi alleenzang = solo alleen zijn = eenzaamheid staand – enkel, ongetrouwd allebei = beiden, samen allegaar = allemaal allegaartje = kliek, mengelmoes, mengeling, mengsel, potpourri, ratatouille, van alles, varia allegaat = aanhalig allegatie – levendigvlug, vrolijk allegorie = leenspreuk, zinspreuk allegorisch = zinnebeeldig allegretto (muz) = levendig, licht, opgeruimd, vlug allegro (muz) = levendig, snel allelomorf = alleel allemaal – allegaar, alleman, alle(n), alles, elkeen, ieder (een), tezamen allemachtig – akelig, bar, bliksems, buitenmatig, donders, drommels, duivel, enorm, erg, geweldig, intens, mirekels, ontiegelijk, sterk, uiterst, verrekt, vreselijk, waanzinnig, zeer alleman = elk, ieder(een) alle mensen op de wereld - mensdom allen = allemaal, altegaar, altegader, altezamen, elk(een), ieder(een) allen aanwezig - voltallig allen van dat slag - tg allengs = gaandeweg, geleidelijk, gestaag, langzaam aan, langzamerhand, lieverlede, mettertijd, stilaan, temee, temet allengs langzamer wordend = rit, ritardando allengs ophouden - aflaten allenthalve - geheel allen van dat slag = t.q. alleraardigst – beeldig, enig, overaardig, schattig, allerbest – excellent, fraai, goed, mooi, opperbest, patent, puik, superbest, allereerst – vooraan, vooraf, allergie = atopie allergische ziekte = hooikoorts allerhande = allerlei, bont, van alles, varia, verschillende allerijl, in = haastig, snel, vlug allerlei = allerhande, bont, diverse, gemengd, mengelmoes, mixtum, van alles, varia allerlei dor elkaar - gemengd allerlei kleuren - bont allerlei prullen - prullaria allerlei voorwerpen van papier = papeterie allerliefst – aangenaam, aardig, aimabel, beeldig, beminnelijk, enig, leuk, schattig , snoezig, verrukkelijk allerliefst en fraai -mooi allerminst – geenszins, niets allerwegen = alom, overal alles = al, algemeen, allemaal, altegader, altezamen, geheel, som, totaal, totaliteit, volkomen allesbehalve – allerminst, geenszins alles bijeen = totaal alles bij elkaar – algeheel, complex, ensemble, totaal, al, geheel, samenstel alles door elkaar = allegaartje, mengsel,raapsel, rommel, samen(raapsel), troep alleseter – omnivoor, veelvraat alles geleerd hebbende - volleerd alles inbegrepen – ai, inclusief allesomvattend – alin, geheel, universeel, volledig alles overziende blik - arendsblik alles ter meerdere ere van God = O.A.M.D.G. alles tezamen – allemaal, geheel alles verbruiken - opmaken alles verloren – blut, rut alleszins = absoluut, geheel, helemaal, volkomen alle twee – allebei, beide(n) alle weggebruikers samen - verkeer allezeilen bijzetten - volharden alle zwemmende dieren = nekton alliage = alligatie, allooi, amalgaan, brons, legering, mengsel, monel alliantie = band, federatie, bondgenootschap, bond, liga, unie, verbond allicht – makkelijk, natuurlijk, uiteraard Allien, hoofdstad van het dep. = Moulins alliëren = samensmelten, verbinden alligatie = legering, vermenging alligator = kaaiman, krokodil alliteratie = beginrijm, stafrijn allocatie = toewijzing allocutie = toespraak allodium = erfgoed, zonneleen allochtoon - medelander allogeen - vreemd aloëbitter = aloïne alom = overal alomtegenwoordigheid = omnipresentie allonge – blad, vel allons = komaan, toemaar, vooruit allooi = alliage, alligatie, gehalte, genre, kaliber, legering, niceau, slag, soort, waarde allooi van munten = gehalte, lega allotriofagie = pica all-round = compleet, geheel, handig, kundig, totaal, ervaren, vakbekwaam, veelzijdig alterrainbike – fiets, rijwiel allure = gang, houding, manieren, stijl allusie = toespeling, zinspeling alluviaal = aangeslibd allylalcohol = propanol alm – alpenweide, bergweide almaar – aldoor, altijd, constant, gedurig, immer, onophoudelijk, permanent, staag, stadig, steeds, telkens, uitentreuren, voortdurend almacht = alvermogen, omnipotentie almachtig = omnipotent almagregiet = zinkosiet almanak = annuarium, dagwijzer, jaarboek, kalender alme(d)e = eveneens, evenzeer, idem, insgelijks, ook, tevens almeteen = direct, opeens almogendheid - oppermacht aloëbitter - aloïne aloësoort - agave aloïne = aloëbitter alom = allerwegen, altijd, overal alom bekend - algemeen, notoir, publiek alom geroemd – algemeen, publiek alom heersende mening = volkswil, wereldopinie alomtegenwoordig = omnipresent alomtegenwoordigheid = omnipresentie, ubiquiteit alopecie = haaruitval alp = berg alpaca – kunstwol, sergen alpenbeklimmer = alpinist alpenbewoner = Oostenrijker, Zwitser alpenbloem = edelweis(s) alpenherdershut -sennhut alpen, deel der = Allgäu Alpendier - 4 gems 6 marmot 8 steenbok 9 alpenbeer, alpenkauw, muurloper, sneeuwuil 10 alpenkraai, lammergier, sneeuwhaas, sneeuwhoen, sneeuwmuis 11 gletsjervlo 12 alpenhagedis, vuurvogeltje 13 alpenheggemus, apollovlinder 14 alpenspitsmuis 15 alpengierzwaluw, alpensalamander gletsjervlinder, hooggebergtemijt alpen, een der = Bernins, Jungfrau, Matterhorn, Mercantour, Ortier, Pelioux, Rheinwaldhorn, Tödi alpenhuis = chalet, sennhut alpenhut - chalet alpenkraai = steenraaf alpenmeer – 8 Comomeer, Idromeer, Iseomeer, Maanmeer, Ortameer, 9 Ammermeer, Attermeer, Bielermeer,Bodenmeer, Chiemmeer, Gardameer, Traunmeer, Walenmeer, 10 Bielermeer 11 Walchenmeer, Wörthermeer alpenmuts = alpino(pet) alpenpas = 5 Balme, Furka, Loibi, Phyra 6 Albula, Berner, Flüela, Jaufen, Julier, Predil, Susten, Tauern, 7 Arlberg, Bernina, Brenner, Fernpas, Grimsel, Oberalp, Ofenpas, Plöcken, Simplon, Splügen, 8 Gerlo-pas, Präbickl 9 Lukmanier, Semmering 10 Karawanken, Katschberg, Umbrailpas 12 Rottenmanner, Seefelderpas, 13 Grossglockner alpenrivier = Po, Rhône, Rijn alpenroos - steenroos alpenstok - bergstok alpentop = 3 Dom 4 Tödi 5 Adula, Eiger, Mönch 6 Ortles, Titlis 7 Ankogel, Berninz, Lyskamm, Pelioux, 8 Adamello, Alphübel, Balmhorn, Jungfrau, Wildhorn 9 Argentera, Breithorn, Hausstock, Marmolada, Weisshorn 10 Blümlisalp, Dammastock, Diablerets, Düssistock, Fluchshorn, Matterhorn, Mercantour, Presanella, Sustenhorn, Wetterhorn, Wildspitze 11 Bietschhorn, Rosengarten, Schreckhorn, Wildstrubel alpentunnel - 5 Pyhon, Tenda 6 Albula, Frejus, Githard, Ricken, Tauern 7 Arlberg, Simplon 8 Gotthard, Lötschen 10 Karawanken alpenuitrustingsstuk = bergschoen, houweel, ijshaak, ijshouweel, karabijhaak, klimspoor, muurhaak, alpenweide = alm alpenzang = jodelen alpes-de-Haut-Provence, hoofdstad van het dep. = Digne Alpes-Maritimes, hoofdstad van het dep. = Nice alpha = aanvang, begin alphabet = a.b.c. alphabetisch register = klapper alphinisme = bergsport alpino – baret, mutsje alras – aanstonds, aldra, binnenkort, dra, gauw, ras, snel, spoedig, temet, vlug, weldra, alrede - bereids alreeds = al, bereids, reeds, toen alruin = mandragora(wortel), wichelares, als – daarbij, gelijk, (Eng) if, indien, ingeval, mits, qua, wanneer, zo, zoals als boven = a.b. als aan ommezijde - ur als aantekening - pn als altijd - us als bij toverslag – ineens, onverwachts, opeens, plots als bijzaak - terloops als borg geven - belenen als boven - ab als brandstof verbruiken = verstoken als daar zijn - adz als dan – daarna, nog, toen als een dictator = dictatoriaal als en dwaas - dwaselijk als een harp = (h)arpeggio als een kwal - kwallig als een opschepper – poenig, als een standbeeld = statuesk als een sul - sullig als een vriend - amicaal alsem = absint, alst, bitter(kruid), koortskruid als ereblijk - hc als gast bijwonen = hospiteren als gast verblijven = logeren als God het wil = Deo Volente (D.V.) als het moet - desnoods als het overige gelijk is - cp als het ware = ahw, quasi, kwasi, vrijwel als het zeer doet - pijnlijk als ik me niet vergis - nf als in een roman = romanesk als laatste = tenslotte als maar – aldoor, altijd, constant, permanent, steeds, voortdurend alsmede – alsook, benevens, daarenboven, evenals, eveneens, insgelijks, ook, tevens als nog = nog, erbij alsof = kwasi, quasi, schijnbaar als onder = a.o. als onderpand nemen - belenen als ook – alsmede, benevens, evenals, eveneens, tevens als op ommezijde - ur als schapenvoeder gekweekt kruid = pimpernel als spook rondwaren - spoken als steeds - us aluminium - all alst -alsem alstoniet = bromliet alstroemeria = Incalelie alstublieft = a.u.b., gaarne, s.v.p. als van ivoor - elpen als voren = a.v., dito, hetzelfde, u.a. als vuur lichtend - vurig als waar erkennen - toegeven als zodanig = qua talis alt = altviool, zangstem, zangeres altaar = offerplaats, offertafel, outer altaarblad = retabel altaarboek = missaal altaarbrood, gewijd = antidoron, corporaal altaardienaar = akoliet, diaken altaardoek = antependium, dwaal, corporaal altaarhemel = baldakijn altaar hof = koor altaar kast = tabernakel altaarkelk = ciborie, ciborium altaarlessenaar = ambo altaarnis = absis, koornis altaarschilderij = retabel altaarstuk = retabel al te ambitieus mens - streber altegaarder = allen, alles, gezamenlijk, samen, tezamen altemaal - iedereen altemet = misschien, mogelijk, ook, soms alterabel – mutabel, onbestendigvariabel, veranderlijk, wisselend, alteratie = ontsteltenis, ontvoering alternatie = afwisseling, ruiling, wisseling alternatief = keus, keuze, voorrecht altesamen = allen, alles altegaar, gezamenlijk, samen alteveren – variatie, varieren, veranderen althans – altijd, altoos, immer, namelijk, tenminste, toch, welteverstaan altijd – aanhoudend, aldoor, almaar, althans, altoos, constant, eeuwig, gedurig, geregeld, immer, permanent, semper, steeds, steevast, voorgoed, voortdurend altijd bezige vrouw - balie altijd door = aanhoudend, alaan, almaar, permanent, staag, steeds, voortdurend altijddurend = aanhoudend, blijvend, eeuwig, eeuwigdurend, eindeloos, oneindig, immer, oneindig, voortdurend altijd groene boom = alkanna, ceder, den, hulst, laurier, naaldboom, spas altijd groene eik - steeneik altijd groene heester – hulst, mirt(e) altijd groene plant = hulst, laurier, oleander, rosmarijn, rozemarijn altijd groene struik - maretak altijd maar door - alaan, staag altijd thuis zitten - hokken altist – altzangeres, violist altoos – aanhoudend, aldoor, altijd, bestendig, constant, eeuwig, gestaag, gestadig, immer, konstant, onophoudelijk, permanent, perpetueel, staag, steeds, telkens, voortdurend altoos durend = eeuwig, oneindig, permanent altruïsme = onbaatzuchtigheid, naastenliefde aluin = dubbelzout, scheersteen aluinsteen = aluniet aluminium = al, legering, metaal aluminiumdruk = algrafie aluminiumerts = bauxiet aluminiumlegering = aldal, alpax, aludur, alumag, aluman, alusil, ardal, magnalium alumnaat = kostschool alumnus = kwekeling, leerling, student aluniet = aluinsteen Alvader = Odin, Opperwezen, Wodan alvast = al, reeds, voorlopig, voorshands alvanaar = alver alvast = voorlopig, voorshands alveolaar = blaasvormig alver = karper, moertje, nesteling, panharing, roofkarper alvermogen = almacht, omnipotentie alvermogend - oppermachtig alvleesklier = pancreas alvleesklier ontsteking = pancreatitis alvorens = aleer, eer(dat), voor (dat), voorlopig, vroeger alweder = alweer, andermaals, nogmaals, opnieuw, overnieuw, telkens, weer, wederom alwetend - machtig alweter - waanwijze alweterig = pedant alwijsheid = pansofie alziend oog = God alzijdig = allround, universeel alzo = aldus, daar, dus, evenzo, mitsdien, omdat, toen, zoals, zodanig, zodoende, zozeer am = min, zoogmoeder amabile (muz) = lieflijk, teder, teer, zoet amalgaam = legering, mengsel, versmelting amalgeren = legeren, samensmelten amandel in de keelholte = tonsil(la) amandelbrood – marsepeinamandelen en rozijnen - studentehaver amandelkoekje – makron, makaron amandelmelk - orgeade amandelpers - orgeade, spijs amant - geliefde, minnaar, vrijer amarant - purperkleur amaril - polijststeen, slijppoeder, schuurpoeder, smergel amateur - dillettant, leek, hobbyist, liefhebber amateurfoto - kiekje amateuristisch - onervaren amazone - kunstrijdster, paardrijdster, ruiter ambacht – ambacht, ambt, baan, bedrijf, beroep, handwerk, métier, stiel, vak, werk ambachtelijk – deskundig, kundig, vakkundig ambachtsheerlijkheid - baronie ambachtsman – aanbouwer, bouwvakker, glasblazer, goud-zilversmid, handwerksman, meubelmaker, monteur werkman ambassade - gezantschap ambassadeur – afgezant, gezant amber - barnsteen ambiance - omgeving ambiëren - streven ambitie – animo, aspiratie, eerzucht, lust, toewijding, ijver, werklust ambitieus – eerzuchtig, ijverig Ambonees - zuidmolukker ambrozijn - godenspijs ambt - ambacht, baan, bediening, beroep, betrekking, dienst, emplooi, functie, job, officie, positie, post, professie, stiel, vak, werkkring ambt van apostel - apostolaat ambtelijke goedkeuring - ratificatie ambtelijke inschrijving - regidtratie ambtelijke loopbaan - carrière ambtelijke mededeling – bericht, brievenmail ambtelijke onderzoek - inspectie ambtelijke verslag - protocol ambtelijke waarnemer - ijker ambtenaar - administrateur, commies, functionaris, klerk, notaris, ijker ambtenaar aan een gezandschap - attaché, consul ambtenaar aan het kadaster - landmeter ambtgenoot - collega, confrater ambt of baan - functie ambtsaanvaarding - intrede ambtsbroeder - collega, confrater ambtsgebied - departement, district, kanton, rayon, ressort, perfectuur ambtsgewaad - ornaat, robe, stola, toga ambtshalve - e.o., e.p., r.o. ambtsrust - emeritaat, pensioen ambtsstaf - roede ambtsteken – insigne, keten ambtstooi – ornaat, toga ambtswoning van de Amerikaanse president - Witte huis ambtswoning van conciërge - conciërgerie ambtswoning van de Franse president - Elysée ambtswoning van geestelijke - pastorie ambtswoning van Italiaanse president - Quirinaal ambtswoning van koning - paleis ambtswoning van de paus - Vaticaan Ambten en beroepen, mannelijk - 3 abt, kok, nar 4 arts, beul, bode, boer, chef, gids, ober, paus, smid, tolk, ijker 5 agent, asman, baron, cadet, clown, drost, deken, etser, graaf, heier, imker, jager, kaker, kaper, klerk, lader, lakei, loods, loper, maler, meier, pater, pedel, prins, prior, rabbi, reder, spion, teIer, tsaar, vorst, waard, waker, wever, kruier, krijger, Kuiper, kweker, lapper, lasser, lector, leeman, leraar, looier, losser, majoor, melker, melter, menner, metser, monnik, pakker, perser, picolo, pikeur, piloot, ponser, porder, preses, purser, rabbijn, rector, regent, schout, seiner, slager, sloper, slijper, slijter, snijder, stoker, stuwer, tagrijn, temmer, typist, venter, vilder, visser, voeger, weiman, zaaier, zanger, zeeman, zetter 7 analis,t anatoom, arbiter, artiest, attaché, bankier, barbier, bassist, beambte, bewaker, bioloog, broeder, brouwer, cellist, chefkok, chirurg, cineast, coupeur, coureur, curator, danseur, dentist, dichter, dienaar, diender, diëtist, dominee, draaier, drogist, drukker, drummer, ebenist, econoom, etaleur, firmant, fourier, fraiser, friseur, fysicus, graveur, grimeur, grutter, harpist, heibaas, hoboïst, hoekman, inkope,r kassier, kellner, koerier, kolonel, kommies, koopman, lampist, lansier, leurder, lijfarts, manager, markies, masseur, matroos, medicus, meester, monarch, monteur, musicus, notaris, nuntius, oculis, olieman, oogarts, oorarts, opkoper, opmaker, overman, overste, pachter, pastoor, patroon, pianist, piccolo, planter, plotter, pompier, portier, pouller, prefect, prelaat, premier, rechter, recruut, ruwaard, schepen, scheper, senator, sjouwer, soldaat, spinner, spoeler, spuiter, stemmer, steward storter stroper strijker student tamboer tolbaas trainer, trimmer, tsarina, tuinder, tuinier, tuinman twijnder, uroloog, veearts, veeboer, veerman, vennoot, vicaris, violist, voerman, voorman, wachter, walbaas, werkman, witkiel, wijsgeer, ijscoman, zetbaas, zetboer, zoöloog 8 aannemer, acrobaat, actuaris, admiraal, adviseur, advocaat, afslager, agrariër, agronoom, akkerman, arbeider, bediende, behanger, bezorger, bisschop, bloemist, bootsman, botanist, breeuwer, burelist, chasseur, chemicus, corveeër, crasseur, criticus, croupier, dagloner, dirigent, dompteur, douanier, edelsmid, elerboer, embaleur, essayist, etnoloog, figurant, filmster, filoloog, filosoof, fluitist, grafboer, gendarme, generaa,l geograaf, gitarist, goudsmid, graficus, griffier, grossier, hoefsmid, hofmeier, hoornist, horloger, hotelier, hovenier, huidarts, huisarts, huisbaas, humorist, imitator, inpakker, jongleur juwelier, kaasboer, kamerlid, kanunnik, kapelaan, kapitein, kleiboer, koetsier, koksmaat, kolenman, kynoloog, laborant, légumier, Iinguist, lijfwacht, makelaar, marinier, melkboer, militair, minister, molenaar, muzikant, officier, omroeper, opleider, oppasser, opperman, opticien, opvoeder, opziener, organist, orgelman, pedagoog, pedoloog, perschef, postbode, pompgast, priester, promotor, prozaïst, puinbaas, quaestor, raadslid, raadsman, reiziger, repelaar, reporter, resident, rijknecht, schilder, schipper, schrijver, scribent, sergeant, siersmid, slachter, soigneur, speurder, stuurman, suppoost, taanbaas, tailleur, tandarts, taxateur, tekenaar, theoloog, tonelist, toreador, uitgever, vedelaar veekoper, veembaas, veenbaas, veenboer, verkoper, vertaler, viskoper, vocalist, wijnkopor, zakenman, zeerover 9 adelborst, alchimist, ambtenaar, antiquair, apotheker, architect, astroloog, astronoom, baanveger, baggelaar, baggeraar, baggerman, bankloper, barkeeper, beheerder, besteller, blokmaker, bookmaker, botanicus, bottelier, brigadier, cameraman, camioneur, cargadoor, catecheet, chauffeur, chirurgijn, componist, concierge, confiseur, conrector, corrector, costumier, couturier, dakdekker, detective, diplomaat, directeur, dokwerker, donkeyman, dramaturg, dijkwerker, etnograaf, executeur, exporteur, fabrikant, facturist, farmaceut, financier, fotograaf, fysioloog, gasfitter, genealoog, germanist, glazenier, grafoloog, handelaar, importeur, ingenieur, internist,kaaskoper, kaasmaker, kamerheer, kanonnier, kardinaal, kastelein, kerkvoogd, kolenboer, komediant, koppelaar, korporaal, kroegbaas, kwekeling, landdrost, landmeter, leidekker, literator, luitenant, lijkdrager, lijnslager, machinist, marconist, metselaar, minstreel, mosselman, mijnwerker, mytholoog, navigator, neuroloog, ombudsman, ontvanger, ontwerper, operateur, opzichter, ouderling, pakknecht, patholoog, patissier, paukenist, pelsjager, ploegbaas, politicus, preceptor, predikant, preekheer, president, procureur, professor, publiclst, puddelaar, pijpfitter, raadsheer, radioloog, rayonchef, recensent, redakteur,, regisseur, rentenier, skileraar, slotvoogd, socioloog, souffleur, speculant, spuitgast, stadvoogd, stoofsmid, stukadoor, stuwadoor, technicus, therapeut, timmerman, tollenaar, topograaf, trancheur, treinchef, t.v.-monteur, typograaf, uitdeuker, uitdrager, uitvinder, vakleraar, valkenier, veedrijver, veefokker, veehoeder, veehouder, verhuizer, verpleger, verzinker, voddenman, waarnemer, wachtsman, wegwerker, wethouder, winkelier, wolverver, zeilmaker, zendeling, zenuwarts 10 aanspreker, aardwerker, academicus, accountant, archivaris, assuradeur, badmeester, bandleider, bankwerker, beenhouwer, beiaardier, bestuurder, beugvisser, beursagent, bevrachter, biersteker, biertapper, blikslager, boekbinder, boekhouder, bollandist, bontwerker, boomkweker, bootwerker, boswachter, brandwacht, buffetchef, caféhouder, cabaretier, calculator, calligraaf, cardioloog, cartograaf, cavalerist, chemigraaf, collecteur, colporteur, commandant, commandeur, conducteur, controleur, courantier, dansleraar, declamator, decorateur, detaillist, diamantair, dierenarts, discjockey, doodbidder, doodgraver, entomoloog, evangelist, examinator, expediteur, ezeldrijver, filatelist, filmacteur, filmspeler, gaardenier, geestelijke, geneesheer, glasblazer, goochelaar, goudzoeker, gouverneur, graveerder, handelsman, handwerker, handzetter, harpoenier, harpspeler, herbergier, historicus, hofmeester hoofdagent hoogleraar, houthakker, houtvester, huisdokter, huisknecht, inspecteur, journalist, kachelsmid, karabinier, kerkleraar, kermisgast, keuterboer, kinderarts, kippenboer, kleerkoper, kleermaker, klepperman, klokkenist, klokluider, kluizenaar, koddebeier, koorzanger, kostwinner, kruidenier, kuilvisser, kwakzalver, lakenkoper, lakenwever, landbouwer, lansknecht, leerlooier, leertouwer, Iibrettist, liftjongen, logopedist, loodgieter, loopjongen, lorrenboer, maarschalk, magistraat, magnetiseur, marskramer, mecanicien, medewerker, melkslijter, modelmaker, nachtwaker, oberkelner, observator, obstetrist, ondernemer, onderwijzer, ovenbouwer, paleograaf, palfrenier, papyroloog, ponstypist, psychiater, psycholoog, pijpenmaker, quizmaster, rangeerder, reisleider, reparateur, rietdekker, ritmeester, robbejager, roerganger, scheepskok, schoolarts, secretaris, sjouwerman, slagwerker, smokkelaar, sorteerder, specialist, spekslager, speleoloog, stalhouder, staljongen, stalknecht, stenograaf, strowerker, stukwerker, tabaksboer, technoloog, telefonist, thaumaturg, thesaurier, tok houder tolgaarder, toonzetter, touwslager, trompetter, troubadour, tuinjongen, turfsteker, tijdopnemer, uitvoerder, varensgast, veengraver, verdediger, verhuurder, veterinair, vetsmelter, vice-consul, vliegenier, vlootvoogd, voetballer, voorganger, voorzanger, voorzitter, vuilsnisman, waarzegger, wafelbakker, wagenmaker, waterklerk, wegenwacht, wielrenner, winkelchef, ijzergieter, zielzorger, zilversmid, zoutzieder, zeepzieder, zwingelaar. 11 aardkundige, aartsdiaken, aartshertog, acquisiteur, ambassadeur, auctionaris, autobewaker, automonteur, autospuiter, baakmeester, baanwachter, bankbeambte, beeldhouwer, betonwerker, beulsknecht, bevelhebber, bezembinder, bierbrouwer, biochemicus, bloemkweker, blokwachter, boekdrukker, bomenrooier, bouwkundige, brancardier, broodbakker, broodventer, brugwachter, buikspreker, burgervader, chiropodist, clichémaker, commentato,r commissaris, confiturier, conservator, dameskapper, dansmeester, dekofficier, depothouder, dermatoloog, deurwaarder, eekschiller, ekwilibrist, electricien, fruitkweker, gareelmaker, garderobier, geweermaker, gezaghebber, godgeleerde, groenteboer, grondwerker, gynaecoloog, haarsnijder, haringkaker, heelkundige, heelmeester, heilgymnast, herenkapper, hofprediker, hotelhouder, hotelkruier, huidenkoper, huismeester, hutbediende, hypnotiseur, illustrator, impressario, industrieel, informateur, instructeur, kaapvaarder, kamprechter, kastenmaker, kerkdienaar, kermisklant, ketelbikker, ketelboeter, ketellapper, keurmeester, keursoldaat, kistenmaker, kolendrager, kolonisator, koorddanser, koperslager, leermeester, lexicograaf, lijstenmaker, magazijnchef, magnetiseur, mandenmaker, mattenmaker, metereoloog, meubelmaker, missionaris, modelbouwer, motordrijver, motorrenner, nageljongen, onderwijzer, operazanger, orgelbouwer , ornothiloog, orthodepist, paardenkoper, parelduiker, parelvisser, parlevinker, persattaché, pianoleraar, plaatsnijder, plaatwerker, postmeester, preparateur, propagandist, programmeur, pijpenlooier, raffinadeur, rechercheur, rentmeester, rozenkweker, satijnwerker, scheepsarts, schildwacht, schoenmaker, schoolhoofd, schoonmaker seinwachter slotenmaker snelschrijver stalmeester standbouwer standwerker steenbakker steenhouwer stoffeerder straatmaker, straatveger, taalkundige, tafelwerker, tapijtwever, tegelbakker, tegelzetter, telegrafist, theeplanter, touwslager, translateur, turftrapper, valsemunter, varensgezel, vatenwasser, veldwachter, vellenkoper, venduhouder, vervrachter, verzekeraar, vioolbouwer, vioolspeler, vlasspinner, vleeshouwer, vrachtrijder, vrouwenarts, waagmeester, wafelbakker, waterschout, watervitter, weerkundige, wegenbouwer, werkmeester, wildstroper, zaalwachter, zeekapitein 12 aalmoezenier, accordeonist, armverzorger, bacterioloog, bakkersgezel, balletdanser, bankbediende, banketbakker, beachermheer, boekverkoper, boerenknecht, boetprediker, bollenkweker, bordenwasser, borstelmaker, bovenmeester, , brandweerman, brillenmaker, burgemeester, caricaturist, conférencier, constructeur, dactylograaf, degenslikker, dierentemmer, distillateur, duivenmelker, fietsenmaker, flessenmaker, floormanager, functionaris, garagehouder, gedeputeerde, geldschieter, gemeentebode, gerechtsbode, gezagvoerder, gildemeester, gildepatroon, glazenwasser, grenswachter, handarbeider, handelsagent, handwerksman, haringpakker, havenmeester, helderziende, horlogemaker, hotelportier, huisbediende, huiseigenaar, huisschilder, incasseerder, installateur, jagermeester, kamerdienaar, kantoorklerk, kapelmeester, kapittelheer, kareelbakker, karikaturist, karrevoerder, kassenbouwer, kippenfokker, klarinettist, , koudslachter, kraandrijver, kunstschilder, landarbeider, letterzetter, lichtmatroos, likeurstoker, livreiknecht, lijkschouwer, messenslijper, metaalgieter, meteropnemer, muziekleraar, mijningenieur, nachtportier, neurochirurg, notarisklerk, orgeldraaier, orkestleider, paleontoloog, parkeerwacht, pasteibakker, pensionhouder, pianostemmer, polderjongen, politieagent, pompbediende, poolreizeger, pottenbakker, propagandist ,pruikenmaker, raadadviseur, radiomonteur, klokkenmaker, klompenmaker, koraalvisser, kornetblazer referendaris, restaurateur, theumatoloog, röntgenoloog, rubbertapper, rijksadvocaat, schaapherder, schade-expert, scharensliep, scheepsagent, scheepsklerk, scheikundige, schillenboer, schoenlapper, schrijnwerker, sigarenmaker, sluiswachter, snelschrijver, sneltekenaar, spuitmeester, stadhuisbode, stafofficier, steendrukker, stempelmaker, straatventer, straatzanger, strandjutter, strandvonder, stratenmaker, stuntvlieger, taalgeleerde, tabakskerver, torpedomaker, touroperator, tulpenkweker, turfschipper, uurwerkmaker, veehandelaar, veenarbeider, veerschipper, veldprediker, vendumeester, verificateur, verlofhouder, verslaggever, vice-admiraal, vishandelaar, vlagofficier, vrederachter, vrachtrijder, wagenmeester, wijnhandelaar 13 aan~eelhouder aardappelboer aartsbisschop autohandelaar bakkersknecht, balletmeester, bankdirekteur, bedrijfsleider, betaalmeester, beursbediende, beurtschipper, boedelmeester, boekhandelaar, bonthandelaar, brillendokter, brillenslijper, broodbezorger, cabaretzanger, cinematograaf, commissionair, concertzanger, confectionair, correspondent, diamantslijper, diamantwerker, diamantzetter, douanebeambte, filiaalhouder, filmoperateur, filmproducent, flessenblazer, fotohandelaar, garde-officier, geneeskundige, groentekweker, havenarbeider, hellebaardier, historiograaf, hoofdarbeider, hoofdofficier, huisbewaarder, huisjesmelker, hulpbesteller, jachtopziener, jeneverstoker, kaashandelaar, kabinetwerker, kantinehouder, kantonrechter, kaperkapitein, keldermeester, kinderrechter, koffieplanter, krantenjongen, krullenjongen, kunstschilder, ladingmeester, leeuwentemmer, letterkundige, liedjeszanger, lommerdhouder, lompengaarder, lompenkoopman, machinezetter, magazijnknecht, manufacturier, meesterknecht, mededirecteur, mederedacteur, melkhandelaar, metaaldraaier, middenstander, modeontwerper, muziekmeester, oliehandelaar, onderofficier, opvoedkundige, orkestmeester, paardenslager, pakhuisknecht, pensionhouder, persfotograaf, pillendraaier, postbestelIer, postdirekteur, psychometrist, pijpenopsteker, radio-omroeper, ruimtevaarder, rijksambtenaar, salonbediende, schapenfokker, schapenhouder, scharenslijper scheepsbouwer, scheepsexpert, scherprechter, schoenpoetser, schoolmeester, schout-bij-nacht, schriftkenner, slagersjongen, sponsenduiker, sponsenvisser, stadsadvocaat, stoelenmatter, straatkoopman, tabaksplanter, tamboer-majoor, tandtechniker, taxichauffeur, tekstschrijver, tuinarchitect, turfschipper, vaartschipper, varkensfokker, verkeersagent, verloskundige, vice-president, voddenkoopman, vuurwerkmaker, wederverkoper, zaakwaarnemer 14 aapjeskoetsier, adjunct-commies, administrateur, armenverzorger, autoverhuurder, beursspeculant, bibliothecaris, binnenschipper, bioscoophouder, boerenarbeider, boodschaploper, boterhandelaar, buffetbediende, concertmeester, consul-generaal, diamantslijper, electromonteur, filmverhuurder, frescoschilder, fruithandelaar, fysiotherapeut, garnalenvisser, geconmitteerde, generaal-majoor, graanhandelaar, grondspeculant, groothandelaar, handelsattaché, hoofdambtenaar, hoofdredacteur, huisonderwijzer, hypotheekgever, hypotheeknemer, kleinhandelaar, kolenhandelaar, kunsthandelaar, legerpredikant, legioensoldaat, linnenjuffrouw, logementhouder, magazijnmeester, melkcontroleur, metaalbewerker, onderdirecteur, onderluitenant, oudheidkundige, paardenkoopman, pakhuismeester, parlementarier, pluimveehouder, postcommandant, putjesschepper, rodlohandelaar, rodiotechnicus, rechtsgeleerde, rijksaccountant, rijksarchivaris, rijschoolhouder, scheidsrechter, schriftkundige, schoolopziener, sergeant-majoor, sierkunstenaar, sluikhandelaar, soldaat-kommies, sportredacteur, straatmuzikant, tabaksmakelaar, terrazzowerker, toonkunstenaar, trambestuurder, tramconducteur, veilingmeester, 15 aardrijkskundige, advocaat-fiscaal, bouwvakarbeider, concessiehouder, detailhandelaar, diamantbewerker, dierenhandelaar, effectenmakelaar, equipagemeester, gerechtsdienaar, geschiedkundige, geslachtkundige ,handelsbediende, handelsreiziger, harmonicaspeler, hoofdconducteur, hoofdinspecteur, hoofdonderwijzer, hypotheekhouder, instrumentalist, instrumentmaker, kamerverhuurder, kantoorbediende, kapitein-ter-zee, kleinkunstenaar, kloosterbroeder, korpscommandant, kroniekschrijver, kunsthistoricus, landbouwkundige, legercommandant logementhouder luitenant -ter-zee magazijnbediende, neurasthenicus, obligatiehouder, portretschilder, produktieleider, raadpensionaris, reclameschilder, reclametekenaar, rijwielhandelaar, scheepskapitein, spoorwegbeambte, straathandelaar, tabakshandelaar, tabaksimporteur, tandheelkundige, textielarbeider, treinconducteur, tuinbouwkundige, tussenhandelaar, varkensslachter, vicaris-generaal, woninginrichter, ziekenverpleger, zuivelconsulent 16 adjunct-directeur, admiraal-generaal, advocaat-generaal, auditeur-militair, brievenbesteller, ceremoniemeester, fietsenbewaarder, electrotechnicus, evangeliedienaar, fabrieksarbeider, geluidstechnicus, geschiedschrijver, grootindustriee,l horoscooptrekker, huwelijksmakelaar, kapitein-adjudant, kapitein-generaal, kostschoolhouder, lantaarnopsteker, lantarenopsteker, loco-burgemeester, logementhouder, luitenant-kolonel, ondercommissaris, opperbevelhebber, oppergezaghebber, plaatscommandant, procuratiehouder, rijwielhersteller, scenarioschrijver, scheepstimmerman, schoolinspecteur, schoorsteenveger, sectie-commandant, sigarenfabrikant, staatssecretaris, theaterldirecteur ,victualie-meester, vuurtorenwachter 17 assistent-resident, bestuursambtenaar, bestuursassistent, bloembollenkweker, brigadecommandant, cavalerie-officier, çlirecteur-generaal, divisiecommandant, gemeenteambtenaar, gemeenteontvanger, gevangenbewaarder, kapitein-ingenieur, kapitein-luitenant, lanbouwingenieur, lanbouwconsulent, landschapschilder, luitenant-adjudant, luitenant-admiraal, luitenant-generaal, noordpoolreiziger, opperwachtmeester, ordonnansofficier, politie-inspecteur, procureur-generaal, scheepsbevrachter, tuinbouwconsulent, veeteeltconsulent, vertegenwoordiger, verzekeringsagent 18 adjunct-commissaris, artillerieofficier, aspirant-controleur, assistent-apotheker, belastingconsulent, boodschappenjongen, catechiseermeester, evangelieprediker, gemeentearchivaris, gemeentesecretaris, gouverneur-generaal, hypotheekbewaarder, inspecteur-generaal, karikatuurtekenaar, luitenant-ingenieur, politiecommissaris, rechter-commissaris, scheepsbouwkundige, secretaris-generaal, substituut-griffier, substituut-officier 19 apothekersassistent, bataljonscommandant, binnenhuisarchitect, commies-verificateur, commissaris-generaal, compagniecommandant, districtscommandant, gezantschapsattaché, ontdekkingsreiziger, regimentscommandant, substituut-procureur 20 begrafenisondernemer, boordwerktuigkundige, districtscommissaris, garnizoenscommandant, handelscorrespondent, oorlogscorrespondent, voordrachtkunstenaar, waterstaatsingenieur 21 adjudant-onderofficie, adjunct-administrateur 22 gezantschapssecretaris, gouvernementsambtenaar, scheepswerktuigkundige, volksvertegenwoordiger 23 kapitein-kwartiermeester 24 luitenant-kwartiermeester 26 arrondissements-commissaris 29 arrondissements-schoolopziener ambten en beroepen, Vrl 3 non, min 4 hoer, meid 5 baker, minne 6 agente, boerin, kokkin, pilote, zuster 7 actrice, artiste, barones, cheffin, docente, hofdam, hospita, juriste, kapster, lerares, modiste, pakster, porster, prinses, priores, typiste, waardin 8 acrobate, advocate, analiste, breister, cassière, celliste, coupeuse, danseres, danseuse, dentiste, dienares, dietiste, dokteres, drogiste, elnologe, filmster, firmante, geograve, harpiste, herderin, juffrouw, kamenier, kelnerin, koningin, kookster, kopiiste, manicure, naaister, ouvreuse, pedagoge, pedicure, pianiste, ponseuse, serveuse, spinster, studente, theologe, violiste, voedster, wasvrouw, werkster, zangeres 9 adviseuse, astrologe, astronome, ballerina, bureliste, caissière, coiffeuse, dichteres, dirigente, fluitiste, fotografe, gitariste, grafologe, huisvrouw, kookvrouw, koopvrouw, kostvrouw, laborante, mannequin, markiezin, molenarin, mosselwijf, neurologe, organiste, radiologe, sociologo, soubrette spoelster, stripster, strijkster, tailleuse, tekenares, vocaliste, wijkzuster 10 ambtenares, arbeidster, architecte, bewaakster, calligrafe, cardiologe, chauffeuse, componiste, costumiière, dienstbode, directrice, dramaturge, fabrikante, facturiste, inkoopster, interniste, keu kenmeid, komediante, koorzuster, kwekelinge, lokettiste, melkrneisje, omroepster, predikante, psychologe, publiciste, raadsvrouw, regisseuse, schilderes, schrijfster, scriptgirl, souffleuse, stenografe, stewardess, strijkvrouw, vroedvrouw, zendelinge 11 colportrice, conductrice, controleuse, danslerares, decoratrice, detailliste, filmactrice, gouvernante, inspectrice, journaliste, kamermeisje, kasteleinse, logopediste, metereologe, ontwerpster, pianolerares, ponstypiste, redactrice, serveerster, telefoniste, uitgeefster, verkoopster, vertaalster, waarzegster 12 ambassadrice, archivaresse, bacteriologe, bellenmeisje, boekhoudster, bontwerkster, caféhoudster, chansonniere, chiropodiste, dameskapster, declamatrice, dienstmeisje, ekwilibriste, examinatrice, groentevrouw, handwerkster, heilgymnaste, huishoudster, huisnaaister, informatrice, instructrice, juwelierster, kaartlegster, kamenierster, kantwerkster, keukenmeisje, kindermeisje, linnenmeisje, onderwijzeres, orhopediste, pompnaaister, rheumatologe, scheldsvrouw, secretaresse, steno-typiste, verdedigster, verpleegster, vlasspinster 13 ateliermeisje, beeldhouwster, bloemenmeisje, hotelhoudster, illustratrice, keukenprinses, koorddanseres, koppelaarster, marketenster, operazangeres, persfotografe, pottenbakster, propagandiste, taillewerkster, verloskundige 14 balletdanseres, beschermvrouwe buffetjuffrouw, correspondente, fabrieksmeisje, herbergierster, hoedenmaakster, huisbewaarster, kinderjuffrouw, kleuterleidster, kloosterzuster, koffiejuffrouw, linnenjuffrouw, marktkoopvrouw, nettenboetster, pensionhoudster, schoonmaakster, toiletjuffrouw, verkeersagente, winkeljuffrouw 15 administratrice, concertzangeres, costuumnaaister, filiaalhoudster, kleuterleidster, pensionhoudster, speldenwerkster, verslaggeefster, wijkverpleegster 16 blbllotheoaresse, instrumentaliste, kamerverhuurster 17 garderobejuffrouw 18 fabrieksarbeidster 19 belastingconsulente.vertegenwoordigster 20 apothekersassistente binnenhuisarchitecte 21 voordrachtkunstenares 22 schoonheidsspecialiste 24 bewaarschoolonderwijzeres ambulance - ziekenauto ambulant - lpoend amechtig - hijgend, kortademig amen - slotwoord amendement – motie, voorstel amenderen - veranderen, verbeteren, corrigeren, wijzigen amer - houtskool Amerika - U.S.A. Amerikaan - Yankee Amerikaans café - saloon Amerikaans dier = bizon, sjerk, coyotte, jaguar, kariboe, los, opossum, poema, pronghorn, skunk, stinkdier, wasbeer, wasdier, wyandotte, zakmuis,(rat), Amerikaans echtscheidingsplaats = Reno Amerikaans gerecht = hamburger Amerikaans gebouw = wolkenkrabber Amerikaans gewicht = cental Amerikaans hazardspel - bingo Amerikaans knaagdier = zakmuis Amerikaans land = zie: land in Amerika Amerikaans landgoed = ranch(o) Amerikaans meer = Athabaska, Bovenmeer, Eriemeer, Michiganmeer, Winnipegmeer Amerikaans politiehoofd = sheriff Amerikaans rendier = Kariboe Amerikaans reuzengebouw - wolkenkrabber Amerikaans roofdier = los Amerikaans ruimtevaartuig = Gemini Amerikaans ultra rechts genootschap = K.K.K. Amerikaans voetbal = soccor Amerikaans volkslied = Yankee doodle Amerikaans worden = veramerikaniseren Amerikaanse badplaats = Miami Amerikaanse boer = farmer, racher Amerikaanse boswachter = forester, ranger Amerikaanse buffel - bizon Amerikaanse burgeroorlog = secessieoorlog Amerikaanse cactus = nopal Amerikaanse cederboom = sequoia Amerikaanse componist = Barber, Berlin, Bernstein, Cadman, Cage, Carpentier, Copland, Corvell, Diamond, Gershwin, Goldmark, Ives, Janssen, Kern, Menotti, Yyes, Amerikaanse dans = cakewalk, charleston, foxtrot, madison, rag, rock, shimmy, twist Amerikaanse echtscheidingsplaats - Reno Amerikaanse filmmaatschappij = M.G.M. Amerikaanse filmprijs = Oscar Amerikaanse Föhnwind = chinook Amerikaanse geheime dienst = CIA Amerikaanse goudmunt - eagle Amerikaanse grasvlakte = pampa, prairie Amerikaanse havenstad = Boston, Houston, Newhaven, New Orleans, Norfolk, Oakland, Seattle, Washington Amerikaanse hoeve - rancho Amerikaanse houtsnip = tjerk, tureluur Amerikaanse inboorling = Eskimo, Indiaan Amerikaanse inlichtingendienst = C.I.A., F.B.I. Amerikaanse kip = wuandotte Amerikaanse klarinettist = Goodman Amerikaanse leeuw = Poema Amerikaanse literator = 3 Poe 4 Agee, Buck, Otis, Shaw, West, Wouk 5 Cablemanegehouder, marechaussee marktkoopman, Corso, Crane, Frost, Harte, James, Jones, Lewis, Morre, Paine, Pound, Riley, Twain 6 Barlow, Cabell, Capote, Cookes, Cooper, Harris, Irving, Lanier, Mailer, Miller, Norris, Wilder 7 Aldrick, Baldwin, Dreiser, Emerson, Wallace, Whitman 8 Faulkner, Melville, Mitchell, Sinclair, Turnbull 9 Hemingway, Steinbeck, Amerikaanse luchtvaartmaatschappij = EAL, P.A.A., P.A.N.A.M., WAL Amerikaanse ministerie van defensie = Pentagon Amerikaanse munt = eagle, dime, dollar, quarter Amerikaanse natuurkundige = Bell, Edison Amerikaanse oude cultuur = Inkas, Mayas, Pueblos, Quichuas, Tolteken Amerikaanse paardenfokker - ranchero Amerikaanse prairiewolf = coyote Amerikaanse president – 4 Adam, Ford, Polk, Taft 5 Adams, Grant, Hayes, Nixon, Tyler 6 Carter, Hoover, Kinley, Monroe, Pierce, Tayler, Truman, Wilson 7 Harding, Jackson, Johnson, Kennedy, Lincoln, Madison 8 Buchanan, Coolidge, Fillmore, Garfield, Harrison 9 Cleveland, Jefferson,, Rooseveld, 10 Eisenhouwer, Washington, Amerikaanse reuzenboom – mammoetboom Amerikaanse rivier = Alabama, Arkansas, Brazos, Colorado, Columbia, Gila, Hudson, Humboldt, Mississippi, Missouri, Ohio, Pecos, Sabine, Sacramento, Saskatchewan,Savannah, Susquehanna, Tennesse, Yellowstone,Yukon Amerikaanse satelliet – Telstar Amerikaanse schilder = Chase, Ernst, Fuller, Hickos, Homer, Hunt, Innes, Melchers, Morau, Mosler, Mount, Robinson, Sargent, Wood Amerikaanse schrijver = Albee, Capote, Erskine Faulkner, Hemingway, Keller, Miller, O`Neill, Poe, Sinclair, Steinbeck, Thunder, Twan, Williams Amerikaanse sekte = quakers, Mormonen Amerikaanse staat – Alabama, Alaska, Arizona, Arkansas, Californië, Colorado, Connecticut, Delaware, Georgia, Hawaii, Idaho, Indiana, Kansas, Kentucky, Louisiana, Maine, Maryland, MassaMchusetts, ichigan, Minnesota, Missesippi, Missouri, Montana, Nebraska, Nevada, New York, NewHampshire, North Dakota, Noth Carolina, Ohio,Oklahoma, Oregon,Pennsylvania, Rhode Island, South Carolina, South Dakota, Tennessee, Vermont, Virginia, Washington, West Virginia, Wisconsin, Wyoming Amerikaanse staatsman = Eisenhower (Ike), Franklin, Johnson, Kennedy, Lincoln, Roosevelt, Truman, Washington, Wilson Amerikaanse stad - zie stad in Amerika Amerikaanse stank - vato Amerikaanse statisticus = Gallup Amerikaanse stapdans = foxtrot Amerikaanse tijger = jaguar Amerikaanse uitvinder -Edison, Lewis, Morse, Amerikaanse universiteit = Berkeleij, Columbia, Cornell, Harvard, Princetown, Stanford, Wisconsin, Yale Amerikaanse vallenzetter - trapper Amerikaanse veeboer = Blandero, farmer, rancher Amerikaanse veefokkerij - ranch Amerikaanse veeknecht = cowboy Amerikaanse vis = amia, lepodorteus Amerikaanse vogel = kalkoen, kolibrie Amerikaanse voorstander van integratie - King, Meredith Amerikaanse wolf - coyote Amerikaanse zender = N.B.C. amerij - ogenblik amethist, groene = chrisopaan, praseoliet, prasinide ametrie = wanverhouding ameubelement - meubilair amfibie = (boom) = (buidel) kikker, kikvors, olm, pad, pipa, salamander, vroedmeesterpad, watersalamander amfigeen = tweeslachtig amfie = dubbel, rond, rondom amfioen = opium amfoor – bak, kan, kruik, vat amfora - kan ami - vriend amiant = asbest, steenvlees amicaal – bevriend, eigen, hartelijk, vriendschappelijk amica manu (op een adres ) - am amice – gabber, gezel, kameraad, kornuit, maat, makker, vriend amict = humoraal amidozwavelzuur = sulfamidezuur aminobenzeen = aniline amminecomplex = amoniakaat ammonia = vliegop ammoniak = vlugzout ammoniakverbinding – amine, amonia ammoniakzout = salmiak ammonium - chloor ammoniumcarbonaat = vlugzout ammoniumchloride = salmiak ammoniumnitraat - an ammoniumsulfaat = sulfa amnesie = geheugenverlies amnestie = kwijtschelding amnion = lamsvlees, vruchtvlees amoebe = slijmdiertje amoebesoort = dubia, proteus amok = nijd, opschudding, razernij, woede amoniazijnzuur = glycine Amor = Cupido, Eros amoreel = immoreel, slecht, verdorven, zedeloos amorf = log, vormloos Amoristische godheid = Dagan, Dagon amortiseren = delgen amotie = afbraak, ontslag, sloop amorveren = ontvreemden, ontzetten, slopen amourette = liefdesavontuur, minnarij amoveren - slopen ampel = breed(voerig), omstandig,overvloedig, uitgebreid, wijd(lopig) amper – bijna, eventjes, krap, moeilijk, nauwelijks, node, pas zuur, schraag, ternauwernood ampère = amp. ampèreseconde = coulomb ampère-uur - ah ampex - band amplitude modulatie - am ampul = buisje, flesje, flacon, kruik(je), schenkkan (netje) amputatie van een arm = brachiotomie amputeren = afzetten, couperen Amrum, badplaats op = Nabel, Norddorf, Wittdün Amsterdam - mokum Amsterdam, gebouw in = RAI Amsterdam, plein in = Dam Amsterdam-Rotterdam Bank - amro Amsterdam, straat in = Amstel, Singel, Spui, Amsterdam, wijk in = Dapperbuurt, Jordaan, Kattenburg, Pijp, Wittenburg Amsterdams peil = A.P. Amsterdamse school, schilder behorende tot de = Alebé, Breitner, Israëls, Karsten, Witsen amulet = afweermiddel, fetisj, mascotte, talisman, totem amusant = geestig, geinig, genoeglijk, grappig, lollig, onderhoudend, plezierig, vermakelijk amusant kort verhaal - anekdote amusement = afleiding, lol, ontspanning, pret, recreatie, tijdverdrijf, vermaak, vertier, verstrooiing, vertier, verzet amusementsbedrijf – showbusiness amuseren = vermaken amyl = zetmeel amylaicohol = pentanol anabaptist = wederdoper anacardiacee = azijnboom, cotinus, rhus, sumac anachoreet = asceet, heremiet, kluizenaar anacrotie = hefpols anaemie = bloedarmoede anaesthesie = gevoelloosheid anafrodisie = frigiditeit anagallis = guichelheil anagram = letterkeer, wisselwoord, woordwisseling analist(e) = laborant(e), onderzoeker, scheikundige analogie = overeenkomst, overeenstemming analoog – overeenstemmend, soortgelijk analyse – onderzoek, ontleding ananasbes = duindoorn, kattedoorn ananasvezels, weefsel van = pinas anapest = versvoet anarchie = chaos, jamboel, regeringloosheid, rotzooi, wanorde anasarka = huidasterzucht Anatolië, stad in = Adama anatomie = ontleedkunde anatto = orleaan Andalusië, oude naam van = Baetica Andalusië, provincie in = Almeria, Cadex, Cordoba, Granada, Huelva, Jaen, Malaga, Sevilla andalusiet = macle Andalusische muziek, vorm van = carceleras, copla, martinete, polo, saetas, seguiriya, solea Andalusische zigeunerdans = flamenco andante (muz) = langzaam, rustig ander - nieuw andere naam – alias, pseudoniem, schuilnaam andere naam voor Adrianopel -Ipsala andere naam voor Amsterdam = Mokum andere naam voor Apollo = Delius, Phoebus andere naam voor Artemis = Diana andere naam voor Aurora = Eos andere naam voor Beieren = Bavaria andere naam voor Bretagne = Armorica andere naam voor Constantinopel = Istanboel andere naam voor Cupido = Amor, Eros andere naam voor Danzig = Gdansk andere naam voor Demeter = Ceres andere naam voor Edom = Ezau andere naam voor Eindhoven = Lichtstad andere naam voor Engeland = Albion, Brittannia andere naam voor Ethiopië = Abessinië andere naam voor Ezau = Edom andere naam voor Frankrijk = Gallië andere naam voor Griekenland = Hellas andere naam voor Göteborg = Gothenburg andere naam voor Hellespont = Bosporus, Dardanellen andere naam voor Heracles = Hercules andere naam voor Hongaar = Magyaar andere naam voor Ierland = Eire, Erin andere naam voor India = Hindoestan andere naam voor Israël = Palestina andere naam voor Istanboel = Byzantium, Constantinopel andere naam voor Leeuwarden – Ljouwert andere naam voor Malta = Milette andere naam voor Nieuw-Guinea = Irian andere naam voor Noach = Noë andere naam voor Odin = Wodan, Alvader andere naam voor papegaai - lorre andere naam voor Parijs = lichtstad andere naam voor Perzië -Iran andere naam voor Siam = Thailand andere naam voor Spanje en Portugal = Iberië andere naam voor Sneek = Snits andere naam voor Texel = Tessel andere naam voor Thailand = Siam andere naam voor Turken = Osmanen, Ottomanen andere naam voor Twente = Tubantia andere naam voor Zwitserland = Helvetië anderen overtreffen - uitmunten andere vorm = mutatie, variant andere zijde – keerzijde, overkant, overzijde anderhalve gulden - daalder andermaal – anderwerf, bis, nog, nogeens, nogmaals, opnieuw, wederom, weerom, weer andermaal) – herhaaldelijk, telkens anders – alias, aliter anderszins, apart, bijzonder, different, gewoonlijk, origineel, verschillend, veranderd, verscheiden andersdenkende = dissident anders genaamd – alias anders gezegd = alias, oftewel anders kleden – omkleden, verkleden anders maken - veranderen andersom – daarentegen, omgekeerd, (in)tegendeel, tegen (over), tegenovergesteld, Andes, Indianen wonend in de = Andinen Andes, top in de = Aconcagua, Antisana, Cayambe, Chimborazo, Choco, Colon, Cotopaxi, Cristobal, Huascaran, Huila, Illampu, Ilimani, Sajama, Sangay Andes, vulkaan in de = Antisana andoorn = stachys Andorra, hoogwaardigheidsbekleder in = enrahonador, syndicus, viguler Andreaskruis = sautoir androfilie = mannenliefde androgynie = tweeslachtigheid androïde = robot Andromieden = Biediden andijvie, wilde = askruid anekdote – mop, grap anekdotisch verhaal met zedenleer = apoloog anemie = bloedarmoede anemoscoop = windvaan anerosie = frigiditeit aneta = persbureau aneurine = thiamine angel = haak, kafnaald, slangentong, steekorgaan, stekel, weerhaak, vishaak, angelroede = hengel angelustorentje = juffertje angina = benauwdheid, keelziekte angiopasmus = vaatkramp angiospermen = bedektzadigen angitis = vasculitis Anglesey, hoofdstad van = Llangefni Angola, bevolkingsgroep in = Bakongo, Mboendoe Angolees district = Bié Angolese enclave = Cabinda Angolese haven = Luanda Angolese hoofdstad = Luanda Angolese hoogvlakte = planalto Angolese munt = angolaz Angolese stad = Benguela Angora = Ankara angorageit = Mohairgeit angoraweefsel = mohair angst = bangheid, benauwdheid, , bibberatie, fobie, kommer, ongerust, onrust, ontsteltenis, peine,penarie, rats, schrik, schroom, vrees, zorg angst, jonge of lichte - angostura angst aanjagen - beangstigen angstaanjagend – angstwekkend, eng, griezelig angstaanjagend geluid = gebrul, gehuil angstdroom - nachtmerrie angstgevend – bevreesd, ongerust angstig = bang, beangst, bedeesd, beducht, benauwd, bevreesd, bleu, blo (de), huiverig, kleinhartig, onrustig, panisch, schuw, schril, scrupuleus, verlegen, verschrikt, vervaard, zenuachtig angstkreet – gil, noodkreet angstvallig – beangst, behoedzaam, bedeesd, nauwgezet, precies, pietluttig, schroom, scrupuleus, stipt, voorzichtig, zorgvuldig angstverwekkend droombeeld – fantoom, nachtmerrie angst voelen - vrezen angst voor afgesloten ruimten = claustrofobie angst voor dieren = zoöfobie angst voor eenzaamheid = monofobie angst voor grote hoogte = acrofobie angst voor menigte = ochlofobie angst voor onweer = astrofobie angst voor open ruimte = agorafobie, pleinvrees angst voor vreemden – scenofobie, xenofobie angst voor vuur = pyrofobie angst voor water = hydrofobie, watervrees angstwekkend = griezelig, gruwelijk, luguber, schromelijk, ijzig, zorgelijk angstwekkend droombeeld = fantoom, nachtmerrie anguantibo = beermaki angulair = hoekig Angus, hoofdstad van = Forfar ani-ani = rijstmesje anijsmelk - melkdrank anima – levensgeest, ziel animaal = dierlijk animeren = aanmoedigen, aansporen, opwekken, verlevendigen, stuwen animato = (muz.) levendig, opgewekt, vrolijk animator = aanmoediger, doorzetter, gangmaker, stuwer animo = bezieling, elan, fut, geest (drift), lust, trek, ijver, zin, lust animeermeisje - barmeisje animeren – aanmoedigen, opwekken, stuwen animo – ambitie, bezieldheid, bezieling, drift, elan, enthousiasme, fut, geest(drift), interesse, kooplust, levendigheid, liefhebberij, lust, opgewektheid, puf, trek, vraag, ijver, zin animo om te kopen = kooplust animositeit – afgunst, naijver, vijandigheid, wedijver animos (muz.) = bezield, levendig animus = bezieling, geest, wilsstreven anjelier = angier, anjer anjelierachtige plant = anjelier, duizendschoon, silene anjer = filet anjerachtige sierplant - prikneus Anjou, hoofdstad van = Angers ank – kolk, plas Ankara = Angora anker – dreg, haak, weerhaak ankerage – ankeren, havengeld, meren ankerdeel = 2 as, 3 arm, kom, 4 blad, hals, hand, harp, neut, ring, stok, 5 borst, druif, kruis, lepel, vloei 7 roering, schacht, 8 schouder, ankeren - meren ankergat = kluisgat ankergerei = grondtakel ankerhand = ankerblad, vloei, wem ankerkabel = tros anker met ankersleutel = schootanker ankeriet - bruinspaat ankerkabel - tros ankerplaats – baai, kust, rede, ree ankerpunt = wem ankersleutel = schotel ankersteek - klens ankertouw = greling, kabel, kabelaring, kabelaring, kabellarga, tros, tui anker van een motor - rotor ankervoering = billboard anklet = kous, sok ankylostomiasis = mijnwormziekte annabergriet = nikkelbloem annalen = jaarboek (en), kroniek annalist = geschiedschrijver, jaarboekschrijver annex = aangrenzend, belendend, bijhorend, naast annexatie = aanhechting, inlijving, grenscorrectie anni currentis - ac annihilatie = vernietiging, nietigverklaring anno - ao anno ante Christi - ac anno domini - ad anno futuro - af anno mundi - am annonacea = annona, cananga, monodora, xylopia annonce = aanbieding, aankondiging, advertentie, bekendmaking, bericht, bod, mededeling anno passato - ap anno sancto -as annotatie = aantekening, noot annueel = jaarlijks annuleren – afbestellen, afzeggen, intrekken, herroepen, vernietigen anodiseren = eloxeren anomatie = abnormaliteit, afwijking anoniem = naamloos, onbekend, ongetekend, n.n. anonymus = N.N. (Nomen Nescio) anode – electrode, pluspool anomalie = afwijking, onregelmatigheid aniniem – naamloos, onbekend, ongetekend anonieme telefonist - hijger anorak - parka ansicht = prentbriefkaart ansjovis achtige vis = arenvis, melet antagonisme = tegenstreving, tegenwerking Antarctica - Zuidpool antarctis = zuidpoolgebied, antarctica Antarctica, deel van = Grahamsland, Victorialand Antarctica, dier levend in = bultrug, krabeter, pinguïn, potvis, stormvogel, vinvis, weddel-zeehond, zeeluipaard, zeeolifant, zuidpoolkip Antarctica, plant groeiend in = azorella, empetrum, lichanen, mossen, nothofagus ante – kolom, pilaar, hoekpijler, voor, wandpilaster, zuil ante meridien - am antenne – ontvangdraad, radiomast, spriet, tastspriet, tentakel, voelhoorn, voelspriet antenne, deel van = dipool, director antennevoedingslijn = feeder anterieur = ouder, voorafgaand anthologie = bloemlezing anthrax = miltvuur, negenoog anti = anti-revolutionair, contra, (er)tegen(over), versus antibioticum = actidion, bacitracine, circuline, kanamycine, mystatine, peniciline, perimycine, pyromycine, streptomycine, tetracycline antichambre = voorvertrek, wachtkamer anticiperen = vooruitlopen anticycloon = maximum anticlimax - domper anticonceptiemiddel – condoom, pil, spiraal antidepressivum = iproniazide, imipramine antidiabeticum = insuline antidotum = tegengif antiek – achter, klassiek, oud, ouderwets antieke kist = bahut antieke monsterlijke wezens = harpijen antieken = Klassieken, Grieken, Romeinen antifebrine = aceetanilide Antilibanon, top in de = Hermon Antillen een der = 3 Cat, 4 Cuba, Saba, 5 Aruba, Haïti, Nevis, Pinos, 6 Caicos, Tobago, Tortua, 7 Anegada, Antiqua, Bahama´s, Barmuda, Bonaire, Curaçao, Grenada, Jamaica, Watling 8 Anguilla, Barbados, Dominica, Sombrero, Trinidad, 9 Mariguana 10 Blanguilla, Guadeloupe, Hispanolia, Martinique Antilliaans snaarinstrument = benta Antilliaanse mengtaal = Papiamento Antilliaanse woning = carbet antilope soort = 4 gems, gnoe, kama, oryx, pala, tora 5 addex, beisa, bongo, konri, leche, nyala, oribi, saiga, sasin 6 bosbok, chiroe, dikdik, duiker, impala, koedoe, leluch, nylgau, orongo, 7 algazel, blesbok, gazelle, gemsbok, kongoni, rietbok, 8 blauwbok, bontebok, spiesbok, springbok, waterbok, 9 bosduiker, duikerbok, pronghorn, vierhoorn, 10 hartebeest, sitatoenga, 11 bergrietbok, waterkoedoe 12 bastergembok, docasgazelle, klipspringer, reuzenduiker, roanantilope, 13 geelrugduiker, paardantilope, 14 gaffelantilope, izabelantilope, moerasantilope, antilope – gazelle, koedoe antilope in Afrika = koedoe antimoniet = spiesglans, stibniet antimoon = sb, stibium antimoonglans = antimoniet antimoonoker = servantiet antipathie – afgrijzen, afkeer, aversie, hekel antipode = tegenvoeter Antipoden = eilanden, ontdekker van de = Waterhouse anti-revolutionair = a.r. anti revolutionair politicus = Colijn, Kuyper anti roestmiddel - tectyl antisepticum = boorwater, jodium, jodoform, antiseptisch = bederf werend antiseptische stof = fenol, formol, jodium, jodo-form (ine), sublimaat antislingervin = stabilisator antitankwapen – bazooka, raket antithese = tegenstelling antithetisch = tegenstellend Antoniuskruis = Taukruis Antoniusvuur = ergotine, (gordel)roos, karbonkel, lupus antraciet = vlamkool antraconiet = stinksteen antrax = miltvuur, negenoog antrofaag = kannibaal, menseneter antropofagie = kanibalisme antropologie - menskunde antropomorf = mensvormig Antwerpen = Anvers, Sinjorenstad Antwerpen , randgemeente van = Berchem, Borcherhout, Brasschaat, Burcht, Deurne, Edegem, Ekeren, Hoboken, Mersem, Mortsel, Schoten, Wilrijk Antwerpse school, schilder behorende tot de = Aertsen, Brouwer, Bruegel, Feit, Gassel, Floris, Jordaens, Key, Matsys, Massijs, Patinier, Rombouts, Rubens, Seghers, Teniers, Verhaecht Antwerpen, straat in = Akerrui, Hopland, Laar, Meir, Osylei, Rosier Antwerpen, wijk in = Kiel, Luchtbal Antwerpenaar = Sinjoor antwoord = bescheid, commentaar, ja, nee, oplossing, reactie, repliek, respons, sjoechem, uitsluitsel, wederwoord, weerklank, antwoord betaald = R.P. antwoord op repliek = dupliek antwoord snedig = repartie antwoordspel - quis antwoorden = reageren, repliceren, responderen, terugzeggen antwoorden op = reciproceren anura = kikvors, pad anus = aars anijsbeschuitbol = bestel aorta = bloedvat, slagader apache = Indiaan, straatrover Apachenleider = Geronimo apart – abnormaal, afgescheiden, afgezonderd, anders, afzonderlijk, alleen, bijzonder, curieus, exclusief, geïsoleerd, gesepareerd, los, raar, separaat, speciaal, terzijde, typisch, uitzonderlijk, uniek, verfijnd, wonderlijk, zeldzaam aparte brief - expresse apartheid – afzondering, rariteit apartje = extraatje, onderhoud, voordeeltje apathisch = indolent, loom, lusteloos, onverschillig apatiet = kalksoort, mineraal apatride = D.P. stateloze, vluchteling apekool – beuzelpraat, flauwekul, klets, larie onzin, kolder, nonsens Apeldoorn, gebouw in = Loo apen – 3 lar, sim 4 bono, doek, dril, lori, maki, saki, titi 5 dongo, magot, monki,oenka, patas 6 anubis, apella, brando, bonobo, bosaap, caraya, choras, gelada, gibbon, hoelok, kwatta, makaak, makako, miriki, mormon, nisnas, nissas, oekari, ooraap, rolaap, simpei, vosaap, wolaap, wouwou 7 baviaan, brulaap, capparo, faunaap, gorilla, guereza, hoedaap, hoelman, kalakie, koekang, kuifaap, langoor, mandril, meerkat, mensaap, neusaap, oeakari, saimiri, siamang, spinaap, tamarin, toepaja, wanakal 8 aloeatta, baardaap, dianaaap, hondsaap, kesikesi, kroonaap, mangabey, marimoda, marmoset, moormaki, nibander, resusaap, slankaap, wanderoe 9 bobbejaan, bosduivel, huzaaraap, javaanaap, knaagmaki, satansaap, zijdeaapje 10 beermakaak, chimpansee, duivelsaap, kapucijnaap, klapperaap, kuifmakaak, lampongaap, leeuwaapje, monkimonki, moormakaak, orangoetan, slapstaart, slingeraap, smalstaart, witkopsaki 11 laponderaap, moortamarinsnortamarin, witneussaki 12 dwergsiamang, kapucijneraap, zilvergibbon 13 grijpstaartaap, mantelbaviaan, withandgibbon, apenbroodboom = baobab apenkop – belhamel, bengel, doerak, kwajongen, ondeugd, rakker, rekel, schavuit, vlegel, vlerk apenootje = aardnoot, grondnoot, katjang, olienootje, pinda apensoort – aloeatta, anubis, apella, aye-aye, baardaap, baardsaki, baviaan, beermakaak, bobbejaan, bonobo, bosduivel, breedneusaap, brulaap, capparo, capucijneraap, caraya, chimpansee, choras, doek, doeroecoeli, dongo, doodskopaap, dril, duivelaap, dwergaap, dwergsiamang, franjeaap, galago, gelada, gibbon, gorilla, guereza, hoedaap, hoelman, hoelok, hondaap, hondsaap, hondskopaap, imbau, javaanaap, kalakie, kapucijnaap, kapucijnerraap, kesikesi, klauwaap, kroonaap, kuifaap, kwatta, kuifmakaak, kuxio, langoer, laponderaap, lar, leeuwaap, leeuwaapje, lori, lorie, magot, makaak, mandril, mangakey, mantelbaviaan, marimona, marmoset, meerkat, mensaap, miriki, monkimonki, moormakaak, moortamarin, mormon, nachtaap, neusaap, nibander, nissas, oeistiti, oekari, oenka, oewa, ooraap, oormaki, orangoetan, patas, penseelaap, penseelaap(je), pinché-aapje, pongo, quereza, resusaap, resusaapje, rhesusaap, ringstaartmaki, rolaap, ruikaapje, saimiri, saki, sapajou, satanaap, siamang, sim, simpei, slankaap, slapstaart, slingeraap, smalneusaap, snortamarin, spinaap, springaapje, stankaap, stompneusaap, strepenlori, tamarin, titi, vosaap, wanakel, wanderoe, wau-wau, witkopaap, witkopsaki, witneussaki, wolaap, zilvergibbon, zijdeaap, zijdeaapje Apennijnen, deel van de = Amiate Apennijnen, pas in de = Abetone, Corno, Giogo, Muraglione, Poretta, Rionero, Scalone, Scheggia Apennijnen, top van de = Alburno, Amaro, Cervati, Cinone, Miletto, Montalto, Pollino, Sirino aperig = begerig, belast, gretig aperij = gekheid, klucht, larie, mallepraat, navolging mallepraat, onzin, zotheid aperitief – bittertje, middagborrel apert = beslist, duidelijk, evident, helder, kennelijk, klaar, notoir, onmisbaar, onmiskenbaar apex = top apezat - stomdronken apicultuur = bijenteelt apk-keuring - autotest aplomb = klem, nadruk, beslistheid, zekerheid, zelfvertrouwen apocrief = onaannemelijk, ongeloofwaardig apocrief geschrift = Henoch, Judith, Tobia(s) apocynacea = maagdenpalm, nerium, oleander, vinca apodictisch = onomstotelijk, vast apo-enzym = feron apograaf = kopie apokalyps = openbaring apologeet, christelijk = Arestides, Aristion, Origines apologie = verdediging, verweer(schrift) apoplexie = beroerte, toeval aporrhegma = ptomaïne apostaat = afvallige, geloofsverzaker, apostel – afgezant, discipel, Godsgezant, jongere, leerling apostel een der twaalf apostelen = Andreas, Bartholomeus, Jacobus, Johannes, Judas, Lebbes, Levi, Matheus, Nathaniël, Petrus, Philippus, Simon, Thomas, apostolaat = apostelschap, missie, zending apostrof = afkappingsteken, weglatingsteken apotheek, symbool van een = gaper apotheker = drogist, farmaceut, pillendraaier apothekerswaren = officinalia apotheose = slottoneel, vergoddelijkking, verheerlijking, vergoding apparaat – accu, afwasmachine, automaat, boiler, brandblusser, computer, diepvriezer, fax, geiser, generator, hijstoestel, instrument, koelkast, kooktoestel, luidspreker, machine, microfoon, middel, mixer, nietmachine, printer, projector, recorder, rekenmachine, semafoon, stofzuiger, telefoon, telegraaf, televisie, telex, toestel, tuner, ijskast, vaatwasser, versterker, wasmachine apparaat met beeldscherm - computer apparaat om haar te drogen = Föhn apparaat om notenbalken te trekken = radiaal apparaat voor het opsporen van onderwaterdoelen = asdic, sonar apparaat voor het vermenigvuldigen van schrift = hectograaf apparaat voor pasteuriseren en steriliseren = sterilisatietoestel apparaten - apparatuur appartement – etagewoning, flat, (huur)kamer, vertrek, woning appel = aagt, oogbol, pupil, renet, vrucht appèl = beroep, verzamelsein appelbes = aronia appel achtige plant = kwee, lijsterbes, meidoorn, haagdoorn, mispel, peer appelbol - appelgebak appelboom = appelaar appeldrank – cider, most appelgebak = appelflap, beignet appellant - app appelsoort = aagt bellefleur, calville, citroenappel, coks, goud(reinet), granny, jonathan, kalvijn, kersappel, laxton, lombart, morgendrift, notarisappel, pippeling, reinet, renet, seedling, sterappel, wasappel, winston, yellow appelwijn = cider, most appendix = aanhangsel, toevoegsel, vulslurf apennis = pancarta appetijt = eetlust, honger, trek appetijtelijk – aangenaam, fijn, heerlijk, lekker, smakelijk, applaudisseren - klappen applaus = bijval, geklap, ovatie applicatie = toepassing, toewijding, ijver applicatiewerk - appliqué apporteren = aanbrengen, halen appositie = aanhechten, bijstellen, opleggen, toevoegen appreciatie = instemming, schatting, voorkeur, waardering appreciëren = beoordelen, instemmen, schatten, waarderen april = grasmaand aprilgebruik – foppen a priorie – vooraf, vooruit apsis - welving Apulië, provincie in = Bari, Brindisi, Foggia, Lecce, Tarento apriori = a.p. aqua = water aqua vitae = brandewijn, levenswater aquamarijn = zeegroen aquarel = waterverfschilderij aquarium = vissenbak aquariumvis = Badis, Barbus Botia, Cobitis, Copeina, Danio, Fundulus, Gambusia, Guppy, Hemiodus, Kempvis, Loricaria, Maanvis, Oryzias, Poecillia, Rasbora, Rivilus Aquarius = Waterman aquifoliacee = hulst, ilex ar = arre, arrenslee, slee, slede, ijsstoel ar = gram, toornig ara = papegaai arabesk = bloemmotief, kronkeling, slingering, versieringsmotief Arabier = Bedoeïen, Jemeniet, Moriaan, Moslim, Moslem, Saraceen Arabier in Spanje = Saraceen Arabisch bevelhebber – emir, emier Arabisch erekleed = chila Arabisch gedicht = kasida Arabisch hoofd - emir Arabisch hoofd van een stam = sheik, sjeik Arabisch infanteriesoldaat = asker Arabisch ruiterfeest = fantasia Arabisch ruitersoldaat = spahi Arabisch schiereiland = Sinaï Arabisch snaarinstrument = mandoline, tambur Arabisch stamhoofd = sjeik Arabisch tentendorp = douar, doear Arabisch versterkt kamp - Zariba Arabische bedelmonnik = fakir Arabische bedevaartplaats = Mekka Arabische bevelhebber = emir, emier Arabische boer = fella(h) Arabische bron = ain Arabische dichter = Asja, sja´ir Arabische dienaar = abd Arabische gedichtenverzameling = mo´allakat Arabische goden = Djinn Arabische gom - gummi Arabische gomhars = wierook Arabische gom, hoofdbestanddeel in = arabine Arabische groet = salaam, salam, selam Arabische infanteiesoldaat - asker Arabische koffie = mokka, saki Arabische liga, lidstaat van de = Algerije, Egypte, Irak, Jemen, Jordanië, Koeweit, Libië, Marokko, Saoedi-Arabië, Soedan, Syrië, Tunesië, VAR Arabische likeur = araq Arabische mantel = abaja, Arabische (over)mantel = boernoes Arabische nimf = houri, hoeri Arabische plaats = zie: plaats in Arabië Arabische priestertitel = aboena Arabische profeet - mohammed Arabische stam = Asir, Irad Arabische rechter = kadi Arabische ruiter = spahi Arabische schriftgeleerde = oelama Arabische sluier = haik Arabische staat = Arabië, Bahrein, Jemen, Katar, Koeweit, Muskat, Oman, Saoedi-Arabië Arabische stad = Aden, Medina, Mekka, zie ook: stad in Saoedi-Arabië Arabische titel = bei, emir, emier, imam, kalief, kadi, sultan, ras Arabische vlag = alam Arabische vorst = emir, emier Arabische wereld ten westen van Egypte = Maghteb Arabische windhond = sloegi Arabische wijk in Tunis = Medina Arabische woestijn = Dahna Arabische woestijnrivier = Wadi aracee = acorus, aronskelk, arum, callus, kalmoes Aragon, hoofdstad van = Zaragoza Aragon, provincie in = Huesca, Teruel, Zaragoza Arak – palmwijn, rijstdrank Aramese stormgod = Hadad Araneilanden, een der = Arammore, Inisheer, Inishmaan, Inishmore arbeid = bezigheid, energie, inspanning, karwei, moeite, taak, trafiek, werk(zaamheid) arbeid na bepaalde tijd = overwerk arbeidend = bezig, bezet, inspannend, moeite, onledig, taak onledig, werkend arbeider – arbeidsman, daggelder, dagloner, koelie, loonslaaf, medewerker, proletariër, werker, werkkracht, werkman, werknemer arbeider, geschoolde = stielman arbeider in brouwerij = borrelaar, bottelaar, brouwer arbeider in metaalfabriek = draaier, frezer, pletter arbeider in steenfabriek = tichelaar arbeider in mijn = kompel arbeidersklasse = arbeidersstand Arbeiderspartij = C.P.N., P v d A., S.D.A.P. arbeidsbemiddelaar = placeur arbeidsbureau = arbeidsbeurs arbeidsconflict - staking arbeidsduur - werktijd arbeidsloon - werkloon arbeidslust = energie arbeidsman - arbeider arbeidsmethode = werkwijze arbeidsongeschikt = invalide arbeidsongeschiktheid = invaliditeit arbeidsruimte = atelier, fabriek, kantoor, werkplaats arbeidsovereenkomst = arbeidscontract arbeidsreserve = werkeloosheid arbeidsruimte voor TV - studio arbeidsschuw – lui, werkschuw arbeidster = werkbij, werkmier, werkster, werkvrouw arbeidsterrein = arbeidsveld arbeidstijd = werkdag arbeidsvermogen = energie, p.k. arbeid verrichten - werken arbeidsverzuim - verlet arbeidzaam = actief, bedrijvig, bezig, ijverig, naarstig, nijver(ig), noest, onledig, vlijtig, werklustig, werkzam arbeidzaamheid – nijverheid, vlijt, ijver arbiter = bemiddelaar, goeman, kamprechter, referee, scheidsman, scheidsrechter, umpire, waardeerder arbitrair = eigenmachtig, scheidsrechterlijk, willekeurig arbitrium - mening arc = boog arcade = boog, gewelf, galerij, gaanderij arcadisch = naïef, herderlijk, idyllisch, landelijk arcanum = geheim, pillen, poeiers, smeersels, verborgenheid arceren - schaduwen archi episcopus - ae archief = dossierprotocol archiefstukken = record archief van films - cinematheek archief van grammofoonplaten = discotheek archiefambtenaar - archivaris, archivist archiefstukken = archivalia archiefwetenschap = archivistiek archipel = eilandengroep, eilandenrijk, eilandenzee architect = bouwer, bouwheer, bouwkundige, bouwmeester, ontwerper Architecten - 2 Ry 3 Gau, Key, May, Osy, Oud, Vau, 4 Abbé, Abel, Bähr, Holl, Kent, Korb Lora, Nash, Novi, Nüll, Paul, Post, Rohe, Sens, Wren 5 Abadi, Abely, Allom Barry Bazel Bruyn Busch Buzzi, Clark, Cotte, Crike, Dance, Dudok, Eigil, Elmes, Gandy, Gibbs, Gilly, Horta, Husly, Inani, Jones, Karmi, Kreis, Lebas, Locci, Louis, March, Marot, l'Orme, Porta, Seitz, Selva, Serre, Sinan, Soane, Staal, Stern, Steu,r Sturm, Turah, Vinci, Vlugt, Werft, Witte, Wolft, Wyatt, Zwart 6 Alessi, Baybar, Beauce, Bérain, Balat, Bonatz, Campen, Costas, Oebret, Oonoso, Oughet, Eftner, Endell Eseler Floris, Frizzi, Giotto, Hansen, Hesius, Husayn, Inwood, Jardin, Juvara, Keyzer, Klenze, Kosaka, Lassus, Lemuet, Lescot, Lisböa, Lurago, Majano, Morris, Neutra, Pankok, Pigage, Pisano, Rivius, Romano, Semper, Serlio, Sironi, Smirke, Solari, Spazzo, Starov, Tessin, Thorpe, Thynne, Vallée, Vasari, Vignon, Wagner, Welsch, Wright 7 Alberti, Aigardi, Babiska, Bahrens, Berlage, Bemini, Bullant, Cagnola, Candela, Carlone, Coducci, Cortona, Cronaca, Cuypers, Davioud, Effmann, Eigtved, Ferstel, Filari,t Fischer, Frison,i Gabriel, Galile,i Garnier, Gemard, Giorgio, Gontard, Gropius, Guarine, Guimard, Herrera, Hittorf, Iktinos, Imhotep, Kasakov, KIengei, Knöffel, Laurana, Leblond, Lenötre, Maderna, Mansar,t O'Gorman, Olbrich, Omodeo, Orcagna, Pannin,i Percier, Peruzzi, Poelzig, Pollack, Raimond, Rinaldi, Schlaun, Schmidt, Steindl, Tibaldi, Vignola, Vriendt, Walpole, Yoshida, 8 Ammanati, Antelam,i Blondeel, Boffrand, Campbell, Canonica, Chalgrin, Chambers, Chiaveri, Claudius, Daedalus, Dollmann, Dubroecq, Duintjer, Eesteren, Ensinger, Eosander, Fernkorn, Fontaine, Giocondo, Guépière, Halsbach, Hamilton, Hauberat, Hoffmann, Kromhou,t Langhaus, Lepautre, Lombardi, Longhena, Mayekawa, Niemeyer, Obbergen, Perrault, Piranesi, Playfair, Rainaldi, Ricchini, Rietveld, Roelandt, Saarinen, Sakakura, Sandvall, Sangallo, Scamozz,i Schinkel, Schlüter, Sebenico, Soufflot, Stubbins, Sullevan, Tessenow, Thornton, Trezzini, Vanbrugh, Viscardi, Zuccalli 9 Abu Muslim, Altdorfer, Borromin,i Brunsberg, Camporese, Cockerell, Corbusie,r Cuvilliés, Ducerceau, Fayd'herbe, Franquart, Friedhoff, Harsdorff, Lemercie,r Lissitzky, Noremberg, Oppenordt, Outshoorn, Pictorius, Poelaerts, Quarenghi, Rastrelli, Riedinger, Rodriquez, Sansovino, Simonetti, Steinbach, Vernukken, Vitruvius, Wyatville, Yoshizaka 10 Abd el Malik, Adelcrantz, Bindesböll, Bonsignore, Fioravanti, Fiorentino, Herrnogenes, Keldermans, Kropholler, Krubsacius, Marchionni, Mertinelli, Meissonier, Mendelsohn, Michelozzo, Munggenast, Piermarin,i Pöppelmann, Prandtauer, Rossellino, Sanmichel,i Stethaimer, Vanvitelli, Villanueva, Zimmermann 11 Hildebrandt, Holzmeister, Jensen, Klint, Kornhäusels, Waghemakere, Weinbrenner, Brunellesch,i Churriguerra, Demontferand, Gobbertingen, Knobelsdortf, Steenwinckel, Viollet-Ie-Duc 13 Amenophis Hapu,, Bayesit-Dsjami, Dientzenhofer, Erdmannsdortf, Riemerschmidt architect onder de knaagdieren = bever architect van paleis van Versailles = Mansart architectonisch = bouwkundig architectonisch siermotief = liseen architectuur = bouwkunde, bouwstijl architraaf = dekbalk, kroonlijstbalk archivaris - beheerder archont in Athene = Draco arctische vogel = alk, eidereend, meeuw, ijseend, giervalk, pinguin, sneeuwhoen, sneeuwuil arctisch zoogdier = Alaskabeer, beer, butskop, klapmuts, lemming, muskusos, narwal, poolhaas, poolvos, rendier, stinkrob, veelvraat, walrus, walvis, wolf, zadelrob ardante (muz.) = vurig arduin = hardsteen are – bunder, vlaktemaat areaal = gebied, oppervlakte areka = pinang, betelpalm aren - suikerpalm arena = kampplaats, sportterein, stadion, strijdperk, worstelperk arend = adelaar, aar, aquila, bateleur, harpij arenduil – oehoe, ooruil aren lezen = pungelen, schrobben, zanten arenmengproduct = sago arenvis – meet, melet areometer - vochtmeter Ares = Mars arg = achterbaks, boos, doortrapt, kwaad, listig, slecht, slim, sluw, verbolgen argas = teek argeloos = innocent, kinderlijk, naïef, onnozel, onschuldig, simpel argeloosheid - eenvoud argeloos meisje = ingénu argentiet = zilverglans Argentijns auteur = Alberdi, Funes, Galvez, Gandara, Guiraldes, Larreta, Lopez, Marmol, Ocantos Argentijns eiland = Vuurland Argentijns kaartspel = canasta Argentijnse bevolkingsgroep = Gallegos, Gaucos, Gringos, Ona, Yaghan Argentijnse componist = Castro, Gilardi, Paz Argentijnse dans - tango Argentijnse dichter = Andrade, Balarce, Godoy, Ledesma, Lugones, Marechel, Molini Argentijnse kleurling = gaucho Argentijnse maat = durra, malacta Argentijnse munt = centavo, peso Argentijnse provincie = Chaco, Chubut, Formosa, Mendoza Argentijnse rivier = Chica, Chubut, Deseado, Panama, Salado, Teuco Argentijnse stad = Cordoba, Mendoza, Rosario, Santiago, Tucumon Argentijnse stuwdam = Chocon Argentijnse vlakte = Monte, pampa Argentijnse zuidwestenwind = pampero argentobismutiet = matildiet argentum - ag argilliet = kleilei arglist = bedrog, list arglistig – achterbaks, bedrieglijk, boosaardig, doortrapt, duivels, gemeen, intrigant, laag, listig, min, slinks, sluik, sluw, stiekem, snood, stiekem, vals, venijnig arglistig bedreigen - belagen arglistig bedreiger - belager arglistigheid = malice argon - ar Argonautenleider = Jason Argos, eerste koning van = Inachus argot = bargoens, dieventaal, slang argument = betoog, bewijs, grond, motief, overweging, reden argumentatie - bewijsvoering arg vrij = onschuldig argwaan = achterdocht, inbeelding, suspicie, verdenking, vermoeden, wantrouwen argwanen - vermoeden argwanend - wantrouwend aria – gezang, lied, solozang, zangstuk aria, kleine = arietta Ariaans ketter = Aetios Ariège, hoofdstad van = Foix Ariėl - ardgeest Aries = Ran Arische taal = Germaans, Grieks, Keltisch, Latijn, Perzisch, Sanskriet, Slavisch, Zend aristocraat = edelman aristolochiacee = Asurum, mansoor, pijpbloem, pijpenkop ark – schuit, woonboot, woonschip arkbouwer = Noach, Noë arkel – erker, uitbouw arkeneel - zolderkamer arm – armoedig, behoeftig, beklagenswaardig, berooid, bezitloos, blut, brodeloos, ellendig, haveloos, karig, misdeeld, nooddruftig, noodlijdend, onbemiddeld, ongegoed, onvermogend, platzak, pover, schamel, schunnig, sjofel, sober arm aan sappen = droog armadil = gordeldier armageddon = reuzenstrijd armband -bracelet armbestuur van een kerkgenootschap = diaconie armblaker = girandola armborst = kruisboog armdoek = brassard arm, deel van de = ellepijp, handwortel, middenhand, opperarmbeen, schouderblad, sleutelbeen, spaakbeen, vingerkootjes armdraagband - mitella arme – bedeelde, behoeftige, bezitloze arme drommel – bedelaar, kalis, schlemiel, schooier, stakker(d), sukkelsul, vagebond, zielepoot armee – leger, krijgsmacht, strijdmacht, weermacht Armeense stadhouder = marzban Armenië, bergtop in = Aragats, Ararat Armenië, bewoners van = Koerden Armenië, hoofdstad van = Jerevan Armenië, laagvlakte in = Arasdal Armenië, meer in = Sevanmeer Armenië, stad in = Erevan, Erzurum, Kars arme kerel – bedelaar, sloeber, stakker, stumper, armelijk – behoeftig, bekrompen, kaal, kommervolschamel, sjofel armelijk en kaal - sjofel armelijke woonruimte – hut, kot, krot, stolk armelui – misdeelde, pauper, sjofelaar armenbus – schamelblok armenbuurt – achterbuurt, slop, steeg armen en benen - ledematen armen helpen = bedélen armenschool - diaconie armenverzorger - diaken armenwijk – achterbuurt, sloppenijk, slum armenzorg – bedeling, diaconie, steun armer worden - verarmen arme sloeber - stakker arme sukkel – stakker, stumper armetierig – armzalig, kaal, kwijnnd, luizig, miezerig, pover, sjofel arme ziel – stakker, sukkel, totelaar armhartig = kleinmoedig, bekrompen armholte - oksel arm in arm - gearmd arminiaan = remonstrant armkandelar - kandelaber arm korf = kabas armlastig – behoeftig, bezitloos, noodlijdend armlastigheid = behoeftigheid, mendiciteit armluchter – kandelaar, kandelaber arm mens - arme arm van een lamoen = Haam, traam arm van een pomp - zwengel arm van geest - simpel arm worden - verarmen, interen, verpauperen armoe = arm, armoede, behoefte, dalles, ellende, gebrek, kommer, krimp, merode, nood, noodruft, onvermogen, schamelheid, tekort armoede - behoefte, dalles, ellende, gebrek, gemis, kommer, krimp, merode, nood, armoedig = arm, armelijk, armzalig, behoeftig, berooid, eenvoudig, haveloos, kaal karig, luizig, nooddruftig, pover, schabberig, schamel, schavottig, schraal, schunnig, sjofel, shabby, slordig, todderig, vervallen armoedig huisje = hut, krot, stulp armoedige buurt – achterbuurt, gribus, slop armoedige hut - cabane, krot, stulp armoedige steeg = gribus, slop armoedige straat = steeg, slop armoedige woning = hut, krot, stulp armoedzaaier - neet armoriaal = wapenboek armpotigen = branchiopoda armslag – bewegingsvrijheid, ruimte armspier = biceps armsteun - leuning armstoel = fauteuil, leunstoel armzalig – armetierig, armoedig, behoeftig, behulpelijk, berooid, ellendig, erbarmelijk, futiel, gering, kommervol, luizig, machteloos, mager, miserabel, nietig, ongelukkig, pover, schamel, schraal, schunnig, zwak armzalige steeg - slop armzalige woning – hut, kot,krot armzalig verblijf - hut aroma – essence, geur, reuk, smaak aroma van wijn = boeket, bouquet aromatisch aftreksel = essence aromatisch middel = kaneel, maggi, saffraan, soja, vanille aromatisch zeeppreparaat = opodeldoc aromatische koolwaterstof = areen aromatische plant – anijs, munt aromatische saus = soja aromatische stof = kaneel, vanille aromatische verbinding = aromaat aronskelk = arum aronskelk achtige waterplant = kalmoes arotum = stikstof arrangement = bewerking, muziekzetting, regeling, schikking, vergelijk, zetting arrangeren – inrichtenordenen, regelen, schikken arren – sleden, sleetjerijden arrenslee – ar, tikker arrest = arr., aanhouding, beslag, gijzeling, hechtenis, opsluiting, uitspraak, vonnis arrestant – gevangene, verdachte arrestatie = aanhouding, gevangenneming arresteren – aanhouden, inrekenen arrig = guur, ruw arrivė - aangekomene arriveren – aan(komen), bereiken arrogant = aanmatigend, hautain, hooghartig, hoogmoedig, ingebeeld, laatdunkend, pretentieus, trots, verwaand, vrijmoediglijk, vrijpostig, waanwijs arrondissement = arr., district kreits, rechtsgebiedressort, arrondissementbank - arb arroseren - besproeien arrosie - aanvreting arseenijzer = lollingiet arceen, arcenicum - ad arseenkies = mispickel arseentrioxide = arsenik, gifmeel, rattenkruid arseentrisulfide = auripigment arsenaal – collectie, depot, magazijn, tuighuis, verzameling, wapenopslag arsenicum = as, arseen, rattengif arsenomelaan = sartoniet arsenopyriet = mispickel artemisia = alsem Artemis = Diana, Phoebe arterie = slagader, aorta arteriosclerose = aderverkalking Artes Liberalis = aritmetica, astronomie, artimetica, dialect, dialectiek, (logica), grammatica, geometrie (meetkunde), musica (muziek), retoriek (rhetorica) arthritis urica = jicht articulaat = holpijp, lidrus, paardenstaart, schaafstro articulatie = uitspraak artiest – acrobaat, acteur, auteur, beeldhouwer, clown, dichter, etser, jongleur, kunstenaar, muzikant, poëet, schilder, schrijver, toneelspeler artieste - kenstenares artiestenclub = bent artificieel = kunstig, kunstmatig artikel = art, ding, essay, goed, (koop)waar, lidwoord, punt, onderdeel, opstel, stuk, voorwerp, zaak artikelen – goederen, waar artikel gebruikt bij kaasbereiding - leb artikel van de wet - term artillerie = geschut artillerie afd. = batterij artilleriewerktuig = ballista, bazooka, blijde, bombarde, evenhoog, geschut, houwitser, kanon, kartouw, katapult, kruisreket, lepelblijde, mortier, oestel, petarde, raket, ribaudeken, slang, slingerblijde, springaal, stormram, vuurmond, vuurstuk artillerist = kanonnier Artis = dierentuin, zoo artisticiteit = kunstvaardigheid artistiek – fraai, aardig, kunstvkunstzinnig, smaakvol, stijlvol– artistiek cafė chantant – cabaret artistiek vermaak – cabaret, film, muziek, opera, operette, toneel artistieke poen = snob artritis = gewrichtsontsteking artium magister - am arts = chirurg, dokter, esculaap, geneesheer, heelkundige, huisarts, internist, medicus arts voor inwendige ziekten = internist artsenij = obat (Ind) artsenijbereider = apotheker, farmaceut artsenijbereidkunde = farmacie artsenijwinkel = apotheek, drogist, drogisterij Aruba, hoofdstad van = Oranjestad Aruba, streek op = Ajo Aru eilanden, hoofdplaats van de = Dobo as = axis, middellijn, naaf, overblijfsel, spil as = verbrandingsproduct as, van een kaapstander - spilkoning as van kribben = raai as van verbrand wier = kelp, aszout asa foedita = duivelsdrek asbelt = ashoop, vaalt, vuilnishoop asbest = amiant, steenvlas asbest, bruine = amosiet asbest cementlei – eterniet, martiniet asbestproduct = derniet asbestziekte = asbestose afblok = lager asblond = lichtblond asbus = lijkurn, urn asceet = boeteling, kluizenaar, (geheel)onthouder asceluchtet op een pilaar = pilaarheilige, Simon ascement = eterniet Ascension, hoofdstad van = Georgetown ascese = oefening, onthouding ascilinder = axon ascites = buikwaterzucht Asdag = Aswoensdag asdic = sonar asemmer = huisvuilemmer, vuilnisbak, vuilnisemmer asem – levenslucht, Asem = adem Asen = Balder, Donar, Loki, Odin, Thor asemen - ademhalen Asen, vrouwelijke = Asinnen Asen, woonplaats der = Asgard asepsis = ontsmetting asfalt – aardhars, aardpek, bitumen, pek, steenpek, teer, wegdek asfalteren - bestraten asgericht = axiaal ashoop = belt, vaalt asiel = dierenpension, onderdak, toevluchtsoord, vrijplaats, askar - rammelkar askeet (Ind.) = jogi, yogi askese (Ind.) = joga, yoga askleur - grauw askruik – lijkbus, urne, urn aslijn - trace asman = vuilnisman Asmogendheid = Duitsland, Italië as of stang - spil asociaal = onaangepast, sauvage aspect = aanblik, aanzicht, aanzien, facet, gezicht(punt), kant, voorkomen aspect van een probleem - facet, kant asperge = sperge, sperzie asperifoliën = boraginaceeën asphalt = bitumen, steenpek, asfalt aspirant = aanstaand, aanzoeker, beginneling, leerling, toekomstig aspirantlid - naviet aspirantofficier = cadet aspirantofficier bij bereden wapens = kornet aspirant reserve officier - vaandrig aspiratie – ambitie, eerzucht, inademing, streving, verlangen aspirator = luchtzuiger, zuigmachine aspireren - dingen aspirine = geneesmiddel aspotje - urn aspul - urn aspunt = naaf, pool assegaai = harpoen, lans, sagaai, speer, spies, Assam, hoofdstad van = Shilong asseptich = bederfwerend, klemvrij, ontsmet, steriel assem = tamarinde assai (muz.) = zeer, veelar assepoester = cinderella, verschoppelingetje assertie = bevestiging, bewering, verzekering assessor = bijzitter assimilatie = gelijkmaking, aanpassing assimileren = aanpassen, gelijkmaken, gelijkstellen, opslorpen assistent = helper, hulp, medewerker assistente - helpster assistentie = bijstand, hulp, medewerking, steun assisteren = bijstaan, helpen, meewerken, ondersteunen, terzijdestaan associatie = aaneensluiting, verbinding, vereniging associé = compagnon, vennoot assonant = klinker, vocaal assonantie = klinkerrijm, halfrijm assonerend = klinkend assorteren - bijeenzoeken assortiment = keuze, soort, sortering, voorraad asspons = hoornkiezelspons assumeren = toevoegen assuradeur - verzekeraar assurantie = verzekering assurantiefirma = verzekeringsmaatschappij assurantieovereenkomst -verzekeringscontract Assyrië, hoofdstad van = Ninevé Assyrische Goden = Assus, Mardoch, Merodach, Mylitta Assyrische vorst(in) = Adadnarari, Asarhaddon, Assurbanipal, Hammoerapi, Hoesoema, Irissoen, Salmanasser, Samistroded, Samisiadad, Sanherib, Sargon, Semiramis, Tiglatpileser ast – droogoven - droogstoof, droogvloer, eest astatisch = onbestendig, onstandvastig, onverstandig, onzeker, wankelbaar astatium = At aster – sterrenbloem, wilgaster, zulte asterisk = sterretje, verwijzingsteken asteroïde = planeetje astmatisch = aamborstig, kortademig astraal - hemels astrakan = bont astrant = brutaal, driest, onbeschroomd, vrijpostig astringent – wrang, zuur astrologie = sterrenwichelarij astronautiek - ruimtevaart astronomie = sterrenkunde, mensa astronomisch – enorm, groot, sterrenkundig astronomisch apparaat = kijker, octant, radioscoop sextant, telescoop astronomisch instrument = astrolabium astronomisch verschijnsel = corona, halo astronomisch werktuig - octant astronomische eenheid = lichtjaar astronomische eenheid van lengte = A E astronomische plaatsbepaling = sterbestek Asturië, hoofdstad van = Oviedo Asurn - canope asvaalt – asbelt, belt, vuilnishoop asvaas = urn as van een fiets - naaf as van kribben - raai as van zeewier = kelp aswenteling = draaiing, rotatie aswippen = tremmen Aswoensdag = kruisjesdag asyl = toevluchtsoord, vrijplaats, wijkplaats asymmetriefout = coma asymmetrisch = onevenredig atalanta = nummervlinder ataman = hetman atap (Ind.) = dakbedekking atappalm - nopa ataxie = onzekerheid, wanorde atelier = studio, werkkamer, werkplaats, werkvertrek ateliermeisje – modinette, naaistertje aterling = deugniet, onmens, naarling, onverlaat, snoodaard Atheens staatsman = Alcibiades, Cimon, Pericles, Themistokles Atheens wetgever = Draco, Salon Atheens wijsgeer = Epicurus, Plato, Draco, Socrates, Solon Atheense belastingontvanger = apodect Atheense gerechtsplaats = areopagus Atheense haven = Piraeus Atheense held = Theseus atheïsme = godloochening, ongeloof atheïst = goddeloze, Godloochenaar, goddeloze, vrijdenker, humanist Athene = Alea Athene (godin) = Minerva, Pallas atheroma = vaatcyste Atjeh, bevolkingsgroep in = Alassers Atjeh, deel van = Alaslanden, Gajolanden, Takengeun Atjeh, eiland bij = Breueh, Nasi, Simeulue, Weh Atjeh, haven in = Langsa, Sigle Atjeh, wapen in = klewang atjuus = adee, gegroet atlant = pilaar, steunpilaar, telamoon Atlantische Oceaan, eiland in de = Annobow, Antillen, Ascension, Azoren, Bahama`s, Bermuda, Bouvet, Bouvetoya, Gough, Hebrieden, IJsland, Madeira, Principe, Shetlands atlas = gebergte, halswervel, kaartenboek, verzamelboek atleet – atletiekbeoefenaar, sportman atleet in de oudheid = beroepsworstelaar, vuistvechter atletiekschoen = spike atletiekwedstrijd – discuswerpen, hardlopen, hoogspringen, hordelopen, kogelstoten, tienkamp, verspringen, vijfkamp, atletisch = gespierd atmosfeer = atm., dampkring, lucht, sfeer atmosfeer absoluut - ata atmosfeer overdruk - ato atmosferisch verschijnsel = hagel, mist, noorderlicht, onweer, regen, regenboog, sneeuw, storm, wind atmosferische neerslag = hagel, regen, sneeuw, ijzel atmosferische storing – bliksem, onweer, regen atol = koraaleiland atonie = lichaamszwakte, verslapping atoom = ion, molecule, zonnestofje atoombom – kernbom, kernwapen atoomdeeltje = elektron, kern, neutron, proton atoomenergie - kernenergie atoomgeleerde - kernfysicus atoomgroep = ion, molecule atoomkern = nuclide atoomkerndeeltje - neutron atoom, positief geladen = anode atoom, negatief geladen = katode atoomsplijter = kosmotron atoomsplitsing = kerndeling, kernsplitsing atopiet = romeiët atrium = hartboezem, voorhof, voorzaal atrociteit – gruwel, wreedheid atrofie = uittering atrsfiëring = wegkwijnen atropine = verdovingsmiddel attaché = gezant attaque = aanval, apoplexie, beroerte attent – aandachtig, alert, behulpzaam, galant, hoffelijk, oplettend, opmerkzaam, voorkomend, vriendelijk, waakzaam, wakker, kien, zorgvuldig attentie = aandacht, aardigheidje, acht, presentje, zorg attent nzijn - opletten attest = getuigenis, getuigschrift, testimonium, uitspraak, verklaring attestatie = getuigschrift attestatie de morte = overlijdensakte attestatie de vita = levensbewijsschrift attilla = huzarenbuis attisch = fijn, geestrijk, geestig, vernuftig, zinrijk attractie = aantrekkelijkheid, aantrekkingskracht, charme, vermaak attractief – aangenaam, aanlokkelijk, aantrekkelijk, begeerlijk, boeiend, charmant attraperen = betrappen attribuut = bepaling, eigenschap, gereedschap, kenmerk, kenteken, zinnebeeld attribuut van Amor = boog, pijl attribuut van cupido = boog, pijl, toorts attribuut van een Nar - marot, (zots)kap attribuut van Neptunus = drietand attribuut van Prikkebeen = vangnetje attribuut van een heilige = adelaar, anker, appel, banier, beker, bijenkorf, bijl, bisschopsstaf, boek, boog, buidel, demon, dolk, doodshoofd, duif, engel, fakkel, glas, goudsmidhamer, haan, hamer, hellebaard, helleveeg, hert, hoefijzer, kaars, krans, kroon, kruik, lam, lamp, lelie, mes, orgel, paard, palm, pestbuil, scepter, schelp, schil, schip, schoenen, speer, spijker, staf, ster, tas, vlam, zalfpot, zandloper, zwaard attribuut voor gymoefeniongen –brug, paard, rekstok, wandek aubade = hulde, morgenzang, muziekhulde, ochtendhulde aubergine = eierplant, terong auctie = veiling aucuba = sierstuk audio frequent - af audion = diode audiëntie = gehoorverlening, rechtszitting auditie = proefvoordracht, rechtsgebied auditeren = toehoren auditorium = aula, gehoorzaal, publiek augur = vogelwichelaar, waarzegger augustus = oogstmaand augustijn = aug., cic.,cicero twaalfpuntsletter augustijn (geestelijke) = O.E.S.A. aula = gehoorzaal aureool = lichtkrans, nimbus, stralenkrans, stralenkroon aurikel = sleutelbloem auripigment = operment Aurora = Eos, morgenrood auspiciën = bescherming, leiding, toezicht ausputzer - verdediger austraal = zuidelijk Australië = Zuidland Australië, hoofdstad van = Canberra Australië, ontdekker van = Cook, Jansz(oon), Tasman Australië, oorspronkelijke bewoner van = aborigine Australisch dier = buidelrat, buidelwolf, dingo, emoe, kangoeroe, koala, merinoschaap, mierenegel opossum, springhaas, vogelbekdier, wombat Australisch eiland = Bathurst, Tagoela, Tasmanië Australisch meer = Eyremeer Australisch werphout = boemerang Australische bedwelmende drank = kara Australische grassoort = piripiri Australische hond = dingo Australische literator = Bedford, Brennan, Collins, Dennis, Field, Gordon, Harpur, Stephens, Stone Australische mijl = naut Australische munt = penny, pond, pound, shilling Australische peper = kava, kawa Australische plaats = zie: plaats in Australië Australische prachtvink - amadine Australische rat = hapolotis Australische rivier = Hawkesburry, Hunter, Murray Australische staat = Queensland, Tasmanië, Victoria Australische stad = Adelaide, Auckland, Augusta, Brisbane, Canberra, Cooktown, Darwin, Derby, Hobart, Melbourne, Newcastle, Perth, Sydney Australische struik = borgalow, mallee Australische struisvogel = emoe Australische vogel = arara, cookaburra, crake, emoe, kasuaris, lori, paradijsvogel, prieelvogel Australische wildernis = scrub Australische woestijn = Gobi Austro-Aziatische taal - Annam, Cham, Khmer, Mon, Munda, Muong, Sèmang, Sakai Autaar = altaar autarchie = zelfregering autarkie = zelfgenoegzaamheid auteur – literator, maker, romancier, schrijver auteur - 2 As (N), 3 Ade (A), Arp (O), Bay (B), Bom (B), Fry (E), Lee (A), Lee (E), May (D), Mok (N), Nin (A), Poo (A), Roy (F), Top (B), Vos (N,) Wit (N), 4 Aaes (B), Adam (B), Aead (E), Aenn (0), Aeve (N), Aften (N), Agee (A,) Aice (A), Aixt (N), Aken (B), Albe (B), Amyot (F) Amis(E,) Anet (F), Aoth (0), Aoy (F), Ayck (B), Bage (E), Bahr (0),Baie (F-B), Baif (F), Bayo (S), Beek (F), Benn (0) Blei (0), Bles (N), Bijns (N), Blok (A), Bock (B), Boer (N), Böll (D), Bonn (N), Boon (B), Bost (F), Brom (N), Buck (A), Cain (A), Cats (N), Char (F), Chot (B), Dahl (E), Dene (B), Doft (B), Eges (N), Eich (0), Endt (N), Fast (A), Feen (N), Flex (D), Ford (E), Fort (F), Gaine (E), Gala (S), Gans (N), Gary (F), Geel (N), Gide (F), Goes (0), Gogh (N), Guth (F), Haan (N), Habe (0), Hall (A), Hart (A), Heine (0), Heym (0), Huch (0), Hugo (F), Ikor (F), Inga (A), Jacob (F), Jahn (0), Jans (B), Jens (0), Jong (N), Keet (N), Kelk(N), Kemp (N), Kool (N), Laet (B,) Lamb (E), Last (N), Leek (N) Leip (0), Lenz (0), Löns (0), Loos (A), Marx (0), Mill (E), Mont (B), Mooy (N), Moro (N), Muis (N), Nash (A), Paap (N), Paul (A), Perk (N ), Sachs (0), Saki (E), Sand (F), Shaw (A), Shaw (E), Sina (N), Sion (B), Smit (N), Snow (E) Spire (F), Stijl (N), Tate (A), Uris (A), Veen (N), Vian (F), Vuyk (N), Wain(A), Webb (E),West (E,) Wolf (D), Wouk (A), Zech (0), Zoet (N), Zola (F), 5 Aamon (B), Adams (A), Adine (B), Aerts (B), Aevis (N), Ailke (D), Aiken (A), Albee (A), Alain (F), Allen (A), Anema (N), Anski (A), Alsop (A), Amiel(F), André (B) ,Ansel (B), Arber (E), Auden (E), Balde (0), Barr (A), Barth (0), Barry (A), Baum (0), Bloch (F), Bloem (N ), Boeye (B,) Bóhme (0), Balen (N), Bates (E), Bazin (F), Beach (A), Beers (N), Beets (N), Bedel.(F), Benda (F), Benet (A), Berge (N), Bergh (N), Billy (F), Borel (N), Bosch (B), Bosco (F), Bowen (E), Braak (N), Braun (B), Breen (N), Brero, Brink (N), Bruin (N), Busch (0), Butor (F), Buyle (B,) Byron (E), Calet (F), Camus (F), Canna (N), Carco (F), Claes (B), Claus (C),Cohen (N), Coole (B), Corso (A), Costa (N), Crane (A), Daems (B), Dabit (F), David (B), Defoe (E), Deken (N), Diest (N), Donne (E), Doorn (N), Doren (A), Doyle (E), Drost (N), Dumas (F), Druon (F,) Duyse (B), Duras (F), Eliot (E), Erens (N), Ernst (0), Esser (N), Feber (N), Feith (N), Linze (B), Flake (0), Flers (F), Fran k , (N), Frank (0), Frost (A) , Geest (N), Geuns (N), Ghéon (F), Gibbs (E), Gijsen (B,) Gijsen (N,) Giono (F), Gogol (A), Goris (B), Gorki (A), Graaf (N), Gracq (F), Graft (N), Grass (0),Green (E), Green (F), Grey (A), Grimm (0), Groot (N), Gulik(N), Halbe (0), Hardy (B), Hauft (0), Hayes (A), Hecht (A), Hecke (B),Heelu (N), Hémon (F,) Hesse (0),Hooft (N), Hurst (A), Jahnn (0), Jarry (F), Joyce (E,) Jones (A), Jouve (F), Kalma (N), Keats (E), Kenis (B), Keuls (N), Kirst (0), Kloos (, N), Kuyle (N), Laey (B), Lampo (B), Laudy (N), Leeuw (N), Lenau (0), Lewis (E), Linde (N), Logue (E), Looy (N), Louys (F), Lowry (E), Melis (B), Mens (N), Milne (E), Minne (B), Moens (B), Moore (A), Morus (E), Nahon (B), Neaft (N), Neill(E), Nizan (F), Noyes (E), Nuver (N), O'Hara (A), Orczy (E), Péguy (F), Pepys (E), Péret (F), Polet (N), Ponge (F), Pound (A), Powys (E), Prins (N), Puget (F), Queen (A), Raabe (D), Ramon (B), Revis (N), Rike (D), Sabbe (B), Sachs (D), Sachs (F), Sagan (F), Scott (E), Serge (0), Sharp (E), Shute (E), Simon (F), Smith (A), Smits (B), Snick (B), Sorge (D), Aafjes (N), Spire (F), Spark (E), Steen (E), Steen (N), Stehr (0), Stein (A), Stijns (B), Stone (A), Stoke (N), Stone (A), Storm (0), Stort (N), Stoke (N), Stout (A),Swift (E), Thans (B), Thiry (B), Thoma (0), Tügel (0), Twain (A,) Ubink (N), Unruh (0), Vaats (E), Velde (B), Viola (N), Vidal (A), Voght (B), Vondel (N), Vooys (N), Waals (N), Walch (N), Waugh (E), Weiss (0), Wells (E), Wilde (B), Wilde (E), Wilma (N), Wolfe (A), Wolft (N), Woolt (E) Woude (N), Young (E), Zweig (0), 6 Aafjes (N), Achard (F), Adamov (F), Algren (A), Allcot (A), Alphen (N), Ameide (N), Andres (N), Antink (N), Aragon (F), Arland (F), Arnaud (F), Artaud (F), Asimov (A), Austen (E), Austin (A), Azorin (S), Backer (B), Baerle (N), Bailly (B), Bakker (N), Balzac (F), Barker (E), Barrie (E), Blaman (N ), Bomans (N), Barham (N), Barker (E), Barnes (A), Becher(D), Bedier (F), Begeer (N), Beider (B), Bekker (N), Belloc (E), Bellow (A), Benoït (F), Becher(D), Berson (B), Bertin (B), Blaman (N) ,Blunck (0), Bodart (B), Bodman (0), Bodson (B,) Boeken (N), Bolsée (B), Bomans (N), Booven (N), Boumal (B), Brandt (N), Brecht (0), Brontë (E), Brulez (B), Brusse (N),Bunyan (E), Buysse (B), Breton (F), Bröger (0), Bronne (B), Brontë (E), Capote (A), Carême (B), Cather (A), Cayrol (F), Céline (F), Chenoy (B), Clercq (B,) Cneudt (B), Coenen (N), Collem (N), Cooper (A), Coster (B), Coster (N), Coward (E), Cowley (A), Cremer (N), Cronin (E), Daisne (B), Daudet (F), Debrot (N), Decker (N), Dekker (N), Demers (B), Desnos (F), Deubel (F), Döblin (0), Donker (N), Drouet (F) ,Dubois (N), Eberle (0), Eewijk (N), Eggink (N), Ehrler (0) ,Eluard (F), Emants (N), Espina (S), Estang (F), Everts (N), Fargue (F), Ferder (A), Fonson (B), Forbes (A), Fouqué (0),France (F), Fuller (E), Gaiser (0), Gascar (F), Gavere (B), George (0), Gevers (B), Geyter (B), Godden (E), Goethe (0), Goffin (B), Gogolj (R), Gooien (N), Gorter (N), Goudge (E), Gravel (F), Grauls (B), Graves (E), Goethe (0), Goffin (B), Gogolj (R), Goudge (E), Gooien (N), Grauls (B), Gravel (F), Greene (E), Griese (0), Guitry (F), Haasse (N), Hallen (B), Harris (E), Hattum (N), Haulot (B), Havank (N), Haulot (B), Havank (N), Hebbel (0), Helman (N), Herder (0), Helman (N), Hensen (B), Herder (0) ,Hersey (A), Hertog (N), Hilton (E), Hoddis (0), Hofdijk (N), Hopman (N), Houtte (N), Huchel (0), Hughes (A), Hughes (E), Hulzen (N), Hussem (N), Huxley (E) ,Ibanez (S), Irving (E), Kaiser (0), Kasack (0), Kempis (N), Kinker (N), Kleist (0), Koenen (N), Koning (N), Koster (N), Kramer (N), Lannoy (N), Le Fort (0), Leroux (F), Leiris (F), Leroux (N), Leroux (B), Lersch (0), London (A), Loerke (0), Lowell (A), Ludwig (0), Luiken (N), Luther (0), Mailer (A), Mander (N), Mandes (N), Marest (B), Meijere (B),Meyere (N), Merill (A), Merken (N), Meyere (N), Miegel (0), Miller(A), Milosz (F), Milton (E), Millay(A), Mockei (B), Morand (F), Morgan (E), Mörike (0), Morris (A), Mulder (N), Musset (F), Nescio (N, )Neveux (F), Nimier (F), Nijhoft (N), O 'Neill (A), Ossian (E), Oudaen (N) ,Pacine (F), Pagnol (F), Pascal (F), Périer (B), Perret (F), Persyn (B), Ponten (0), Porter (A), Postma (N), Poulet (B), Powell (E), Proost (N), Proust (F), Putman (B), Ransom (A), Raynal (F), Reboux (F), Renard (F), Reuter (0), Revius (N), Ridder (B), Ridwit (B), Rinser (0), Ritter (N), Roblès (B), Rogghé (B), Rooses (B), Runyon (A), Ruskin (E), Rutten (N), Rutten (B),, Salmon (F), Samsam (E), Sartre (F), Sauwen (B), Sayers (E), Schaaf (N), Scholz (0), Schoup (B), Seidel (0), Simons (B),Simons (N), Smeken (N), Spark (E), Spring (E), Squire (E), Sterne (E), Storm (0), Stort (N), Stramm (0), Styron (A), Swarth (N), Swerts (B), Stijns (B), Swerts (B), Symons (E), Thelen (0), Thiess (0), Thillo(B,) Thiry (B), Thomas (E) ,Toller (0), Toulet (F), Trakl (0), Troost (N), Troyat (F), Twain (A), Tzara (F), Ulfers (N), Updike (A), Vaats (E), Valéry (F), Vedrès (F), Verwey (N), Vialar (F), Villon (F), Virrès (B), Viruly (N), Visser (N), Vitrac (F), Vivier (B), Vloten (N), Voeten (N), Vondel (N), Voorde (B), Vorden (N), Vroman (N), Wadman (N), Walden (B), Walser (0) ,Warden (B), Warner (E), Warren (A), Wartel (0), Wessem (N), Wielen (N), Wilbur (A), Wilder (A), Wilson (A), Wilson (E), Winsor (A), Wright (A),Wumkes (N), Woolt (E), Young (E), Zweig (0), 7 Abellio (F), Alberti (S), Andreus (N), Angenot (B), Anouilh (F), Arrabal (S), Asselijn (N), Baillon (B), Balchin (E), Baldwin (A), Barlach (D), Beckett (E), Bellamy (N), Bemanos (F), Bennett (E), Berghen (B), Bernard (F), Bernier (B), Bernlef (N), Bertram (D), Besnard (N), Bibesco (F), Binding (D), Blondin (F), Blunden (E), Blijstra (N), Boileau (F), Bosboom (N), Bourbon (N), Bourdet (F), Boutens (N), Bredero (N), Brolsma (N), Brouwer (N), Bruggen (N), Brugman (N), Bruning (N), Buckinx (B), ampert (N), Carlyle (E), Carossa (D), Ces bron (F), Chamson (F), Chauser (E), Cheyney (E), Claudel (N), Closson (B), Cocteau (F), Colette (F), Cordier (B), Corsari (N), Cozzens (A), Cremers (N), Datheen (N), Decorte (B), Delbeke (B), Demedts (B), Dèr Mouw (N), Deyssel (N), Dickens (E), Diderot (F), Dijkstra (N), Domisse (N), Doncker (B), D'Orbaix (B), Douglas (A), Douglas (E), Dreiser (A), Duhamel (F), Durrell (E), Durtain (F), Duykers (B), Eckeren (N), Eeckels (B), Eekhout(N), Eerbeek (N), Egidius (N), Elskamp (B), Engelke (D), Erasmus (N), Erskine (A), Fallada (D), Farrell (A), Farrère (F,) Firbank (E), Flecker (E), Fleming (E), Follain (F), Forster (E), Fouchet (F), Frenaud (F), Gadenne (F), Gallico (A), Garnett (E), GaskeIl (E), Gauchez (B), Gautier (F), Gazelle (B),Gehalte (N), Gellert (D), Géraldy (F), Gezelle (B), Golding (E), Grönloh (N), Guiette (B), Guillén (S), Günther (D), Gutkind (D), Gijselen (B), Hammond (E), Haspels (N), Heeroma (N), Hellens (B), Hermans (N), Hesseis (N), Hofstra (N), Hoornik (N), Housman (E), Houwink (N), Huygens (N), Jaarsma (N), Jacobse (N), Janssen (N), Jarrell (A), Jeffers (A), Jiménez (S), Johnson (D), Jonkman (N), Kästner (D), Kerouac (A), Kipling (E), Koopman (N), Lardner (A), Laurent (F), Leblanc (F), Leeuwen (N), Lehmann (E), Lehmann (N), Lehmann (D), Lemmers (B), Lennart (N), Leopold (N), Lessing (D),Lessing (E), Loosjes (N), Lubeley (N), Malraux (F), Marsman (N), Matthijs (B), Maugham (E), Mauriac (F), Meester (N), Mendels (N), Michaux (F), Mitford (E), Molière (F), Mombert (D), Moortel (B), Morriën (N), Mussche (N), Mijnssen (N), Nichols (E),, Noordzij (N), Nossack (D), Novalis (D), Oltmans (N), Orléans (F), Patchen (A), Paulhan (F), Pauwels (B), Pauwels (N), Peisson (F), Peleman (B), Penninc (B), Penning (N), Philips (N), Pierson (N), Pourrat (F), Prévert (F), Prévost (F), Proumen (B), Queneau (F), Querido (N), Radecki (D), Regnier (F), Reninca (B), Reuling (B), Reverdy (F), Rexroth (A), Richter (D), Rivière (F), Robaski (N), Robbers (N), Roberts (A), Rodenko (N), Rolland (F), Romains (F), Rombach (D), Rostand (F), Roussel (F), Roussin (F), Salomon (D), Saroyan (A), Sassoon (E), Schagen (N), Schaper(D), Schmidt (B), Schmidt (D), Schmitz (N), Schurer (N), Ségalen (F), Seghers (B), Seghers (D), Seghers (F), Serrure (N), Séverin (B), Shapiro (A), Shelley (E) , Simenon (B), Sitwell (E), Sleeckx (B), Sluiter (N), Smeding (N), Spender (E), Spinoza (N), Stadier (D), Stevens (A), Strauss (D), Stroman (N), Stucken (D), Sybesma (N), Tardieu (F), Tharaud (F), Thomson (N), Thoreau (A), Thurber (A), Thijssen (N), Tolkien (E), Tollens (N), Toistoi (R), Triolet (F), Vansina (B), Vanzype (B), Vasalis (N), Veltheim (N), Vercors (F), Verhees (B), Verhoog (N), Vermaat (N), Vestdijk (N), Vildrac (F), Vosmaer (N), Wagener (N), Wallace (A), Walpole (E), Whitman (E), Willems (B), Wolkers (N), Wybenga (N), Zielens (B), 8 Aletrino (N), Andersch (D), Anderson (A), Barbusse (F), Bataille (F), Beauvoir (F), Beerboom (E), Belcampo (N), Belpaire (N), Benjamin (D), Bergmann (N), Bergmans (B), Bernagie (N), Betjeman (E), Bernanos (F), Bierbaum (D), Blackmur (A), Blanchot (F), Boendale (E), Bogaerts (B), Bonnefoy (F), Bontekoe (N),Borchert (D), Bordeaux (F), Bordewijk (N), Bousquet (F), Britting (D), Brittain (E), Browning (E),Bruneiair (B), Buddingh (N), Burniaux (B), Burssens (B), CaidweIl (A), Capadose (N), Cendrars (F), Chandler (A), Christie (E), Connelly (A), Connolly (B), Conrardy (B), Cornette (B), Couperus (N), Croisset (F), Cummings (A), Deschner (D), Dorgelès (F), Dullaert (N), Edschmid (D), Eeckhout (N), Eemlandt (N), Elsschot (B), Emmanuel (F), Engelman (N), Etiemble (F), Everaert (B, Faulkner (A), Fielding (E, Flaubert (F), Flouquet (B), Fombeure (F), Fontaine (F), Fonteyne (B), Forester (E), Francken (B), Genevoix (F), Ghistele (8), Gilliams (B), Ginsberg (A), Glesener (8,) Gomperts (N), Goncourt (F), Goossens (8), Gossaert (N,) Goudsmit (N), Greshoff (N), Guéhenno (F), Guilloux (F), Haantjes (N), Hadewych (N), Havelaar (N), Herreman (B), Herzberg (N,) Hochhuth (D,) Hoekstra (N), Horemans (B), Houghton (E), Houwaert (B,) Huizinga (N), Hulleman (N), Jonathan (N), Kamphuis (N), Larguier (F), Lartéguy (F,) Laurents (A), Lawrence (E), Léautaud (F), Leopoldt (N), Lodeizen (N), Lokhorst (N), Loveling (N), Lucebert (N), Macauley (E), Macleish (A), MacNeice (E), Mac, Orlan (F), Maerlant (N), MeMlie (A), Michener (A), Michiels (B), Mitchell (A), Montagne (B), Monteyne (B), Netscher (N), Nouvalis (D), Perrault (F), Plievier (D), Plisnier (B), Poesjkin (R), Prokosch (A), Rabelais (F), Radiguet (F), Rathenau (D), Rattigan (E), Remarque (D), Riemsdijk (N), Robinson (A), Roelants (B), Roelvink (N), Rousseau (F), Rukeyser (A), Ruysbeek (8), Rijnsdorp (N), Sabatini (E), Salacrou (F), Salinger (A), Salomons (N), Sandburg (A), Sandberg (N), Sarraute (F), Scharten (N), Schetter (N), Schendel (N), Schepens (B), Schepers (N), Schiller (D), Schimmel (N), Schlegel (N), Schnurre (D), Schotman (N), Schreurs (N), Schröder (D), Schrijver (N), Schwartz (A), Sedgwick (A), Sherriff (E), Sherwood (A), Sierksma (N), Sillitoe (E), Sinclair (A), Snieders (B), Soupault (F), Spieghel (N), Spingern (A), Stendhal (F), Straeten (B), Swinbum (E), Tamminga (N), Tazelaar (N), Tennyson (E), Tersteeg (N), Theunisz (N), Tousseul (B), Tsjechov (R), Tuinstra (N), Vailland (F), Vanhaute (B), Veldheer (N), Verbeeck (B), Verhuist (B), Verlaine (F,) Verriest (B), Vilmorin (F) ,Violette (B), Visscher (Roemer) (N), Vlemminx (N,) Vostaert (B), Vriamont (B), Walgrave (B), Walschap (B), Wedekind (D), Wiechert (D), Williams (A), Woestijne (B) ,Woolcott (A), Wijdeveld (N), Wijngaert (B), Zangwill (E), 9 Aldington (E), Allingham (E), Audiberti (F), Avermaete (B), Beerblock (B), Benavente (S), Bilderdijk (N), Binnendijk (N), Borchardt (D), Bosschère (B), Bourgeois (B), Brabander (N), Breevoort (N), Bromfield (A), Bruneiair (B), Burroughs(A), Cervantes (S), Champagne (B), Charteris (E), Coleridge (E), Coornhert (N), Corneille (F), Courtmans (B), Ehrenburg (R), Eigenhuis (N), Engelberg (B), Fabricius (N), Fontainas (B), Fraigneau (F), Gerritson (N), Giraudoux (F), Gironella (S), Goldsmith (E), Goytisolo (B), Guillevic (F), Gutteling (N), Haersolte (N), Hasebroek (N), Hauptmann (0), Haushofer (0), Hawthorne (E), Heemskerk (N), Hemingway (A), Hernandez (S), Heijermans (N), Holthusen (0), Iependaal (N), Ietswaart (N), Indestege (B,) Indesteye (B), Isherwood (A), Jeurissen (B), Klikspaan (N), Klopstock (0), Knuvelder (N), Koetsveld (N), Kollontaj (R), Labberton (N), Langendijk (N), Ledeganek (B), Llewellyn (E), Macdonald (E) ,Mackenzie (E), Mansfield (E), Masefield (E), Mennekens (B), Monsarrat (E), Montaigne (F), Multatuli (N), Nietzsche (0), Noordstar (N), Nooteboom (N), Paaltjens (N), Panhuysen (N), Pasternak (R), Poortinga (N), Potgieter (N), Priestley (E), Pritchett (E), Rochefort (F), Rodenbach (B), Rodenburg (N), Roothaert (N), Ruusbroec (B), Santayana (S), Schaeffer (0), Schickele (0), Schneider (0), Schürmann (0), Snellaert (B), Speenhoff (N), Steinbeck (A), Sternheim (0), Streuvels (B), Teirlinck (B), Thackeray (E), Troelstra (N), Tucholsky (0), Tumerelle (B), Vanhoutte (B), Vercammen (B), Verhaeren (B), Verhoeven (N), Verknocke (B), Vermeylen (B), Vertommen (B), Vinkenoog (N), Vuylsteke (B), Walravens (B), Wilderode (B), Wodehouse (E), Wolfskehl (0), Zetterman (B), Zuckmayer (0), 10 Achterberg (N) Asselbergs (N) Baekelmans (B) Bastiaanse (F) Baudelaire (F) Beversluis (N) Billetdoux (F) Camphuysen (N), Carmiggelt (N), Cauwelaert (B), Chesterton (E), Chevalier (F), Coenraadts (N), Conscience (B), Drinkwater (E), Dupierreux (B), Eschenbach (0), Fitzgerald (A), Fokkertsma (N), Franquinet (N), Galsworthy (E), Ghelderode (B), Groeningen (N), Groenevelt (N), Hemeldonek (B), Hildebrand (N), Holsbergen (N), Hoogenbemt (B), Jonckheere (B), Leendertsz (N), Lodensteyn (N), Longfellow (E), Molkenboer (N), Neufvilles (F), Peyrefitte (F), Reddingius (N), Richardson (E), Rietbergen (N), Ringelnatz (0), Roosbroeck (B), Schelt jens (N), Schierbeek (N), Schnitzler (0), Schouteden (B), Schwitters (N), Slauerhoff (N), Stuiveling (N), Swinnerton (E), Tarkington (A), Timmermans (B), Toergenjev (R,) Vandeputte (B), Verbruggen (B), Vermandere (B),Vermeersch (B), Verschaeve (B), Verschoren (B), Wassermaan (0), Weisenborn (0), Wordsworth (E), Zoetrnulder (N) 11 Abercrombie (E), Apollinaire (F), Basschaerde (N), Beaudelaire (F), Bergengruen (0), Crommelynck (B), Oautzenberg (B), Donkersloot (N), Eichendorff (0), Eysselstein (N),. Hagelstange (0), Hammenecker (B), Hasenclever (0), Hauleville (B), Herckenrath (B), Herreweghen (B), Huelsenbeck (0), Klinkenberg (N), Kneppelhout (N), Langendonck(N) ,Longerskaey (B), Maeterlinck (B), Montesquieu (F), Montherlant (F), Morgenstern (0), Münchhausen (0), Scheepmaker (N), Schuitmaker (N), Shakespeare (E), Spierenburg (N), Stavenhagen (0), Supervielle (F), Wagenvoorde (N), Westerlinck (B), Wolfenstein (0), Zeldenthuis (N) 12 Enzensberger (0), Ferlinghetti (A), Feuchtwangler (0), Haverschmidt (N), Hegenscheidt (B), Helderenberg (B), Hergesheimer (A), Kalderkerken (B), Schevichaven (N), Schlumberger (F), Vandercammen (B) 13 Chateaubriand (F), Droogenbroeck (B), Feuchtwangler (0), Heissenbüttel (0), Kuitenbrouwer (N), 14 Grimmelshausen (0), Hildegaarsberg (N), auteursbaten = royalty auteursrecht = copyright, kopijrecht auteursrechtsbelangen - autbel auteur van Faust = Goethe, Marlowe auteur van Hamlet = Shakespeare auteur van Hooglied = Salomo auteur van imitatio christi = van Kempen, â Kempis authentiek = betrouwbaar, echt, geloofwaardig, authochtoon = inheems, origineel auto – automobiel, limousine, wagen autoantenne - spriet autobaan – rijksweg, snelweg autobestuen – chaufferen, rijden autobestuurder = chauffeur autobewaker - parkeerwacht autobiografie - memoires autobox – autostalling, garage autobus - autocar, reiswagen autoclaxon – hoorn, toeter autocraat = alleenheerser, despoot, dictator, tsaar autocratie = alleenheerschappij autocratisch = eigenmachtig autodeur - portier autogordel - draagband autogram = handtekening, signatuur autohandelaar van vast merk - dealer autoherstelplaats - garage autohoorn - claxon autohotel = motel autohulp - wegenwacht autoinspectie = revisie autokenteken - Afghanistan: AFG, Albanië: AL, Alderney: GBA, Algerije: DZ, Amerika, Verenigde Staten van -: USA , Andorra: AND, Argentinië: RA, Australië: AUS, Bahama-eilanden: BS, Bahrein: BRN, Barbados: BDS, Birma: BUR, Boeroendi: RU, Botswana: RB, Brazilië: BR, Brits Honduras: BH, Brunei: BRU, Bulgarije: BG, Canada: CON, Centraal Afrikaanse Republiek: RCA, Chili: RCH, China: RC, Colombia: CO, Costa Rica: CR, Cyprus: CY, Dahomey: DY, Denemarken: OK, Dominica: WO, Dominicaanse Republiek: DOM , Ecuador: EC, Egypte: ET, Ethiopië: ETH, Fiji: FJI, Filippijnen: PI, Finland: SF, Gambia: WAG, Ghana: GH, Gibraltar: GBZ, Grenada: WG, Griekenland: GR, Groot-Brittanië en Noord-Ierland: GB, Guatemala: GCA, Guernsey: GBG, Guyana: BRG, Hongkong: HK, Ierland: IRL, India: INO, Irak: IRQ, Iran: IR, Isle of Man: GBM, Israël: IL, Ivoorkust: Cl, Jamaica: JA, Jersey: GBJ, Joegoslavië: YU, Jordanië: HKJ, Kenia: EAK, Koeweit: KWT, Korea: ROK, Laos: LAO, Lesotho: LS, Libanon: RL, Liberia: LB, Libië: LT, Liechtenstein: FL, Madagascar: RM., Malawi: MW, Mali: RMM, Marokko: MA, Mauretanië: RIM, Mauritius: MS, Mexico: MEX, Monaco: MC, Nederland: NL, Nederlandse Antillen: NA , Nicaragua: NIC, Nieuw-Zeeland: NZ, Niger: NlG, Nigeria: WAN, Oeganda: EAU, PAK Panama: PA , Paraguay: PY, Peru: PE, Polen: PL, Rhodesië: RSR , Rwanda: RWA, Sabah en Labuan: CNB, San Marino: RSM , Saoedi-Arabië: AS, Sarawak: SK, Senegal: SN, Seychellen: SY, Sierra Leone: WAL, Singapore: SGP, Sint Lucia: WL, Sint Vincent: WV , Soedan: SUO, Somalia: SP, Sowjet-Unie: SU, Sri Lanka: CL, Suriname: SME, Swaziland: SO, Syrië: SYR, Tanzania: EAT, Togo: TG, Trinidad en Tobago: TT T, Sjechoslovakije: CS, Tunesië: TN, Turkije: TR, Venezuela: YV, Vietnam: VN, West Samoa: WS, IJsland: IS, Zaïre: ZR, Zanzibar: EAZ , Zuid-Afrika: ZA , Zuid-Jemen: AON, Zwitserland, CH Autolamp – achterlicht, bermlicht, koplamp, mistlamp, stoplicht autolift - hefbrug automatiek - eethuis automatisch mens = robot automatisch pistool - colt automatisch wapen – bren, sten, stengun automatische grammofoon = jukebox automatische grondstamper = kikker automatische halve overwegbomen - ahob automatische piano = pianola, pianofoon automerken – Abarth, Alfa Romeo, Austin, Autobianchi, Auto Union, Bently, B.M.W., Cadilac, Buick, Chevrolet, Chrysler, Citroën, Daf, Daffodil, Daimler, DKW, Dodge, Ferrari, Fiat, Ford, Ghia, Glas, Goggomobil, Hillman, Humber, Innocenti, Isar, Iso, Rivolta, Isuzu, Jaquar, Lancia, Lotus, Matra, Bonnet, Mazda, Mercedes, Mercury, M.G., Morgen, NSU, Oldsmobile, Opel, Panhard, Peugeot, Plymouth, Pontiac, Porche, Rambler, Renault, Rolls Royce, Rily, Rover, Saab, Scaldia, Simca, Singer, Skoda, Studebaker, Sumbeam, Toyota, Trabant, Triumph, v.d.Plas, Vauxhall, Volga, Volkswagen, Volvo, V.W., Wartburg, Wolseley auto met 2 deuren aan beide zijden = sedan automobilist – bestuurder, weggebruiker, wegpiraat autonomie = zelfbestuur autonoom – onafhankelijk, zelfstandig autonoom deel van de staat = gemeente, provincie autonummer - kenteken auto-onderdelen - 3 rem 4 accu, band, klep, lamp, tank, 5 lager, motor, motor, rotor, stuur 6 bobine, bougie, carter, doseur, drijfas, dynamo, krukas, vering, vooras, zuiger 7 chassis, gasklep, handrem, knalpot, koplamp, starter, vlotter, 8 achteras, bermlamp ,bladveer, cardanas, cilinder, dimlicht, fuseepen, klepveer, nokkenas, oliepomp, radiator, schijfrem, sproeier, venturie, zuigbuis 9 aanzuiger, chokeklep, debrayage, defroster, drijfstang, koppeling, kroonwiel, overdrive, pompkamer, remschoen, satelliet, schakelas, stoplich,t veerstrop, N vliegwiel, waterpomp, zuigerpen 10 achterbrug, achterwie,l carburator, gangwissel, inlaatklep, klepstoter, koppakking, pignonwiel, remleiding, remtrommel, spoorstang, startmotor, trommelrem, ventilator, verdeelkap, verstuiver, zuigerveer 11 benzinepomp, benzinetank, cilinderkop, condesator, contactpunt, onderbreker, ondercarte,r remcilinder, schakelvork, schokbreker, stoterstang, synchromess, uitlaatklep 12 achterashuis, cilinderblok, geluiddemper, starterkrans, torsievering, vlotterkamer, vlotternaald, 13 differentieel, kleppendeksel, kleptuimelaar, oliedrukmeter, onderbrekeras, satelietenas, waterpomphuis 14 compressieveer, kruiskoppeling, krukastandwiel, ventilatorriem 15 acceleratiepomp, cardankoppeling, distributiekast, kleptuimelaars, koppelingsplaat, oliedrukventiel, onderbrekershuis, onderbrekerpunt, schakeltandwiel, versnellingsbak 16 compressieruimte, inlaatspruitstuk, klepstoterdeksel, nokkenastandwiel 17 differentieelhuis, uitlaatspruitstuk, veiligheidsgordel, 18 blokkeerinrichting autopark - wagenpark autopaspoort = carnet autopech = panne autoped = step autopetten = steppen autopsie = lijkschouwing autorenner = coureur autoreparateur - monteur autorijder - chauffeur autorisatie = machtiging, volmachtiging autorit – relly, tocht autoritair - eigenmachtig autoriteit = achting, gezag, deskundige, macht autoscherm - spoiler autosuggestie = zelfsuggestie autostalling - box, carport, garage autostrada = autobaan autotoeter = claxon autotomie - zelfverminking autotrekken - slepen autovijzel = cric, krik autoweg – snelweg autowerkplaats - garage autovoorasscharnier - fusee aval = wisselborgtocht avantage - voordeel avance – contact, koersstijging, toenadering, vordering avant-garde = voorhoede avé = groet, heil aveelzaad = (winter)raapzaad avegaar = boor, egger, effer, houtboor, krukboor avenue = (zuidned.) lei, laan, allee, toegangsweg avenue te Antwerpen - lei aver – afstammeling, kind, nazaat, nakomeling, nakroost, oir averano, bruine - hamerling averechts = fout, omgekeerd, onjuist, verkeerd averij – beschadiging, pech, schade, zeeschade averijregeling - dispache Averijron, hoofdstad van - Rodez avers - keerzijde aversie = afkeer, afschuw, hekel, tegenzin aviateur = piloot, vlieger, vliegenier aviatiek = luchtvaart, vliegwezen avicultura = vogelteelt aviso (Sp.) = jacht, jachtkruiser avitaminose = vitaminen gebrek avitaminose aandoening - Pellegra, scheurbuik avond = hesperus avondappel - taptoe avondblad – krant avondeten – avondmaal, maaltijd, souper avondgebed = vesper avondjapon - baojurk avondkleding = gala, rok, smoking avondklok = angelusklokje, curfew Avondland = Europa, Hesperia, Occident, Westen avondmaal = diner, souper avondmaalsbrood = hostie avondmantel = sortie avondmuziek = serenade avondpartij = raout, soiree avondparty aan het hof = raout avondsignaal = taptoe avondster = Venus avondstond = avonduur avondvlinder = sfinx avondzang = serenade avonturen – riskeren, wagen avontuur – belevenis, ervaring, lotgeval, ondervinding, perikel, wedervaren avontuurlijk - gewaagd, ondernemend, romanesk avontuurlijk student = vagant avonturier = gelukzoeker awierig - levendig, vlug axioma = postulaat = stelling axminster = tapijt azen = loeren, streven, uitkijken, zoeken azen op – spinzen, willen Azerbeidsjan, hoofdstad van - Bakoe Aziaat = Arabier, Armeniër, Birmaan, Chinees, Hindoe, Indiër, Irakees, Javaan, Japanner, Jordaniër, Koreaan, Maleier, Mongool, Pers, Siamees, Syriër, Tartaar, Tibetaan, Turk, Vietnamees Aziatisch bosgebied - taiga Aziatisch dier - angorageit, antilope, argalischaap, Jakhals, kameel, leeuw, lemming, poolhas, poolvos, rendier, tapir, ijsbeer Aziatisch gebergte = Alai, Altai, Altainnoeroe, Ararat, Demawend, Elbroer, Hermon, Himalaya, Karakoroem, Kaukasus, Kazbek, Koengoer, Libanon, Makaloe, Pamir, Sehend, Semeroe, Tarbagatai, Taurus, Tien-Sjau, Zagros Aziatisch herdersvolk = Koerden Aziatisch Hoogland - Dekan Aziatisch (e) eiland(en)groep - Andamanen, Ceylon, Djawa, Filippijnen, Formosa, Hainan, Honsjoe, Kalimantan, Koerillen, Luzon, Nikobaren, Palawan, Sulawesi, Sumatera Aziatisch eilandenrijk - Japan Aziatisch gewicht - tael Aziatisch land = Afghanistan, Arabië, Birma, Bhutan, Cambodja, Ceylon, China, Filippijnen, Hongkong, India, Indonesië, Irak, Iran, Israël, Japan, Jemen, Jordanië, Katar, Koeweit, Korea, Laos, Libanon, Macau, Maladieven, Maleisië, Maskat, Mongolië, Nepal, Oman, Pakistan, Perzië, Saoedi-Arabië, Siberië, Sikkim, Singapore, Syrië, Thailand, Tibet, Turkije, Vietnam, zie: land in Azië Aziatisch schiereiland = Arabië, Korea, Liaotoeng, Malakka, Maleisië, Sinaï Aziatisch volkstype - Aino, Arabier, Chinees, Brahmaan, Javaan, Jood, Papoea, Pers, Tartaar, Turk, Mongool, Madoerees, Aziatische antilope - chiroe Aziatische draagstoel = palankijn Aziatische godsdienst - Boeddhisme, Brahmanisme, Confucianisme, Hindoeïsme, Islam, Shintoïsme, Taoïsme Aziatische havenstad = Abadan, Bangkok, Bombay, Calcutta, Hongkong, Haifong, Harphong, Karachi, Macao, Madras, Poesan, Rangoon, Singapore, Sjanghai, Wladiwostok Aziatische herdersvolk - Koerden Aziatische hoofdstad = Ankara, Jakarta, Hanoi, Manilla, Peking, Saigon, Singapore, Teheran, Tokio, zie: Hoofdstad van Aziatisch: Aziatische hoogvlakte - toeran Aziatische lynx = caracal Aziatische steppenlynx = caracal Aziatische rivier = Amoedarjan, Amoer, Araks, Ares, Atrek, Emba, Eufraat, Ganges, Hwang-ho, Indus, Jana, Jangtsekiang, Jenissei, Kolyma, Lena, Mekong, Me-nam, Narbada, Ob, Oeral, Salween, Tarim, Tas, Tigris, Tsjoe, : zie: rivier in Azië Aziatisch(e ) volks (groep) - 2 Ho, 3 Lao, Moi, Mon, Yao 4 Aëta, Ahom, Aino, Gond, Lolo, Miao, Moso, Shan, Sikh, Thai, oda 5 Dajak, Khmer, Lasen, Luren, Munda, Muong, Oloot, Sakai, Senoi, Sindh, Sofan, Toula ,Tsjam, Wedda, 6 Araren, Bataks, Bihars, Koehoe, Mingat, Persen, Russen, Sarten, Semang, Talisj, Tamils, Tdjong 7 Droezen, Gilenen, Heroseh, Indiden, Kasjmeri, Koerden, Osmanen, Osseten, Punjabi, Toradja 8 Boerjaten, Chinezen, Giljaten, Jakoeten, Kaschgai, Koreanen, Mongolen, Oezbeken, Ostjaken, Torgoten 9 Armeniërs, Japanners, Mantsjoes, Samojeden, Siberiden, Tadzjiken, Tibetanen 10 Bachtiaren, Maronieten, Singalezen, Toerkmenen Aziatische waterlelie = lotus Aziatische woestijn = Gobi Aziatische zee - Beringzee Aziatische ziekte = cholera, lepra, malaria, pest azijn = acetum, edik, eek azijnaaltje - stijfselaaltje azijnachtig - zerp azijnboom = fluweelboom azijngeest = aceton azijnmeter = acetonmeter azijnsaus = marinade azijnzuurmeter = acetonmeter azijnzuurzout = acetaat azimut = toppunt, shock azolla = waterkroos Azoren, een der - Corvo, Fayal, Flores, Pico, Terceira Azoren, hoofdstad der - Angra Azoren, ontdekker van de - Cabral azotum = stikgas, stikstof Aztekenleider - Ltzoatl, Montecuzoma, Tizoc, Tlacae Aztekenschool - Calmecac, Aztekentaal - Nahuatl Aztekenwoning - calpolli azuur = hemelsblauw, hemelsgewelf, lazuur B baadje – hemdje, jasje baai = wol, gelukje, inham, tabak baai = tabakssoort baai = bocht, boezem, kreek, inham, zeearm baaierd - wanboel, wanorde baai in Alaska = Bristol, Glacier, Smits baai in Amerika - Barnegat, Blanco, Chesapeake, Descanso, Fishing, Keewanaw, La Paz, Matagorda, Monica, Monterey, Raleigh, Saginaw Baai in Australië - Anson, Beagle, Boucaut, Broken, Brunswick, Carnot, Celedon, Collier, Diemen, Discovery, Doubtful, Encounter, Flinderd, Fowler, Hervey, Jurien, lacepede, Limmen, Melville, Newcastle, Portland, Radstock, Rivoli, Roebuck, Scorpion, Shark, Shelburn, Spencer, Tor, Upstart, Van lethbridge, Wide baai in Aziatisch Rusland - Anadyr, Diep, Gishiga, Kamtschatka, Koschak, Nabil, Natalie, Uda, Uka, Yama, Yana baai in Canada - Bonavista, Browne, Burnett, Christie, Croker, Daly, Dease, Denmark, Fortune, Freshfield,Fundy, Glace, Home, Griper, James, Keith, Kogaluk, Kovik, Mal, Merchant, Mings, Miramichi, Mire, Mosquito, Ommaney, Pelly, Placentia, Ross, Satellite, South Elliot, Spence, Trepassey, Ungave, Waddington, Walker baai in California - Asuncion, Blanco, Monica baai in Chili - Ancud, Chonorades, Corcovado, Cucao, Manzano, Penas, Tarn baai in China - Bias, Hangchow,Hiatu, Mirs, Tonkin, Wenchon baai in Denemarken - Hjelms, Kalö, Kjoge, Venö, Laholm, Sejrö baai in Engeland - Caernarvon, Cardigan, Bridlington, Morecambe, PegweIl, Swansea baai in Frankrijk - Aude, Fos, Fréjus, Juan, Uon Baai in Griekenland - Argolis, Kalloni, Kassandra, Klompo, Korinthos, Lakonia, Orphani, Patrai, Petalia, Piraeus, Saloniki, Singitikos, Strimonikos baai in Ierland - Ballinskelligs,Clew, Dingle, Donegal, Dundalk, Dundrum, Dublin, Gweebarra, Kilkieran, Killala, Mal, Mannin baai in Itallë - Manfredonia, Napels, Neapoli, Policastro, Salerno, Tarente, Trieste baai in Japan - Aniva, Ise, Matsu, Sagami, Shari, Tokyo, Toyama, Wakasa baai in Mexico - Chetumal, Magdalena, Mexico, Taltemba baai in Nieuw Zeeland - Golden, Hicks, Karamea,Plenty, Tasman baai in Noorwegen - Bokn, Folden, Oslo, Salten baai in Rusland - Archangel Koema, Kirova, Mezen, Onega, Petsjora, Taganrog baai in Schotland - Broad, Luce baai in Spanje - Algericas, Malaga, Valencia baai in Tunis - Gabes baai in Verenigde Staten – Apalachee, Chesapeake, Florida, Keewanaw, Matagorda baaizout - keukenzout baak = baken, boei, jalon, joon, zeemerk baal = jutezak, maalzak baaldag - snipperdag baal van boombast = seroen Baäl = Bel, Beël baal van jute - jutezak baan – ambacht, ambt, beroep, betrekking, circuit, dienst, emplooi, job, koers, officie, pad, parcours, positie, post, ronde, route, stiel, tra, vak, weg baan voor rolschaatsen = rink baanbreker – pionier, voortrekken baander – baangast, touwslager baanderen - rondlopen baanderheer = baanrots baanderij = touwslagerij baangast - baander baanloos - werkeloos baanloper - lokeend, lokvink baan of ambt - functie baan papier - strook baanronde = dubbel, lap, omloop baanronde inhalen - lappen baanruimer – baanveger, schoonmaker baanstroper – baan(rover), struikrover baantje - betrekking, job, werkkring baantje (gemakkelijk) = sinecure baantjesjager - streber baanvak = traject baan voor atletiek - sintelbaan baan voor balspel – kaatsbaan, tra baan voor rolschaatsen - rink baar = berrie, brancard, contant, disselboom, draagbaar, draagbed, golf, katafalk, nieuweling, staaf, watergolf, zandrug, zuiver baar = bloot, naakt, onbedekt, onverhuld baar (Ind.)- nieuweling baarblijkelijk - kennelijk, klaarblijkelijk baard - braam baardbrandertje - neuswarmertje baardgroeisel - haar baardje = napoleon, sik baardkoekoek = trappist baardscheerder - barbier, kapper baardwalvis - bultrug, noordkaper, vinvis baar geld = cash, contanten, kasgeld, poen baarkleed = lijkkleed, pelder, wade baarlijk - klinkklaar baarmoeder - uterus baarmoederbloeding - menstruatie baarmoedercatarh - endometritis baarmoederring - pessarium baarmoederspiegel - metroscoop baarsvis = baars, blauwbaars, cichlide, cobia, holmes, hors, inktvis, knorhaan, lintvis, lipvis, makreel, nanderbaars, mojarra, mul, papegaaivis, pieterman, pos, snoekbaars, schuttersvis, stekelbaars, sterrenkijker, sul, telescoopvis, tonijn, zeebarbeel, zeebrasem baas – aanvoerder, bestuurder, broodheer, chef, directeur, eigenaar, hoofd, leider, meester, opzichter, ouwe, patroon, principaal, superieur, voorman, werkgever, werkmeester baasachtig = bazig baasje – mannetje, ventje baat – belang, gewin, heul, nut, profijt, voordeel, winst baatzucht = egoïsme, eigenbaat, inhaligheid, zelfzucht babbe = borstlap, kwijldoekje, slabbetje babbel = bek, klep, kletskop, kletskous, kwebbel, mond, muil, praatje, praats, smoel, snater, tater, wauwel babbelaar – kakelaar, keuvelaar, kletser, kletskous, kokinje, kussentje, kwebbel, polkabrok, praatal, prater, rammel, ratel, spekje, stroopbal, tater, ulevel, veelprater babbelaarster = dille, flapuit, kalle, klappei, klapster, kletskop, kwebbel, lameer babbelachtig = praatziek babbelarij = gebabbel, gekakel, gesnap babbelen – brommen, keuvelen, klappen, kleppen, kletsen, kniezen, kouten, kwebbelen, leuteren, praten, rallen, ratelen, rellen, spreken, tateren, teuten, zeuren, zwammen babbelkous – kakel, klessebes, klepper, kletser, kletskous, kletsmajoor, kwekker, ratel babbeltje – gesprek, kout, praatje babbeltjes - praats babbelwijf - klappei babbelziek - spraakzaam babi - dikzak, (mest)varken baboe – kindermeid, oppas babok - domoor, lomperd baby = kindje, kleintje, peuter, uk, wiegenkind, zuigeling babyartikel = babybox, fopspeen, kribbe, looprek, luier, rammelaar,speen, wieg babybedje = kribbe, wieg babybox = looprek babydoek = luier babydoll – nachthemd, pyama babyfoon - intercom babyoogjes - bosliefje babysit - oppas, wiegenwacht babysitten - oppassen babytafel - commode babyvoeding – kindermeel, melk Babylonische ballingschap - galoeth Babylonische god = Anoë, Ea, Enki, Enlil, Isjtar, Nammol, Ninmach, Sin. Sjamasj Babylonische held - Adapa Babylonische koning - Hammoerabi, Naboenid, Nabopolasser, Nebucadnezer Babylonische titel - gaon baccarat = hazardspel, kaartspel bacchanaal = asotte, braspartij, drinkgelach, orgie, uitspatting, zwelgpartij bacil – bacterie, microbe, ziektekiem back = achterspeler, verdediger back-up – afdruk, kopie bacon = ham, hesp, schink, (ontbijt)spek baconvarken - zouter bacove = banaan, pisang bacterie = bacil, kok, spiril, ziektekiem bacterie die zonder zuurstof niet leven kan = acrobie bacteriedoder - bacteriofaag bacteriënziekte - bacteriose bacterie op voedingsbodem brengen = enten bacterievrij = ontsmet, steriel bacterievrije wondbehandeling = asepon bad = indompeling, indoping, kuip, verfrissing badak (Ind.) = neushoorn, rhinoceros badbenodigdheid – badschuim, handdoek, shampoo, spons, washandje badbroek - zwembroek badbaden = douchen, mandiën, rondspartelen, wassen, zwemmen, badderen - poedelen badding - balk baden – douchen, poedelen, zwemmen bader – badgast, zwemmer badgast - bader badge – button, speldje badgelegenheid = badhuis, wed, zwembad badhuis - sauna badinage = kortswijl, scherts badine – rotting, wandelstok badineren = gekscheren, schertsen, badinrichting – badhuis, sauna badinrichting der Romeinen - Thermen, badhuis badjas = badmantel badkleding – bikini, monokini, zwempak badknecht - balneator badkuip = baignoire badmaagd - balneatrix badminton - poona badpak = bikini badplaats in België- Blankenberge, Heist, Knokke, Ostende, Spa badplaats in de Ardennen - Spa badplaats in Duitsland = Ems, Ilmenau, Travemunde badplaats in Engeland - Torquay badplaats in Frankrijk = Biarritz, Deauville, Cannes, Menton, Nice, Pau badplaats in Italië = Alassio, Como, Lido, Merano, Portofirot, Rimini, San Remo badplaats in Nederland = Bakkum, Bergen, Domburg, Egmond, Katwijk, Noordwijk, Petten, Scheveningen, Westcapelle, Zandvoort badplaats in Tessino - Lugano badplaats in Tirol - Meran badplaats in Zweden = Haverdal, Pitea, badplaats bij Venetië – Lido badstof - frotté badtas - zwemtas baf = klap, slag baffen = slaan bagage = barang(Ind.), colly, goed, koffer, pakkage, reisgoed, tas, valies bagagebiljet = recu, vrachtbrief bagagedrager - carrier bagagedrager op vliegveld - kruier bagageplaats in schip = ruim bagagerek op een auto = imperiaal bagageriem - snelbinder bagagetas - reistas bagasse - ampas bagatel = akkefietje,beetje, beuzeling, kleinigheid, krats, wissewasje bagge = big, draagmand, edelsteen bagger – blubber, derrie, drek, modder, prut, slatslijk, slijk, smurrie baggeraar – dieper, veenarbeider, veentrekker baggeren – blubberen, modderen, ploeteren, prutten, slatten, slikken, uitdiepen baggermachine = baggermolen, moddermolen, zuiger baggerman – modderaar, modderman, prutter baggermolen - moddermolen baggerschuit - hopper baggerturf = baggelaar baggervaartuig - hopper Baghdadbuil - Aleppobeul bagno = galeistraf Bahama-eilanden = Abaco, Andros, Bahama, Bimini, Cat, Eleuthera, Exuma, Mayaguena, Wating Bahama-eilanden, hoofdstad der - Nassau Bahia, eiland behorende tot de, archipel - Barbareta, Elena, Guanaja, Morat, Roatan, Utila Bahia, hoofdstad van - Roatan, Salvador Bahrein, eiland behorende tot - Moeharrat, Sitra Bahrein, hoofdstad van - Manama baie - erg, zeer Baillonnella - Minusops baisse = prijsdaling baissespeculant - baissier, contramineur bajes = bak, cachot, cel, gevang, gevangenis, lik, nor, petoet bajesklant - gevangene bajonet = geweersabel, geweerdolk, stootwapen bajonetlampvoet - swanfitting bajonetplant - sansevieria bak = bajes, beun, cachot, cel, gevang, gevangenis grap, kot, kaar, kuip, lastschuit, lik, mop, nap, nor, petoet, plantenhuispoets, reservoir, rugkorf, teil, viskaar bakaarde - terra cotta bakbeest = gevaarte, kolos, monster bakboord - linkerzijde, stuurboord bakelman = klappereend bakeliet - kunsthars baken = baak, boei, breel, gids, joon, kunstlicht, lichtbron uiterton, wegwijzer bakenstok = jalon, joon baker – kraamhulp, kraamvrouw, kraamverzorgster, nurse bakermat = geboorteplaats, ontstaan, oorsprong, wieg bakerpraatje – babbel, verzinsel bakerton = breel bakfiets - transportfiets bakgerei = pan bakhuis - bakkeet bakinrichting – grill, magnetron, oven bakje - nap, kommetjeschoteltje bakkebaard = tochtlat bakkebaarden - favoris bakkeet = bakhuis, ovenhuis, poffertjeskraam bakkeleien = plukharen, vechten bakken – braden, frituren, sjezen, stralen, zakken bakker - broodslijter bakkersgereedschap - broodkar, (brood)kneder, deegrol bakkerskar – bakkerkswagen, broodkar bakkerstor = kakkerlak bakkes – aangezicht, bek, facie, gelaat, gezicht, mond, ponem, smoel(werk), toet, tronie bakkruid - pijpbloem, sleutelbloem bakmengsel – beslag, deeg bak met aarde - terrarium bak met deksel - doos bakmiddel – beslag, deeg, gist bak of cel – bajesgevang, petoet bak of mop - grap bak om te wassen - tobbe bak om vis te bewaren = beun, kaar bak onder waterkraan - gootsteen bakoven – bakplaats, bakruimte bakplaats = oven bakschuit = ponton baksel = banket, beschuit, cake, gebakje, koek, oliebol, taart, wafel baksel van beslag en olie - oliebol baksel van deeg - brood baksjisji (Turks) = fooi, geldgeschenk bakslagerij - vechtpartij bakslede- koets baksteen = brik, kareel, klinker, mop, tichelsteen bakn van papier - doos bakvis – grietje, hittepetit, nest, tiener bak voor de afwas - teil bak voor reptielen - terrarium bakvorm – blik, ketel bakwaarde = bakaard bal = danspartij, knikker, prop, bal - boos, driftig balans = eindrekening, evenwicht, hefboom, weeghefboom, weegschaal, wip balans van een ophaalbrug - wip balatum - viltzeil bal bij het doel - voorzet baldadig = brooddronken, brutaal, onbeleefd, roekeloos, wild, uitgelaten baldadige jongen - belhamel, deugniet, nozem, rakker, rekel, vlegel baldakijn = choepa, draaghemel, overkapping, overspanning, troonhemel balderen - baltsen, bulderen, razan, tieren Balearen, een der = Cabrera, Formentera, Ibiza, Malloca, Minorca, Pityusen Balearen, monument op de - navetas, talayoten balein = walvisbaard balen – kotsen, walgen balenger - baliekluiver baleniet = kunstbalein balg = bast, buik, huid, maag, scalp, vel balgentreder - orgeltrapper Bali, berg op - Tabanan Bali, vulkaan op - Batur balie = advocatenstand, bak, balustrade, bar, hekwerk, kuip, leuning, mandteil, tob, tobbe, receptie, rechtbank, toonbank baliekluiver = balenger, leegloper, nietsnut, niksnut, sjap Balinees heiligdom - meru, paru Balinees rund - banteng Balinees weefsel - ikat baljaren = ravotten, schreeuwen, stoeien, tieren baljurk - avondjapon baljuw = drossaard, drost, landdrost, landrechter, meier, schout balk = badding, bint, draag, faas, gording, keper, kesp, korbeel, paal, schoor, slof, spant, stijl, stut balk (herald) = faas balk van een hooiberg = laan balk van een kozijn = dorpel Balkan, berg op de - Botev Balkanstaat = Albanië, Bulgarije, Griekenland, Hongarije, Joegoslavië, Kroatië, Roemenië, Servie balken – iaen, roepen balken, waarop men de zolderbalken legt - rooster balkenbrij - kwet balkhaak - duivelsklauw balk in dak - spant balk in dakstoel - hanebalk balklep = kogelklep balk of bint - keper balkon – balustrade, loggia, platform, uitbouw, uitstek, veranda balk tegen sluisdeur - tempel balk van een hooiberg - laan balkwerk = gebint(e) ballade - danslied, romance, romantisch gedicht balladevorm - piedi, ripresa ballast - lading, verzwaring, vracht ballaster = bats, schop balleganter - herrieschopper, zwetser Balleny-eilenden, een der - Buckle, Sturge, Young balleeina - danseres ballet = dans , toneeldans, zie choreografie balletdanser = ballerino balletdanseres = ballerina balletje drek van een geit - keutel balletje meel - knoedel balletje papier = prop, prul balletsprong - cabriole balletrokje - tutu ballettenontwerp(st)er - choreograaf balling - galoet, golah, paria, uitgestotene, uitgeworpene, verbannene, verstotene ballingschap = exil, exilium ballon - luchtbol ballonbouwer - Blanchard, Mongolfier ballonvaart - luchtreis ballorig = gemelijk, ontevreden, onwillig, recalcitrant, weerbarstig, weerspannig balloteren - stemmen ballpoint - balpen, kogelpen ballroom - danszaal balorig – dwars, kittelorig, onwillig, wrevelig bal papier - prop balpartij – danspartij balpen - kogelpen balschoen = dansschoen balsem = crème, nardus, olie, pasta, smeersel, zalf balsemen – smeren, zalven balsem tegen reumatiek = opodeldoc(h) balsemiek - welriekend balsemkruid - watermunt bal van garen = kluwen balspel = badminton, balspel, bandy, base-ball, basketbal, beugelen, biljarten, boccia, bowling, cricket, croquet, golf, grensbal, handbal, hockey, honkbal, kaatsen, kastie, kegelen, kolf, korfbal, lawntennis, microkorfbal, minigolf, muurbal, pelote, pluimbal,polo, pushbal, rugby, slagbal, slingerbal, soccer, softbal, squash, tafeltennis, tafelvoetbal, tennis, veldbal, voetbal, volleybal, waterpolo, zaalhandbal, zaalvoetbal balspel, term uit het - ace, set balspel beoefenen - kegelen balspel met bal en pluim - badminton ba lspel met bereden spelers - polo ba lspel met met keu - biljarten ba lspel met racket - tennis ba lspel met stick - hockey balspel op het ijs = curling balspel op veld - voetbal balsturig = grillig, halsstarrig, koppig, rebels, ongezeglijk, eigenzinnig, weerspannig Baltisch land - Estland, Koerland, Letland, Litouwen, Lijfland Baltisch volk - Letten, Litouwers, Pruisen Baltische taal - Lets, Litouws, Oostptuisisch Baltische zee - Oostzee Baltsen - balderen baluster = stijl balustrade = afzetting, balie, heining, hek, hekwerk, leuning, reling balvanger = bilmoquet bal van opgewonden garen - kluwen balzaal = dancing, redoute balzak - scrotum bamboche = marionet bambocheren - pierewaaien bambocheur - nietsnut, pierewaaier bamboe - palmriet bamboebeer = panda bamboe visnet = ( Ind. ) sero ban = afkondiging, anathema, bekoring, betovering, bezwering, exil, interdict, straf, uitsluitingvloek ban = podesta, satraap, stadhouder, landvoogd ban, gebied onder een - banaat, mark banaal = afgezaagd, alledaags, goedkoop, gewoon, onbeduidend, ordinair, plat, platvloers, triviaal, vulgair banaan = bacove, pisang banaan achtige plant = Abaco bananeneter - toerako bananenvlieg - drosophilla band – belegsel, binding, ceintuur, dansorkest, galon, gordel, hoepel, kluister, koord, kordon, ligament, lint, muziekkorps, relatie, riem, ring, samenhand, sjerp, snoer, strook, tape, verbinding, verbintenis, zwachtel Banda-eilanden, hoofdstad der - Bandaneira bandafdruk - spoor bandage - verband, windsel, zwachtel banddeel - ventiel bandelier – draagband, schouderband, wapenriem bandeloos = onbeteugeld, ongeremd, onbeteugeld, ongetemperd, onordelijk, schouw, teugelloos, tomeloos, verwilderd, vrijgevochten, wild bandelotte - oorhanger bandenstelsel van leer – halster banderol – lansvaantje, spreukband banden van een nieuw loopvlak voorzien - coveren bandiet = boef, dief, fielt, gangster, misdadiger, rover, schurk, schavuit, struikrover bandietenwezen = banditisme bandje - orkestje bandje om een sigaar - banderol band om het middel - gordelriem band om te plakken - tape band om tonnen - hoepel bandopnameapparaat = bandrecorder,dictafoon, taperecorder, bandrecorder - tapedeck band ter versiering - sjerp band van stof - lint banen = effenen, stroken, tippelen, slenteren bang = angstig, angstvallig, beangst, bedeesd, beducht, beklemd, benard, benauwd, benard, benepen, bevreesd, bezorgd, bleu, blo(de), blohartig, huiverig, kopschuw, laf, lafhartig, ongerust, pages, schichtig, schrikachtig, schuchtig, schuw, timide, vervaard bang voor vreemden - eenkennig, verlegen bang worden = versagen Bangai-eilander, een der - Banggai, Bangkulu, Labobo, Peleng bangelijk – angstig, angstvalligbevreesd, bioharig, blo, blode, lafhartig, schrikachtig bangerd – bangerik, bloodaard, lafaard bangerik – lafaard, lafbek bangheid = angst, bevreesdheid, lafheid, schroom, vrees, bang maken - dreigen bang mens – bangerd, lafaard bang voor vreemden = eenkennig, schuw, verlegen Bangladesh, bevolkingsgroep in - Bihari´s Bangladesh, hoofdstad van - Dacca Bangladesh, provincie van - Choelna, Dacca, Rajsjahi Bangladesh, stad in - Barisal, Silhat bang zijn - vrezen baniaanboom = waringin banier = driekleur, dundoek, gonfalon, vaan(del), vlag-standaard, wimpel banieren en vlaggen, kennis van - banistiek banjaar - baaierd banjer - druktemaker banjeren - zwerven bank – geldinstelling, rif bankbeambte = loper banken buiten het Texelse zeegat - Haaksgronden bankbiljet – banknoot, flap, geeltje, groentje, joetje, lap, meier, papiergeld, riks, rug, tientje, vijfje bankbiljetten = bankpapier, papiergeld bankbiljet van honderd gulden - snip bankbiljet van tien gulden - joetje bankdebacle = krach bankemployé = kassier bankerd - bastaard banket – baksel, gastmaal, feestmaaal, gebak, koek, taart banketbakker - Confiseur, confiturier, patissier banketbakkers artikel - gebak banketbakkers ijs - roomijs banketbakkers winkel - confiserie banketbakkerij = patisserie banketletter - boterletter bankgeld – banco bankhouder - bankier bankier = bankhouder, financier, geldhandelaar, geldschieter, leenheer, bank in Nederland = ABN, AMRO, HBU, Heldring, Mees MBZ, NOB, Labouchére, Patijn, Pierson, Rabobank, Ribank, Slavenburg, Staalbank, Strausbank, Vermeer bankje – schemel, taboeret bankkluis - safe bankloper - bediende banknoot = bankbiljet bankovervaller – bandiet, misdadiger, bankroet = failliet, blut, over de kop bankschroef – klem Banks-eilanden, een der - Gaua bankterm - banco, credit, debet, rente, saldo bank van lening - lommerd, pand(jes)huis bankwerker – draaier, frezer, koperslager, kotteraar, banneling - balling bannen – bezweren, uitwijzen, verjagen banst = tondel Bantoeneger - kaffer Bantoetaal - Bemba, Cewa, Ganda, Kamba, Kikoejoe Lozi, Ndebele, Nyanja, Ruanda, Shona, Sotho, Swahili Tswana, Xhosa, Zoeloe Bantoevolk - Akwa, Amba, Ambo, Amoe, Bemba, Bena, Boenda, Bondei, Dwala, Emboe, Fan, Fang, Fipa, Ganda, Gisoe, Gogo, Gwere, Ha, Haja, Hehe, Herero, Himba, Hoetoe, Jaka, Jao, Ua, Kamba, Karanga, Kongo, Jasa, Kigu, Kikoejoe, Konjo, Lamba, Limba, Loeba, Loenda, Lozi, Lwena, Makoealomwe, Makonde, Malawi, Mbere, Mboendoe, Mboko, Meroe, Namba, Ndebele, Ngala, Ngangela, Ngoni, Njamkore, Njamwezi, Njawanda, Njika, Njoekoesa, Njoro, Nyanja, Okavango, Sjambala, Orambo, Pamue, Pokomo, Roendi, Ruanda, Saga, Toemboeka Tora, Sjangana, Sjewa, Sjokwe, Soekoema, Songo, Sotho, Swazi, Taita, Tanga, Tchaga, Terta, Tonga, Tsonga, Tswana Venda, Xhosa, Xosa, Zinza, Zoeloes banvloek = anathema, interdict beobab = apenbroodboom Baptist - doper baptisteterrum = doopkapel bar = akelig, cru, ellendig, eng, erg, ernstig, geducht, (on)guur, honds, lam, naar, onguur, tapperij, vreeslijk, vreselijk bar – bodega, buffet, café, bodega, disco, drankhuis, dranklokaal, nachtclub, tapkast barak = hok, keet, loods, noodgebouw, schuur, tent, veldhospitaal barang - bagage barathandel = ruilhandel barbaar – kanibaal, monster, onbeschaafdeonmens, vandaal, vernieler, wilde, woesteling, wreedaard barbaars – cru, medodenloos, onbarmhartig, onbeschaafd, onmenselijk, ruw, smakeloos, wild, woest, wreed Barbados, hoofdstad van - Bridgetown barbeel - barm, berf barbier = coiffeur, figaro, friseur, haarsnijder, herenkapper, kapper, scheerbaas, scheerder barbieren = scheren barboks - scherts barbot = riviergrondel, smeerling barcarolle = gondellied barchent = barachaan, barka(a)n, bombazijn, bard = dichter, minnezanger, minstreel, rapsode, troubadour, zanger, volksdichter, volkszanger bareel – slagboom, spoorboom, tolhek barema - loonschaal baren – bevallen, teweegbrengen, veroorzaker, voortbrengen bar en boos - akelig baret = alpino, bonnet, muts, soldatenmuts, zeskant barg - hooiberg barge = snik, trekschuit bargoens = argot, cant, dieventaal, geheimtaal, jargon, koeterwaals, slang bargoens voor honderd gulden = meier bargoens voor rijksdaalder = knaak bargoens voor tien gulden = joetje bargoens voor vijf en twintig gulden = geeltje bariet = zwaarspaat baring - bevalling, partus Barium = Ba bariummanganaat - barietgroen bariumsulfaat - bariet bark - driemaster barkas – motorboot, sloep barkeeper – barman, buffethouder Barlow, ziekte van - zuigelingenscheurbuik barm - baardvis, barbeel barmen - branden barmhartig = genadig, goedertieren, lankmoedig, meedogend, menslievend, mild barmhartigheid = genade, mededogen Barmsijsje = paapje, steenbarm barnsteen = amber,electron, hars barnsteenolie - succinol bar of buffet – tapkast bar of cafe - kroeg barok = bizar, grillig, grotesk, onregelmatig, overladen, zonderling barometer = aneroïde, weerglas barometer zonder kwik = aneroide baron – burchtheer, edelman, kasteelheer, vrijheer barones - edelvrouw barrage = herkansing, spervuur, stuwdam, versperring barreel = slagboom, spoorboom, tolhek barrel = afval, bende, doordraaier, dronkaard, fust, ploert, rommel, rotzooi, uitschot barrevoetbroeder = franciscaan barrevoets – blootsvoets, ongeschoeid barricade – barrière, hek, slagboom, versperring barrière – barricade, hek, slagboom, obstakel, tolboom, versperring barrière stad = Ath bars – bruusk, nors, onvriendelijk, ruw, streng, stuurs, terugstotend bars en bits - stug barse portier = cerberus barst = bres, breuk, fractuur, gaping, keen, kloof, knak, knik, ruptuur, scheur, spleet barsten – bezwijken, breken, scheuren, splijten, springen, uiteenspatten barsten in de huid - kloven barstoel - kruk barst of kier - spleet barysfeer = aardkern bascule = brugbalans bas - kardoes basaal - beneden basaalcellencarcinoom - bassalioom bascule - balans, weegschaal base = alkali, loog baseball - honkbal Basedow, ziekte van - Hypertyreoïde, thyreotoxicose basement – fundering, sokkel, voetstuk baseren = funderen, gronden, grondvesten, stammen, steunen Basilan, hoofdstad van - Isabela basilicum - balsemkruid, koningskruid basiliek = kerk, dom. kathedraal basinstrument – basbazuin, contrabas basis = beginsel, fundament, fundering, grondslag, grondvest, brondvlak, ondergrond, onderkant, vloer, voetstuk basis voor pensioen - pensioengrondslag basisch - alkalisch basislid bij insekt - scapus basketbalterm - pivot Baskische dans - fandango Baskische hoofdstad - Guernica Baskische provincie - Alava, Guipuzkoa, Viscaya Baskisch spel = pelote Baskische trommel = pandero basofyle leukocyt - basocyt Baskische wetten - fueros basklok = bourdon bassnaar - bourdon bassaangans - Jan van Gent bassen – blaffen, snauwen bassin = bekken, zwembad, meer, kom, waterbekken bassin voor vissen – aquarium, vijver bassist - basspeler bassnaar = bourdon basson = fagot bast = balg, bolster, boomschors, buitenlaag, korst, lichaam, lijf, pel, pens, romp, schil, schors, vel basta = afgedaan, afgelopen, einde, fini, beeindigd, genoeg, uit bastaard = hybride. bastaarddier = muildier, muilezel bastaardering - hybridisatie bastaardmuur - guichelheil bastaardspin - hooiwagen bastaardsterkte - heterosis bastaarduitgang = age, aat, elen, eren, ier, ment, teit bastaardvloek = jakkes, jandorie, jesses, nondeju, parbleu, sakkerloot, sakkerment, verdorie bastion = bolwerk, citadel, fort, lunet, rastel, schans, sterkte, vesting bastuba = bombardon bast van een boom - schors basviool = knieviool, violoncel bat = racket, slaghout Bataaf = Germaan bataljonsvlag - banier, vaandel Batanes, een der - Batan, Itabayat Batanes, hoofdstad van - Basco bate = nut, rente, voordeel bateleur - buitelarend bate van interest - rentewinst baten – activa, helpen, nutten, opbrengst baten van boedel – activa, rentewinst bathymetriche lijn - dieptelijn batig – lonend, nuttigvoordelig batig saldo – opbrengst, winst batig slot - boni, saldo batist = cambric, lijnwaad batnet - kruisnet, totebel bâton (fr) – chocoladestaafje, dirigeerstok, batraaf - rakker, rekel bats – ballaster, hoogmoedig, overmoedig, panschop, schep, schop, spa, trots batterij = accu, geschutsschans bauwen - galmen bavaria = Beieren bavet – slab, slabbetje baviaan = amubis, hondskopaap, kuifmakaak, mandril, mantelaap, mensaap, papio Bavo, feestdag van St. - Bamis bazaangans - Jan van Gent bazaar = bazar, fancyfair, magazijn, marktplein, winkel, shop, verkoping, warenhuis bazaltsoort - basaniet bazaltsteenslag = split bazalaar - revelaar bazel – kletspraat, larie, onzin bazelen = beuzelen, dazen, fantaseren, kletsen, leuteren, meieren, raaskallen, revelen, wauwelen, zwammen bazig – boosaardig, pinnig bazige vrouw – haai, haaibaai, helleveeg, ka, kenau bazin = meesteres bazuin = hoorn, schuiftrompet, trompet, trombone, tuba, beaarden - begraven beaarding - begrafenis beaat - verheerlijkt beademen - reanimeren beambte = employé, functionaris, klerk beamen – bevestigen, goedkeuren, instemmen beangst = angstig, angstvallig, bang, benauwd, bevreesd, schuw, vreesachtig beangstigend - benauwend beantwoorden - voldoen beantwoorden met tegenbewijzen = weerleggen beantwoording = responsie bearbeiden - bewerken beast - bestoven beatificatie = zaligverklaring beau - fat beauty = beauté, schoonheid beboeten – bekeuren, straffen bebording = dakbeschot, beplanking bebouwd – gecultiveerd, ontgonnen bebouwd deel van een dorp = kom bebouwd oppervlak = areaal bebouwen – betelen, exploiteren, ontginnen bebouwing der grond - cultuur bebouwingsleer = planologie becijferen = berekenen, calculeren, nagaan, uitrekenen, voorrekenen bed = bedstede, brits, kazemat, kooi, kribbe, ledikant, leger(stede), lits-jumeaux, perk, rustplaats, slaapplaats, sponde, tuinvak bed in trein = couchette bed in een rivier = kil bedaagd = oud, bejaard, weloverdacht bedaagde dame = matrone bedaard – adagio, beheerst, bezadigd, bezonken, bezonnen, flegmatiek, geduldig, gematigd, gerust, gezapig, goedmoeds, ingetogen, kalm, koel, koeolbloedig, lakoniek, onbewogen, overwogen, rustig, stagig, stil, vredig, weloverwogen, zacht, zoetjes bedaardheid – gemak, kalmte bedacht – opzettelijk, overwogen, verzonnen, voorbereid bedacht zijn = voorbereid bedachtzaam = behoedzaam, bezonnen, kalm, omzichtig, rustig, voorzichtig, weloverwogen bedaking = dak, dakwerk bedanken – afslaan, afzeggen, dankzeggen, ontslaan, ontslag, opzeggen, weigering bedanking = ontslag, weigering bedankt = merci bedaren – afnemen, apaiseren, kalmeren, luwen, ontspannen, stelpen, stillen, sussen, temperen, terechtkomen bedbehangsel = draperie bed bloemen - tuinperk beddengoed = deken, laken, onderdeken,sloop sprei, beddengoed afnemen - afhalen beddek – deken, sprei beddenpan - bedwarmer, ondersteek beddenwarmer – echtgenoot(e), kruik, beddenzak – bulster, matras, onderbed bedding - bed, bodem, bodemlaag, zaat, zelling bede = gebed, verzoek, vraag bedeelde - arme, behoeftige bedeesd = angstvallig, beangst, bedremmeld, bedrukt, beschroomd, bleu, blo, eenkennig, schroomvallig, schuchter, sip, schuw, timide, verlegen bedeesdheid = schroom bedegar - hondsrozenspons bedehuis = dom, godshuis, kapel, kerk, moskee, synagoge, tempel bedekken – aanstrijken, bekleden, beleggen, beschermen, lamineren, overdekken, verdoezelen, verbloemen, vervloeren bedekking = dak,dek, deken, kap, kleed bedekking van een gebouw = dak, kap, leidak, riet bedekking van een luikopening = merkel, scheerstok bedekking van een vogel = pluimage, veren bedeklokje = angelus bedekt = bewolkt, clandestien, gemaskerd, heimelijk, ironisch, steels, stiekem, tersluiks, verbloemd, vérborgen, verholen, verstolen, bedekt bloeiend = cryptogaam bedekt zadigen - angiospermen, cryptogamen bedekte aanduiding = toespeling bedekte aantijging - insinuatie bedekte mededeling - wenk bedekte scherts - spot bedekte spot = ironie bedekte toespeling = insinuatie bedekt met stof - stoffig bedelaar - bietser, dakloze, dalver, kalis, landloper, profiteur, schooier, topper bedelaar in Napels = lazzarone bedelarij - gebedel bedelbeurs - francy-fair bedelen – bidden, bietsen, dalven, klaplopen, manzen, schooien, toppen, vragen bedelgebied van monniken = termijn bedeling - armenzorg bedelkruid - bosrank bedelmonnik = derwisj, dominicaan, fakir, franciscaan, kapucijn, karmeliet, serviet bedelmonniken, orde van - Servieten bedelorde - dominicanen, franciscanen, hiëronymianen, jezuïeten, karmelieten, miniemen, servieten, teutoniërs bedeltje - charivari bedelven = bedekken, ondergooien, overstelpen bedelvrouw = bedelares bedenk - overweeg bedenkelijk = erg, gevaarlijk, lastig, moeilijk, onzeker, precair, schromelijk, zorgelijk bedenken – beramen, fantaseren, smeden, ontwerpen, uitbroeden, uitdenken, uitpeinzen, uitvinden, verzinnen bedenker – fantast, ontwerper bedenking – aanmerking, bezwaar, maar, opwerping, overdenking, overweging, reflectie, tegenwerping bedenksel = fantasie, idee, verzinsel, vondst bedeplaats – kapel, kerk bederf = achteruitgang, kwaal, ondergang, ontaarding, ontbinding, rotting, sepsis, verderf, verrotting, verval bederf in graan – leng, molm bederf tegengaan = conserveren,verduurzamen bederfwerend = antiseptisch,ontsmet bederfwerend apparaat - diepvriezer, ijskast, vrieskast bederfwerend middel = alcohol, creosoot, koelkast, ijskast, vriezer, zout bederfwerende vloeistof = carbolineum bederfwerende verfstof = carbolineum, taan bederven – beschadigenondermijnen, ontbinden, rotten, ruïneren, slopen, stagneren, verbruien, verderven, vergaan, verknallen, verknoeien, verpesten, verprutsen, verrotten, verstoren, verwennen bedervend = adellijk bedestond = bidstond, biduur bedevaart = pelgrimage bedevaart naar Mekka - hadj bedevaartganger = pelgrim bedevaartplaats -pelgrimsoord bedevaartplaats = Banneux, Beauraing, Benares, Bethlehem, Brielle, Brugge, Chartres, Dokkum, Fatima, Halle, Jeruzalem, Kevelaar, Lisieux, Lourdes, Mariazell, Medina, Mekka, Nazareth, Rome, Santiago bedevaart aan de Niers - Kevelaar bedevaart van muzelman = hadj bedgenoot – bijslaapje, partner, bedfles - urinaal bedienaar des woord = dominee, predikant, priester bedienaar van maxhines - machinist bediend - stervend bediende – bankloper, bode, butler, dienaar, employé, groom, hulp, klerk, knecht, lakei, ober, oppas, page, pedel, valet bediende = (Eng.) groom bediende - (Ind.) oppas bediende aan het hof = nestellakei bediende in café – kelner, ober bediende in wijnkelder – bottelier bedienen – gerieven, helpen, serveren bediening = ambt, betrekking, dienst, service bedieningsgeld - baksjisj, fooi, tip bedieningsknop – druktoets, schakelaar bedijen - uitzetten bedijken – inpolderen bedijkt land - polder bedilgeest - albedil, bedilal, bediller bedillen - bekritiseren, vitten bediller = vitter, bemoeial bedilzucht – betweterij, vitlust bedilzuchtig – laakziek, vitterij beding = conditié, convenant, overeenkomst, voorbehoud, voorwaarde bedingen – afdingen, afspreken, bepalen, conditioneren, eisen, verwerven bedisselen = beredderen, gladmaken, regelen bedissen - opduikelen, stelen, verdienen bedjasje - slaapjak bedkleding – babydoll, pon, hansop, nachthemd, nachtpon, pyama bedkleed – sprei bedkussen = peluw bedlinnen – laken, sloop bedoeken - doubleren bedoeld - bemeend bedoelen – beogen, menen , voorhebben, willen bedoeling = doel, intentie, oogmerk, opzet, strekking, tendens bedoening = drukte, gedoe, omslag bedoïnenstam - Anaze, Aneze bedomen - beslaan, bewasemen bedompt = benauwd, dompig, duf, muf, onfris, vuns bedomptheid - mufheid bedonderd - beroerd, lam, verbaasd bedonderen - bedriegen,misleiden bedorven = adellijk, beurs, corrupt, goor, ontaard, oneetbaar, pervers, rottig, slecht, vaats, verbruid, vergald, (ver)rot, vertroeteld, vervallen, verwend, vuil, wrak bedot - verschalkt bedotten – aannaaien, beetnemen, bedriegen, beduvelen, foppen, misleiden, neppen, verlakken,vernachelen, verraden, verschalken bedotting = delusie bedovertrek – hoes, tijk bedpo - ondersteek bedrag = beloop, (geld)som, inzet, kwantiteit, som(ma), summa, tantum, tarief bedrag aan geld - geldsom bedrag dat een perceel aan huur kan opbrengen = huurwaarde bedrag der belasting = aanslag bedrag van aankoop - prijs bedrag waarmee de koopprijs verhoogd wordt = opgeld bedragen - belopen bedreigen – aanblaffen, belagen,intimideren, molesteren bedreigend - grimmig bedreiger - aanvaller, belager bedreiging – gevaar, onheil bedreiging tegen het leven - levensgevaar bedremmeld – angstvallig, bedeesd, beduusd, beschroomd, beteuterd, bleu, eenkennig, onthutsts, chroomvallig, schuchter, sip, timide, verlegen bedreven – afgericht, behendig, bekwaam, capabel, deskundig, doorkneed, ervaren, geoefend, geroutineerd, gezwind, handig, klaar, knap, kundig, kunstig, vaardig, vakbekwaam, vakkundig, waardig, vlug bedreven musicus = virtuoos bedrevenheid = ervaring, handigheid, kundigheid, routine, techniek, vaardigheid, vakmanschap bedreven raken - leren bedreven zijn – kennen bedriegen – aannaaien, afzetten, bedotten, beliegen, beduvelen, bezwendelen, foppen, frauderen, kuipen, kullen, misleiden, neppen, oplichten, seibelen, smokkelen, zwendelen bedrieger – afzetter, bedotter, dief, flessentrekker, fraudeur, guit, knoeier, kwakzalver, leperd, linkerd, leugenaar, misleider, oplichter, paloeter, schurk, sjacheraar, snees, oplichter, valsaard, zwendelaar bedriegerij - bedrog, fopperij, fraude, leugen, misleiding, nep, zwendel bedrieglijk – arglistig, frauduleus, illusoir, doleus, corrupt, gemeen, geslepen, leugenachtig, listig, loos, los, misleidend, ogenschijnlijk, oneerlijk, pseudo, slinks, vals bedrieglijk beeld = drogbeeld, schijn bedrieglijk slim - leep bedrieglijk voorkomen = schijn bedrieglijke namaak = pastiche bedrieglijke redenering = drogreden, sofisme bedrieglijke samenheuling - conclusie bedrijf (toneel) = actie, taf(e)reel bedrijf (Grieks drama) = climax, expositie, intrige, kathersis, peripetie bedrijf = akte, ambacht, bank, beroep, boerderij, compagnie, daad, fa., fabriek, firma, fokkerij, garage, gedoe, handeling, handelszaak, handwerk, kwekerij, N.V., nering, onderneming, restaurant, stiel, supermarkt, toko, toneelwerk, vennootschap, werkzaamheid, zaak bedrijfsconcentratie – fusie, trust bedrijfsdrukte - bezettingsgraad bedrijfshuishoudkunde = economie bedrijfsleer = technologie bedrijfsleider = directeur, gerant, manager bedrijfsleiding - management bedrijfspand - zakenpand bedrijfsrestaurant - kantine bedrijfsruimte – fabriek, smederij bedrijfsstuk - akte bedrijfstak – bouwsector, horeka, industrie, landbouw, scheepsbouw, tuinbouw, veeteelt, visserij, wegenbouw bedrijfster = daderes bedrijfsvorm – bv, cv, nv bedrijven – begaan, doen, plegen, uitoefenen, uitrichten, uitwerken, verrichten bedrijvend - actief bedrijvende vorm = actief, activum bedrijver = dader, pleger, schuldige bedrijver van sluikhandel = smokkelaar bedrijvig = actief, arbeidzaam, bezig, druk, ijverig, levendig, nijver, onledig, werkzaam bedrijvigheid = activiteit, afleiding, bezigheid, drukte, ijver, nijverheid, vertier bedreivig vrouwtje - hittepetit bedrillen = beschikken, besturen, ringeloren bedroefd – akelig, bedrukt, droef, droevig, drol, naargeestig, neerslachtig, rouwig, treurig, triest, troosteloos, verdrietig bedroefdheld = droefenis verdriet bedroefd zijn - treuren bedroeven = verdrieten bedroevend = armzalig, deerlijk, ergerlijk, hartverscheurend, jammerlijk, navrant, slecht, teléurstellend, treurig, triest, verdrietig bedrog – afzetterij, arglist, bedriegerij, farce, fopperij, fraude, geknoei, humbug, knoeiboel, knoeierij, kuiperij, laag, leugen, malversatie, misleiding, nep, oneerlijkheid, onwaarheid, oplichterij, oplichting, part, seibel, streek, strik, teleurstelling, zwendel bedrogen - misleid bedrogene = dupe bedrogen man - cocu, hoorndrager bedrog in administratie - fraude bedrog of nep - zwendel bedruipen - arroseren, bedroppelen bedrog plegen = bedriegen, beduvelen, knoeien, liegen, malverseren, neppen, oplichten, verduisteren, zwendelen bedrukt = bedroefd, beklemd, bekommerd, benard, benauwd, bezorgd, droef, gedeprimeerd, gedrukt, miezerig, moedeloos, neerslachtig, sip, somber, stil, terneergeslagen, treurig, triest, zwaarmoedig bedrukt en niet gevouwen = plano bedrukt katoen - indienne, sits bedruktheid - terneergeslagen bedrukte stof = imprimé bedrust - slaap bedste(d)e – alkoof, ledikant, sponde bedstro - asperula beducht = angstig, bang, vervaard beducht zijn = vrezen beduiden - aanwijzen, betekenen, tonen beduidend = aanmerkelijk, aanzienlijk, belangrijk, erg, hevig, zeer beduimeld = slordig, smerig, smoezelig, vies, vuil beduimeling - vlek beduusd – bedremmeld, beteuterd, verlegen, verslagen beduveld - flauw, gek, mal beduvelen – aannaaien, bedotten, bedriegen bed van een rivier - kil bed voor bloemen - bloemperk bed vulling = dons, kapok, schuimrubber, stro, veren, zeegras bedwang = beheersing, gezag, macht, onderwerping, overwicht bedwants - wandluis, weegluis bedwarmer - kruik bedwelmd - beneveld, beteuterd, onmachtig, verdoofd, versuft bedwelmen – benevelen, verdoven bedwelmend middel = alcohol, atropine, cocaïne, drug, ether, hasjiesj, heroïne, LSD, marihuana, mescaline, morfine, opium, soma, tabak bedwelmende drank – alcohol, oemis, mede, mee bedwelming = beneveling, flauwte, narcose, roes, trance, zwijmel bedwingen – beheersen, beteugelen, intomen, temmen, tomen, inbinden, innemen, intomen, onderdrukken, ophalen, regeren bedwinger – onderdrukker, overwinnaar bedwonden - getemd bedzweer - decubitus beëdigd - gezworen beëdigd tussenhandelaar = makelaar beëdigde gerechtelijke verklaring = affidavit beefachtig – beverig, rillerig beefesp - ratelpopulier beeftea - vleesbouillon beeftoon = tremolo beëindigd – afgerond, afgesloten, afhouden, afnokken, volbracht beëindigen = afmaken, afschaffen, besluiten, inhouden, intomen, opheffen, ophouden, stoppen, uitscheiden, volbrengen,voltooien beek – grift, kreek, laak, spreng , stroom, vliet, water, wetering beekforel - schotzalm beek in Limburg = Geleen, Geul, Gulp, Niers Roer, beekje = kreek, riviertje, spreng, stroom, vliet beek- en vijvernimfen - hyaden beeld – afgietsel, afschijnsel, beeltenis, begrip, buste, gelijkenis, ikoon, illusie, imago, kolos, konterfeitsel, nabootsing, portret, projectiesculptuur, torso, troop, voorstelling, weergave beeld als schoorzuil - kariatide beeldbeschrijving = iconografie beeldbuis - tv, teevee, televisie beeldend = plastisch beeldend kunstenaar = beeldhouwer, etser, schilder, tekenaar beeldendienst - idolatrie bee1denstormer = iconoclast beelddoek - scherm beeldenstormers - iconoclasten beeldenstrijd - iconoclasme beelderig - mooi, prachtigsnoeperig, snoezig beeldglas - spiegel beeldhouwer - sculpteur beeldhouwers - 3 Arp, Wijk, Zijl 4 Beki, Boos, Eyek, Gaul, Krop, Rude, Saly, Veen, Zürn 5 Begas, Bolle, Cione ,Degas, Dietz, Egell, Ernst, Esser, Grard, Husly, Juste, Kolbe, Manzu, Minne, Moore, Musea, Pajou, Pilon, Porta, Puget, Rodin, Rosso, Stoss, Vinei, Vulea, Witte 6 Bandel, Boyens, Calder, Canova, Chabot, Derain, Dongen, Donner, Dubois, Dughet, Floris, Gillet, Goujon, Haller, Hodler, Houdon, Keyze,r Leplaie, Leyden, Lisböa, Marcks, Marini, Mataré, Miller, Obrist, Omodeo, Pisano, Puvrez, Robbia ,Sluter, Straub, Syrin, Wagner, Zauner, 7 Alessii, Aigardi, Bartach, Barrias, Belling, Bronner, Cellini, Chagall, Chaudet, Coustau, Damier, Delvaux, EI Greco, Filaret, Flaxman, Gauguin, Gerhard, Günther, Jespers, Lardera, Lehmann, Lemoyne, Madema, Maitani, Meunier, Orcagna, Phidias, Picasso, Quercia, Reichel, Richier, Schadow, Schubin, Stappen, Trippel, Vischer, Zandkine, 8 Ammanati, Antelami, Boccione, Boulogne, Brancuse, Carstens, Cosmaten, Coyzevox, Desnoyer, Dubroecq, Falconet, Ghiberti, Girardon, Gonzales, Kirchner, Kollwitz, Lambeaux, Lipchitz, Longhena, Lysippus, Michetti, Minguzzi, Montanés, Ollivier, Permoser, Schröder, Tassaert, Tuaillon, Verhuist, Wezelaar 9 Beauneven, Bourdelle, Corbusier, Dannecker, Dieussart, Donatello, Faydherbe, Géricault, Lamoureux, Lehmbruck, Leochares, Malevitsj, Multscher, Pasiteles, Quellinus, Raedecker, Rietschel, Sansovino, Schilling, Verhaghen 10 Andriessen, Antanianus, Appollonus, Archipenko, Bandinelli, Bartholomé, Blumenthal, Bouchardon, Feichtmayr, Giacometti, Hildebrand, Keldermans, Leinbergen, Michelozzo, Modigliani, Pollaiuoli, Prandtauer, Praxiteles, Settignano, Verrocchio, Wenckebach 11 Münstermann, Polykleitos, Schwantaler, horwaldsen, Troebetzkoi 12 Brunelleschi, Churriguerra, Michelangelo, Sonnenschein, Verschaffeit 13 Duchamp,Villon, Mendes da Costa, Messerschmidt, Mino da Fiesole 15 Riemenschneider beeldhouwkunst - sculptuur beeldhouwster – buste, monument, relief, sculptuur, beeldhouwwerk - sculptuur bee1dhouwwerk = borstbeeld, buste, monument, reliëf, sculptuur, standbeeld, statue beeldig – aanminnig, allerliefst, mooi, prachtig, schattig, snoeperig, snoezig, verrukkelijk beeld in was = wasfiguur beeldje - pronkjestatuette beeldje op een grafmonument - gisant beeldje van terracotta - tanagra beeldmerk – logo, vignet beeldomroep - t.v., televisie beeldpaar - koppel beeldpuzzel - rebus beeldraadsel - rebus beeldregistratie - opname beeldroman - strip beeldscherm - monitor beeldschoon - ideaal, schitterend beeldschoon meisje = Galatea, nimf beeldschrift = spijkerschrift, hiëroglief, rune beeldsprakig - figuurlijk, overdrachtelijk beeldsteen - agalmatoliet, pyrofyliet, speksteen beeldstormer - iconoclast beeldstrook - strip beeldtelegrafie - fax beeldtelegram - belinogram beeldvereerders = iconodulen beeldverhaal = comic, stri, tekenverhaal beeld van Andriessen = Bootwerker beeld van drogist = gaper beeld van moeder der smarten = Piëta beeld van Rodin = Donker, Hellepoort beeld van terzijde – profiel, zijaanzicht beeldvormig door een lens = astigmatisme beeld zonder ledematen = tors(o) beeldzijde (munt) = avers beeltenis = afbeelding, afdruk, beeld, effigie, foto, portret, prent, tekening Beëlzebub = opperduivel, satan beemd – dreef, landschap, veld, waterlandweiland beemdgras - poa been = bot, knekel, knok, knook, pikkel, poot, rib, schink, stomp been-atrofie - osteolyse beenbescherming - kous beenbeschrijving - osteologie beenbreek - affodillelie beenbreuk - fractuur been, deel van een = bekken, darmbeen, dijbeen, enkel, heiligbeen, hielbeen, jukbeen, kuitbeen, middenvoetsbeen, neusbeen, schaambeen, scheenbeen, slaapbeen, voetkootjes, voetwortelbeenderen, zitbeen been van het oog in schedel = traanbeen beenderen = botten, gebeente, geraamte, graat, karkas, knoken, ossa, skelet beenderenleer = oxologie beendergestel - gebeente, geraamte, skelet beenderhuisje - knekelhuis beenderinhoud = merg beenderlijm = gelatine beenderolie - beenteer beendervet = merg beendor - (brood)mager beeneter - cariës beenfractuur - breuk beengezwel - osteoma beenhouwer – slager, slachter beenmergontsteking - osteomyelitis beenontsteking - ost(e)itis beenpuntje op een snavel = eitand beenspecie = merg beentje lichten – beetnemen, tackelen beentje op snavel - eitand beentje voor de hond - kluifje been van het gelaat - kaak beenverharding - osteosclerose beenverlenging = stelt beenverweking - osteomalacie beenvis = aal, ansjovis, baars, blei, bliek, bot, brasem, forel, geep, giebel, goudvis, griet, grondel, haring, heilbot, hors, kabeljauw, karper, klimvis, knorhaan, leng, maanvis, makreel, meerval, meun, paling, pieterman, pos, puitaal, sardine, schelvis, schol, snelt, snoek, snoep, spiering, sprot, stokvis, tarbot, tink, tong, tonijn, voorn, wijting, witvis, zalm, zeelt beenvlies = periost beenvliesontsteking - periostitis beenweefselontsteking - ostitis beenwindsel = putter beenwoekering - overbeen, overtroef beer = baribal, bruin, dikzak, grizzly, helarotos, panda, poolbeer, schut, stut, ijsbeer, varken, wasbeer, zwijn beer (zwijn) = barg, var, berg beer - fecaliën, feces beermaki - angwatibo beermarter - bintoeroeng beerput - stapelput beerrupsvlinder - beeruil beersem - kwajongen, vlegel beest – bruut, dier, onmens, vogel , woesteling beestachtig = bestiaal, bruut, dierlijk, gemeen, laag, onmenselijk, woest, wreed beesten – dieren, beestenboel – beesterij, bende, cirsus, herrie, rommel, troep, wanorde beestendrek = gier, mest beestenspel – keet, menagerie beestenstal = jamboel, keet, smeerboel beestenvoer = slobber, spurrie beesterij - beestenboel beestig – dierlijk beestmens – barbaar, beul, bruut beet – gevangen, hap, knauw, tuk beethebben – foppen, neppen beetje – bagatel, iet, iets, ietwat, enig, frutje, grein, ietsje, ietwat, kleinigheid, lutteI, mondjevol, pietsie, piezeltje, schijntje, stukje, tikje, tikkeltje, wat, weinig, zier beetje bijziende = kippig beetje voor beetje – allengs, lieverlede beetnemen = bedotten, bedriegen, belazeren, beseibelen, foppen, liegen, misleiden, neppen, oplichten, vangen, verlakken, vernaggelen beetpakken – aangrijpen, nemen, grijpen, vastgrijpen, vatten beetwortel = biet, kroot, suikerbiet, voederbiet beetwortelmoes - pulp bef – halsdoek, hom, hemdsboord, jabot, kraag befaamd = bekend, beroemd, fameus, legendarisch, vermaard befman - dominee, geestelijke, predikant begaafd = geniaal, knap, talentvol begaafd iemand = , fenomeen, genie begaafd met vernuft = geniaal begaafdheid – aanleg, gave, kennis, talent, vermogen, verstand begaan – bedrijven, betreden, plegen, begaanbaar - toegankelijk begane grond = aarde, bodem, gelijkvloers begaving - beroerte, flauwte, stuipen, toevallen begeerd – gevraagdgewild, willig begeerlijk – aantrekkelijk, verleidelijk, verlokkend begeerlijkheid - concupiscentie begeerte – aandrift, bevlieging, dorst, drang, drift, graagte, honger, lust, meug, neiging, trek, verlangen, wens, wil, zin, zinnigheid, zucht begeestering - bezieling, geestdrift begeestigd – bezield begeleiden = accompagneren, chaperonneren, coachen, convooieren, escorteren, geleiden, konvooieren, opleiden, toezien, vergezellen begeleidend = concomitant begeleider = chaperon, coach, gezel, gids, hulpverlener, mentor, metgezel, satelliet, trawant begeleider bij sport- coach, ploegleider begeleider van olifanten = kornak begeleider van promovendus = paranimf begeleiding = escorte, konvooi, opvang, begeren – aanlokken, chaperon, dorsten, hunkeren, lusten, reikhalzen, smachten, smoren, snakken, talen, verlangen, vlammen, verwachten, wensen, willen begerig = belust, eerzuchtig, graag, gaarne, gretig, grif, gulzig, happig, hebberig, hebzuchtig, hongerig, inhalig, schrokkerig, smachtend, tuk, vinnig begerige ijver – graagte begerigheid – eerzucht, gretigheid, hebzucht, vaardig, verlangen begerig naar eer = eergierig, eerzuchtig, roem begerig naar drank - dorstig begerig naar kennis - weetgierig begerig naar spijs - hongerig begerig zijnde - belust begeven – begaan naar, bezwijken, breken, uitvallen begieren - bemesten begieten = arrogeren, besproeien begiftigde - donataris begiftigen = doteren begiftiger - donateur, gever, schenker, weldoener begijn – begarde, kwezel, lekenzuster begin = aanhef, aanleiding, aanloop, aanpak, aanstalte, aanvang, aanzet, afkomst, alpha, dageraad, ingang, inleiding, nulpunt, oorsprong, opening, start, vertrek begin der Mohammedaanse tijdrekening = hedsjra, hegira, hidzra begin herfst = nazomer begin maken = aanstalten maken begin van de ochtend = dageraad, eos, ochtendgloren begin van organisch wezen = eicel begin van toom = ontstemming begin van voetbalwedstrijd = aftrap beginformule van kerkgebeden = oremus beginletter - initiaal, paraaf beginletters van een naam - monogram beginletters = paraaf beginletterrijm - alliteratie, stafrijm beginletters in een handschrift - initiaal, miniatuur beginlijn - meet beginneling – aankomeling, aanvanger, aspirant, debutant, leerling, nieuweling beginnen = aanbinden, aangaan, aangorden, aanheffen, aanknopen, aanpakken, aanrijden, aansnijden, aanvangen, aanvatten, aanzetten, ingaan, starten beginnen met iets - openen beginner – debutant, nieuweling beginpunt = aanvangspunt, beginstreep, meet, start, startpunt, stelregel beginrijm - alliteratie beginsel = basis, bron, grondregel, grondslag, kern, kiem, oorsprong, principe, stelling, uitgangspunt beginsel betreffend = elementair, principieel beginselleer - theorie beginsel van een blad = knop beginsel van een partij - programma beginsel van nieuw organisme = eicel, kiem beginsel doorvoerend = consequent beginselvast - principieel beginstreep – beginpunt, meet, schreef, start begin van alle wijsheid - abc begin van dag – dageraad, morgen, morgenstond, ochtend, vroegte begin van herfst - nazomer begin van toorn - ontstemming beginweefsel = meristeem begluren - beloeren, bespieden begonia - scheefblad begoocheling = hallucinatie, hersenschim, illusie, misleiding, waan, zinsbedrog begraafplaats = graf, hunebed, kerkhof, rustplaats, dodenakker, necropolis begraafplaats van veroordeelden = Gehenna begrafenis - beaarding, inhumatie, uitvaart begrafenisdienaar = aanspreker, aanzegger, dodbidder, huilebalk, kraai begrafenisplechtigheid - aboute begraven – beaarden, putten begrensd – beknopt, bepaald, beperkt, eindig, gelimiteerd, kort, begrensd gebied - plek begrensde tijdsruimte - bestek, eeuw, periode, termijn begrenzen = afbakenen, afgrenzen, afpalen, bepalen, beperken, omlijnen begrenzing = afpaling, grens, kader, limiet, omrastering, perk, vlak begrepen - gesnapt begrijpelijk - bevoordelen, bevorderen, patroneren, verstaanbaar, wiedes begrijpen – aanpakken, bevatten, doorgronden, doorhebben, doorzien, indenken, inzien, snappen, vatten, verstaan, vatten, voelen, weten begrip = apprehensie, beeld, benul, besef, bevatting, conceptie, denkbeeld, doorzicht, gevoelo, idee, inzicht, notie, ratio, rede, sjoege, verstand begrip hebben - kennen begripsbepaling - definitie begrip uit bezettingsjaren - NSB begrip uit Chinese filosofie = tao begrip uit de meetkunde - bol, cirkel, congruentie, cosinus, cotangens, driehoek, hoek, kegel, kubus, ruit, sinus, tangens, veelhoek, vierkant, begrip uit scheikunde = base, evenwichtsconstante, loog, reactie, zout, zuur, begripsleer = ideologie begroeid - ruig begroeid duin - nol, nolle begroeid met haar = behaard, harig, ruig begroeide akkergrens – reen, rein begroeien - bewassen begroeiing op bomen = boommos begroeten = ontvangen, salueren, saluut, toezwaaien, verwelkomen begroeting = groetenis, salutatie, salutatio begroten – beramen, berekenen, ramen, schatten, taxeren, verevenen, waarderen begroting = beraming, budget, raming, schatting begunstigen = bevoordelen, zegenen begunstiger – beschermer, bevorderaar, donateur begunstiging - donatie begunstiging van familie = nepotisme beha - bustehouder behaaglijk = aangenaam, agreabel, bevallig, confortabel, echt, fijn, gemakkelijk, gezellig, knus, koket, leuk, plezierig, prettig, tevreden, welgevallig behaaglijk-aangenaam = gezellig behaaglijk vertrouwd - knus behaaglijke rust en kalmte = gemak behaaglijkheid - tierig behaagziek = aanhalig, coquet, fijn, koket, ijdel behaagziek doen - miauderen behaagzieke vrouw - pronkster behaagzucht = koketterie behaaglijke rust en kalmte - gemak behaalde punten – score, stand, uitslag behaard – borstelig, harig, ruig behaarde dierenhuid – pels, vacht behaarde vrucht - kiwi, kruisbes, perzik behagen – aanstaan, bekoren, believen, bevallen, gelieven, genoegen, goeddunken, koketteren, plezieren, vleien, welbehagen, welgevallen behakken - kanten behalen – presteren, winnen behalve = behoudens, benevens, buiten, naast, ook, tenzij, uitgezonderd behandelen – aanpakken, afdoen, bejegenen, bewerken, hanteren, trakteren, verzorgen behandeling – aanpak, therapie behandeling met warme baden = thermotherapie behandeling van verkrommingen = orthopedie behandeling waarbij men waakt tegen microben = asepsis behangen – draperen, tapisseren behanger – tappisseerder, tapissier behangersborstel = vladder behangerslinnen = tengeldoek behangsel - tapisserie beharing - haargroei behartigen – waarnemen, verzorgen behartiging van zijn plicht - plichtsbetrachting beheer = administratie,beleid, bestel, bestuur, bewind, bewindvoering, gestie, gezag, leiding, management, regering, regie, staatsbestel, toezicht, zorg beheerder – bestuurder, bewindvoerder, curator, hoofd, houder, opzichter, regent, rentmeester, toezichthouder beheerder van boerderij = halfer, pachter beheerder van de onderwereld - Hades beheerder van een boekerij (bibliotheek) = bibliothecaris beheerder van een trust = trustee beheerder van een wijnkelder = keldermeester, sommelier beheerder van failiete boedel - curator beheerder van geldelijke zaken – administrateur, financier beheerder van gelden - financier beheerder van goederen en geld = curator beheerder van kerkelijke goederen = kerkrentmeester, kerkvoogd beheerder van land – baron, landvoogd, president beheerder van universiteit = curator beheerder van wijnkelder - keldermeester beheersen - bedwingen, controleren, inhouden, kennen, kunnen, regeren beheerser = gebieder, heer, meester, vorst beheerser van Algiers (1600 - 1830) – dei beheersing – controlegreep, kalmte beheerst – bedaard, ingehouden, kalm, rustig, zeker beheersdheid – kalmte, zust beheksen = betoveren behelpen – redden, stellen behelzen –bevatten, inhouden, impliceren. omvatten behendig = aardig, bedreven, bekwaam, gezwind, handig, klaar, listig vaardig, vlug behendigheid – handigheid, vaardigheid behenolie - benolie, koringaolie behept = onderhevig beheren - administreren, besturen, leiden behoed - beschermd behoeden – behouden, beschermen, bewaken, bewaren, dekken, sauveren, vrijwaren behoeder - beschermerredder behoeding - preservatie behoedzaam – angstvallig, bedachtzaam, omzichtig, spaarzaam, voorzichtig behoedzaamheid - bedachzaam, omzichtigheid, voorzichtigheid behoefte – aandrang, animo, armoede drang, drijfveer, gebrek, gemis, nadorst, nood, noodruft, onderhoud, penarie, tekort, verlangen, vraag behoefte aan drank – dorst, dorstig behoefte aan eten - honger behoeftig = arm, armoedig, armelijk, armzalig, brodeloos, haveloos, indigent, misdeeld, nooddruftig, noodlijdend, pover, schamel, sjofel behoeftige – arme, pauper behoeftige omstandigheden = armoe, armoede behoeftigheid - armoede behoeftig mens – arme, bedelaar, schooier behoeven – eisen, moeten,vereisen, vragen behoorlijk – aanzienlijk, betamelijk, bruikbaarfair, fatsoenlijk, fiks, gepast, geschikt, goed, juist, kies, net, netjes, nogal, ordentelijk, passend, redelijk, tamelijk, terecht, toonbaar, voegzaam, voldoende, vrij, vrijgoed, welvoeglijk behoorlijk georganiseerd - geregeld behoorlijk stevig - flink behoorlijke schikking - orde behoort aan een fiets - bel, rem behoort bij een snelle vliet - oever behoren = betamen, dienen, horen,moeten, passen behorende bij - annex behorend tot een groep - lid, element, groepslid behorende tot geestelijkheid = klerikaal behorende tot Griekse of Romeinse oudheid = klassiek behorende tot een vreemd volk - allofiel behorende tot niet blanke ras – indo, kleurling, mulat, neger behorende tot oude kunst - klassiek behoen oeten - dienen behoud – bewaring, conservatie, redding behouden = behoeden, bewaren, conserveren gered, gezond, heelhuids, houden, ongedeerd, redden, safe, zeker behoudend – conservatief, rechts behoudens = behalve, buiten, mits, salma, voorbehouden, uitgezonderd behoudens bekrachtiging - s.r. behoudens de eer = s.h, (salvo honore) behoudenis - instandhouding, redding, safe behoudens de rekenfouten = s.e.c., (salvo errore calculi) behoudens de titel = s.t. (salvo tituto) behoudens gezind - conservatief behoudens vergissingen = e. e. (errore excepto) behoudens vergissingen en weglatingen = s.e.e.o. (salvo errore et omissione) behoudens weglatingen = s.o. (salvis, om issis) behouder - redder behoudzucht = consorvatisme behoudzuchtig = consorvatief behuild - bekreten, betraand behuizing - bungalow, flat, huis, villa, woning behuizing van dieren - hok, hol,kooi, kot, leger, mand, nest, ren, stal, voliere behuizing van vogels - nest, ren, til, volière behulpelijk – armoedig, armzalig, schamel behulpzaam - attent, dienend, dienstvaardig, gedienstig, hulpvaardig, vriendelijk behulpzaam zijn = dienen, helpen behuwd - aangetrouwd behuwdbroeder = zwager behuwdvader = schoonvader bei - bes beiaard = carillon, klokkenspel beiaardier - carillonnist, klokkenist beide – allebei, samen beiden - allebei, beiden, tweetal beier - aalbes, kruisbes beierd - gelagkamer beieren – kleppen, klingelen, luiden Beieren - Bavaria Beieren, deel van - Franken(land), Schwaben Beieren, hoofdstad van - Munchen Beierse politieke partij - C.S.U. Beieren politicus - Straus beignet - appelgebak beijveren - streven beïnvloeden – bewerken, influenceren beitel - guts beitelen – hakken, houwen beitel, deel van een - arend, blad, borst, hals, hecht, heft, houder, kraag, snede, vouw beitel, met een - afhakken, bikken beitel, holle - guds, guts beitel, soort - burijn beitel zonder handvat - beits - verf bejaard – bedaagd, hoogbedaagd, oud bejaarde - oude bejaardengeneeskunde = geriatrie bejaarde gezelschapsdame - duenne bejaard iemand – grijsaard, ouderling, oudje bejag - winststreven bejammeren = betreuren bejegenen = behandelen bejegening – dreiging, onthaal bejubelen - toejuichen bek – babbel, klep, mond, muil, neb, smoel, snater,snavel, sneb, tater, waffel bekaaid - beduusd, misdeeld, slecht, verlegen bekaf – afgemat, doodmoe, doodop, op, uitgeput, uitgeteld bekakt – aanstellerig, arrogant, gemaakt bekampen = bestrijden, bevechten bekant – bijkans, bijna, haast, ongeveer, vrijwel, zowat bekeerder - apostel bekeerling = convertiet, renegaat, neofiet, proseliet bekeken – afgelopen, gezien bekend = befaamd, beroemd, berucht, bewust, gekend, kenbaar, gerenommeerd, kennelijk, openbaar, publiek, ruchtbaar, vermaard, vertrouwd bekend architect = Oud, Dudok., Vriend, Berlage, Corbusier bekend comité - N.O.C. bekend congrescentrum - RAI bekend Engels stadje = Eton, Oxford, Stratford bekend door oliebronnen - Bakoe bekend feit - gegeven bekend Frans schrijver - Verne bekend Italiaans geslacht = Este, Forza, Borgia, Medici bekend gebouw = RAI, Tower, Eifeltoren, Ridderzaal bekend koekje - sprits bekend maken = aankondigen, adverteren, annonceren bekend Nederlands kasteel - Loevestein bekend Noors schrijver - Ibsen bekend onderdeel van een uurwerk - echappement bekend oeroud gebied in Italië - Etruria bekend persbureau - Aneta, A.N.P., Reuter, Tass bekend roofdier – beer, leeuw, panter, tijger bekend sagenboek = Edda bekend schaaldier - oester bekend type zeilboot - B. M. bekend verondersteld - gegeven bekend zijn met - weten bekende = connectie, kennis, relatie, vriend bekende badplaats = Ems, Spa, Nice, Bergen, Ostende, Brighton, Noordwijk, Zandvoort, Scheveningen, Katwijk, .Domburg bekend zijn met = weten , bekende diamant = Betty, Braganza, cullinan, Excelsior, Hope, Jonker. Jubilee, Nassak, orloff, Regent, Sancy, Victoria bekend feit = gegeven Bekende dichter - Dante, Goethe, Hooft bekende Engelse ridderorde = kousenband bekende feiten = data, gegevens bekende Italiaanse sterrenkundige - Galilei bekende motorraces = T.T. bekende naam bij Zwolle - Katerveer bekende oorlogsuitvinding – atoombom, radar bekende opera = Aida, Faust, Fidelio, Carmen, Lohengrin, Oberon, Othello, Parsifal, Rigoletto, Tosca, Tannhauser, Zauberflote bekende operafiguur = Aida; Carmen, Figaro bekende planeet = aarde, Jupiter, Mars, Mercurius, Neptunus, Pluto, Saturnus, Uranus, Venus bekende profeet = Elia, Daniel, Jesaja, Jeremia, Jona, Micha, Nahum, Hosea, Obadja, bekende sageverzameling = Edda bekende schaker = Aljechin, Botwinnik, Donner, Euwe, Fischer, Larson, Petrosian Tal bekende schilder = Appel, Bosch, Durer, Goya, Hals, Holstein, Manet, Maris, Miro, Monet, Rembrandt,Rubens, Titiaan bekende schrijver (dichter) = Andersen, Bocaccio, Balzac, Byron, Cervantes, Dante, Dickens, Dumas, Goethe, Heine, Hooft, Homerus, Ibsen, May, Molière, Poe, Racine, Rostand, Shakespeare, Sinclair, Tagore,Twain. Verne, Vondel, Voltaire, Zola bekende spaarpot - varken bekende vaarweg bij Denemarken = Sont bekende vaarweg bij Turkije = Bosporus bekende vaarweg in Midden-Oosten = Suezkanaal bekende vaarweg tussen Noord- en Zuid Amerika = Panamakanaal bekende voetbalclub - Ajax, AZ, Feyenoord, PSV, Roda-JC bekende vogel – spreeuw, zwaluw bekende volksleider – mao, Tito bekende vrucht - aardbei bekende zevis - kabeljouw bekende Zweed = Nobel, Hamarskjold bekendheid – ervaring, faam, kennis, naam, publiciteit, reputatie, roem, vermaardheid, wetenschap bekendmaken – aandienen, aanklagen, aankondigen, aanzeggen, adverteren, afkondigen, annonceren, berichten, meedelen, melden, openbaren, opgeven, uitroepen bekendmaking = aankondiging, advertentie, afkondiging, annonce, bericht, kennisgeving, mededeling, notificatie, order, publicatie, verkondigen bekendmaking – aankondiging, aanwijzing, advertentie, afkondiging, annonce, bericht, mare, openbaring , plakkaat, publicatie, bekendmaking in het leger = dagorder bekend met verstand - kennis bekennen = belijden, bemerken, bespeuren, biechten, erkennen, opbiechten, toegeven bekentenis = belijdenis, biecht, erkenning, confessie, confiteor bekentenis van schuld - biecht, confessie, schuldbelijdenis beker = bokaal, cup, kelk, kom, kop, kroes, mok, nap, pint beker zonder voet = tumbler bekeren = kerstenen, ompraten, overhalen bekertje - napje bekervrucht - besanjelier bekerwedstrijd - cupmatch bekeuren –beboeten, verbaliseren bekeuring- boete, bon, geldstraf, procesverbaal bekeuring voor belastingontduiking - calange bekijken – aanschouwen, aanstaren, aanzien, beoordelen bewonderen, bezichtigen, gadeslaan, bezien,monsteren, opnemen, opserveren, waarnemen bekijks - aandacht bekijven - berispen bekken = bassin, cimbaal, gong, kijven, pelvis, snauwen, bekken, deel van het - darmbeen, heiligbeen, heupgewricht, heupkom, promontorium, schaambeen, staartbeen, zitbeen bekkeneel = doodshoofd, hersenpan bekkenmeting - pelvimetrie bekkenist = bekkenslager bekkenslager - bakkenist, omroeper beklaagde - beschuldigde, verdachte bekladden – aantasten, belasteren, bemorsen, besmeuren, bevlekken, bevuilen, zwartmaken beklag = klacht, reclame beklagenswaardig = armzalig, deernis, deerniswekkend, droevig, stumperig, triest, zielig beklagenswaardige = arme, stakker, stumperd, zielenpoot beklag indienen - klagen beklauteren = beklimmen bekleden = bedekken, beschieten, beschoeien, bestaan, bezetten, innemen, omkleden, overdekken, overtrekken, stofferen, voeren, vullen bekleding = beslag, deklaag, omhulsel, stoffage, tapisserie bekleding van boom = bast, schors bekledingsbuis - boorbuis, casing bekledingsstof – gobelin, leer, skai, trijp bekleed – gestoffeerd, omgeven, omhuld, bekleedsel = beschot, schot bekleedsel van wanden = behang, betimmering, granol, schrootjes, tapisserie, tegel, beklemd = bang, bedrukt, benauwd, benepen, bevreemd, bevreesd, vast, vastgeklemd beklemmend - benauwend beklemde lettergreep - arsis beklemmen - benauwen, prangen beklemming – benauwdheid, benauwing, klem, knel beklemtonen = accentueren, benadrukken beklemtoning = accentuatie, emfase beklemtoonde lettergreep = arsis beklijven = gedijen beklonken - afgevallen, vermagerd, vast bekloppen - percuteren bekneld – beklemd, benauwd, vast, vastgeklemd beknellen - drukken beknelling - knijp beknibbelaar – afdinger, dinger, pingelaar beknibbelen = afdingen (op), bekorten, bezuinigen, tornen beknopt – begrensd, bondig, klein, kort, summier, verkort beknopt overzicht = resumé. excerpt, uittreksel beknopte inhoudsopgave van oorkonde - regest beknopte dictionaire = handwoordenboek beknopte handleiding = gids, leidraad, vademecum beknot = beperkt beknotten = beperken, fnuiken, inperken, verkleinen bekoelen – bedaren, verminderen bek of kwebbel - mond bekokstoven - bekonkelen bekomen = krijgen, ontvangen, verkrijgen, verwerven bekommerd – bedrukt, bezorgd, ongerust, zorgelijk bekommerd zijn - vrezen bekommering - bezordheid, zorg bekommernis - onrust, zorg bekomst = verzadiging bekonkelen - bekokstoven bekoorlijk – aanbiddelijk, aanlokkend, aanminnig, aantrekkelijk, aanvallig, ardig, bevallig, charmant, genoeglijk, gracieus, innemend, leuk, lief, lief(e)lijk, lieftallig, minnelijk, mooi, nogal, prettig, riant, schoon, verlokkelijk behoorlijk oord = Dorado, Elyseum, lusthof bekoorlijk tafereeltje = idylle bekoorlijk verleidster – Circe bekoorlijke eigenschap - charme bekoorlijkheid = charme, gratie bekopen – betalen, boeten, ontgelden bekoren – behagen, chanteren, charmeren, lokken, verlakken, verleiden, verzoeken bekoring - aantrekking, ban, betovering, verleiding, verzoeking bekorten – afkorten, afsnijden, afzagen, beperken, inperken bekostigen - betalen bekrachtigen = bevestigen, bezegelen, ratificeren, sanctioneren, staven, versterken, wettigen bekrachtiging = affirmatie, corroboratie, goedkeuring, ratificatie, sanctie, staving, wettiging bekrimpen – besnoeien, bezuinigen bekritiseren – afkammen, beoordelen bekrompen -armelijk, (be)nauw(d), benepen, beperkt, burgerlijk, dom, duf, eenzijdig, eng, enggeestig, enghartig, halsstarrig, karig, klef, kleingeestig, kleinmoedig, klein(zielig), kortzichtig, krap, krenterig, krap, mesquin, nauw, saai, steil bekrompen burgerlijk iemand - filister bekrompen wijsheid - dom bekronen - primeren bekroning = prijs bekroning (bouwkundig) = kapiteel bek van een muis - snuit bekvechten - bestrijden, kiften, kijven, ruziën, twisten bekwaam = abel, bedreven, behendig, bruikbaar, capabel, competent, doorkneed, ervaren, geschikt, geschoold, goed, habiel, handig, handvaardig, knap, kundig, nuchter, onderlegd, vaardig bekwaamheid = capaciteit, geschiktheid, kunde, kundigheid, kundigheid, vaardigheid, vakkundig, vermogen bekwaam maken – studeren, oefenen bekwaam mens - deskundig bekwamen – oefenen, studeren bekwaming - studie bekziekte = pip bel = blaasje, bloemtros, bobbel, gong, klok, knop, oorhanger, schel, zoemer, belabberd = akelig, beroerd, ellendig, eng, lam, miserabel, naar, ontdaan, rottig, slecht, vervelend belabben - belasteren, kwaadspreken belachelijk = absurd, bespottelijk, bezopen, dwaas, gek, idioot, kolderiek, krankzinnig, lachwekkend, onzinnig, potsierkijk, ridicuul belachelijk iets = klucht belachelijk maken = (be)spotten, honen, ironiseren, ridiculiseren, persifleren belachelijk mens = risèe beladen – belast(en), bepakken, bezwaard, bezwaren, laden belagen – aanranden, aanvallen, bedreigen, overvallen belager – aanrander, aanvaller, achtervolger, bedreiger, overvaller, vervolger, vijand belanden = stranden, terechtkomen, verzeilen belang = baat, betekenis, ernst, gewicht, gewin, nut, participatieprofijt, portee, voordeel, waarde, zaak belangeloos – gratis, kosteloos, onbaatzuchtig, vrijwillig belangende - aangaande, betreffende belangengemeenschap - kongsi, trust belanghebbend - betrokken, gegadigd belangrijk – aanmerkelijk, aanzienlijk, beduidend, geding, gewichtig, groot, notabel, veel, verhevèn, voornaam, waardevol, wichtig, zwaarwegend belangrijk gedeelte van een orkest - slagwerk belangrijk landbouwproduct - graan belangrijk papier = bul, diploma document, rapport, tentamenbriefje belangrijk persoon bij wedstrijden - starter belangrijk persoon = VIP belangrijk stuk bij het schaakspel - dame belangrijke belangrijke gebeurtenis – evenement, mijlpaal operaster - primadonna belangrijke rechthoek bij voetbal - doel belangrijke staat in Zuid-Amerika - Chili belangrijke uitvinding uit de 15e eeuw - boekdrukkunst belangrijke verandering - doorbraak belangrijke voedingsstof - eiwit, vet belangrijke wedstrijd – klassieker, topper belangrijkheid - prioriteit, urgentie, voorrang belangrijkste - hoofdzaak belangstellende - gegadigde belangstelling = aandacht,deelneming, gading, interesse, liefhebberij, meeleven belangstelling verdienend - belangstellend, interessant belangwekkend = boeiend, curieus, interessant, spannend belast – beladen, bezwaard belasten – (be)laden, bepakken, bevrachten, bezwaren, debiteren, onereren belasteren – aantasten, bekladden, bekletsen. belabben, belakken, beledigen, beroddelen, kwaadspreken belastering - laster, roddel belasting = aanslag, accijns, census, cijns, bezetting, druk, fiscus, last, leges, schatting, taks, tol belasting-aanslagregister - kohier belastingambtenaar = commies, inspecteur, ontvanger, verificateur belastingbandje - banderol belastingbiljet - aanslag, broodbrief belastingdienst - fiscus belastingen = onera belastinginner (hist) = tollenaar belastingheffer = fiscus belasting op gebruik van een weg = tol belastingrechter - accijnsrechter belastingregister - aanslagrgister, kohier belastingterm = aanslag belasting vrij - onbelast belatafeld - gek, idioot, mal belazerd – belabberd, beroerd, betoeterd, ellendig, mal, miserabel belazeren - beetnemen belboei = signaalboei belderom - gildos, slachtbeest beldrukker - belknop beledigd – gekrenkt,geraakt beledigde - gelaedeerde beledigen - affronteren, grieven, hekelen, honen, krenken, kwetsen, onteren, prikken, smaden, steken, vernederen, uitschakelen, wonden beledigend – gegriefd, grievend, honend, krenkend, kwetsend, smadelijk, smadend beledigende spot - schimp beledigende toespeling - insinuatie belediging – afbreuk, affront, grief, hoon, injuriw, insult, insultatie, offensie, smaad beleefd – beschaafd, civiel, correct, galant, gehoorzaam, heus, hoffelijk, hoofs, hups, net, netjes, opgewekt, poliet, voorkomend, welgemanierd, wellevend beleefdheid = egard beleefdheidsbetuiging = buiging, compliment, groet, revérence, reverentie beleefdheidsformule - geacht beleefdheidsfrase = alsjeblieft, a.u.b., s.v.p. beleefdheidsregels = etiketten beleenbank - lommerd, pandjeshuis beleerd – afgericht,gedresseerd beleg = belegering, blokkade, insluiting, omsingeling belegd geld = deposito belegen = oud belegeraar - aanvaller belegeren – aanvallen, omsingelen belegering = beleg, bezetting, blokkade, insluiting, omsingeling beleggen = bedekken, bijeenroepen, seizen, vastsjorren belegger – financier, geldschieter beleghout - fineer belegsel = beslag, galon, garnituur, passement belegstuk – bewijsstuk, karvielnagel, klamp, kruisklamp belegsel = passement beleid – beheer, beraad, bestuur, overleg, prudentie, strategie, tact, takt, tactiek, beleidvol - omzichtig belemmerd in ademhaling = benauwd belemmerd in zijn uiting = geremd belemmeren = beletten, dwarsbomen, hinderen, inprediëren, obstrueren, ophouden, remmen, storen, stremmen, tegenhouden, verhinderen, verstoren, vertragen, voorkomen, weerstaan belemmerend – hinderlijk, lastig, storend belemmering – belet(sel), blokkade, handicap, hindernis, hindering, hinderpaal, horde, impediment, obstakel, rem, remming, slagboom, stoornis, storing, struikelblok, tegenstand, verhindering, versperring, weerstand belemmering van scheepvaart = plaat, wrak, zandbank belemmering voor het verkeer = barricade, slag(boom), spoorboom, tol belendend – aangelegen,aangrenzend, aanpalend, naastgelegen, naburig belenen – verpanden belening - verpanding beleren – africhten, leraren, opleiden belet – belemmering, verhindering beletsel – belemmering, bezwaar, hindernis, hinderpaal, klip, rem, scheidsmuur, staketsel, stoornis, struikelblok, verhindering, verlet beletten = belemmeren, schutten, storen, stuiten, tegenhouden, terughouden, verhinderen, verhoeden, verstoren, verijdelen, voorkomen weerhouden beletten te spelen - obstructie beleven = doorbrengen, doormaken, ervaren, meemaken, ondergaan, ondervinden belevenis = avontuur, beleving, emotie, ervaring, lotgeval, ondervinding belevenis tijdens slapen - dromen beleving - ervaring belezen – bezweren, overreden belezer - bezweerder, duivelbanner Belgen = Vlamingen, Walen, Waloniërs belgeluid - tingeling België, stad in - zie Belgische stad België, streek in - Fagne Belgisch bergland - Ardennen Belgisch woord voor adres = woonzit Belgisch woord voor binnenplaats = koor Belgisch woord voor gelagkamer = verbruikzaal Belgisch woord voor fietsenstalling = velorust Belgisch woord voor identiteitsbewijs = eenzelvigheidskaart Belgisch woord voor tramhalte = stilstand Belgische architect (bouwmeester) - 4 Poot, Suys 5 Balat, Braem, Dewir, Geefs, Grard, Horta, Hoste, Minne, Payeu 6 Bastin, Blomme, Cantré, Faiken, Faulte, Floris, Hankar, Hesius, Ledoux, Roulin, Stijnen 7 Bonduel, Devigne, Dillens, Guimard, Meunier, Simonis, Winders 8 Aquillon, Brunfaut, Eggericx, Huyssens, Montoyer, Poelaert 9 Appelmans, Bourgeois, Coeberger, Faid`Herbe 10 Anneessens, Dessauvage, Godecharle Belgische badplaats = Blankenberge, Bredene, Heist, Knokke, Koksijde, Oostende, Spa Belgische beeldhouwer - 4 Bury, Meyt, Mone, Pans, Poot 5 Aebly. Dries, Dupon, Geefs, Grard, Minne, Vonck 6 Borman, Caille, Cantré, Colijns, D´Haese, Hanrez, Kreitz, Leplae, Macken, Puvrez, Roulin, Verlee 7 Bonduel, Delcour, Delvaux, Devigne, Gentils, Ghysels, Holmens, Jespers, Gentils, Ghysels, Holmens, Jespers, Kerricx, Meunier, Permeke, Verjans, Wouters 8 Anthoons, Boulogne, Courtois, Lambeaux, Quellieu, Rombeaux, Rousseau 9 Dubroeucq, Duquesnoy, Faid-Herba, uellinus, Strebelle, Willequet 10 Dervichian, Godecharle, Verbruggen Belgische biersoort = faro, lambiek, postel, seef Belgische chansonnier = Brel Belgische bevolkingsgroep - Vlamen, Walen Belgische grensplaats = Essen, Eysden, Hamont, Kanne, Kessenich, Neerharen, Wuustwezol, Zelzate, Poppel Belgische gehucht met Kunstmatige waterval = Coo Belgische grensplaats – Essen, Eysden, Hamont, Kanne, Kessenrich, Koewacht, Neerharen, Overslag, Poppel, Ternaaien, Veldwezel, Wuustwezel, Zelzate Belgische industrieplaats - Luik Belgische kiezelzandsten - gres Belgische koning = Boudewijn, Leopold Belgische koningin = Astrid, Fabiola Belgische krant = Gazet Belgische luchtvaartmaatschappij = Sabena Belgische munt - belga, centiem, centime Belgische musicus - 4 Gorr, Miry, Poot 5 Absil, Brehy, Denijn, Dufay, Fetis, Hamal, Isaac, Lekeu, Louel, Rasse, Tinel, Ysaye 6 Albert, Benoit, Blockx, Brumel, Cornet, Fiocco, Franck, Gilson, Gossec, Gretry, Grisar, Jongen, Legley, Quinet, Schmit, Vreuls 7 Bayens, Bernier, Broeckx, Busnois, Candael, Ciconia, Compère, Delvaaux, Duvosel, Gevaert, Gombert, Josquin, Lemmens, Marsick, Obrecht, Peeters, Waelput, Wambach 8 Agricola, Alpaerts, Binchois, Brassart, Defossez, Devreese, Grumiaux, Keurvels, Loeillet, Lunssens, Mesdagh, Ockeghem, P elemans, Veremans 9 Antheneus, Meulemans 10 Froidebise, Mortelmans, Sternefeld 11 Chevreuille, Hullebroeck Belgische omroep = BRT, NSR, RTB Belgische plaats = zie: plaats in België Belgische patat - patros Belgische platteschotel = moniteur Belgische politicus - Eyskens, Huysmans, Spaak Belgische prinses = Paola Belgische provincie = 4 Luik 5 Liège, Namen, Namur 7 Brabant, Hainaut, Limburg 9 Antwerpen, Luxemburg 10 Henegouwen, Luxembourg, Vlaanderen Belgisch(e) rivier(tje) = 4 Amel, Dyle, Gabe, Geer, Gete, Hene, Herk, Leie, Maas, Nete, Salm, IJzer 5 Demer, Durme, Helle, Jeker, Lesse, Meuse 6 Dender, Hoëgne, Lhomme, Ourthe, Sambre 7 Amblève, Gileppe, Hoyoux, Schelde 8 Hermeton Belgische schilder(es) - 3 Art, Cox, Fijt 4 Boel, Bril, Cocq, Lens, Leys, Moro, 5 Artan, Artot, Bouts, Claus, David, Ensor, Fabry, Minne, Navez, Peire, Vinck 6 Benson, Bonnet, Campin, Coxcie, Dasnoy, Dudant, Gassel, Mesens, Metsijs, Oleffe, Rubens, Tytgat, Verlat, Verwee, Vogels, Vrancx, Wiertz 7 Aertsen, Brouwer, Breugel, Delvaux, Gallait Garemijn, Jespers, Landuyt, Lombard, Malfait, Memlinc, Meunier, Mortier, Permeke, Pourbus, Provost, Seghers, Servaes, Sneyers, Snijders. Stevens, Teniers, Wappers, Wolvens 8 Badseleer, Blondeel, Defrance, Flemalle, Gossaert, Horemans, Jordaens, Laermans, Magritte, Odevaere, Patinier, Quelliieu, Rombouts 9 Evenepoel, Ommeganch, Quellinus, Verhaghen, Verschoot 10 Bellegambe, Beuckelaer, Siberechts Belgische staatskrant - moniteur Belgische Stad - 3 Aat, Mol, Spa 4 Bree, Geel, Genk, Gent, Luik, Mons, Peer, Visé 5 Arlon, Damme, Gilly, Halle, Namen, Ronse 6 Bergen, Brugge, Dinant, Leuven, Lommel 7 Ardenne, Brussel, Doornik, Hasselt, Kortrijk, Maaseik 8 Bastogne, Kapellen, Mechelen, Turnhout 9 Anrwerpen Belgische streek - Ardennen, Condroz, Haspengouw, Kempen, Lotharingen, Maasland, Marlahne, Voerstreek Belgische taal - Vlaams, Waals Belgische volkslied - Brabantçonne Belgische wielrenner = Merckx belhamel = aanvoerder, boef, deugniet, galgenbrok, leider, ondeugd, raddraaier, rakker, rekel, roervink, snotaap, vlegel belichamen - concretiseren belichaming = incarnatie, materialisatie, personificatie belichten = beschijnen toelichten, verduidelijken, verlichten belichting - lichtval beliegen - bedriegen believen – behagen, goeddunken, behagen, lusten, moeten, mogen, verkiezen, welbehagen, wens(en) belijden = aanhangen, bekennen, biechten, erkennen, uiten belijdend = confessioneel, kerkelijk belijdenis - biecht, confessie belijder- confessor belijder van de Islam = Islamiet, Moslim, Mohammedaan belijder van de Mozes' leer = Israëliet belijnd = gelinieerd belijning - liniatuur, liniéring belladonna - antropine, doodkruid, wolfkers bellen – ringelen, rinkelen, schellen, seinen, telefoneren, tingelen, zoemen bellentrekker - afluider belletje - klingel belletristisch - lit(t)erair belligerent = oorlogvoerend beloeren – aangluipen, begluren, bespieden belofte – eed, erewoord, gelofte, getuigenis, parool, promesse, promissie, toezegging, woord bel of schel - klingel beloken - gesloten belommeren - beschaduwen belonen – betalen, bezoldigen, honoreren, recompenseren, renumeratie, remunereren, retributie, vergelden, vergoeden beloning = fooi, honorarium, loon, premie, prijs, recompensie, remuneratie beloofde land = Eldorado, hemel, Kanaän, Utopia beloop = gang, glooiing, helling, loop, model, ontwikkeling, proces, richting, strekking, vorm be1oven = garaderen, toezeggen, verzekeren, voorspellen, zweren belroos - erysipeles belt – afvalhoop, ashoop, asvaalt, berg, heuvel, hoogte, mesthoop, mestvaalt, vaalt, vuilnishoop, zeeengte beluchten - aëreren beluisteren – aanhoren, onderzoeken belust = begerig, branderig, happig, loerend, tuk, verlangend, verlekkerd, verzot belustheid - trek, zin belust maken op iets - lokken belust op iets - verlangend bel van een kerk - klok belvedère = uitzichttoren Belzebub – opperduivel, satan bemachtigen – aftrochelen, veroveren bemalen - beschilderen bemanning (schip/vliegtuig) = crew, equipage bemanning, lid van de - bootsman, ketelbinkie, keteljongen, kok, mschinist, matroos, olieman, schipper, stoker, stuurman bemantelen = verbergen, verbloemen, vergoelijken bemer - lokvogel, pestvogel bemerkbaar - perceptibel, waarneembaar bemerken – aanhoren, bekennen, bespeuren, constateren, gewaarworden, luisteren, merken, ontdekken, ontwaren, opletten, opvallen, speuren, verhoren, voelen, waarnemen, zien bemesten – begieren bemiddelaar = arbiter, goeman, makelaar, , ombudsmanmediateur, vertalerkoppelaar, Parakleet, scheidsman, tolk, tussenpersoon, vertaler bemiddeld = gefortuneerd, gegoed, rijk, vermogend, welgesteld bemiddelen - beslechten, bijleggen, intermediëren bemiddeling = arbitrage, intermediair, interpositie, meditatie, schakel, tussenkomst bemiddelingsbureau voor werkkrachten = arbeidsbeurs bemind = dier(baar), geliefd, geliefkoosd, gewild, gezien, lief bemind persoon = aangebedene, beminde, lieveling, beminde – aangebedene, aanstaande, geliefde, liefste, lieverd, uitverkorene, verloofde, vrijster beminde van Zeus = Alcmene, Antiope, Danae, Dionne, Europa, Ganymedes, Io, Leda, Leto, Maia, Metis, Semele beminnaar - aanbidder, amateur, liefhebber, beminne1ijk = adorabel, aimabel, allerliefst, innemend, lief, liefelijk, lieftallig, minzaam, vriendelijk beminnen – aanhangen, liefhebben, lieven bemoedigen = aansporen, opbeuren, sterken, troosten bemoedigend - opbeurend bemoediging = aansporing, knikje, opbeuring, opwekking, troost bemoeial = albedil, bedilal bemoeien – inlaten, inmengen bemoeienis – competentie, zorg bemoeilijken = hinderen, remmen, tegenwerken bemoeilijking - belemmering, hinder, last, rem bemoeiziek mens - bemoeial bemoeizuchtig - bedilziek bemorsen - bekladden, besmetten, bevuilen,bezoedelen, smetten bemost - mossig ben = bun, kaar, korf, mand, rugkorf, vismand benaarstiging - vlijt, ijver benadeelde persoon = laesus benadelen – aanranden, duperen, hinderen, krenken, schaden benaderbaar - mak benaderen = aanklampen, naasten, polsen benadering - approximatie benadrukken – accentueren, beklemtonen benaming = naam, naamgeving, nomen, predikaat, term, titel benaming van de Heilige Maagd = Madonna benaming van een bioscoop = odeon, cinema, cineac benaming van een boek = titel benaming van een deelstaat in Indonesië = Negara benaming voor geld – daalder, geeltje, joetje, knaak, meier, pop, riks, spie benaming voor gezicht – facie, snoet, snuit, toet, tronie vormen = halogeen benard – bang, bedrukt, benauw, benepen, hachelijk, moeilijk, netelig, verlegen, zorgwekkend benarde toestand = nood benauwd = angstig, angstwekkend, bang, bedompt, beducht, beklemd, bekneld, bekrompen, benard, benepen, beperkt, bevreesd, broeierig, drukkend, duf, eng, griezelig, hachelijk, huiverig, klein, knellend, krap, loom, muf, pufferig, vuns, zwoel benauwdheid – ademnood, angst, beklemming, klem, knel, nood, penarie, rats, schrik, vrees, worg, zorg benauwen = beangstigen beklemmen, drukken, hinderen, knellen, kwellen, nijpen benauwend – benard, drukkend, beangstigend, beklemmend, eng, griezelig, naar, stikheet benauwende angst - perairie benauwing – beklemming, knelling, oppressie bende – beestenboel, chaos, gang, groep, hoop, horde, jamboel, kabaal, keet, lawaai, massa, ordeloosheid, pan, puinhoop, rataplan, reut, rommel(tje), rot, rotzooi, struip, troep, veel, zooitje), zwerm, zwijnenstal bende jachthonden - meute bende misdadigers - maffia bendeleider = boss, condottiere, gangster, bendeoorlog - guerrilla beneden – basaal, gelijkvloers, infra, lager, omlaag, onder(in), parterre beneden armbeen - ellepijp, spaakbeen beneden verdieping - bel-etage, parterre benedenwindse eilanden, een der - Aruba, Bonaire, Curaçao benedenwindse zijde = lij beneden deel van ingezette edelsteen = kulas beneden gevel = pui beneden het oppervlak -diep beneden het peil – gemeen, laag, min benedenkaak - kinnebak benedenkant = ondereind, onderkant, onderzij(de) beneden peil - knudde benedenrug – lende, stuit benedenverdieping - parterre benedenwindse zijde = lij benedenzijde - onderkant benedictuskruid = nagelkruid Benedictijnenorde - O.S.B. benedijen = loven, prijzen,.verheerlijken, zegenen benee - onderaan benen = kuierlatten, lopen, rennen, snellen, stappen, snellen, stelten benen of doorlopen - stappen benepen = band, beangst, beklemd, bekrompen, benard, benauwd, bourgeois, eng, enggeestig, frikkerig, kleindenkend, kleingeestig, kleinmoedig, kleinzielig, sip beneveld – bedwelmd, dronken, duf, en, naast, ook, verdoofd, versuft benevens = alsmede, alsook, daarenboven, evenals, met, tevens, benevolentie = welwillendheid, toe-genegenheid, gunst bemoeiziek mens - bemoeial bengel = bink, deugniet, guit, klepel, klokje, kwajongen, kwant, ondeugd, rakker, rekel, schalk, schavuit, schelm, schobbejak, snaak, snotjongen, snotneus, stouterd, straatjongen, vlegel, vlerk bengelen – schommelen, slingeren, zwabberen bengel van een klok - klepel benieuwd – nieuwsgierig benieuwen - verwachten benig = bottig, knokig, schonkig benijdbaar = begerenswaardig benijden - misgunnen benijdenswaardig = begeerlijk benjamin – jongste, junior bennetje = korfje, mandje benodigd - nodig benodigd gereedschap – alaam, gerei benodigdheden = accessoires, attributen, gerei benodigdheid voor de landbouw = combine, dorsmachine, eg, ploeg, sikkel, strekel, tractor, zeis benoemd - aangesteld benoemen = aanstellen, nomineren, verkiezen, benoeming = aanstelling, nominatie ben of korf - mand bent = bunt, club, genootschap, hennep, vereniging benteng = sterkte, vesting bentgras - bunt, smele benul = begrip, besef, bevatting, bewustheid, doorzicht, idee, inzicht, notie, verstand benut = gebruikt benutten – gebruiken, uitbaten, uitbuiten, waarnemen benzine = gasoline, peut, super benzineblik – drum, jerrycan benzine innemen – laden, tanken benzinestation – pomp, tankstation benzofuraan - Cumaro(o)n benzonitril - fenylcyanide benzylalcohol - fenylcarbinol beoefenaar = amateur, liefhebber beoefenaar van de aardkunde = geoloog beoefenaar van de aardrijkskunde = geograaf beoefenaar van de bodemkunde = pedoloog beoefenaar van de dierkunde = zoöloog, bioloog beoefenaar van de Duitse taalkunde = germanist beoefenaar van de Engelse taalkunde - anglicist beoefenaar van de Franse taaikunde = romanist beoefenaar van de geslachtsrekenkunde = genealoog beoefenaar van de godgeleerdheid = theoloog beoefenaar van de grottenkunde = speleoloog beoefenaar van de kunsten = artiest, kunstenaar beoefenaar van de kunstnijverheid = pottenbakker, wever beoefenaar van de natuurkunde = fysicus beoefenaar van de oosterse talen = oriëntalist beoefenaar van de plantkunde = bioloog beoefenaar van de pollenanalyse -palynoloog beoefenaar van de rechtswetenschap = jurist beoefenaar van de scheikunde -chemicus beoefenaar van de sociologische aardrijkskunde = sociograaf beoefenaar van de taalwetenschap = linguïst beoefenaar van de weerkunde = meteoroloog beoefenaar van de welsprekendheid = rector,redenaar, rederijker beoefenaar van de wetenschap der politiek = politicoloog beoefenaar van de Noordeuropese taal en letterkunde = Scandinavist beoefenaar van de wetenschap der samenleving = socioloog beoefenaar van de wetenschap der staathuishoudkunde = econoom beoefenaar van de wetenschap der relief vormen = geomorfoloog beoefenaar van de zielgeneeskunde = psychiater, psycholoog beoefenaarster van de kunstnijverheid = kantwerkster, pottenbakster beoefenen = praktiseren beoefening van de natuurkunde = fysica beoefening van de plant = en dierkunde = biologie beoefening van de scheikunde = chemie beoefening van de staathuishoudkunde = economie beoefening van de taalwetenschap - linguistiek, taalkunde beoefening van de welsprekendheid = retorica, retoriek beoefening van de wetenschap der samenleving = sociologie beoefening van de zielkunde = psychologie beogen = bedoelen, intenderen, nastreven, pogen, streven beoogd - gewenst beoordelaar = censor, criticus, keurder, keurmeester, recensent beoordelen – aanzien, begunstigen, bekritiseren, bekijken, bezien, keuren, kritiseren, recenseren, schatten, schouwen, waarderen beoordelen door jury - jureren beoordelend = kritisch beoordeling = bespreking, keuring, kritiek, oordeel, rapport, recensie beoordelingscommissie - jury bepaald – afgelast, afgemeten, afgesproken, begrensd, beperkt, beslist, bestemd, gegeven, omschreven, precies, stellig, uitdrukkelijk, uitgesprokenvastgesteld, volstrekt, zeker bepaald aankondigend voornaamwoord = dezelfde bepaald aantal = anker, dozijn, gros, octet, trio, vim bepaald bedrag - budget bepaald kwantum = iet bepaald leencontract - antichresis bepaald sein - S.O.S. bepaald soort horloge - remontoir bepaald soort klimaat - landklimaat, zeeklimaat bepaald soort koe - blaarkop, bontkop, lakenvelder bepaald soort soldaten – grenadiers, jagers bepaald teken = signaal beoefenaar van de wetenschap van de samenleving - socioloog bepaald tijdsverloop = kwartier, minuut, stond, uur, bepaald weefsel = fluweel, kant, katoen, laken, linnen, moiré, rips, tijk, trijp bepaalde dag = datum bepaalde dienst bij de spoorwegen = tractie bepaalde figuur – ovaal, rechthoekig, rond, vierkant bepaalde functie bij de marine = seiner, kanonnier bepaalde functionaris ten stadhuize = bode bepaalde hoeveelheid = aantal, snees, tal, tiental, twintigtal bepaalde inentstof = serum bepaalde inzinking = dijkval bepaalde kaart = aas, boer, nel, heer, troef, vrouw bepaalde klank = toon bepaalde kunstinrichting = klassiek, naturalisme, expressionisme bepaalde luchtstroming in de tropische luchtstreek = moesson, passaat bepaalde plek – ergens, plek bepaalde politieke richting = A.R. = C.H.U , K.v.P., P.v.d A., P.S.P., V.V.D., P.P R. bepaalde rechten = leges bepaalde resten = kliekje, peukje bepaalde richting uit - linksaf, rechtsaf, rechtuit bepaalde ruimte = bestek bepaalde Rus = kozak bepaalde schikking = rangorde bepaalde speelkaart = aas, nel, boer, heer, joker, troef, vrouw bepaalde stadsdienst - G.R., R.E.T., S.R. bepaalde stand = adel, edelen bepaalde steen = git bepaalde stof - laken, tijk bepaalde tijd - termijn bepaalde vierhoek - ruit bepaalde viool = Amati, Cremona, Stradivarius bepaalde voorstelling van de dood = zeisman bepaalde vorm van Handelsonderneming - BV, CV, firma, NV. bepaald. wedren van paarden = omnium bepaalde wet = AO.W., A.W.W., W.W. armen, hinder, bijstands bepaalde wijk in de residentie = marlot bepaalde winkel = supermarkt, groentewinkel, hoedenwinkel, juwelierswinkel, manifacturenzaak bepaalde zelfbewerking - reven bepaalde zwemslag = crawl, rugslag, schoolslag, vlinderslag bepaaldelijk - inzonderheid, juist, stellig, uitdrukkelijk, vooral bepaaldheid - juistheid, stelligheid bepakken – belasten, beladen, bezwaren bepakking voor op reis – bagage bepakt = beladen, opgetuigd, belast, bezakt, bevracht bepalen – bedingen, beperken, regelen, stellen, vaststellen, vesten, voorschrijven bepalen van de maat = meten, meting bepaling – attribuut, definitie, dekreet, irade, oekaze, order, vaststelling, wet, zinsdeel bepaling van alcoholgehalte in het bloed = bloedproef bepalingaankondigend = determinatief bepalingaankondigend voornaamwoord = degene, dergelijke, dezelfde, diegene, dusdanig, zodanig, zulke bepaling van aantal = telling bepaling van het gehalte - tritage bepaling van hoeveelheid = dosering bepaling van de muntwaarde = evaluatie bepaling van soortelijk gewicht van vloeistoffen = areometrie bepeinzen = mediteren, overdenken beperken - begrenzen, beknotten,bepalen, besnoeien, bezuinigen, inkrimpen, limiteren, matigen,rantsoeneren, reduceren, restringeren, temperen, verkleinen, volstaan beperken van rechten = beknotten beperken tot - volstaan beperking = afsluiting, reductie, restrictie, vermindering, voorbehoud beperkt = begrensd, beknopt, beknot, bekrompen, benauwd, bepaald, dom, eindig, gering, kort, matig, relatief, verkleind, verkort, verminderd beperkt gebied - reservaat beperktheid - geringheid, kleinheid, limietnietigheid beperkt van duuur - eindig beperkt van ruimte – benauwd, eng, krap, nauw beperkt van verstand = debiel, dom, knullig, stom, stupide, sullig bepimpeld - dronken, teut, tipsy beplante laan in Spanje = ramblas beplante toegangsweg = oprijlaan beplante weg = allee, dreef, laan beplanting – beschot, plantage bepleiten - verdedigen bepoederen - inpoeieren beppe - grootmoeder bepraten – overhalen, overreden beproefd – afdoend, degelijk, deugdelijk, echt, getest, goed, natuurlijk, onderzocht, probaat, trouw beproeven = examineren, ondernemen, pogen, proberen; testen, toetsen, trachten, uitproberen beproeving – bezoeking, kruis, loutering, onderzoek, plaag, poging, proef, test, toets beraad = beleid, bespreking, conferentie, overleg, overweging beraadslagen – bespreken, confereren, delibereren, overleggen, raadplegen, redeneren, vergaderen beraadslaging = deliberatie, overleg beraamd - voorgenomen beraamd plan - opzet beraden - bedachtzaam, besluitvaardig, bezinnen, bezonnen, overdenken, overleggen beramen = bedenken, begroten, ontwerpen, opvatten, opzetten, plannen, schatten, smeden, voorbereider beramer - smeder beraming – begroting, ontwerp, opzet berberidacee - berberis, epimedium, mahonia, zuurbes Berbers alfabet - tifinagh Berberstammen - masmoeda, sjileuh Berbervesting - agadir, igherm berceau - booggang, prieel, wieg berdache bij de Mohava-Indianen - alyha beredderen – bedisselen, beschikkenordenen, regelen, schikken bereddering – bestel, drukte bereden - geoefend, mak bereden kapitein = ritmeester bereden legeronderdeel = cavalerie, ruiterij bereden man = ruiter bereden soldaat = cavalerist, dragonder, huzaar bereden vrouw = amazone bereid – afgewerkt, genegen, gereed, gewillig, gezind, klaar, klaargemaakt, paraat, slagvaardig, vaardig, willig bereide huid = abortief, Ieder, leer, nappa, perkament, zeem bereide huid met haar – bont bereide opium = madat, tjandoe bereide rugvinnen van heilbot = raf bereide schapenhuid = zeem (leder) bereide spijs = diner, menu bereide vis – filet, rolmops, stokvis bereiden = klaarmaken bereider van mout = melter bereider van spijzen = kok bereidheid - willigheid bereiding der metalen uit ertsen = metallurgie bereidingsvoorschrift - recept bereidingswijze van vlees – bakken, braden, grillen, grilleren, koken, roosteren bereids = al (reeds), reeds bereid tot - genegen bereidvaardig - gedwee, gewillig bereidwillig – behulpzaam, gedienstig, gewillig, meegaand, volgzaam, vriendelijk bereik = actieradius, omvang, reikwijdte, werkingssfeer resultaat, succes bereikbaar - haalbschiktaar bereiken –aanko0men, arriveren, halen, treffen bereikte - resultaat berekend – capabel, geleep, slim, sluw, uitgekiend, uitgekookt, uitgerekend berekenen = becijferen, begroten, calculeren, meten, opmaken, overwegen, overzien, tellen, timen, uitcijferen, uitwerken, vaststellen berekenend – doortrapt, sluw, uitgekookt berekening = becijfering, calculatie, overslag, som berekening van kosten = calculatie beren = bemesten, borgen, mesten, schreeuwen, tieren berenbijter - bullebak berengeluid – brommen, grommen berenklauw - alant berenmuts = kolbak berensoort - baribal, brilbeer, grizzlybeer, holenbeer, koala, kraagbeer, lippenbeer, wasbeer, ijsbeer berenoor - aurikel berg = aardhoogte, alp, belt, heuvel, hoeveelheid, hoogte, hoop, kam, massa, menigte, piek stapel, tas, top, verheffing, verhevenheid, verhoging berg (Turks) = dagh bergaf - achteruit bergafwaarts - slechter berg der dichters = Parnassus berg, heilige - Kailasa, Olympus, Sinaï, Sion berg in Afrika = Atlas, Elgon, Kameroen, Drakenberg, Kibo, Kenya, Kollo, Kilimanjaro, Meru, Nairobi, Natal, Windhoek berg in Albanië = Amfissa,Timeristos, Tomorica berg in Amerika = Aconcagua, Cachi, Cayambe, Chimborazo, Chiripo, Chiriqui, Coropuna, Cotopaxi, Huascaran, Hula, Ilampu, Illimani, Lanin, Logan Popocatepeti, Robson, Ruiz, Sajama, Tajumuico, Tronador, Waddington berg in Armenië = Ararat, Ida berg in Australië = Bruce, Cradle, Garnet, Hann, Isa, Ise, Magnet, Morgan, Mulligan, Murchison, Musgrave, Newman, Ord, Ziel berg in Azië – Akdag, Annapura, Apo, Ararat, Azuma, Bazardjoezi, Elbroes, Everest, Fudsji, Haku, Hermon, Kazbek, Kirisjima, Nilgiri, Ramon, Semeru, Tabor berg in Bolivia = Andes, Cusco, lllampu, lllimani, Sajama, Sorata berg in Bulgarije = Bolev, Joemroektsjal, Perelik, Vitosja, Witosa berg in Canada = Columbia, Doomerak, Gold, Laurens, Logan, Mackenzie, Rockies, Robson, Shickshock berg in Chili = Aconcagua berg in Costarika - Blanco, Chirippo berg in de Kaukasus = Elbroez,Kazbek berg in Engeland = Snowdon berg in Equador = Antisana, Cayambe, Chimborazo, Cotopaxi, Pinchincha berg in Europa – Adamallo, Catria, Dagstein, Dinara, Durmitor, Eiger, Etna, Helikon, Jungfrau, Komovi, Matterhorn, Montblanc, Olympus, Ossa, Pasnassos, Pelat, Pilatus, Pollino, Rigi, Rothorn, Smolikas, Stella, Stockhorn, Tatra, Velino, Ventoux, Vesuvius, Vitosa, Weishorn, Zugspitze berg in Frankrijk = Aubrac, Delvoux, Mont Blanc, Mont Dorè, Pelat, Puy de Dome,Ventoux berg in Griekenland = Athos, Heilkon, Octa, Olonos, Olympus, Parnassus, Parnon, Smolika, Taygetos, Zyria berg in Indonesië = Api, Lawu, Merapi, Semeru, Slamat berg in Israël = Hermon, Olijfberg, Sion, Tabor berg in Italië = Adamello, Bernhard, Catria, Etna, Pollina, Stella, Velina, Vesuvius berg in Japan = Foedsji, Fudjijama, Granjoe, Hakoe, Komaga, Tate berg in Jeruzalem - Sion berg in Joegoslavie = Dinara, Doermitor, Lowtjen, Troglav,Velebit Berg in Kaukasus - Bazardjoezi,Elbroez, Kazbek, Teloebos berg in Nederland = Braamberg, Dietserberg, Friezenberg, Galgenberg, Gelsenberg, Grebbeberg, Haarlerberg, Herikerberg, Holterberg, Imbosch, Montferland, Paalberg, Stompert, Tankenberg, Torenberg, Vaalserberg, Woldberg, Zijpenberg berg in Nepal = Everest berg in Nieuw-Zeeland = Ruapehu berg in Noorwegen = Bôrgefjel,Gausta, Kjolen, Sogne, Snohetta, Svartis, Telemark berg in Oostenrijk = Arlberg, Brenner, Dachstein, Eisenhut, Pfânder, Zitterklapfen, Zug berg in Palestina = Sion, Tabor berg in Syrië = Hermon berg in Turkije = Akdag, Ararat, Ida, Olympus berg in Zweden = Akka, Erstberg, Kebnekaise, Sutitelma, Taberg berg in Zwitserland = Eiger, Finsteraarhorn, Jungfrau, Matterhorn, Pilatus, Rigi, Rothorn, Stockhorn, Weisshorn berg op Ceylon = Adamspiek berg op Java = Bromo, Kendeng, Kelud, Lawu, Merabu, Merapi, Salak, Slamet, Semeru, Sumbing, Wajang, Willis, berg op Troje en op Kreta – Ida berg op Mindanao = Apo berg op de Philippijnen = Apo, Pulog, Mayon berg op Sicilië - Amaro, Etna berg op Sumatra - Dempo, Leuser, marapi berg uit de bijbel = Ararat, Horeb, Moria, Nebo, Sinaï, Thabor bergahorn - esdoorn Bergamo, inwoner van - Bergamask bergbeklimmer = alpinist bergbeschrijving = orografie bergbewoner - monticool bergblauw - ultramarijn bergbruin - omber bergcol - pas bergdoorgang – engte, pas bergduivel - moloch bergen – stouwen, stuwen berge - rommel, wanorde bergengte = pas bergėre - leunstoel berggeel = oker berggeest - alf, gnoom, kobold, oreade berggeit = gems berggids = sherpa, berghol = spelonk berghuisje = chalet berghut - sennhut bergijs = firn, gletsjer berging – berghok, garage, hok, kast, la, opslagruimte berging in huis - zolder bergingsauto - kraanwagen, takelwagen bergingsgeld - bergloon berging voor rommel - schuur bergkam - arête bergketen = Alleghenies, Alpen, Andes, Apennijnen, Appalachen, Balkan, Dolomieten, Jura, Karpaten, Libanon, 0eral, Pyreneeën, Rotsgebergte, Tatra bergketen in Syrië - Libanon bergketen in Zuid-Amerika - Andes bergketen (sp) - Pena, Sierra bergkloof = afgrond, canyon, canon, ravijn bergkristal – dragoniet, iris, kwarts bergland (Ar.)- Adrar, oostenrijk bergmeubel - kast bergnimf = oreade bergovergang – col, pas bergpad - pas bergpas - bergengte, col, défilé, engte, nek bergpas van Alpen naar Apennijnen - Altare bergpas in Griekenland = Thermopylae bergpas uit de bijbel = Adummim bergpek = aardhars, asfalt bergplaats = bak, beurs, blik, buidel, depot, doos, etui, hangar, hok, kas, kassa, kast, kist, kluis, koelcel, koffer, la, lade(kast), loket, loods, magazijn, mand, portefeuille, safe, schuur, stelling, tas, trommel, valies, vat, zak bergplaats bij boerderij = schuur bergplaats in een meubel - la bergplaats in huis – kelder,zolder bergplaats op een auto = imperiaal bergplaats voor textiel = linnenkast bergplaats voor eieren = eierrek bergplaats voor geld = bank, brandkast, kassa, kas, kluis, safe bergplaats voor groente - kist bergplaats voor voertuigen = garage, parkeerterrein, remise bergplant- edelweiss bergpuin = morene bergpunt - piek bergruimte - kast, kist, ladekast bergrug = kam bergrug uit de bijbel = Karmel bergschaap = alpaca, lama, mouflon Bergschot - Hooglander bergspits - piek bergspleet = kloof, ravijn bergsport - alpinisme, skiën bergsportvereniging - alpenclub bergstok = alpenstok bergtop - piek bergijsveld - gletsjer bergtalk - vetaarde bergtop in de Anti-Libanon = Hermon bergtop in de Kaukasus = Elbroes bergtop op Kreta = Ida bergtop in Zwitserland = Eiger, Pilatus bergtrechter = doline bergvesting in Messenië - Ira bergvink = keep bergvlakte = plateau bergvlakte (Skand.) = fjeld bergvlas = amiant, asbest bergwas - git bergweide = alm bergwording = orogenese bergzolder – den, vliering bericht – advies, bekendmaking, bescheid, boodschap, depêche, informatie, inlichting, kennisgeving, laak, mare, mededeling, melding, nieuws, onderricht, rapport, telegram, tijding, verhaal, verslag berichten – mededelen, meedelen, melden, rapporteren, refereren, relateren, vermelden, verwittigen bericht geven - telegraferen berichtgever = aankondiger, bode, boodschapper, correspondent, journalistmelder, ordonnans, reporter, telegraaf berijder van een auto – chauffeur berijder van een olifant – kornak berijder van een paard - ruiter bereidster van een paard - amazone beril = smaragd, aquamarijn beriliumoxyde - Beo, berilaarde berilvariëteit - Goudberil, heliodoor bering - blok, kussen berispelijk = laakbaar berispen – afkeuren, bekijven, corrigeren, doorhalen, flamberen, foppen, gispen, kapittelen, knorren, laken, moneren, terechtwijzen,vermanen, verwijten berispend op een fout wijzen = verwijten berisping = afkeuring, blaam, reprimande, roffel, schrobberingstandje, terechtwijzing, uitbrander, vermaning berk - betula berkachtige - alnus, betula, berk, carpinus, els, haagbeuk, hazelaar, papierberk, zilverberk berkachtigen - betulaceeen berkelium - Bk berkenbos - betuletum berkenhouten - berken berkenkamfer - betuline berkhoen = korhoen berkoen - dwarsbalk, stut Berlijns zilver = alfenide, alpaca, berm – glooiing, straatkant, talud, wegkant, wegrand Bermuda´s, een der - Bermuda, Somerset Bermuda´s, hoofdstad der - Hamilton beroemd = befaamd, bekend, doorluchtig, gerenomeerd, fameus, gevierd, roemrijk, roemrucht, vermaard beroemd actrice - diva beroemd Amerikaans filosoof = Emerson beroemd arts = Koch beroemd beeldhouwer = Moore, Rodin, Zadkine beroemd componist - Mozart, Verdi beroemd dirigent = Bemstein, Karajan, Toscanini, Walter, Haitink beroemd Frans scheikundige - Pasteur, Curie beroemd Italiaans schilder - Titiaan, Rafael beroemd Moors gebouw - Alhambra beroemd musicus of toonkunstenaar = maestro beroemd Nederlands geleerde - Erasmus, Donders, Lorentz beroemd Nederlandse schilder - Mauve, Maris, Steen, Rembrandt, Vermeer beroemd oceaanvlieger - Lindbergh beroemd redenaar - Brugman, Cicero beroemd vioolbouwer - Amati, Stradivarius beroemd werk van Shakespeare - Hamlet beroemde actrice = diva beroemde diamant = Braganza, Cullinan, Excelsior Hope, Jonker, Jubilee, Kohinoor, Nassak, Pigott, Sancy, Regent, Victoria beroemde Franse dichters en romanschrijvers - Camus, Hugo, Sartre, Zola beroemde Indonesische koning - Asoka beroemde kerk - Notre Dame, Madeleine beroemde koning uit de geschiedenis vm Indië = Asoka beroemde minnaar = Casanova, Don Juan beroemde opera - Aida, Tosca beroemde persoon = celebriteit beroemde Phoenicische havenstad = Sidon beroemde stad in het oude Griekenland = Thebe beroemde waterval in Amerika = Niagara beroemde waterval in Belgje -Co beroemde waterval in Zwitserland = Schaffhausen beroemde Zweed = Nobel beroemdheid – diva, faam, naam, roem, ster, vermaardheid beroep = ambacht, ambt, job, metier, positie, professie stiel, vak, werkkring beroep = appèl beroepen, mannelijke = 3 abt, kok, nar 4 arts, beul, bode, boer, chef, gids, ijker, ober, paus, smid, tolk 5 agent, asman, baker, baron, cadet, clown, drost, deken, etser, graaf, heier, heler, imker, jager, kaker, kaper, klerk, lader, lakei, loods, koper, maler, pa- ter, pedel, prins, prior, rabbi, reder, spion, teler, tsaar, vorst, waard, waker, wever, zever 6 acteur, auteur, badman, bakker, berger, binder, blazer, bouwer, braker, butler, censor, cipier, co- deur, codist. consul, cowboy, danser, diaken, do- cent, dokter, dorser, douane, drager, drijver, dui-ker, expert, filmer, fitter, fokker, frezer, gasman, gerant, gezant, gieter, graver, heraut, herder, hof -nar, hopman, hospes, iemker, jockey, jurist, jutter, kapper, keizer, kelner, knecht, komiek, kompel, koning, koster, kramer, kruier, krijger, kuiper, kweker, lapper, lasser, lector, leeman, leraar, looier, losser, majoor, melker, melter, menner, metser, monnik, pakker, perser, picolo, pikeur, piloot, ponser, porder, preses, purser, rabbijn, rec- tor, regent, schout, seiner, slager, sloper, slijper, slijter, snijder, stoker, stuwer, tagrijn, tailor, tem- mer, typist, venter, verver, vilder, visser, voeger, volder, weiman, witter, zaaier, zanger, zetter, zee- man, zetter 7 analist, anatoom, arbiter, artiest, attaché, ban- kier, barbier, bassist, beambte, bewaker, bioloog, broeder, brouwer, cellist, chefkok, chirurg, cine- ast, commies, coupeur, coureur, curator, danseur, dentist, dichter, dienaar, diender, diëtist, dominee, draaier, drogist, drukker, drummer, ebenist, eco-noom, etaleur, firmant, fourier, fraiser, friseur, fy- sicus, graveur, grimeur, grutter, harpist, heibaas, hoboïst, hoekman, inkoper, kassier, kellner, koe-rier, kolonel, koopman, lampist, lansier, leurder, lijfarts, manager, markies, masseur, matroos, me- dicus, meester, monarch, monteur, musicus, nota- ris, nuntius, oculist, olieman, oogarts, oorarts, op- koper, opmaker, overman, overste, pachter, pas- toor, patroon, pianist, piccolo, planter, plotter, poelier, pompier, portier, poulier, prefect, prelaat, premier, rechter, rekruut, ruwaard, schepen, sche- per, senator, sjouwer, soldaat, spinner, spoeler, spuiter, stemmer, steward, storter, stroper, stri- ker, student, tamboer, tolbaas, trainer, trimmer, tsarina, tuinder, tuinman, tuinier, twijnder, uro- loog, veearts, veeboer, veerman, vennoot, vicaris, violist, voerman, voorman, wachter, walbaas, werkman, witkiel, wijsgeer, ijscoman, zetbaas, zetboer, zoöloog 8 aannemer, acrobaat, actuaris, admiraal, advi- seur, advocaat, afslager, agrariër, agronoom, ak- kerman, arbeider, bediende, behanger, bezorger, bisschop, bloemist, bootsman, botanist, breeuwer, burelist, chasseur, chemicus, corveeër, crasseur, criticus, croupier, dagloner, diëtiste, dirigent, dompteur, douanier, edelsmid, eierboer, emba- leur, essayist, etnoloog, figurant, filmster, filo- soof, fluitist, grafboer, gendarme, generaal, geo- graaf, gitarist, goudsmid, graficus, griffier, gros- sier, hoefsmid, hofmeier, hoornist, horloger, ho- telier, hovenier, huidarts, huisarts, huisbaas, hu- morist, imitator, inpakker, jongleur, juwelier, kaasboer, kamerlid, kanunnik, kapelaan, kapitein, kleiboer, koetsier, koksmaat, kolenman, kyno- loog, laborant, legumier, linguist, lijfwacht, makelaar, marinier, melkboer, militair, minister, mo lenaar, muzikant, naaister, officier, olieboer, om- roeper, opleider, oppasser, opperman, opticien, op- voeder, organist, orgelman, pedagoog, pedicure, pedoloog, perschef, postbode, pompgast, priester, promotor, prozaïst, puinbaas, quaestor, raadslid, raadsman, reisgids, reiziger, repelaar, reporter, re- sident, rijknecht, schilder, schipper, schrijver, scri bent, sergeant, siersmid, slachter, spinster, soig neur, speurder, stuurman, suppoost, taanbaas, tail- leur, tandarts, taxateur, tekenaar, uitgever, theo- loog, tonelist, toreador, uitgever, vedelaar, veeko- per, veembaas, veenbaas, veenboer, veerbaas, ver- koper, vertaler, viskoper, vocalist, werkster, wijn- koper, zakenman, zeerover 9 adelborst, alchimist, ambtenaar, antiquair, apo theker, architect, astroloog, astronoom, baanveger, baggelaar, baggeraar, baggerman, bankloper, bar- keeper, beheerder, besteller, blokmaker, bookma ker, botanicus, bottelier, brigadier, cameraman, ca- mioneur, cargadoor, catecheet, chauffeur, chirur- gijn, componist, conciërge, confiseur, conrector, corrector, costumier, couturier, dakdekker, detecti- ve, diplomaat, directeur, dokwerker, donkeyman, dramaturg, dijkwerker, etnograaf, executeur, ex- porteur, fabrikant, facturist, farmaceut, financier, fotograaf, fysioloog, gasfitter, genealoog, germa- nist, glazenier, grafoloog, handelaar, importeur, ingenieur, internist, kaaskoper, kaasmaker, kamer- heer, kamermeid, kanonnier, kardinaal, kastelein, kerkvoogd, kolenboer, komediant, koppelaar, kor poraal, kroegbaas, kwekeling, landdrost, landme- ter, leidekker, literator, luitenant, lijkdrager, lijn- slager, machinist, marconist, metselaar, minstreel, mijnwerker, modinette, mosselman, mytholoog, navigator, neuroloog, ombudsman, ontvanger, ont- werper, operateur, opzichter, ouderling, pakknecht, parlevinker, patholoog, patissier, paukenist, pedde- laar, pelsjager, ploegbaas, politicus, preceptor, pre- dikant, preekheer, president, procureur, professor, pijpfitter, raadsheer, radioloog, rayonchef, recen- sent, redakteur, regisseur, rentenier, skileraar, slotvoogd, socioloog, souffleur, speculant, spuitgast, stadsbode, stadsvoogd, stoofsmid, stukadoor, stuwadoor, technicus, therapeut, timmerman, tollenaar, topograaf, typograaf, trancheur, treinchef, uitdeuker, uitdrager, uitvinder, vakleraar, valkenier, veedrijver, veefokker, veehoeder, verhuizer, verpleger, verzinker, voddenman, waarnemer, wachtsman, waterschout, wegwerker, wethouder, winkelier, wolverver, zeilmaker, zendeling, zenuwarts 10 aanspreker, aardwerker, academicus, accountant, archivaris, assuradeur, badmeester, bandleider, bankwerker, beenhouwer, beiaardier, bestuurder, beugvisser, beursagent, bevrachter, biersteker, biertapper, blikslager, boekbinder, boekhouder, bollandist, bontwerker, boomkweker, bootwerker, boswachter, brandwacht, buffetchef, caféhouder, cabaretier, calculator, calligraaf, cardioloog, cavalerist, chemigraaf, collecteur, colporteur, commandant, commandeur, conducteur, controleur, courantier, dansleraar, declamateur, decorateur, detaillist, diamantair, dienstbode, dierenarts, discjockey, doodbidder, doodgraver, entomoloog, evangelist, examinator, expediteur, ezeldrijver, filatelist, filmacteur, filmspeler, gaardenier, geestelijke, geneesheer, glasblazer, goochelaar, goudzoeker, gouverneur, graveerder, handelsman, handwerker, handzetter, harpoenier, harpspeler, herbergier, historicus, hofmeester, hoofdagent, hoogleraar, houthakker, houtvester, huisdokter, huisknecht, inspecteur, journalist, kachelsmid, karabinier, kerkleraar, kermisgast, keuterboer, kinderarts, kippenboer, kleerkoper, kleermaker, klepperman, klokkenist, klokluider, kluizenaar, koddebeier, koorzanger, kostwinner, kruidenier, kuilvisser, kwakzalver, lakenkoper, lakenwever, landbouwer, lansknecht, leerlooier, leertouwer, librettist, liftjongen, logopedist, loodgieter, loopjongen, lorrenboer, maarschalk, magistraat, magnetiseur, marskramer, mecanicien, medewerker, melkslijter, modelmaker, nachtwaker, oberkelner, observator, obstetrist, olie-slager, ondernemer, onderwijzer, ovenbouwer, paleograaf, palfrenier, papyroloog, ponstypist, psychiater, psycholoog, pijpenmaker, quizmaster, rangeerder, reisleider, reparateur, rietdekker, ritmeester, robbenjager, roerganger, scheepskok, scheepskok, schoolarts, secretaris, sjouwerman, slagwerker, smokkelaar, sorteerder, specialist, spekslager, speleoloog, stalhouder, staljongen, stalknecht, stenograaf, striptease, strodekker, strowerker, stukwerker, tabaksboer, technoloog, telefonist, thaumaturg, thesaurier, tokohouder, tolgaarder, toonzetter, touwslager, trompetter, troubadour, tuinjongen, turfsteker, tijdopnemer, uitvoerder, varensgast, veengraver, verdediger, verhuurder, veterinair, vetsmelter, vice-consul, vliegenier, vlootvoogd, voetballer, voorganger, voorzanger, voorzitter, vroedvrouw, vuilnisman, waarzegger, afelbakker, wagenmaker, waterklerk, wegenwacht, wielrenner, winkelchef, ijzergieter, zeepzieder, zielzorger, zilversmid, zoutzieder, zwingelaar 11 aardkundige, aartsdiaken, aartshertog, acquisiteur, mbassadeur, auctionaris, autobewaker, automonteur, autospuiter, baakmeester, baanwachter, bankbeambte, beeldhouwer, betonwerker, beulsknecht, bevelhebber, bezembinder, bierbrouwer, biochemicus, bloemkweker, blokwachter, boekdrukker, bomenrooier, bouwkundige, brancardier, broodbakker, broodventer, brugwachter, buikspreker, burgervader, chiropodist, clichémaker, commentator, commissaris, confiturier, conservator, dameskapper, dansmeester, dekofficier, depothouder, dermatoloog, deurwaarder, eekschiller, elektricien, fruitkweker, gareelmaker, garderobier, geweermaker, gezaghebber, godgeleerde, groenteboer, grondwerker, gynaecoloog, haarsnijder, haringkaker, heelkundige, heelmeester, heilgymnast, herenkapper, hofprediker, hotelhouder, hotelkruier, huidenkoper, huismeester, hutbediende, hypnotiseur, illustrator, impresario, industrieel, informateur, instructeur, kaapvaarder, kamprechter, kastenmaker, kerkdienaar, kermisklant, ketelbikker, ketelboeter, ketellapper, keurmeester, keursoldaat, kistenmaker, kolendrager, kolonisator, koordanser, koperslager, knopengieter, leermeester, lexicograaf, lijstenmaker, magazijn-chef, magnetiseur, mandenmaker, mattenmaker, meteoroloog, meubelmaker, missionaris, modelbouwer, motordrijver, motorrenner, nageljongen, onderwijzer, operazanger, orgelbouwer, ormithiloog, orthopedist, paardenkoper, parelduiker, parelvisser, parlevinker, persattaché, pianoleraar, plaat-snijder, plaatwerker, postmeester, preparateur, propagandist, programmeur, pijpenlooier, raffinadeur, echercheur, rentmeester, rozenkweker, satijnwerker, scheepsarts, schildwacht, schoenmaker, schoolhoofd, schoonmaker, seinwachter, sloten-maker, snelschrijver, stalmeester, standbouwer, strandwerker, steenbakker, steenhouwer, stoffeer-der, straatmaker, straatveger, taalkundige, tafelwer-ker, tapijtwever, tegelbakker, tegelzetter, telegra-fist, theeplanter, touwslager, translateur, turftrapper valsemunter, varensgezel, vatenwasser, veldwach-ter, vellenkoper, venduhouder, vervrachter, verzekeraar, vioolbouwer, vioolspeler, vlasspinner, vleeshouder, vrachtrijder, vrouwenarts, waagmees-ter, wafelbakker, waterschout, watervitter, weerkundige, wegenbouwer, werkmeester, wildstroper, zaalwachter, zeekapitein 12 aalmoezenier, accordeonist, armenverzorger, bacterioloog, bakkersgezel, balletdanser, bankbediende, banketbakker, beschermheer, boekverko-per, boerenknecht, boetprediker, bollenkweker, bordenwasser, borstelmaker, brandmeester, brandweerman, brillenmaker, burgemeester, cari-caturist, conferencier, constructeur, dactylograaf, degenslikker, dierentemmer, distillateur, duiven-melker, fietsenmaker, flessenmaker, floormana-ger, functionaris, garagehouder, gedeputeerde, geldschieter, gemeentebode, gerechtsbode, gezagvoerder, gildemeester, gildepatroon, glazenwas-ser, grenswachter, handarbeider, handelsagent, handwerksman, haringpakker, havenmeester, hel-derziende, horlogemaker, hotelportier, huisbediende, huiseigenaar, huisschilder, incasseerder, installateur, jagermeester, kamerdienaar, kantoor-klerk, kapelmeester, kapittelheer, kareelbakker, karikaturist, karrevoerder, kassenbouwer, kippenfokker, klarinettist, klokkenmaker, klom-penmaker, koraalvisser, kornetblazer, koudslach-ter, kraandrijver, kunstschilder, landarbeider, let-terzetter, lichtmatroos, lijkschouwer, manegehou-der, marechaussee, marktkoopman, marktmeester, messenslijper, metaalgieter, meteropnemer, mu-ziekleraar, mijningenieur, nachtportier, neurochi-rurg, notarisklerk, orgeldraaier, orkestleider, pale-ontoloog, pannenbakker, parkeerwacht, pasteima-ker, pensionhouder, pianostemmer, polderjongen, politieagent, pompbediende, poolreiziger, potten-bakker, propagandist, pruikenmaker, raadadvi-seur, radiomonteur, referendaris, restaurateur, thaumatoloog, röntgenoloog, rubbertapper, rijks-advocaat, schaapherder, schade-expert, scharen-sliep, scheepsagent, scheepsklerk, scheikundige, schillenboer, schoenlapper, schrijnwerker, siga-renmaker, sluiswachter, snelschrijver, snelteke-naar, spuitmeester, stadhuisbode, stafofficier,steendrukker, stempelmaker, straatzanger, strand-jutter, strandvonder, stratenmaker, stuntvlieger, taalgeleerde, tabakskerver, touroperator, tulpen-kweker, turfschipper, uurwerkmaker, veehande-laar, veerschipper, veldprediker, vendumeester, verificateur, verlofhouder, verslaggever, vece-ad-miraal, vishandelaar, vlagofficier, vrederechter, vrachtrijder, wagenmeester, wijnhandelaar 13 aandeelhouder, aardappelboer, aartsbisschop, autohandelaar, bakkersknecht, balletmeester, bankdirecteur, bedrijfsleider, betaalmeester, beursbediende, beurtschipper, boedelmeester, boekhandelaar, bonthandelaar, brillendokter, bril-lenslijper, broodbezorger, cabaretzanger, cinema-tograaf, commissionaris, concertzanger, confectio-nair, correspondent, correspondent, diamantslijper, diamantwerker, diamantzetter, douanebeambte, fi-liaalhouder, filmoperateur, filmproducent, flessen-blazer, fotohandelaar, garde-officier, geneeskun-dige,groentekweker, havenarbeider, hellebaardier, historiograaf, hoofdarbeider, hoofdofficier, huisbe-waarder, huisjesmelker, hulpbesteller, jachtopzie-ner, jeneverstoker, kaashandelaar, kabinetwerker, kantinehouder, kantonrechter, kaperkapitein, kel-dermeester, kinderrechter, koffieplanter, krantenjongen, krullenjonen, kunstschilder, ladingmeester, leeuwentemmer, letterkundige, liedjeszanger, lom-merdhouder, lompengaarder, lompenkoopman, machinezetter, magazijnknecht, manufacturier, meesterknecht, mededirecteur, mederedacteur, melkhandelaar, metaaldraaier, middenstander, modeontwerper, muziekmeester, oliehandelaar, onder-officier, opvoedkundige, orkestmeester, paarden-slager, pakhuisknecht, pensionhouder, persfotograaf, pillendraaier, postbesteller, postdirecteur, psychometrist, pijpenopsteker, radio-omroeper, ruimtevaarder, rijksambtenaar, salonbediende, schapenfokker, schapenhouder, scharenslijper, scheepsbouwer, scheepsexpert, scherprechter, schoenpoetser, schoolmeester, schout-bij-nacht, schriftkenner, slagersjongen, sponsenduiker, spon-senvisser, stadsadvocaat, stoelenmatter, straat-koopman, tabaksplanter, tamboer-majoor, land-techniker, taxichauffeur, tekstschrijver, tuinarchi-tect, turfschipper, vaartschipper, varkensfokker, verkeersagent, verloskundige, vice-president, vod-denkoopman, vuurwerkmaker, wederverkoper, zaakwaarnemer 14 aapjeskoetsier, adjunct-commies, administra-teur, armenverzorger, autoverhuurder, beursspecu-lant, bibliothecairs, binnenschipper, bioscoophou- der, boerenarbeider, boodschaploper, boterhande-laar, buffetbediende, concertmeester, consul-gene-raal, diamantslijper, elektromonteur, filmverhuur-der, frescoschilder, fruithandelaar, fysiotherapeut, garnalenvisser, gecommitteerde, generaal-majoor, graanhandelaar, grondspeculant, groothandelaar, handelsattaché, hoofdambtenaar, hoofdredacteur, huisonderwijzer, hypotheekgever, hypotheekne-mer, kleinhandelaar, kolenhandelaar, kunsthande-laar, legerpredikant, legioensoldaat, linnenjuffrouw, logementhouder, magazijnmeester, melkcontro-leur, metaalbewerker, onderdirecteur, onderluite-nant, oudheidkundige, paardenkoopman, pakhuis-meester, parlementariër, pluimveehouder, postcommandant, putjesschepper, radiohandelaar, rechtsgeleerde, rijksaccountant, rijksarchivaris, rijschoolhouder, scheidsrechter, schriftkundige, schoolopziener, sergeant-majoor, sierkunstenaar, sluikhandelaar, soldaat-commies, sportredacteur, straatmuzikant, tabaksmakelaar, terrazzowerker, toonkunstenaar, trambestuurder, tramconducteur, veilingmeester 15 aardrijkskundige, advocaat-fiscaal, bouwvakarbeider, concessiehouder, detailhandelaar, dia-mantbewerker, dierenhandelaar, effectenmake- laar, equipagemeester, gerechtsdienaar, geschied-kundige, geslachtkundige, handelsbediende, har-monicaspeler, hoofdconducteur, hoofdinspecteur, hoofdonderwijzer, hypotheekhouder, instrumen-talist, instrumentmaker, kamerverhuurder, kapi-tein-ter-zee, kleinkunstenaar, kloosterbroeder, korpscommandant, kroniekschrijver, kunsthisto-ricus, landbouwkundige, legercommandant, loge-menthouder, luitenant-ter-zee, magazijnbediende, obligatiehouder, portretschilder, productieleider, raadspensionaris, reclameschilder, reclameteke-naar, rijwielhandelaar, scheepskapitein, spoor-wegbeambte, straathandelaar, tabakshandelaar, tabaksimporteur, tandheelkundige, textielarbei-der, treinconducteur, tuinbouwkundige, tussen-handelaar, varkensslachter, vicaris-generaal, woninginrichter, ziekenverpleger, zuivelconsulent 16 adjunct-directeur, admiraal-generaal, advocaat generaal, auditeur-militair, brievenbesteller, cere-moniemeester, fietsenbewaarder, elektrotechnicus, evangeliedienaar, fabrieksarbeider, geluidstech-nicus, geschiedschrijver, grootindustrieel, horos-cooptrekker, huwelijksmakelaar, kapitein-adju-dant, kapitein-generaal, kostschoolhouder, lantarenopsteker, loco-burgemeester, logementhouder, luitenant-kolonel, ondercommissaris, opperbevel-hebber, oppergezaghebber, plaatscommandant, procuratiehouder, rijwielhersteller, scenario-schrijver, scheepstimmerman, schoolinspecteur, schoorsteenveger, sectie-commandant, sigaretten-fabrikant, staatssecretaris, theaterdirecteur, victu-alie-meester, vuurtorenwachter 17 assistent-resident, bestuursambtenaar, bestuursassistente, bloembollenkweker, brigade-commandant, cavalerie-officier, directeur-gene-raal, divisiecommandant, gemeenteambtenaar, ge-meenteontvanger, gevangenbewaarder, kapitein-ingenieur, kapitein-luitenant, landbouwingenieur, landbouwconsulent, landschapschilder, luitenant-adjudant, luitenant-admiraal, luitenant-generaal, noordpoolreiziger, opperwachtmeester, ordonnans officier, politie-inspecteur, procureur-generaal, scheepsbevrachter, tuinbouwconsulent, veeteelt-consulent, vertegenwoordiger, verzekeringsagent 18 adjunct-commissaris, artillerieofficier, aspirant-controleur, assistent-apotheker, belastingconsulent, oodschappenjongen, catechiseermeester, evange-lieprediker, gemeentearchivaris, gemeentesecreta- ris, gouverneur-generaal, hypotheekbewaarder, in-specteur-generaal, karikatuurtekenaar, luitenant- ingenieur, politiecommissaris, rechter-commissa-ris, scheepsbouwkundige, secretaris-generaal, sub-stituut-griffier, substituut-officier 19 apothekersassistent, bataljonscommandant, bin-nenhuisarchitect, commies-verificateur, commis-saris-generaal, compagniecommandant, districts-commandant, gezantschapsattaché, ontdekkings- reiziger, regimentscommandant, substituut-procu- reur 20 begrafenisondernemer, boordwerktuigkundige, districtscommissaris, garnizoenscommandant, handelscorrespondent, oorlogscorrespondent, voordrachtskunstenaar, waterstaatsingenieur 21 adjudant-onderofficier, adjunct-administrateur 22 gezantschapssecretaris, gouvernementsambte-naar, scheepswerktuigkundige, volksvertegenwoor-diger 23 kapitein-kwartiermeester 24 luitenant-kwartiermeester 26 arrondissements-commissaris, 29 arrondissements-schoolopziener beroepen, vrouwelijke- 3 non, min 4 hoer, meid 5 baker, minne 6 agente, boerin, kokkin, pilote, zuster 7 actrice, barones, cheffin, docente, hofdame, hospita, juriste, kapster, lerares, modiste, pakster, porster, prinses, priores, typiste, waardin 8 acrobate, advocate, analiste, artieste, breister, cassière, celliste, coupeuse, danseres, danseuse, dentiste, dienares, diëtiste, dokteres, drogiste, etnologe, filmster, firmante, geograve, harpiste, herderin, juffrouw, kamenier, kelnerin, koningin, kookster, kopiiste, manicure, naaister, ouvreuse, pedagoge, pedicure, pianiste, ponseuse, serveuse, spinster, studente, theologe, violiste, voedster, wasvrouw, werkster, zangeres 9 adviseuse, astrologe, astronome, ballerina, bureliste, caissière, coiffeuse, dichteres, dirigente, fluitiste, fotografe, gitariste, grafologe, huisvrouw, kookvrouw, koopvrouw, kostvrouw, laborante, mannequin, markiezin, molenarin, mosselwijf, neurologe, organiste, radiologe, sociologe, soubrette, spoelster stripster strijkster tailleuse tekenares vocaliste wijkzuster 10 ambtenares, arbeidster, architecte, bewaakster, calligrafe, cardiologe, chauffeuse, componiste, costumière, dienstbode, directrice, dramaturge, fabrikante, facturiste, inkoopster, interniste, keukenmeid, komediante, koorzuster, kweke-linge, lokettiste, melkmeisje, omroepster, predi-kante, psychologe, publiciste, raadsvrouw, regisseuse, schilderes, schrijfster, scriptgirl, souffleuse, stenografe, stewardess, strijkvrouw, vroedvrouw, zendelinge 11 colportrice, conductrice, controleuse, dans-lerares, decoratrice, detailliste, filmactrice, gou- vernante, inspectrice, journaliste, kamermeisje, kasteleinse, logopediste, metereologe, ontwerp-ster, pianolerares, ponstypiste, redactrice, ser-veerster, telefoniste, uitgeefster, verkoopster, vertaalster, waarzegster 12 ambassadrice, archivaresse, bacteriologe, bel-lenmeisje, boekhoudster, bontwerkster, caféhoud- ster, chansonnière, chiropodiste, dameskapster, declamatrice, dienstmeisje, ekwilibriste, exami-natrice, groentevrouw, handwerkster, heilgym-naste, huishoudster, huisnaaister, informatrice, instructrice, juwelierster, kaartlegster, kamenier-ster, kantwerkster, keukenmeisje, kindermeisje, linnenmeisje, onderwijzeres, orthopediste, pornpnaaister, reumatologe, scheidsvrouw, secretaresse, steno-typiste, verdedigster, ver-pleegster, vlasspinster 13 ateliermeisje, beeldhouwster, bloemenmeisje, hotelhoudster, illustratrice, keukenprinses, koorddanseres, koppelaarster, marketentster, operazangeres, persfotografe, pottenbakster, propagandiste, taillewerkster, verloskundig, 14 balletdanseres, beschermvrouwe, buffetjuf-frouw , correspondente, fabrieksmeisje, herber-gierster, hoedenmaakster, huisbewaarster, kinderjuffrouw, kleuterleidster, kloosterzuster, koffiejuffrouw, linnenjuffrouw, marktkoopvrouw, nettenboetster, pensionhoudster, schoonmaakster, toiletjuffrouw, verkeersagente, winkeljuffrouw, 15 administratrice, concertzangeres, costuum-naaister, filiaalhoudster, kleuterleidster, pension-houdster, speldenwerkster, verslaggeefster, wijkverpleegster 16 bibliothecaresse, instrumentaliste kamerverhuurster 17 garderobejuffrouw 18 fabrieksarbeidster 19 belastingconsulente, vertegenwoordigster 20 apothekersassistente, binnenhuisarchitecte 21 voordrachtkunstenares 22 schoonheidsspecialiste 24 bewaarschoolonderwijzeres beroepen - convoceren beroeps - prof beroepsdanser in danshuizen = gigolo beroepsgenoot - collega beroepshalve - e.p. beroepskleding = livrei, overall, uniform beroepspaardrijder = jockey beroepsspeler = professional beroepstaal - (vak)jargon beroepsverenigig - vakbond beroerd = akelig, belabberd, ellendig, erg, hopeloos, lam, lammenadig, lamlendig, lui, misselijk, miserabel, naar, onpasselijk, onwillig, slecht, treurig, vervelend beroerdigheid - ellende, misère, narigheid beroeren - aanraken, aangrijpen, ontstellen, verontrusten beroering – deining, emotie, onrust, ontsteltenis, opwinding, rel, rep, roerte, tumult beroerling - ellendeling, etre, mispunt, naarling beroerte = apoplexie, attaque, onrust, verlamming berokkenen – aandoen, veroorzaken beroofd = berold, bestolen, platzak, verstoken berooid = arm(oedig), armzalig, blut, haveloos, ledig, platzak berooid persoon - kalis, schooier, vagebont berouw = bezinning, droefheid, deemoed, inkeer, leedwezen, schuldbesef, spijt, wroeging berouwen = spijten berouw gevoelen - inkeren berouw hebben - spijten berouwvol - boetvaardig berouwvolle belijdenis - biecht beroven – bestelen, ontnemen, ontstelen, plukken, plunderen, uitkleden beroving – plundering, privatie beroving van nationaliteit = denaturalisatie berrie = baar, burie, disselboom, draagbaar, hooiraam, katafalk, lamoen berst – barst, scheur(tje), spleet bersten - (vaneen)splijten berucht- bekend berucht gangster = Al Capone, Dillinger, Lamothe, Landru berucht uit de 80-jarige oorlog = Alva berucht moordenaar = Landru berucht Romeinse keizer = Nero berucht staatsman = Franco, Hitler, Napoleon, Stalin beruchte buurt - gribus beruchte verleider = Casanova, Don Juan beruchte ziekte = cholera, kanker, lepra, pest, pokken, polio, t.b.c., tering, tumor berusten – baseren, schikken, steunen, verblijven berustend = geduldig, gedwee, gelaten, lijdzaam, passief, stoïsch berusten in - neerleggen berusting = fatalisme, gelatenheid,overgave, resignatie beryllium = Be bes = bei, bezie besant – medaille, penning beschaafd – beleefd, correct, fatsoenlijk, fijn, keurig, net, ontwikkeld, poliet, (wel)gemanierd, welopgevoed, wellevend beschaafde man - heer beschaafde vrouw = dame beschaafdheid – beleefdheid, fatsoen beschaafd persoon - aristocraat beschaamdheid - confusie beschadigd – aangeslagen, defekt, gehavend, gescheurd, kaduuk, kapot, ongaaf, stuk, vervallen beschadigd schip = wrak beschadigen – aantasten, bederven, havenen, krenken, misvormen, schenden, scheuren, teisteren, toetakelen, verknoeien, vernielen beschadiging = averij, deuk, gat, kras, molest, schade beschadiging aan schepen - averij beschamend – genant, vernederend beschaming - schande beschaven = civiliseren, cultiveren, gladmaken, humaniseren, ontwikkelen, polijsten, verlichten, vormen beschaving = civilisatie, cultuur, kultuur, techniek bescheid = antwoord, bericht, (bewijs)stuk, inlichting, uitleg bescheiden – bedeesd, eenvoudig, eerbaar, gering, ingetogen, kuis, matig, modest, nederig, ongunstig, onopvallend, sober, voorzichtig, zedig bescheiden = beknorren, berispen, bescheidenheid -eenvoud, discretie, modestie, bescheid geven - antwoorden beschenden = belasteren bescheren = toebedelen beschermbeeld = schutsbeeld, palladium beschermd – behoed, beschut, geborgen, safe, veilig beschermd gebied = domein, reservaat beschermd jachtgebied - revier beschermeling(e) - protégé(e) beschermende huisgoden = penaten, laren beschermeling = protégé beschermen = afdekken, bedekken, behoeden, beschutten, beveiligen, bewaken, bewaren, patroneren, protegeren, verdedigen beschermend geleidster - chaperonne beschermende kleuraanpassing = mimicry, schutkleur, beschermer – begunstiger, (be)hoeder, borg, patroon, schutsheer, toeverlaat beschermer (bevorderaar) = voorstander beschermers van een vorst = garde, lijfwacht beschermgeest = genius, patroon, peri, goeroe beschermheer = patroon, protector, schutspatroon beschermheerschap = patrocinium, patronaat, patronage beschermheilige = schutspatroon, schutsheer, schutsvrouw beschermheilige van Ierland = Patrick bescherming – beschutting, beveiliging, bewaring, geleide, hoede, protectie, schutsel, steun, toeverlaat bescherming burgerbevolking - bb beschermingsplaat - asbalans bescherming tegen de wind = rietmat bescherming van staatshoofd – garde, lijfwacht beschermvrouwe = patrones, protectrice beschermwal - brandmuur, contregarde beschieten - afsluiten, bekleden, betekenen, opleveren, vorderen beschieting - kanonnade beschijnen – verlichten beschik - bestel, regeling beschikbaar = disponibel, vacant, voorhanden, vrij beschikbaar aantal – bestand, collectie beschikken = beslissen, besluiten, besturen, bezorgen, disponeren, inwilligen, ordenen, regelen beschikking – arrest, besluit, bestel, bestemming, destinatie, doel, lot, maatregel, noodlot, ordening, regeling, wil beschilderen – bemalen, kleuren, decoreren, verven beschimmeld - beschaamd, bleek, onfris, oud, verlegen beschimpen – smaden, smalen, (be)spotten, honen, uitjoelen, uitjouwen, (uit)schelden beschimper - smaler beschimping – belediging, hoon, spot beschoeing – damwant, schot, wand beschonken – bezopen, dronken, lazarus, onbekwaam, teut, toeter, zat, beschoren = toebedeeld beschot = afscheiding, afschutting, lambrisering, paneel, schutting beschouwelijk = bespiegelend beschouwen - aanzien, beoordelen, considereren, keuren, observeren, overwegen beschouwend = contemplatief beschouwer - waarnemer beschouwing – contemplatie, denkbeeld, denkwijze, terugblik beschrijven - afbeelden beschrijvend - descriptief beschrijver van volken - etnograaf beschrijving - schets, signalement, tekst, verhaal beschrijving van bibliotheken - bibliothecografie beschrijving van de aarde = geografie beschrijving van de aardlagen = stratigrafie beschrijving van een boek - bibliografie beschrijving van eigen leven = autobiografie beschrijving van gesteenten = petrografie beschrijving van heiligenleven = hagiografie beschrijving van het heelal - kosmografie beschrijving van het oor = otografie beschrijving van iemands leven = biografie beschrijving van iemands uiterlijk = signalement beschrijving van insecten = entomografie beschrijving van volksgroepen = sociografie beschrijving van de sterrenhemel = uranografie beschroomd – bang, bedeesd, bedremmeld, bleu, blo(de), eenkennig, laf(hartig), schroomvallig, schuchter, schuw, sip, timide, verlegen beschroomdheid = bedeesdheid, blohartigheid, bloheid, verlegen(heid) beschroomd mens - bloodaard beschuitbol = bestel beschuitbus - trommel beschuitgelei - honingzoet beschuldigde - beklaagde, verdachte beschuldigen – aanklagen, belasten, betichten, crimineren beschuldiger = aanklager beschuldiging = aanklacht, aantijging, inculpatie, tenlastelegging, verwijt beschut = aegide, afgeschermd, beschermd, beveiligd, geborgen, gevrijwaard, luw, veilig, windvrij beschut tegen de wind – luwte, windvrij beschutte ligplaats van schepen = opper beschutten – beschermen, beveiligen beschutting = abri, atap, bescherming, beveiliging, dak, dek, deken, luwte, mat, rietmat, scherm, schild, schuil beschutting zoeken - schuilen besef = begrip, benul, bewustzijn, bezinning, denkbeeld, doorzicht, gevoel, idee, inzicht, kennis, notie, verstand beseffen – achten, begrijpen, blijken, inzien, onderkennenrealiseren, vatten, weten beseffend - bewust besef van de juistheid van iets = erkentenis besef van eigen eer = eergevoel besef van het bestaan = erkentenis beseffeloos = bewusteloos besje – bestemoer, grootmoeder besjoemelen – manipuleren, neppen beslaan = bedekken, bekleden, kanten, tengelen beslag = arrest, bekleding, belegsel, deeg, hoefijzr beslag op schepen = embargo beslagleggen - accapareren, sekwestreren beslaglegger - arrestant beslaglegging = arrest, confiscatie, embargo beslaglegging op gebied - annexeren beslagnagel = hoefspijker beslechten = beslissen, vereffenen beslissen – afdoen, besluiten, decideren, oordelen, uitmaken, uitwijzen beslissend = afdoende, apodictisch, decisoir, definitief, genoeg beslissend antwoord = uitsluitsel beslissend kenmerk = criterium beslissend ogenblik = keerpunt beslissend stadium - crisis beslissende extra partij = barrage beslissende rit bij wielrennen = belle beslissing = besluit, conclusie, decisie, oplossing, uitspraak beslist = absoluut, afdoend, apert, bepaald, besloten, doortastend, duidelijk, echt, gedecideerd, gewis, ongetwijfeld, onmiskenbaar, ontegenzeglijk, onversaagd, perse, pertinent, stellig, uitdrukkelijk, uitgemaakt, uitgesproken, vastberaden, volstrekt, waarachtig, waarlijk, welbewust, werkelijk, wilskrachtig, wis, zeker beslist en stellig – waarlijk ,zeker beslistheid = aplomb, stelligheid, zekerheid beslommering = besogne, bezigheid, moeite, omslag, soesa, rompslomp, zorg besloten – beslist, besloten erf rondom boerenwoning = heem besloten gezelschap = club, corps, krans(je), kring, soos, besloten vereniging = club, corps, sociëteit, soos besluit = afloop, beslissing, conclusie, decisie, decreet, edict, eind(e), end, irade, maatregel, oekaze, order, resolutie, slot, slotsom, vaststelling, voornemen, wet besluit van de sultan = irade besluit van de tsaar = oekaze besluit van een geschrift = narede besluit van een vergadering = motie, resolutie besluiteloos = aarzelend , irresoluut, onzeker, talmend, twijfelend, wankelmoedig, weifelend besluiteloos mens = twijfelaar besluiteloosheid = onzekerheid, twijfel besluiten = afmaken, beëindigen, beslissen, beschikken, besussen, concluderen, decideren, uitmaken, vaststellen, voltooien, voornemen, besluitvaardig = doortastend, resoluut, vastberaden besmelde - aardbeispinazie besmeren = bemorsen, bevuilen, bezoedelen, boteren besmeren met pek - asepsis,bepekken besmet – aangestoken, bevlekt, geïnfecteerd, gevlekt, onrein, verboden besmettelijk = aanstekelig, aanstekelijk, bezoedelend, contagieus, infectieus besmettelijke kinderziekte = kinkhoest, mazelen, rode hond besmettelijke veeziekte - boutvuur, miltvuur, (mond- en) klauwzeer, koepok besmettelijke ziekte = alastrim, cholera, epidemie, favus, influenza, lepra, longontsteking, pest, pokken, roodvonk, schurft, t.b.c. tering, tyfus, tuberculose besmettelijke ziekte van het hoofd - favus, kletskop besmetten = aansteken, bemorsen, bevlekken, bevuilen, bezoedelen, infecteren, verontreinigen besmetting = contagie, infectie besmettingsangst - bacterievrees besmeurd – bezoedeld, zwart besmeuren - bezoedelen besmuikt - geniepig, verdoken besnaard = gevoelig besnaard toetsinstrument (18e) eeuw = clavecimbel, klavechord besnijdenis - circumcisie besnijder = mohel besnoeien = afsnijden, bekrimpen, beperken,bezuinigen, inkorten, knippen besogne = aangelegenheid, beslommering, zaak, besognes - rompslomp bespannen voertuig = calèche, huifkar, karos, koets, landauer, ossenwagen besparen – overhouden, uitsparen, uitzuinigen bespat = besmeurd bespat met slijk – bemodderd, beslikt, beslijkt, besmeurd bespeuren – bekennen, bemerken, merken, ontdekken, ontwaren, opmerken, waarnemen bespieden – afloeren, begluren, beloeren, bespioneren, gadeslaan, observeren, schouwen, spioneren, waarnemen bespieder – gluurder, observator, spion, waarnemer bespieding – observatie, spionage bespiegelen = contempleren,mediteren, overdenken bespiegeling = aanschouwing, beschouwing, contemplatie, mediteren, overpeinzing bespiegeling = meditatie bespioneren - bespieden bespoedigen = verhaasten, versnellen bespot persoon - risee bespottelijk = absurd, belachelijk, dol, dwaas, eigenaardig, gek, idioot, krankzinnig, lachwekkend, mal, ridicuul, vreemd, zot bespottelijk iets = paskwil, pasquinade bespottelijk nadoen - parodiëren bespotten – aanfluiten, honen, aanfluiten, uitlachen bespotting – aanfluiting, caricatuur, hoon, ludificatie, parodie, paskwil, risee, smaad, spot(prent) bespraakt - eloquent, welsprekend bespreken - bediscussere, beraadslagen, bestellen, recenseren, vermaken, verzeggen bespreking = conferentie, congres, kritiek, overleg, palaver, recensie, vergadering, verhandeling bespreking van en boek - beoordeling, kritiek, resensie besprenkelen - bevochtigen besproeide vruchtbare vlakte in Spanje = huerta, vega besproeien – aangieten, arroseren, begieten, bespuiten, bevloeien, bewateren, irrigeren besproeiing - irrigatie besproken - bewust bespuiten - besproeien bespijkering - spijkerhuid bessen afstropen - rissen bessen (bruin ) = mispel bessendrank - cassis bessen (groen) = kruisbes bessenjenever - rood bessen (rood) = niet giftig: aalbes, bergvlier, berendruif, dakkruid, framboos, hondrood, hulst, meelbes, taxus, veenbes giftig, bitterzoet, boksdoorn, heggenrank, lelietjesvandalen, lijsterbes, peperboompje, slangenwortel bessenvlinder - harlekijn bessen (wit) = mistletoe, sneeuwbes bessen (zwart) = niet giftig: bosbraam, jeneverbes, klimop, krentenboompje kruidvlier, liguster, rijsbes, sleedoorn, vogelkers, wegedoorn, vlier, vuilboom, zoetekers, giftig: eenbes, kraaiheide, salomonszegel, wolfkers, zevenboom best – betrouwbaar, braaf, eminent, excellent, flink, goed(ig), lekker, leuk, nut(tig), puik, prima, rechtschapen, solide, uitnemend, uitstekend, uitmuntend, voordeel, wonderwel bestaan – aanzijn, dasein, durven, kostwinning, leven, omvatten, wezen, wagen, zijn bestaanbaar = mogelijk bestaand = aanwezig, actueel, concreet, echt, innig, levend, reëel, vast, voorkomend, waar, werkelijk, zijnde bestand kunnen bieden - resistent bestaande op zichzelf - autonoom, integraal bestaande toestand = status quo bestaande uit reeksen - serieel bestaansmiddelen - inkomen, loon, salaris, soldij, wedde bestand = akkoord, conventie, entente, opgewassen, overeenkomst, resistent, schikking, traktaat, verdrag, vergelijk, wapenstilstand bestaansreden - zin bestaat - is bestand – accoord, opgewassen, overeenkomst, sterk, verdrag, vergelijk bestand kunnen bieden - resistent bestand tegen water = waterproef bestanddeel = element, ingrediënt, onderdeel bestanddeel van aardolie - petroleum bestanddeel van bloed = bloedwei, hemoglobine,plasma bestanddeel van buskruit = salpeter bestanddeel van deeg = gist, meelbloem bestanddeel van het ei - dooier, eiwit bestanddeel van het lichaam - bloed bestanddeel van een kaars - stearine bestanddeel van een klokhuis - blees bestanddeel van koffie = coffeïne bestanddeel van het lichaam - arm, been, bloed, bestanddeel van lucht = neon, argon helium, stikstof, koolzuur(gas), zuurstof bestanddeel van melk – eiwit, room, vet bestanddeel van een cel = cellulose cytoplasma, protoplasma bestanddeel van een kaars = stearine bestanddeel van een klokhuis – blees, vruchtenpit bestanddeel van een lucifer – fosfor, hout bestanddeel van een sediment = fractie, korrel, partikel bestanddeel van een stollingsgesteente = fenokrist, kristal bestanddeel van het lichaam = (kraak)been, bloed, merg, specie, proteïne bestanddeel van melk en kaas = eiwit, lebenzym, room, vet bestanddeel van oliën = oline bestanddeel van petroleum = pentaan bestanddeel van stoomtrein = tender bestanddeel van teer = xylol bestanddeel van urine = xanthine bestanddeel van voedsel = eiwit, vet zetmeel bestanddeel van vet - stearine beste – eersterangs, bloem, elite, keur, puik besteden = aanwenden, gebruiken, consumeren, opmaken, spenderen, uitgeven besteding - gebruik, uitgaaf, uitgave, verbruik besteedbaar inkomen - koopkracht besteedster - verhuurster, vroegpreek besteend rijshoofd = nol, nolle besteekband - kapitaalbandje bestek – bouwplan, couvert, eetgerei, kader, lepel, mes, omvang, plan, ruimte, schets, soeplepel, tafelgerei, tekening, tijdruimte, vismes, vork bestekamer = closet, cour, gemak, toilet, w.c., beste kwaliteit - puik besteker - botenbaas bestekkoepel - astrodome bestel = beheer, beschikking, bestuur, drukte, leiding, regeling, opzet, orde, ordening, regime, schikking, verordning bestelen – beroven ontroven bestelfiets - bakfiets bestellen – aanvragen, bezorgen ontbieden, regelen, thuisbezorgen, besteller – bezorger, (post)bode bestelling = lastgeving, leiding, opdracht, order, (ver)koop bestelloon - port(o) bestelvrachtfiets - carrier bestemd – bepaald, geschikt bestemmen = aanwijzen, bepalen, beschikken bestemming – aankomst, adres, destinatie, doel, einddoel, fatum, lot, noodlot, roeping bestemoer - besje, grootmoeder, oma bestempelen = brandmerken, kwalificeren bestendig = almaar, blijvend, constant, duurzaam, stabiel, standvastig, steeds, steevast, strak, onveranderlijkheid, onwrikbaar, pal, regelmatig, stijf, vast, voortdurend bestendigheid - stabiliteit best en fijn – puik beste prestatie - record bestevaer - grootvader, opa bestevenen - bezeilen, koersen bestiaal = beestachtig bestialiteit - sodomie bestiarium = dierenboek bestieren - besturen, leiden best mogelijk - optimaal bestoft - stoffig bestolen – beroofd bestoken – aanvallen, beschieten bestorming – aanloop, overstelpen, run, stormloop bestorming van een stadsmuur met behulp van ladders - escalade bestoven - stoffig bestraffen – berispen bestraffing - berisping bestraling = irradiatie bestraten = asfalteren, plaveien, verharden bestrating - asfalt, beton, klinkers, plaveisel, steen bestratingsmateriaal = asfalt, beton, kinderhoofdjes, klinkers, steen bestrijdbaar - discutabel bestrijden = aanvallen, bekampen, betwisten, opponeren, tegengaan, tegenwerpen bestrijder = antagonist, opponent, tegenpartij, tegenstander bestrijding - aanvechting bestrijdingsmethode - therapie bestrijdingsmiddel - pesticide bestrijken - rapen bestrijkend - rasant bestuderen - doornemen bestudeerd - gemaakt, onnatuurlijk bestuiving - polinatie, pollinisatie bestuiving door insecten = entomogamie bestuiving door slakken = malacogamie bestuiving door vleermuizen = chiropterogamie bestuiving door vogels = ornithografie besturen – aanvoeren, begaan, beheren, dirigeren, heersen, leiden, regelen, regeren, tomen, besturend college = raad besturing - beheren, dirigeren, leiden, regelen,regeren bestuur = beheer, beleid, bestel, bewind, college, directie, gouvernement, heerschappij,leiding, moderamen, opperleiding, overheersing, overheid, regering, regime(nt), staatsbestel bestuurbare slee – bob, bobslee bestuur van beurs - beurscommité bestuur van classis = moderamen bestuur van genootschap = comité bestuur van klooster = prioraat bestuur van land = kabinet, ministerie, regering, regime, bestuur van studentencorps = collegium,senaat bestuur van universiteit = curatorium, presidium, senaat bestuur van een staat - regering, regiem bestuurder – baas, beheerder, bewindvoerder, chauffeur, directeur, dirigent, functionaris, gouverneur, leider, manager, minister, moderateur, overste, rector, regeerder, regent, resident, senator, voerder, voerman, voogd bestuurder van een gilde = olderman bestuurder van een klooster = abdis, abt, overste, prior, priores bestuurder van een polder - dijkgraaf bestuurder van een stoomwerktuig - machinist bestuurder van een vliegtuig = piloot bestuurder van Israël - Richter bestuurder van Venetië = doge bestuurdersruimte – cabine, cockpit bestuurlijk - administratief bestuurlijk gewest - departement bestuursambtenaar = baljuw, drost, gezaghebber, ruwaard, schout bestuurscollege = directie, gemeenteraad, presidium, raad, senaat bestuursfunctie - penningmeester, praeses, scriba, secretaris, voorzitter bestuurslichaam = college, directorium, raad, senaat bestuurslid van een gemeente - wethouder bestuurster = regentes bestuur van een genootschap - comite bestuur van een staat – regering, regime bestuur van universiteit - senaat bestuurswerkzaamheid - gouvernementsdienst bestwil - belang betaalbaar - payabel betaalbaar bij een bank - bankabel betaalbewijs – bon, factuur, kwitantienota, rekening betaalbon – bewijs, rekening betaalbriefje – bon, chequemandaat betaald = voldaan betaaldag - pree betaald bedrag - prijs betaald antwoord = r.p. betaald sportman = prof(essional) betaald zetten = inpeperen, vergelden wreken, betaalde danser in dancing = gigolo betaalde som – overdracht, uitkering betaaldienst – bank, giro betaald minnaar - gigolo betaalkantoor = kas betaalkrachtig - solvabel, solvent betaalloket - kassa betaalmiddel = cheque, geld, munt betaalpas met pincode – chipknip, pinpas betaalplaats = kassa betaalstaat - loonlijst betaalt men bij Burgerlijke Stand = leges betalen – afdoen, afrekenen, bekostigen, belonen, besjolmen, bloeden, boeten, dokken, kwijten, lonen, overdragen, schokken, schuiven, storten, uitgeven, uitkeren, vereffenen, vergelden, verrekenen, voldoen betalen per bank - overmaken betaling – afdoening, afrekening, geldoverdracht, girering, storting, uitkering, vergelding, voldoening betaling bij ontvangst = rembours betaling met gesloten beurs - clearing betaling uit vergissing - indebitum betaling vragen = manen, aanmanen betalingsaanwijzing = assignatie betalingsbewijs = bon, kwitantie, nota, reçu betalingsmethode - bankgiro, giro, postwissel betalingstermijn - paayement betalingsuitstel – indult, krediet betalingsvermogen - solvabiliteit betalingswijze = bank, betalkaart, cheque, giro, kontant betamelijk = behoorlijk, decent, eerlijk, fatsoenlijk, gepast, keurig, kies, netjes, oorbaar, passend, rechtgeaard, voeglijk, voegzaam betamen = behoren, erkennen, horen, passen, toestaan, voegen betamelijkheid – decentie, gepastheid, fatsoen betasten – aankomen, aanraken, bevoelen, palperen betaster – voeler betasting - aanraking bete = hap(je), beet bête = dom, naïef, onnozel, schaapachtig betegelen - oplaveien betekenen - beduiden betekening = exploot betekenis = belang, draagwijdte, gewicht, inhoud, invloed, nut, omvang, portée, waarde, zin betekenisaanduiding = significatie betekenis van - relevant betekenis van geen - irrelevant betekenisleer = semantiek, semiotiek, signific betel = pinang, sirih betelen – bebouwen, telen betelnoot - arekanoot, pinang betelpalm - areca, pinang beter – betrouwbaargeheeld, genezen, hersteld, opgeknapt, superieur beter dan nooit - laat beter wetend = eigenwijs beter worden = herstellen, genezen beteren – aansterken, genezen, helen, herstellen beterend = convalescent betering - genezing, herstel, schadeloosstelling beterschap = herstel, verbetering beteugelen = betomen, bedwingen, breidelen, inhouden, intomen, onderdrukken, ringeloren, temmen, tomen beteuterd = bedremmeld, beduusd, bedwelmdm benepen, onthutst, sip, sippig, verlegen, verwezen betichten – beschuldigen, verwijten betichting – aanklacht, verwijt betiel - plateel betijen - begaan betimmering - lambrisering betingeld - bezeten, verzot bêtise = blunder, domheid, enormiteit, onnozelheid, stommiteit betitelen - aanspreken, noemen, tituleren betiteling = B. l. Dr., Mr, Dra., Drs., Ir., Mr., Prof., W. I:, Z.D., Z D H., Z E., Z.em., Z.Exc., Z.H., Z.H.E., Z.H.E.G., Z.H.G., Z.K.H., Z.K.M. Z.M. betittelaar - vitter betjah - fietstaxi betjoegd = betjoecht, betjoekt, geslepen, leep, listig, slim betjoend = betoverd betoel = inderdaad, waarlijk,werkelijk betoeterd - sip, verdwaasd betogen = argumenteren, beweren, demonstreren, oreren, redeneren, spreken, uiten betoger = demonstrant, manifestant, protestant, provo betoging = demonstratie, manifestatie, optocht betomen = beheersen, beteugelen, breidelen, inhouden, intomen betonen = accentueren beklemtonen, benadrukken, bewijzen, blijkgeven, kronen betonnen balk - kesp betonnen zinkbak – caisson, zinkstuk betoningsstelsel - bebakening betontimmerman - bekister betoog = argument(atie), bewijs(voering), manifest, opstel, pleidooi, rede(natie), redenering, redevoering, relaas, sermoen, verhandeling, vertoog betooggrond - argument betoogtrant = redenering betoon = betoning, bewijs, blijk betoonde lettergreep in een versvoet = arsis betoon van trouw - hulde betoverd = betjoend betoveren = beheksen, bekoren, bezeren, biologeren, boeien, enchanteren, fascineren, verrukken betoverend = fascinerend, magisch, poëtisch, verrukkelijk betovering = ban, bekoring, bezwering, fascinatie, verrukking betraand - behuild betrachten - behartigen, bijhouden, nakomen, naleven, oefenen, opvolgen, vervullen, volbrengen betrachting - meditatie, overdenking betrappen = attraperen, snappen, overlopen, overrompelen, overvallen, pakken, snorren, verrassen betrapt – gesnapt, verrast betreden – begaan, belopen, binnengaan, ingaan, intreden, klimmen, opgaan betreffen = aangaan, belangen, ontmoeten, raken, regarderen betreffend – bewust, nopens betreffende = aangaande, inzake, nopens, omtrent, t.a.v., wegens, w.b. betreffende de koophandel = mercantiel, betreffende de ritus = ritueel betreffende de zeevaart = maritiem betreffende het gehalte = kwalitatief betrekkelijk – relatief, tamelijk betrekkelijk klein of gering = beperkt betrekkelijk voornaamwoord = dat, die, dewelke, hetgeen, hetwelk, relativum, wat, welke, wie, wiens, wier betrekkelijke zwaarte van stoffen = s.g. betrekkelijkheid - relativiteit betrekking = ambt, baan, connectie, contact, dienst, emplooi, job, officie, post, positie, relatie, verband, verhouding, werkkring betrekking hebben op = aangaan, betreffen, reageren betrekking hebbend op de gehoorswaarneming = auditief betrekking hebbend op de gezichts waarneming = visueel betrekking hebbend op bestaan = existentieel betreuren = bejammeren, bewenen, regretteren, spijten betreurenswaardig – deplorabel, erg, jammer(lijk) betrokken = bewolkt, bleek, flets, somber, pips, treurig betrouwbaar – authentiek, best, beter, braaf, degelijk, deugdzaam, eerlijk, fair, fijn, geloofwaardig, geschikt, goed, leuk, onkreukbaar, oprecht, rechtgeaard, rechtschapen, rechtvaardig, safe, tof betten = bevochtigen, deppen, natten, soppen betuigde eerbied - knieval betuigen – betomen, bewijzen, verklaren, verzekeren betuiging = blijk, uiting betuiging van eer = eerbetoon betuiging van eerbied = knieval betuiging van erkentelijkheid = bedankbrief, dankbetuiging, betuiging van genegenheid – kus, omhelzing dankbrief, dankwoord betuiging van genegenheid = kus, omhelzing, zoen betuin - schaars betuining - heg, omheining betuttelaar - muggenzifter, vitter Betuwe, stad in de - Tiel Betuwse vrucht - kers betweter = eigenwijs, frik, waanwijze, wijsneus betweterig - beter weten, bedillerig, eigenwijs, waanwijs, wetend betweterij - bedilzucht betwist - litigieus, omstreden betwistbaar – aanvechtbaar, discutabel, kwestieus, twijfelachtig betwistelaar - contestabel betwisten = bestrijden, contesteren, ontzeggen, tegenspreken beu – afkerig, blasé, moe, (spuug)zat beu, iets - zijn - blasé, moe beug = vistuig beugel – handvat, klem, knip, pothaak, sluitschalm beugelhoorn - klaroen beugel van een emmer - hengsel beugvis - kabeljauw, schelvis beukenboom - beukelaar, koek beukelaar - rondas beuken – bonken, bonzen, braken, meppen, hameren, rammeien, rammen, slaan, stompen, beukennoot - beukel beukhamer - beuker beukpaal = ram beul – folteraar, hangman, onmens, scherprechter, wreedaard beulen - aftuigen, doodwerken, mishandelen, sloven, zwoegen beun = (vis)kaar, vliering, vlonder , zoldering beunhaas = brekebeen, charlatan, dilettant, falsaris, knoeier, kreukelaar, kwakzalver, leek, onbevoegde, onderkruiper, ondeskundige, prutser, roffelaar beunhazen - knoeien beuren = innen, lichten, ontvangen, (op)heffen, (op)tillen beuren van geld - innen beurs = aangestoken, bedorven, blamot, buidel, buikziek, geldbuidel, geldtas, geldzak, overrijp, portefeuille, portemonnee, stipendiumweek, studiefonds, week beursagent - makelaar beursbelasting - beurszegel beurs en zacht – overrijp, zacht beursgokker = speculant beursje - zakje beursjeskruid - herderstasje beursklok = beursbengel beursprijs = koers beursspel - agiotage beursspeler = agioteur, jobber, speculant beursstudent = beneficiarius, bursaal beursterm = account, agio, banco, G.B., G.L., koers, pari(teit), tape, wissel beurs voor de graanhandel - korenbeurs beurstikker - koerstelegraaf beurt - dienst, rangorde, taak beurtelings = afwisselend, alternatief, keer-om-keer, roulerend beurtschipper = pontschipper, veerman beurtzang = antifoon, canon, leis, tegenzang, beurzensnijder - dief, oplichter, zakkenroller beuzel – geklets, kletspraat, larie, leugen, onwaarheid beuzelaar = futselaar, talmer, sukkel beuzelachtig = kinderachtig, onbeduidend beuzelarij – len, bagatel, kletsen, krikkemik, larie, nesterij, nietigheid beuzelen – bazetalmen, frutselen, haarkloven, keffen, huichelen, peuteren, pietlutten, raaskallen, raffelen, suilen, treuzelen, tutten beuzeling = bagatel, futiliteit, larie, leugen, lor, nesterij, wissewas beuzelpraat = larie bevaarbaar - navigabel bevallen - aanstaan, accoucheren, baren, behagen, bekoren, kramen, lijken, bevallig = aanminnig, aantrekkelijk, aardig, abel, bekoorlijk, charmant, elegant, gracieus, gratieus, grazioso, innemend, knap, levendig, lief, lief(e)lijk, lieftallig, mooi, nuver,prettig, sierlijk, vleiend, bevallig (muz) = gentile, graziose bevalligheid - bekoorlijkheid, charme elegantie, élégance, gratie, lieflijkhid, sierlijkheid bevalling = accouchement, baren, baring, geboorte, partus, verlossing bevangen – aangaan, beklemd, benauwd, kortademig, overmeesterd, schuchter, verlegen bevanging - schrik bevaren matroos - paai, pikbroek bevattelijk = begrijpelijk, duidelijk, geleerd, intelligent, knap, pienter, slim, snugger bevatten = begrijpen, behelzen, hebben, (in)houden, snappen, omsluiten, (om)vatten bevatting = begrip, benul, conceptie, idee, inhoud, verstand bevattingsvermogen – begrip, intellect, verstand bevechten – bekampen,bestrijden, veroveren bevedering - verenkleed beveiligd - beschut beveiligen – aarden, beschermen, beschutten, borgen, preserveren, versterken, waarborgen beveiliging = alarm, bescherming, beschutting, bewaking, borg, dekking, hek, radar, schut beveiliging van een spoorwegovergang - ahob, aki, spoor(bomen) bevel – aanvoering, commandement, commando, decreet, doe, eruit, ga, gebod, halt, ho, hu, koest, kommando, last, lastgeving, oekaze, opdracht, opgelet, order, sta, sommatie, stil, stop, voort, vort, vuur bevel (Eng.) - hands up bevel aan een hond – af, opport, koest, lig, volg bevelen – aanzeggen, commanderen, gebieden, geboden, gelasten, opdragen, ordonneren, sommeren, verordenen bevelend - imperatief bevelhebber – admiraal, aga chef, chief, commandant, commandeur, dux, emi(e)r, hoofdman, officier, overste, veldheer bevelhebber over duizend - chiliarch bevelom te shieten - vuur bevelschrift = edict, lastbrief, mandement, oekaze, order, ordonnantie bevelschrift tot betalen = mandaat bevelschrift van de sultan = irade bevelschrift van de tsaar = oekaze bevel om te schieten - vuur bevel tot opstappen - eruit bevelsuitvaardiging - decreet bevel van een schildwacht - sta, werda bevelvoeren - commanderen, bevelen, gebieden bevelvoering - commando, leiding bevel vooraf - waarschuwingscommando beven = bibberen, huiveren, popelen, schudden, sidderen, tremor, (t)rillen, vibreren bevend = (muz.) tremolo, vibrato bever (Lat.) = Castor (fiter) bever - triller beverbont - bbiberette bevergeil - castoreum beverhaar = vult, kastoor beverig – beefachtig, trillerig, vibrerend bevernel - pimpernel, pimpinella, sorbenkruid beverrat – moerasbever, nutria bevervilt - kastoor bevestigd - vast bevestigen – aangorden, aanhangen, aanspannen, affirmeren, beamen, bekrachtigen, bezegelen, confirmeren, fixeren, hechten, klampen, monteren, plakken, singelen, solderen, staven, vasthechten, vastmaken, versterken, verzegelen, verzekeren, waarmaken bevestigend - affirmatief, assertoir, toestemmend bevestiging = affirmatie, assertie, bekrachtigen, erkenning, ja, jawel, jazeker, knik, sanctie, staving, wel, zeker bevestiging in een ambt = installatie bevestigingsmiddel = anker, band, bout, gesp, gom, haak, keten, ketting, klinknagel, knoop, knijper, kram, lijn, moer, nagel, niet, pen, pin, pol, paperclip, punaise, schroef, snoer, spang, spijker, touw, veter bevestigingsvoet - fels bevinden - ervaren bevindt zich langs de spoorbaan = seinpaal, spoorboom bevinding - conclusie, slotsom beving = aardschok, rilling, siddering, trilling, vibrato, vibratie bevitten – bebabbelen, bedillen bevlekken – bekladden, besmetten, besmeuren, bevuilen, ontreinigenvuilmaken bevlekt - besmet bevlieging = bui, caprice, begeerte, drift, frats, gril, inval, kuur, manie, nuk, opwelling, rage, scheut, vlaag bevloeide rijstvlakte = sawah, sawa bevloeide vlakte in Spanje = huerta, vega bevloeien – besproeien, bewateren, irrigeren, onderlopen bevloeiing = drenking, irrigatie bevloering - klankier bevochtigen = benatten, besproeien, betten, deppen, dopen, druppelen, gieten, humecteren, invochten bevochtigen met lapje - betten bevoegd = bekwaam, competent, erkend, gediplomeerd, gemachtigd, gerechtigd bevoegdheid – competentie,recht bevoegdheidsschema - kruiskaart bevoegd persoon - kenner bevoelen = aanraken, betasten, tasten bevolking = populatie bevolkingscentrum = city, metropool, plaats, stad bevolkingsgroep - etnie bevolkingsgroep in India = kaste bevolkingsklasse = stand bevolkingsleer - demografie bevolkt - volkrijk bevoogding = paternalisme bevooroordeeld = gepreoccupeerd, partijdig, subjectief, vooringenomen bevoorraden - provianderen, ravitailleren bevoorradingsofficier - foerier, fourier bevoorrecht = preferent bevoorrechten - privilegiëren bevorderaar = begunstiger, beschermer, manager, promotor, voorstander, ijveraar bevorderd worden – overgaan, promoveren bevorderen = begunstigen, dienen, promoveren, ijveren, verhogen, voorstaan, vooruithelpen bevordering - begunstiging, promotie, stimulering, stijging, verhoging bevordering van een zachte dood = euthanasie bevorderlijk - goed, gunstig bevorderlijk zijn - baten, helpen bevorens = (al)eer, tevoren, vooraf, voordat , vroeger bevrachten – laden, belasten, stuadoren bevrachter – aflader, afscheper, cargadoor, expediteur, lader, reder, stuwadoor, verscheper bevrachting = charter, lading, last bevredigd = content, klaar, tevreden, voldaan, verzadigd, zat bevredigen = pacificeren, stellen, stillen, tevredenstemmen, vergenoegen, verzoenen, voldoen bevredigend – lonend, tevredenstellend, voldoend, voldoeninggevend bevrediger - pacificateur, pacificator, vredestichter bevrediging = voldoening, satisfactie bevreemd - verbaasd, verrast, verwonderd bevreemden - verbazen bevreemdend - raar, vreemd, zonderling bevreemd, zeer - stupéfait bevreemding = verbazingverwondering bevreesd – afkerig, angstgevend, angstig, bang, bangelijk, beangst, beducht, beklemd, benauwd, biberachtig, bunzig, kleinhartigkopschuw, schuw, timide, versaagdvervaard bevreesd maken - intimideren bevreesdheid – angst, bangheid bevriend - amicaal bevriend meisje - vriendin bevriezing - congelatie bevrijd = gered, ontzet, verlost bevrijden – ontbinden, ontketenen, ontwarren, ontzetten, verlossen, vrijmaken bevrijder = redder, verlosser bevrijding = delivrance, liberalisatie, ontzet, ontzetting, redding, relevatie, verlossing, vrijmaking, bevroeden = begrijpen, bevatten, denlen, geloven, inzien, menen, vermoeden, verwachten bevroeding - begrip, inzicht, vermoeden bevroren - steenkoud bevroren afdruipend water = pegel, ijspegel, ijstap bevroren dauw = rijm, rijp, ijzel bevroren neerslag – hagel, ijzel bevroren plek in de grond = hal bevroren regen = ijzel bevroren water = hagel, pegel, rijm, rijp, sneeuw, ijs, ijsbloemen, ijskegel bevrucht – gedekt, gepaard, zwanger bevruchting - conceptie, fecundatie, fertilisatie, ontvangenis bévue - bok, flater, misslag bevuilen – bekladden, bemorsen, besmeren, bevlekken, bezoedelen, ontreinigen, tateren, vuilmaken bevuild – modderig, vies bewaarder – bewaker, cipier, conservator, wachter bewaarder van gevangenen - cipier bewaarder van in beslag genomen goederen = sequester, sekwester bewaarengel - engelbewaarder bewaargeving - depot bewaargeving van geld = deposito bewaarheiden - affirmeren, bevestigen, staven, vervullen, waarmaken bewaarplaats – archief, baal, bak, bureau, depot, doos, dossier, kast, kist, kluis, koelcel, koffer, la, lade, magazijn, mand, pot, reservoir, safe, spaarpot, trommel, urn, vat, ijskast, zak bewaarplaats van papier - doos bewaarplaats voor afval = asemmer, vuilnisbak bewaarplaats voor bescheiden = archief, dossier bewaarplaats voor de laatste as = urn, columbarium bewaarplaats voor drukletters = letterkast bewaarplaats voor geld - bank, beurs, brandkast, kas, kluis, kous, pot, safe, spaarpot bewaarplaats voor geschriften = archief bewaarplaats voor goederen = depot, entrepot, magazijn, stapelplaats bewaarplaats voor graan = silo bewaarplaats voor kinderen = crèche, kindergarten bewaarplaats voor kleren - bewaarplaats voor kunstwerken = museum bewaarplaats voor levensmiddelen = garderobe, kleerkast ijskast, diepvries bewaa- rplaats voor olie tank bewaarplaats voor vleeswaren - diepvries(kast), frigidaire, koelkast bewaarplaats voor vis = kaar, beun, bun bewaarplaats voor zuigelingen - crèche bewaarschool - kleuterschool bewaarstelling - consignatie bewaken = behoeden, beschermen, hoeden, nagaan, survailleren, toezien, wachten, wachthouden bewaker – agent, bewaarder, cipier, conciërge, hoeder, leidsman, nachtwacht, oppasser, opzichter, ordonnans, suppoost, wacht, wachter, wachtsman, waker bewaker van strijdperk - krijtbewaarder bewaker van tol = tolbaas, tollenaar bewaker van vroeger verkeersobstakel = tolbaas bewaking = beveiliging, garde, hoede, oppas, opzicht, surveillance, toezicht, wacht bewapenen - uitrusten bewaren = (be)hoeden, behouden, beschermen, conserveren, handhaven, opbergen, opsparen, overhouden, toezien, verzorgen bewaring – behoud, bescherming, conservatie, gijzeling, hechtenis, preservatie bewassen - begroeien bewateren = besproeien, bevloeien, irrigeren beweeg - drukte beweegbaar - los, mobiel, roerend, verplaatsbaar beweegbaarheid - mobiliteit beweegbare beugel - hengsel beweegbare pop = marionet beweegbare verbinding - scharnier beweeggrond = motief, reden, roersel beweeglijk – agiel, druk, kwiek, levendig, los mobiel, onrustig, roerig, verplaatsbaar, vlug, vrij, week, woelig beweeglijkheid, mobiliteit beweeglijk in bed - woelig beweeglijk kind = draaitol beweegreden = drijfveer, grond, motief, motivering, overweging, ratio beweerschrift - memorie bewegelijk - los, mobiel bewegen – dansen, deinen, draaien, motiveren, popelen, roeren, overhalen, overreden, schudden, stampen,trillen, zwaaien, zwermen, zwieren bewegende beelden – film bewegende lucht - stormwind bewegen tot - drijven beweging = aandrang, aandrift, actie, bombarie, buiging, circulatie, daling, deining, draai, drukte, gang, gebaar, getier, heffing, lawaai, loop, mobiliteit, mouvement, onrust, ontroering, ophef,oploop, opschudding, roering, rumoer, sprong, stroming, stroom, trilling, vaart, val, vertier, werking, zwaai beweging in de rondte = rotatie beweging van - kinetisch beweging in de richting van zeker voorwerp - heen, naar beweging om een as = rotatie, toer, wenteling beweging van een vloeistof = vloeiing, stroming beweging van water = deining, stroming, stroom bewegingen maken = gebaren bewegingloos = dood, immobiel, lam, roerloos, star, stil, stijf, vast bewegingsleer - kinetiek bewegingsorgaan van een vis = vin bewegingsstoring - ballisme bewegingsvrijheid = armslag beweid grasland - etland bewenen - betreuren beweren – aannemen, aanvoeren, betogen, pretenderen, stellen, sustineren, volhouden, verdedigen, voorgeven, vorderen, zeggen bewering - mening, stelling, theorie, uitdrukking, uitspraak bewerkelijk – arbeidsintensief, ingewikkeld bewerken - bearbeiden, behandelen, beïnvloeden, eggen, fijnmaken, gladmaken, herzien, ompraten, opereren, overhalen, ploegen, snijden, teweegbrengen, veroorzaken bewerken van een muziekstuk - arrangeren bewerken van land – bemesten, bouwen, eggen, kultiveren, ploegen, schoffelen, spitten, zaaien bewerken van vlas – hekelen, repelenroten, bewerken van voedsel = bakken, braden, inmaken, koken, stoven, stomen, roken, wekken, bewerker van kwaad = aanstichter,dader, bewerking = adaptatie, operatie, parafrase, versie bewerking = (muz.) arrangement, zetting bewerking van melk = karnen bewerking van muziek voor een orkest = orkestratie bewerkstelligen = maken, uitvoeren, wrochten bewerkt = besneden, geciseleerd bewerkt achterstuk van een altaar = retabel bewerkt een schoenmaker - le(d)er bewerkt stuk hout = lat, plank bewerkte huid = leder, leer, perkament bewerkte huid met haar - bont bewerkte vuursteen - silex bewieroken = prijzen bewijs = alibi, argument, betoon, biljet, blijk, bon, getuigenis, legitimatie, oorkonde, peoef, teken bewijsgrond = argument bewijsje - snu(i)fje bewijsstuk = akte, attest, bon, bul, cedel, ceel, diploma, document, geschrift, polis, reçu bewijsstuk van benoeming = geloofsbrief bewijsstuk van opslag - ce(d)el bewijs uit het ongerijmde = apagogie bewijs van achting = eer, egards bewijs van afwezigheid - alibi bewijs van bekwaamheid = brevet, diploma, licentie, proef bewijs van beleefdheid = groet bewijs van betaling = bon, kwitantie, nota, reçu bewijs van deelgenootschap = aandeel bewijs van eer = eerbetoon bewijs van eerbetoon = aubade, hulde, knieval, krans, lint, saluut, serenade bewijs van eerbied = buiging, eerbetoon, knieval bewijs van elders zijn = alibi bewijs van identificatie - legitimatie bewijs van kooprecht – bon, overeenkomst bewijs van lidmaatschap = attestatie, oorkonde bewijs van nationaliteit = paspoort bewijs van nietaanwezigheid = alibi bewijs van onderpand = lommerdbriefje bewijs van onschuld - alibi bewijs van ontvangst - bon, reci(e)f, kwitantie bewijs van opslag = ceel, cedel bewijsalibi van slagen voor een examen- diploma bewijs van smaak - proeve bewijs van te mogen passeren = pas, paspoort, visum bewijs van verdriet = snik, traan, zucht bewijs van verering = eerbetoon bewijs van voorkeursrecht = claim bewijsvoering – argumentatie, betoog, redenering, trant bewijzen = aantonen, betonen, betuigen, waarmaken bewijzen aanvoeren - adstrueren, staven bewind - beheer, bestuur, directie, gezag, leiding, regering, regiem bewilligen – toestemmen, vergunnen bewimpelen - verbloemen, verhelen bewind - beheer, bestuur, gezag, junta, leiding, macht, regering, regine bewind van anderen = gezag, bewind van drie mannen = directoire,triumviraat bewind van tien mannen = decemviraat bewindhebber = bestuurder, gezagsdrager, regent bewindsel - omslag bewindsman = beheerder, magistraat, minister, president, regeerder, regent, staatsman, bewindvoerder - bestuurder, leider, bevelvoerder bewindvoering – beheer, bestuur bewogen = aangedaan, geroerd, ontroerd bewogen = (muz.) agitato bewogenheid - emotie, ontroering bewolkt – bedekt, betrokken, grijs, nevelachtig, somber bewonderaar – aanbidder, fan, minnaar, supporter bewonderen – aanbidden, aanschouwen, aanstaren, bekijken, bezien, bewondering = admiratie, eerbied, respect bewonderingswaardig - mooi, schitterend, voortreffelijk bewoner = inboorling, ingezetene, burger, inwoner bewoner van Afrika = Bantoe, Berber, Boer, Bosjesman, Hottentot, Kaffer, Moor, Neger, Zoeloe bewoner van Baltische republiek -Est, Let, Litauer, Litouwer bewoner van België = Waal, Vlaming bewoner van Borneo = Daja, Dajakker bewoner van Celebes = Toradja bewoner van Centraal Afrika = neger bewoner van Ceylon - Singalees bewoner van Duitsland = Beier, Germaan, Hes, Pruis, Saks(er) bewoner van Eire = Ier bewoner van Frankrijk = Breton, Gascogner, Parisien, Provençaal bewoner van Groenland = Eskimo bewoner van grote plaats = stedeling bewoner van India = Dravida bewoner van Klein-Azië = Armeniër, Osmaan, Ottomaan, Turk bewoner van Kreta = Kretenzer bewoner van Lombok = Sasak bewoner van Madrid - Madrileen bewoner van Majorca - Majorcaan bewoner van Malta = Maltezer bewoner van Mauritaniė - moor bewoner van Monaco = Monegask bewoner van Nederland = zie bij streek in.... bewoner van Nederlands eiland = Marker, Vlielander, Terschellinger bewoner van Nieuw-Zeeland = Maori bewoner van Noord-Europa = Est, Fin, Lap, Let, Litouwer, Noor, Zweed bewoner van Noordpoolgebied - Eskimo bewoner van ons werelddeel = Europeaan bewoner van Oost-Europa = Bulgaar, Hongaar, Kozak, Pool, Roemeen, Rus, Slaviër,Tsjech bewoner van oud-Nederland = Bataaf, Germaan, Kaninefaat, Saks bewoner van Peru = Peruviaan bewoner van Perzië = Pers bewoner van Sovjet-Unie = Armeen, Georgiër, Ingerier, Kabardijn, Kareliër, Kirgies, Kozak, Maimuk, Moldavië, Tataar, bewoner van Sumatra = Batak, Batakker bewoner van Turkije = Turk, Osmaan, Armeniër, Ottomaan bewoner van Venezuela = Venezolaan bewoner van Zuid-Europa = Griek, Albanees, Italiaan, Portugees, Spanjaard bewoner van Z. W. Celebes = Makassaar bewoners - volk bewoners van de Philippijnen = Negrito bewoner van de Pyreneeën = Bask bewoner van de U.S.S.R. = Armeniër, Est, Georgiër, Kozak, Let, Litauer, Litouwer, Oekraïner, Rus, Samojeed, Siberiër, bewoners van de wereld - bevolking bewoner van een onzer provincies -Drent, Fries, Zeeuw, Stichtenaar bewoner van een stad = stedeling, poorter bewoner van een werelddeel = Afrikaan, Amerikaan, Australiër, Aziaat Europeaan bewoner van een deel van Oost-Europa - Kozak bewoner van het land van de sprookjes van 1001 nacht - Arabier bewoonbaar = herbergzaam, logeabel bewoording = term, uitdrukking bewust = bekend, beseffend, besproken, doordrongen, expres, moedwillig, opzettelijk, weloverwogen, wetend bewust onderscheidingsvermogen = kennis bewusteloos - onmachtig bewusteloosheid = coma, flauwte, onmacht, syncope bewustheid - benul, besef, notie bewust streven - wil bewustwording - inzichtprecarist bewustzijn = besef, bezinninggevoel, kennis, verstandweten bewustzijn veranderende middelen = amfioen, ether, hasjiesj, heroïne, L.S.D, marihuana, mescaline, morfine, opium bewustzijnsverlaging - amentie bezaagde balk - badding bezaaid met - bedekt bezadigd - bedaard, gematigd, gemoedelijk, gezapig, goedig, ingetogen, kalm, nuchter, rustig, rijp, bezadigdheid – gezapigheid, kalmte rust bezakken - inklinken bezaksel – bezinksel bezat - bezopen bezeerd - geblesseerd bezegelen = bekrachtigen bevestigen bezegelend woord = eed, gelofte, amen bezem - veger bezemen = kuisen , reinigen, schoonmaken, schrobben, vegen bezemkruid = brem bezempje - akkerdistel bezemvlas - studentenkruid, zomercypres bezeren = kwetsen bezet = arbeidend, bevrucht, bezig, druk, gebonden, geoccupeerd, gevuld, ingenomen, onledig, verhinderd bezet - hypotheek, legaat bezeten = dol, driftig, duivels, dwaas, gek, idioot, krankzinnig, kwaad bezetene - gek, idioot, krankzinnige, maniak, woesteling bezetenheid – demotie, frenesie, koorts, manie, obsessie bezetten - bekleden, innemen, veroveren bezetten van huizen – kraken bezetter – onderdrukker, overheerser bezetting – belegering, benauwdheld, garnizoen, overheersing bezichtigen - beschouwen, bezien bezichtiging = inspectie, rondleiding, schouw bezie = bes bezield – begeestigd, bezeten, geïnspireerd, levend(ig), treffend, vurig bezieldheid – animo, elan, geestdrift bezielen – aanblazen, animeren, inspireren, stimuleren bezielend = gloed bezieler - animator bezieling = animo, begeestering, elan, geestdrift, gloed, impuls, inspiratie, lust, neiging, verrukking, vuur bezien – aanschouwen, aanzien, bekijken, beoordelen, bewonderen, bezichtigen, overwegen, proberen, schouwen bezienswaardigheid in Den Haag = Gevangenpoort, Madurodam, Vredespaleis bezig = actief, arbeidend, bedrijvig, bezet, doende, druk, geoccupeerd, nijver, onledig, vlijtig, werkende, werkzaam bezigen – gebruiken, hanteren, uitoefenen beziging - gebruik bezigheid = arbeid, beslommering, besogne, emplooi, hobby, liefhebberij, occupatie, verrichting, werk bezigheid in vrije tijd – hobby bezighouden – absorberen, afleiden bezig met arbeid - werkende bezig zijnde - bezet bezijden = langs, naast, nevens, opzij bezijden de waarheid = onwaar, onjuist, gelogen bezinksel – aanzetsel, daal, dik, drab(be), droes(em), gest, grondsop, heffe, moer, moes, residu, run, sediment, slib, zetsel bezinksel in een aftreksel = dik, koffiedik bezinnen – beraden, mediteren, nadenken, overdenken, overwegen bezinning – beraad, berouw, besef, bewustzijn, bezonnenheid, ernst, inkeer, kalmte, meditatie, overleg, overweging, possessie, reflectie, rust, spijt bezit – activa, bezitting, eigendom, geld, goed, goederen, have, kraak, leen, vermogen bezit dat men niet in eigendom heeft = leen bezit van aardse goederen = rijkdom bezit van een boer = akker, grond, land, vee, wel, weide bezitloos - arm bezitloos arbeider - proletariër bezitloze = arme, armoedzaaier, have-not, proletariër bezittelijk voornaamwoord = haar, hare, hun, je, jouw, jullie, mijn, ons, onze, uw, zijn bezitten - hebben bezittende klasse = adel, rijken, bourgeoisie bezitter = eigenaar, heer, houder bezitster = eigenares bezitting = eigendom, goed, have, kolonie, landgoed, spul bezitting waarop herendiensten rusten = vroon bezittingen - activa, goederen, have, spullen bezit van een boer – akker, land, vee bezocht – gekweld, beproefd, getroffen bezoedeld - besmeurd bezoedelen = besmetten, besmeuren, bevlekken, bevuilen, bezwadderen, bezwalken bezoedeling – blaam, smet bezoek = aanloop, eters, gasten, visitatie, visite, volk bezoeken – aandoen, aankomen, aanlopen, aanwippen bezoeker = gast, logé, visite bezoekers – gasten, publiek, volk bezoeking = beproeving, ongeluk, onheil, plaag, ramp bezoldigen - belonen bezoldiging = gage, honorarium, loon, salariëring, salaris, soldij, traktement, wedde bezoldiging van soldaten - soldij bezoldiging van zeelieden - gage bezonken - bedaard, overlegd, rustig, weloverdacht bezonnen = bedachtzaam, beraden, ernstig, overwogen, serieus, voorzichtig, welberaden, wijs bezonnenheid = bezinning, ernst bezonning - isolatie bezopen – beschonken, dronken, dwaas, idioot, stomdronkem, tipsy, zat bezorgd = bang, bedrukt, bezwaard, ongerust bezorgdheid - (be)kommer(nis), onrust, vrees bezorgen – aanreiken, afgeven, afleveren, bestellen, brengen, leveren , sturen, toevoeren, verschaffen, verstrekken, wegbrengen bezorger = besteller, koerier, leverancier, postbode, bezorging – aanlevering, bestelling, leverantie, levering, verstrekking bezuiden = zuidwaarts bezuinigen – afslanken, bekrimpen , beperken, beknibbelen, besnoeien, besparen, miniseren, ombuigen, uitsparen bezuren - ontgelden bezwaar = bedenking, beletsel, gravamen, grief, klaagschrift, last, maar, moeilijkheid, moeite, nadeel, objectie, opwerking , protest, reclame, strubbeling, tegenwerping bezwaar (Lat) = gravamen bezwaar indienen = reclameren bezwaar maken = tegenwerpen bezwaard = beangstigd, bedrukt, bekommerd, beladen, belast, bezorgd, drukkend bezwaarlijk – kwalijk, lastig, moeilijk, moeilijk, moeitevol, nauw(elijks), problematisch bezwaar maken – protesteren, reclameren bezwaarschrift = doleantie, reclame, reclamatie bezwadderen - belasteren bezwangerd - doortrokken, overtogen bezwaren = beladen, belasten, bepakken, onera, onereren bezwaren indienen - doleren, reclameren bezwarend = drukkend, lastig, onereus, ongunstig bezwaring met een last - belasting, tol bezweerder - (duivel)banner bezweet – domig, klam bezwendelen - bedriegen bezweren = aanroepen, afwenden, belezen, betoveren, exorciseren, overreden, verzekeren, voorkomen bezwering = ban, betovering, eed, gelofte bezweringsformule = ban bezwijken = barsten, breken, onderdoen, sterven, succumberen, zwichten bezwijmen - flauwvallen bezwijming = flauwte, onmacht, toeval bezworen verklaring = eed Bhoetan, hoofdstad van - Thimboe Bhoetan, stad in - Paro Bhoetan, taal in - Dzongkha, Sarsjapkha biappen - liften bibber - koorts bibberaar - triller bibberachtig - angstig, bevreesd, huiverachtig, huiverend, rillerig, vreesachtig bibberatie - angst, huivering, koorts, rilling, vrees bibberen = beven, huiveren, sidderen, (t)rillen bibberig – beverig, onvast, trillerig, wankel bibelot = galanterie, snuisterij, bibliotheek = boekerij, leeszaal, librije biceps - armspier bid(t) = (lat.) ora, oremus bidbank - knielbank biddeman - bedelaar bidden – aanroepen, bedelen, danken, nodigen, prijzen, smeken, verzoeken, vragen bid en werk = ora et labora biddende figuur = orans biddende vrouwenfiguur = orans, orante bidder = aanspreker, kraai bidelot - aapje bidet = zitbad, wasbekken bidmachine - gebedsmolen bidnis in Moskee - mihrab bidon - veldfles bidonville - krottenwijk bidplaats - kapel, kerk, moskee, overal, tempel bidsnoer = paternoster, rosarium, rozenkrans bidstoel - knielbank bidstond - bedestond bidvertrek - oratorium bieboer = bijenboer, imker biecht = bekentenis, belijdenis, betekenis, confessie, penitentie biechten = bekennen, belijden biechteling = biechtkind, boeteling, penitent biechtgeld = biechtpenning biechtvader – pastoor, priester biechtzegel = biechtgeheim bieden – aankomdigen, marchanderen, toekeren, toesteken, wensen, zeggen bieding = bod biedt zich aan = b.z.a. biel = dwarsligger bief = biefstuk biefstuk - steak biefstuk van de haas - tournedos biek - paard, varken biel – dwarslegger bier = aal, ale, donker, ee1, fator, gerstenat, lager, lambiek, pils, pilsener, seef, stout bierbereiden - brouwen bierbezinksel - dik, droesem, moer bierdraf = bostel bierfabriek - brouwerij bierfles – pul, pijpje biergist = gijl bierglas – pint, pul bierhuis = café, estaminet, herberg, knijp, kroeg, staminé, taveerne bierkan = botte, pul biermerk = Amstel, Grolsch, Heineken, Oranjeboom, Z.H.B., bierschenken - tappen bierschuim - kraag biersoort = aal, ale, donker, faro, lager, pils, seef, seve biertapperij = bierhuis bierton = biervat, fust, biervat - rondeel bies – galon, trens, schelf, scirpus bieslook - graslook biest – colostrum, zog biet = beetwortel, boemanknol, kroot, pee, peen, suikerbiet, wortel bietebouw = boeman, bullebak, kinderspook, nachtmerrie bietenafval - pulp bietenziekte = hartrot bietsen = bedelen, jatten, klaplopen, (in)pikken, stelen, vragen bietser – bedelaar, klaploper, parasiet, profiteur bietsijsje - grassijsje biezebras - lisdodde biezen mand = ben, kalebas big = bagge, biggen, keu, recruut, varken(tje) bignoniacee - catalpa, prachtrank, trompetbloem biggel = kiezelsteen biggelen – stromen, vloeien biggelzand = kiezelzand bignonia - trompetbloem bigot = kwezelachtig bij = ad, dar, hommel, honingbij, ieme, imk, imme, wolbij bij = met, nabij, tijdens bij afslag verkopen = mijnen bij afwisseling - beurtelings bij aldien - indien, ingeval bijartikel - afvalproduct, bijproduct bijbal - epididymitis bijbank - succursaal, succursale bijbehorend - aanhorig, annex bijbehorend gebouw - dependance bijbehorende zaken = accessoires, bijbel = biblia, H.S., Schrift bijbelboek = 3 Job, 4 Amos, Ezra, Joel, Jona, Ruth, 5 Ester, Hosea, Jonas, Jozua, Judas, Lucas, Micha, Nahum, Titus 6 Daniël, Esther, Exodus, Haggai, Jesaja, Marcus, Numeri, Obadja, Petrus, Samuël 7 Filemon, Galaten, Genesis, Habakuk, Jacobus, Jeremia, Nehemia, Psalmen, Sefanja, 8 Efeziërs, Ezechiël, Hebreeën, Hooglied, Johannes, Koningen, Maleachi, Mattheus, Prediker, Romeinen, 9 Kronieken, Leviticus, Richteren, Timotheus, Zacharias 10 Korinthiërs, Openbaring, 11 Filippenzen, Handelingen, Kolossenzen, 13 Deuteronomium, Klaagliederen, 16 Thessalonicenzen bijbeldeel = 0.T., N.T., Brieven, Evangeliën bijbelen - kaartspelen bijbelhandschrift - codex bijbelkenner = exegeet, schriftgeleerde, biblist bijbelkennis = biblistiek, bijbelvastheid bijbelplaats = tekst, vers bijbelse figuren = 2 Ada, Ai, Ar, Er, No, Og, Ou, So, Ur, Uz 3 Abi, Ada, Age, Asa, Bel, Ben, Bul, Buz, Cos, Dan, Dor, Efa, Ela, Eva, Evi, Gad, Goa, Gob, Gog, Gur, Ham, Hen, Hor, Hur, Ion, Job, Kir, Kis, Koa, Kun, Lea, Lod, Lot, Lud, Luz, Mep, Nijl, Nob, Nod, Nol, Nun, Ono, Puil, Pul, Put, Ram, Rei, Saf, Sem, Sen, Sin, Soa, Suf, Sur, Tob, Toï, Uri, Zif, Zin, Ziv, Ziz, Zuf, Zur 4 Abba, Abel, Abia, Abib, Adam, Adar, Adna, Afek, Afra, Agag, Agur, Ahia, Ahio, Ajja, Akko, Amma, Ammi, Amon, Amos, Amoz, Aner, Anna, Arad, Aram, Arje, Asaf, Aser, Aisa Aven, Avva, Azal, Baäl, Beer, Bela, Beor, Beia, Boaz, Buzi, Cham, Dina, Dodo, Doëg, Duma, Dura, Ebal, Ebed, Eden, Edom, Efaï, Egla, Ehud, Elam, Elia, Elim, Eloï, Elon, Elul, Enak, Enan, Enos, Esau, Esek, Etam, Ezau, Ezer, Ezra, Gaäl, Gadi, Gath, Gaza, Geba, Gera, Gilo, Hefa, Hena, Heth, Hiël, Hira, Hoba, Hosa, Husa, Iddo, Irad, Isaï, Ivva, Izak, Jaär, Jaël, Jafo, Jaïr, Jake, Jedo, Jehu, Jeüs, Joab, Joas, Joël, Jona, Jood, Juda, Juta, Kaïn, Kana, Kore, Laël, Laïs, Levi, Loïs, Maon, Mara, Meni, Mesa, Moab, Moré, Musi, Myra, Nain, Nebo, Obal, Obed, Oded, Ofel, Ofir, Ofra, Ohad ,Omri, Onan, Oreb, Orpa, Peor, Pers, Pura, Rafa, Rafu, Rama, Reba, Rehu, Rome, Ruma, Ruth, Salu, Sara, Saul, Seba, Seïr, Seja, Sene, Seth, Silo, Sion ,Sira, Sobi, Suah, Susa, Tema, Tohu, Ufaz,Ulai, Uria, Uzal, Uzza, Zela, Zera, Zeus, Ziba, Zoan, Zoar, Zora 5 Aäron, Abana, Abdon, Abïam, Abida, Abiël, Abihu, Abner, Abram, Absai, Achab, Achan, Achar, Achaz, Achis, Achor, Achsa, Adaja, Adama, Addan, Addon, Adnah, Aenon, Afiah, Ahava, Ahïam, Ahira, Ahoah, Ajath, Akkad, Amana, Amasa, Ammon, Amnon, Amram, Anaja, Anath, Annas, Araba, Argob, Ariël, Arius, Amon, Aroër, Arpad, Aruma, Arvad, Asaël, Asaja, Asdod, Asera, Asima, Assir, Assur, Assus, Attaï, Aviet, Azeka, Azmon, Azuba, Azzur, Baäla, Baäna, Babel, Baëna, Baësa, Balak, Barak, Basan, Beëri, Behon, Berea, Bered, Besor, Bezek, Bezer, Bikri, Bilha, Birsa, Bozez, Bozra, Bukki, Chlos, Chloö, Creta, Cyrus, Dagon, David, Debir, Dedan, Demas, Derbe, Dibou, Dibri, Dikla, Dimon, Ebzan, Edri, Efron, Eglon, Ekron, Elasa, Elath, Eldad, Eliab, Eliam, Elias, Elihu, Elisa, Elkos, Eloth, Emiet, Endor, Erech, EskoI, Ethan, Farao, Felix, Funon, Gajus, Gareb, Gasmu, Gebal, Gebim, Gedor, Gerar, Gesem, Gesur, Gezer, Glach, Glbea, Glhon, Glmzo, Golan, Gomez, Goaen, Gozan, Griek, Habor, Hadad, Hadar, Hadid, Hagar, Halah, Haman, Hanan, Hanes, Hanna, Hanun, Harad, Haron, Harod, Haruz, Hasra, Hazer, Hazor, Habel, Heber, Heter, Hegai, Helam, Helba, Helek, Helem, Helon, Heman, Hemor, Hiram, Hobab, Hodia, Hodsi, Hofni, Hofra, Hogla, Hoham, Holon, Horam, Horeb, Horma, Hosea, Hulda, Huram, Husai, Lezer, Immer, Indië, Isaäk, Ittai, Jabal, Jabes, Jabez, Jabin, Jabné, Jafia, Jahaz, Jahza, Jakob, Jamin, Jareb, Jason, Javan, Jebus, Jefta, Jeiël, Jered, Jeria, Jesse ,Jesua ,Jetur, Jezer, Jezus, Jimla, Jimna, Jisvi, Jitra, Jobab, Jodin, Joppe, Joram, Joses, Josia, Jotba, Jozef, Jozua ,Jubal, Judas, Judéa, Julia, Jutta, Kades, Kaleb, Kalme, Kalno, Kamon, Kamos, Karmi, Kebar, Kedar, Kedes, Kedma, Kenan, Kenaz, Kewan, Kezia, Kidon, Kison, Kores, Kozbi, Krith, Kusch, Kutha ,Laban, Lasea, Lechi, Lesem, Libna, Libni, Libye, Linus, Lucas, Lyrië, Lydda, Lydia, Machi, Madai, Madon, Magog, Mahli, Malta, Mamre, Maoch, Maria, Massa, Matri, Meara, Medad, Meden, Mebië, Merab, Merom, Meroz, Micha, Milka, Millo, Minni, Mizpa, Modin, Moria, Mozes, Mysië, Naäma, Nabal, Nadab, Nahas, Nahor, Nahum, Naomi, Necho, Neria, Negeb, Niger, Nimsi, Nisan, Noach, Nobah, Nogah, Oboth, Ohola, Orion, Oman, Othni, Palti, Paran, Pekah, Pekod, Peleg, Perez, Perge, Petra, Phebe, Pisga, Pison, Pniël, Pnuël, Rabba, Raema, Rahab, Rebob, Rekem, Rezef, Rezin, Rezon, Rhode, Ribla, Rizpa, Rogel, Ruben, Rufus, Sabta, Safan, Safat, Safir, Salem, Salim, Samir, Samma, Samos, Sarai, Saron, Sceva, Scyth, Sebat, Sebna, Sechu, Seïra, Semer, Senir, Sesai, Sibma, Sidon, Sifra, Sihon, Sihor, Silas, Silla, Simea, Simeï, Simon, Sinaï, Sisak, Sitna, Sobab, Socho, Sodom, Sorek, Suhiet, Sumer, Sunem, Sudan, Syrië, Tabor, Tamar, Tebez, Tekoa, Teman, Terah, Teres, Thola, Tibni, Timna, Timon, Tiras, Tirza, Titus, Tobia, Tofel, Troas, Tubal, Tyrus, Uriël, Uzzia, Zadok, Zenas, Zered, Zibja, Zilla, Zilpa, Zimri, Zofar, Zohar 6 Abarim, Abidan, Abiram, Abisag, Abisaï, Abital, Achaje, Achbor, Achsaf, Achzib, Adalja, Adleël, Adonia, Adoram, Adriël, Aeneas, Afarsa, Agabus, Ahazia, Ahikam, Ahilud, Ahiman, Ahiram, Ahitub, Ajalon, Amalek, Amarja, Amasia, Amazia, Ammiel, Apphia, Aquila, Arabië, Ararat, Arauma, Azetas, Arioch, Arkiet, Ar-moab, Armoni, Asjjéra, Asnath, Athene, Atthaï. Avviet, Azalia, Azalja, Azaria, Azarja, Azazel, Azriel, Baälis, Bamoth, Baruch, Belial, Banaja,, Ben-oni, Beroth, Betach, Bethel, Bidkar, Bigtan, Bildad, Bileam, Binnui, Bislam, Bochim, Buziet, Carpus, Cephas, Chesed, Chezib, Chonja, Chuzas, Clauda, Cuidus, Cyprus, Cyrene, Daniël, Daniet, Darius, Dathan, Debora, Delaja, Delila, Dodava, Dorcas, Dothan, Efraïm, Efrath, Eglaïm, Eleale, Elifaz, Elisua, Elizur, Eljada, Elkana, Elymas, Emmaus, Engedi, Epheze, Estaol, Esther, Eunice, Euodia, Festus, Gadiet, Galaat, Gallim, Gallio, Gaziet, Gohazi, Gersom, Gerson, Gibeon, Gideom, Gideon, Gibboa, Gilead, Gilgal, Gudgod, Hadlai, Haëzel, Haggai, Hamath, Hanani, Harhas, Hauran, Havila, Hazaël, Hebron, Heldai, Henoch, Hermas, Hermes, Hermon, Hesbon, Heviet, Hexion, Hezion, Hilkia, Hillel, Hinnom, Hizkia, Horiet, Hosaja, Idumea, Ikabod, Ismaël, Israel, Italië, Iturea, Izebel, Jabbok, Jachin, Jaddua, Jaëzer, Jafeth, Jaairus, Jannes, Janoch, Jarach, Jattir, Jedaja, Jedida, Jehlël, Jehudi, Jenima, Jemuël, Jeruël, Jerusa, Jesaja, Jether, Jethro, Jibhar, Jigeal, Jisbak, Jizhar, Joahaz ,Jojada, Joktan, Joséba, Jotham, Juchal, Judith, Julius, Junias, Justus, Kattor, Kahath, Kanaän, Kareah, Karkor, Karmel, Kedron, Kefira, Kehath, Kehila, Kenath, Keniet, Ketura, Kidron, Kileab, Kilmad, Kimham, Kisleu, Kittim, Klopas, Kohath, Kolaja, Korach, Kusaja, Lachis, Lachmi, Lamech, Lebona, Lemuël, Leviet, Lo-ammi, Lucius, Ludiet, Luhith, Lysias, Lydiër, Lystra, Maächa, Machir, Mahath, Halham, Halkia, Mammon, Manaëh, Manoah, Marcus, Maresa, Maroth, Martha, Mattan, Meduba, Melite, Merari, Meriba, Mesach, Mesech, Michal, Midian, Migdol, Mogron, Milete, Milkom, Mirjam, Misaël, Mnason, Moséra, Musiet, Naäman, Naboth, Nachon, Najoth, Nathan, Nereus, Nergal, Netofa, Nibhaz, Nimrim, Nimrod, Ninevé, Noadja, No-amon, Nympha, Obadja, Ochran, Paddan, Paphos, Parpar, Pashur, Patava, Patmos, Patiël Paulus, Pedaja Peleth, Penuël, Persis, Pethor, Petrus, Pichol, Piream, Pithom, Plethi, Pontus, Prisca, Pudens, Putiël, Rachab, Rachel, Ramoth, Rechab, Refaim, Rehuël, Rhodus, Rimmon, Rithma, Rompha, Saänan, Salcha ,Salisa, Sallum, Salman, Salmon, Salomé, Salomo, Samgar, Sammua, Samuël, Sardes, Sargon, Saulus, Schavé, Scheba, Semaja, Seraja, Sesach, Sethur, Sichar, Sichem, Siddim, Siloah, Siloam, Simcon, Simson, Sineab, Sinear, Siniet, Sirjon, Sisera, Sikhri, Sittim, Smyrna, Sobach, Syrtis, Tabbat, Tabeal, Tabeël, Tadmor, Talmai ,Tammuz, Tarsis ,Tarsus, Tartak, Tebeth, Thomas, Tideal, Tifsah, Tigris, Timens, Tofeth, Uzriël, Vasthi, Zalmon, Zanoah, Zeboïm, Zeloot, Zereda ,Zeruja, Zichri, Zifiet, Ziklag, Zippor, Zuriet 7 Abaddon, Abiasaf, Ablëze,r Abigaïl, Abilene, Abinoam, Abraham, Absalom, Adoraïm, Adullam, Adummim, Agagiet, Agrippa, Ahiëzer, Ahimaäz, Ahinoam, Ahohiet, Aholiab, Alpheüs, Amittai, Amiihud, Ammihur, Amoriet, Amrafel, Ananias, Andreas, Andipas, Apelles, Apollos, Artemas, Artemis, Asafiet, Aseriet, Askelon, Askenaz, Aspenaz, Astarte, Ataroth, Athalia ,Athalja, Attalia, Azrikam, Baälath, Baäl, gad, Babylon, Bahurim, Baladan, Bazluth, Beëroth, Ben-ammi, Benhail, Beracha, Bernice, Berseba, Beth-kar, Beth-san, Bethuël, Blastus ,Bor-asan, Bozkath, Candace ,Chaldea, Chelbon, Chereth, Chiljon, Choresa ,Cilicië, Claudia, Clemens, Colosse, Crispus, Damaris, Dan-jaän, Diblaim ,Didymus, Di-zahab, Efratha, Elamiet, Eleazar, Elhanan, Eliezer, Elifele, Elisama ,Eliseba, Eljakim ,Eljasaf, Ellasar, EI-paran, Elzafan, Emakiet, En-semes, Erastus, Estemoa, Esthaol, Ethanim, Ethbaäl, Eubulus, Eufraat, Fereziet, Gabriël, Galatië, Galilea, Gathiet, Gattiet, Gedalja, Gemalli, Gemarja, Gerizim, Gibliet, Gideoni, Girriet, Goliath, Gomorra, Habakuk, Hachila ,Hadassa, Hadoram, Hadrach, Haggith, Hammath, Hamutal, Hananja, Harbona, Hasabja, Hathach, Henadad, Herodes, Hethiet, Hethlon, Iconium, lezriet, Lllyrië, Ithamar, Jabniël, Jacobus, Jaïriet, Jambres, Jarmuth, Jedidja, Jeremia, Jericho, Jeroham, Jezanja, Jibleam, Jizreël, Joaddam, Jogbeha, Johanan, Johanna, Jojakim, Jonadab, Jordaan, Josafat, Josifja, Jotbath, Jozabad ,Jozadak Kadmiël, Kajafas, Kenaäna, Kenanja, Kerioth, Kir-moab, Kithron, Kleopas, Kuschan, Lazarus, Letusiet, Libanon, Libniet, Lodebar, Machlon, Madmena, Magadan, Magdala, Mahliet, Makkeda, Malchus, Malluch, Manasse, Mattana, Matchan, Mefaäth, Megiddo, Memphis, Memokan, Menahem, Messias, Meüniet, Michaël, Michaja, Michnus, Minnith, Mizraïm, Moabiet, Naftali, Nahalal, Nehemia, Nicanor, Nisroch, Oholiba, Olympas, Othniël, Parthen, Parvaïm, Pathros, Pedazur, Pekahia, Pelatja, Pennina, Perazim, Pethuël, Phanuël, Phlegon, Phoenix, Phrygië, Pilatus, Pinehas, Pisidië, Pontius, Potifar Publius, Puteeër, Peteoli, Pyrrhus, Quartus, Raamses, Rafidim, Rakkath, Rameses, Rebekka, Refaiet, Remalia, Rhegium, Rogelim, Ruchama, Sabeeër, Sadrach, Sahalim, Sakkuth, Salamis, Salmone, Samaria, Sarepta, Sarexer, Sarfath, Schebam, Sefarad ,Selemja, Semarja ,Sibraïm, Sifmoth, Simeath, Simëiet, Sopater, Stachys, Sukkiet, Sukkoth, Suzanna, Taänach, Tabeëra, Tabitha, Tekoïet, Tel-abib, Theudas, Timnata, Tirhaka, Tisbiet, Togarma ,Urbanus, Zacheüs, Zalmona, Zalmuna, Zarfath, Zebadja, Zebaoth, Zebulon, Zedekia, Zefanja, Zefatha, Zippora, Zoutzee 8 Aäroniet, Abednego, Abel-Maïm, Abialbon, Ablchail, Abinadab, Abisalom, Abjathar, Achaïcus, Achmetha, Adoniram, Ahinadab, Ahuzzath, Akeldama, Ammoniet, Amramiet, Anathoth, Apollyon, Arameeër, Arvadiet, Asdodiet, Asnapper, Assuriet, Assyriër, Astaroth, Astoreth, Augustus, Azarjahu, Azmareth, Baäl-Meon, Baäl-Peor, Barabbas, Bar-Jezus, Barnabas, Bathseba, Beër-elim, Belsazar, Benhadad, Benjamin, Berechja, Berothai, Bethanië, Beth-aven, Beth-bara, Beth-eden, Bethseda, Bath-meon, Bath-peor, Beth-saan, Bezaleël, Bithynië, Caesarea, Chesalon, Chonanja, Chorazim, Claudius, Corinthe, Crescens, Damaskus, Dedaniet, Drusilla, El-berith, EI-bethel, Elifelet, Elisafat, Elizafan, Elkosiet, Elnathan, Elon-tabor, En-eglaïm, En-Gannim, En-Mispat ,En-Rimmon, Epaphras, Epenetus, Epheziër Esthemoa Eutychus Ezrahiet Filistea Filistijn, Gabbatha, Gadpoort, Galilees, Gamaliël, Genubath, Gesuriet, Giloniet ,Gitthaim, Golgotha, Hachalja, Hanameël, Haraziet, Haroseth, Hazeroth, Hebreeër, Hefsibah, Hemaniet, Herodias, Herodion, Hiddekel, Horonaim, Horoniet, Immanuël, Isboseth, Iskariot, Jaäzanja ,Jahaziël, Jebusiet, Jecholia, Jechonja, Jeduthun, Jehizkia, Jerimoth, Jeroboam, Jigdalja, Jithream, Jochebed, Johannes, Jojachin, Jonathan, Josabath, Kalebiet, Karkemis, Kedariet, Kedemoth, Keniziet, Kir-Heres, Kittiërs, Kuschiet, Laodicea, Lehabiet, Libertijn, Lysanias, Maächath, Maäseja, Machpela, Machseja, Mahalath, Mahanaïm, Maleachi, Malkisua, Mattanja, Mattheus, Matthias, Mea-qoren, Mehujael, Me-jarkon, Merariet, Merodach, Mesullam, Minjamin, Mitylene, Moseroth, Nahaliël, Nahesson, Nazareth, Neapolis, Nebajoth, Nehustan, Nethanja, Nicolaus, Nineviet, Obed-edon, Olijfberg, Onesimus, Parmenas, Patrobas, Pergammum, Phenicië, Philemon, Philetus, Philippi, Phygelus, Pi-bezeth, Pirathon, Plejaden, Potifera, Rehabeam, Rehoboth, Rubeniet, Sanherib, Sapphira, Secundus, Seleucië, Selomith, Selumiël, Senassar, Sidonïër, Siloniet, Silvanus, Stoïcijns, Syntyche, Syracuse, Temaniet, Thaddeüs, Thathnai, Thyatira, Tiberias, Tiberius, Tryphena, Tryphosa, Tychicus, Tyrannus, Vispoort, Waizatha, Zacharia ,Zacharja, Zebedeüs, Zecharja, Zemariet, Zoheleth 9 Abiëzriet, Abimelech, Achitofel, Ahasveros, Alexander, Amalekiet, Amminadab, Ampliatus, Antiochië, Appollonia, Archelaüs, Archippus, Areopagus, Arfachsad, Arpachsad, Arimathea, Aschuriet, Asdodisch, Aserpoort, Baäl-Hamon, Baäl-Hazor, Baël-Tamar, Baël-Sefon, Baäl-Zebub, Baäle-juda, Baracheel, Barbillai, Barsabbas, Bartimeus, Bechorath, Beëlzebub, Beltsazar, Ben-hinnom, Beth-abara, Beth-anath, Beth-arbel, Betheliet, Beth-gamul, Beth.haram, Beth-Heked, Beth-horon, Beth-kerem, Bethlemen, Beth-millo, Beth-minra, Bethphage, Beth-rehob, Bethsaïda, Beth-semes Beth-sitta, Boanerges, Bronpoort, Chaldeeër, Cornelius, Cretenzer, Cyreneeër, Decapolis, Demetrius ,Dionysius, Dioscuren, Efraimiet, Efrathiet, Elimelech, Elisabeth, Curaquilo, Farizeeër, Cadarenen, Gath-hefer, Gerasenen, Gersoniet, Gibeoniet, Gileadiet, Girgasiet, Hadadezer, Hagarenen, Hamathiet, Hasabneja, Hazar-enon, Herodiaan, Hookpoort, Husathiet, Hymenaeüs, Ismaëliet, Issaschar, Jerubbaäl, Jeschurun, Jizhariet, Judapoort, Kadmoniet ,Kafdoriet, Kanäniet, Kapernaum, Karmeliet, Kasluhiet, Kehathiet, Kenchreae, Kerithiet, Kittieten, Korachiet ,Lachai-Roi, Lappidoth, Leviathan, Levipoort, Lo-ruchama, Mahane-dan, Manessiet, Mattithjan, Mazzaroth, Merathaim, Mercurius, Methusaël, Midianiet, Morastiet, Mordechai, Naftaliet, Narcissus, Nathanaël, Nazarener, Nazoreeër, Nethaneël, Nicodemus, Nicolaiet, Nicopolis, Oostpoort, Pamphilië, Perez-Uzza, Philippus, Phrygisch, Priscilla, Prochorus, Ptolemaïs, Quirinius, Rechabiet, Sanballat, Schelfzee ,Sealthiël, Sefarvaim, Sefarviet, Sesbazzar, Silbechai, Sibboleth, Sidonisch, Sosipater, Sosthenes, Stephanes, Stephanus, Tachpenes,Tertullus, Timotheus, Trophimus ,Tubal-Kain, Zacharias, Zuidpoort 10 Abel-Mehola, Abel-Sittim, Achimelech, Adoni-bezek, Adoni-zedek, Adullamiet, Beërothiet, Beth-cherem, Beth-haëzel, Beth-maëcha, Beth-semiet, Bloedakker, Cappadodië, Chaldeeuws ,Chinnereth, Corinthiër, Cyreneïsch, Damaskener, Diotrephes, Ebed-melech, Eben-haëzer, Efes-Dammim, Esarhaddon, Fortunatus, Gethsemane, Habazzimja, Hammoth-dor, Harmagedon, Hermogenes, Hiërapolis, Jeberechja, Jerachmeël, Jozefpoort, Koningsdal, Methusalah, Migdal-eder, Mithredath, Naämathiet, Nebusazban, Noordpoort, Paddan-aram, Philologus, Rubenpoort, Sadduceëër, Salmaneser, Samaritaan, Samothrace, Tachpanhes, Theophilus, Wachtpoort, Waterpoort, Wilgenbeek, Zamzummiet, Zerubbabel, Zuiderland 11 Abel-mizraïm, Adrammelech, Adramyttium, Anethothiet ,Aristarchus, Aristobulus, Arthahsasta, Atroth-Sofan, Baäl-perazim, Babylonisch, Ben-abinadab, Benjaminiet, Bileamsloon, Dalmanoetha, Davidsdozen, Edomlotisch, Efraïmpoort, Epicurëïsch, Gennesareth, Hadad-Rimmon, Hazarmaveth, Jaäre-oregim, Jedduthniet, Jerubbêseth, Kades-Barnea, Kedorlaomer, Kir-hareseth, Kirjath-arba ,Kirjath-baäl, Mesech-tubal, Mesillemoth, Mesopotamië, Mesullemeth, Moabietisch, Nathan-melech, Nebuzaradan, Nechelamiet, Netofathiet, Onesiphorus, Pi-hachiroth ,Pirathoniet, Ramathlechi, Ramath-mispa, Regemmelech, Simeonpoort, Slangenbron, Tekoretisch, Trachonitis 12 Ammonietisch, Bakoventoren, Bartholomeus, Beth-halachmi, Beth-jesimoth, Bethlehemiet, Epaphroditus, Evil-merodach, Geruth-kimham, Hazor-Hadatta, Jerahmeëliet, Kerenhappuch, Kibroth-taäva ,Kirjath-sefer, Lithostrotos, Moreseth-gath, Naftalipoort, Nebudkadnezar, Nebukadrezar, Paardenpoor,t Philadelphila, Phililpenzer, Roofgebergte, Schaapspoort, Sunamietisch, Thessalonica, Timnath-heres, Timnath-serah, Zebulonpoort 13 Benjaminpoort,Gevangenpoort, Hananeeël-toren, Hazeron-thamar, Kanaänietisch, Karmelietisch, Kirjath-jearim, Micianietisch, Misrefoth-maïm, Navel-des-Lands, Nergalsarezer, Schear-jaschlub, Scheldelplaat, Schervenpoort, Sukkoth-benoth, Sulamietisch, Terebinteldal, 14 Abel-beth-maächa, Beth-diblathaïm, fundamentpoort, Issacharpoort, Jegar- sahadutha, Jizreilietisch ,Kirjath-Huzroth, Midianietisch, Ramathaïm-zofim, Tiglath-pileser, 15 Asteroth-karnaïm, Berodach-baladan, Schorpioenenpas, Syro-phenicische, Tilgath-pilneser, Zafnath-Paäneach, 16 Scharie-Kirjathaïm ,Thessalonicenzer, 17 Beeroth-bene-jaakan, Kuschan-rischataïm, 19 Mahler-Schalal-chaz-bar, Waarzeggersterebint bijbels vaartuig = ark bijbelse held = Gideon, Simson bijbelse hogepriester = Eli bijbelse hoofdstad = Jeruzalem, Samaria bijbelse koning - David, Saul bijbelse leiders = profeten, richteren bijbelse munt = bekah, drachme gera, kikkar, manen, sikkel, stater, talent, bijbelse plaats = Achor, Aduilam, Afek, Al, Aja, Ajalon, Anathoth, Aratat, Arnon, Asdod, Askelon, Astharoth, Basan, Bazan, Berseba, Bethaniê, Bethiehem, Bethsaîda, Caesarea, Colosse, Dan, Dothan, Ebal, Eden, Efreze, Efratha, Ekron, Elath, Endor, Erech, Galatië, Galilea, Gath, Gaza, Gebal, Gerar, Gerizim, Gethsemane, Gibeâ, Gibeon, Gihon, Gilead, Gilgal, Golgotha, Gomorra, Gosen, Hazor, Hebron, Hermon, Jabbok, Jabes, Jericho, Jeruzalem, Jizreël, Joppe, Jafo, Jaffa, Jordaan, Kades, Kaparnaûm, Karmel, Kidron, Lachis, Machpela, Mizpa, Nazareth, Paddan, Peor, Ribia, Samaria, Saron, Scheba, Seïr, Smal, Horeb, Sinear, Sodom, Sunem, Taânach, Tarsus, Thabor, Thekoa, Thessalonica, Tiberias, Tirza, Tofet, Ur, Uz, Zion bijbelse reus = Enak, Goliath bijbelse vrijstad = Bezer, Gol, Hebron, Kades, Ramoth, Sichem, bijbelterm - tekst bijbeluitleg = anagoge, exegese bijbeluitlegger - exegeet bijbelverering - bibliolatrie bijbelverklaring = exegese bijbelvertaling = itala, pessjitto, vulgaat bijbelwoord - tekst bijbenadering – approximatief,globaal, grofweg bijbetalen = supleren, bijpassen bijbetaling = toeslag bijblad = bijvoegsel, inlegvel, supplement bijblijven - aanblijven bijbol - klister bijbouwen - aanbouwen bijbrassen = bijdraaien bijbreien - meerderen bijbrengen – aandammen, leren bij dag - daags, overdag bij dat woord = a.v. bij de geboorte = nataal bij de hand - adrem, behendig, brutaal, gehaaid, gevat, gewiekst, handig, kien, leep, levendig, link, pienter, plat, schrander, slim, snugger, uitgeslapen, vigilant, vlug, waakzaam, wakker bijdehands - linker bijdehante vrouw = feeks, xantippe, wijf bij de pinken – knap, pienter, snugger bij de tijd - pienter bij de vleet – genoeg, talloos, zat bijdicht - episode bijdoen - aanvullen, toevoegen bijdrage – aandeel, artikel, contributie, donatie, gave, geschenk, gift, opstel, som, subsidie bijdragen – aanbrengen, geven, helpen, medewerken, steunen, bij eb droogvallend. grond – kwelder, plaat, schor, wad bijeen – saam, samen, tegader, tezamen bijeen behorend geheel - collectie, klasse, set, span, stel, bijeen behorend stel - span bijeen behorende voorwerpen = garnituur, set, stel bijeen behorende schepen = vloot bijeenbrengen = lezen, opzamelen, vergaderen, verzamelen bijeengaren – rapen, verzamelen bijeengeveegd stof - veegsel bijeenharken - aanharken bijeenhorend geheel – collectie, klasse, set, stel, bijeenhorend stel - span bijeenkomen – aantreden, vergaderen bijeenkomst - conferentie, congres, feest, meeting, rally, receptie, rendez-vous, reünie, samenzijn, seance, treffen, vergadering bijeenkomst, sektarische - conventikel bijeenkomst op hogeschool - academie-vergadering, faculteitsvergadering bijeenkomst van cowboys = rodeo bijeenkomst van geliefden = rendez-vous bijeenrapen - verzamelen bijeenroepen – alarmeren, beleggen, convoceren, optrommelen, samenbrengen, verzamelen bijeenroeping - convocatie bijeen schikken - groeperen, opmaken bijeentellen - adderen bijeenvoegen - koppelen, lijmen, mengen, mixen, pakken, paren, summeren bijeenvoeging - suminatie bijeenzoeken – assorteren, schikken bij elkaar = opeen, saam, samen, tezamen bij elkaar behorend vaatwerk = servies bij elkaar behorende voorwerpen = garnituur bijenboer - iemker bijenbijter - libel bijengift - apitoxine bijenhuif = bijenkorf, bijenkap bijenhouder – bijker, iemker, imker, ymker bijenkoningin = moer bijenkorf - stok bijen product = honing, raat, was bijensoort - anthocopa, behangersbij, graafbij, groefbij, honingbij, houtbij bijenteelt = apicultuur bijenziekte - bijenroer, roerziekte, vuilbroed bijenzwerm = imme bijfiguur - figurant bijgaand – bijgevoegd, ingesloten bijgat = lom bijgebouw = annex, appendance, dependance, paviljoen bij gedeelten - deels, partieel, deelsgewijs bijgedachte = bijbedoeling bijgeloof = superstitie bijgeluid = piepen, ruis, schal bijgeluid van een radio - ruis bijgenaamd - alias bij gelegenheid = p. ooc. bij geval – indien, misschien, soms(tijds), toevallig bijgeven - naspelen bijgevoegd stuk = bijlage bijgevolg – alzo, daarom, derhalve, dus, ergo, uiteraard bijhangsel = aanhangsel bij het volk geliefd - populair bijhouden - betrachten bij iets doen = mengen, (toe)voegen bijkans – bekant bijna, haast, nagenoeg, ongeveer, schier, vrijwel, zowat bijkantoor – agentschap, filiaal bijkelk - epicalyx bijker = bijenhouder, iemker, ijmker bijkeuken - kooknis bijknippen - trimmen bijknippen van haa r - punten bijkoetsier - palfrenier bijkomen – herademen, inhalen, kastijden, ontwaken, straffen bijkomend = aanvullend, accessoir, accidenteel, additief, additioneel, extra bijkomende ziekte = complicatie bijkoming - herleving bijkomstig - accidenteel bijkomstige bate = emolument bijkomstigheden = imponderabilia bijl = (a)aks, dissel bijlaan = zijlaan bijlage = aanhangsel, aanvulling, addenda, bijvoegsel, inseraat, supplement bijlage achter in een boek = addenda bijldrager (in Rome) = lictor bijleggen - beslechten, bijdoen, goedmaken, vereffenen, uitpraten bijlegger – bladwijzer, leeswijzer bijlegging = beslechting, schikking, vereffening bijlhout - walaba bijlhouwer - timmerman bijliggend - bijgaand, ingesloten bijligger - bijschip bijlmes = kapmes bijl met twee sneden - labrys bijloop = aanhang, gevolg bijloper = hulp, klaploper, leerjongen, leerling, loopjongen bijlslag - hak bijlsteen - nephriet bijmaag - netmaag bij machte - capabel bijnaam – paraselena, spotnaam, toenaam bijna – amper, bekant, bijkans, bijster, haast, nagenoeg, omtrent, ongeveer, practisch, schier, temee, temet, vrijwel, welhaast, zowat bijna altijd - meestal, voornamelijk bijna bloot - topless bijna dood - halfdood bijna gehuwde vrouw - bruid bijna loodrecht = steil bijna niets – kleinigheid, nauwelijks, weinig bijna nooit = schaars, sporadisch, zelden, zeldzaam bijna rakend = rakelings bijnaam - alias, epitheton, pseudoniem, spotnaam, toenaam bijnaam van Aphrodite = Pontia bijnaam van Apollo - Paean bijnaam voor Artemis = Delia bijnaam voor Athene = Palias bijnaam van Brits soldaat - Tommy bijnaam van Duitse keizer Frederik 1 = Barbarossa bijnaam van De Ruyter = Bestevaar, bestevaer bijnaam van Diana = Cynthia bijnaam van een Brits soldaat = Tommy bijnaam van een Londenaar = cockney bijnaam van een olifant = jumbo bijnaam van Eisenhouwer = ike bijnaam van Ezau = Edom bijnaam van Hecate = Trivia bijnaam van Helius - Titan bijnaam van Jakob = Israël bijnaam van kantoorbediende - pennelikker bijnaam van universiteit - Alma, Mater bij name - nominatimbij opslag verkopen - mijnen bijna zwartekers - kriek bijou - parel bijpassen – aanzuiveren, bijbetalen, suppleren bijplaneet = maan, satelliet, trawant, wachter bijproduct van gasfabriek = cokes, teer bijprijs - premie bij raming – globaal, ongeveer bijrijder - meerijder bijrivier - zie zijrivier bijscherm - cyma bijscherpen - afpennen bijschildklier - epitheellichaampje bijschip - bijlegger, bijligger bijslaap – bedgenoot, coitus bijslaapster - bedgenote, concubine bijslag - extra, toegift, toemaat bijslaper - bedgenoot bijsmaak - smaakje bijspeler - figurant bijspringen - helpen, (onder)steunen bijspijkeren - bijbetalen, goedmaken, herstellen, inhalen, opknappen bijstaan = assisteren, helpen, secunderen, sterken, (onder)steunen, stijven bijstand = assistentie, heul, hulp, (onder)steuning, raad, steun, uitkering bijstellen - aanpassen bijstelling = appositie bij stemming toeslaan = voteren bijster - bijzonder, erg, kwijt, onbestendig, zeer, zoek bijstorting - suppletie bijt = gat, lom opening, wak bijtak - waterloot bijtak van bergketen = uitloper bijten = branden, happen, kluiven, knabbelen, knagen bijtend = bits, bitter, caustisch, cynisch, grievend, invretend, kwetsend, prikkelend, scherp, stokend, stotend, vinnig bijtend middel = soda, natron, vitriool, loogzout bijtende oplossing = loog bijtende opmerking = sneer bijtende stof - natron, soda, vitriool bijter - tand bijterig - agressief bij tijden - soms bijtijds = tijdig, op tijd, vroeg, vroegtijdig bijt in ijs – gat, wak bijtitel - ondertitel bijtmug = muskiet, mosquito, steekmug bij toeval - onvoorzien bijtoon – boventoon, ondertoon bijtorgaan = gebit, kies, tand bij tussen tijd = a.i. (ad interim) bij uitzondering - zelden bijval – adhesie, applaus, acclamatie, goedkeuring, instemming, steun, succes, toejuiching, waardering bijvallen - instemmen bijvalletje - buitenkansje bijverdienste – snabbel, schnabbel bijverdiensten = accidentiën, emolumenten bij vergissing - abusievelijk bijvoegen - aanvullen, adderen, toevoegen, (ver)meerderen bijvoegend = additief bijvoeglijk - adjectivisch bijvoeglijk naamwoord - adjectief bijvoegsel = aanhangsel, aanvulsel, addenda, appendix, bijblad, bijlage, supplement bij volmacht = p.p., p.o. bij voorbaat - provisoir bij voorbeeld = bv., bijv., e..e., e.g., p.e., p, ex, zoals bij voorkeur – gaarne, graag, liefst, liever bij voortduring – aldoor, almaar, nog, steeds, voortdurend bij vordering vaststellen - reglementeren bijvrouw van Abraham - Hagar bijweg - zijpad bijwagen – aanhangwagen, oplegger bijwerken = herstellen, restaureren, retoucheren bijwerking van een foto = retouche bijwezen - tegenwoordigheid bijwijlen – ongeregeld, soms, temet bijwinkel - filiaal bijwonen = beleven, meemaken bijwoner - getuige bijwoord = 2 af, al, bij, er, na, nu, om, te, zo 3 aan, dan, dra, dus, erg, hoe, mee, met, nee, nog, nou, ook, pas, tel, toe, ver, wat, weg, wel 4 alom, alzo, best, bijna, daar, door, eens, eraf, erbij, ergo, erin, erna, erom, erop, even, heel, heen, hier, idem, item, lest, mede, meer, nabij, neen, neer, niet, noch, node, ooit, open, soms, toch, toen, vaak, veel, waar, weer, zeer, zoal 5 alaan, aldra, aldus, alias, almee, alras, alree, alsnu, altijd, beter, bijeen, boven, danig, doods, edoch, eerst, enfin, eraan, ereis, ermee, ertoe, eruit, ervan, ginds, heden, immer, jawel, juist, later, matig, meest, minst, neder, nogal, nooit, opeen, reeds, temee, temet, terug, thans, thuis, veraf, weder, zelfs, zover, zowat, zowel 6 aaneen, achter, aldaar, aldoor, alevel, algauw, alhier, alleen, almede, alsdan, alsnog, altoos, alvast, alweer, anders, bijkans, binnen, buitern daarbij, daarin, daarna, daarom, daarop, daarzo, dusver, echter, eerder, elders, erdoor, ergens, ermede, ernaar, eropin, eropna, erover, ervoor, evenzo, gehel, genoeg, gereed, ginder, gister, hieraf, hierbij, hierin, hierna, hierom, hierop, hierzo, hoogst, ietwat, immers, kortom, laatst, liefst, liever, meteen, minder, morgen, nadien, nimmer, omhoog, omlaag, overal, rondom, steeds, straks, tevens, uiteen, vaneen, veruit, vooraf, vooral, voorin, voorop, voorts, vrijwel, waarbij, waarin, waarna, weerom, waarop, waarzo, weerom, weinig, weldra, weleer, zoeven, zolang, zoveel, zowaar, zozeer, zuinig 7 allicht, alreeds, althans, alweder, beneden, bereids, bezijden, bovenal, bovenmin, bovenop, daaraan, daarmee, daarnet, daartoe, daaruit, daarvan, dadelijk, dermate, derwijze, destijds, deswege, dichtbij, dikwerf, dikwijls, datmaal, dooreen, eenmaal, eerlang, eertijds, effenaf, effenop, erlangs, ernaast, eronder, eropaan, eropuit, ertegen, evenmin, evenwel, hieraan, hiermee, hiertoe, hooguit, meestal, namelijk, neffens, nergens, onderaf, onderin, onderom, onderop, onlangs, opnieuw, overeen, slechts, somtijds, tamelijk, tegader, tegelijk, tegenin, tegenop, telkens, terdege, terecht, teneer, tevoren, uiterst, vandaan, vandaar, vandoor, vanhier, vanwaar, vanzelf, veeleer, vooraan, vooruit, waaraan, waarmee, waartoe, waaruit, waarvan, wanneer, waretje, wederom, weleens, zoverre 8 achteraf, achterna, achterom, achterop, almeteen, andersom, bijzonder, binnenin, bovenaan, bovenuit, buitenaf, buitenom, buitenop, daardoor, daareven, daarheen, daarmede, darnaar, daarover, daarvoor, derhalve, desnoods, dikmaals, doorheen, effenaan, eindelijk, erachter, ertussen, eveneens, evengoed, evenzeer, gisteren, helemaal, hierdoor, hierheen, hiermede, hiernaar, hierover, hiervoor, intussen, inwaarts, middenin, minstens, nagenoeg, nogtans, nogmaals, onderaan, onderuit, onderweg, onderwijl, ongeveer, overheen, tegenaan, terloops, terneder, trouwens, tussenin, uwerzijds, vanonder, veelmeer, veeltijds, verderop, verreweg, voorover, voortaan, waardoor, waarheen, waarmede, waarnaar, waarover, waarvoor, warempel, wellicht, zodoende 9 achteraan, achteruit, andermaal, bovendien, daarboven, daarginds, daarjuist, daarlangs, daarnaast, daaronder, daartegen, derwaarts, desgelijks, doorgaans, enigzins, ertegenop, ervandoor, geenszins, hierboven, hierlangs, hiertegen, inderdaad, inmiddels, insgelijks, meesttijds, menigmaal, misschien, naderhand, nauwelijks, niettemis, onderdoor, overigens, overnieuw, tenminste, tussenuit, uitermate, vanachter, vanbinnen, vanbuiten, vooreerst, waarboven, waarlangs, waarnaast, waaronder, waartegen, weliswaar, wonderwel 10 achterover, anderszins, buitendien, buitenover, daarachter, daarbinnen, darbuiten, daarginder, daarnevens, daaromheen, daartussen, desondanks, enigermate, erdoorheen, ertegenaan, ertussenin, hierachter, hierbinnen, hierbuiten, hieromheen, hiertussen, hoegenaamd, merendeels, metterdad, normaliter, onderlangs, toentertijds, tussendoor, tussentijds, vervolgens, vooralsnmog, waarachter, waarbinnen, waarbuiten, waarnevens, waaromheen, waartussen 11 daarbeneden, daarenboven, daarentegen, daaromtrent, daarvandaan, eergisteren, eronderdoor, ertegenover, hierbeneden, hieromtrent, hiervandaan, integendeel, metterhaast, middelerwijl, ondertussen, tussenbeide, waaromtrent 12 allesbehalve, buitengewoon, daarbenevens, desgevorderd, desniettemin, ertussendoor, hierbenevens, tegelijkertijd, tegenwoordig, waardorheen 13 daaronderdoor, daaropvolgend, daartegenover, dienaangaande, hiertegenover, ondersteboven, waaronderdoor, waartegenover 14 daaraanvolgend, daartussendoor, desalniettemin, dientengevolge bijwoordelijk - adverbaal bijwoord van beweging = af bijwoord van graad = al, bijna, erg, meer, schier, te, uiterst, veel, zeer bijwoord van modaliteit = beslist, denkelijk, geenszins, graag, misschien, mogelijk, ongetwijfeld, stellig, toch bijwoord van plaats = daar, er, ergens, ginds, hier, hiernaast, nergens, te bijwoord van reden = bijgevolg, daarom, derhalve, dientengevolge, dus, hierom bijwoord van tijd = altijd, dan, eindelijk, gisteren, laatst, later, nog, nooit, nu, ooit, soms, straks, tegelijk, telkens, toen, vaak, vandaag bijwijlen = ongeregeld, soms, somwijlen, somwijls, temet bij wijze van gunst - precario bijzaken - allotria bijzakken - bedaren, bijkomen bijzettafeltje = bijzetje, mini, piedestal, stommeknecht bijzetten - toevoegen bij zich doen komen = halen, ontbieden bijziende = kippig, kortzichtig, myoop bijziendheid = myopie bijzig - onstuimig, tochtig, winderig bijzit - concubine, maîtresse bijzijn = aanwezigheid, presentie, tegenwoordigheid bijzitter = assessor bijzon = parhelium bijzonder = afzonderlijk, anders, apart, bovenmate, buitengewoon, eigen, eigenaardig, enorm, exclusief, extra, geweldig, intens, intiem, inzonderheid, markant, merkwaardig, noemenswaard, ongewoon, onwijs, opmerkelijk, particulier, privaat, privé, raar, singulier, speciaal, supra, uiterst, uitzonderlijk, vooral, vreemd, wonderlijk, zeer, zeldzaam bijzonder aantrekkelijk - riant bijzonder begaafd = geniaal bijzonder begaafd iemand - fenomeen, genie bijzonder begaafd man = genie bijzonder goed – prima, uitmuntend, uitnemend, uitstekend bijzonder goed uitkomend - markant bijzonderheid = detail, eigenaardigheid, finesse, inzonderheid, selectheid, specialiteit bijzonder hoge mate – extreem, zeer bijzonder lief = bloemzoet bijzonder mooi meisje = beeld, beeldje, engel bijzonder pauselijk gezant - ablegaat bijzonder uitkomend - markant bijzonder zuur = inzuur bijzondere beloning – premie bijzondere kleding - livrei bijzondere taalles - dictee bik = houweel, laadkraan, steenafval, steengruis, steenslag, bikhamer - kaphamer bikkel - koot, kootbeentje, pikhouweel, stuiter, stoere knaap bikkelbal = stuiter, speelbal bikkelen – eten, koten, zwoegen bikker - pooier bil – dijspier, hesp bilateraal = tweezijdig bilbord = ankervoering bilharziosis - schistosomiasis bilinguïsme = tweetaligheid biljarten = stoten, queuën biljartspel met zakken – snooker biljartstok = keu biljartterm = acquit, bricole, carambole,libre, massé, nastoot, trekstoot biljet – affiche, afgiftebewijs, bewijs, briefje, formulier, kaartje, lap biljetje - kaartje biljet van inschrijving - aannemingsbiljet billenkoek – slaag billentikker – pandjesjas, slipjas billijk = betamelijk, goed, goedkoop, handelbaar, juist, mak, oorbaar, rechtmatig, rechtvaardig, redelijk, recht, schappelijk, schikkelijk, terecht, verstandig billijken - goedkeuren billijkheid - rechtvaardigheid, redelijkheid bilnaad - perineum bilzenkruid - hyoscyamus, malkruid binair = dubbel, paarsgewijs, tweedelig, tweeledig, tweevoudig bindbies - raffia binde - akkerwinde bindeenheid - katern binden – knevelen, snoeren, strikken, vastmaken, verbinden bindend = dwingend, gebiedend, imperatief bindend meel = maizena, sago bindend voorschrift = richtlijn bindende grondregels = statuten bindende regel - wet bindhout of bindlat = klamp binding = (gevoels)band bindlaag = rand bindlat = klamp bindmateriaal – bandijzer, paktouw, plakband, raffia bindmiddel – asfalt, cement, bloem, garen, kit, koord, kunsthars, lasso, lijm, maïzena, riem, sago, singel, touw bindmiddel voor cement - gips bindplaat = strip bindstuk - klamp bindvlies van het oog = conjunctiva bindweefselgezwel - fibroma bindweefselvlies = fascia, fascie bindweefselzakje dat het hart omsluit = pericard, pericardium, hartzakje bindwijze - oblong bindzool = sandaal bineren - verdubbelen bink – beenkap, botterik, broekspijp, gozer, knoeier, knol, knul, lomperd, macho, man, politieagent, stuk, vent, vlegel binnen = in, inter, intern, rijk, thuis binnenaanzicht - interieur binnenbekleding = voering binnenbekleedsel = voering binnenbeursje - horlogezakje binnenbrengen - inhalen binnen de cellen = intercellulair binnendijk - dromer, slaper binnendijkse kolk - wiel binnendringen = inbreken binnengaan – betreden, ingaan, inkomen, intreden, intrekken binnengoed van sigaar = bosje, inleg binnenhalen = oogsten, inhalen, inpalmen binnenhalen van gewas = oogsten binnenhandvlakte - palm binnen het bedrijf - intern binnenhof = (Spa) patio, (Vla) koer binnenhuis = interieur binnenin –ntern binnenjaloezie = store binnenjongen - huisknecht binnenkleding - voering binnenkomen - inkomen, invallen binnenkomst = entree, inkomst, intre(de)e binnenkoorts = sluipkoorts binnenkort – aanstonds, alras, dra, eerdaags, eerlang, gauw, ras, spoedig, strakjes, straks, weldra, welhaast, binnen korte tijd = alras, binnenkort, dra, gauw, ras, snel, spoedig, vlug binnenkring van een gemeente = kom binnenlands - nationaal binnenlandsbestuur = b. b. binnenlandse strijdkrachten - bs binnenleiding = introductie binnenloop – deur, poort binnenoor - doolhof binnen perken houden - inhouden binnenplaats = cour (koer), patio binnenplaneet = Mercurius, Venus binnenplein - slotplein binnenschip = aak, bok, duwboot, eiker, kaag, kraag, kraak, lichter, poon, praam, snik, tjalk binnenshuis - indoor (E), intern binnensmonds = dof, mompelend, onduidelijk, onverstaanbaar binnensmonds zeggen = murmelen mompelen binnensmonds zingen = neuriën binnensport = badminton, basketbal, zaalsport binnenstad = centrum, city, kern binnenste - centrum, gemoed, geweten, hart, innerlijk, inwendige, kern, merg, pit binnenstebuiten - omgekeerd binnenste deel = kern, merg, pit binnenste der aarde = aardkern, magma binnenste van bot = merg binnenste van brood = kruim binnenste van sigaar = inleg binnenste van een vrucht - pit binnenste van zaak = kern binnenstof - voering binnentalud van een vesting = escarpe binnentreden – ingaan, inschrijden binnentrekken – binnenhalen, inhalen, inhaleren binnenvaartuig = aak, hengst, rijnaak, steilsteven binnenvaren - invaren binnenvlakte van de hand – palm binnenvoeren van schepen – loodsen binnenwaarts - inwaarts binnenwater – boezem, kanaal, meer, plas, riviertocht, sloot, vaart, ven binnenwater in heide - ven binnenwerk - interrieur binnenzee in Europa = Kaspischezee, IJsselmeer, Zuiderzee binocle = verrekijker, toneelkijker, bint = balk, dwarsbalk, keper, paal, spant biogene sedimenten - biolieten biograaf = levensbeschrijver biografie - levensbeschrijving bio-industrie – veebedrijf, veeteelt biologeren - hypnotiseren, suggereren biologie = levensleer biologisch - natuurlijk biologisch afbreekbaar - biogradabel bioscoop = bios, cinema, chineac, filmtheater, kino, theater biosfeer, deel van de - biocyclus, biotoop biplane = tweedekker Birmaanse munt = kjat, pjas Birmaanse staat = Sjan bips – achterste, derriere, gat, kont, bis = andermaal, herhalen, nogmaals, opnieuw, tweemaal, wederom, weer, weerom bisam = muskus biscuit - kaakje, wafel bisdom = diocees, diocese, episcopaat, sticht bisdom in missiegebied = vicariaat biseksueel - amfogeen bisette - boerenkant biskwie - koekje Bismarckarchipel, district van de - Manus Bismarckbruin - fenylbruin, vesuvine bismut = Bi bismutkoperloodsulfide - Aciculiet, patriniet bismutoker - bismiet bismutsulfotelluride - borniet, tetradymiet Bissagoseilanden, een van de - Bolama bison = buffel bisschop – kerkvoogd, prelaat bisschop der Goten = Ufilas, Wulfila bisschoppelijk schrijven = mandement bisschoppelijke brief = mandement bisschoppelijke waardigheid = episcopaat bisschopshoed = mijter, mitra bisschopsmijter - infula bisschopsmouw - gigotmouw, hammouw bisschopmuts = olijfslak bisschopsstaf = kromstaf bisschopszetel - diocees, katheder bissectrice = deellijn, bisectrix bisseren = herhalen bistouri - operatiemes, scalpel bistro – eethuis, restaurant bit = gebit, mondstuk bit en leidsel = toom bits = bijtend, chagrijnig, hekelig, kattig, kortaf, kribbig, narrig, nors, nijdig, onvriendelijk, pikant, pinnig, scherp, snar,snauwachtig, snibbig, spits, stekelig, stug, venijnig, vinnig, wrevelig bits spreken - blaffen, grauwen, snauwen bits toespreken – afsnauwen, blaffen bitsheid – scherpheid, vinnighei bits woord - snak bitter -bijtend, elixer, grievend, kroppig, scherp, smartelijk, wrevelig, bitteraarde = magnesia bittere afgunst = nijd, haat, wrok bittere haat = wrok bitteren - borrelen bitternoot - pecannoot bittere plant = alsem bittere smart - alsem bittere spot = hoon, sarcasme bittere stof = alsem, amara, gal bitteraarde - magnesia, magnesiumoxyde bitterappel = kolowint bitterheid = alsem, gal, rancune, wrevel, wrok, bitterhout = kwassiehout bitterkalk = dolomiet bitterkers - sterkes, tuinkers bitterkoekje = makaron bitterkruid – alsem, amarel bitterlijk - deerlijk, erg, hevig bitter medicijn – kina, kinine bitterplant - cichorei bitterstof - acorine bitterstoffen - amara bittertje - aperitief, borrel bitter vocht = alsem, azijn, elixer, gal bittervoorn - ruis bitterzoet - afdrank bitterzout - Epsonzout bitumen = aardolie, aardpek, asfalt, bergteer bitumineus = harsachtig bitumineus hout = ligniet bivalent = tweewaardig bit van een paard – mondstuk bivak – legerkamp, loegerplaats, nachtleger, bizar = barok, buitennissig, gek, grillig, grotesk, nukkig, vreemd, wonderlijk, zonderling bizon = buftel, bultos, oeros, wisent b-kruit - boniet blaadje - foliolum blaadje hout = fineer blaadje metaal = lamel(le) blaadje papier = ceel, vel blaadje van bloemkroon = petaal blaag – kind, kwajongen, rakker, rekel, snotjongen, snotneus, vlegel, wijsneus blaak - pips, wit(jes), walm blaam = afkeuring, brandmerk, berisping, laak, schande, smet, verwijt, vlek blaar = blaasje, bel, blein, bles, bobbel, bulla, huidblaas, klein, knobbel, knol, kol, opzwelling, puist blaarkop - koe blaar of buil - bobbel blaartje - peukel blaartrekkende boterbloem = eppe blaartrekkend gas = lewisiet blaartrekkend middel - garve blaartrekkend poeder = cantharide blaarvormig compartiment tegen scheepswand - bilster, bulge blaas – bobbel, bladder, luchtbelvesica blaasachtige zwelling van huid = blaar blaascatarh - cystitis blaasgezwel = cyste blaashoorn = kornet blaasinstrument = 3 sax 4 hobo, tuba 5 aulos, bugel, fagot, fluit, hoorn, orgel 6 bazuin, cornet, kornet, piston, toeter 7 bariton, clarino, klaroen, ocarina, piccolo, trompet 8 aërofoon, althoorn, bashoorn, klarinet, saxhoorn, saxofoon, schalmei, trombone 9 accordeon, blokfluit, bombardon, doedelzak, harmonica, harmonium 10 alpenhoorn 11 bassethoorn blaasinstrument voor joodse godsdienstoefening = sjofar blaasje = bel, blaar blaasje met, bedekt - papuleus blaasjeskruid - lentibulariacee, urtricularia blaasjesuitslag - herpes blaasjes van een vloeistof - schuim blaaskaak = bluffer, branie, karabas, opschepper, opsnijder, pocher, praalhans, snoever blaaskaken - opsnijden, snoeven blaaskaking - bluf blaasontsteking - cystitis blaasproef - ademtest blaasspiegel - cytoscoop blaassteek - punctie blaassteen = graveel blaastoestel - balg blaasvocht - urine blaasworm = fin, vin blaasworm, aan.... lijdend = garstig, gortig vinnig blabla – geklets, gezwam blac-out – stoornis, vergissing blad = blz.,ceel, courant, dagblad, folio,kaart krant, kroniek, orgaan, pag(ina), papier, periodiek, schro, schrooi, tijdschrift, vel bladaarde = humus, teelaarde bladader = nerf bladaderen - nervatuur bladbegin = knop bladder – blaas, verfblaasje bladerdeegpasteitje - bouchée bladeren van bomen - groen, lover, loof bladerdek = bladeren, gebladerte, lommer, loof, lover bladerloos - kaal bladergroen = chlorofyl, chloroplast bladgroente = andijvie, boerenkool, kool, namenia, postelein, prei, sla, snijbiet, spinazie, spitskool, spruitkool, veldsla, witlof bladhoning - honingdauw bladkant - marge bladkers - goudhaan bladkoper - latoen bladlitteken - bladmerk bladlood - loodfoelie bladmaag = boekmaag, boekpens bladmetaal = blik, foelie, folie, latoen bladmoes - mesofiel, parenchyn bladmos - barbula bladnerf = ader blad papier = vel bladplant - sla bladrozet - rosula bladschijf - lamina bladspringer - cicade bladsteel - periolus bladstil = windstil bladteken = custos, custode bladtin - staniol, staminool, zilverpapier bladtin bij spiegels = foelie blad van de N.V.S.H. = Sextant blad van de Telegraaf = Telekleur blad van de paardenbloem = molsla blad van een atlas = kaart blad van een boek - pagina blad van roeiriem - peddel bladvet van varken = reuzel bladvezel van agave = sisal bladvogel - iora bladvorm = ei, drietallig, gaafrandig, gaal, gekarteld, gelobd, geschulpt, getand, geveerd, gezaagd, hand, handdelig, handlobbig, handnervig, handspletig,handvormig, lancet, naald, pijl, randig, ruit, schild, spatel, speer, veerdelig, veerlobbig, veernervig, veerspletig bladvormige versiering = acant, akant, acanthus bladwijzer - boekenlegger, index, leeswijzer bladziekte - roest bladzijde = pagina bladzijde waarop titel is afgedrukt = titelpagina blaffen = aanslaan, bassen, dassen, heffen, keffen, snauwen blaffer - hond, opschepper, pistool, revolver, schieter, vuurwapen blafhert - muntjak blaken – branden, gloeien, grootspraak, lef, smeulend, stralend blakend = brandend, groeiend, vurig, smeulend, stralend blaker – kaarsdrager, kaarsenstandaard, kandelaar blakeren – branden, roosteren, schroeien, smeulen, zengen blakstil - bladstil, vlak, windstil blamabel - afkeurenswaard(ig), berispelijk, laakbaar blamage – afgang, oneer, schande, smet blameren - berispen, laken blamot - beurs, gekneusd blanc fixe - barietwit blanceren - beitsen, (glad)schaven blanco – leeg, onbedrukt, onbeschreven, oningevuld, open(gelaten), wit blanc-seing - blanket blank = bleek, blinkend, helder, maagdelijk, onbeschreven, onbevlekt, ongeverfd, rein, rijmloos, smetteloos, spiegelend, wit blanke (Ind.) - blanda blanke - bleekgezicht blanke haremdienares = odalisk blanke lak - vernis blank en schoon - rein blanketsel = (Ind.) bedak blankheid - reinheid blaren - balken, blaten, bulken, loeien, schreeuwen blarenbijter - glazenmaker, libelle blaren of bulken - blaten blas – flets, zacht blasé = beu, moe, vermoeid, zat blastoporus - oermond blastula - kiemblaas blaten - blaren, bleren, bulken, loeien, mekkeren, schreeuwen blauw = (l)azuur, bleu blauwachtig - blauwig blauwbaard = wreedaard, vrouwenbeul blauwbekken - kleumen blauwbes - bosbes, klokkebei blauwbloem - korenbloem blauwboekje = pamflet, vlugschrift blauwdruk - cyanotypie, ijzerdruk blauwe kleur-of verfstof - blauwsel blauwe werkkiel – blouse, hes blauwen = opdoemen blauwgas = waterglas blauw glazuur = email, smalt blauwgroen - cyaan blauwhout - vampèchehout blauwkiel - arbeider, sjouwerman blauwkopmees - pimpelmees blauwkous = savante blauwolie - aniline blauwpieper - (hegge)mus blauwschuit - scheurbuik blauwspecht - boomklever blauwtje – afwijzing, carbon(papier) blauwvalk - boomvalk, kiekendief, sperwer,stiervalk blauwvinger – Zwollenaar blauwvoet - kwastelvalk, steenvalk, stormvogel, zeemeeuw blauwwit metaal – lood, tin blauwzucht = cyanose blauwziekte - cyanose blauwe boerenkiel = hes blauwe boon - kogel blauwe kleur = ultramarijn blauwe kleurstof = anilineblauw, azuur, blauwsel, indigo, indogotine, lakmoes, ultramarijn blauwe meer der Russen = Aral blauwe regen = glycine blauwe steen = arduinsteen, azuursteen, lazuur blauwe verfstof = indigo, lakmoes, ultramarijn blauwe vleesvlieg = dol blauwe vlinder = blauwtje blauwe werkkiel = blouse, overall blauwen - opdoemen blazen – puffen, schieten, toeten, toeteren, schuifelen, waaien blazen op hoorns = getoet blazen van de wind = waaien blazer = fluiter, hoorn, jasje, sportjas, toeter(aar), pocher, blazoen = banier, devies, embleem, emblema, kenspreuk, leuze, motto, vaandel, veldteken, wapen(schild) bleek – betrokken, blank, flauw, flets, geeps, grasveld, iel, lichtgrauw, kleurloos, lusteloos, mager, mat, ongezond, ontkleurd, pips, vaal, wit, witjes, ziekelijk, bleek en mager - zwak bleekgeel = chamois, flets, geeps, vaal bleekgezicht = blanke bleekgroen - celadon bleekmiddel = chloorkalk, soda, waterstofperoxyde bleekpoeder = chloor(kalk) bleekrood = saumon bleekzucht = anemie, bloedarmoede,chlorose, clorox, blees = kafje, rietpluim blei - bliek, witvis blein = bel, blaar, draaiziekte bleinenbijter - glazenwasser, waternimf bleken – cloren, ontkleuren bleker – wasbaas, wasman blekhol - hel blèren - blaten, brullen, huilen, krijsen, schreeuwen bles – blaar, haarlok, kol, paard, blèren of loeien - blaten blesseren – kwetsen, verwonden, wonden blessuur – breuk, kwetsuur, letsel, wonde bletten - pletten bleu – angstig, bedeesd, bedremmeld, beschroomd, lichtblauw, pips, schuchter, sip, timide, verlegen, zachtblauw bliek = blei, sprot, witvis blieven – lusten, moeten, willen blij - gelukkig, happy, heuglijk, ingenomen, jolig, opgeruimd, opgetogen, opgewekt, tevreden, uitgelaten, verblijd, vergenoegd, verheugd, vrolijk, welgemoed blijde - opgewekt blijde boodschap = evangelie, verkondiging blijdschap – blijheid, genoegen, vreugde blij en jolig - vrolijk blijft er na brand over - as, sintels, verbrandingsproduct blijft er na het kaasmaken van de melk over - wei blijf staan – halt, ho, stop blijgeestig = hartelijk, joviaal, levenslustig, opgeruimd, opgewekt, verheugd, vrolijk blijheid = blijdschap, blijgeestigheid, geestigheid, levenslust, opgewektheid, vrolijkheid blijk = betoon, betuiging, bewijs, proef, teken blijkbaar – apert, blijkend, duidelijk, evident, kenbaar, kennelijk, klaar, merkelijk, ogenschijnlijk blijken – aantonen, beseffen blijkens = volgens blijkens de akten – t.a. blijkens het voorafgaande = derhalve, dus, ergo blijk van aandacht = attentie blijk van erkentelijkheid – dank, dankbaarheid blijk van verering - ereblijk blijk van vroegere aanwezigheid = spoor blijk van waardering = beloning blijmaken – plezieren, verblijden, blijmoedig = opgeruimd, opgetogen, opgewekt, vrolijk blijspel = klucht, komedie, treurspel blijven – standhouden, toeven, voortbestaan blijven aandringen = persisteren, perseveren, volharden, volhouden blijvend = bestendig, definitief, duurzaam, immer, passend, permanent, stabiel, standhoudend, stationair, voorgoed blijven hangen – lijmen, plakken blijven plakken - kleven blijven slapen – logeren, overnachten blijven steken = haperen, ophoudenstokken, stoppen blijven zitten - doubleren blijvende haargolf = permanent blijvende ziekte = kwaal blik = bladmetaal blik – aanzien, bakvorm, bladmetaal, inzicht, kijk, lonk, ogentaal, oog, oogopslag, plaatijzer, uitzicht blikgroente - conserven blikje - tinnetje blikken = glinsteren, kijken, lonken, ogen, zien blikken doos = bus, trommel blikken eetgerei = gamel, (mess)tin bliksem - hemelvuur, weerlicht bliksem zonder donder = weerlicht bliksemen = flikkeren, lichten, onweren, schitteren, weerlichten bliksemflits = schicht, bliksemschicht blikseming - schittering, straling bliksems = duivels, erg, geweldig, zeer bliksemschicht = flits, straal bliksemstraal - deugniet, flits, lammeling, schicht blikvanger - lokkertje blikveld - gezichtsveld blind = gesloten, hol, leeg, loos, rolluik, vals, (venster)luik blindaas - steekvlieg blind dier = mol blindedarm - appendix, coecum blindedarmontsteking - appendicitis blindelings - klakkeloos, lukraak, onbezonnen blinde god der duisternis = Hodur, blinde in het kaartspel = dummy blinde insecteneter - mol blinde passagier = verstekeling blinde plek = scotoom blinde schacht = neerbraak blimderen - pantseren blinde steeg = keerweer blindenschrift = brailleschrift blindheid - ablepsie blinde vink - paupiette blinde woede – amok, razernij blind gemaakt - verblind blindkap - oogklep blind voor het raam - luik blink = glans, glanzend, gloed, schittering blinken = glanzen, glimmen, gloren, schitteren, stralen blinkend = blank, fel, hel, glanzend, schitterend blinkend helder = proper blinkend schoon = kraakwit, blister - bulge blits – hip, modern, modieus blizzard = barber, boeran, buran, sneeuwjacht, sneeuwstorm blo – angstig, bangelijk, bedeesd, beschroomd, laf, vreesachtig blocnote - schrijfboekje blode – angstig, bangelijk, bedeesd, bedremmeld, beschroomd, flauwhartig, laf, lafhartig, schuchter, versagen, vreesachtig bloed – levenssap, sanguis bloedaandrang - congestie bloedader – vat, vene bloedaftapping - aderlating bloedappel - sinaasappel bloedarmoede = anemie, bleekzucht bloedbaar - blein bloedbad = hekatombe, massacre, massaker, moordpartij, slachting bloed, bestanddeel van het - erytrocyt, hemoglobine, leukocyt, lymfocyt, trombociet bloedbeuling = bloedworst bloedbraken = hematemesis bloedbruiloft - St. Bartholemeusnacht bloedbuis = (slag)ader, arterie, vene bloeddiarree = dysenterie bloeddoop - marteldood bloeddorst - moordlust bloeddorstig = barbaars, moorddadig, wreed bloeddrukmeter - tensiemeter bloeddrukperiode - diastole, systole bloedverhoging - hypertensie bloeddrukverlaging = hypotensis bloedeigen = verwant bloedeloos = armetierig, slap bloedeloosheid - anemie bloederwit = fibrinogeen bloedgetuige = martelaar bloedgever = donor bloedhoesten - h(a=emoptoë bloedhond - woekeraar bloedhout - campêchehout, vuilboom bloedig - fel, geweldig, hard, moorddadig bloeding - h(a)emorr(h)agie bloedje - schaap bloedjong - pril bloedkanker - leuk(a)emie bloedkleurstof = hemoglobine, heem bloedkruid - addertong, drakenbloed, duizendknoop, herderstas, knoopgras, pimpernel, sorbenkruid, varkensgras, zuring bloedkruik - morel bloedlichaampje, rood - erythrocyt bloedlichaampje, wit - leukocyt bloedneus - epistaxis bloedoverbrenging - cryptogamen, transfusie bloedparasiet = trypanosoom bloedparasiet bij dieren - piroplasma bloedplaatje = trombocyt bloedplasma, bestanddeel van het - bicarbonaat, calcium, chloride, fosfaat, kalium, magnesium, natrium, sulfaat bloedprop = embolus bloedrijk = apoplectisch, sanguineus bloedrood = hoogrood, scharlakenrood bloedschande = incest bloedschending - incestueus bloedschennis = incest bloedserum = bloedwei bloedspuwing - h(a)emoptoë bloedsteen – hematiet, sardis bloedstelpend - adstringerend, styptich bloedstelpend middel = aluin, gaas, tampon, verband bloedstelping = hemostase bloedstolling = trombose bloedstolsel = fibrine bloedstuwing = congestie bloedsuiker - glucose bloeduitstorting = hematoom bloedvaatgezwel - hemangioma bloedvat = ader, aorta, arterie, slagader, vene bloedvatverstopping = embolie, trombose bloedverdunning - hydremie bloedvergieten – afslachten, doden, moorden, oorlog bloedvergiftiging = py(a)emie, sepsis, septik(la)emie, uremie bloedverwant = aanhorige, broer, broeder, cognatus, familie, moeder, nabestaande, neef, nicht, oma, oom, opa, tante, vader, verwant, zuster bloedverwanten - familie bloedverwanten in opgaande lijn = ascendenten bloedverwanten van moederszijde -cognaten, spillemagen bloedverwanten van vaderszijde = agnaten bloedverwantschap = parentage bloedvin = bloedzweer bloedvlekziekte - purpura bloedvloeistof - lymfe bloedvormend geneesmiddel - hematogeen bloedvorming - hemopoiese bloedwater = sera bloedwateren - hemaeturie, hematurie bloedwei = plasma, serum bloedwet - militiewet bloedwraak = vendetta bloedwreker = Goël bloedziekte = anemie, hemofilie, leuk(a)emie, polycytemie, trombopemie bloedzuiger - mug, teek, vampier, vlo, wandluis, woekeraar bloedzuiverend middel = sarsaparilla bloedzweer - steenpuist bloedzweten = hematohydrosis bloei = fleur, hausse, kracht, ontplooiing, opgang, opleving, tier, voorspoed, welvaart bloeien = floreren, pronken bloeiend = fleurig, florisantfris, gezond, tierig bloeihormoon - florigeen bloeikolf = spadix bloeimaand = mei bloeischede = spahta bloeitijd = voorspoed bloei van riet - pluis bloeiwijze = 3 aar, 4 cyma, kolf, tros, tuil 5 conus, katje, kegel, pluim, speer, spica 6 bloem, aartje, korfje, scherm, sikkel, spadix, spatha, waaier 7 amentum, anthela, bloesem, hoofdje, schicht, schroef, umbella 8 aarpluim, corumbus, panicula 9 bijscherm, bloeikolf, bloemkoek, bloemkorf, capitulum, cincinnus, dichasium, drepanium, rhipidium 11 schijnscherm, schijnkrans 12 bloemhoofdje, pleiochasium bloem = elite, flos, keur, meel, puik bloemen, bomen, gewassen, heesters en planten 2 es, ui 3 aak, aat, alg, asp, bes, den, eik, els, esp, hei, hop, iep, ive, lis, mos, olm, oot, pee, poa, pijn, rus, sal, sla, tijm, zea 4 acer, aira, alfa, aloë, ammi, anijs, arum, arve, asam, bent, berk, beta, beuk, bles, biet, boon, brem, brya, bunt, coix, cora, anex, eppe, erwt, espe, esua, flox, geum, gort, gras, helm, herk, ilex, iris, juin, kemp, kers, klis, klit, kool, knol, kwee, lens, look, lork, mais, mast, mede, mier, mirt, munt, muur, olijf, palm, peen, peul, prei, raai, raap, reie, rhus, riet, roos, rosa, ruit, ruta, rijst, sawo, sida, sium, slee, sona, spar, teil, thijm, tulp, uchi, ulex, vlas, wede, weit, wier, wilg, wouw, zwam 5 abeel, abies, abrus, abusa, acant, acioa, adoxa, agati, agave, ahorn, ajuga, ajuin, akant, alant, alnus, alsem, amoon, anjer, anoda, apera, apios, apium, appel, aster, avena, azima, balsa, batis, betel, biota, boldo, braam, braya, briza, buxus, calla, canna, carex, carum, carya, ceder, cicer, cocos, coula, cycas, dadel, dicer, delia, dille, dolik, doorn, draba, dreps, druif ,duist, emmer, erica, evene, fagus, ficus, fomes, fungi, gagea, gagel, genst, gerst, gilia, glaux, gouwe, hakea, halfa, haver, heide, herik, hosta, hulst, hysop, inula, karwij, keker, kleef, komijn, krent, kroos, kroot, kweek, kwets, lappa, larix, latuw, lavas, ledum, lelie, lemna, liaan, linde, linum, linze, lotus, macis, madia, majer, malus, malva, melde, miere, morel, morus, murik, nagel, netel, nonea, obero, orego, oryza, oxera, panax, paris, patig, patik, pavia, pekea, peper, phlox, picea, pilea, pinus, pioen, piont, pirus, pisum, plomp, polei, popel, pruim, pyrus, radijs, raket, ramee, rameh, ramie, rheum, rhoeo, ribes, rogge, rotan, rozijn, rubia, rubus, rumex, sabal, sabia, salie, salix, sawoe, sodum, senne, sereh, sesam, sisal, smeel, smele, soria, spart, spelt, stipa, sumak, tabak, tajer, tamus, tarwe, taxus, thuja, tilia, trapa, tsuga, tunic, typha, ulmus, varen, vicia, vinca, viola, viool, vitis, vlier, wikke, winde, zegge, zulte 6 aalbes, abobra, acacia, aceras, achras, acorus, actaea, adenia, adonis, akebia, akelei, alaria, alisma, allium, alruin, althea, alyxia amarel, amyris, ananas, andira, anemia, annona, arabis, arenga, annona, arabis, amica, aronia, arundo, asarum, atropa, aucuba, augurk, axyris, azalea, azolla, bacove, baeria, bamboe, banaan, bassia, bataat, bauera, bellis, betula, bidens, bifora, blakea, bletia, blitum, blumea, boleet, bombax, borago, bosbes, bovist, bromus, brunel, bunias, bunium, bijvoet, cactus, cakile, caltha, carapa, cassia, cedrus, cersis, chlora, cicuta, cipres, clivia, cnicus, cobaea, conium, cordia, cornus, cosmea, cosmos, cotula, crambe, crepis, crocus, cynara, cypres, dahlia, daphne, datura, daucus, diodia, distel, dobera, dophei, dragon, dravik, ebinus, ebulum, echium, eenbes, eiloof, elegia, elisma, elodea, elsbes, elymus, emilia, eracum, fatsia, filago, fiorin, foelie, fresia, funkia, galega, gallum, gember, gierst, gifbes, ginkgo, hedera, heemst, hengel, hennep, holcus, holpijp, hotela, huriki, hydnum, hyssop, iberis, isatus, jasmijn, juncus, kalmia, kaneel, karwei, katoen, kennep, kerria, kerrie, kervel, klaver, klimop, klokje, kochia, krodde, lamium, lariks, laurus, lidrus, lilium, lolium, lupine, luzuta, lycium, malope, maluwe, meloen, melica, mellea, mentha, mibora, mierik, milium, millet, mimosa, mispel, molsla, montia, mycelis, myrica, narcis, nardus, nepeta, nerium, neslia, nonnea, nuphar, obione, ocimum, ononis, ophrys, opilia, orchis, orlaya, orobus, ostrya, owenia, ozouga, pandan, papaya, pappel, parkia, payena, pekden, pentas ,peplis, peppel, persea, perzik, pessem, phleum, picris, piment, pirola, pistia, pituri, pitrus, porama, portea, possem, pothos, premna ,prinus, protea, prunus, psamma, ptelea, pteris, pyrola, radula ,rahmeh, randia, raphia, rengas, reseda, restio, rhapis, rotala, royena, rudgea, ruppia, rijsbes, sagina, salade, salvia, sapium, schima, scilla, secale, selago, semele, sering, seseli, shorea, sicyos, siepel, silaum, silene, simaba, sjalot, sorbus, sparre, spirea, stekel, sticta, striga, styrax, suaeda, tapura, tecoma, thymus, tolpis, tomaat, toorts, tragus, trebol, tulipa, urtica, venkel, viscum, vulpia, witbol, witlof, wortel, zeesla, zinnia, zuring 7 abronia, acinete, aeonium, aethusa, affodil, afzelia, akoniet, alfrank, algoede, alkanna, alonsoa, aloysia, althaea, alyssum, amandel, amaniet, amanita, amarant, amorpha, anchusa, andoorn, andoren, andijvie, anemone, anemoon, anethum, apeboom, arctium, armeria, arnebia, asimina, asperge, astilbe, attalea ,aurikel, averuit, baetris, ballota, ballote, bambusa, banksia, barosma, basella, bedstro, begonia, bennoot ,bergpijn, bernage, bertram, betonie, blighia, blysmus, boletus, bomarez, boreava, boronia, bosrank, brummel, bryonia, butomus, calluna, camelia, campsis, carduus, carlina ,catyota, cascara, catalpa, celosia, chayote, cascare, catalpa, celosia, chloris, circaea, cirsium, citroen, cladium, clarkia, clethra, colutea, comarum, corylus, corypha, cotinus, crupina, cucumis, cumimum, cuphaea, ciscuta, cyclaam, cyclame, cydonia ,cynodon, cyperus, cytisus, daklook, dambeer, daslook ,deutzia, oorwas, doperwt ,douglas, drosera, elatine, elfrank, ereprijs, erodium, esdoorn, esparto, euterpe, festuca, ficaria, fopzwam, freesla, fuchsia, lumaria, galnoot, geaster, genista, geonoma, glycine, godetia, goejave, gomboom, granaat, gunnera, haageik, halesia ,halisum, hanekam, hazesla, hemlock, heulbol, holzaad, hordeum, hyacint, ipomoea, isoëtes, jasione, juglans, kalebas, kalmoes, kamgras, kamille, kardoen, katalpa, kickxia, klapbes, klapper, knautia, kropaar, kwassie, lactula, lagurus, lakboom, lactuca, lagurus, lamsoor, lappula, lapsana, latirus, laurier, leersia, lepotes, liatris, linarra, linnaea, liparis, listera, lobelia, lucerne, lunaria, lupinus, luzerne, lychnis, lycopus, lijnzaad, lythrum, maankop, mahonia, malaxis, malrove, mansoor, maretak, meekrap, meelbes, melissa, melisse, meratia, mimulus, modiola, moerbei, molboon, molinia, monarad, morille, mosroos, mosterd, motillo, moscari, muskaat, muursla, myagrum, myrrhis, negundo, nemesia, neottia, nigella, nigelle, onoclea, opuntia, osmunda, othonna, ouratea, ourisia, pachira, paeonia, pagamea, pangium, panicum, papaver, paprika, papyrus, pavetta, pavonia, peganum, pellaea, pentace, peponia, perilla, persica, petunia, phlomis, pimelea, pimenta, plataan, pluchea, pompoen, populus, potalia, prangos, prepusa, primula, procris, pronker, pijlriet, pijnboom, pijpboom, pijpekop, quercus, radiola, radulae, rajania, ramenas, ramonda, rapaena, raphanus, ravenea, rebutia, rhamnus, ribzaad, ricinus, rinorea, robinia, romneya, torippa, roselle, roupala, rubinia, ruellia, rumulea, russula, rutidea, sabicea, salacia, salsola, samanea, samolus, sanikel, saphout, sapkelk, scandix, schinus, schotia, scirpus, sechium, sekgras, selderij, selinum, senecio, sequoia, sesanum setaria, shortia, silybum, sinapis, skimmia, sleebes, sloanea, sloetia, slofhak, solanum, sonchus, sophora, sorghum, spiraea, sporkel, spurrie, stachys, stemona ,sturmia, succisa, suikerij, synnema ,syringa, tagetes, taluama, talinum, talipot, tamarix, telekia, tellima, thesium, thlaspi, tillaea, torilis, triodia, truffel, ulmaria, vanille, veenbes, veldiep, veldsla, verbena, vetblad, vetmuur, violier, vogelia, vuurpijl, walnoot, walstro, waspalm, wederik, weigela, wingerd, witblad, witboom, wolffia, wolgras, wijnruit, wijnstok, zebrina, zeebies, zeegras, zeekool, zeepijn, zenobia, zostera, zuurbes 8 aardaker, aardbuil, aardnoot, aardpeer, aardrook, aardster, aardtong, abrikoos, abutilon, acalypha, acanthus, achillea, aconitum, adiantum, aegilops, aesculus, afrikaan, agrarius, ageratum, agrostis, akkersla, albizzia, alliaria, allionia ,alpenbes, alpensla, amarella, ambrosia, ammobium, namirta, angelica, anjelier, anthemis, antiaris, appelbes, arenaria, arenpalm, argemone, artisjok, asperugo, asperula, aspidium, athyrium, atriplex, aubrieta, azorella, azijnboom, barbarea, basilima, bauhinia, begijntje, bekermos, bentgras, berberis, berenoor, bergamot, bergenia, berglook, bergroos, bergvlas, bernagie, berteroa, berzelia, bevernel, bieslook, blauwbes, blechnum, blimbing, bocconia, boekweit, bolderik, boltonia, borassus, bosdruif, bossalie, bowlesia, braambes, brassiea, bremraap, brodiaea, bromelia, brongras, brunella, buddleja, buksboom, buntgras, calenthe, calepina, camelina, cannebis, cansjera, cantarel, capsella, capsicum, caragena, carmadon, carpinus, castanea, caucalis, cenchrus, cerinthe, ceterach, chrysant, cicendia, cichorei, clematis, colchium, collomia, collybia, conifeer, coprinus, crabboom, crassula, crithmum, cutandia, cyclamen, dactylis, dagbloem, daglelie, dalkruid, danthus, dicentra, dielytra, dipsacus, dodonaea, dolappel, dolkruid, dopheide, driebast, drieblad, duinriet, echenops, edelweis, eenkoorn, egelskop, eikvaren, eleusine, empetrum, endymion, engbloem, eranthis, eremurus, erigeron, erophila, eryngium, erysimum, euonymus, eupteris, evonymus, falcaria, farsetia, fragaria, framboos, frangula, fraxinus, galigaan, galtonia, gamander, ganzerik, gardenia, gaudinia, geastrum, geelster, gentiaan, gentiana, geranium, gladiool, glaucium, glechoma, gloxinia, glyceria, gomplant, goodyera, goudlork, goudveil, graskers, graskool, gratiola, guizotia, gynerium, haagbeuk, hanepoot, hardgras, harlekijn, hazelaar, heelbeen, heermoes, helenium, helmgras, hepatica, hesperis, heuchera, hibiscus, hippuris, hoefblad, hondsbes, hooigeur, hosackia, hottonia, hulsloof, huislook, hypecoum, hyssopus, imperata, inktboom, inktzwam, isnardia, isolesis, jasminum, kadsura, kamerden, kamvaren, kastanje, klaproos, knoflook, knopbies, knotwilg, koekruid, koeleria, koolraap, koolzaad, korensla, korstmos, kromhals, kruisbes, krulzoom, kweepeer, laburnum, laccaria, lampsana, lathraea, lathyrus, lavatera, lavendel, legousia, leonurus, lepidium, lepturus, leucojum, levermos, lidsteng, liergras, liesgras, liguster, limonium, lisdodde, lonicera, luawigia, lycopsis, lygodium, macleaya, magnolia, majoraan , majorana, marentak, margriet, mariscus, martynia, mauritia ,medicago, meibloem, meelboom, meidoorn, melkeppe, melkwied, melkzwam, merremia, mespilus, moenchia, moeslook, monsonia, morielje, myosotis, myosurus, naaldaar, nassella, nicandra, noteboom, nymphaea, oenanthe, oleander, oliepalm, olijfboom, olijfwilg, opopanax, orbignya, orchidee, origanum, oroxylum, ossetong ,otophora, palisota, paliurus, palmboom, pandorea, parinari, paspalum, patrinia ,pekanjer, pekbloem, pereboom, perelaar, pereskia, pericome, phacelia, phalaris, pholiota, phormium, physalis, piekgras, pilkruid, pilvaren pilzegge, pistacia, plantago, platanus, platzaad, pluimiep, plumbago, plumeria, poelruit, polygata, polymnia, poncyrus, pongamia, populier, poterium, prikneus, prunella, psiadium, psilotum, ptilotus, puibloem, pulegium, pijlkruid, pijpbloem, pijpje-lak, pijpkruid, raaigras, raapzaad, rabarber, rammenas, ranonkel, rapunzel, rasamala, ratanhia, ratelaar, reukgras, reynosia ,rhodiola, ridolfia, riempjes, rietgras, roemeria, roodbeen, rosmarijn, rotskers, rotswilg, rozelaar, russelia, ruwkruid, rijstgras, sabbatia ,saffloer, saffraan, sagopalm, salvinia, sambucus ,sanicula, santalum, santorie, sapindus, satuerja, saurauia, sauropus, saururus, scabiosa, scaevola, scharlei, scheelaa, scherlei, schimmel, schismus, schizaea, schoenus, scolopia, scolymus, scopolia, selderie, serjania, sesbania, sesleria, sidalcea ,sierkers, silphium, slaapbol, slijkgras, smyrnium, sojaboon, solidago, sorbaria, spartina, spartium, spergula, spigelia, spinacia, spinazie, stamroos, steeleik, steeliep, steeneik, steranijs, sterkers, stofzaad, stokroos, syzygium, tabebuia, tacsonia, talkboom, tamarisk, tandzaad, taxodium, teenhout, teutrium, thrincia, tigridia, timothee, torkruid, tribulus, trilgras, trisetum, triticum, tritonia, trollius, troskers, tuberoos, tuinboon, tuinkers, turgenia, turmerie, turritis, tweebast, vaccaria, valkruid, veldbies, veldkers, verfbrem, veronica, vetkruid, vetplant, viburnum, viltroos, viscaria, voetblad, vlotgras, vogellijm, vossebes, vuilboom, vijgeboom, warkruid, wasbloem, weegbree, weigelia, windhalm, windroos, wistaria, wolkruid, xanthium, ijzerhard, zaagblad, zandkool, zandmuur, zeeaster, zeekraal, zeeraket, zegeltje, zoethout, zomereik, zoethout, zoutgras, zuurling 9 aardappel, aardeikel, addermoes, addertong, affodille, agaatroos, agonandra, agrimonia, agropyton, ailanthus, akkerkers, akkerkool, akkermunt, akkerrood, akkerroos, allocarya, alpengras, alpenroos, amaryllis, amberboom, ammadenia, ammochloa, ammophila, amsinckia, amygdalus, anacyclus, anagallis, ananasbes, anaphalis, andrachne, andromeda, angelonia, anthurium, anthylis, appelboom, aquilegia, araucaria ,armoracia, arnoseris, aronskelk, aronsstaf, artemisia, asclepias, asparagus, asplenium, astrantia, aubergine, avicennia, baardgras, balsamina, balsemien, basilicum, beekpunge, beemdgras, beenbreek, behennoot, bellardia, bereklauw, beukvaren, biesvaren, biezenkop, blaaswier, blauwgras, bloemkool, bloemriet, boksdoorn, bonekruid, boomvaren, bosliefje, boterkarn, brilkruid, bupleurum, calamintha, calendula, campanula, cantharel, capucijner, cardamine, carthamus, catabrosa, ceanothus, centaurea, centaurie, cerastium, cicerbita, cichorium, cineraria, citrullus, claytonia, colchicum, commelina, conringia, coreopsis, coronaria, coronilla, coronopus, corydalis, crataegus, cucubalus, cucurbita, cupressus, cynanchum, cynosurus, cypergras, cyrtonium, dadelpalm, dagschone, danthonia, dauwnetel, dictamnus, diervilla, digitalis, digitaria, diospyros, diplachne, doddegras, doornzaad, doronicum, dovenetel, drakenkop, duifkruid, duikelaar, duindoorn, dwerggras, dwergspar, dwergvlas, ecballium, echinaria, edelweiss, elaeagnus, elytrigis, emerkoorn, epilobium, epimedium, epipactis, equisetum, erythraea, erythrina, euchlaena, euclidium, euphoribia, euphrasia, ezelsoren, agopyrum, forsythia, frankeinia, fijnstraal, galanthus, galeopsis, galinsoga, ganzerik, ganzevoet, gemshoren, geweiboom, gipskruid, gladiolus, glaskruid, glidkruid, goudhaver, graslelie, grevillea, grindelia, grondster, grijskruid, haagdoorn, haagwinde, haynaldia, azelatuw, hazelnoot, hedypnois, hedysarum, eelkruid, heggemuur, eggerank, helmbloem, helmkruid, hemelboom, hemizonia, heracleum, herminium, herniaria, hertshooi, hertsmunt, hieracium, hippophaë, holosteum, holwortel, honckenya, ondsdraf, hondstand, ondstong, hoornblad, hopklaver, ortensia, huttentut, hydrangea, hypiricum, hypholoma, impatiens, jezusgras, odenkers, judasboom, juniperus, karadebol, kalanchoë, kalfsvoet, kalketrip, kamerpalm, kanteloep, kersappel, kerseboom, kerstroos, kerstster, knarkruid, knikbloem, kniphofia, knipherik, knopkruid, koeienoog, kogelboom, kokospalm, komkommer, komijnzaad, koornroos, koriander ,kornoelje, kortsteel, kraagroos, kraailook, kraanhals, kransspar, kringzwam, kruidkers, kruipbrem, kruipwilg, lactarius, lagoseris, lamarckia, lavendula, lederboom, leeuwebek, leontodon, lepelblad, lepelboom, lepigonum, lespedeza, libanotis, lidcactus, ligustrum, limosella ,lobularia, longkruid ,loodkruid, loogkruid, lotosboom, lijsterbes, maanvaren, magnifera, malachium, malcolmia, mannagras, marjolein, marrublum, mutthiola, melitolus, melkkruid, mentzelia, microcala, minuartia, mirabilis, mistletoe, moeraseik, moffenpijp, monolepis, monotropa, muizenoor, mulgedium, muurbloem muurpeper muurvaren, myricaria, naaldboom, narcissus, neophila, nephelium, nestvaren, nevelgras, nevelzwam, nicotiana, nieskruid, niesvaren, nimfkruid, odontites, oenethera ,ogenklaar, okkernoot, onopordum, oreopanax, orobrance, ortgiesia, oryzopsis, osmanthus, oxyanthus, oxybaphus, oxycoccus, oxylobium, oxymitria, oxystigma, paasbloem, paaslelie, palaquium, palmlelie, parelgras, parelzaad, parnassia, passerina, pasteraak, pastinaak, pastinaca, potiëntia, paullinia, paulownia, pellionia, peltandra, penstemon, peperboom, peperkers, pepermunt, peperomia, periploca, Pernettya, persoonia, petasites, pharbitis, phaseolus, pholiurus, phyllitis, piluparia, pimpernel, pioenroos, pluimboom, pluimgras, pedolepis, polygonum, polypogon, polyporus, popelboom, portulaca, postelein, prestonia, prinsepia, pronkboon, pronkerwt, pteridium, pulicaria, pijlwortel, pyrethrum, radijskool, rafflesia, ramischia, rapistrum, rauwolfia, reaumuria, regenboom, rehmannia, restrepia, rhabarber, rhamnella, rhipsalis, rhodanthe, richardia, rodgersia, roegneria, rolklaver, rosientje, rosularia, roystonea, rozemarijn, rozetblad, rucbeckia, saccharum, sagoplant, salvadora, santolina, sapodilla, saponaria, sassafras, savelboom, saxifraga, scabieuse, schoberia, schrebera, schijngras, scleropoa, senebiera, serratula, sevenboom, sherardia, sideritis, sierappel, sitkaspar, slangekop, sleedoorn, sleedoren, sleepruim, slijkgroen, smilacina, sneeuwbal, sneeuwbes, soldaatje, spathodea, spruitjes, stalkaars, stalkruid, steelzaad ,steenbeuk, steenkers, steenroos, steenruit, steenthijm stekelbes, stenactis, stephania, stereulia, stinkblad, stinkboom, stinkroos, stinkzwam, strobloem, struikhei, stuifzwam, styphelia, subularia, succulent, symphonia, symphytum, symplocos, syngonium, taguaboom, tamarinde, tanacetum, taraxacum, tarwegras, taxusboom, teesdalia, thujopsis, tongvaren, tormentil, tripolium, treurbeuk, treurwilg, trifolium, tripmadam, triteleia, tuberaria, tuinmelde, tulpeboom, tweekoorn, uiversbek, valeriaan, vedergras, veenpluis, veldgerst, veldsalie, ventenata, venushaar, verbascum, verbesina, viltkruid, lambloem, vlasdolik, vlaskruid, vlieszaad, vlotvaren, voerbloem, vogelkers, vogelmelk, vossenbes, vuurbloem, vuurdoorn, wakholder, waterbies, watereppe, waterkers, watermunt, watermuur, waternoot, waterpest, wegdistel, wegedoorn, whitlavia, wintereik, wolfskers, wolfsmelk, wolfspoot, wollegras, wolverlei, wormkruid, ijzerkruid, ijzervaren, zandanjer, zandbloem, zandhaver, zandraket, zeedistel, zeepkruid, zeevenkel, zeezuring, zenegroen, zevenblad, zevenster, zilverden, zonnedauw, zoutkruid, zwavelkop, zwenkgras, zijdeplant 10 aardappel, aarddistel, acajouboom, achtermeel, aegopodium, agapantnus, agrostemma, akeleiruit, akkerkruid, akkerwinde, alang-alang, alchimella, alopecurus, alpenaster, amaranthus, amelanchier, amethystea, anacamptis, ananaskers, anacardium, anastatica, antennaria, anthericum, anthocerus, anthriscus, armilliria, ascomyceet, asphodelus, aspidistra, asteriscus, astragalus, bazielkruid, beemdhaver, beetwortel, bekerplant, belladonna, berendruif, berenklauw, bergdrank, bezemkruid, biscutella, bitterling, bitternoot, bitterzoet, blaasvaren, blauwbloem, boerenkers, boerenkool, bonenkruid, bosaardbei, bosandoorn, bosanemoon, boshyacint, boswalstro, boswederik, boterbloem, botrychium, brandnetel, breukkruid, bijenorchis, calliopsis, calystegia, catananche, catapodium, centaurium, champignon, chimaphila, chondrilla, chorispora, cladanthus, cochlearia, coriandrum, corrigiola, cortadoris, crypthanta, cymbopogon, delphinium, diplotaxis, darwintulp, donderblad ,dooierzwam, doornappel, douglasden, draaibloem, driedistel, droogbloem, druifkruid, dryopteris, dubbelkelk, dubbelloof, duinroosje, duivelskop, dwergbloem, eendekroos, egelantier, eleocharis, eragrostis, eremopyrum, eriophorum, erucastrum, esparcette, essenkruid, eupatorium fakkelgras fioringras foeniculum gaillardia, gaffeltand, ganzebloem, gastridium, geelhartje, geelwortel, geitebaard, genistella, gierstgras, globularia, gnaphalium, goudsbloem, goudscherm, grasklokje, greppelrus, gymnadenia, gypsophila, haakdistel, halianthus, hangsilene, hartgespan, hauwklaver, hazepootje, hazestaart, heggewikke, heggewinde, heidekruid, heksenmelk, helianthus, heliotroop, helipterum, helleboru,s helminthia ,hemlockden, hiba-cypres, hierochloë, hokjespeul, holodiscus, hondskruid, honingzwam, hoornbloem, hyacinthus, hoyscyamus, illecebrum, immortelle, indigofera, jeneverbes, jobstranen, kaneelroos, kappertjes, kartelblad, kattedoorn, kikkerbeet, kleefkruid, knoopkruid, kogelbloem, kollebloem, korenbloem, kraaiheide, kranssalie, kromstaart, kroonkruid, kroosvaren, kruidnagel, kruipvaren, kruisdoorn, kruiskruid, kruizemunt, kwetspruim, leeuwenbek, leeuwetand, lepionurus, levensboom, leverkruid, levisticum, liefdegras, littorella, lontarpalm, lophantus, lycoperdon, lycopodium, lysimachia, maagdepalm, mactotomia, madeliefje, matricaria, mattenbies, natteuccia, meconopsis, melampyrum, melandrium, melkdistel, meloenboom, menyanthes, metroxylon, miscanthus, moehringia, moeraskers, monnikskap, ontbretia, morgenster, muurdravik moricandia ,naaktvaren, naaldvaren, nagelbloem, nagelkruid, narthecium, nasturtium, nymphoides, oeverkruid, oeverzegge, ogentroost, omphalodes, onobrychis, ophiopagon, oplismenus, ornithopus, otacanthus, oxydendrum, paardeboom, paardegras, pachyveria paddebloem, paddekruid, pampasgras, papenbloem, papenkruid, papierberk, parelkruid, parietaria, parochetus, paronychia, parthenium, patersonia, passiflora, pakwegerst, pelliciera, pennisetum, pentstemon, peperkruid, perzikboom, pestwortel, peterselie, peucedanum, peulvruch,t phagangium, phragmites, phytolacca, pimentboom, pimpernoot, pimpinella, pinangboom, pinguicula, piorieroos, platanthera, platycarya, platycodon, pluimvaren, pluimzegge, polemonium, polycarpon, polycnemum, polypodium, pompebloem, potentilla, prachtrank, prachtriet, prenanthes, priemkruid, pronkwinde, pruikeboom, pruimeboom, pruimelaar, pseudosasa, pterocarya, pulmonaria, pulsatilla, purperwilg, puschkinia, pyracantha, raffiapalm, ranunculus, rapistrum, ratelabeel, reigersbek, rendiermos, rhinantus, rhodotypos, rhynchosia, ridderzwam, rietorchia, rimpelroos, ringboleet, roggebloem, rosmarinus, rotscactus, rozenmelde, rubberboom, ruigklokje, rupsenboom, rupsklaver, sagittaria, salicornia, salieplant, salpichroa, sandelboom, sarcanthus, sarcocolla, sarracenia, sarradelle, sauromatum, sauvagesia, sawomanila, schaafgras, schaafstro, schapenoor, scheefkelk, scheerling, schefflera, scherpgras, schietwilg, schildzaad ,schinopsis, schisandra, schotkruid, schubkruid, schubvaren, schuimblad, schijnraket, scindapsus, scorpiurus, scorzonera, semecarpus, senestruik, serradelle, setcreasia, shepherdia, sieglingia, siepenhout, sisymbrium, slaapkruid ,slaaplelie, slangeblad, slangelook, slootveren, smeerkruid, snavelbies, sneeuwroem, sneeuwwilg, soldanella, sparganium, sparreboom, specularia, speenkruid, spekwortel, spilanthes, splitbloem, spoorbloem, sporkeboom, sporkehout, springzaad, spruitkool, steenahorn, steenbloem, steenbraam, steenbreek, steendoorn, steendoren, steennetel, steenvaren, steenviool, stekelbrem, stekelnoot, stekelzaad, stekelzwam, steppegras, sterremuur, sterrenmos, stinkbloem, stinknetel, storaxboom, straatgras, stratiotes, streepzaad, strelitzia, strombosia ,struisgras, struisriet, suikerbiet, suikerriet, suikermais, suikerpalm, thalictrum, torenkruid, tragopogon, trientalis, triglochin, trigonella, tropaeolum, trosdravik, trosnarcis, tulpenboom, tijgerbloem, tijgerlelie, vaderplant, vederkruid, veenworte,l veldzuring, vingergras, vinkenzaad, vogelwikke, vroegeling, vroeghaver, waterlelie, waternavel, waterpeper, waterpunge, weide kruid, wolfsklauw, wonderboom, wondklaver, zeeviolier, zilverspar, zilverwilg, zonnebloem, zonnekroon, zuilcactus, zwaluwtong, zwartkoren, zwartsteel 11 aardamandel, aardbeiboom, achterbloem, adderwortel, afgodskruid, akkerdistel, akkerdravik, akkerklaver, akkerklokje, akkerscherm, alpenklokje, amandelboom, amandelwilg, anthoxantum, antirrhinum, arabidopsis, arundinaria, asphodeline, bazielkruid, besanjelier, biggenkruid, blizenkruid, bingelkruid, bitterkruid, blaassilene, blackstonia, bloedgierst, borstelbies, borstelgras, bosvogeltje, braamstruik, brassicella, bulbocodium, buphthalmum, calandrinia, calceolaria, callitriche, calycanthus, centunculus, chaenomeles, cheiranthus, chelidonium, henopodium, chionanthus, citroengras, clinopodium, convallaria, convolvulus, corispernum, cornucopiae, cotoneaster, crucianella, cryptomeria, cynoglossum, cypripedium, cystopteris, amastbloem, eschampsia, descurainia, dessertblad, dodecatheon, donderkruid, dotterbloem, duivekervel duizendblad dwergmispel, echinochloa, echiondorus, eigenheimer, engelwortel, erythronium, espartogras, filipendula, fluitekruid, fritillaria, galeobdolon, gaspeldoorn, genadekruid, giersmelde, gleditschia, glycyrrhiza, goudenregen, guichelheil, guldenroede, gymnocladus, handjesgras, hemelroosje, havikskruid, heksenkruid, heleocharis, helichrysum, helleborine, haverwortel, hennepnetel, hoenderbeet, hydrocharis, hydrocotyle, hypochoeris, incarvillea, indigobloem, ionopsidium, ivoordistel, kafferlelie, kaimastruik, kanariegras, kanariekers, kanariezaad, kankerbloem, karmozijnbes, kattendoorn, kattenkruid, kattestaart, kentranthus, keverorchis, knolamaniet, kogeldistel, kompasplant, kruisdistel, kuifhyacint, kweldergras, leeuwentand, lenteklokje, leycesteria, limoenkruid, liquidambar, longenkruid, loroglossum, maagdenpalm, maianthemum, mantelanjer, mariadistel, mariahartje, maskerbloem, menispermum, mercurialis, mexicaantje, moederkruid, moederplant, moerasvaren, mosbloempje, mottenkruid, muizengerst, muizestaart, muskuskruid, nachtorchis, nachtschade, nachtsilene, negergierst, nephrolepis, nootmuskaat, oranjebloem, orleaanboom, orthocarpus, paardebloem, paardeklauw, paardengras, pachyphytum, pachypodium, pachyrhizus, pachysandra, palmboompje, palmyrapalm, papierbloem, parapluboom, parasolboom, parelgierst, parnaskruid, passiebloem, patrijskruid, pedicularis, pelargonium, penningblad, perzikkruid, phegopteris, pieterselie, platycerium, pluimakelei, pluimakolei, pluimgierst, polygonatum, polystichum, potamogeton, prachtappel, prachtkaars, pruikenboom, pseudolarix, pseudotsuga, puccinellia, purperwinde, rattenkruit, reigerbloem, retinispora, reuzenlelie, rhagadiolus, ridderspoor, ringelwikke, rododendron, rouwviolier, rozelaurier, rubberplant, rupsenkruid, sanguinaria, sanguisorba, sansevieria, sapotilboom, sarcocaulon, sawoemanila, chaamkruid, schaduwgras, schapengras, scheefbloem, schelwortel, schermbloem, scherpkruid, schizanthus, schorseneer, schroefboom, schroefpalm schubwortel, schuimkruid, sciadopitys, scleranthus, sclerochloa, scutellaria, selaginella, sempervivum, seringeboom, sierasperge, sikkelkruid, sinaasappel, slangebloem, slangekruid, smeerwortel, sophiekruid, speerdistel, speerwortel, spergularia, sporkenhout, steenklaver, stekeldoorn, stekeldoren, stekelvaren, sterhyacint, sterrekroos, sterrekruid, stoelenbies, strandkruid, stranvaesia, streepvaren, strophantus, struikheide, struikwinde, struisvaren, suikerahorn, suikernetel, tambourissa, tandjesgras, tasjeskruid, tazatnarnis, teunisbloem, theeboompje, thelesperma, thelypodium, thysselinum, topineamber, trompetboom, utricularia, varkensgras, varkenskers, vingerplant, vleugelnoot, vliegenzwam, vogelgierst, vogelnestje, vogelpootje, vossestaart, vrouwenhaar, waardenhout, waterklaver, waterstruik, weidekervel, weymouthpijn, wiedemannia, wintergroen, wonderbloem, wrangwortel, wijfjesvaren, xanthoceras, zilverhaver, zomerklokje, zonneroosje, zwaardvaren, zwanenbloem, zwavelkopje 12 aardkastanje, abrikozeboom, affodillelie, akkerbedstro, akkerereprijs, akkerkamille, alstroemeria, anacampseros, apenhoutboom, aristolochia, baillonklokje, barbarakruid, bergsteentijm, berkenboleet, bessenstruik, blaadjeheide, blazenkruid, boerenjasmijn, bokkenorchis, borstelkrans, brachypodium, bruidssluier, callistephus, centranthus, cephalanthus, cephalotaxus, chaerofolium, chamagrostis, chimonanthus, citroenkruid, coeloglossum, corallophira, corynephorus, dennenorchis, droogbloeier, druifhyacint, duivenkervel, duizendknoop, echinopsilon, fonteinkruid, heelblaadje, heesterpioen, helianthemum, heliotropium, helosciadium, hennepvreter, herderstasje, herfstsering, herfsttijloos, hirschfeldia, holoschoenus, honingklaver, hoornpapaver, jacobsladder, januariplant, judaspenning, kaasjeskruid, karnperfoelie, kandelaartje, keizerskroon, kievitsbloem, klavervreter, klaverzuring koelreuteria, koningskaars ,koningsvaren, koraalstruik, koraalwortel, krabbescheer, kwispelgerst, lambertsnoot, lampionplant, leeuwenklauw, leontopodium, limnanthemum, liriodendron, lithospermum, mammoethboom, mangelwortel, moerascypres, moerasklokje, moerasscherm, mottenkoning, muggenorchis, muriophyllum, haaldekervel, muggenorchis, myriophyllum, naaldenkoker, nachtviolier, olifantsgras, ooievaarsbek, ophioglossum, ornithogalum, paardenbloem, paardestaart, pachystroma, pantoffeltje, pedicellaria, penningkruid, peperboompje, pinksterroos, pistacheboom, pluimasperge, pluimhyacint, poppenorchis, populierboom, prachtklokje, prachtspirea, profeetplant provenceroos, psorospermum, purperklokje, purperdistel, pijlkruidkers, pijpestrootje, radermachera, randjesbloem, raphanistrum, reuzencactus, rhododendron, rhynchospora, robertskruid, rozegeranium, rozenkransje, sabadelkruid , salpoglossis, satansboleet, schapedistel, schapekervel, schapeklaver, schapenbloem, schapezuring, scharenkruid, scheuchzeria, schorrekruid, schubkamille, schijfkamille, schijnspurrie, scrofelkruid, schrophularia ,serpentslook, siegesbeckia, sikkelklaver, sisyrinchium, slakkeklaver, slangenkruid ,slangewortel, sleutelbloem, snavelruppia, sneeuwklokje, sphenopholis, standelkruid, steenviolier, stekelaugurk, stenophragma, stenotaphrum, stippelvaren, straalscherm, tamariskboom, timotheegras, tradescantia, trichophorum, trompetbloem, tuingeranium, tuintjesgras, valerianella, vincetoxicum, vlooienkruid wateraardbei waterkaarden, waterviolier, weichselboom, wespenorchis, weverskaardje, wilgenroosje, winterjasmijn, wrattenkruid, xanthorrhiza, zandblauwtje, zannichellia, zantedeschia, zeepostelein, zilverdistel, zilverschoon 13 aardbeiklaver, adelaarsvaren, akkerhanevoet, lternanthera, arrhenatherum, bastaardsenne, blaasjeskruid, borstelscherm, bougainvillea, bruinnetteken ,calamogrostis, cardaminopsis, cephalanthera, ceratophyllum, chaenorrhinum, haerophyllum, chaemzecyparis, christusdoorn, chrysanthemum, dennenmoorder, dieffenbachia, dimorphotheca, draad gentiaan, dracocephalum, drie-urenbloem, duizendschoon, chinosperhum ,flamingoplant, heiligenbloem, ndigoboompje, kanneboenders, kentrophyllum, klaverboompje, naapjeskruid, koekoeksbloem, kruisjesplant, lampenpoetse,r lavendelheide, kroosjespruim, lepeltjesheide, lepeltjesdief, meloenboompje, mierikswortel, moerasandijvie, moerbezieboom, nuehlenbergia, muskusplantje, aaldenkervel, orleaanstruik, papiermoerbei, parentucellia, pinksterbloem, pinksterlelie, pinksternakel, piptochaetium, prachtlobelia, provincieroos, psittacanthus, ratelpopulier, reizigersboom, reuzenkalebas ,reuzenpapaver, ietzwenkgras, salomonszegel, schorrenkruid, schroeforchis, schijnhazelaar schijnviooltje, scolopendrium, int-jansbloem, sint-janskruid, seringestruik, slangenwortel, specerijstruik, spiegelklokje, spiraalruppia, steenrotskers, stekelboompje, strandkamille, strandviolier, streptocarpus, strophostyles, stijfselbloem, suikeresdoorn, tamarindeboom, toverhazelaar, rachyspermum, varkenskervel, vergeet -me-niet, liegenorchis vrouwenmantel, vuurwerkplant, waterdrieblad, atergentiaan, waterhanepoot, waterranonkel, waterweegbree, interakoniet, zanddoddegras, zandroerkruid, 14 duinreigersbek, hondstarwegras, ooievaarsbloem, paardkastanje, pantoffelbloem, papegaaiekruid, apunzelklokje, saffraancrocus, sappanhoutboom, scharnierbloem, scharnierplant, schildpadbloem, slangkomkommer, sneeuwvlokboom, stinkganzevoet, 15 sinaasappelboom, tuinridderspoor bloembed – border, perk, rabat bloembegin = knop bloembolgewas = anemoon, borliris, gladiool, hyacint, krokus, lelie, narcis, ranonkel, sneeuwklokje, tulp, vogelmelk, sneeuwklokje bloembekleedsel - periant bloembiesachtigen - juncaceeën bloembodem - torus bloembollencentrum = Keukenhof bloembollenkweker - bollenbaas bloembos = boeket, ruiker, tuil bloem, deel van een - 4 kelk, stijl 5 kroon, ovula, steel, torus 6 bijkelk, discus, pollen, sepaal, stylus, tepaal 7 athere, loculus, avarium, stamper, stempel, stengel 8 bloemdek, epicalex, gynofoor, helmknop, kelkblad, perianth, staminum, stigmata 9 gynaecium, helmdraad, kroonblad, meeldraad, nectarium, pastillum, stuifmeel 10 androecium, hypanthium, pedicellus 11 honingklier, staminodium 12 receptacullum, zaadbeginsel 14 vruchtbeginsel bloemencorso - optocht bloemendek = perigonium bloemendekblad - tepaal bloem der onsterfelijkheid = amarat bloemdieren = anthozoa bloemdragend - bloeiend bloemenetend - anthofaag bloemenfeest = Floralia bloemenhandelaar - bloemist bloemenhof = siertuin bloemenhouder - vaas bloemenkluwen - glomerumus bloemenminnend - anthofiel bloemenoptocht - corso bloemenpoeder - stuifmeel bloemenrand = border bloemenring - krans bloemenslinger = festoen, guirlande bloementafel = jardinière bloemententoonstelling - floriade bloementooi = bloesem bloemenvaas kostbare = jardinière bloemengodin = Flora bloemetje - boeket bloemfeest - floralia bloemgarnering - corsage bloemgestel - aar, katje, inflorescentie, tros bloemig - bebloemd, bloemrijk, droog, kruimig, melig bloem in de weide - boterbloem, pinksterbloem bloemist – florist, kweker, bloemenhandelaar bloemisterij - kwekerij bloemknop = albastrum bloemkoek - caenanthium, hypanthodium bloemkoolziekte = boren, klemhart, schift, waterziek bloemkroon = corolla bloemkroonblad = petaal bloemkoolneus - rinofyma bloemkroonachtig - petaloïd bloemkweker = bloemist bloemlezing = analecta, anthologie, chrestomathie bloemmotief = arabesk bloemornament = feston bloemperk in een tuin – bed, rabat bloempje - madelief, viooltje bloemplant - anthofyta bloemriet - canne bloemrijk – beeldend, polyanthisch bloemrijk feest - corso bloemruiker - boeket bloemschede - spata bloemsierkunst, (Jap.) - ikebana bloemslingers = guirlandes bloemstuk = boeket, corsage, krans, ruiker bloemsijsje - barnsijs bloemsoort - buisbloem, lipbloem, muilbloem, steelschaalbloem, sterbloem, vlinderbloem, windbloem bloemtros = bel bloemtuil = ruiker bloemvak = perk bloem van meel - donst bloem van roggemeel = mik bloemvormig ornament = fleuron bloemzoet - lief, vriendelijk bloesem dragen - bloeien bloesem van zekere vruchtboom = perenbloesem, kersenbloesem, appelbloesem, pruimenbloesem blohartig = bang, beschroomd, laf(hartig) bloheid = lafheid, schuchterheid blok – complex, figuur, katrol, klos, offerblok, patroon, stronk, stuk, tronk blok (scheepsterm) = katrol blok (fig.) = last, lastpost blok aan een paardenbeen - bengel blok dat twee palen bijeen houdt = ezelshoofd blok, deel van een - nagel, neut, wang, wartel blokdruk - xylografie blok hout - klomp blokhuis - citadel blokje – klos, klont blokje brandstof - briket blok kalksteen - clint blok staal - bram blok turf = briket blokkade = afsluiting, beleg(ering), belemmering, blokkering, hindernis, insluiting blokkadebreker = runner blokken = afsluiten, blokkeren, sloven, studeren, vossen, zwoegen blokkeren - afsluiten, caleren, stremmen, verhinderen blokkering = blokkade blokkeringscondensator - sperring blokleem - keileem blokmaker - chemigraaf, clichémaker blok om te hijsen - katrol blokschoen - klomp blokwalsen - blooming blokwerk - fluitregister blond - licht blond meisje = blondine, blondje bloodaard = bangerd, lafaard bloot – adamskostuum, baar, blik, eenvoudig, enkel, kaal, naakt, onbedekt, ongekleed, ongewapend, ontkleed, open, poedelnaakt blootleggen - ontdekken, onthullen, openbaren blootgelegd = openbaar blootstellen - riskeren blootsvoets – barrevoets, ongeschoeid blos = fleur, kleur, tint bloterik - naaktloper, nudist blouse – kiel, shirt blouson - windjak blouwel - hennepbraak blowen - roken blozen = bleken, kleuren blubber – bagger, derrie, dras, modder, prut, slib, slijk blubberen – baggeren, modderen blubberig - modderig bluf – branie, durf, gepoch, grootspraak, humbug, moed, opschepperij, pocherij, poeha, pompa, praal(zucht), poeha, renommage, snoeverij, vertoon, zwetserij bluffen = geuren, grootspreken, pochen, opscheppen, opsnijden, pralen, snoeven bluffer = blaaskaak, blageur, branie, dikdoener, grootspreker, keker, opschepper, opsnijder, pocher, poen, praler, proleet, zwetser, blufferig - pocherig, snoeverig, protserig blunder – betise, bok, domheid, enormiteit, flater, fout, miskleun, poedel, stommiteit blusmiddel – schuim, stikstof, water, zand bluspot - doofpot blussen = doven, uitmaken blusser - brandweerman blut – arm, berooid, gust, kaal, platzak, rut bluts = braam, buil, deuk, kneuzing, kwetsuur blutsen – kneuzen, kwetsen boa – bontsjaal, halsbont, koningsslang, slang, verenbont bob = slee, thuisbrenger bobbekop = bullebak, dikkop, dwarskop, waterhoofd bobbel = bal, bel, blaar, blaas, buil, buit, bult, gezwel, oneffenheid, pukkel, zwelling bobbelig - hobbelig bobbeltje – bultje, puistje, pukkel bobbeltjesstof = everglaze bobben - bobsleeen bobberd = dikkop, dikzak, lomperd bobberen - poperen bobby - politieagent bobine – inductie(klos) bobijn - klos, spoel bobo – kopstuk, voorman bobslee rijden = bobben bocconia - macleaya bochel - bult, bultenaar, kyfose bochelen - ranselen bocht = afval, baai, boog, buiging, draai, kink, knik, kromming, kronkel, meander, wending, uitschot, bochtig = kronkelig, tortueus bochtig deel - meander bochtige kronkelende streep = ader bochtige weg = kronkelpad bod = aanbieding, aanbod, kooppoging, offerte bod, een-doen - bieden bodder - assepoester, sloof, werkezel bode = afgezant, agent, bediende, berichtgever, besteller, boodschapper, brenger, dienstmeisje, facteur, gezant, koerier, lakei, loper, nuntius, overbrenger, pedel, postbezorger, vrachtrijder, werkster bode der goden = Hermes, Iris, Mercurius bode van een academie = pedel bodega = bar, wijnhuis, wijnkelder, wijnlokaal bodem = aarde, basis, bedding, grond, grondvlak, onderkant, schip, vloer bodemademhaling - aëratie bodemafzetting = sediment, sedimentatie bodemhorizont = (ijzer)oerlaag, loodzand bodeminzinking = depressie, ponor, slenk bodeminzinking in Azië = Dode Zee, Toerfan bodemkunde = pedologie bodemkundige = pedoloog bodemlaag – aardkorst, bedding bodemopening – gat, put bodemprofiel = podzol, tsjernozom bodemrijzing bijhoudend = antecedent bodemsoort - podsol, podzal bodemverschijnsel = inspoeling, profielvorming, uitspoeling, verhitting, verwering bodemvlak - grondvlak bodemvloeiing - solifluctie bodemvorming - pedogenese bodemziekte - boutvuur, klem, miltvuur bodes der goden - Iris bod op een veiling - inzet body – corpus, lichaam, lijf bodyguard – bewaker, lijfwacht Boeddha, leer van - boeddhisme, dharma Boeddha, neef en leerling van - Ananda Boeddhisme, soort - hinajana, mahajana, theravada Boeddhisme, stichter van het - Boeddha Boeddhistisch begrip = Nirwana, Nirvana Boeddhistische bedelmonnik = bhiksjoe Boeddhistische canonieke boeken - santri Boeddhistische concentratie - samadhi Boeddhistisch dogma - karma Boeddhistische geestelijke - bonze Boeddhistische gemeenschap - sangha Boeddhistisch geschrift = Soetra Boeddhistisch heiligdom = stoepa Boeddhistische heilige = Bodhisattva Boeddhistische heilige stad = Lhasa Boeddhistisch ideaaltoestand - Nirvana Boeddhistische kerk = tera Boeddhistische kuisheid - ahimsa Boeddhistische kwade geest = Mara Boeddhistische leek - spasaka Boeddhistische literatuur - gatha Boeddhistische meditatie = samadhi Boeddhistische moeder = Maya Boeddhistische monnik - arkat, bo, bonze, bhiksjoe, lama, sthavira, thera Boeddhistische monnikenorde - Sangha Boeddhistisch monument - dagob(a) Boeddhistisch monument op Java = Djago, Dsjago Boeddhistisch nieuwjaar = Thet Boeddhistisch oerprincipe - brahman Boeddhistische onsterfelijkheld = Nirvana, Nirwana Boeddhistische school - sjinto, tantra, tendai, tientai, vinaja, yoga, zen Boeddhistisch stadium - kalpa, nirvana Boeddhistische taal = pali Boeddhistische tempel = pagode Boeddhistische tempel op Java = Boroboedoer Boeddhistische titel = Mahatma Boeddhistische tucht - vinaja Boeddhistische weg naar de ideale toestand - yoga Boeddhistische wet - dharma Boeddhistische zaligheidstoestand - nirvana boedel = erfenis, huisraad, inventais, legaat, meubilair, nalatenschap, vermogen boedelbeschrijving = inventaris boedelkamer = weeskamer boedellijst - ce(d)el boedelrechter = curator boef = bandiet, belhamel, boosdoener, deugniet, misdadiger, rakker, schavuit, schelm, schurk, snoodaard, straatjongen, vagebont boefje = deugniet, rakker, schelmpje, stouterd, straatbengel boeg – neus, steven boegbeeld - schegbeeld boegen - koersen, varen, zeilen boegspriet = kluifhout boeg van een schip - punt boei = baak, baken, bank, breel, joon, halsijzer, keten, kluister, prang, ton boei aan een net = joon boeien - fascineren, interessant, ketenen, knevelen, vastbinden boeiend – interessant, onderhoudendpakkend, spannend boeilicht - holmeslicht boek = band, bundel, encyclopedie, foliant, geschrift, lectuur, naslagwerk, novelle, roman, turf, volume, woordenboek boek Hebr. = sefer boek dat geslachtswapens beschrijft = armoriaal boek der getallen = Numeri boek der Mohammedanen = Koran boek der liederen = sje-ting boek der oorkonden - sjoe-ting boek der riten = li-tji boek der veranderingen = i-tjing boek met kaarten = atlas boek met lege bladen - album boek met reisgegevens = baedeker, reisgids boek over de Britse adel = debrett boek , groot = foliant boek voor verzamelingen = album boek van groot formaat = folio boekaankondiging - bespreking, recensie boekachtig - stijf boekanier = filibuster, kaper, piraat, vrijbuiter, zeerover boekband - omslag boekbandversiering - kapitaalbandje boekbeoordeling - bespreking, recensie boekbeschrijver = bibliograaf boekbeschrijving - bibliografie boekbespreker - referent boekbespreking = recensie, kritiek boekbewaarder - bibliothecaris boekbindersleer - kunstleer boekbinderslinnen - bougram, buckram boekbinderstempel = filet boekbindersterm = folio, katern, kwarto, oblong,octavo boekbinderswerktuig = dunmes boekdeel = band, boekwerk, tomus, volume boekdrukkersfamilie = Plantijn, Elsevier, Blaeu boekdrukker - typograaf boekdrukkerswerktuig - ferlet boekdrukkunst = typografie boekel - haarkrul boeken = aantekenen, bespreken, debiteren, inschrijven, noteren, optekenen, turven boekenafschrijver - kopiist boekenbeschrijver - bibliograaf boekenbezit = bibliotheek boekenclub - lezerskring boekengek – biliofiel, bibliomaan boekenkamer - boekerij boekenkennis - bibliognosie boekenlegger = lees en bladwijzer boekenlijst - catalogus boekenmens - kamergeleerde boekenplank - regaal boekenschrijver - auteur boekenstandaard - lessenaar boeken ter verstrooiing - ontspanningslectuur boeken uitleenbedrijf - stuiversbibliotheek boekenverzameling - bibliotheek boekenvriend = bibliofiel boekenwurm - student boekenzot - bibliomaan boekerij = bibliotheek, leeszaal boeket – bloemstuk, bos, ruiker, toef, tuil, wijngeur boekformaat = duodecimo, folio, kwarto, oblong, octavo, sextesimo boekhouder - klerk boekhoudkundige = accountant boekhoudplan - rekeningstelsel boekhoudterm = balans, bank, budget, calculatie, credit, debet, deficit, giro, kas, kasgeld, kruispost, post, rente, saldo boeking – inschrijving, registratie boekje papier - katern boekmaag = bladmaag boekpens, omasus boekmerk - ex-libris boek met gedichten - bundel boek met landkaarten - atlas boeknaam = titel boekomslag – coverstofomslag, kaft boekonderdeel = band, katern boekstaven = opschrijven, noteren boekteken - ex-libris boek ter beoordeling - recensie-exemplaar boek van de schrijver - auteursexemplaar boek van groot formaat - foliant boek van Mohammed - koran boekverhaal = roman boekverzameling = bibliotheek boek voor verzamelingen - album boekweit breken - grutten boekweitgort - grutten boekweitkruid - zwaluwtong boekweitvergiftiging - fagopyrie boekwerk = boekdeel, bundel, foliant, novelle, paperback, roman, volume boel = herrie, hoop, inboedel, massa, ordeloosheid, reut, rommel, troep, veel, wanorde, zooi, zwik boelage - overspel boeldag - veiling, verkoopdag boel die overhoop is - bende, rommel boeleerder - minnaar boeleerster - hoer, prostituee boelen – hokken, samenwonen boeleren – hokken, samenwonen boelig = rommelig, wanordelijk boelhuis – veiling, verkoophuis boelkenskruid - agrimona, koninginnekruid, leverkruid boelmansvorke - waterboelkenskruid boeltje – rommel(tje), zwikje boeman = bietebauw, bullebak, spook boemel - stoptrein boemelaar - bamser, fuifnummer, kroegloper, losbol, pierewaaier boemelen – bambrocheren, brassen, dweilen, pierewaaien, wallebakken, zwieren boemeltrein = stoptrein boemerang - werphout boender – borstel, luiwagen, schuier boenen = kuisen, rossen, poetsen, reinigen, schoonmaken, schrobben, verdrijven, wassen, wegjagen, wrijven boenmiddel - poeder, was, zeep Boeotië, hoofdstad van - Thebe Boeotië, stad in - Tanagra boer = agrariër, akkerman, buitenman, heikneuter, kaffer, kinkel, landbouwer, landman, lomperd, oprisping, plattelander, veehouder boer, kleine - keuter boer (Arab.) = fellah boer (ind.) = tani boer (Rusl.) = koelak boer in U.S.A. = farmer boer met kleinbedrijf = keuter boerachtig - boers boerderij – bedoening, farm, gedoe, heemstede, hoeve, hofstede, ranch, State (Fries), stee, zate boerderij, deel van een - boenhok, dars, deel, hooivak, karnhuis, karnmolen, koehuis, melkkelder, schuur, stal, voorhuis, wisch boerderij in Amerika - farm boerderij in Friesland - state boerderij in Z.Am. = hacienda boerderijtype - hoeve, langgeveltype, los-hoes, stelp, stolp boeren – landvolk, oprispen boerenaal = paling, aal boerenbedrieger - kwakzalver boerenbende - troep boerenbezit – landgoed, zate boerenboon - tuinboon boerenbuis - kiel boerendans = villanelle boerendochter - deern(e) boerendozijn = dertien boerendracht - kiel boerenerf – brink, heem boerenfluit - schalmei, boerenhofstede = havezaat, bisette boerenhufter – botterik, kaffer, kinkel, lomperd, lomperik, pummel boerenkant - bisette boerenkers - herik boerenkiel = hes boerenkinkel = kinkel, lomperd, loebas, pummel boerenknecht - boever, (Sp.) peon boerenleenbank - Rabo, Raiffeisenbank boerennachtegaal - (hegge)mus boerenopstand (van 1358 in Frank rijk) = Jacquerie boerenplaag - akkerdistel boerenpummel - kinkel boerentrien – totebel, troela, trut boerenvlegel - kinkel, pummel boerenwafel = wentelteefje boerenwerktuig = eg(ge), gaffel, hark, hooivork, karn, kouter, nek, pikkel, ploeg, riek, sikkel, vlegel, vork, wan, zeis boerenwoning = heem, hoeve, hofstee, boerderij, havezaat boerenzwaluw - zwaalf boerinnenkostuum in Oostenrijk en Zuid-Duitsland - dirndl boer met klein bedrijf - keuter Boeroendi, bevolkingsgroep in - Hutu, Toetsi, Twa boerig = boers boers – boerachtig, boerig, dorps, grof, landelijk, lomp, onbehouwen, onbeleefd, onbeschaamd, plat, plomp, ruraal, rustiek, smakeloos, boerschap = buurt, gehucht boerse lompe vrouw - trien boers en grof - lomp boersheid - lompheid, platheid, ruwheid boers en grof - lomp boersheid - platheid boert = gein, grol, kortswijl, leut, luim, scherts, snakerij boerten - gekscheren, jokken, mallen, schertsen boertig = burlesque, grappig, guitig, kluchtig, komisch, luimig, olijk, oubollig, snaaks boertige nabootsing - parodie boertigheid - scherts boertje - plattelander boesman - bosjesman boet = schuur, loodsje, vuurtoren boete – bekeuring, bon, geldstraf, penaal, pene, penetentie, poena, poene, straf boetedoend kluizenaar = fakier, fakir boetedoening = penitentie boetedoening van 40 dagen - quadrageen boetedrank - poenitet boetekleed - cilicium boeteling = bekeerling, penitent boeten = aanleggen, bekopen, betalen, bevredigen, bezuren, genezen, goed, helen, herstellen, lappen, lessen, lijden, maken, ontgelden, ontsteken, repareren, voldoen boetende bedelmonnik - fakir boethuis - boede boetiek – modewinkel, winkel boetprofeet - Jeremia, Jona boetseerdeeg - plasticine boetseerhoutje - ébauchoir boetseerkunst = plastiek boetseerstokje - mirette boetseerwerktuig - mirette boetseren – modelleren, vormen boetvaardig = berouwvol, ootmoedig boetvaardige zondares = Magdalena boevenbende = gang, dieventroep boeventaal - bargoens boeventuig - penose boevenwagen = gevangeniswagen boever - boerenknecht boeverig - schelmenstreek boezelaar = eva, schort, sloof, voorschoot boezem = atrium, borst(en), buste, gemoed, golf, (in)borst, inham, watercomplex boezemvriend = bel-ami, intimus, kameraad boezeroen – kiel, overhemd, shirt boezeroen van wol = onderbaadje bof = buitenkansje, geluk, klap, meevaller, plons, slag, stoot, toeval, tref(fer) boffen – treffen, zwijnen boffer = geluksvogel, mazzelaar bofkont – geluksvogel, mazzelaar bogaard - boomgaard bogen – bluffen, pochen, pralen, pronken, roemen, schitteren bogengaanderij = arcade bogger - fielt, smeerlap, sodomiet Boheemse berg - Jeseniky, Snezka Boheems gebergte - Kirkonôse, Sumara Boheems glas - kaliglas, kalkkristal Boheems musicus - Benda Boheemmse dans - polka Boheemse nationale dans = polka Boheemse zomerschoen = opank Bohemen, rivier in - Berounka, Bilina, Labe, Ohoe, Sazara, Tepla, Vltava Bohémien = artiest, zwerver Bohol, hoofdstad van - Tagbilaran bok = blunder, domkop, ezel, flater, fout, geit, lomperd, misslag, sik, stommiteit, takel, vergissing bok van huiswerk = dirkkraan bokaal = beker, kelk, ro(e)mer, wijnglas, wisselbeker bokkalf = kitsbok bokken - pruilen bokkenpoot - teerkwast bokkerig - humeurig, knorrig, kregel, nors bokkensprongen – capriolen, luchtsprongen bokkever - boktor bokkig = nors, koppig, ritsig, stuurs, tochtig, hardnekkig, tegendraads bok of blunder – flater bok of sik - geit boks – duw, stoot boksbaard - salzafij boksbeugel - kneukelijzer boksbom - lupine, waterdrieblad boksen – knokken, pugileren, vechten, vuistvechten bokser – pugilist, vuistvechter boksstoot – linkse, rechtse, swing boksterm = bantam-, clinch, counter, blokken, clinch, counter, directe, groggy, hoekstoot, nastoot, halfzwaar-,licht-, midden-veder-, welter-, zwaargewicht, hoek, k.o., linkse, opstoot, punch, rechtse, ring, ronde, stoot, uppercut boksvoet - duivel, Pan, sater bokswedstrijd voor het kampioenschap = titelgevecht boktor - acrocinus, bokkever, clytus, macrotoma bol – cilindervormig, convex, globe, hoofd, kogelvormig, opgezet, pafferig, sfeer, zaaddoos bol gedeelte van een fles = buik bolder - duikereend bolderik - brileend bola – lasso, werpkoord bolgewas - bieslookeslook, hyacint, knoflook, krokus, look, narcis, sjalot, sneeuwklokjesneeuwroem, tulp, ui bolhoed – garibaldi, pothoed bolhol - concaaf, convex bolide - vuurbal Boliviaanse berg - llampu, llimani, Musurata, Ollaqué, Sajama, Tacora Boliviaanse hoofdstad - Sucre Boliviaanse letterkundige - 4 Diaz, Lara 5 Fabre, Finot, Pinto 6 Echazu, Freyre, Geurra, Tamayo 7 Aquirre, Alarcon, Cerruto, Coimbra, Gerruto, Jimenez, Mendoza, Mercado, Ramallo, Torrico 8 Bedregal, Cespedes, Reynolds Boliviaans meer - Poöpomeer, Titicacameer Boliviaanse munt = boliviano, centavo, peso Boliviaanse munt, oude - sueldo Boliviaanse rivier - Beni, Irénez, Mamoré, Potosi Boliviaanse vallei - yunga bolkap = kalot bolknak - sigaar bolknop = bijbol, klister bolkwast - pompon bolleboos = kei, kraan, uitblinker bollebuisje = poffertje bollen - zwellen bollepraat - larie, nonsens, onzin boller worden = opzetten, zwellen bolletje - kadet bolletje papier - propje bolletreeboom - balata bollig - tochtig bol maken = bomberen, rondzetten, welven boloferiet - hedenbergier bolplant - tulp bolrond = convex bol staan - uitpuilen bolstaande plooi - pof bolster = bast, buitenschil, bulster, dop, kaf, korst, omhulsel, pel, palie, peluw, schil, sloester bolus = billen, gebak, kleiaarde, strooppil, zegelaarde bolvorm – kogelvorm bolvormig = bol, convex, rond, sferisch bolvormig dak = koepel bolvormig lichaam - knop bolvormig omhulsel = ballon bolvormig voorwerp = bal, knikker, stuiter bolvormige koek - oliebol bolvormige opwelving = dome bolvormige uitwas - knobbel bolvormige verharding of verhevenheid = knobbel bolvormige versiering - ponpon bolwerk = bastion, burcht, fort, lunet, ravalijn, rondeel, schans, vesting, versterking bnolwerken - klaarspelen bolwerksgordijn - courtine bol wol – kluwen, knot bolwolk - globule bom - projectiel, raket bomaanval - bombardement, luchtaanval bombarde = bromwerk in orgels, steengeschut bombarderen – aanvallen, beschieten bombardeerschip - bombarda, bombarder bombarie = beweging, bombast, drukte, getier, gezwets, grootspraak, klink, klank, lawaai, misbaar, ophef, poeha, spektakel, vertoon bombast – bombarie, gezwollen, hol, kletskoek, larie, nonsens, retoriek, woordenpraal bombastisch - gezwollen, hoogdravend bombaxachtige - adansonia, cerbo, durio, pachira bombazijn - pilou bomberen - bollen, buigen, rondzetten bom die niet ontploft - blindganger bomen – keuvelen, kletsen, redekavelen bomen inkorten – toppen bomen kappen – vellen bomen omhakken – kappen, vellen bomentuin = park bomen veredelen - enten bomgat = galmgat, spongat bommel - spon bommerd - kanjer, kokker(d) bomvol - eivol, gortvol, propvol, stampvol bomvrij gewelf = cazamat, kazemat, poterne, schuilkelder bon – afgiftebewijs, bekeuring, bewijs, cedel, ceel, kwitantie, nota, prent, reçu, teken bonaf - goed af bonafide - eerlijk Bonaire, hoofdplaats van - Kralendijk bonbon - lekkernij, praline, rumboon bonbonschaaltje - bonbonnière bond = alliantie, club, federatie, genootschap, liga, genootschap, organisatie, unie, verbond, verdrag, vereniging bond van handelssteden = Hanze, Hansa bond van samenwerkende verenigingen = federatie bondboek - Pentateuch, O.T. bondel - spon bondgenoot = alliance, alliantie, geallieerde, helper, medestander, statenbond bondgenootschap = alliantie, stater bond bondgenootschappelijk = federaal bondgenoten - geallieerden bondig = afdoende, beknopt, concies, deugdelijk, duurzaam, essentieel, essentioneel, kernachtig , kort, kortaf, krachtig, lapide, pittig, stringent, summier, zakelijk bondskist - ark bondsvolk - Israël bonen afhalen - repen bonenkruid = keule, keune kruin bonensoort - duivelbonen, paardebonen, pronkbonen, pronkers, pronksnijbonen, slabonen, spekbonen, (spek)snijbonen, sperziebonen, stam(sla)bonen, stok(sla)bonen, tuinbonen, veldbonen bonenstaak – slungel, klimstok bonenziekte - roest bonetvis - boniet bong - fuik bongel – knuppel bonhomie = jovialiteit bonificatie = schadeloosstelling, vergoeding bongerd - boomgaard bonheur - salonkastje bonhomie - jovialiteit bonhomme - goedzak bonificatie - vergoeding bonis = gegoed, toeslag, welgesteld bonje - herrie, ruzie bonjour – gegroet, goededag bonk = been, bonk, bot, kerel, klont, kluif, knol, knook, lomperd, schonk, stuk bonkaarde - bonksel bonken – kloppen, rammeien, stompen bonker – jekker, overjas, zeemansjas, veenarbeider bonket - banket, bolket, bonker, stuiter bon-mot - kwinkslag bonne – dienstmeisje, kinderjuffrouw, kindermeisje, nurse bonnet - muts bon of factuur - nota bons = dreun, klop, partijleider, plof, schok, slag, smak, val bont – afwisselend, allerlei, boa, fleurig, gemengd, gevlekt, kleurig, kleurrijk, luchtig, pelterij, pelswerk, polychroom, veelkleurig bo0nt en blauw slaan - aftuigen bont van Amer. bunzing = skunk bontjas – pels(jas) bonte kraai - schierroek bonte maki - vari bonte piet - scholekster bonten muts = kapoets, karpoets, bontjas = pels bontkoperwerk - borniet bontmanteltje - palatine bondmuts - sjapka bontsjaal – boa, stola bontsoort = 3 boa, lam, mol, vos 4 kalf, mink, seal, vair 5 bever, bisam, iltis, konijn, nerts, otter, sabel, skunk, yemen 6 marter, mouton, murmel, nutria, ocelot, veulen 7 bunzing, genotte, hamster, krimmer, opossum, zeehond 8 antiloop, astrakan, beverlam, eekhoorn, exotique, hermelijn, karakool, kolinsky, sealskin 9 biberette, chevrette, mongoline, persianer, petit-gris, whitecoat, zilvervos 10 chinchilla 11 breitschwanz, seal-electric bon-vivant - losbol, pretmaker bontwerk = boa, pelterij, skunk, vos bontwinkel - pelleterie bonus = gratificatie, extraatje, korting, premie, toegift, winstuitkering bonzen – beuken, dreunen, kloppen boodschap = bericht, brief, inkoop, kennisgeving, mare, mededeling, melding, message, opdracht, tijding, taak, telegram boodschappen - berichten, melden, overbrengen boodschappen doen - winkelen boodschappentas = karbies boodschapper = bode, expresse, Hermes,koerier, kruier, ordenans, profeet, Messias, verkondiger boodschapster - koerierster boog = arc, arcus, armborst, curve, erepoort, gewelf, kromming, overspanning, poort, uitspansel, wapen boogbal - lob boog of welving - ronding boog van een gewelf = toog booggang = berceau, pergola booggewelf = arcade boogschutter = Sagittarius boogsprong - courbette boogtrommel = timpaan boogveld - timpaan boogvenster = boograam boogvormige doorgang = poort boogzaag = amputatie zaag, spanzaag bookmaker = totalisator boom = balk, mast, paal, zie bomen boom - gezwel, hause, koersstijging, poliep, uitwas boom op Java = rasamala boom met luchtwortels = waringin boom uit Amerika en Z. Azië = tamarinde boom uit Syrië = ceder boom uit de Libanon = ceder boom voor pijlengif = upasboom boomachtige struik - heester boomarm gebied - savanne boombast = schors, schinde boombeschrijver - dendrograaf boombeschrijving = dendrografie boombewoner - arboricool boomgaard = bogerd, bogaard, bongerd boomhagedis – basilisk, leguaan boomkant = boskant boomklever - blauwspecht, brabander, spechtmees boomkruiper - klampvogel boomkunde = dendrologie boomknoest = boomkwast, knoop, boomkwekerij - pépinière boomloos landschap - steppe boomloot = ent boomloze hoogvlakte (Skand.) = Fjeld boomloze vlakte = poesta, steppe boomloze vlakte in Z. Amerika = liano, pampa, poesta, steppe boommeter = dendrometer boom met sterk riekende bloemen - linde boommiereneter = tamandoea boomnimf = (hama)dryade boompollen = A. P. boomschacht - blok boomscheut – ent, loot, lot, poot, spruit, tak boomschors = bast, eek boomslag - paardenpoot boomstam = balk, mast, paal, schacht boomstek - telg boomstomp – hach, stobbe, stronk boomstronk = knar, stobbe, tronk boomtak = branke, ent, rijs boomtop - kruin boomvalk - bailler boomveil - klimop boomveller - houthakker boomvrucht = beukennoot, denappel, eikel, kastanje, noot boom waarvan pijlengif wordt gemaakt - upasboom boomweefsel = bast, floëem, hout, kurk, schors, xyleem boomwol = kapok, katoen boomwortel - stronk boomzij - bombazijn boon - peul boonerwt - dopboon boonvormige klier = nier boor = avegaar, borium, fret, egger, effer booras = boorspil boorbeitel - bit boorbuis - casing boord - col, kant, kraag, oever, omtrek, rand, richel, wal, zoom boorden - (om)zomen boordevol - eivol boordjournaal - logboek boordsel - agrement, fabbala, franje, galon, garneersel, koord, lint, paspel, passement, passepoil, tres boordsel aan de rand van zeil = lijk boordtelegraaf - navigator boord van een overhemd - manchet boord van kleding – rand booreiland - platvorm boorgruis = boorsel boorijzer = dril, boor, drilboor boorinstallatie, deel van een - boortafel, kelly, kroontafel, slikpomp, slikseperator, sliktank, spoelkop, takelblok , toren boorkever - tikker boor met dwarsstang = avegaar boor met holle cilinder = puls boorschapdier - paalworm, steenboorder boorspil - booras boorstaal = boorijzer boort - diamantafval boortoren - pyloon boor voor grote gaten = centerboor boorworm = paalworm boorzuur - sassoline boorzuur, zoet van - boraat boos – aangebrand, aangeslagen, arg, dol, duivels, gebelgd, gebeten, geergerd, gepikeerd, geprikkeld, geraakt, gevaarlijk, giftig, gramstorig, grimmig, hellig, kregel, kwaad, misnoegd, nors, nijdig, onstuimig, ontstemd, sacherijnig, slecht, snauwachtig, snood, toornig, verbolgen, verdorven, verstoord, vreeswekkend, woedend, woest, wrevelig, zondig boosaardig – arglistig - boos, gemeen, geniepig, hatelijk, kwaad, kwaadaardig, kwaadwillig, malicieus, nijdig, snood, stug, venijnig, vijandig, verderfelijk, verdorven boosaardig en pinnig - venijnig boosaardigheid - venijn boosaardig plezier = leedvermaak boosaardige aanval = aanranding boosaardige vrouw = carogne, feeks, furie, heks, helleveeg, karonje, megera prij, tang, xantippe boosaardige watergeest = nix, nixe boos, hard man = Nabal boosdoener = boef, booswicht, dief, galgenbrok, inbreker, misdadiger, onverlaat, schavuit, schelm, schurk, snoodaard, zondaar boosheid = gramschap, grimmigheid, kwaadheid, nijd, ontstemming, onverlaat, schurk, slechtheid, snoodaard, toom, verdorvenheid, woede boos maken – indisponeren, irriteren, pesten, plagen boos van opzet - arglistig booswicht – boosdoener, bram, deugniet, guit, misdadiger, onverlaat, prikkelen, schurk, snoodaard boos wijf - feeks, prij, tang, xantippe boot = aak, ark, bark, boeier, botter, coaster, fregat, galjoen, giek, gondel, jacht, jol, jonk, kaan, kano, kogge, korvet, kotter, kruiser, logger, monitor, m.s., praam, prauw, punter, roeiboot, schip, schuit, sleper, sloep, s.s.,stomer, tanker, trawler, tjalk, tjotter, trawler, vlet, zie vaartuigen bootafhouder - luiaard, lijntrekker, uitsteller boot der Argonauten = argo bootje = kano, sloep bootsen - naäpen, nadoen bootsgezel - matroos, varensgezel bootsman – reepgast, schepeling, varensgezel boot van bosnegers - korjaal bootwerker - dokwerker bora - valwind bora, kleine - borino Bora Bora, hoofdstad van - Vaitape boraginacee - borago, echium, heliotroop, hondstong, lappula, ossentong, parelzaad, scherpkruid, wasbloem borat = brat, sajet(garen), stopsajet, boraxzuur = boorzuur bord – plank, eetschotel bordeauxwijn - medoc bordeel – erocentrum, hoerhuis, ontuchthuis, sexhuis bordenwasser = casseroller border = bloembed, perk, rabat, rand, zoom borderel = ceel, lijst, staat bordes = estrade, laadvloer, opstap, palier, palter, platvorm, pui, stoep, stoepportaal, stijger, vloertje bordes in station - perron bord eten - maal bordnet = planknet, schrobnet bordpapier = karton bordspel - dammen, go, gobang, halma, schaak, scrabble, stratego borduren – handwerken, naaldwerken, opsmukken, overdrijven, stikken borduurgaas = stramien borduurketting - cantille borduuroefening = merklap borduursel = tres, passement, verdichtsel, versiersel borduurtechniek - festonneren borduurwerk = broderie, merklap boreaal = arctisch, noordelijk boren – drillen, pulsen, steken borg = cautie, cavant, garant, garantie, (onder)pand, sponsor, waarborg , zekerheid borg blijven = caveren, instaan, responderen borgen – beren, beveiligen, krediet geven, lenen borgpen - contrapen borgsom – cautie, onderpand borgstaan - instaan borgsteller - borger borgstelling - verpanding borgtekening op wissel = aval borgtocht = aval, cautie, impegno, onderpand, waarborg(som) boring - kaliber Borneo - Kalimantan, Sarawak Borneo, deel van - Brunei, Kalimantan, Sabah, Sarawak Borneo, rivier op - Barito, Busang, Kajan, Kapuas, Makahan, Murung Borneo , stad op - zie stad op Borneo Borneo, sultanaat op - Brunei Borneo, volk op - Bajao, Dajaks born = bron, bronwater bornen = opborrelen, opwellen borocalciet - bechiliet boronatrocalciet - ulexiet bornput = welput bornwater = bronwater borrel – afzakkertje, aperatief, drupje, glaasje, jenever, klare, kleintje, neut, oorlam, opkikkertjesnaps borrelen = babbelen, bitteren, bobbelen, drinken, nippen, opwellen borrelpraat = dronkemanspraat, kletspraat, onzin borreltje - (Mal.) - pait borst - boezem, gezel, jongeman, maat, thorax borstbeeld = buste, torso borstbeen – rib, sternum borstbescherming (schermen) = plastron borstel = boender, kwast, lola, ragebol, schuier, stoffer, veger borstelen - bakkeleien, rossen, schoonmaken, schuieren, strubben, vechten borstelgordeldier - peludo borstelgras = nardus borstelig = behaard, hang, ruig(harig), ruig, rul, ruw, stekelig borstelig zoogdier = egel, ever, stekelvarken borstelworm - aardworm, regenworm, zeepiet borsten - boezem borsthanger - pendentief borstharnas = kuras, pantser borsthoedje - zuigglas borstkas – ribbenkast, thorax borstkind - baby, boreling, zuigeling borstklierontsteking - mastitis borstklier van een kalf = zwezerik borstklontjes = kandij borstpijn = sternalgie borstplaat = kurasplaat borstrok – hemdrok, kamizool, wolletje borstspeldje = broche, doekspeld borststem - falset borststuk = plastron borst, van de... nemen = spenen borstvlies = pleura borstvliesontsteking = pleuritis, pleuresie borstwering = balustrade, epaulement, leuning, parapet, rand, tinne, trans, verschansing, weergang bos = bos, bundel, buidel, foreest, geboomte, kuif, loo, pak, pluk, ris, tas, toef, tros, tuil, woud bos aanwas = boomgroei bosantilope - bongo bosbeheerder - houtvester bosbes - blauwbes, klokkebei, kraakbes, rijsbes, veenbes, vossebes, waterbes bos bloemen – boeket, ruiker bosbloem = anemoon, speenkruid bosdruif - heggenrank bosduif - houtduif, ringduif, woudduif bosduivel - mandril bosgang = tra bosgewas = bosbes, varen bosgod = faun(us), pan, sater, satyr bosgod met herdersfluit - Pan bosgodin - nimf bos haar - dos bos in samenstelling - Lo(o) bosje - kluwentje, knot bosje haar – dot, krul, lok, plukje, staart, vlecht bosje haar in de nek - staart bosje planten - pol bosje reigerveren = eigrette, aigrette bosje rijshout - gard bosjes - struweel bosje samenhangende planten = pol bosje stro - strowis bosje wol - knot boskat = serval boskant = rand, zoom boskever - schallebijter bos landschap (in Noord-Z.) Amerika = savanne bosmens - chimpansee, orang-oetang bos met dicht struikgewas - jungle, maquis, oerwoud bosneger in Suriname = marron bosnimf = bosgodin, Betty , diade bosproduct = hout, rotan, rottan, rubber bos met dicht struikgewas = jungle, maquis, oerwoud bosrietzanger - wilgensijsje bos rijshout - wiep bosruiter - snip bosseerder - collectant bosseren - boucharderen, spitsen bos van rijshout = griend bostel - (bier)draf, spoeling bostijloos - sleutelbloem bosvink = kwaker bos vlasstengels - boot bosvogel = ekster, gaai, houtduif, houtsnip, specht bosvrucht - nraam boswachter – houtvester, koddebeier, schut, vorster boswachterij - houtvesterij bosweide – laar, savanne boswinde - kamperfoelie boszanger = fitis, fluiter, tjiftjaf bot – afgestompt, been, geraamte, gebeente, grof, hardleers, knekel, knook, kortaf, onbehouwen, onbeleefd, onbeschaafd, ongemanierd, onscherp, onvriendelijk, ploertig, plomp, rib, stomp, tactloos, uitspruitsel, wervel, zuur bot = been, dom, knekel, knook, lomp, onbehouwen, plomp, stomp botanicus = plantkundige botaf - beslist, kortaf, plompverloren, plompweg botanie = plantkunde botanische tuin - hortus botenbaas - besteker botenbergplaats = boothuis boterazijnzuur - Propionzuur boterbloem = hanevoeten, hanepoten, veldbloem boterbloemachtige waterplant = dotterbloem boterbrief - belastingbiljet, rekening boterbriefje - trouwakte boteren = besmeren, gedijen, gelukken, karnen, klikken, slagen, vlotten boterham - broodmaaltijd, brugge, keg, sandwichsnee, stuit boterhambeleg - (appel)stroop, chocopasta, ei, gelei, honing, jam, kaas, leverkaas, leverpastei, marmelade, omelet, pindakaas, suiker, vlees, worst boterhammenzak - knik boterham met roggebrood en kaas = housnip boterkuip = karn (ton), boterton boterletter - banketletter boter maken - karnen botermaker = karner botermelk - karnemelk boterolie = bakolie boterstof - butyrine boterton = karn, karnton botheid = domheid, stommiteit bothol - watervenkel botridie - fyllidium botrioliet - datoliet bots = schok, slag, stoot, weerstuit botsen = aanbonzen, aanrijden, aanvaren, klotsen, rammen, stoten, stuiten, botsing – aanrijding, collisie, conflict, crash, gevecht, ongeluk, oorlog, schok, stoot, strijd, (verkeers)ongeluk botsing der meningen = conflict botsing met schepen - aanvaring Botswana, bevolkingsgroep in - Bakgatla, Bakwena, Bamalete, Bamangwato, Bangwaketse, Barolong, Batawana, Batlokwa Botswana, eerste president van - Khama Botswana, hoofdstad van - Gaberones botte - bierkan botte gewoonte - sleur bottel - fles bottelarij - wijnmakerij bottelier – hofmeester, keldermeester, wijnmaker Botteloef - loefboom botten - uitspruiten botte ontkenning - nee botten – beenderen, knoppen, weerkaatsen botterik = bink, boer, botmuil, domkop, domoor, hufter, kinkel, loeres, loer, lomperd, stommeling, stommerd, stompzinnige bottig – schonkig bottine - rijglaars bottleneck = flessenhals, knelpunt botvieren = inwilligen, uitleven bot voor de hond - kluif botweg = kortweg, onverholen, onvoorziens, plomp, resoluut, ruw boucharderen - bosseren, grotten, spitsen, stokken boud = dapper, driest, ferm, flink, gedurfd, heldhaftig, koen, moedig, onversaagd, onvervaard, sterk, stoer, (stout)moedig, term bouderen = mokken, pruilen boudweg - onbevreesd, ronduit, stout, zomaar bougie – vonker, vonkbrug bouillon – aftreksel, aspic, consommé, vleesextract, vleesnat bouillon van schapenvlees - weernat boulangeriet - jamesoniet, plumosiet bourdon = basenaar, luidklok bourgognewijn = brouilly, chablis, Chambertin, Beaujolais, chenas, Chassagno, fleurie, fuissé, juliènas, Mâcon, Meursault, morgon, Montrachet, Pommard, pouilly, vergisson bout – ham, kluif, nagel, pen, pin, plug, schroef, staaf (ijzer), spie, stang, strijkijzer, poot, vogelgebraad boutade = gril, saillie, uitval boutig - aanvallig, mollig bouton - sierknop boutschutter - eendenjager bouw = bahoe, constructie, frame, geraamte, gestel, hol, maaksel, net, oogst, opbouw, structuur, welving bouwaarde - humus bouwakker - enk bouwakker waarop men producten voor eigen gebruik teelt = kostgrond bouwbaas - uitvoerder bouwdeel - element bouwen = bewerken, construeren, kweken, maken, oprichten, samenstellen, stichten, vesten, vestigen, zetten bouwer = aannemer, architect, constructeur, maker, oprichter, ploeger, stichter bouwer van labyrint = Daedalus bouwerij - boerderij, bouwbedrijf, landbouw bouwfeest - oogstfeest bouwheer van het heelal - Schepper bouwkarton = bouwplaat bouwkundig - architectonisch bouwkundig Ingenieur = b.i. bouwkundig ontwerper - architect bouwkundige = aannemer, architect bouwkunstig = architectonisch bouwland = akker, dries, eng, enk, es, ink, kouter, plantage bouwland bij een dorp - enk bouwlieden - metselaars, timmerlui bouwman - boer, landman bouwmateriaal = baksteen, beton, board, cement, hout, kalk, mortel, specie, steen, tegel, tras bouwmeester = architect bouwmeester onder de dieren - bever bouwmeester van labyrint - Daedalus bouworde = bouwstijl, model, stijl, wijze bouwplaats - boerderij bouwplaats voor schepen = helling, werf bouwplan = bestek bouwschets - trace bouwsel als eerbewijs - erepost bouwsteen = tuf, tufsteen bouwsteen van een molecuul - atoom bouwsteiger = stellage, stelling bouwstijl = architectuur, barok, classicisme, dorisch, got(h)iek, ionisch, korinthisch, renaissance , rococo, romaans bouwstof(fen) = materiaal bouwterrein voor schepen - werf bouwvakarbeider = betonwerker, heier, metselaar, opperman, schilder, stukadoor, tegelzetter, timmerman bouwval – krot, puinhoop, ruïne bouwvallig = caduc, gammel, kaduuk, vervallen, wankel, wrak bouwvallig huis - krot bouwvallig worden = vervallen bouwwerk = burcht, blok, dom, flat, fort, gebouw, huis, kasteel, kerk, molen, opstal, paleis, tempel, toren, slot bouwwerk (Boedd.) = Stoepa bouwwerk in Parijs = Eifeltoren, Elysée, Louvre bouwwerk in Perganum = altaar bouwwerk in Rome = Colosseum, Kapitool, Pantheon bouwwerk op Java = Boroboedoer bouwwerk te Haliarnassus in KleinAzië = Mausoleum bouwwijze - baksteenconstructie, vakwerkconstructie boven = hoger, over, super, supra bovenaan – eerst, op, super bovenaards – goddelijk, hemels, zalig bovenaardse wezens = engelen, geesten, goden, godheid, duivels, fee bovenal – vooral, voornamelijk boven alle klassen = groots bovenarm – opperarm bovenarmbeen - schonk bovenarmspier = biceps bovendek - dekbed bovenbeen - dijbeen bovenblad - dekblad bovendek - overloop boven de werkelijkheid verheffen - idealiseren bovendien - buitendien, daarenboven, nog, ook, overigens, tevens, verder, voorts, wijders, zowel bovengei - nokgordijn bovengemeld - vorenstaand bovengewaad (Jap.) = kimono bovengrens - plafond boven het normale = extra bovenkaak = maxille bovenkant - hoofd bovenkleren - overgoed bovenkruiszeil - grietje bovenlaag - top bovenlaag van een weg = wegdek, slijtlaag bovenlangs - over bovenleiding - catena bovenlicht - abat-jour, waaier bovenlijf = tors(o) bovenlipversiering = snor bovenmate – bar, buitengewoon, enorm, erg, extreem, heel, intens, mateloos, reuze, super,uiterst, zeer bovenmatig = buitengewoon, bijzonder, enorm, extravagant, extreem, mateloos, uitbundig, uitermate, zeer bovenmenselijk wezen - god bovennatuurlijk = metafysisch; transcedent bovenraam - lunet bovenrand van een gebouw – kanteel, tinne, trans bovenst - opperst bovenstaand - bovenvermeld, eerder, hoger bovenste deel = dak, kap, kop, kroon, kruin, nok, spits, top(punt) bovenste deel van kasteelmuren = tinnen, transen, kantelen bovendien = nog, ook, tevens, eveneens, daarenboven, voorts bovenste dakrand – nok bovenste deel – kroon, kruin, top bovenste deel van een huis - kap bovenste deel van een kasteelmuur - kanteel, tinne bovenste deel van een klomp = roof bovenste deel van een rots - punt bovenste deel van een zuil = kapiteel bovenste deel van de bil van een rund = biefstuk bovenste eind - toppunt bovenste galerij = scheilinkje bovenste halswervel = atlas bovenstem - discant, falset, kopstem bovenste maagopening = cardia bovenste molensteen - loper bovenste sliblaag in de wadden - blets bovenste verdiping - zolder bovenstuk van versierde gevel = fries bovenverdieping - etage bovenvlak van borstwering - plongé bovenstuk van kleding - lijf bovenvlak van raamkozijn - afzaat Bovenwindse eilanden, een der - Anttigua, Barmuda, Bominica, Guadeloupe, Martinique, Nevis, Saba bovenwindse zijde = loef, loever (t) bovenzijde van een briljant - bezeel bovenzijde van een penning = obvers bovenzinnelijk - metafysisch, transcedent, boven zitplaats op voertuig = imperiaal box – autostallinggarage, loophek, postbus boy – joch, jongen, huisbediende, knaap, knul boycot – embargo, sanctie, uitsluiting boycotten – buitensluiten, verhinderen, weren boze = duivel, kwade, kwaaie, satan, slechte boze bedoeling - arglist boze geest = a(h)riman, alf, cacodemon, demo(o)n, djinn, duivel, eunjer, genius, satan, spook, pontianak, troli boze kabouter = kobold boze man = boeman, Nabal boze oog = malocchio boze opzet = arglist boze vrouw = harpij, helleveeg, ka, ogresse, Xantippe boze woudgeest - pontianak braad - schar braadijzer = braadstaaf, grill, rooster, spit braadoven - grill braadpan = casserole, kastrol braadrooster - grill braadslee - braadschotel braaf – betrouwbaar, dapper, degelijk, deugdelijk, deugdzaam, eerbaar, eerzaam, fatsoenlijk, gehoorzaam, goed, integer, lief, net, nuttig, oppassend, rechtschapen, solide, suf, welgeaard, zedelijk, zoet braafheid = flinkheid, deugd, goedheid braai = braadstuk, kuit braak = afbraak, inbraak, doorbraak, dijkbreuk, kolk, ledig, nutteloos, onbebouwd, ongebruikt, onnut, onontgonnen, wiel, woest braakliggende akker – braakland, dries braakmiddel - emeticum, vomitief braaknoot - kraanoog braaksel - overgeefsel braakstok = zwingel braam = baard, braambes, braamstruik, braamvis, doornstruik, zeebrasem, zelfkant braambes = brummel braam op snede van een mes - graat braamvis - koningsvis, zeebrasem Brabant, hoofdstad van - Brussel, Bruxelles Brabantse heideland = Kempen Brabantse minnezanger - Ademet Brabantse mirt = gagel, pos, possem, post Brabants riviertje - Beerse, Diese, Dommel, Brabants veenland = Peel brabbeltaal = galimatias, jargon, onzin, patoiswartaal bracelet = armband, handboei braden – bakken, grillen, roosteren braden door middel van straalwarmte - grilleren braderie - winkelweek brageren - geuren, pronken Brahma (Jap). - Bonten Brahmaanse ascese - Yoga Brahmaanse commentaren - bhasjya Brahmaanse filosofie - darsjawa Brahmaanse godheid - Brahma, deva, Sjiva, Visjnod Brahmaanse heilige formules - mantra Brahmaanse mystieke beschouwing - bhakti Brahmaans inzicht - djnawa Brahmaanse rite - poedja Brahmaans rijdier - vahana Brahmaanse verering - poedja Brahmaanse verlossing - moksja Brahmaanse voorschriften - soetra brahmaanse ziel - atman brahmapriester = brahmaan brainwave – idee, inval braiseren - smoren brak - deugniet, jachthond, rakker, zilt, zout(ig) brak water = brijn brakel - bengel, deugniet braken – kotsen, opbrengen, overgeven, spugen, spuwen, uitwerpen, vomeren, vomitus braken van hennep - blouwelen Brakna, hoofdstad van - Aleg brallen = bluffen, pochen, pronken, snoeven braller - pocher, snoever bram - druktemaker bramarbas - grootspreker, snoever bramzeil van de bezaammast - grietje brancard = (draag)baar, draagbed, burrie branche - afdeling, tak, vak brand = fik, gloed, vlak, vlam, vlammenzeevuur(zee) Brandaris = vuurtoren brandbaar gas uit de grond = aardgas, acetyleen, brongas, moerasgas brandbaar koord = lont brandbaar lint = lont brandbare aardolie - nafta brandbare zwarte stof = pek brandbalie = brandemmer, slagputs brandblaas = karbonkel brandblusapparaat = extincteur, poederblusser, schuimblusser, schuimkanon, waterkanon, brandbrazem - zwartstaart brandbuil = antrax branden – aanflitsen, aanfloepen, blake(re)n, fikken, gloeien, (in)bijten, laaien, schroeien, snerpen, stralen, vlammen, vonken, (ver)zengen brandend – gloeiend, heet, vurig brandend gevoel in de maag = pyrosis branden zonder vlam - smeulen brander –distilateur, pit, stoker, vlambek, vuurschip branderig – belust, gezwollen, koortsig, ontstoken, vurig branderij - stokerij brandewijn = aquavit, kirsch, sake, saki, brandewijndraf - droesem brandewijn met stukjes goudblad = guldenwater brandewijn met suiker = flip brandewijn, Turks - raki brandgang – laar, tra brandglas = loep, vergrootglas brandhaard - vuur branding – golfbeweging, golfslag brandingsgolf - breker brandje – fik, vuurtje brandkast = kluis, safe brandkastenmerk = Lips brandklok – noodklok brandkluis - safe brandmeester – bevelvoerder, spuitmeester brandmerk = blaam, smet, stigma, vlek brandnetel - tingel brandpunt = centrum, focus, middelpunt brandschilderen - emaileren brandschoon = helder, kraakhelder, onbevlekt, rein brandspuit – poederblusser, schuimblusser, waterkanon brandspuitwagen – bluseenheid, autospuit brandstapel = helsel, houtmijt, mutsaard brandstichter = empressomaan, pyromaan brandstichting - pyromanie brandstof = aardgas, antraciet, benzine, briket, bruinkool, cokes, gas, hout, kerosine, kolen, olie, papier, petroleum, steenkool, stookolie, turf brandstof innemen = tanken brandstofopslagplaats = olietank, reservoir, tank, vat brandstof uit veen - turf brandverf = email, smalt brandvrije kluis = safe brandweergebouw - kazerne brandweerman – bevelvoerder, blusser, pompbediende, spuitgast brandy - brandewijn, cognac branie = banjer, blaaskaak, bluf, bluffer, drukte(schopper), durfal, geurmaker, lef, opschepper, opsnijder, pocher, poen, praler, snoever, waaghals branieschopper = banjer, druktemaker, lefgozer, opschepper, uitslover bras – hijstouw, rommel, tuig, trijs brasem = blei, bliek braspartij = bacchanaal, drinkgelag, gelag, orgie, slemppartij brassard - armdoek brassen = boemelen, dweilen, fuiven, slempen, smullen, zwelgen, zwieren brasser – doordraaier, drinkebroer,drinker, slemper, smuller, zwelger brassière -bustehouder brat = borat, sajet(garen) bravade - grootspraak brave borst - sul braveren - trotseren bravo - goed, mooi, uitstekend bravoure = bravoer, dapperheid, durf, lef, moed, schwung bravourestukje – stunt, truc Braziliaanse auteur - Assis Braziliaanse berg - Itatiara, Orgaos Braziliaanse dans = samba Braziliaanse dichter - Abreu, Alves, Dias Braziliaanse gouden munt - peça Braziliaanse halfbloed - Caboclo Braziliaanse haven - Bahia, Belem, Manaos, Natal, Permambuco, Recife, Rio, Santos, Vitoria Braziliaanse hoofdstad - Brasilia Braziliaanse hoogvlakte - chapada, taboleira Braziliaanse Indianenstam - Arara, Pariri Braziliaanse rivier - Amazone, Apa, Igquaçu Braziliaanse schrijver - Assis Braziliaanse staat - Ba(h)ia Braziliaanse stad - Bagé, Bauru, Belem, Marajo, Monaus, Recife, Salvador Braziliaanse vis - arapaima break – brik, interval, pauze brede band = sjerp brede band (Ind) - bale-bale brede broekklep - lats brede gang = hal brede gleuf - groeve brede grove latten = raster brede hakbeitel - snik brede hoge vaas = pul brede laan = allee, avenue, boulevard brede landweg = dreef brede moerassige riviermonding = liman brede opening = poort brede roeispaan - pagaai brede sjaal = stola brede sloot = lee, tocht, wetering brede straat = allee, avenue, boulevard brede waterloop – graaf, rivier, sloot brede weg – allee, dreef, laan brede weg met bomen - laan breed = ampel, groot, largetto, (muz)largo, omvangrijk , ruim(denkend), uitvoerig, wijd, breed beeld = cinemascoop breed en hoog = ruim breed en uitvoerig - ruim breed geschouderd - stoer breedhouder - tempel breed kort zwaard = klewang, kortelas breedsprakig - breedvoerig breed zoet water = (Ind.) kali, kanaal, rivier breedneuzige aap = brulaap, leeuw-aap, slingeraap breedscheermachine - warpmolen breedsprakig = breedvoerig, diffuus, langdradig, praatziek, prolix, wijdlopig breedte – baan, latitude, latitudo breedtecirkel = keerkring, parallel, poolcirkel breeduit - uitvoerig breedvoerig = ampel, gedetailleerd, omstandig, uitgebreid, uitvoerig breedvoerig praten = bomen, uitweiden breed water - meer breekbaar = broos, bros, fragiel, frêle, te(d)er, zwak breekbaar en broos - zwak breekbaarheid = fragiliteit breekhamer – moker, vuist breekijzer – koevoet, sloopbeitel breel – boei, joon breeuwen – herstellen, kalefateren breeuwhamer - klauwer breeuwijzer - kalfaatijzer breiartikel = borat, brat, (brei)naald, katoen, pen, sajet, wol breidel = beperking, bit, censuur, gareel, halsgordel, juk, leidsel, teugel, toom breidelen = beteugelen, intomen breidelloos - tomeloos breien – handwerken, knopen, vlechten breigaren - sajet brein = computer, denkvermogen, geest, hersens, verstand breinaald - pen, priem breinloos - dom, krankzinnig, onverstandig, stom breipen - breinaal breiterm = toer brekebeen = beunhaas, knoeier, pijpkruid, stumper, sukkelaar breken = barsten, begeven, bezwijken, brokkelen, knakken, knikken, kraken, stukslaan, zwikken breker – golf, roller breking (licht) = deviatie, refractie brem = bezemkruid, pekel, zout Bremergroen - bergklauw bremaapachtigen - orobranchaceën brempaap - paapje brengen = (aan)dragen, aanrukken, aanzetten, afleveren, bezorgen, deponeren, drijven, dringen, voeren brengen tot - nopen brenger = bode, drager bres = barst, breuk, doorbraak, gaping, gat, lek, opening, scheur, stormgat bretel – broekophouder, draagband, galg Bretagne, rivier in - Blavet, Scorff Bretonse doedelzak - biniou Bretonse haven - Brest Bretonse vissershaven - Lorient, St.Malo Bretons godsdienstig feest - pardon Bretons grafmonument = dolmen breuk = barst, bres, fractuur, hernia, knak, knik, kwetsuur,opening, ruptuur, scheur breukig - bros breukband = bandage breuk in de aardkorst = druklaas breuk in weefsels = ladder, scheur, winkelhaak breukkruid - sanikel brevet = akte, diploma, getuigenis, getuigschrift, oorkonde, referentie, testimonium, vergunning breviarium = brevier brevier = breviarium, getijdenboek breviter = kortweg bridgeterm = bieden, bod, down, harten, klaver, manche, robber, ruiten, schoppen, slem, sans, troef brief = akte, couvert, epistel, missive, oorkonde, schrijven briefaanhef = H.H., l.s., m.h. briefgeld - port briefhouder - ordner briefje - memo briefje met uitdaging tot duel - kartel brief in zakelijke trant = missive briefje van armbestuur - borgbriefje briefje voor geneesmiddel - recept briefkoord - lias briefkosten = port, porto, verzendkosten briefomslag = couvert, envelop(pe) briefopener = vouwbeen briefopschrift - aanhef briefordner = map, legger, dossier briefvracht = porto, port, verzendkosten briefwisseling = correspondentie, post briefwisseling tussen zaken - handelscorrespondentie briek = angstig, dreigend, gevaarlijk, krom, raar, scheef bries = wind(je), zeilwind briesen –brullen, pruisen, razen, schreeuwen, tekeergaan brieven - post brievenbesteller = facteur, koerier, (post)bode, postillon, brievenbus - postbus brievenordner - biblioraft brievenpost = mail brievensnoer = lias brieventas – aktetas, map, portefeuille brigadier - brigges brij = pap, kwak ,pudding, puree, vla brijachtige massa - trot brijig - troeterig brij van aardappelen = puree brij van bieten – pulp brij van vruchten - moes brijn – pekel, zout brijzel - kruimel brik - baksten briket van kolengruis - fom bril = fok, lorgnet, lorgnon, montuur, neusklem brilduiker - knob brileend - bolder briljant - diamant, geniaal glansrijk, glanzend, prachtig, schitterend, uitnemend briljante leerling - bolleboos brillantine – haarcreme, haarvet brillenglas - lens brillenmaker - opticien brilleren - schitteren bril met handvat = lorgnon brilleren = schitteren, uitmuntend brilslang = cobra, lepelslang, naga, naja brilslang als god in Hindoestan vereerd - naja brink – boerenerf, dorpcentrum, dorpsplein, plein, markt brio - levendigheid brionie - heggenrank Brit = Engelsman Brits = Engels, Iers, Schots, Welsh brits = bed, legerstede, nachtleger, rustbank, slaapplaats Brits eiland - Arran, Sark Brits eiland in de Straat van Bab-el-Mandeb - Perim Brits eiland in West-Indië - Dominica Britse eilandengroep - Orkaden Britse Gemenebest, lidstaat van het - 2 U,K, 5 Ghana, India, Kenia, Malta 6 Canada, Ceylon, Cypres, Gambia, Malawi, Tobago, Zambia 7 Jamaica, Lesotho, Nigeria, Oeganda 8 Barbados, Botswana, Maleisië, Tanzania, Trinidad 9 Australië, Mauritius, Singapore 11 Sierra Leone 12 Nieuw-Zeeland Britse havenstad in Azië = Aden Brits-Indisch lengtemaat - cubit Brits kolenstation - Perim Britse kolonie - 6 Brunei, Cayman 7 Aldabra, Antiqua, Bahama´s, Bermuda, Granada 8 Dominica, Farquhan, Pitcaim 9 Ascension, Gibraltar 10 Montserrat, Seychellen Britse koning, legendarisch - Lear Britse marine = navy, R. N. Britse vesting = Gibraltar Britse zeemansdans - horlepijp brocceli - bloemkool broche – sieraad, (sier)speld brocheren - innaaien brochette - roosterpen brochure = boekje, folder, vlugschrift broddelaar – knoeier, prutser broddelen – kliederen, knoeien, klungelen, morsen, prutsen broddelaar = knoeier, prutser brodeloos = arm, behoeftig, failliet, haveloos, pover, werkeloos brodig - bloemig, kruimig broed = broedsel broedbak = kas broeden = broeien, kweken, peinzen, telen, uitdenken broeder = fra, frater, br., fr., diakoon, kloosterling, verpleger broedergemeente - Hernhutters broeder van Abel = Kain, Seth broeder van Abraham = Nahor broeder van Agamemnon = Menelaos broeder van Atreus = Thyestes broeder van Castor = Pollux broeder van Elektra = Orestes broeder van Eris - Ares, Mars broeder van Europa - Kadmos broeder van Hebe = Ares broeder van Hector = Paris, Troilus, Polydorus broeder van Helle = Phrixus broeder van Kain = Abel broeder van Mozes = Aäron broeder van Romulus = Remus broeder van Selene = Helius broeder van Willem van Oranje = Adolf, Hendrik, Jan, Lodewijk broederschap – genootschap, gilde broederskind - neef, nicht broedkip - klokhen broedmachine - broeder, couveuse broedpest - vuilbroed broedplaats = horst, nest broedse hen - kloek broedsel = kweek, nest, toom broedziek - broeds broeibak – eenruiter, kas, kweekruimte, oranjerie broeien = branden, brieden, muiken broeiend = zwoel broeierig – broeis, drukkend, zwoel broeihuis = kas, serre, trekkas, warenhuis broeikas - eenruit, oranjerie, plantenhuis, serre, stookhuis, warenhuis broeinest – haard, kweekplaats broeiraam - eenruit broeisel - broed broek - boks, pantalon, broek - drasland, moeras, waterland broekachtig - moerassig broekbalk - achterhar, penbalk broekdraagband = bretel, galg broekekster = gaai, meerkol broekenman – dreumesm, jochie broekgalg = draagband, bretel broekig - moerassig broekje - jongentje, ventje broekklep = lats broekland = veen, moeras broekopening - gulp broekophouder – bretel, galg broer van vader of moeder - oom broes = trechter, schuim, sprinkler, sproeikop brok – bonk, deel, fragment, gedeelte, homp, klomp, klont, klonter, kluit, mok, mop, pompel, stuk brok aarde – kluit brokje – klontje, stukje brokkelen = breken, kruimelen, vallen brokkelig – bro(o)s, kruimelig brokkel - brooddronken, hovaardig brokkelvloer - mozaïekvloer brokken steen - puin broksgewijs = fragmentarisch brok steen - basaltblok brokstuk = brok, deel, fragment, gedeelte brokstukken – afval, puin, schroot brok vis - moot brol - bocht, rommel bromargyriet - bromiet brombeer = brompot, druiloor, iezegrim, knorrepot, mopperaar, neetoor, nurks, nijdas bromfiets = brommer, plof, snorfiets bromijzer = crembalum bromkever = mestkever bromium = broom, Br. brommel - braam brommen – babbelen, gonzen, grommen, kniezen, knorren, mopperen, morren, snorren, straf uitzitten, zitten brommer = brombas, bromfiets, brompijp, bromvlieg, moped, motorfiets, solex, standje, uitbrander brommerig = knorrig, korzelig, ontevreden, pruttelig, wrevelig, brommig - knorrig brompijjp - brommer brompot – brombeer, iezegrim, knorrepot, mopperaar, nors, neetoor, nurks, nijdas bromvlieg – brommer, dol, vleesvlieg bron – afkomst, beginselfontein, herkomst, oorsprong, oorzaak, origine, spreng, wel, zegsman bronforel - beekridder brongas – aardgas, moerasgas brongebied van Tigris en Eufraat - Armenië bronmaagd = Salmacis bronnenleer = pegiatrie bronnimf = najade bron op de Helicon - Hengstebron bronsachtige zeevis - meun bronsperiode = bronstijd bronst - paardrift, paartijd, paringsdrift bronstig – broeds, hengstig, krols, loops, ruizig, tochtig bronstijd – bronsperiode, paartijd bron van licht – lamp, zon bronwater – welwater bronzen – maffen, slapen brood – casino, kost, kuch, mik, stol broodbeleg = gelei, ham, honing, jam, kaas, koek, lever, leverkaas, leverworst, pasta, pindakaas, smeerkaas, spek, stroop, suiker, vlees, worst broodbreking - avondmaal broodbrief - belastingbiljet brooddief - beunhaas, knoeier brooddronken = baldadig, dartel, uitgelaten broodheer – baas, werkgever broodje – kadet(je), punt, slofje, stoet, stuit, timp broodje met krenten - deuvekater broodkast – spinde, provisiekast broodje knakworst – hotdog broodkar – bakkerskar provisiekast - spinde broodkorf = broodmand, paander, panier broodmaaltijd - lunch broodmand = ben, broodkorf, paander, panier broodmeel - bloem brood met vlees en ei = uitsmijter broodnijd - afgunst, jaloezie broodnodig = dringend, noodzakelijk, perse broodpap – panade, pent broodslijter = bakker broodsmeersel – boter, jam, pasta, pindakaas, broodsoorten – amandelbrood, boekweitbrood, boerenbruin, bolletje, bruinbrood, deuvekater, duivekater, kadet, kerstbrood, krentenbrood, krentenmik, kropbrood, kummelbrood, luxebrood, maanzaadbrood, melkbrood, paasbrood, puntje, rogebrood, tarwebrood, stokbrood, tarwe, tijgerbrood, vloerbrood, vogelbrood, volkorenbrood, wegge, witbrood, zuurbrood broodsuiker = melis broodtrog = moel brood van waterdeeg - waterbrood brood, voor het gebakken is - deeg brood voor kerstmis - kerststol broodwinner – bonnet, kostwinner broodwortel = cassave, maniok broodzak – eetzak, knapzak broodziekte - leng broom - bromium broomverfdruk - pigmogravure broomvergiftiging - bromisme broomzuurresten - bromaat broomzuurzout - bromaat broos = breekbaar, bros,cothurn, delicaat, fragiel, frêle, iel, mager, onvast, sprakerig, teer, tenger, zwak broos en breekbaar - zwak broosheid = breekbaarheid, zwakheid bros = breekbaar, brokkelig, croquant, droog, knappend, knapperig, spreu, teer bros licht baksel - beschuit bros metaal – mangaan brossen - verzuimen bros tarwe gebak - beschuit brouille = onenigheid, onmin brouillon = klad, ontwerp, schema brousse – wildernis brouwen – bereiden, stichten brouwersterm = beslaan, bottelen, brouwen, eesten, filtreren, gerstwassen, hoofdvergisting, hoppen, kiemen, koelen, koken, legeren, malen, mouten, navergisting, ontkiemen, roosteren, rijpen, tappen,wegen, weken brouwerij product - bier, mout, wort brouwfris - bottelvers brouwsel - bier, gerstenat brug – verbinding, vonder, watermerk brug, hoge stenen - heul, hoele brug over een weg = viaduct brug, soort - aquaduct, baileybrug, balkbrug, basculebrug, boogbrug, cantileverbrug, draaibrug, gierbrug, hangbrug, hefbrug, kraanbrug, ophaalbrug, rolbrug, schipbrug, spoorbrug, staafboogbrug, vakwerkbrug, viaduct, wipbrug brugbalans = bascule brugdek, gemakkelijk verplaatsbaar - bart brugdrager - ponton bruggenhoofd = walhoofd bruggenlegger - pontonnier bruggeman = brugwachter bruggetje – loopplank, til, vlonder, vondel, vlonder brughagedis - hatteria, tuatera brugkanaal - aquaduct brug over een weg - viaduct brugschuit = ponton brugspier - buiger brugsteun - pijler brugwachter - bruggeman brui = slag, stoot bruid - vrouw bruid (Hebr.) = Kalle bruidegom - man bruidegomscostuum - trouwpak bruidsjonker – page, paranimf bruidspenning - spelde(n)geld bruidsschat – bruidsgift, dos, uitzet bruikbaar = bekwaam, degelijk, dienstig, gepast, geschikt, goed, nuttig, praktisch bruikbaarheid - nut, utiliteit bruiklening - commodaat bruiloft – huwelijk, trouwerij, trouwfeest, trouwpartij bruiloftsdicht = epi(h)alamium bruiloftsdrank = hipocras, hippocras bruiloftslied = epistalaan, epi(h)alamium bruin = tanig bruinachtige stof verkregen uit run - taan bruinachtige vernislak - schellak bruinachtige verfstof – sepia, taan bruinbank - zonnebank bruin braden onder voortdurend keren - sauteren bruin plekje = sproet bruine asbest - amosiet bruine beuk - bloedbeuk bruine bodemhorizont = (ijzer)oerlaag, koffiebank bruine frisdrank - cola bruine ijzersteen = limoniet bruine kleurstof = omber, umber bruine koek - taaitaai bruine stof uit eikenschors = taan bruine verfstof = sepia, taan bruine bruine zeevis - meun bruine zwaluw - oeverzwaluw waterverf = sepia bruingebraden spijzen - frituur bruingeel - tanig bruingeel worden - tanen bruingele verfstof - taan bruinhardhout - wacapou bruinkleurig - tanig bruinkool - lignet bruinkoolcokes, poedervormig - grude bruinkool producerend land - Australië, Bulgarije, Duitsland, Hongarije, Joegoslavië, Polen, Rusland, Slowakije, Tsjechië bruinkoolwas - montaanwas bruinlooderts - saturniet bruinoogje - gaasvlieg bruinrood = terracotta bruinrood beeldje = tanagra, terracotta bruinspaat - ankerriet bruinsteen - glasblazerszeep, mangaan bruinverbrand = tanig, gebronsd bruinvis = tuimelaar bruinijzererts - goethiet bruis – schuim bruisen - borrelen, schuimen bruisend -petulant, spitant, swingend, wervelend bruistig - opvliegend, ruw, wild bruit - geluid, geruis brulboei - zeeboei brullen – briesen, bulken, bulderen, loeien gieren, schateren, schreeuwen, tekeergaan, trompen brulzieke koe - jachter brummel = braambes brunchen - eten bruneren - bruinen bruskeren = beledigen, kwetsen, stoten Brusselaar - kiekenfretter Brussels bier = faro, lambiek Brussel, deel van - Anderlecht, Auderghem, Elsene, Evere, Etterbeek, Forest, Ganshoren, lxelles, Jotte. Koekelberg, Oudergem, Schaarbeek, Schaerbeek, Uccle, Ukkel, Vorst Brussels lof = witlof Brussels mengbier - faro brut - droog brutaal – aanmatigend, astrant, bijdehand, driest, grof, hevig, honds, impertinent, insolent, krachtig, lastig, luchtig, onbehoorlijk, onbeleefd, onbeschaamd, onbescheiden, onbeschoft, ondeugend, onhebbelijk, overmoedig, ruw, stout, stoutmoedig, strabant, vermetel, verwaand, vrijmoedig, vrijpostig brutaalweg - astrant brutale jongen - batraaf, lomperd, rakker, rekel, vlegel brutaliseren = schofferen brutaliteit = gotspe, impertinentie, lompheid, onbeschoftheid, onhebbelijkheid bruto = br., bt., bto. , onzuiver, vuil bruto min tarra - netto brutowinst - bijdrage, contributie, opbrengst bruusk = eensklaps, grof, kortaf, nors, onverhoeds, (plots)eling bruut = beest(achtig), gewelddadig, hard,onverlaat, ruw, woesteling, wreedaard bruutheid – geweld, ruwheid brij - pap brijachtige spijs - pent brijn - pekel brijzel - kiezel, kruimel brylcream - pommade bubbelbad – whirlpool bubbelen – borrelen buddy – helper buddyseat - zitting bubinga - kevazingo budget = bedrag, begroting budgetteren –begroten, gerekenen, vaststellen buffel = anoa, anoeang, arni, bison, butalis, jak, karbouw, kauprey, lomperd, syncerus, pamaroe, stomme(ling), os, vlegel, wisent buffelen – bunkeren, schransen, schrokken, zwelgen buffel in Tibet – yak bu8ffen - steunen buffer – bumper, schokbreker, (stoot)kussen buffertank - expansievat buffet – bar, dressoir, schenkbank, tapkast, toog, toonbank buffethouder – barkeeper buffet in cafe – bar tapkast buffet voor sterke dranken = bar, tapkast bugel – signaalhoorn buggy – zelfbouwauto bühne – podium, toneel bui = bevlieging, caprice, frats, gril, humeur, kuur, luim, neerslag, nuk, opwelling, regenvlaag, stemming, vlaag buidel = beurs, doedel, geldzak, tas, zak buidelbeer - koala buideldier = (boom)kangoeroe, buidelbeer, buideldas, buidelduivel, buideleekhoorn, buidelmarter, buidelmiereneter, buidelmol, buidelmuis, buidelrat, buidelspitsmuis, buidelspringmuis, buidelwolf, dwergbuidelrat, honingmuis, kangoeroe, kangoeroerat, koeskoes, opossum, reuzekangoeroe, spitsbuidelrat, suikereekhoorn, voskoeskoes, waterbuidelrat, wombat, yapok buidelmuis - tafa buidelrat = opossum buidel voor geld - geldzak buigbaar = buigzaam, flexibel, plooibaar, soepel buigen – bukken, knikken, krommen, nijgen buigen door de knieën – hurken buiger - rugspier buiging = diffractie, flexie, knik, kromming, nik, reverence, verdraaiing, wijziging buigtangetje = ravebek buigzaam – flexibel, gedwee, inschikkelijk, lenig, plooibaar, rank, smeu, soepel, slap, taai buigzaam dun hout – spaan, twijg buigzaam gewas = riet buigzaamheid – lenigheid, souplesse buigzaam maar pezig - taai buigzaam wandelstokje - badine buigzame hoed - panama buigzame paal = sliet buigzame tak = rijs, twijg buiig = ongestadig, onbestendigd, onstuimig, onvast, regenachtig, veranderlijk buik = abdomen, hara, melis, onderlijf, pens, wam buikband - centuur, gordel, riem, singel buikdienaar - gulzigaard, lekkerbek buikig = corpulent, dik, gezet, zwaarlijvig buikig flesj - ampul buikje = embonpoint buikklier - alvleesklier buikkramp - koliek buikloop = diarree, loslijvigheid buikopening - harakiri, laxering, punctie buikriem – gordel, singel buikriem van een paard = singel buikschild - plastron buiksnede - laparotomie buikspeekselklier - alvleesklier, pancreas buikspreker = gastriloog, ventriloquist buikvlies - peritoneum buikvliesontsteking = peritonitis buikwaterzucht - ascetes buikwind - veest buikzuiverend - purgorent buikzuivering - purgatie buil – bobbel, bult, bundel, buts, gezwel, puist, tumor, zakje, zwelling bui of frats – gril, kuur buis = ader, cilinder, kanaal,kiel, koker, lamp, leiding, pijp, riool, tunnelkoker buis aan de dakgoot = afvoerpijp, regenpijp buis met schaalverdeling = buret buis om urine af te tappen = cat(h)eter buis van een tabakspijp = roer buisje = ampul, dispenserpijpje, pipet, tube buisje met injectievloeistof = ampul buis of pijp - leiding buisje om wonden open te houden = canule buisje van buigzaam metaal = tube buiskool = kropkool buiskwal = zeeblaas buister - beddenzak, strozak, tijk buis van een pomp - daal buis van Eustachius - oortrompet buisverbinding - nippel buis voorafwatering - afvoer buisvormig ingewand = darm buiszwam - boleet, eekhoorntjesbrood buit – poet, prooi, prijs, roofgoed, vangst buit (Eng.) - spoil buitelen = duikelen, rollebollen, tuimelen buiteling = bankroet, duikeling, koprol, salto, smak, tuimel, tuimeling, val buiten = behalve, extern, uitgezonderd, zonder buiten = landgoed, landhuis villa buiten adem = amechtig buitenbeentje - bastaard buitencafé - uitspanning bui8ten de lijn – out, uit buiten de perken = buitensporig, extravagant, overdreven buiten de wet gestelde (Eng.) = outlaw buitendien = bovendien, daarenboven, nog, ook, tevens, verder, voorts buiten dienst = b.d., inactief, non-actief , passief buitendokter - dorpsarts buiten proporties = abnormaal, buitensporig buiten zomerzonnescherm = markies,store buitendijks aangeslibd land = gors, hem, kaag, koog, nes, kwelder, schor, wad buitendijks grasland - borzing buitendijkse grond – nes, koog, kwelder, uiterland, uiterwaard, wad buitengemeen – bijzonder, danig, ongemeen, uitermate, zeldzaam, zeer buiten gevaar - veilig buitengewone blijheid = uitgelatenheid buitengewone toelage – bonus, gratificatie, premie buitengewoon = bovenmatig, bijzonder, enorm, extra, extrsvagant, kras, mateloos, merkwaardig, mirakel, onalledaags, ongemeen, overmatig, reuze, speciaal, uitbundend, uitermate, uitbundig, verbazend, wonderlijk, zeldzaam buitengewoon begaafd = geniaal buitengewoon dividend = bonus buitengewoon groot - enorm buitengewoon spannend = adembenemend buitengewoon streng = draconisch buitengras - gors buitenhaven = rede, ree buitenhuis – bungalow, landhuis, villa, zomerverblijf buiten iemands weten – achterbaks, stiekem buitenissig = afwijkend, bizar, excentriek, raar, vreemd, zonderling buitenkansje = bof, fortuin, geluk, meevaller, toeval, tref(fer), voordeel buitenkant – buitenzijde, exterieur, omtrek, periferie, rand, uiterlijk buitenkant van fruit – schil, pel buiten kennis - bewusteloos, onbekwaam, onmachtig buitenkeuken = kombof buitenlaag = bast, bolster, korst, kurklaag, schil, schors, buitenlaag van brood - korst buitenlander = vreemdeling buitenlands = vreemde, vreemd, uitheems buitenlandse munt = zie vreemde munt buitenlandse titel = don, lord, sir buitenleven = landleven buitenlijn = omtrek buitenman = boer, dorpeling, landman buitenmate – akelig, bar, deerlijk, enorm, erg, heel, hoogst, intern, onwijs, sterk, uiterst, vreselijk, zeer buitenmatig – enord, gigantisch, immens, kolossaal, ontzaglijk buitenmens – plattelander buitenmodel - afwijkend buitenmuur = façade, gevel, pui buitenpartij = picknick buitenplaneet = Jupiter, Mars, Neptunus, Pluto, Saturnus, Uranus buitenpost - uitwacht buitenrand – grenskant, periferie, rand, velg, buitenrand van een wiel = velg buitenschil = bast, bolster buitenshuis wonend = extern buitenspel = offside buitenspelers - vleugels buitenspiegeltje = spion buitensporig – bar, erg, extravagant, extreem, losbandig, onmatig, onredelijk, onzinnig, overdadig, overdreven, overmatig, tomeloos, uiterst, verbazend, verregaand, zeer buitensporigheid = enormiteit, exes, losbandigheid, overdrijving, uiterste buitensporige voorstelling van iets = overdrijving buitensporigheden = excessen, strapatsen buitenstaander – derde, leek, outlaw, outsider buitenste bast – bolster, schors buitenste borstwering = glacis buitenste deel = rand buitenste deel der grote hersenen = schors, hersenschors buitenste laag van de atmosfeer = exosfeer buitenste laag van bomen – bast, schil, schos buitenste rand – korst, omtrek buitenverblijf = buitenhuis, landgoed, villa, zomerhuis buitenwal om een stad = singel buitenwesten - bewusteloos buiten wonend = extern buitenwoning - landhuis buitenzijde = buitenkant, exterieur, uiterlijk, uitwendig buitenzitje op dak - terras buiten-zonnescherm - store buitmaken – kapen, prederen buitzoeker - avonturier buizennet - riolering buizerd – hanenschop, muizerd buizig - angstig, bevreesd, brommerig, ruw, verstoord bukken – buigen, stuipen buks = (jacht)geweer, bosboom, palmboompje bul = acte, dikkerd, dikzak, diploma, document, lomperd, lor, oorkonde, os, stier, vod bulachtig - lomp, stuurs bulderaar = bulderbast bulderbast = bulderaar bulderen – brullen, daveren, lieien, razen, schreeuwen, tieren buldog - bulhond buldozer - graafmachine Bulgaarse badplaats = Albena, Boergas Verna Bulgaarse berg - Jel-Tepe, Moes-als, Perelik, Sjoetka, Vitosja, Witosa Bulgaarse hoofdstad = Sofia Bulgaarse ketterse sekte - Bogomielen Bulgaarse maat = kune, lekha, oka Bulgaarse munt = lev, leva, stotinka Bulgaarse nationale vergadering -sobranje Bulgaarse pruimengenever = riha, rika Bulgaarse rivier - Arda, Isker, Kamptsjija, Lom, Mantsa, Ogost, Osma, Stroema, Toendsja Bulgaarse schrijver - Beron Bulgaarse stad - Boergas, Pernik, Plewen, Plovdiv, Roese, Varna Bulgaarse tsaar - Boril bulge - blister bulhond - rekel bulk – massa, stortgoed bulken – blaren, blaten, brullen, huilen, loeien, roepen, schreeuwen bullebak - bietebauw, boeman, dwarskop, tiran bullebijter - nijdas bullen – spulletjes bullepees - pezerik bulletin - dagbericht bullig - tochtig bulpezerik - lisdodde bulsum - korteling bult = bobbel, bochel, buil, gezwel, huidzwelling, knobbel, nol, oneffenheid, pokkel, puist, stuit, tumor, verdikking, verhevenheid, zwelling bultachtig - gebocheld, oneffen bulten - knobbels bult in een weiland - nol, nolle bultenaar = bochel, gebochelde, krates bultig – gebocheld, hobbelig bultje - bobbel bultos = bizon, buffel, zebu bultrund = zeboe, zebu bultzak = strozak, strobed bumper = buffer, stootbalk, schokbreker, stootkussen bun = ben, beun, korf, kaar, mand bundel – boek, bos, buil, bussel, dot,knot, pak(ket), ris, schoof, tas, toef, tros bundel bloemen – bos, boeket, tuil bundel brandhout - poorter bundel garen = knot, streng bundel geconcentreerd licht - lazerstraal bundel graanhalmen = garf, gave bundel grashalmen = garf, garve, schoof bundel haar - streng bundel korenhalmen – garf, garve bundel aaneengeregen papier = lias bundel rijshout = fascine bundel stro – schoof bundel stukken - dossier bundel twijgen = gard,roe(de) bundel vlasstengels - boot bundel vruchten – tros bundel vuurpijlen = girande bundelen – trossen, uniëren,verenigen bundeltje – donk, dot, vlok, wis bundeltje haar – dot, lok bundeltje vlas – wiek bundel wol – knot, streng bunder = ha., hectare bungalow – buitenhuis, landhuis, zomerhuis bungelen – schommelen, slingeren bunker – fort, kazemat, kolenruim, schuilkelder, schuilplaats bunkeren – schranzen bun of korf - mand bunzing = fret, mud, skunk, stinkmarter, ulk buran = boeran, blizzard, sneeuwstorm burcht = bolwerk, borg, citadel, kasteel, slot, sterkte, veste toevluchtsoord, veste, vesting burchtheer – baron, kasteekheer, slotheer burcht in Troje - pergama Burchten, kastelen en ruïnes in de Achterhoek = Kiefskamp, bij Apeldoorn = Het Loo, Cannenburgh bij Baarn = Groeneveld bij Bakkeveen = Slotplaats bij Barneveld = Schaffelaar bij Bergen op Zoom = Mattemburgh in de Betuwe (0) = Doornenburg bij Breda = Anneville, Bouvigne bij Breukelen = Nijenrode bij Delden = Twikkel bij Diepenheim = Warmelo bij Doesburg = Bingerden bij Domburg = Westhove bij Driebergen = Sterkenburg bij Dwingeloo = Oldengaarde bij Ede = Hoekelum ten zuiden van Eindhoven - Heeze in Gaasterland = Kippenburg bij Geertruidenberg = Dussen in het Gooi = Groeneveld, Muiderslot bij Gorkum = Loevestein bij Gulpen = Neubourg bij Haerst = Arnichem bij Hedel = Ammersooien bij Heemskerk = Assumburg, Marquette bij Heemstede = Groenendaal te 's-Heerenberg = Bergh bij Heerlen = Rivieren bij Heino = Alerdinck bij Helmond = Croy ten zuiden van 's-Hertogenbosch = Heeswijk bij Hoensbroek = Amstenrade bij Hoonhorst = Aalshorst bij Houten = Heemstede bij Jelsum = Dekemastate bij Lage Vuursche = Drakensteyn, Pijnenburg in het Land van Maas en Waal = Batenburg, Hernen bij Leek = Nienoord bij Leersum = Broekhuizen bij Leidschendam = Duivenvoorde bij Lisse = d'Ever, Keukenhof bij Lochem = Ampsen . bij Maastricht = Borgharen, Eisden, Kanne, Mheer bij Marssum = Poptaslot te Medemblik = Radboud bij Meppel = Havixshorst bij Middelstum = Ewsum bij Midwolda = Ennemaborg in Noord-Limburg = Weil bij Nuis = Coendersborg bij Nijkerk = Olden Aller, Salentein bij Nijmegen = Wiechen bij Oegstgeest = Oud Poelgeest bij Oenkerk = Heemstrastate bij Oisterwijk = Nemelaer bij Olst = Hoenlo bij Ommen = Rechteren bij Oosterhesselen = De Klencke bij Oud kerk = Staniastate bij Renkum = Doorwerth bij Roermond = Hillenraad, Hom bij Santpoort = Brederode bij Sassenheim = Teylingen op Schouwen-Duiveland - Moermont bij Sittard = Stein bij Slochteren = Fraeylemaborg bij Tiel = Soelen bij Tietjerk = Vijversburg bij Tubbergen = Eeshof bij Uithuizen = Menkemaborg bij Utrecht = De Haar, Zuilen, Rhijnauwen bij Velp = Biljoen, Rozendaal bij bij Vollenhove = Vleuten = Haarzuilens Toutenburg bij Voorschoten = Duivenvoorde bij Vught = Zwijnsbergen aan de Waal = Doddendael aan Waal en Maas = Loevestein op Walcheren = Ter Hooge bij Wedde = Wedderburcht in het Westland - Staelduyn aan de IJssel = Middachten bij Zuid laren = Laarwoud bij Zutphen = Voorstonden, Vorden bij Zwagerveen - Fogelsanghstate burcht in Friesland = stins burchtheer = baron, kasteelheer, kastelein, slotheer burcht of slot - kasteel burcht op Bali - poeri burchttype - motte-et-bayle, ronding, slotsteen, stienhûs, stins burchtvoogd - slotheer bureau – bureel, buro, kantoor, secretarie, secretaire, schrijftafel, werkkamer, werktafel bureau van een commissaris - commissariaat bureau van een gezantschap = kanselarij bureau voor administratie = secretarie bureau voor muziekauteursrecht = Buma bereel – bureau, kantoor, schrijftafel buren – naaste, omwoners burg = citadel, burcht, kasteel, slot, veste burgemeester = maire, burg., starost burgemeester (Eng.) = mayor burgemeester (Sp.) = alcalde burgemeester in de middeleeuwen en onder het fascisme (It.) = podesta burger = bourgeois, ingezetene, onderdaan, poorter, square, burgerdeugd - civisme burgerlijk – bekrompen, bourgeois, civiel, eerbaar, fatsoenlijk, gewoon, netjes, square burgerlijk Wetboek = B.W. burgerleger - militie burgeroorlog - guerrilla burgerrecht - indigenaat burgerstand - bourgeoisie burgerij – bourgeoisie, gemeente burggraaf = vicomte, visc(ount) burijn = graveernaald, stift, ponsoen burlesk = grappig, kluchtig, koddig burin - buurvtouw Burmese munt = kyat, pjas Burma, hoofdstad van - Rangoon Burma, rivier in - Awa, Irrawaddy, Sanlwin, Sittong Burma, stad in - Akyab, Ava, Bassein, Mandalai, Mulmay Burmese volksgroep - Karen, Mon, Pjoe, Thai burrie = berrie, brancard, draagbaar, lamoen burijn - Graveernaald, stift bus – autocar, blik, doos, fonds, koker, trommel bus met schroot en kogeltjes = kartets busboom - buksboom, taxisboom bush-bush – jungle, oerwoud, rimboe, woldernis bushel = bs. bussel - bos, bundel business –handel, zaak, zaken buskruit – pulver, trotyl, dynamiet , springstof buste = boezem, borst(beeld), paspop bustehouder = b.h., bra(ssière), beha bus voor kolen - kolenkit butaan - butagas butler = bediende, dienaar, huisbediende, huisknecht, lakei, valet butoor = lomperd, roerdomp buts = bluts, bult, deuk butsen - uitdeuken butskop - stormvis button – badge, tekstplaatje butylalcohol - butanol buur = buurman, naast wonende buurland van Israël = Moab buurman = buur, nabuur buurschap - buurt, gehucht, kwartier, nabijheid buurt = gehucht, kwartier, ongeving, omstreken, stadsdeel, werf, wijk buurt aan de Regge = Eerde buurt bij Gelders Laren = Eksel buurt bij Gramsbergen = Ane buurt in Amsterdam = Jordaan, Kattenburg, Pijp buurt in Rotterdam = Charlois, Katendrecht buurt onder Borger = Ees buurt onder Diemen = Sniep buurten - bezoeken buurtschap – dorpje, gehucht , vlek, werf, wijk buurtspoorweg = lokaalspoor buurvrouw – burin, naastwonende buut = doel, mikpunt, oogmerk, wit Byzanthisme - haarkloverij, ogendienaar Byzantijns = kruiperij, Oost-Romeins, slaafs Byzantijnse keizer(in) - 3 Leo, Zoë 5 Fokas, Irene, Izaak 6 Manuel, Zenoon 7 Alexios, Ariadne, Eudoxia, Michaël, Romanus 8 Arkadios, Johannes, Justinus, Konstans, Leontios, Prokopia, Theodora, Tiberius 9 Alexander, Bascleios, Marcianus, Mauritius, Nikeforos, Theofilos 10 Anastasios, Andronikos, Filippikos, Herakleios, Konstantijn, Staurakios, Theodosios, Theodosius 11 Justinianus Byzantijns roei-oorlogsschip - dromone Buzzer – zoemer C cab = aapje, rijtuig, taxi cabaal - intrige, samenvatting caballero = heer, ridder, ruiter cabaret = kleinkunst, tingeltangel, vermaak cabaretier – artiest, komiek, liedjeszanger cabine = cockpit, hokje, kajuit, kleedhokje, scheepshut cabotage - kustvaart cabriolet - slee cacao - chocolade cacaobonenvet = cacaoboter cacaoproduct - chocolade cacheren - afdekken, bedekken, verbergen, verhelen cachectisch - vervalen, wegterend cachet – distinctie, kenmerk, klasse, signet, stijl cachot = bajes, bak, cel, gevang, gevangenis, kerker, lik, nor, petoet cachotkamertje - cel cactussoort - carnegiea, cereus, epiphyllum, fakkeldistel, lobivia, nopalea, opuntia, pereskia, rebutia, rhipsalis cadans = maat, ritme, toonval cadaver = dode, kreng, lijk cadeau = donatie, gave, geschenk, gift, kado, presentje, schenking, surprise cadeau doen - geven cadena = cadenza, solo, solopassage cadet bij de marine = adelborst cadmium = Cd caduc = bouwvallig Caesar = Augustus, Caligula, Nero Caesium = Cs caesuur = insnede, rust café = bar, bierhuis, bodega, herberg, huis, koffiehuis, konditorei, kroeg, pub, soos, staminee, taphuis, tapperij, tingeltangel, wijnhuis café-bediende = kelner, ober cafébezoeker - stamgast café- buffet, bar, tapkast café-chantant - cabaret caféhouder – kroegbaas, waard cafetaria – eethuis, snackbar, snelbuffet cagoliet - speksteen cahier – register, schoolschrift, schrift, schrijfboek caissière - kashoudster caisson - zinkbak, zinkstuk caissonziekte - duikersziekte, kronkel Calabrië, provincie in - Catanzaro, Cosenza calamiteit = catastrofe, onheil, ramp calcificatie - verkalking calcium = Ca, carbid calciumcarbonaat - calciet calciumcarbuur - carbid calcium hydrade - hydroliet calciumsulfaat - gips calculatie = berekening calculeren – begroten, becijferen, berekenen calculus - rekensteen Californië, berg in - Whitney Californië, hoofdstad van - Sacramento calumet - vredespijp calgon = natriummetafosfaat calomnie - kwaadsprekerij calorie = cal. Cambodja, inwoner van - Khmer Cambodja, stad in - Phnom-Pen Cambodjaanse munt = cent, plaster, riel Cambodjaanse rivier - Mekong cambrereren - buigen, ronden, welven camcorder – filmaparaat, videocamera camee – gemme, siersteen camera = filmapparaat, fototoestel, kiekkast Cameroen, hoofdstad van - Yarundé Cameroen, rivier in - Logone. Sanaga camouflage = mimicry, onzichtbaarmaking campagne = actie, veldtocht, werkseizoen campagne voeren = ageren Campanië, provincie in - Avillino, Benevento, Caserta, Salermo camper – kampeerauto, reiswagen camping - zomerverblijf Canadees eiland - Baffin, Ellesmere, Newfoundland, Vancouver, Victoria Canadees eiland bij Groenland - Disko Canadees hert - wapiti Canadees meer = Eriemeer, Huronmeer Canadees schiereiland - Gaspé Canadese baai - Foxbekken, Hudsonbaai. Jamesbaai Canadese berg - Elias, Logan Canadese delfstof - asbest, gips, goud, koper, lood, nikkel, potas, zilver, zink, zout Canadese munt = cent, dollar Canadese plaats = zie plaats in Canada Canadese provincie = Alberta, Manitoba, Newfoundland, Ontario, Quebec, Saskatschewan, Yukon Canadese rivier - Albany, Athabasca, Columbia, Fraser, Koksoak, Mackenzie, Manitoba, Nelson, Saskatchewan. Severn, Yukon Canadese stad - zie stad in Canada canaille = gepeupel, grauw, janhagel, plebs, schuim canailleus = dierlijk, ordinair canapé – ligbank, rustbed, sofa canard - eend, fopperij Canarisch eilanden, een der = Ferro, Fuerteventura, Gomera Hierro, Lazarote, Palma, Tenerife Canarisch eilanden, oorspronkelijke bewoners van - Guanchen cancelen – anuleren, intrekken, schrappen, terughalen cancer = kreeft candidatenlijst - nominatie candiet - spinel canabacee - Canabis, hennep, hop, humulus canabis - hasjiesj, hennep canon – afgrond, bergkloof, beurtzang, kettingzang, kloof, maatstaf, regel, richtsnoer, rivierdal, rotsdal, voorschrift, wet, zangstuk canonieke wet = kerkwet canope - asurn, lijkvaas cant - dieventaal, jargon cantharel - dooierzwam caoutchouc - balata, gummi, rubber caoutchouc, gevulkaniseerde - eboniet cantate = zangstuk cantarel = hanenkam cantinière = marketenter cantor = voorzanger canvas - zeildoek canyon = canon, dal, ravijn cap - ruiterpet capabel = abel, bedreven, bekwaam, deskundig ervaren, ervaren, knap, kundig, vaardig capaciteit = bekwaamheid, geschiktheid kracht, kundigheid, vermogen cape – caban, pelerine cape, Zuid-Amerikaans - poncho capillaire vaten - haarvaten capillairmicroscoop - angioscoop capitulatie = overgave caprice = bevlieging bui, gril, kuur, nuk capricomus = steenbok caprifoliacee - kamperfoelie, lonicera, sneeuwbal, sneeuwbes, vlier, weigelia capriool – bokkensprong, luchtsprong capucijners - raasdonders capsule – ampul, dop, dopje, tube, omhulsel capsule op fles - dop captain = aanvoerder, hoofdman, kapitein, leider capuce = kap, monnikskap capouchon – hoofdkap, kap caput - chapiter, deel, hoofdstuk, kapittel, kop caputmortuum = dodekop caracal = steppelynx, zwartoor caravan – kampeerwagen, reiswagen, woonwagen Caribische dans - calypso carbid = calciumcarbid carbidgas = acetyleen carbol - koolteer carbolineren = teren carbolzuur = carbol, fenol, phenol carbo medicinalis - norit carbonaat - koolzuurzout carburator = vergasser cardanische ophanging - vardanusring cardiogram – hartfilm cardioloog - hartchirurg carga - laadbrief cargadoor = bevrachter, stuwadoor, stuwer cargo = carga, vrachtschip Caribische dans - calypso caricatuur = cartoon, spotbeeld,spotprent carillon = beiaard, klokkenspel, misschel carillonspeler - beiaardier caritas - liefde carnaval = vastenavond(feest), volksvermaak carnavalstad - Oeteldonk carnet = notitieboekje, autopaspoort, zakboekje carnivoor = vleeseter Carolinen, een der - Babelthuap, Jap., Ponape, Truk Carolinen, product van de - taro carport – afdak, autostalling, overkapping carré = kwadraat, vierkant carrier = gevechtswagen, vliegdekschip carrière = levensloop, loopbaan, succes, sukses carrièrejager - streber carrosserie - koetswerk carrosseriemodel = limousine, sedan carrousel = mallemolen, draaimolen, zweefmolen Carthaags ontdekkingsreiziger = Hanno Carthaags veldheer = Hannibal Carthago - Punië cartonist, beroemd - 4 Bosc, Mose, Siné 5 Effel, Giles, Grosz, Heine, Kubin, Vicky, Weisz, Yrrah 6 Addams, Bellus, Chaval, Depond, Dubout, Osborn, Partch, Peynet, Schaap, Searle 7 Feiffer, Lejeune, Thusber 8 Cymmings 9 Feininger, Reinhardt, Steinberg cartoon - tekenfilm cartouche-klok - Cartel casco = (scheeps)romp cash - contant casino – clubgebouwgokhuis, speelbank, speelhol cassave - mandioca, maniok, Tapioca, Yuca casseren = afdanken, innen, ontzetten, vernietigen cassette = kistje, sierdoos cassis – bessendrank, limonade Castiliaanse held = cid Castillië, provincie van - Avilla, Burgos, Cuenca, Logrono, Madrid, Santander, Segovia, Soria, Toledo Castillië, stad in - Burgos, Madrid Castillië, wijn uit - rioja Castor en Pollux = Dioscuren castor-olie - ricinusolie, wonderolie castoreum - bevergeil castreren – lubben, ontmannen, ruinen casualiteit = toevalligheid casuaris = emoe, emve casueel = toevallig casus = geval, naamval, toeval, zaak catacombe – gang, gewelf, groeve catalepsie - katatonie catalogus = boekenlijst, register cataract = staar, waterval catachu - cachou, gambir catamaran - dubbelboot catastrofaal – ellendig, fataal catastrofe = ramp, onheil, calamiteit catechismus = leerboek categorie = afdeling, genre, groep, klasse, soort catenen = bijbelverklaringen catharsis = loutering, zuivering causaal = oorzakelijk, redengevend causatief - actitief causerie = lezing, praatje, voordracht cautie = borgtocht, borgstelling, zekerheidstelling cavalerie = ruiterij, paardenvolk, tankafdeling cavalerieafdeling = eskadron, brigade cavalerieregiment = Boreel, Alexander cavalerist – dragonder, huzaar, kurassier, lansier, ritmeester, ruiter, ulaan cavernoom - vaatgezwel cedel – bewijsstuk, bon, ceel, declaratie, geleidebiljet, lastgeving, recu ceder - pijn caderen – afstaan, overlaten cederkamfer - cedrol ceel – bewijsstuk, declaratiedoopakte, geleidebiljet, lastgeving, lijst ceintuur - band, buikband, gordel, riem, siergordel, singel ceintuurbaan - ringweg, rondweg centuursluiting - gesp cel = bajes, bak, cachot, gevangenis, hok kamertje, kerker, kluis, kot, lik, nor, petoet, uk cel - cello, violoncel celblaas - thylle celdeeltje = chloroplast, chromoplast, kern, leukoplast, nucleus celdraad - hyfe Celebes - Sulawesi Celebes, bewoner van - Buginees, Gerontalees, Makasaar, Minahaser, Toradja Celebes, deel van - Bone, Boni Celebes, dier op - anoa, koeskoes, papuase Celebes, kaap op - api Celebes, provinciehoofdstad op - Kendari, Makasar, Palu celebreren – gedenken, vieren celibaat = agamie ongehuwd, vrijgezel celibatair - vrijgezel celkern = nucleus celleer = cytologie cellenbouwsel - raat cello = cel,violoncel cellobespeler - cellist cel of nor - bajes celstof = cellulose, cytoplasma, oerstof, protoplasma celstraf – hechtenis celwacht - cipier cement = mortel, specie, tras cementinjectie - cementatie cementmastiek - houtcement cement met kalk - mortel cement met marmer = terrazzo cementsoort - alboliet censor = beoordelaar, criticus, opzichter, recensent, zedenmeester census = belasting, cijns, volkstelling cent = ct, duit, spie centaur = kentaur, paardmens, Nessus, Cheiron Centaurus, ster uit het sterrenbeeld - Hadar centenaar = ctr, kwintaal, quintaal centerback = spil centiliter = cl. centimeter – duimstok, meetlat Centraal Amerikaanse republiek = Guatemala, Honduras, Mexico, Nicaragua, Panama Centraal Amerikaanse republiek, hoofdstad van de - Bangui Centraal Amerikaanse republiek, berg in de - Bongo, Yade Centraai Bureau voor de Statistiek = C.B.S. centrale – hoofdkantoor, hoofdpost centrale antenne-inrichting - cai centrale figuur - spil centreren – richten centrifugaal = middelpuntvliedend centrifugaalreiniger - Centri-cleaner centrifuge – droger, wasdroger centrifugeren, producten - centrifugaat centripetaal = middelpuntzoekend centrum – binnenste, city, hart, kern, knooppunt, kom, middelpunt, midden, stadskern centrum van de geldhandel = Walstreet centrum van een brand = vuurhaard centrum van een dorp - kom centrum van Londen = City centrumvliedend - centrifugaal centrumzoekend - centripetaal centurium - fernium centweight (afk) = CWT Ceram - Maluku ceramiek = pottenbakkerskunst ceraliet = hoornsteen cerberus = deurwachter, helhond, portier cercle - club cerebine - frenosine ceremonie = plechtigheid, rite, ritus, wijding ceremonieel – protocol, rituaal ceremonieel in het diplomatieke verkeer = protocol, etiquette Ceres = Demeter Cerise – kerskleurig, kersrood cerium = ce certificaat = attest, bewijsstuk, cert cerunen - oorwas cessie = afstand, overdracht cesuur = diëresis, insnede, rust in vers, snede, versnede Ceylonesche munt = anna, rupee Ceylon, berg op - Adamspeik, Pdurutalagala Ceylon, bewoners van - Singalezen, Tamils, Wedda´s Ceylon, dier op - axisher, mongoe, rambahert, waterbuffel Ceylon, hoofdstad van - Colombo chagrijn - verdriet chagrijnig = bits, gemelijk, humeurig, korzelig, kwaad, nurks, ontevreden, saggerijnig, wrevelig, zeurig, zurig, zuur chaise-longue - ligstoel, ziekenstoel chalcedon, soort - sarder Chaldeeuwse stad = Ur chalet – alpenhuisje, alpenhut, berghuis chalmersiet - cubaniet chambree = dormtoir, slaapzaal chambrette = slaapkamertje chamois = bleekgeel, crème, gemskleurig champagne (Du) = sekt champignon = kampernoelje change. (Eng.) = ruil, verandering, wisseling chanson – lied, zangstuk chansonnier - zanger chantage = afdreiging, afpersing, chanteren - afpersen chanteur - afdreiger chaos – anarchie, baaierd; bende, hekseketel, jamboel, ontreddering, ordeloosheid, paniek, puin(hoop), rommel, troep, verwarring, wanorde, warboel, warklomp, zooi chaotisch = ongeordend, ongeregeld, ordeloos, rommelig, warrig, verward, wanordelijk chaperon = begeleider, chapeau chaperonneren = begeleiden chapiter = hoofdstuk, punt, zaak charade - raadsel charge = aanrit, aanval, actie chargeren – aanvallen, belasten, laden, overdrijven, ridiculiseren charlatan - kwakzalver, praalhans, windbuil charlatanerie - bluf, kwakzalverij, pocherij, snoeverij charmant = attractief, bekoorlijk, genoeglijk, gezellig, innemend charmeren - bekoren charter – handvest, oorkonde charterboek - cartularium charteren - afhuren chasseur = bolhoed, jager, loopjongen chaufferen – autorijden, rijden chauffeur – autorijder, bestuurder, stuurman chauvinist – patriot checken – controleren, vergelijken cheerio - prosit chef – aanvoerder, baas, hoofd, leider, manager, meerdere, meester, opzichter, ouwe, patroon, principaalsuperieur, voorman, werkgever cheffin - meesteres chef-huisknecht - butler chef-kok = hoofvergelijkendkok chef-monteur = hoofdmonteur chemica - scheikundige chemie = scheikunde chemicus - scheikundige chemisch = scheikundig chemisch begrip = evenwichtsconstante, reactie, verbinding chemisch element = zie elementen chemisch product = asfalt, kunstmest, medicament plastic chemische afweerstof - biocide chemische verbinding - amide, azine, bordie, ester, imine, inosite, leucine, purine, reagens, zout, zuur chemische verbinding van metaal en zuurstof = oxide, roest chemische stoffen = base, eiwit, enzym, ester, zout, zuur chemische verwering - corrosie chemise - hemd chenopodiacee - atriplex, bassia, beta, ganzenvoet, melde, obione, schorrenkruid, spinazie chequekaart - betaalpas Chermes - Adelges cherubs - engel, hemeling chevelure - haardos chic = deftig, elegant, exclusief, keurig, netjes, ongemeen, smaakvol, zwierig chicaneren = intrigeren, vitten, zaniken, zeuren chic en sierlijk - zwierig chief = aanvoerder, captain, hoofdman, opperhoofd, stamhoofd Chileense boomsoort - Apeboom Chileense munt = centavo, peso Chileense politicus - Allende Chileense provincie - Arauca, Aysen, Bio-Bio, Chiloë, O´Higgens, Santiago, Valparaiso Chileense rivier - Bio-Bio, Bueno Chileense stad - Angol, Concepcion, Santiago, Valdivia, Valparaiso Chileense woestijn - Atacama Chileense haven - Antofagasta, Corral. Iquique, Tocopilla Chili, berg in - Llullaillaco, Maipo, Tinguiririca, Tronador Chili, bewoner van - Araukan Chili, eiland behorende bij - Chiloë, Paaseiland, Vuurland Chili, gebergte in - Cordillera Chili, hoofdstad van - Santiago Chili, oorspronkelijke bewoners van - Araukanen Chiliasme - millenarisme Chilisalpeter - natriumnitraat Chilopoda - duizendpoten chimpansee = jokko, mensaap, pan Chinees = (Ind) Kee, Ke, Keh Chinees ambtenaar = mandarijn Chinees blaasinstrument = cheng, tsjeng Chinees bronzen vaatwerk - li, sjia Chinese eiland = Formosa, Hai-nan, Taiwan Chinees edelgesteente = jade Chinees filosofisch begrip - Jang, jin, tao Chinees gedicht - sji Chinees gerecht = bami, loempia, saté Chinese gewicht = mas, taël Chinees hondenras – chowchow, pekinees Chinees hoogland - Tibet Chinees in Indonesië - kee Chinees kanton - Nanking Chinees kerkje - temila Chinees kunstvoorwerp - chinoiserie Chinees lakwerk - coromandel Chinees meer - Pojang,Tongting Chinees schip – draak, jonk, sampan Chinees woord voor revolutie - ko-ming Chinees wijnvat - lei Chinees zelfverdedigingssysteem - Kempo Chinees zoutmeer - Nor Chinese afstandsmaat - li, tsjan Chinese bloem - tijgerlelie Chinese boek der liederen = sjeking Chinees boek der oorkonden = sjoeking Chinese cycloon - taifoen Chinese deegwaar - mie Chinese dynastie - Han, Joean, Mantsjoe, Ming, Sjang Soeng, Tang, Tsjing, Tsjow Chinese edele = mandarijn Chinese god - Hopo, Howtoe, Sjanti Chinese haven - Amoy, Foetsjou, Kanton, Luta, Sjanghai, Suatou, Tiëntsin, Tsjingtau Chinese hoofdstad - Peking Chinese hoogvlakte - Sjansi, Sjensi Chinese keizer - Kanghi Chinese klei - Kaolien Chinese koning - Woe Chinese kool - spitskool Chinese leer = confucianisme, Taoïsme Chinese legpuzzel - Tangram Chinese lengtemaat - li, pu, yin Chinese macaroni - bami Chinese marskramer = klontong Chinese Moslim - Hoei Chinese munt = candareen, fen, Juan, li, liang, minpiao, taël, tsjiau, yen Chinese naam voor Boeddha - Fo Chinese plaats = zie plaats in China Chinese politicus - Mao, Mau Chinese pot (met drie afdelingen) = li Chinese provincie - Anhui, Honan, Hopei, Kansoe, Kirin, Peking, Sjansi, Tibet Chinese revolutiebond - Kwomintang Chinese riten - li Chinese rivier - Erawadi, H(w)aiho, Hoang-ho, Jangtsekiang, Leaoko, Min, Pei-ho, Salwen, Sitjiang, Soengari, Tarim Chinese roos = camelia Chinese schriftteken = karakter Chinese speksteen - Agalmatoliet, Pagodiet Chinese spel = mahjong Chinese spijs = bami, loempia, mi Chinese stad - Aigoen, Aksoe, Canton, Changsha, Changchun, Chentu, Chunking, Harbin, Ining, Kanton, Kunming, Laha, Lanchow, Luta, Moekden, Nanchang, Nanking, Peking, Shanghai, Shenyang, Siam, Sjanghai, Taijuan, Tientsin, Tsingtao, Tsangtao, Tsjentoe, Tsoenking, Woehan, Wijhan Chinese tempel = pagode Chinese titel - wang Chinese vaartuig = draak, jonk, sampan Chinese vermecelli - mihoen Chinese wetten - fa Chinese winkel = toko Chinese wijsgeer = Confucius, Laotse, Moti, Toeng Chinese wijsgerige boeken - Lietse, Motse Chinese woestijn – Gobi Chinese wortel - ginseng Chinezen kenner - sinoloog Chinezerij - haarkloverij, (muggen)zifterij chiroe - orongo chiropodist = voetverzorger chirurg – heelkundige, heelmeester, wondarts chirurgie = heelkunde chirurgisch hechtmateriaal - Catgut chirurgisch instrument = scalpel, snepper, trepaan chirurgisch mes = bistouri, lancet, laatmes chirurgische ingreep = operatie chirurgijn (vroeger) = heelmeester, scheepsdokter Chloë - Demeter chloor – blekwater, cl. chloorkalk = bleekpoeder chloornatrium - keukenzout chloren - bleken chlorofyl = bladgroen chocolade - cacao chocoladebonbon - praline chocolademengmachine - conche chocoladepoeder - cacao chocolaatje met rum = rumboon chocoladestaafje = bâton, biskwietje, bandje (van een onderscheiding) cholerisch - driftig, heftig, opvliegend chorda dorsalis - notochorda Choreografische beweging - Ballabile, balloné, batterie, battement, cabriole christelijk feest = Allerheiligen, Allerzielen, Aswoensdag, Driekoningen, Hemelvaart, Kerstmis, Pasen, Pinksteren, Septuagesima christelijk genootschap – katholiek, protestants christelijk symbool = kruis, vis, brood, kelk, lam, slang, Ichthus christelijke naastenliefde = caritas christelijke partij = A, R.P., C.H.U., G. P. V., K.V.P., S. G. P. CDA christelijke sekte = Kopten christenmeisje = sjikse christenprediker op Groenland = Egede Christmas Island, oude naam van - Moni Christus als Zaligmaker - soter Christusbeeld = crucifix, ikon, ikoon, kruisbeeld, piëta Christusmonogram = IHS, PX Christuspalm - mollekruid chroma - kleur chromochloriet - Kämmereriet chromesomengarnituur - caryotype chromespinel - picotiet chronisch = slepend, voortdurend chronische loodvergiftiging = saturnisme chronische ziekte - kanker, reuma, tuberculose chronogram = jaartalvers chronometer - stopwatch chroom (scheik.) = Cr. Chroomglimmer - fuchiet chroomoker - anageniet chroomijzersteen - chromiet Chummeer, plaats aan het - Prien Chur - Coire chylus - chijl cicero - Augustijn cicerone = geleider, gids, loods, wegwijzer cichoreiwortel - bitterpeen Sicilië, stad in - Adama cider = appelwijn cigarillo - sigaar cijfer = getal, nummer cijferaar – rekenaar, teller cijfercombinatie - getal cijferen = rekenen, tellen cijferlijst – puntenlijst, rapport cijfer op rapport – punt cijferslot – codeslot, cijferslot cijfervorm - getal cijns = belasting, schatting, tol cilinder = buis,bus, klos, koker, pijp, rol, rolsteen, staaf, zuigerbus cilinderhoed - klaphoed cilindervormig stuk hout = stok cilindrisch – rolvormig, rond cimbaal = bekken cinderella = assepoester cineac – filmtheater cineast – folmmaker, filmer cineclub - filmliga cinema – bioskoop, filmtheater cipier = bewaker, celwacht, oppasser, provoost, wachter circa = ca., ongeveer, omstreeks, omtrent, schatting Circe - tovernimf Circe, eiland van - Aea, Aia circuit = baan, parcours, piste, renbaan, rondweg circuit voor auto’s – racebaan circulaire - rondschrijven circulatie – kringloop, omloop, roulatie circulatiepomp – accelerator circuleren - doorstromen circus – beestenboel, paardespel circusartiest = acrobaat, clown, dompteur, jongleur, koorddanser, temmer circusbaan - piste circuskunst - acrobatentoer cirkel = kring, ring, ronde cirkelen - ronddraaien cirkel om de aarde = equator, keerkring, meridiaan, parallel cirkelgang = kringloop cirkelgedeelte = boog, kwadrant, sector cirkeling - ronddraaiing cirkelomtrek - periferie cirkel op de globe - equator, keerkring, meridiaan cirkelsector = kwadrant cirkeltrekker - passer cirkelvlak - segment cirkelvormig = bol, rond cirkelvormig raam = roosvenster cirkelvormig verkeersplein = rotonde cirkelvormige bedekking - kraag cirrus = vederwolk citaat = aanhaling citadel = bastion, blokhuis, burcht, fort, kasteel, vesting citadel (Arab.) = Kasba citadel van Athene - Skropolis citeren = aanhalen, dagvaarden citerpen = cier cito = gezwind, ras, snel, vlug citroen = lemoen, limoen citroen achtige plant = appelsien, grapefruit, mandarijn, oranjeboom, pompelmoes, sinaasappel citroenjenever - schilletje citroenkruid = melis, melisse citroenlimonade = kwast citrusvrucht - citroen, grapefruit, mandarijn, pompelmoer, sinaasappel civetkat, soort van - bintoerong, faraokat, fossa, genetkat, ichneumon, koesimanse, koffierat, linsang, loewak, mangoeste, meerkat, moesang, soerikste, stokstaart city – binnenstad, (zaken)centrum, hart citybag – handko0ffer civiel = beleefd, billijk, burgerlijk, hoffelijk, schappelijk, wellevend civiel ingenieur = c.i. civilisatie = beschaving civiliseren = beschaven, verrichten claim = aanspraak, eis, optie, recht, vordering claimen – beweren, eisen, vorderen clairvoyant = helderziend clan = sibbe, (familie)stam clandestien = geheim, heimelijk, tersluiks, verborgen, verholen, verstolen clandestiene taxichauffeur = snorder classeur - ord(e)ner clausuur = afsluiting, ezelsoor clavus - eksteroog, likdoorn claxon = hoorn, signaalhoorn, sirene, toeter claxonneren - toeteren clean – netjes, rein, schoon, zindelijk clement – genadig, goedertieren, vergevingsgezind, welwillend, zacht clementie = genade, goedertierenheid, welwillendheid cliché – drukplaat clichématig – afgezaagd, geijkt, saai cliënt = afnemer, klant, koper cliënte = afneemster climax – hoogtepunt, opklimming clinometer = hellingmeter clinorombisch - monoclien clinch – handgemeen clip – klem, papierklem, sierspeld clip voor de was – knijper clochard – dakloze, pauper, schooier closet = bestekamer, gemak, toilet, w.c., clown – dwaas, geinmaker, grapjas, grollenmaker, guit, hansworst, harlekijn, komiek, leukerd, nar, olijkerd, paljas, pias, pierrot, potsenmaker, zot clownachtig - clonesk club = bent, bond, circle, clan, coterie, genootschap, gezelschap, groep, kliek, kring, societeit, soos, unie, vereniging clubgebouw – casino, kantine, soos clubgenoot – lidmaat, medelid clubhuis - jeugdcentrum club van schilders = bent, generatie, kring , school clubwedstrijd - match cluster – concentratie, groep clysma - lavement coach = oefenmeester, trainer coachen - begeleiden coalitie = alliantie, bloc, unie, verbond coaster – kuster, kustvaarder, zeeschip cobra = brilslang, naga, naja cochenille cactus = nopal cockpit - stuurcabine cocon van een vlinder – pop cocktail – drankje cocktailschudder - shaker coco - papegaai code = merk, wet, wetboek codeur = codist codist = codeur coherent = samenhangend coiffeur – barbier, haarknipper, kapper coiffeuse - kapster coiffure = kapsel coïncidentie = samenloop coïtus = bijslaap coke – cocaine, drug col = boord, (berg)pas, kraag, colbert - herenjasje collaps - shock collationeren - checken collectant - inzamelaar collecte = inzameling, verzameling collecteren - bosseren, inzamelen, verzamelen collectie – arsenaal, verzameling collectief = gezamenlijk collectieve arbeidsovereenkomst = c.a.o. collectieve boerderij = commune, kibboets, kolchoze collectieve leefvorm - commune collega – ambtsbroeder, ambtgenoot, broeder, confrater, confrère, gezel, medewerker, vakgenoot college – bestuur, bestuurslichaam, club, gremium, instantie, kamer, les, raad college van de dijkgraaf - heemraad collegezitting - sessie collier = halssnoer, ketting, karkant, snoer collineair - coaxaal collo = baal, doos, kist, pak, stukgoed colloïdale oplossing - emulsie, sol Collorado, hoofdstad van - Denver Colombiaanse munt = centavo, peso colon = karteldarm colonnade = kolom, pilaar, zuilenrij colonne – reeks, rij colporteren – aanbieden, venten, verkopen colporteur – venter colt - revolverr Columbia, district van - 4 Meta 5 Cauca, Cesar, Choco, Huila, Sucre 6 Arauca, Boyaca, Caldas, Narino, Tolima, Vaupes 7 Bolivar, Caqueta, Cordoba, Guainia, Quindio, Vichada 8 Amazonas, Putumayo 9 Antioquia, Atlantico, Magdalena, Santander 12 Gundinamarca Columbia, rivier in - Caqueta, Cauca, Guainia, Guaviara, Magdalena, Meta, Putumayo, Vaupes, Vichada Columbia, stad in - 4 Cali, Meta 5 Mocoa, Neira, Pasto, Tunja 6 Arauca, Bogota, Cucula, Ibaqué, Quibdo 7 Armenia, Leticia, Pereira, Popayan 8 Manzales, Medellin, Monteria, Riohacha 9 Cartagena, Florencia, Manizales, Sincelejo 10 Valledupar 11 Bucaramanga 12 Barranquila 13 Villacicencio columbiet - niobiet column – kolom, rubriek stukje coma = bewusteloosheid, lichtkrans(nevel) massa, slaapziekte, toeval, combattant = krijger, militair, strijder, vechter combinatie = duo, samenvoeging, trio, vereniging combinatie van twee letters - Bigram combinatie van zakenlieden = syndicaat combinatiewagen - combi, stationcar combine – complot, maaidorser combineren – samenspelen, samenvoegen, verenigen combo – band, groep comeback – rentree, terugkeer, terugkomst comnestibles - delicatessen comfort = gemak, gerief comfortabel – aangenaam, gemakkelijk, geriefelijk comic – beeldverhaal, strip coming man - aanvoerderleider comité = comiteit, commissie commandant - bevelhebber commanderen = bevelen, bevelvoeren,gebieden, gelasten, commanditaire genootschap = c.v., commandite Commanditaire vennoot - commanditaris commando – aanvoering, bevel, ga, gebod, gezag, halt, ho, leuding,mars, opdracht, order, rust, sta, voorwaarts, vuur commando totschieten - vuur comme il faut - in orde, netjes commensaal = kostganger commentaar - opheldering, toelichting, uitleg, verklaring commercie – handel, koophandel commercieel - zakelijk commies = ambtenaar, douanier, grensbeambte, kantoorbediende, klerk, schrijver commiesbrood - kuch commissaris = gelastigde, gevolmachtigde, politiechef commissaris bij draverijen - goeman commissie – bedrag, boodschap, comité, comiteit, delegatie, inkomen, jury, lastgeving, loon, opdracht, provisie commissiegever - committant commissie ter beoordeling = jury commissionair = boodschaploper, pakjesdrager committent – mandant, mandator, principaal commode = latafel communauteit = genootschap, gemeenschap communitatie - mededeling communicatiemiddel = brief, e-mail, fax, krant, media, pers, post, radar, radio, sateoiet, taal, telefoon, telegraaf, televisie, telex communistisch dictator = Stalin communistische partij = C. P. N. communistische wijsgeer = Engels, Lenin, Mao, Marx, Trotsky communiteit = convent, gemeenschap, maatschappij, samenleving commutatie -omkering, verwisseling commuun – afzijdig, algemeen Comores-archipel, eiland toto de - Anjouan Comores-archipel, hoofdstad van de - Moroni compact = dicht, dik, hard, hecht, massief, opeen, samengepakt , sterk, stevig, vast compactie = inzinking, samenpakking, volumevermindering compagnie – bedrijf, cie., handelsvereniging, vennootschap compagnon –associe, co., comp., (deel)genoot, firmant, gezel, medelid, medewerker, metgezel, partner, vennoot compagnons = cie. comparatief = vergelijkend comparatief van goed = beter comparatief van veel = meer comparatief van weinig = minder compartiment = afdeling, coupé, vak compassie = medelijden compatibel = verenigbaar compendium = handboek, samenvatting, schets compenseren - vereffenen compère - helper, kornuit, snaak competent = bekwaam, bevoegd, gerechtigd, geschikt, goed, kundig competitie = mededinging, wedijver compleet – afgerond, (al)geheel, heel,helemaal, ongeschonden,onverkort, totaal, volmaakt, voltooid, volledig, voltallig complement = aanvulling, alexine, goedkeuring complement van heren - dames complet - kostuum completeren – aanvullen, bijvoegen complex – geheel, ingewikkeld, moeilijk, samengesteld, syndroom complex van symptomen, kenmerkend – syndroom complexie – aard, karakter, natuur compliciteit = medeplichtigheid compliment – aanbeveling, groet, lof, plichtpleging, pluim complimenteren – eren, loven, prijzen complimenteus = hoffelijk, vleiend, vormelijk complot – combine, intrige, samenzwering complotteren – intregeren component - bestanddeel componeren – construeren, ineen samenstellen, maken, opbouwen, scheppen, toonzetten, voegen componist – muziekmaker, toondichter, toonzetter componisten - 3 Abt, Bax, Cui, Egk, Fry, Fux, Gay, Hol, Kox, Leo, Nin, Suk, Tye 4 Adam, Arel, Arne, Bach, Bali, Beek, Berg, Blow, Böhm, Bull, Buus, Byrd, Cage, Ciry, Cook, Duni, Egge, Fall, Foss, Frid, Gade, Haas, Hába, Hays, Herz, Ives, Kern, Kunc, Lalo, Lévy, Lind, Lyon, Miry, Monn, Neri, Nigg, Nono, Nuno, Orft, Paër, Peri, Poot, Siep, Toch, Vlad, Vogl, Wolf 5 Abaco, Absil, Akses, Alain, Alnar, Amati, André, Arató, Arlen, Auber, Aulin, Auric, Ayala, Benda, Berio, Bizet, Bloch, Boïto, Bossi, Boyce, Bruch, Cesti, Chapi, Cilea, Cohan, Croce, Dadey, Danon, Danzi, David, Dufay, Dukas, Durey, Elgar, Engel, Erkel, Erkin, Fasch, Fauré, Festa, Fétis, Field, Filtz, Flnck, Franz, Friml, Fuchs, Gilse, Gomes, Gould, Graun, Grieg, Handl, Handy, Hasse, Hauer, Haydn, Hegar, Henze, Hervé, Hille, Hubay, Huber, Issac, Jacob, Jarre, Kagel, Kerll, Klebe, Koven, Kuula, Landi, Lavry, Lehár, Lekeu, Lesur, Liszt, Locke, Iully, Méhul, Migot, Milan, Monte, Nardi, Neete, Novák, Olsen, Orgad, Parry, Peiko, Pepys, Perle, Plaza, Ponce, Ponse, Pijper, Ravel, Reger, Rossi, Rudol, Sachs, Sarti, Satie, Schat, Selle, Soler, Sousa, Spohr, Suter, Tinel, Valen, Verdi, Vives, Wayne, Weber, Weill, Wilms, Wolpe, Zeïra 6 Albert, Alfano, Alfvén, Alzedo, Anerio, Bailey, Banduz, Barber, Barker, Bartók, Battle, Benoit, Berlin, Bjarne, Boulez, Bowles, Braham, Brahms, Breton, Bruhns, Burney, Busoni, Campra, Caplet, Carter, Chavez, Chopin, Chueca, Ciompi, Clarke, Cramer, Czerny, Dancla, Daquin, Delage, Delius, Dopper, Dragoi, Dreher, Duparc, Dussek, Dvorák, Eccard, Eisler, Elsner, Escher, Farkas, Fibich, Flotow, Franck, Gallus, Garcia, Gilson, Glebow, Gliëre, Glinka, Gossec, Gounod, Grandi, Greene, Grétry, Halévy, Hallén, Händel, Hanson, Harris, Hartog, Heller, Hérold, Hiller, Hubeau, Hummel, Hünten, Isamit, Jensen, Jongen, Jordan, Kadosa, Kenton, Kienzl, Kleven, Kodály, Koetew, Konltz, Konjus, Koppe,l Krause, Krenek, Kuhnou, Kullak, Lajtha, Landré, Lanner, Lecocq, Lecuna, Ligeti, Ljadow, Lübeck, Mahler, Mälzel, Marais, Marini, Martin, Melger, Meresi, Merulo, Mompou, Morley, Mouret, Mozart, Muffat, Müller, Nanino, Nivers, Pacius, Partos, Perosi, Peuerl, Pierné, Pipkow, Pleyel, Quantz, Rabaud, Radnai, Rameau, Rechid, Rivier, Robbes, Samara, Schenk, Schütz, Schuyt, Seiber, Skroup, Straus, Szanto, Thomas, Tomasi, Tunder, Turina, Varèse, Vecchi, Veress, Vlotta, Viotti, Vitali, Vogler, Wagner, Walton, Xyndas, Zagwijn, Zeiler, Zelter, Zillig, Zumaya, Zweers 7 Albeniz, Alberdi, Alberti, Alcorta, Allende, Antheil, Arenski, Badings, Barraud, Bellini, Berlioz, Berwald, Borodin, Britten, Busnois, Butting, Cabezon, Caccini, Caldara, CaselIa, Cavalli, Ciconia, Copland, Corelli, Creston, Delibes, Delvaux, Desmond, Deutsch, Distler, Dowland, Dresden, Ducasse, Durante, Duruflé, Escobar, Farnaby, Fischer, Forsite, Förster, Fortner, Galindo, Genzmer, Gibbons, Gilmore, Gombert, Graener, Grovlez, Haszler, Herbert, Holmboe, Hristie, Hucbald, Humfrey, Ireland, Janácek, Jaubert, Jelinek, Jemnitz, Joachim, Johnson ,Jolivet, Kajanus, Karajew, Ketting, Kjerulf, Knipper, Kodalli, Kolberg, Krieger, Lachner, Lambert, Landini, Ländler, Leclair, Lemmens, Lesueur, Litolff, Madema, Magnard, Marpurg, Martini, Martinu, Medtner, Menotti, Mertens, Milhaud, Moliero, Moncayo, Montero, Moralès, Nardini, Nicolai, Nielsen, Nowikow, Obrecht, Ockegem, Paumann, Pedrell, Peeters, Pepping, Petyrek, Pistoia, Porpora, Poulenc, Puccini, Pugnani, Purcell, Rathaus, Rebikow, Redford, Reinken, Reutter, Richter, Ricieri, Ricordi, Rodgers, Romberg, Rossini, Roussel, Rozycki, Sauguet, Scheidt, Schlick, Schmidt, Schmitt, Schoeck, Schuman, Serocki, Sibelius, Sinding, Smetana Soriano, Sowerby, Stamitz, Strausz ,Tanéjew, Tansman, Tartini, Thomson, Tippett, Torelli, Traëtta, Umlauff, Vivaldi, Walther, Xenakls, Youmans, Zarlino 8 Agricola, Albinoni, Aljabjew, Alpaerts ,Arcadelt, Assafjew, Barbieri, Barraine, Baudrier, Benatzky, Berkeley, Billings ,Binchois ,Bonporti, Borkovec, Boskovic, Bruckner, Burkhard, Catalani, Chabrier, Chailley, Chausson, Cimarosa ,Clementi, Couperin, Dalayrac, Dalcroze, Dandrieu, Delannoy, Diaconus, Draeseke, Erlebach, Flothuis, Françaix, Gabrieli, Gershwin, Gesualdo, Giordano, oudimel, Granados, Graupner, Guarneri, Gullmant, Halftter, Hanslick, Harsanyi, Hartmann, Heppener, Honegger, Jacchini, Johanson, Jommelli, Karminski, Kilpinen, Kjellsby, Koechlin, Korngold, Kreutzer, Lambelet, Langlais, Lavranga, Legrenzi, Leoninus, Lindeman, Loeillet, Lortzing, Loyacano, Machault, Madetoja, Marcello, Marchand, Marenzio, Martinet, Mascagni, Massenet, Messiaen, Monsigny, Nordraak, Osiander, Paganini, Palester, Palmgren, Panufnik, Pasquini, Petrassi, Pfitzner, Philidor, Piccinni, Pizzetti, Reinecke, Respighi, Riisager, Ruyneman, Sacchini, Schibler, Schobert, Schreker, Schubert, Schumann, Sessions, Sjaporin, Sjebalin, Skrjabin, Söderman, Spontini, Stanford, Sullivan, Svendsen, Thalberg, Veracini, Verhuist, Wagenaar, Warlamow, Willaert, Zinzadse, Zumsteeg 9 Ammerbaeh, Animuccia, Balakirew, Banchieri, Beethoven, Berggreen ,Bernstein, Boiëldieu, Bononcini, Bourgeois, Buxtehude, Carissimi, Cavazzoni, Cherubini, Contreras, Cornelius, Diaghilew, Donizetti, Dunstable, Dutilleux, Ellington, Engelmann, Farinelli, Felderhof, Fernandez, Fitelberg, Francoeur, Froberger, Geminiani, Ginastera, Glareanus, Glazoenow, Gruenberg, Hallström, Henkemans ,Heuberger, Hindemith, Hofhaymer, Holzbauer, Hopkinson, Ingegneri, Jannequin ,Järnefelt, Kalomiris, Karlowicz, Kondracki, Leibowitz, Ljapoenow, Locatelli, Luzzaschi, Macdowell, Malipiero, Marschner, Mattheson, Merikanto, Meyerbeer, Millöcker, Moechatow, oniuszko, Moscheles, Moskowski, Noskowski, Offenbach, Pachelbel, Paisiello, Peragallo, Pergolesi, Prokofjew, Rangström, Reichardt, Rosenberg, Scarlatti, Schönberg, Slavenski, Stradella, Sweelinck, Templeton ,Titelouze, Vermeulen, Vicentino, Voormolen, Wagenseil 10 Alexandrow ,Carmichael, Chrennikow ,Desormière, Destouches, Dreyschock, Hellendael, Hurlebusch, Ingenhoven, Kabalewski, Kalinnikow, Liebermann, Manfredini, Mengelberg, Mercadente, Metastasio, Mihalovici, Mjaskowski, Moerradeli, Monteverdi , Mortelmans, Nepomuceno, Paderewski, Palestrina, Planquette, Ponchielli, Praetorius, Rawsthorne, Rubinstein, Samazeuilh, Sammartini, Scharwenka, Schooleman, Skalkottas, Strategier, Strawinski ,Tsjerepnin, Vieuxtemps, Wladigerow, Zimmermann, 11 Bortnjanski, Castiglioni, Charpentier, Chevreuille, Clerembault, Diepenbroek, Doromsgaard, Dzersjinsky, Frescobaldi, Grillparzer, Humperdinck, Kalkbrenner, Leoncavello, Lutoslawski, Moessorgski, Rachmaninow, Rosenmüller, Schjelderup, Stockhausen, Szymanowski, Tromboncino, Tsjaikowski 12 Dallapiccola, Dargomyzjski, Gretsjaninow, Maklakiewicz 13 Hammerschmidt, Hüttenbrenner, Sjostakowitsj 14 Chatsjatoerjan, Sjtsjerbatsjew componist uit de Baroktijd = Bach, Handel, Vivaldi componist uit de romantiek = Brahms, Grieg, Liszt Mendelssohn, Schubert, Schumann, Tsjaikowsky componist uit de Weense school = Beethoven, Haydn, Mozart, Schubert componist van Aida = Verdi componist van Carmen = Bizet componist van Freischutz = Weber componist van marsen = Sousa componist van operettes = Lehar componist van Peer Gynt = Grieg componist van Preciosa - Weber componist van Troubadour = Verdi componist van walsen = Strauss componistenfamilie = Andriessen, Bach composiet - 4 klis 5 alant, aster, zulte 6 dahlia, distel 7 kamille 8 afrikaan, anthemis, cichorei, hoefblad, margriet, tandzaad 9 strobloem, viltkruid, wormkruid 10 droogbloem, korenbloem, kruiskruid, leverkruid, madeliefje, zonnebloem 11 havikskruid compositeur - componist compositie – mars, melodie, muziekstuk, opbouw, ordening, samenstelling, schikking,sonate, structuur, toonzetting, werk compositie, kleine - brunette compositum = allegaartje compost – afvalmest, mengmest, mestaarde, teelaarde compôte = moes, tutti-frutti, vruchtenmoes compregensis - intensie compressie = persing, samendrukking, verdichting compressor - perspomp comprimeren = bedwingen, samenpersen compromis = schikking, vergelijk compromitteren - schaden comptabel = rekenplichtig comptabiliteit = rekenplichtigheid compulsie – dwang, invloed, pressie computer = brein, rekenmachine computergeheugen - beitel computerkraker – dief, hacker, inbreker computerkunde – informatica, wetenschap computerprogramma - software computerprogrammeertaal - fortram computertaal - cobol conatie = streving concaaf = hol, holrond concentratie = aandacht, bundeling, oplossing, samentrekking, vereniging concentratie vereffening = osmose concentreren – verenigen, verzamelen concept = begrip, gedachte, idee, ontwerp, plan, schema, schets conceptie = begrip, bevatting, idee, ontvangenis, plan concern – bedrijf, onderneming concert – muziekstuk, taptoe, uitvoering concerteren - spelen concert voor één solist - rectical concert voor twee solo instrumenten = dubbelconcert concert voor drie solo instrumenten = tripelconcert concertgebouw = hall, odeon concertmeester – dirigent, eider concessie – vergunning concierge = claviger, deurwachter, poortwachter, portier, pedel coccies – bondig, kort concilie = kerkvergadering, synode concilieplaats = Bazel, Constanz, Konstantinopel, Lateranen, Lyon, Nicea, Rome, Trente, Vaticaan conclusie = advies, beslissing, besluit, dingtaal, gevolgtrekking, slotsom concordaat = overeenstemming, verdrag concordant = overeenstemmend concordantie – overeenstemming, register concordia = eendracht, eensgezindheld concours – wedstrijd concourshindernis – haag, hek, sloot concreet = bestaand, duidelijk, stoffelijk, voorstelbaar, werkelijk concrete uitwerking- invulling concrete zaken = realia concrement = samengroeisel concrement in de nieren = niersteen concretiseren – doen, invullen, vormgeven concubine - bijzit concurrent = mededinger, rivaal concurrentie – mededinging, strijd concureren – strijd condens – wasem, waterdamp condensator – condensor condenseren - neerslaan conditie = beding, eis, voorwaarde conditiekartel – conventie conditietraining – jogging, hardlopen condoom - kapotje condor – andesgier, gier, koningsgier conductie = geleiding, overdraging confectie - kleding confectiewinkel = kledingmagazijn, kledingzaak conferencier – artiest, humorist conferentie = bijeenkomst, causerie, toespraak, vergadering confereren - beraadslagen, overleggen, vergaderen confessie - biecht confessioneel = belijdend, kerkelijk confident = vertrouweling confidentieel = intiem, vertrouwelijk confituur - jam conflict = botsing, meningsverschil, onenigheid, onmin, ruzie, strijd, tweespalt, twist, verdeeldheid, woorden conform – analoog, gelijk, gelijkluidend, overeenkomstig, overeenstemmend, volgens confrater = ambtgenoot, broeder, collega, (mede)broeder, kennis, relatie, vakgenoot confrère – ambtgenoot confrontatie – ontmoeten, treffen confucianisme, begrip uit het - al-onder-de-hemel, t’ien-sjia, hemel-t’ien, hemels mandaat- t’ien-ming, mandaat-ming, medemenselijkheid-ren, natuurlijk gegevene-sing, vertrouwen-sjin, wellevendheid-li, wijsheid-sjê confucianisme, erecode van het - boesjido confucianisme, klassieken van het - I-tjing, Li-tsji, Sje-tjing, Sjoe-tjing, Tsj’oen-tsj’ioe Confucius, biograaf van - Lwenjoe confutatie = weerlegging confuus = beschaamd, verward, warrig congé = afscheid, ontslag Congo, hoofdstad van - Kinshasa Congo, munteenheid in - likuta, makuta,segni, zaïre Congo, provincie van - Badundu, Kassai, Katanga, Kivu, Shaba congres = bijeenkomst, samenkomst, vergadering congresgebouw = R.A.I. conifeer - 2 ijf 3 den, pijn 4 arve, lork, spar 5 abies, boom ceder, larix, pecea, pinus, taxis, thuja 6 cedrus, cypres, lariks, zeepijn 7 douglas, pijnboom 8 bergpijn, mastboom 9 sevenboom, zilverden 10 jeneverbes 13 jeneverstruik conisch = kegelvormig, taps conjectuur = gissing, vermoeden, connaisseur - kenner connectie = betrehhingkennis, relatie, samenhang, verband connossement = laadbrief conrector = mederector consciëntie = geweten, bewustzijn coneciëntieus = gewetensvol, nauwgezet, stipt, precies consecratie - heiliging, inzegening, wijding consent = toestemming, vergunning conservatie = behoudhoudend, bewaring conservatief = (Eng.) tory, behoudend conservator – beheerder, bewaarder conserveerstof - beits conserven – blikgroente voedsel conserveren = (be)houden, bewaren, inblikken, inmaken conserveren, methode van - konfijten considerabel = aanmerkelijk, aanzienlijk, belangrijk, flink, fors, geduchtgewichtig, groot, sterk, stevig consideratie = inschikkelijkheid, overweging, toegeeflijkheid consciëntie - geweten consigne – dienstorder, opdracht, wachtwoord consistent = dicht, duurzaam, samenhangendvast console – dragsteen, kraagsteen consommé – bouillon, soep consorten – aanhang, medestanders consortium - syndicaat constant = aanhoudend, almaar, bestendig, continu, gestaag, gestadig, onbuigzaam, onveranderlijk, standvastig, steeds, voortdurend constant getal van grootte der wrijving - wrijvingscoëfficiënt constateren – bemerken, bevestigen, vaststellen, waarnemen consternatie = alarm, ellende, ontsteltenis, opschudding, verslagenheid constipatie = verstopping constitutie = aanleg, aard, gestel, grondwet constructie = bouw, frame, geraamte, inrichting, maaksel, makelij, opbouw, samenstelling, woordschikking constructief – bruikbaar, nuttig, opbouwend , positief, constructief speelgoed - mecano construeren - afleiden, bouwen, ineenzetten, maken, samenstellen consul – afgezant, diplomaat consulent = adviseur, raadgever consulteren = raadplegen consument = afnemer, gebruiker, klant, koper, verbruiker consumeren – eten, gebruiken, nuttigen, verbruiken consummeren = volbrengen, voltooien consumptie = gelag, verbruik, vertering consumptiegeld - vertering contact = aanraking, verbinding, voeling contactstop - stekker container – bak, houder, laadbak, laadkist, thermospot contant = baar, cash, kas contante middelen = kas contanten - kas, kasgeld contant geld = specie, kas conté - tekenkrijt contemplatie = beschouwing contemplatief = beschouwend, beschouwelijk content – bevredigd, tevreden, tevree, vergenoegd, voldaan, conterfeitsel = afbeelding, beeltenis, portret contestabel = betwistbaar context = omgeving, samenhang, redeverband, zinsverband contigu - aangrenzend continent = vasteland continentaal plat - shelf continentie = ingetogenheid, kuisheid, matiging, onthouding continu – aanhoudend, aldoor, constant, onafgebroken, steeds, onophoudelijk, voortdurend continuatie = voortduring, voortzetting continueren - voortgaan conto = rekening contour = omtrek, omtreklijn contra = anti, tegen, versus contrabande = smokkelwaar contract = overeenkomst, verbintenis, verdrag contractant – partij contracteren - werven contractie = samentrekking contract vab aankoop - koopakte contradans = anglaise, écossaise contramerk = sortie contraprestatie = tegenprestatie contraremonstrant = Gomarist contrast – tegenstelling, verschil contrasteren - afsteken contrastimulisme - rasorisme contrecoup - ongeluk, ramp, tegenslag, tegenspoed, terugstoot contrei – omgeving, omstreken, streek contreien – gewest, landstreek contributie = bijdrage controle – beheersing, inspectie, toetsing, toezicht controlemerk op munten - klop controleren = checken, inspecteren, nagaan, nakijken, natrekken, nazien, toetsen, vergelijken, verifiëren controleur - keurmeester controverse – geschil, pennenstrijd, twistpunt contusie - kneuzing conus = kegel convalecentie - herstel convectieketel - convector convenabel - betamend, geschikt, passend, voegzaam convenant - afspraak, beding, overeenkomst conveniënt - inschikkelijk convent – abdij, klooster , vergadering conventie = assemblée, overeenkomst, verdrag, vergadering convers - lekenbroeder conversatie – gesprek conversatiezaal - longroom converseren - praten copieus – rijkelijk copuleren - paren convex = bolrond convocatie = samenroeping, bijeenroeping convoloulacee - akkerwinde, haagwinde, zeewinde convulsief - krampachtig Cookeilanden, een van de - Aitoetaki, Atiu, Mangaia, Rarotonga Cookeilanden, hoofdstad van de - Avaroea copiëren = namaken copieus - overvloedig, rijk(elijk) cordiaal = hartelijk, hartsterkend corduroy – manchester, ribflueel cornea - hoornvlies corner = hoek, hoekschop, hoekslag cornflakes - maisvlokken Cornwall, hoofdstad van - Bodmin Coromandel, stad in - Madras corporatie - gilde corps - vereniging corps diplomatique = cd corpulent = dik, , gebuiktgezet, vet, vlezig, zwaarlijvig corpulentie - gezetheid corpus = lichaam correct – behoorlijk, beleefd, fatsoenlijk, foutloos, goed, juist, keurig, nauwkeurig, net(jes), perfect, pront, wellevend, zuiver correctie = herstel, terechtwijzing, verandering, verbetering corrector = revisor correspondent – agent correspondentie - fanmail correspondentievriend = penvriend corrigeren – amenderen, berispen, bestraffen, herstellen, nakijken, nazien, veranderen, verbeteren corrosie – aantasting, roest, uitbijting corrosief - invretend corrupt = bedorven, bedrieglijk, omgekocht, omkoopbaar, rot, slecht, verdorven corruptie = bedorvenheid, omkoping, vervalsing corsage - versiersel corselet - rijglijf corset - rijglijf Corsica, berg op - Cinto, Rotondo Corsica, hoofdstad van - Ajaccio Corsica, oude naam van - Cyrmes, Kyrmos corso – defile, hoofdstraat, optocht, stoet, wandelplaats corvee – herendienst, karwei, werk cosinus = cos. cosmetisch artikel – borstel, creme, haarborstel, haarlak, lippenstiftlipstick, mascara nagellak, parfum, poeder, rouge, shampo, Costa Blanca, badplaats aan de - Altea, Benidorm, Calpe, Cullera, Denia, Gandia, Javea, Oliva Costa Brava, badplaats aan de - Blanes, Palamos, Tossa Costa del Sol, badplaats aan de - Estepona, Fuengirola, Marbella, Torremolinos Costaricaanse munt = centimo, Colón Costa Rica, stad in - Limon Costa Rica, vulkaan in - Irazu costumière = (kostuum)naaister costuum = pak cosy = theemuts coteren - merken coterie = kliek, kransje cotoneaster = dwergmispel cottreilapparaat - electrofilter coucheermachine - coater couchette - bed, kooi coulant - gedienstig, gemakkelijk, schappelijk, soepel, tegemoetkomend, toegeeflijk, toegevend coulisse – achtergrong, scherm, toneeldecor coulomb, een - ampèreseconde counter – tegenaanval, tegenstoot coup - handgrap, overrompeling, overval, slag, staatsgreep, verrassing coupe – haarsnit, model, pasvorm, snede, snit, schaal coupé = afdeling, compartiment, treinwagon couperen – afsnijden, kortstaarten, voorkomen coupeur - kleermaker couplet = refrein, strofe, vers coupon - lap, plaatsbewijs, rentebewijs cour - hof courage = moed courant = blad, dagblad, gangbaar, gazat, krant, nieuwsblad courantenjongen = ako courantenwereld = pers coureur = autorenner, motorrennen, renner, wielrenner courtage = makelaarsloon, provisie courtisane - hetaere courtoisie = hoffelijkheld couture = modevorm couvert -bestek, briefomslag, eetgerei, enveloppe couverture = deksel, omslag covenant (Eng.) = verdrag, overeenkomst couver – voorpagina couveuse - broedmachine cowboy – veedrijver, veehoeder cowboy-attribuut = lasso cowboyfeest = rodeo cowboyfilm - western coyote - prairiewolf crack (Eng.) – expert, kraan, meester, topsporter, uitblinker cracker – biscuit, biskwie craniostenose - stenocefalie crashen - neerstorten crassulacee - hemelsleutel, huislook, mosbloempje, muurpeper, vetplant crapaud = leuningstoel crapule = gemeen, gespuis, janhagel cravate - das crawl - zwemslag crazy = dol, gek, mal, zot creatie = modeontwerp ontwerp, schepping creativiteit = scheppingsvermogen, voortplantingsvermogen creatuur = schepsel crèche = kinderbewaarplaats crediet = pof, tegoed crediteuren = borgen, lenen, poffen crediteur = schuldeiser credo = geloof, geloofsbelijdenis creëren = aanstellen, benoemen, instellen, maken, ontwerpen, scheppen, voortbrengen, vormen, wrochten crematie = lijkverbranding, verassing crème = balsem, chamois, fondant, pasta, room, schuim, smeersel, zalf crèmekleurig = ecru cremeren – verassen, verbranden creoline = ontsmettingsmiddel, steenkolenteer creool = kleurling crêpe = papier, stof creperen = doodgaan, omkomen (van ellende), sterven crescendo = aanzwellend, cresc cretin- ezel crew - personeel cri- gil, kreet, roep criant = erg, bar, schreeuwend, uitermate cricketterm = bails, bat, batsman, century, inning, out, pitch, run, stumps, wicket crime = ellende, kwelling, misdaad, narigheid, ramp crimen = misdaad criminaliteit - misdaad, misdadigheid, strafbaarheid crimineel – bar, enorm, gaaf, geweldig, misdadig(er), eindeloos, onwijs, super, uniek, subliem, zeer crinoline = hoepelrok crisis – depressie, hoogtepunt, keerpunt, recessie, slapte, wending crispiet - sageniet criterium = maatstaf, norm, omloop, richtsnoer, toets criticaster = lastpost, muggenzifter, vitter, zeurpiet criticus = beoordelaar, censor, recensent croquant = breekbaar, bros croquet = balspel, hamerspel, voorgerecht crocidisme - carfologie cross = veldloop, veldwedstrijd crosscountry – terreinrit, verdrit crossen – pezen racen scheuren, sjezen crown = kroon, shilling cru = bar, barbaars, erg, grof, hard, honds, onkies, ruw, scherp, wreed, onbeschaamd, onbewimpeld, ongezouten, onverbloemd cruciaal – belangrijk, bepalend, beslissend crucifeer - 4 kool, wede 5 radijs, raket 6 bunias 7 mosterd, violier 8 raapsteel, rammenas, veldkers 9 akkerkers, huttentut, kruidkers, lepelblad, muurbloem 12 herderstasje 13 mierikswortel crucifix = kruisbeeld cruise – bootreis, zeereis, zeetocht crux - kruis, moeilijkheid, struikelblok cryptie = grafkelder cryptogram - woordraadsel csardas = dans Cubaans insectenetend zoogdier -almiqui Cubaans moeras - cienagas Cubaans muziekinstrument - claves Cubaans product = rum, suiker, tabak Cubaans revolutionair = Guevara Cubaans schiereiland - Zapata Cubaanse berg - Potzerillo, Torquino Cubaanse dans = habanera Cubaanse dictator = Castro Cubaanse haven - Cienfuegos, Havanna Cubaanse hoofdstad = Habana, Havanna Cubaanse munt = centavo, peso Cubaanse politicus = Batista, Castro, Dorticos Cubaanse provincie - Camaguey, Mantanzas, Oriente Cubaanse tabak = Havan(n)a Cubaanse trommel - bongo culminatie = summum, toppunt cultiveren = aanbouwen, aankweken, bebouwen, beschaven, bouwen, maken, ontwikkelen, vormen culture - plantage cultus = eredienst, godsdienstliturgie, verering cultuur = aanplanting, beschaving, kweek, techniek, teelt, verbouw cultuurgewas = soja cultuurperiode = Barok, Expressionisme, Gotiek, Impressionisme, Renaissance, Rococo, Romantiek cultuurvariëteit - cultivar cultuurstijl – barok Cumberland, hoofdstad van - Carlisle Cum laude - eervol cumulatie = opeenhoping samenvoeging cumulatief = opeenhopend, samenvoegend cumuleren - opeenhopen, opstapelen, samengaan, samenvoegen cumulus = stapelwolk cup – beker, bustehouder, kom, trofee, wedstrijdbeker cupmatch = bekerwedstrijd cupiditeit = begeerlijkheid gelddorst Cupido = Amor, Eros, liefdesgod cupressacee - cypres, jeneverbes, levensboom, thuja curabel = geneeslijk, heelbaar Curaçao, baai van - Caracasbaai Curaçao, hoofdstad van - Willemstad Curaçao, stad op - Emmastad Curaçaose, citrussoort - lahara curatele = kortwieken, toezicht, voogdij curator = beheerder, toezichthouder curieus = aantrekkelijk, apart, eigenaardig, interessant, merkwaardig, opvallig, typisch, vreemd, wonderlijk cursief = scheef, schuin cursiefje = krantenartikeltje cursieve letter - italiek cursist - leerling, schoolganger cursus = leergang, lestijd, onderricht, schooljaar curve = boog, kromme, kromming, welving custard - pudding, poeder, vla custodia = sacramentshuisje, tabernakel custos = concierge, huisbewaarder cutter – snijkop cuvette = kleurfilter, spoelbakje cyaanwaterstof = blauwzuur Cycladen, een van de - 3 Kea 4 Keos, Syra, Tsia 5 Giura, Mikra, Naxia, Naxos, Paros, Syros, Tenos, Thera 6 Amurgo, Andros, Gyaros, Sifnos 7 Mykonos, Oliaros, Serifos, Sifenos, Sikinos, Thermia 8 Santorin 9 Antiparos Cycladen, hoofdstad van de - Hermoupolis cycloïde = radlijn, roltrek cycloon = Baguios, hurricane, orkaan, storm, taifoen, tyfoon, willy-willy, wervelstorm, wervelwind cycloop = eenoog cyclus = keten, kringloop, omloop, periode, reeks, serie, tijdkring cynicus - misantroop, Timon cynisch – bitter, ongevoelig, pijnlijk, stuitend, sarcastisch, wrang cynische wijsgeer = Diogenes cynisme – bitterheid, sarcasme, wrangheid cyperacee - cypergras, galigaan, scirpus, steenbles, veenbies, veenpluis, wollegras, zegge cypres - Cupressacee Cyprus, berg op - Olympus, Troödus Cyprus, hoofdstad van - Nikosia Cyprus, oude naam van - Alassia Cyprus, stad op - Famagusta, Larnaka, Limassol Cyprus, schiereiland van - Karpas Cypriotische munt = mils Cyrenaica, hoofdstad van - Bengasi cyste – gezwel D daad – actie, feit, handeling, prestatie, verrichting daad van het bidden = gebed daad van geeuwen - geeuw daad van geven = gift daad van lenen -lening daad van roof - roverij daad van stelen - diefstal daad van strafbaar feit = misdaad, overtreding daadkracht = effect, energie, fut daadloos - passief daadwerkelijk = feitelijk, metterdaad, werkelijk daags = dagelijks, gewoon, overdag, per dag daai - diamant, knikker daal = bezinksel, neerslag, pompbuis daaps – doof, gek daar = aangezien, dewijl, er, ginder, ginds, omdat, terwijl, vermits daaraan toevoegend = plus daaraanvolgend = daarna, d.a.v. daarbij – als, daarenboven, plus, samen, tegelijk, tevens, zowel daarenboven – alsmede, benevens, bovendien, buitendien, daarbij, nog, ook, verder daarentegen = andersom, omgekeerd, d.e.t, integendeel daareven = juist, net, zoeven, zojuist, zonet, zopas daargelegen - ginds daarginds = ginder daarheen – derwaarts, ginds daarjuist - zonet daar lopen de kippen in - ren daarna – alsdan, daaropvolgend, dan, later, nadat, naderhand, nadien, toen, verder, vervolgens, voorts daarnaast - daarnevens daarnet – zoeven, zostraks daarnevens - bovendien, daarnaast, ook, tevens daarom = aangezien, bijgevolg, derhalve, des, desondanks, deswege, dies, dus, mitsdien, vandaar, wegens, daaromtrent = daarover daarop = daarna, toen, vervolgens daaropvolgend – daarna daartoe = daarom, (Lat) ergo daas = gek, kletsmeier, onnozel, onwijs, steekvlieg, verdwaasd, versuft, warhoofd dabben - stampen dactylograaf - typist dactylografie = typen dactylologie = vingertaal dadaïst = Aragon, Ball, Cocteau, Picabia,Tzara dadelijk = aanstonds, direkt, fluks, illico, meteen, onmiddellijk, rap, snel, spoedig, straks, strakjes, subiet, temee, temet, terstond, voorts, zo dadelijk (Lat.) = illico dader = bedrijver, delinquent, pleger, schuldige, uitvoerder, zondaar daderes - bedrijfster dading = schikking, transactie, vergelijk dag – daglicht, etmaal, (ge)groet, tabee, tijdseenheid, tijdperk, voegijzer dag (Franse kalender) = decade, duodi, nonidi, octidi, primidi, quartidi, quintidi, septidi, sextidi, tridi dag aanduiding – datum, eergisteren, gisteren, morgen, overmorgen, vandaag dagbericht = bulletin dagblad = blad, courant, gazet, krant, nieuwsblad, periodiek, persorgaan dagblad in Nederland = Algemeen Dagblad, De Volkskrant, De Waarheid, Haagse Courant, Het Parool, Het Vaderland, Het Vrije Volk, Handelsblad, N. R. C., Telegraaf, Trouw dagbladschrijver – journalist, reporter dagbladwezen = pers, krantenwereld dagblindheid = nyctalopie dagbloem - haagwinde, purperwinde, tijgerlelie dagboek = agenda, diarium, handboek, journaal, krant, koopmansboek, kroniek, journaal, memoriaal, register dag des Heren = oordeelsdag dagdief = luiaard, lilak, leegloper, luiwammes, lijntrekker dagdieven - lijntrekken, luieren, nietsdoen, verluieren dagdienstbode = dagmeisje dagdromer - fantast dagelijks – alledag, daags, dag, geregeld, regelmatig, voortdurend dagelijks bestuur - d.b. dagelijks bestuur van een classis = moderamen dagelijks brood = eten, voedsel dagelijks gebruikt filtertje = theezeefje dagelijks voedsel – brood, eten dagelijks werk - dagtaak dagelijkse drank – koffie, thee dagelijkse gast = dagblad, krant, zon dagelijkse lectuur - krant dag en nacht = altijd, etmaal dag en nachtevening = equinox dagen = gloren, dagvaarden, dag worden dager = eiser dageraad = Aurora, begin, dag worden , krieken, morgenstond, ochtend, voorbode dageraadsgedicht - albe, aube dag in het verleden = (eer)gisteren dagge = dolk, ponjaard, voegijzer daggelder = dagloner dag gesternte = zon daghit = dagmeisje daghuur = dagloon daghuurders plaatsje = keuterboerderij, keuterij dag in, dag uit – contenue, voortdurend dag in het verleden – (eer)gisteren daging = dagen, dagvaarding daglicht = zonlicht dagloner – arbeider, koelie, los werkman dagmaat - deim(a)t dagmars = etappe dagmeisje – daghit, dienstbode dagorde = agenda dagorder – afkondiging, bevel dagregister = dagboek, manuaal dagreis - etappe dagroofvogel – giet, havik, wauw dagslaper = geitenmelker, nachtzwaluw dagster = morgenster, Orion, zon dagtekenen = dateren dagtekening = datering, datum dagtoorts = zon daguil - steenuil dagvaarden – citeren, dagen, oproepen dagvaardigen = sommeren dagvaarding = citatie, daging, exploot, oproep, sommatie dag van onheil = doemdag, ongeluksdag, pechdag dag van toorn = dies, irae dagverhaal = journaal dagvlieg = eendagsvlieg, haft dagvlinders = admiraal, argusvlinder, atalanta, blauwtje, blauwneusje, citroenvlinder, dagpauwoog, dikkopje, distelvlinder, heivlinder, hesoeridae, kapel, knollenwitje, koninginnenpage, koningsmantel, koolwitje, lycaenidae, non, nummervlinder, nymphalinae, oranjetipvlinder, page, papillionidae, parelmoervlinder, pieridae, satyrinae, schoenlapper, vuurvreter, witje, zandoogje dag voor vandaag - gisteren dagvorstin - zon dagwaak = reveille, wektrommel dag waarop geen beurs wordt gehouden - beursvacantie dag waarop er mis is - misdag dagwijdte = doorgangsruimte dagwijzer = agenda, almanak, kalender dag worden - dagen, dageraad, gloren, krieken dagzijde van een muuropening = kantelaaf dagzijde van een voorgevel = buitenkant dahliasoort - bizarre, deca, hart, pompette Dahomey, bevolkingsgroep in - Adja, Aizo, Bariba, Fon, Joroeba, Peuhl, Somba Dahomey, haven in - Cotonou Dahomey, hoofdstad van - Porto-Novo Dahomey, stad in - Abomey, Kotonoe, Ouidah Daidalos, schepping van - Labyrint Daidalos, zoon van - Ikaros daim = hertenleer daimino (Jap.) = edelman, grootgrondbezitter Dajak; s, activiteit van de - koppensnellen dak = bedekking, beschutting, dek, kap, overdekking dakbalk = bint, hanenbalk, spant dakbedekking – asfalt, atap(Ind.), dakpan, glas, golfijzer, lei, lood, mastiek, net, pan, riet, stro, zink dakbedekking voor schuren - golfplaat dak, deel van een - bebording, beschieting, dakschild, dakvlak, gebint, goot, gording, hoekkeper, kap, kil(leper), nok (lijn), panlat, schotwerk, spant dakdekker – pannelegger, rietdekker dakgebint – hanenbalk, kapspant, spant dakgoot - regenafvoer dakhaas = kat, (lapjes)kat, poes dakkamer - mansarde dakkapel = arkel, dagvlinder, dakkoekoek, erker, koekoek, zolderlicht daklat – panlat daklei - schalie daklook = huislook dakloze – bedelaar, clochard, thuisloze, zwerver dakoversteking - afdak dakpan – tichel, vorst dakraampje = koekoek dakrand = goot, nok, vorst dakruiter = koepel daksoort - lessenaarsdak, platdak, schilddak, sheddak, tentdak, zaagdak, zadeldak dakspan – beverstaart, hanenbalk, kapgebint dakspant - hanenbalk, kapgebint dakspar - keper, spoor daksteun - hanenbalk dakstoel – kapspant dakterras – daktuin dak van een huis - kap dakverblijf - terras dakvorm = lessenaardak, mansardedak, schilddak, sheddak, tentdak, torendak, zaagdak, zadeldak dakvormige overkoepeling = roef dal = canyon, canon, del, diepte, doline, inzinking, ketel, laagte, vallei dalen = afnemen, afzakken, landen, neergaan, neerkomen, omlaaggaan, teruglopen, vallen, verminderen, (weg)zakken dal bij Dusseldorf waarin een fossiel menselijk skelet werd gevonden - Neanderdal dalend – afgaand, neergaand dalen in water - zinken dalgedeelte waarover geen water meer stroomt = torso, torras dal in de duinen = del, duinpan dal in een eertijds vergletsjerd gebied = trogdal dal in een woestijngebied = wadi, aroyo dal in Limburg = Geuldal, Maasdal dal in Thessalië = Tempe dal in Zwitserland = Engadin dal tussen de duinen - del daling - afdaling, helling, regressie, vermindering daling van koersen = baisse, krach dalkruid = salomonszegel dalles = armoede (alles of) dalles = niets Dalmatisch zeeschip - liburne Dalmatische eilanden, een van de - 3 Krk, Pag, Rab, Vis 4 Brac, Cres, Hvar 5 Mjlet 7 Korcila, Lastovo dalopvulling = aggradatie, alluvium daltonisme - kleurenblindheid dalven – bedelen, zwerven dalver - zwerver dalveren = bedelen, schooieren, slenteren, zwerven dalvorm = canon, kloof, trogdal, vallei dam – afsluiting, dijk, keerdam, stuw, stuwdam, waterkering damast - tafellinnen dam om de stroom van een rivier te breken = stroombreker dam om de stroom van een rivier te leiden = krib damar = hars dambezie - jeneverbes dame = lady, madame, mevrouw, tafeldame, vrouw dame die een der schone kunsten beoefent - kunstenares dame die niet ten dans wordt gevraagd = muurbloem(pje) dame du palais = hofdame dame van gemengd bloed = (Ind..) nonna damesblad - Eva, Libel, Margriet, Viva damesdracht - Boa, japon, rok, voile, zie ook kledingstukken dameshalsbont - boa dameshalsdoekje = tissu dameshoed = chasseur, kapothoedje, toque dameshondje - 4 Ruby 8 Blenheim, maltezer, pinscher 9 brabançon, dwergkees, pekingees 10 chichauhuam, pomoranian 11 dwergpoedel, leeuwhondje, schippertee 13 dwergépaneul, dwergpinscher, vlinderhondje 14 dwergschnauzer damesjakje = bolero, spencer damesjapon = robe damesjas - mantel dameskamer = boudoir dameskapster = coiffeuse dameskleding – beha, boa, japon, rok,slip, toilet dameskostuum – mantelpak(je) dameskous = nylon damesmantel, met bont afgezet - pellies damesmantel, wijde - swagger damesmanteltje = bolero, topper damesmodekleermaker - couturier damesmutsje = paresseuse, toque damesonderbroekje - slipje damesondergoed – directoire, lingerie damespaard = hakkenei, telganger damesparasol = ombrelle damesschoen = flat, opank, pump damesschoen met hoge hak - pump damesschoudermantel - pelerine damestasje - reticule damestrui - jumper damestrui met vest - twinset dame te paard - amazone damherten - dama damhertleer - daim damiaatjes = kerkklokjes dam in het water - lee, stuw, waterkering dam in zee – golfbreker, hoofd, strekdam, pier dammen = damspelen dammer = damspeler damp - mist, nevel, rook, smook, smoor, stoom, waas, walm, wasem dampafzuiger - wasemkap dampbad – sauna, stoombad dampbron = famarole, solfatare dampen = misten, roken, smoken, smoren, stomen, uitwasemen, walmen, (uit)wasemen dampig – dijzig, heiig, kortademig, mistig, nevelig, vochtig, wasemig, wazig dampkap - afzuigkap dampkring = atmosfeer, ether, luchtlaag, luchtruim, sfeer dampkring, laag in de - exosfeer, ionosfeer, mesosfeer, stratopauze, stratosfeer, thermosfeer, tropopauze, troposfeer dampkring, samenstellend deel van de - argon, dadon, helium, jodium, koolzuur, krypton, neon, ozon, stikstof, waterstof, zuurstof dampkringbeschrijving - aërografie damklank - vloedplank dampost = post dampvormig element - gas damspel, onderdeel van het - bord, schijf damspeler - dammer damspelvariant - salta damsteen = damschijf damstuk = bord dam, steen, schijf damterm = bord, dam, damslag, meerslag, remise, ruit, schijf, slaan, slag, steen, verlies, winst, zet damwand – beschot, beschoeiing dan - behalve, daarna, eventueel, evenwel, immers, judograad, toch, vervolgens, voorts Danaërs = Araiven dancing – balzaal, dansgelegenheid, danszaal, nachtclub dandy = fat, heertje, modegek, modejonker, pronker, saletjonker danig = bar, deerlijk, degelijk, duchtig, ernstig, flink, geducht, erg, ernstig, fel, flink, grondig, hevig, nogal, terdege, zeer dank = erkentelijkheid, erkentenis, neiging, waardering, zin dank betuigen - danken dankbaar = erkentelijk, lonend, verplicht dankbaarheid = erkentelijkheid danken - bedanken, dankzeggen dankgebed = dankzegging, gratias dank je - bedankt, merci danklied = Te Deum, hymne, lofzang dankstond = bidstond, dankdag dankzeggen – danken, bedanken dankzegging = dankbetuiging dansen = 3 fox, ole, rag, rei, tap 4 giba, hula, hula, jive, jota, kolo, reel, step 5 bayon, bebop, blues, conga, galop, gigue, hoela, house, mambo, polka, ratza, rumba, salsa, samba, swing, tango, twist, valse 6 ballet, bolero, boston, branle, cancan, gitana, menuet, carole, ductia, gitana, horra(h), oberik, pavane, shimmy, tandak, trepak, valeta, zambra 7 agarrao, beguine, bourree, calipso, ciacona, csardas, foxtrot, furlana, galoppe, gavotte, lambada, ländler, mazurka, moresca, musette, onestep, polacca, ragtime, reidans, rondeel, sardana, slowfox, szardas, tapdans, twostep, zorongo 8 anglaise, bamboula, buikdans, cakewalk, chaconne, cotillon, courante, eierdans, estampie, fandango, flamenco, habanera, horlepijp, hulahula, lanciers, paardans, padovana, polianka, rigaudon, ringdans, slowstep, solodans, stapdans, stijldans, tourdion, vuurdans 9 allemande, arabesque, chachacha, dodendans, écossaise, elfendans, espagnola, farandole, feestdans, francaise, gaillarde, galoppade, honkytonk, jitterbug, kalamaika, krakowiak, krijgsdans, kringdans, lentedans, madrilena, malaguena, naaktdans, offerdans, pasdadeux, pasadoble, passapied, polonaise, quadrille, quickstep, romanesca, rondedans, sarabande, sevillana, siciliano, vitusdans, stantipes, volksdans, wapendans, zapateado 10 apachedans, balletdans, bergamasca, bergerette, boerendans, bruidsdans, charleston, contradans, fakkeldans, fieteldans, figuurdns, hoelahoela, hokeypokey, huilygully, huppeldans, maskerdans, polonaises, saltarello, sauterelle, seguidilla, sicilioenne, skotsetrye, tarantella, tempeldans, toneeldans, tyrolienne, villanella, waaierdans, wienerwals, zwaaddans 11 bergemasque, blackbottom, bloemendans, klompendans, lambethwalk, pasdequatre, passacaglia, passacaille, rheinlander, rockandroll, slingerdans, squaredance, stokkendans, varsovienne, zevensprong 12 boogiewoogie, kozakkendans 13 schrikkeldans dans bij de wijnoogst - epilenios dans, Braziliaanse - mattchine, maxixe dans, Caribische - calypso dans, Poolse - krakoviak, mazurka dans, Tsjechische - polka, redowa dansant (Fr.) = dansend dansavond = soirée dansavondje aan huis - sauterie dansen – huppelen, swingen, twisten, walsen,zwieren dansend bewegen - dribbelen dansend naderen - aandansen dansen in de openlucht = reien dansen in de paartijd = balderen dansen van dieren = balderen danser = ballerino, danseur, twister danseres = ballerina danseur - danser danseuse = (beroeps)danseres dansfeest = bal dansgelegenheid – balzaal, dancing, danszaal, disco(theek) dansgenoot – partner danshuis = alcazar, danslokaal dansinrichting = dancing, dansschool dansinstituut = balletschool dansklepper = castagnet danskunst - ballet danslied - ballade, ballata dansmeester ( Zuid-Ned.) = fat, pronk dansmeisje = ballerina, danseres, geisha dansmeisje op Bali - legongs dansmuziek - ragtime dansontwerp - bozzetta dans op schaatsen - ijsdans dansorkest - band danspartij = bal, soirée danspartner - danseur danspas = broise, cabriole, chat(te), step dansschoen = balschoen danstent – dancing, disco, dansvloer - plankier danswoede = Sint-Veitsdans, Sint- Vitusdans, tarantisme danszaal = balroom, balzaal, dancing Dante’s dochter - Antonia Dante's geboorteplaats = Florence Dante's geliefde = Beatrice Dante's leermeester - Giotto Dante's rustplaats = Ravenna Dante's vrouw - Gemma Dante's werk - Conzaniere, Commedia, Convivio, Rime Dante's zoon - Jacopo, Piero Danzig - Gdansk dapper = boud, driest, ferm, fier, funk, heldhaftig , kloek, koelbloedig, koen, kordaat, kranig, krijgshaftig, manhaftig, (man)moedlg, mannelijk, onbeducht, onbevreesd, onversaagd, onverschrokken, onvervaard, stoer, stout(moedig), terdege, wakker dapperheid - courage, onversaagdheid dapper krijgsman - held dapper man = held dapper en stoer - flink dappere vrouw = kenau, heldin dapperheid = bravoer, bravoure, courage, flinkheid, kloekheid, koenheid, kordaatheid, kranigheid, moed, moedigheid dar = bij Dardanellen = Hellespont darg = veengrond darm = ingewand, spijsverteringskanaal darm met vlees en kruiden gevuld = rolpens darmaandoening = colitis, enteritis darmaanhangsel = appendix, blindedarm darmafsluiting - ileus darmcatarre = enteritis, darmontsteking darmkramp = darmvernauwing, koliek darmkronkel - darmkinte, volvulus darmlymfe - chylus darmontsteking - enteritis darmparasiet - lintworm darmpek - meconium darmpijn - koliek darmscheil - mesenterium darmspoeling = clysma, klisteer, lavement darmspuiting - lavement darmwindzucht - meteorisme darmziekte = appendicitis, buikloop dysenterie darren = dolen, rondlopen, sarren, tarten, wachten, zeure, zwerven dartel = hups, jolig, kalverachtig, kriel, levendig, levenslustig, loszinnig, monter, ongebonden, opgeruimd, opgewekt, sexy, speels, springerig, stoeiziek, tierig, uitgelaten, vrolijk, welig, wellustig, wierig, woelig, wuft, wulps dartelen = huppelen, ronddansen, rondspringen, spotlust, springen, stoeien dartelheid = joligheid, lasciviteit, levendigheid, opgeruimdheid, speelsheid,spotlust, uitgelatenheid, wulpsheid das = cache-nez, (Eng tie), halsdoek, roofdier, shawl, sjaal, stropdas, vlinderdasje, zelfbinder dashboard = instrumentenbord dasein = bestaan, existentie dashond = taks, teckel dassensoort - ratel, teledoe dasymeter = luchtdichtheidsmeter dat = zoiets, zulks data = datums, feiten, gegevens dateren = dagtekenen datering – dagtekening, datgene - hetgeen dat is - d.i.,i.e. dat is te dol – absurd, bespottelijk, gek, dwaas, onzinnig datje = aanmerking dato = heden, nu, vandaag datum = dagtekening, dat, tijdstip datumboek - agenda datum van geboorte = geboortedatum, geboortedag, verjaardag datum van kroning = kroningsdag datum van sterven = sterfdag datum van trouwen = trouwdag datum van verjaren = verjaardag datum van vertrek = vertrekdag datumwijzer - kalender dat waar iemand bijzonder in is - fort dat waarmee een levend wezen wordt aangeduid - naam dat wat een mens doet handelen - reden dat is te zeggen = althans dat zij zo = amen dauphin = kroonprins dauw = mist, morgennevel, nevel, ochtendnevel, rijm, rijp, stoom, waterdamp dauwdruppel - parel dauwel - doetje, treuzel dauwelen = aarzelen, stoeien, treuzelen dauwig - mistig dauwnetel - hennepnetel dauwpier = regenworm dauwworm = eczeem, gezichtsuitslag, regenworm daver = schok,schudding, trilling daveren = bulderen, denderen, drenzen, dreunen, schudden, trillen daverend – prachtig averende grap - dijenkletser daviaan – mijnlamp, veiligheidslamp dazen = bazelen, doordrammen, doorpraten, kletsen, leuteren, ijlen, zwammen, zwetsen dazig - onnozel de aandacht spannend – boeiend de aandacht trekken – opvallen de aanwezige mensen – publiek de aarde – bol, globe de adel – adeldom, edelen deadline – tijdslimiet deadwight (Eng.) – draagvermogen de afbeelding van een dier – totem de afwas – vaat deal – overeenkomst, transactie dealen - handelen dealer = agent, agentschap, filiaalhouder,vertegenwoordiger de algehele inzet – pot de allerliefste - minnaar de alleroudste tijd – oertijd de andere kant op – andersom de baas spelen – bazen de baas spelende – bazig debacle – fiasco, ineenstorting, mislukking, ondergang, ramp, sof, val debacle van de bank = krach de balans opmaken – afwegen, overegen de bal trappen - schieten debarkatie = ontscheping, landing debarkement = discussie, polemiek, redetwist debarkeren - ontschepen debat - discussie, dispuut, gedachtewisseling, redekaveling, redetwist, woordenwisseling debatteren = discussiëren, polemiseren, redetwisten, twisten debauche (Fr.) = uitspatting, losbandigheid de beest uithangen - klieren de begane grond - aarde de beginselen betreffende - elementair de benen nemen - vluchten de beroemdste stad der oudheid - Rome debet = tegoed, schuld(ig), verschuldigd de betrekkelijke zwaarte der stoffen - s.g. de bewoners van en land – bevolking, volk debiel - achterlijk, sloom, zwakzinnig debiel kind = mongooltje debiet - afzet, opbrengst, productie, watervoering de bijzonderheden - finesse debitant - slijter, verkoper debiteren - opdissen, verkopen, vertellen debiteur - schuldenaar de blinde god der duisternis - Hodur de bloemengodin - flora deblokkeren - ontzetten, opheffen, vrijgeven, vrijmaken de bodes der goden - Iris de boeg richten naar - aanboegen de boze - duivel de brassen aanhalen - aanbrassen debrayeren = ontkoppelen de breedte van een hand – handbreed de buitenlijn - omtrek debutant - beginneling, eersteling, nieuweling debuteren = beginnen debuut - intrede deca = tienmaal decaan – deken decade - tiental decadent - blasé, gedegenereerd, krachteloos, ontaard, passief, verworden, willoos, wuft decadentie - achteruitgang, inzinking, ontaarding, passiviteit, verval, willoosheid decaliter = dl. decameter = dam decamperen = afbreken, opbreken, vertrekken decanaat = gebied, waardigheid decanteren = afgieten, klaren decastére = das, (10m3) december - wintermaand decemvir = tienman decent = betamelijkheid, eerbaarheid, fatsoenlijk, keurig, kuis, net, netjes, welgemanierdheid, welvoeglijk, zedig decentralisatie = (ver)spreiding deceptie = ontgoocheling, tegenvaller, teleurstelling decharge = kwijting, ontheffing, opheffing, vrijspreking dechargeren = ontheffen, ontlasten, vrijspreken deci = tiende decibel = d. b decideren - beslissen, besluiten, ombrengen decigram = d. g. deciliter - maatje decimaal - tiendelig decimeter = d. m. decisie = beslissing, besluit, uitspraak decisief = afdoend, beslissend, stellig declamatie - voordracht declamator = voordrachtskunstenaar, voordrager declamatorische zang = recitatief declameren – opzeggen, reciteren, voordragen declaratie - aangifte, (liefdes)verklaring, opgave, rekening declareren = aangeven, opgeven declinatie = afwijking, afwijzing, verbuiging declineren = afwijken, afwijzen, kleineren, verbuigen decoderen = ontcijferen decor – achtergrond, background, coulise, omgeving decorateur = toneelbouwer, toneelontwerper, toneelschilder decoratie – lintje, ordeteken, versiering decoratie in België = oorlogskruis decoratie in Engeland = V.C. (Victoria Cross), M.B.E. (Member of the British Empire) decoratie in Frankrijk = M. M. (Mëdaille Militaire), L. d. H. (Legion d'Honneur) decoratie in Nederland = M. W. 0. (Militaire Willemsorde) decoratie in de U.S.A. = D. S. C. (Distinquished Service Cross) decoratief = versierend decoratietechniek - barbotine decoratieve versiering = ornament decorateur = toneelbouwer, toneelschilder, toneelontwerper decoreren – beschilderen, edelen, eren, opsieren, verlenen, versieren decorum = stijl, waardigheid, welvoeglijkheid decoupage = verknipping decreet – afkondiging, besluit, bevel, edict, irade, oekaze, ukase, raadsbesluit, verordening decrescendo = afnemend, verminderend decreteren = afkondigen, besluiten, uitvaardigen, verordenen de dag na heden - morgen de daad van het kiezen - keus de daad van het lenen – lening de daad volvoeren - begaan de dageraad - krieken de dag van heden - nu, vandaag de dag hierna - morgen de dag voor heden - gisteren dedaigneus (Fr.) = geringschattend, minachtend, vernederend dedain = minachting de dans ontspringen – vluchten de dato = d.d., gedagtekend deder - huttentut de deur uit - weg dedicatie = opdracht, toewijding de diepte bepalen – peilen de doop toedienend - dopen de drie schikgodinnen - nornen deduceren = afleiden, beslissen, besluiten, concluderen deductie = afleiding, conclusie deductief = afleidend, besluitend, concluderend de dunk hebben - menen de edelen - adeldom de een of ander - iemand de eerste industriestad in Japan - Osaka de eerste mens - Adam de eerste moeder - Eva de eerste vlieger - Ivarus deeg = bakmengsel, meelmengsel, pasta deegachtig – klef, tets deegbak - trog deegbal = knoedel deeg dooreenwerken – kneden deegkneder - meesterknecht deeg knijpen – kneden deegroller - rolstok deeg van klei en water – paat deeg voor pannenkoeken - beslag deeg voor pasteikorsten – korstdeeg deegwaar - mie deel = aandeel, brok, dorsvloer, episode, erf, fractie, fragment, gedeelte, helft, lid, part, plank, portie, quotum, rantsoen, stalvloer, stuk deelarbeid - partime deelbaar – splitsbaar deelgenoot = co., compagnon, kameraad, maat, lid, partner, vennoot deelhebber - participant, vennoot deel hout - plank deellijn = bissectrice deelname – deelneming, participatie deelnemen – meedoen deelnemend – medelijdend deelnemer – kandidaad, medewerker deelnemer aan damspel – dammer deelnemer aan debat – debatter deelnemer aan een reünie - reünist deelnemer aan snelheidswedstrijd = coureur, racer, stayer, deelnemer aan zeker spel - bridger, dammer, kaarter, schaker deelneming = condolance, interesse, medeleven, medelijden, rouwbeklag deelpunt = splitsingspunt deels = gedeeltelijk, half, partieel deelstaat (Mal.) - negara deelteken = trema deeltijdwerker - parttime deeltje – fractie, partikel, stukje deeltjesversneller = bevatron, comsmotron, cyclotron deelwoord = participium deemoed = berouw, eenvoud, nederigheid, onderworpenhwid, ootmoed deemoedig = berouwvol, nederig, onderdanig, ootmoedig, soumis deel uitmaken - behoren deel van Amerika = Argentinië, Brazilië, Canada, Chili, Columbia, Ecuador, Mexico Panama, Paraguay, Peru, Uruguay, U. S. A., Venezuela, deel van Argentinië = Chaco, Cordova, Corientes, Estero, Formosa, Mendosa, Pampa, Patagonië, Salta, Santiago deel van Australië = Tasmanië, Queensland, Victoria deel van Azië = Anam, Arabië, Armenië, Birma, Ceylon, China, Dekan, India, Indonesië, Irak, Iran, Israël, Japan, Jordanië, Korea, Laos, Pakistan, Siam, Siberië, Tibet, Turkije, Vietnam deel van België = Antwerpen, Ardennen, Borinage, Brabant, Henegouwen, Kempen, Limburg, Lotharingen, Luik, Namen, Vlaanderen, Wallonië deel van Boedapest = Boeda, Pest deel van Brits-Indië (voormalig) = Assam, Burma, Orissa deel van Canada = Alberta, Labrador, Manitoba, Newfoundland, Ontario, Quebec deel van Celebes = Boni, Posso deel van Cookeilanden = Atiu, Aitutali, Mangaia, Rarotonga deel van Denemarken = Aerö, Als, Falster, Funen, Fyn, Jutland, Langeland, Lolland, Mön, Odense, Sjaelland, Sealand deel van Drenthe = Ellertsveld, Hondsrug, Noordenveld, Oostermoer deel van Duitsland = Baden, Beieren, Brandenburg, Breisgau, Eifel, Harz, Hessen, Holstein, Lüneburgerheide, Pruisen, Rijnland, Saksen, Mecklenburg, Munsterland, Oostfriesland, Ruhrgebied, Saarland, Sleeswijk, Thüringen, Westfalen, Württemberg deel van Egypte - Nijldelta, Sinaï deel van Engeland = Cornwall, Essex, Hampshire, Kent, Midlands, Sussex, Wales, Yorkshire deel van Europa = Alpen, Apulië, Balkan, Bretagne, Eire, Iberië, Jutland, Karinthië, Kaukasus, Kola, Krim, Lapland, Normandië Oekraïne, Polen, Povlakte, Rivièra, Spanje, Zweden deel van Frankrijk = Auvergne, Bretagne, Bourgogne, Causses, Champagne, Dauphine, Elzas, Gascogne, Guyenne, Languedoc, Lotharingen, Medoc, Midi, Normandië, Picardië, Provence, Rivièra, Savoye, TouraineVogezen, Vendee deel van Friesland = Ameland, Bildt, Gaasterland, Haskerland, Lemsterland, Ooststellingwerf, Opsterland, Schiermonnikoog, Smallingerland, Terschelling, VIieland, Weststellingwerf, Wonseradeel, Zevenwouden deel van Gelderland = Achterhoek, Betuwe, Bommelerwaard, Graafschap, Liemers, Lijmers, Montferland, Nederbetuwe, Overbetuwe, Tielerwaard, Veluwezoom, Veluwe, Veluwemeer deel van Griekenland = Arcadia, Argolis, Attica, Boeotië, Cycladin, Elis, Enos, Epirus, Euboea, Magnesië, Peleponnesus, Sparta, Sporaden, Thessalië deel van Groot-Brittannië = Engeland, Schotland, Wales, zie: ook deel van Engeland deel van Holland = zie: deel van Noord-Holland en: deel van Zuid-Holland deel van Hongarije = Alföd, Békes, Bihar, Nograd, Pest,, Sopron, Tolna, Vas deel van India = Assam, Bangka, Bengalen, Bihar, Billiton, Birma, Bombay, Borneo, Celebes, Ceram, Dekan, Flores, Halmahera, Hyderabad, Kashmir, Kerala, Lombok, Madras, Molukken, Nepal, Orissa, Punjab, Timor, Soemba, Sumatra deel van Indo-China = Laos, Thailand, Vietnam deel van Indonesië = Ambon, Bali, Bangka, Borneo, Buru, Ceram, Flores, Halmahera, Java, Lombok, Molukken, Soemba, Soembawa, Sumatra, Timor deel van Istanboel = Pera deel van Italië = Apenijnen, Apulië, Calabrië, Campanië, Emilia, Elba, Lombardije, Piemond, Sardinië, Sicilië, Toscane, Trente, Umbrië, Venetië deel van Japan = Hokkaido, Honsjoe, Kioesjoe, Sjikokoe deel van Java = Kedoe, Priangan deel van Joegoslavië = Bosnië, Dalmatië, Herzegowina Istrië, Kroatië, Montenegro, Servië, Slavonië, Slovenië, deel van Konstantinopel = Pera deel van Limburg = Geuldal, Maasdal, Mijnstreek, Peel deel van Londen = Chelsea, City, Eastend, Soho, Westend deel van klassiek Griekenland = Attica, Doris, Elis, Sparta deel van midden Amerika - Cuba, Guatemala, Honduras, Nicaraqua, Panama deel van Nederland = Betuwe, Drente, Flevoland, Friesland, Gelderland, Groningen, Limburg, Noord-Brabant, Noord-Holland, Noordoostpolder, Overijssel, Peel, Twente, Utrecht, Veluwe, Zeeland, Zuid-Holland, deel van Nieuw-Guinea = Vogelkop deel van Noord-Afrika = Algerije, Egypte, Libië, Marokko, Sahara, Tunesië deel van Noord-Amerika = Alaska, Canada, Labrador, V. S., deel van Noord-Brabant = Baronie, Biesbosch, Kempen, Langstraat, Meijerij, Peel deel van Noord-Europa = Denemarken, Finland,Lapland, Noorwegen, IJsland, Zweden deel van Noord-Holland = Beemster, Gooi, Haarlemmermeerpolder, Kennemerland, Langedijk, Purmer, Schermer, Streek, Texel Waterland, Wieringermeerpolder, Wormer, Zaanstreek deel van Noorwegen = Bergen, Haloga-land, Hamar, Hordaland, Nordland, Stavanger, Telemark, Tröndelag deel van Oost-Azië = Japan, Korea, Philippijnen, Taiwan (Formosa)Vietnam, deel van Oostenrijk = Burgenland, Karinthië, Salzburg, Stiermarken, Tirol, Vorarlberg deel van Oost-Europa = Bulgarije, Estland, Hongarije, Letland, Litauen, Polen, Roemenië, Rusland deel van Oud-Griekenland = Attica, Doris, Elis, Sparta deel van Overijssel = Salland, Twente deel van Pakistan = Bengalen, Punjab, Sind deel van Palestina = Galilea, Judea, Samaria deel van Polen = Galicië, Silezië deel van Portugal = Alentejo, Algarvië, Beira deel van Roemenië = Dobruja, Transsylvanië, Walachije deel van Rotterdam = Blijdorp, Charlois, Crooswijk, Hillegersberg, Katendrecht, Kralingen, Lombardijen, Ommoord, Overschie, Prins Alexanderpolder, Schiebroek, Spangen, Wittedorp, lJselmonde, Zuidwijk deel van Rusland = Karelië, Kaukasus, Kazakstan, Krim, Oekraïne, Oeral deel van Soedan = Darfoer, Gezira, Kordofan, Nubië, Soedd deel van Sowjet-Unie = zie deel van Rusland deel van Spanje = Andalusië, Aragon, Asturië, Avilla, Baskenland, Castilië, Catalonië, Galicië, Granada, Kastillië, Leon, Murcia, Navarra, Taragone deel van Sumatra = Atjeh, Deli deel van Suriname = Brokopondo, Commewijne, Coronie, Marowijne, Nickerie, Saramacca deel van tabak - nicotine deel van tafelbestek = lepel, mes, vork deel van Texel = Eierland, Slufter deel van Tsjechoslowakije = Bohemen, Moravië, Slowakije deel van Turkije = Armenië deel van Utrecht = Eemland, Gooi, Sticht deel van Vietnam = Annam deel van Voor-Indië = Assam, Dekam, Goa, zie ook deel van India deel van vroeger IJsselmeer = Flevoland, Markerwaard, N. O .P., Wieringermeerpolder deel van Zeeland = Beveland, Duiveland, Filipsland, Schouwen, Tholen, Walcheren deel van Zuid-Afrika = Betsjoeanaland, Kaapprovincie, Natal, Oranjevrijstaat, Transvaal deel van Zuid-Amerika = Argentinië, Bolivia, Brazilië, Chili, Colombia, Ecuador, Guyana, Paraguay, Panama, Peru, Suriname, Uruguay, Venezuela deel van Zuid-Holland = Beierland , Delfland, Goeree, Rozenburg, Overflakkee, Putten, Rijnland, Voorne, Westland, IJselmonde deel van Zweden = Blekinge, Dalarna, Gotland, Jämtland, Lapland, Medelpad, Norland, Schonen, Skane, Smaland, Svealand, Uppland deel van Zwitserland = Aargau, Appenzell, Baselland, Bern, Bribourg, Engadin, Fribourg, Glarus, kanton, Luzern, Mittelland, Schwijz, Ticino, Tessin, Thurgau, Uri, Vaud, Waadt, Wallis deel van de aalfuik = kub, kubbe deel van de aarde = Afrika, Amerika, Australië, Azië, Europa, pool, subtropen, tropen, zone deel van de aarde tussen de keerkringen - tropen deel van Afrika - Angola, Algerië, Egypte, Ethiopie, Eritrea, Gabon, Ghana, Guinea, Goudkust, Gambia, Ifni, Ivoorkust, Kenia, Kameroen, Libye, Liberia, Mali, Marokko, Madagaskar, Natal, Niger, Nigeria, Nubië, Oeganda, Rhodesië, Sahara, Senegal, Sierra Leone, Sahara, Soedan, Tanganjika, Togo, Transvaal, Tunesië, Volta, Zanzibar, Zuid-Afrika deel van de aardkorst - aardlaag deel van de arm = biceps, bovenarm, elleboog, ellepijp, hand, onderarm, pols, spaakbaan deel van de beenderen = merg, specie deel van de bijbel = bijbelboek, evangelie, N.T., O.T., Pentateuch, psalmen, testament deel van de bloementuin = bed, border, gazon, pad, perk deel van de boerderij - achterhuis, afdak, deel, erf, hok, hooimijt, koestal, loods, paardenstal, stal, schuur, voorhuis deel van de boom = bast, blad, kroon, kruin, lover, schors, spint, stam, tak, twijg, wortel deel van de borst - tepel deel van de borstkas = borstbeen, rib, ruggengraat deel van de brouwerij = beslagkuip, brouwketel, eestoven, filter, gistkuip, hopzeef, kiemtrommel, legtank, moutkuip, moutsilo, silo, wachttank, weekkuip, wortketel deel van de buik - darmen, lever, maag, milt, navel deel van de cursus = semester, trimester deel van de dampkring = argon, ionosfeer, ozon, ozonosfeer, troposfeer deel van de dierenwereld = amfibieën, geleedpotigen, reptielen, tweeslachtigen, vissen, vogels, weekdieren, zoogdieren deel van de eetwaren = aardappel, boter, brood, gevogelte, groente, margarine, vet, vis, vlees, wild deel van de gamelan = kendang deel van de gasmeter = rotameter deel van de geneeskunde - chirurgie, orthopedie deel van de hals = adamsappel, atlas, halsslagader, halswervel, keel, nek, strot deel van de hals - adamsappel, halswervel, keel, nek, strot deel van de hand - duim, middelvinger, muis, palm, pink, ringvinger, wijsvinger deel van de haven = aanlegsteiger, dam, damwand, kade, kraan, loods, steiger deel van de helm - kam, kinriem, riem deel van de heraldiek = kleur, kwartier, schild deel van de ingewanden = darm, lever, maag, milt deel van de kaak - kaakholte deel van de keel – huig, keelholte, strot deel van de keuken = aanrecht, fornuis, gasstel, gootsteen, kast, koelkast, kraan, pannenrek deel van de kleding = boord, knoop, kraag, mouw, naad, pand, pijp, revers, voering, zoom deel van de kop van hond = snoet deel van de match - ronde, speelhelft deel van de meeldraad = helmbindsel, helmdraad, helmhok, helmknop, stuifmeel, pollen deel van de melk = room deel van de mond = gebit, gehemelte, huig, kies, lip, tand, tong, tongriem, verhemelte deel van de nek = hals, nekwervel, strot deel van de onderbuik = kruis, lies deel van de opbrengst = tiende, B.T.W. deel van de Peleponnesus = Elis deel van de politie = agent, agente, brigade, brigadier, commissaris, hoofdcommissaris, recherche, rechercheur deel van de rechtbank – balie, griffie, parket, raadskamer deel van de r.k. kerk - koor, oksaal deel van de romp = borst, borstbeen, heup, buik, rib, rug, sleutelbeen, schouderblad, wervel deel van de romp van lastdieren - kroep deel van de slokdarm van vogels = krop deel van de strijdkrachten = artillerie, A. T., bataljon, compagnie, K. L., divisie, genie, landmacht, legerafdeling, luchtmacht, marine, regiment, veldleger, deel van de telefoon = draaischijf, druktoets, haak, hoorn, kiesschijf, snoer deel van de telegraaf = seinsleutel, sleutel deel van de toren = draaitrap, haan, kruis, spits, torenvenster, trans, wenteltrap, windwijzer deel van de tram = achterbalkon, balkon, looppad, lus, staanplaats, treeplank, voorbalkon, zitplaats deel van de trap = laaf, leuning, trede, tree deal van de tuigage = gei, giek, ra, steng, want, zeil deel van de uitgave = band, bd., deel deel van de Verenigde Arabische Republiek = Egypte, Jemen deel van de Verenigde Staten = Nevada, zie Amerikaanse staat deel van de verkoop = kavel, kaveling deel van de wagen = as, band, dak, motor, rem, wiel deel van de wandelstok = knop deel van de wedstrijd = game, helft, rondo, rust, set, speeltijd deel van de week = dag, etmaal, dinsdag, donderdag, maandag, vrijdag, weekend, woensdag, zaterdag, zondag deel van de weg = berm, middenberm, rijbaan, talud, wegas deel van de wereld = Afrika, Amerika, Antarctica, Australië, Azië, continent, Europa deel van de wereldbevolking = Afrikaners, Arabieren, Aziaten, Chinezen, Eskimo's, Europeanen, Indiërs, Indianen, Japanners, Javanen, Joden, Maleiers, Mongolen, Turken deel van de zonneweg = aphelium, apogeum, perigeum deel van een altaar = retabel, tabernakel deel van een arrondissement = kanton deel van een artikel = sub deel van een atoom - elektron, neutron, nucleon, proton deel van een auto – aandrijfas, accu, achterband, achterbank, achterbumper, achterlamp, achterlicht, achteruit, achterwiel, antenne, autonummer, autosleutel, as, automaat, bagageruimte, band, benzinepomp, benzinetank, bermlamp, benzinemeter, bermlicht, bobine, bougie, bumper, carburateur, cardanas, carrosserie, chassis, choke, claxon, clignoteur, contactpunt, contactsleutel, dak, dashboard, differentieel, dimlicht, fusee(pen), gashandel, gaspedaal, grill, handgreep, handrem, hoorn, kap, kilometerteller, kleppenhuis, klokje, knaldempe, knalpot, koetswerk, kofferdeksel, koplamp, koppeling, laadbak, laadklep, lager(bus), lagerhuis, lamp, luchtband, luchtfilter, mistlamp, motorblok, motor(kap), nokkenas, nummerplaat, oliedrukmeter, oliekoeler, oliepeilstok, rem, parkeerlamp, peilstok, pook, portier, raam, radiator, radio, reflector, rempedal, remschoen, rezervewiel, richtingaanwijzer, ruitenwisser, schokbreker, schokdemper, schuifdak, sleepoog, sneeuwketting, snelheidsmeter, spaakwiel, spatbord, spatlap, spoiler, stadslicht, starter, startknop, startmotor, stoel, stoplamp, stoplicht, stuurkolom, stuur(slot), stuurwiel, tank, toeter, treeplank, trekhaak, uitlaat, veiligheidsgordel, ventilator, versnellingsbak, vliegwiel, voetren, voorband, voorbank, voorbumper, vooruit, voorwiel(lager), waterpomp, wiel(dop), wiellager, zuiger deel van een autobus = afstap deel van een baan bij zeilwedstrijden - rak deel van een baggermolen = noria deel van een bakkerij = oven deel van een balans = gewicht, lastarm, mes deel van een batterij = cel, pool deel van een begroting = post deel van een beitel = aar, faas deel van een berg = flank, helling, piek, top, voet deel van een bijenkorf = raat, vlieggat deel van een biljartkeu - Pomerans deel van een blaasinstrument - klep, lob, mondstuk, piston, ventiel deel van een blad = ader, bladschijf, bladsteel, nerf deel van een bladzijde = alinea, kantlijn, marge, regel deel van een bloem = blad, bloembodem, bloemdek, buis, bijkelk, bijkroon, keel, kelk, kelkblad, kroon, kroonblad, meeldraad, stamper, steel, stempel, stengel, stijl, schutblad, vruchtbeginsel, zoom deel van een boek = band, blad, bladzij, kaft, katern, omslag, pagina, rug, schutblad deel van een bokking = graat, hom, kuit deel van een bokswedstrijd - ronde deel van een boorinstallatie = boorgat, boortoren, bordes, kroonblok, leibuis, spoelingspomp, spoelkop, zuigbuis deel van een bouwwerk = architraaf, beuk, boog, fiaal, fries, fronton, impost, kroonlijst, latei, liseen, risaliet, schalk, tafelement, travee, zwik deel van een breuk = breukstreep, decimaalteken, deeltal, deler, noemer, teller deel van een breukband - pelote deel van een breviergebed - metten deel van een bril = arm, been, glas, montuur, poot, rand deel van een broedmachine = kunstmoeder deel van een broek = band, pijp, knie, knoop, sluiting deel van een brug = balustrade, leuning, overspanning, pijler, wegdek deel van een camera = diafragma, filter, geelfilter, lens, sluiter, statief, zoeker deel van een cel = chromosoom, kern, protoplasma deel van een celkern = gen deal van een cirkel = diameter, graad, koorde, middellijn, middelpunt, omtrek, periferie, radiaal, sector, segment, straal deel van een concertzaal - podium deel van een costuum - jas, pantalon deel van een coupon - talon deel van een dag = avond, avonduur, kwartier, middag, middernacht, minuut, morgen, morgenstond, nacht, nanacht, namiddag, n.m., nanoen, noen, ochtend, seconde, stond, ure, uur, vooravond, voormiddag, vm deel van een decimale breuk = decimaalteken, periode deel van een deur = beslag, grendel, klink, knip, knop, paneel, post, scharnier, slot, stijl, vleugel deel van een dijk = aarde, bazaltsteen, glooiing, keileem, kruin, talud, voet, zinkstuk deel van een dobber = sim deel van een dorp = brink, dijk, hoofdstraat, huis, kerk, kern, kom, laan, markt, plein, school, steeg, stoep, straat, voorstraat, wijk deel van een driehoek = basis, bissectrice, hoek, hoogtelijn, hoogtepunt, hypotenusa, loodlijn, rechthoekszijde, tophoek, zwaartelijn, zwaartepunt, zijde deel van een drukpers = degel, frisket, timpaan, verschet deel van een dynamo - anker, koolborstel, veldwikkeling deel van een effect = coupon, mantel, talon deel van een ei = dooier, dop, eigeel, eiwit, schaal deel van een erfenis = legaat deel van een etmaal - a.m., avond, avonduur, dag, kwartier, middag, middernacht, minuut, morgen, morgenstond, nacht, namiddag, n.m., nanacht, nanoen, noen, ochtend, p.m., seconde, stond, ure, uur, vooravond, voormiddag deel van een evenredigheid = reden, term deel van een fiets – achteras, achterband, achterlicht, achterspatbord, achtervork, achterwiel, as, bagagedrager, balhoofd, band, bandenpomp, bel, binnenband, buitenband, buddyseat, dameszadel, dynamo, fietsband, fietsbel, fietsketting, fietslamp, fietspomp, fietsslot, fietstas, fietsstuur, fietszadel, frame, handrem, hulpmotor, jasbeschermer, kabelslot, kamrad, ketting, kettingkast, kettingwiel, kinderzitje, koplamp, lamp, lantaarn(haak), luchtband, naaf, pedaal(rubber), pomphouder, reflector, rem(blok), remkabel, remnaaf, remstang, rokzadel, snelbinder, spaak, spatbord, spatlap, spatscherm, stang, stuur(tas), tandwiel, terugtraprem, trapper, trommelrem, velglint, velg(rem), versnelling, voetrem, voorlamp, voorspatbord, voorvork, voorwiel, vork, wiel, zadel(pen), zadeltas deel van een fles = buik, hals, kurk, nek, ziel deel van een fornuis = afdekplaatje, asla, brander, deksel, oven, pijp, ring, rooster, spaarbrander deel van een fototoestel = diafragma, filter, lens, sluiter, statief, zoeker deel van een gebouw - dak, etage, kamer, kelder, keuken, sousterrain, verdieping, zolder deel van een fuik = ink, kub deel van een geheel = element, gedeelte, lid, onderdeel, part, stuk deel van een geschrift = deel alinea, blad, bladzijde, hoofdstuk, pagina, paragraaf, regel deel van een geschut - affuit, broek, kulas deel van een gevel = aandak, deur, erker, kozijn, pui, raam deel van een gewei - tak deel van een gletsjer = eindmorene, gletsjerspleet, gletsjertafel, middenmorene, morene, zijmorene deel van een graad = minuut, seconde deel van een haard = asla deur, haardkuil, haardplaat, vulklep deel van een ham - hesp deel van een hand = duim, muis, palm, pink, vinger deel van een hefboom = lastarm deel van een hengel = dobber, haak, lood, molen, reel, sim, snoer deel van een heuvel = helling, top, voet deel van een hijswerktuig = kabel, katrol, takel deel van een hoed = bol, rand deel van een hondenkop = bek, oog, oor, snoet, snuit, tong deel van een hoofdstuk = alinea, letter, paragraaf, vers, woord deel van een horloge = anker, band, batterij, glas, kas, knop, plaat, radertje, raadje, veer, wijzer, deel van een hotel = badkamer, balzaal, eetzaal, hal, kamer, keuken, lounge, receptie, restaurant deel van een huis = appartement, badkamer, dak, deur, douchecel, eetzaal, erker, etage, gang, gevel, goot, hal, kamer, kap, kelder, keuken, koekoek, muur, nok, pannen, portaal, pui, raam, receptie, restaurant, serre, suite, toilet, trap, venster, verdieping, woonkamer,zolder, zolderraam deel van een hunebed = kei, zwerfsteen deel van een hijswerktuig - giek, takel deel van een instrument = pedaal, piston, snaar, toets, ventiel deel van een japon = lijf, lijfje, kraag, lapel, mouw, omslag, pand, rever, sleep, voering deal van een jas = achterpand, kraag, lapel, mouw, pand, rever, voering, voorpand deel van een kaart = areaal, lengende, kaartvak, meridiaan, evenaar, linie, equator deel van een kabel - streng deel van een kachel = asla, deur, mantel, plaat, pijp, rooster, vulklep deel van een kalender - blad, dag, maand, schild, week deel van een camera - cassette, diafragma, draagriem, filter, flitslicht, lens, sluiter, tas deel van een kampeeruitrusting = bed, deken, grondzeil, haring, tent deel van een kanon = affuit, loop deel van een kast = deur, Ia, lade, plank, slot kanteel, steen, trans deel van een kegel = grondvlak, mantel, top deel van een kerk = bank, beuk, kansel, koor, oksaal, schip, steunbeer, toren deel van een ketel = deksel, fluit, handvat, tuit deel van een ketting = kraal, ring, schakel, schalm, slot del deel van een kippenhok = nachthok, ren, roest, stok deel van een klarinet = beker, klep, mondstuk, tussenstuk van een kinderschedel - fontanel deel van een kledingstuk = boord, kraag, mouw, pand, plastron, pijp, rok voering, voorklep deel van een klok = gewicht, klepel, slinger, veer, wijzerplaat, deel van een klooster = boekerij, calefactorium, cel, dormter, dormitorium, eetzaal, hospitium, kruisgang, refectorium, refter, scriptorium deel van een knie - knieschijf deel van een koeienmaag = boekmaag, lebmaag, netmaag, pens deel van een komeet = kern, staart deel van een kompas = naald, roos, windstreek deel van een koolplant -blad, bloem steel, stronk,wortel deel van een korenhalm = aar, graan, steel deel van een kostuum = broek, colbert, jas, pantalon, vest, deel van een kous = boord, hiel, kuit, naad, teen, voet deel van een kozijn - afzaat, kalf deel van een krant = advertentie artikel, bijvoegsel, kolom, pagina, rubriek deel van een krantenpagina = artikel, cursief(je), kolom, kop, rubriek deel van een krater = bodem, keel, pijp deel van een kruisweg = statie deel van een kuilnet - aatje deel van een ladder = sport, stijl, trede, tree deel van een lamp = bol(lamp), brander,fitting, gloeidraad, voet deel van een land = arrondissement, country, dorp, gemeente, graafschap, kanton, kreis, provincie, stad, streek deel van een lening = tranche deel van een lijn = lijnstuk, segment deel van een liturgiesch gewaad - maanipel deel van een machine = as, kruk, krukas, lager, pal, tandwiel, vliegwiel deel van een mantel = bontrand, capuchon, kraag, mouw, puntmuts, zoom deel van een mast = ra, steng deel van een mes = hecht, heft, lemmet,punt, rug, snede deel van een meubel = arm, bekleding, blad, la, leuning, poot, veer, zitting deel van een mijn = galeri,j gang, schacht deel van een mijn = deksel, lading, slagpijp, slagpin deel van een minuut = seconde deel van een mis - canon, gloria, graduale, tractus deel van een misgewaad = albe, amict, humeraal, manipel, singel, stola, stool deel van een missiegewaad - gordel deel van van molecuul = atoom, ion deel van een molen = as, kap, klapspaan, maalwerk, molensteen, rad, roede, taflement, trechter, treem, tremel,vang, wiek, wiel, zeil deel van een motor = bougie, brandstofpomp, carburateur, cilinder, klep, knalpot, krukas, lager, magneet, nokkenas, ontsteking, rotor, tuimelaar, verdeler, verstuiver, zuiger deel van een muntpers - aanlanger, handje deel van een muziekstuk = allegro, andante, argo, cadens, lento, menuet, partij, presto, rondo, scherzo deel van een obligatie = talon deel van een oorlogsschip = kanon, mitrailleur, periscoop, raket, torpedo deel van een oorlogsvloot = duikboot, eskader, fregat, kanonneerboot, kruiser, mijnenveger, smaldeel deel van een orkest = blazers, dirigent, slagwerk, strijkers deel van een ouderwets geweer = laadstok, loop deel van een paddestoel = buisje, hoed, knol, lamel, manchet, mycelium, plaatje, ring, schede, schubben, stekel, steel, zwamdraad deel van een pagina = alinea, kolom, letter, woord, zin deel van een papierfabriek - papiermolen deel van een paraplu = balein, scherm deel van een periode = fase deel van een pers = blok, cylinder, degel, inktrol, letterraam, matrijs, ram deel van een peulvrucht = boon, dop, erwt, vlies deel van een piano = hamer, kast, klep, pedaal, snaar, tangent, toets, toetsenbord deel van een plant = blad, bloem, knoop, knop, oksel, steel, stengel, wortel deel van een ploeg = kouter, rister, schaar, snede, staart deel van een pomp = bek, gek, hefboom, mik, pompbuis, tuit, uitloper, zuigbuis, zuiger, zwengel deel van een priesterlijk gewaad = albe, amict, bonnet, huneraal, kazuifel, manipel, parament, schouderdoek, singel, stola, toga, toog deel van een pijp - dop, kop, roer, steel deel van een radio installatie = antenne, ontvanger, zendapparatuur, zender, zendmast deel van een reeks - term deel van een regiment = bataljon, compagnie, peleton deel van een rekenkundige bewerking = aftrekking, deeltal, deler, deling, optelling, produkt, quotient, rest, som, vermenigvuldiging, verschil deel van een rem = blok, pedaal, remkabel, remolie, remschoen, remschijf, remsegment deel van een rijsttafel = ketjap, kroepoek, rijst, sambal, saté, trassi deel van en ring = briljant, diamant, goud, parel, saffier, steen, zilver deel van een rivier = bedding, benedenloop, bocht, bovenloop, krib, linkeroever, meander, middenloop, monding, oever, rechteroever, strekdam, stroombed, stroomdraad, stroomversnelling, waterval, winterbed, zomerbed deel van een roeiboot = boeg, docht, dol, kiel, riem, roeipen deel van een roos = blad, bottel, doorn, steel, stekel deel van een rund = biefstuk, lendestuk, riblap, rollade, rolpens deel van een samenhangend geheel = gedeelte deel van een schedel = achterhoofds-been, fontanel, slaapbeen, voorhoofdsbeen deel van een schietschijf = roos deel van een schip = anker, achterdek, achteronder, bak, bakboord, bezaan, boeg, boegbeeld, boom, bram, bramra, breefok, brug, bootsanker, bunker, campagne, davit, dek, dolboord, fok, fokkenmast, fokra, gaffel, gangspil, geerde, giek, halfdek, hel, hennegat, hospitaal, hut, kaartenkamer, kombuis, kajuit, kampagne, katander, kiel, kimkiel, kluisgat, kluiver, kompas, kooi, kraaienest, laadboom, lenspomp, lij, loglijn, luik, lijzeil, loopplank, marszeil, mess, misthoorn, nok, onderlijk, pantry, patrijspoort, peddel, piek, ra, reling, riem, roef, roeipen, roer, scheg, schoot, sloep, spant, stagzeil, steven, spuigaten, stuurboord, stuurjuk, stuurpen, stuurrad, stuwblok, takel, talie, tros, topreep, tuig, tuigage, uitkijk, valreep, vlotdek, voetlijk, voorlijk, vooronder, want, werpanker, wimpel, windas, zegen, zeerecht, zeil, ziekenboeg, zog, zwabber deel van een schoen - contrefort, hak, hielstuk, neus, riem, veter deel van een school = bank, bord, gang, gymnastiekzaal, hal, klas, leraarskamer, lokaal deel van een schoorsteen = pijp, rookgat, rookkanaal deel van een schouwburg = balcon, brandgang, decor, doek, fauteuil, foyer, garderobe, loge, orkestbak, parket, parterre, rang, stalles, toneel, vestiaire deel van een schriftletter = ligatuur, neerhaal, ophaal, stok deel van een schrijfmachine - tabulator, toets, wagen deel van een skelet = been, bot, elleplip, jukbeen, koot, rib, schedel, schenkel, wervel deel van een sleutel = baard, lip, pijp, ring, schacht deel van een slot = kruk, schoothuis, sleutel, sleutelplaat, slotplaat, tuimelaar deel van het slot = binnenplaats, brug, gracht, kanteel, kelder, muur, poort, toren, vertrek deel van een sluis = deur, kolk, rinket deel van een sluisdeur = achterhar, broekbalk, taats, tempel deel van een japon - sleep deel van een sonate = adagio, allegro, andante, finale, menuet, rondo, scherzo deel van een speelpot = inleg deel van een spier = pees deel van een spoorbaan = baan, vak, trajekt, rails, biels deel van een spoortrein = loc, locomotief, tender, wagon deel van een spoorweg = baanvak, biels, rails, traject deel van een staande want = pardoen, perdoen deel van een staat = dorp, gemeente, gewest, provincie, stad, streek deel van een stad - buurt, centrum, kom. laan, plein, steeg, straat, wijk deel van een stadswijk = buurt deel van een stamper = stempel, stigma, stijl, vruchtbeginsel deel van een stengel = geleding, knoop, knop, lid deel van een stoel = armsteun, bekleding, leuning, poot, zitting deel van een stoep = balustrade, bordes, leuning, trede, tree deel van stoomketel = mangat,vlampijp deel van een stoommachine = ketel, regulator deel van een stoomtrein = loc, tender deel van een strijkinstrument = bodem, hals, kam, klankkast, sleutel, snaar, sordino, strijkstok, toets, deel van een strijkstok = haar, hout, punt, slof, talon deel van een strik = knoop, lus deel van een stuk = akte, bedrijf, scène deel van een syllogisme = conclusie, premisse deel van een tabel = kolom deel van een takel = gijnblok, talie deel van een tang = arm, bek deel van een tennispartij = game, set deel van een toneelstuk = akte, bedrijf, rei, scène deel van een touw = tamp, streng, vezel deel van een trein = bagagenet, buffer, coupé, locomotief, noodrem, portier, rijtuig deel van een trompet = mondstuk, piston, ventiel deel van een tros - tamp deel van een tuin = bed, gazon, grasveld, perk, priëel deel van een uitlaat = achterpijp, knalpot, pijp, spruitstuk, voorpijp deel van een uurwerk = ambre, anker, balans, gewicht, glas, hamer, kast, ketting, knop, minuutwijzer, naald, palrad, pendule, plaat, rad, secondewijzer slinger, slagveer, slagwerk, snek, slagveer, spiraalveer, trommel, uurwijzer, veer, wijzer deel van een varken = haas, ham, hesp, kotelet, staart, spek, vlees deel van een vat = duig, hoepel, spongat, sponning deel van een verhaal = clou, climax, epiloog, episode, hoofdstuk, inleiding, ontknoping, proloog deel van een vertrek = deur, erker, muur, plafond, punt, raam, vensterbank, vloer, zolder deel van een vesting = bastion, escarpe, kanteel, muur, poort, ravelijn, rideau, rondeel, tinne, toren, wal deel van een vestingwal = bastion deel van een vinger = gewricht, koot, lid, nagel, top deel van een viool = bodem, hals, kam, klankbord, krul, snaar, sleutel, sordino, stok, toets deel van een vis = kieuw, kop, staart, schubbe, vin deel van een visnet = inkel, keel, kub, vleugel deel van een vlag = baan, veld, wimpel deel van een vliegtuig = beuk, buik, cabine, cockpit, hoogteroer, instrumentenbord, motor, neus, remklep, romp, staart, staartvlak, vleugel deel van een vloot = eskader, smaldeel deel van een voet = enkel, hak, hiel, teen, wreef, zool deel van een vork = tand, steel deel van een vrachtwagen = bak, cabine, huif, laadbak, oplegger deel van een vrucht = klokhuis, part, pit, schil, steel, vruchtvlees deel van een vulkaan = caldeira, eruptiekanaal, kegel, krater, mantel deel van een vuurwapen = haan, kolf, loop, magazijn, trekker, vizier deel van een wapenrusting = geweer, harnas, helm, koppel, lans, musket, patroontas, schild, speer, vuurroer deel van een wapenschild = kwartier deel van een wasinrichting = blekerij, drogerij, stomerij, strijkerij, wasserij deel van een wasmachine = trommel, wringer deel van een weefsel = cel, draad, inslag, neg, schering, zelfkant deel van een weegtoestel = arm, as, balk, evenaar, gewicht, hefboom, juk, last, naald, opstap, schaal, wijzer deel van een werkwoord = stam, uitgang deel van een wervelkolom = atlas, heiligbeen, stuit, wervel deel van een wet - artikel deel van een wiel = as, band, naaf, spaak, velg deel van een wijk = buurt, straat, weg deel van een windas = draaispil, handspaak deel van een windmolen = vang, wieken, zeil deel van een winkel = etalage, kassa, rekken, standaards, toonbank deel van een woestijn = bajada, duin, oase, plaja, zoutmeer deel van een woonhuis = appartement, badkamer, douchecel, erker, etage, gang, hal, kamer, kelder, keuken, meterkast, slaapkamer, werkkast, zolder deel van een woord = foneem, letter, lettergreep, stam, syllabe deel van een wortel = haarwortel, knol deel van een zaag = handvat, spanraam, tand deel van een zeeschip = brug, dek, lounge, promenadedek, ruim deel van een zeil - rif deel van een zeilboot = bakstag, bazaan, begijnenra, beretand, berghout, bezaan, boegspriet, bolder, dirk, fok, fokkemast, fokval, gaffeltopzeil, grootbramzeil, helmstok, kop, kiel, klik, kluiver, koekoek, kluisgat, kruismast, kluiver, kluiverval, kluiverleider, lij, mastkoker, nokval, roer, roerhengsel, scheg, schoot, stag, stagfok, stagzeil, stampstok, stamstag, val, vlieger, voorscheg, voorsteven, want, zetboord, zeilval, zwaard deel van een zendstation = antenne,microfoon deel van een zin = bepaling, bijwoord, bijzin, gezegde, hoofdzin, leesteken, onderwerp, voorwerp, woord, zinsdeel, zinsnede deel van een zuil = kapiteel deel van een zwaard = blad, gevest, greep, heft, kling, lemmet, lemmer deel van het ambtsgewaad = bef, stool deel van het bed -deken, kussen, laken, matras, peluw, sloop, spiraal, sprei deel van het been = dij, enkel, kuit, kuitbeen, knie, scheen, scheenbeen, teen, voet, wreef deel van het bestek = lepel, mes, vork deel van het biljart = bal, band, keu, krijt, laken, lei deel van het circus = piste, tribune deel van het correspondentiemateriaal = ballpen, balpen, ballpoint, bloknoot, blocnote, carbon, envelop, papier, pen,, potlood, schrijfmachine, vulpen deel van het dak = balk, bedekking, bint, dakpan, gebint, goot, hanenbalk, kapel, kapgebint, kapspant, koekoek, leer, lijst, moerbalk, nok, raam, ruiter, spant, stoel, terras, tuin, venster, vorst deel van het dal = dalbodem, dalwand, glooiing, talud, terras deel van het damspel = bord, damschijf, damsteen deel van het delfstoffenrijk = bauxiet, erts, gas, goud, koper, olie, steenkool, tin, zilver, kwikzilver deel van het dierenlichaam = bek, hoef, klauw, kop, muil, poot, romp, snavel, staart, vleugel deel van het gebit = brug, gehemelteplaat, hoektand, kies, kroon, melktand, oogtand, tand, verstandskies, vulling deel van het gehemelte = huig, kaak, uvula, wervel deel van het gelaat = gelaat, jukbeen, kaak, kin, koon, lip, mond, neus, neusvleugel, oog, ooglid, oor, slaap, voorhoofd, wang, wenkbrauw, wimper deel van het geraamte = been, bekken, bot, rib, schede,l wervel deel van het geweer = grendel, haan, kolf, korrel, loop, magazijn, trekker, tromp, vizier deel van het gezicht = zie: deel van gelaat deel van het gezichtsorgaan = hoornvlies, iris, lens, netvlies, oogbal, pupil deel van het hart = hartenbloed, hartklepje, hartspier, hartkuil, linkerboezem, linkerkamer, rechterkamer deel van het hekwerk = deurtje, draad, gaas, opening, paal, poort, post, raster, reling, spijl deel van het hoofd = gebit, gelaat, haar, kaak, kin, kruin, lip, mond, neus, oog, oor, schedel, slaap, wang, wenkbrauw, wimper deel van het hooggebergte - dal, del, top, keten, piek, ravijn, rots, spits, steilte, vlakte, waterval deel van het inwendig oor = aambeeld, doolhof, hamer, slakkenhuis, stijgbeugel, trommelvlies deel van het jaar = dag, herfst, jaargetijde, kwartaal, lente, maand, najaar, nazomer, seizoen, semester, trimester, voorjaar, voorzomer, week, winter, zomer deel van het leger = artillerie, bataljon, brigade, commando, compagnie, divisie, genie, groep, infanterie, kavalerie, kompagnie, korps, landmacht, legerkorps, luchtmacht, marine, militie, peleton, regiment, sectie, stoottroepen deel van het lichaam = arm, been,borst, bovenarm, bovenlijf, buik, hals, hand, hart, heup, hoofd, keel, leest, lendenen, lever, maag, milt, nek, oksel, onderlijf, rug, slokdarm, stuit, torso, voet deel van het middenoor -aambeeld, kamer, stijgbeugel, trommelvlies, voorhof deel van het onderlichaam = been, bil, dij, enkel, hiel, knie, kruis, kuit, lies, scheenbeen, teen, voet deel van het oog = corona, hoornvlies, iris, lens, lid, netvlies, oogbal, ooglid, retina, traanklier, wenkbrauw, wimper deel van het oor = aambeeld, doolhof, hamer, lel, oorbuis, oorlel, schelp, slakkenhuis, stijgbeugel, trommelvlies deel van het orgel = klavier, manuaal, pedaal, positief, pijp, register, speeltafel, zwelkast deel van het parlement = afgevaardigde, fractie, gekozene, kamer, lid, partij, senaat deel van het pentateuch – Deuteronomium, Exodus, Genesis, Leviticus, Numeri deel van het reglement = art., artikel, clausule, paragraaf deel van het reukorgaan = neusbeen, neusgat, neuspunt, neusvleugel, tussenschot deel van het roer = blad, klik, roerpen, schacht deel van het scheepstuig = ra, want, tuigage deel van het schoeisel = hak, hiel, neus, punt, riem, veter, zool deel van het schooljaar = semester, trimester deel van het spijsverteringskanaal = darm, maag, slokdarm deel van het station = hal, loket, perron, restauratie, wachtkamer deel van het theater = deur, foyer, loge, podium, toneel, zaal deel van het theeservies = kopje, lepel, lepelvaasje, melkkan, schoteltje, suikerpot, theepot deel van het toneeldecor = coulisse deel van hetuitwendig oor = lel, schelp deel van het tuig = broek, gareel, halter, hoofdstel, leidsel deel van hetvistuig = dobber, fuik, haak, hengel, leefnet, schepnet, sim, snoer deal van het voertuig = as, band, chassis, cilinder, klep, krukas, lager, motor, rem, ruit, stuur, vliegwiel, wiel, zuiger deel van het vogelkleed = pen, pluimage, veer deel van het weefgetouw = palei, paleibalk, paleiriem, plei, polei deel van het zeiltuig = dirk, fok, mast, schoot, stag, steng, val deel van het zonnestelsel = aarde, maan, planeten, planetoïden, sterren, sterrenbeelden deemoed – berouw, eenvoud, nederigheid, ootmoed deemoedig – eenvoudig, nederig, onderdanig, onderworpen, ootmoedig deemoedigheid - nederigheid Deens amtshoofdstad - 4 Ribe, Soro 5 Arhus, Ronne, Vejle 6 Abenra, Alborg, Odense, Roskilde 8 Hillerot, Nykobing, Roskilde 10 Ringkobing Deens Eiland = Aerö, Amager, Anholt, Bornholm, Falster, Funen, Langeland, Lolland, Mön, Saltholm, Samsô, Seeland, Sjaelland Deens fysicus = Bohr Deens historicus - Arup Deense munt – kroon, ore Deens paard - draveros Deens parlement = folketing Deens schiereiland = Amager, Jutland Deens schrijver = Andersen Deens theoloog = Kierkegaard Deense hond - dog Deense drank = aquavit Deense haven = Aarhuus, Esbjerg, Kopenhagen Deense hoofdstad - Kobenhavn, Kopenhagen Deense koning - 3 Dan 4 Erik, Gorm, Knut, Olaf, Sven 5 Johan, Niels 6 Herald 7 Godfred 8 Frederik, Waldemar 10 Christiaan 11 Christoffel Deense Luchtvaartmaatschappij - Danair Deense munt = krone, kroon, öre Deense plaats = zie plaats in Denemarken Deense Provincie - amt Deense schilder - Agger Deense schrijver - Dons Deense sprookjesverteller - Andersen Deense stad - Aalborg, Aarhus, Esbjerg, Kopenhage, Odense, Ribe Deense vlag - Danebrog deerlijk = bedroevend, danig, ellendig, erg, geducht, jammerlijk, schrijnend, zeer deerlijk verzwakt - uitgeput deern = dochter, hier, meid, meisje, mokkel deerne = meid, sloerie deernis = bewogenheid, ellende, erbarmen, erbarming, mededogen, medeleven, medelijden, ontferming, ontroering deerniswaardig = beklagenswaardig, zielig deerniswekkend = ellendig, erbarmelijk, jammerlijk, piteus, zielig de facto = feitelijk, werkelijk defaitisme = moedeloosheld defaitistisch = mismoedig, moedeloos, vertrouwenloos defect = beschadigd, beschadiging, caduc, feil, gebrek, gebroken, kaduuk, kapot, mankement, ondeugdelijk, onklaar, storing, stuk defectief = gebrekkig, ontbrekend, onvolledig defensie = afweer, verdediging, verweer, weermacht defensief = afwerend verdedigend, verwerend, defensief verband = NATO, NAVO, SEATO, ZOAVO, Warschau-pact deferentie = achting, eerbied, onderscheiding deferentitis - funicullitis deficiëntie-ziekte - avitaminose deficit = gemis, kastekort, manco, tekort defilé = bergpas, corso, optocht, parade definiëren = bepalen, omlijnen, omschrijven definitie = begripsbepaling, bepaling, omschrijving begripsomschrijving definitief = afdoende, blijvend, finaal, positief,uiteindelijk, vast, voorgoed, zeker definitief zijn - vaststaan definitieve regeling - beslag deflatie = waardevermeerdering deformeren = vervormen, misvormen deformatie = misvorming, vervorming defraudant (Fr.) = bedrieger, belastingontduiker, smokkelaar deftig = aanzienlijk, afgemeten, chic, eerwaardig, gegoed, gekleed, honorabel, officieel, parmantig, plechtig, pompeus, prat, sjiek, statelijk, statig, stijf, voornaam, waardig deftig, geleerd - doctoraal deftig woord voor reeds = alreeds. alrede deftig en fier - parmantig degtig kleed - gewaad deftig kostuum - smoking deftige dame = douairière, freule, matrone, vrouwe deftige danspartij = galabal deftige tijdsbepaling = stond, stonde. ure deftige vrouw = dame deftige wijk in Londen = Mayfair deftigheid = graviteit, plechtstatigheid, statie de geboorte betreffend - nataal degelijk = betrouwbaar, beproefd, braaf, bruikbaar, degelijk, deugdelijk, deugdzaam, duurzaam, eerlijk, fidel, funk, gedegen, geducht, goed, grondig, hecht, keurig, rondig, solide, stevig, terdege, tof, waarlijk degelijk voedsel - erwtensoep, hutspot, snert, stamppot, winterkost degelijkheid = gedegenheid, hechtheid, soliditeit, sterkte degelijke kennis - kunde degelijk en goed - prima degelpers – drukpers degen = fleuret, floret, rapier, sabel, schermwapen, zwaard degeneratie – achteruitstelling, ontaarding, terugzetting, verlaging, verval degenereren = ontaarden, verwilderen degenhanger = bandelier degenstok - wapenstok degenvis - pijlstaartrog de gewoonte hebben = plegen de grondbeginselen omvattende = elementair de grote hoop = gros de grote massa - publiek de grote wereld = monde, society de hand lezen - waarzeggen de helft - half de hielen lichten - vluchten de hoogste waarde - maximum de jongere = jr. junior de jure = rechtens de knop aan horloge = remontoir de lezer heil = l.s. de mensen = men de moed benemen = ontmoedigen de naam betreffende = nominaal de onbekende = n.n. de Oost = Indië de openbare mening = men de oudere = senior, sr. de vijf boeken van Mozes = Pentateuch degoutant - onsmakelijk, walgelijk degradatie = achteruitgang, achteruitstelling, terugstelling, terugzetting, verlaging degraderen = achteruitstellen, terugstelllen, terugzetten, verlagen degoût (Fr.) = afkeer, walging dagoûtant - afschuwelijk, onsmakelijk, walgelijk degressie = afneming, daling degressief = afnemend, dalend Dei Gratia = D. G. dehydreren - draineren dein - stijfkop deinen = golven, kabbelen, wiegelen deinen van water - kabbelen deiner - stijfkop deining = beroering , beweging, drukte, golfbeweging, golving, onrust, opschudding, remous, rolling, rumoer, wiegeling, zeegang deinoor - stijfkop deinzen = afgaan, teruggaan, weggaan, wijken deinzing - aftocht, terugwijking dejeuner (Fr.) = koffiemaal, lunch, ontbijt dejeuneetje = ontbijtstel de jongere – junior de juiste maat - passend dejure - rechtens dek = bedekking, deken, kleed, laken, plaid, scheepsvloer, sneeuwdek, sneeuwkleed, sprei, wade de kat uit de boom kijken - wachten dek van verschillende lapjes = bedelaarsdeken, lappendeken dekbalk = architraaf, sloof dekbed = bovenbed dekblad – plaat, schutblad de keerkringslanden - tropen deken = decaan, decanus, doyen, hoofd(man), oudste, overman, overste, priester, tienman deken – beschutting, dek, dekkleed, plaid dekenvlag - flab deken, wollen - plaid, sarg(i)e, serge dekgroen - chromaatgroen dekken – afsluiten, bedekken, behoeden, beschermen, beschutten, bevruchten, goedmaken, verbergen, vergoeden, waarborgen dekking = bedekking, bescherming, beveiliging, bevruchting terreinverheffing, zekerheid dekkleed = deken, kleed, plaid, sprei, wagenzeil dekkleed op bed - sprei dekknecht = runner deklaag = bovenlaeg de klankladder zingen - solfeggiëren, solmiseren de klemtoon leggen - accentueren dekmantel = façade, masker, mom, schijn, voorwendsel dek op bed - deken dek op matras – laken dekplaat - zerk dekriet = dakbedekking, glui, glei dekschild = vleugelschild deksel – afsluiter, afsluiting, klap, klep, lid, sluiting deksel boven de onrust in een uurwerk = kalot deksel of klep - luik deksels = bliksems, drommels, duivels, verdomd, verduiveld dekstier – springbul dekbed - bovenbed dekblad - bovenblad, schutblad dekstuk – dak de kuierlatten nemen - vluchten dek van verschillende lapjes - lappendeken dekverf = menie de kunst van waarzeggen - mantiek de kunst van Klein-Azie - Levant dekwerk = blindering del = corrosiedal, dal, duinvallei, flap, flard, kuil, laagte, lellebel, slet, slons, vallei, vod de landingsplaats van Noach - Ararat de laatse wedstrijd - finale Delaware, hoofdstad van - Dover delegatie = afvaardiging, commissie, deputatie, opdracht, overdracht delegeren = afvaardigen, deputeren, overdragen delen – doorhakken, halveren, rekenen, scheiden, splijten, splitsen, verdelen delen van een gebouw – 2 wc 3 bak, bel, cel, dak, gek, hal, hek, hor, juk, kap, lei, nis nok, pan, pui 4 ante, beer, beun, bint, boog, bril, coer, deel, deur, gang, goot, kaaf, kalf, klos, knip, knop, koer, kram, kruk, lift, luif, luik, muur, plat, raam, ruit, spil, stijl, toog, trap, wand, nwerf, wulf, zaal, zuil 5 afdak, balie, blind, front, gevel, haard, kamer, klink, kluis, kolom, kozijn, latei, loket, ogief, ozing, patio, pijler, roede, salon, schel, serre, spant, spion, stoep, suite, tinne, toren, trans, trede, vloer, vorst, zitje 6 aandak, arcade, atrium, balkon, bidcel, bordes, bureau, daklat, daklei, dakpan, dakpijp, deklat, dorpel, entree, estrik, facade, galerij, gebint, gewelf, kelder, keuken, kopel, koplat, legger, leipan, loggia, lokaal, luifel, mantel, nokpan, omloop, paneel, panlat, pilaar, schoor, schouw, sokkel, terras, toilet, washok, zijgang, zijmuur, zijraam, zijwand, zolder 7 badding, balzaal, beerput, console, dakbalk, dakdeel, dakgoot, dakleer, dakplat, dakraam, dakriet, dakstro, daktuin, dakwerk, dekbalk, deklijst, drekput, drempel, eethoek, eethuis, eetzaal, estrade, galmgat, gangpad, gording, kabinet, kanteel, klinket, klopper, knikpan, koekoekkookhok, koornis, koplag, kopvoeg, latrine, legbalk, leuning, meander, mozaiek, nokbalk, opkamer, optrede, pinakel, plafond, planket, plavuis, portaal, portiek, privaat, puiraam, raamhor, roldeur, rollaag, rolluik, schacht, schrank, sleutel, stempel, strodak, tamboer, timpaan, topring, topvoeg, tribune, uitbouw, valdeur, valluoik, venster, veranda, vertrek, vleugel, voorhal, voorpui, washuis, zijkamer, zitbank, zithoek 8 badkamer, balklaag, bedaking, bijkeuken, boeideel, dakkapel dakspant, danszaal, dekplaat, deurlijst, deurpost, deurraam, deurslot, deurstijl, eetkamer, entresol, gaanderij, gangdeur, gangmuur, gangtrap, geveldak, gevelto, glasdeur, glaswerk, hoekraam, hoekzuil, ijskelder, jaloezie, kapiteel, kapspant, klapraam, kolenhok, kopsteen, lantaarn, leiendak, lijstwerk, mansarde, nooddeur, ornament, overloop, parterre, pilaster, plankier, raamijzer, regenpijp, spiltrap, spoelhok, staldeur, stutbalk, tochtlat, topgevel, trapdeurm trapluik, vliering, voetstuk, voordeur, voorhuis, voormuur, voorraam, voorzaal, vorstpan, vouwdeur, zijgalerij, zijpilaar, zitkamer 9 bebording, bekapping, belvedere, bijvertrek, bintanker, bodekamer, boogspant, bovendeur, bovenruit, bovenzaal, branddeur, grandtrap, dakgebint, dakterras, deurklink, deurkozijn, dragbalk, draairaam, draaitrap, dwarsbalk, eetkeuken, garderobe, gevellijst, gevelmuur, hanenbalk, hoekkamer, hoekpijler, hoeksteen, huisanker, huiskamer, inrijpoost, kamerdeur, kantsteen, kapgebint, kapgewelf, keldergat, kluisdeur, koepeldak, kruisboog, leerkamer, leeskamer, luifeldak, lunchroom, muuranker, muurpijler, muurplaat, ogiefboog, onderbalk, onderdeur, ondermuur, onderzaal, openhaard, pannendak, piedestal, plaveisel, schoorlat, schuifhek, slaapzaal, sluitbalk, spanjolet, spanplaat, spijskamer, spoelhuis, spouwijzer, spouwmuur, theesalon, tochtdeur, torenhaan, torenmuur, torentrap, trapgevel, traptrede, troonzaal, tuinkamer, vestibule, vloerbalk, vloerbint, vloerdeel, voorgevel, voorkamer, werkkamer, wijnkelder, woonkamer, zijportiek, zijvenster, zijvleugel, zoldering 10 achterdeur, achterhuis, achtermuur, achterraam, achterwand, auditorium, balkondeur, balustrade, bergzolder, bestekamer, betonvloer, bierkelder, buitendeur, bovengevel, bovenlicht, innendeur, binnenluik, binnenmuur, booggewelf, bordestrap bovengevel, bovenlicht, buitendeur, buitenmuur, buitentrap, buitenwand, dakbeschot, dakvenster, deurbeslag, deurdorpel, diensttrap, gehoorzaal, gevelsteen, gewelfboog, grondpijler, hoekgebint, hoekpilaar, hooizolder, kelderluik, kelderraam, keldertrap, keukendeur, kleerkamer, koepelraam, koetspoort, kookplaats, kozijnanker, lichtkoker, livingroom, monnikskap, ondervloer, paneeldeur, pilaarvoet, pronkkamer, raamdorpel, ridderzaal, rookkanaal, schoorijzer, schoorzuil, schuifdeur, schuifluik, schuifraam, schuurdeur, slaapkamer, souterain, speelkamer, spouwanker, steensmuur, straatdeur, tegelvloer, torenspits, torentrans, tourniquet, traliedeur, tuimelraam, tussendeur, tussenmuur, tussenwand, verdieping, vloerplaat, vloerplank, vloersteen, vloertegel, voorgalerij, wachtkamer, wandelgang, wenteltrap, woonkeuken, zolderbalk, zolderdeur, zolderluik, zoldertrap, zuilengang 11 achtergevel, achterkamer, achterpoort, antichambre, appartement, balkonkamer, benedenraam, benedenruit, benedenzaal, bibliotheek, binnenkamer, binnenkozijn, binnenpoort, borstwering, bovendorpel, dakgeraamte, deurdrempel, deurgrendel, deurklopper, fruitkelder, gehoorkamer, gewelfanker, hoekvenster, kelderkamer, keldervloer, keukenvloer, kinderkamer, kolenkelder, kruisgebint, kruisgewelf, langsligger, leervertrek, liftschacht, linnenkamer, logeerkamer, mansardedak, meidenkamer, onderdorpel, parketvloer, rookvertrek, scheidsmuur, schoorsteen, schraagbalk, schrijfkamer, slingertrap, spiegeldeur, spiegelruit, spiegelzaal, spoelkeuken, spreekkamer, steunpilaar, stookplaats, tichelsteen, tichelvloer, toegangshek, trappenhuis, trapportaal, vensterbank, vensterglas, vensterluik, vensterruit, visitekamer, vloerligger, watercloset, waterplaats, woonvertrek, zolderkamer 12 achtergalerij, achterkeuken, klokkenstoel, klokkentoren delen van een legering = gehalte, karaat delen van een lichaam = leden, ledematen, organen delen van een vliegtuig – 4 buik, deur, neus, romp, wiel 5 motor 6 cabine, kajuit, staart 7 aileron, cockpit, remklep, schroef, vleugel, wielrem 8 heklicht, hekmotor, laadruim, neuswiel, stuurhut 9 dashboard, machmeter, onderstel, parachute, propeller, stermotor, stijgmeter, valscherm 10 bagageruim, drukcabine, hoogteroer, middenstuk, schaalpomp, slaapstoel, sleepschijf, staartstuk, staartvlak, staartwiel, stuurkabel, stuurkolom, vleugelrib, vleugeltip, windscherm 11 aanloopwiel, middenmotor, motorgondel, neusvleugel, nooduitgang, radiokompas, radiopeiler, schietstoel, staartlicht, straalmotor, stuurcabine, vleugelklep, vluchtmeter 12 draagschroef, draagvleugel, luchtschroef, radarantenne, schroefmotor, springscherm, stuurknuppel, toerenteller 13 bakboordlicht, bakboordmotor, brandstoftank, debarkeertrap, landingslicht, linkervleugel, richtingroer, spleetvleugel, stuurautomaat 14 landingsgestel, rechtervleugel, zuurstofmasker 15 stuurboordlicht, stuurboordmotor, stuurinrichting delen van het lichaam – 2 dij, zij 3 arm,bil, bot, kin, lid, lip, nek, oog, oor rib, rug 4 ader, been, buik, darm, duim, hals, hand hart, heup, hiel, huid, iris, kaak, keel, kies, klep, knie, kuit, long, maag, milt, mond, neus, nier, pees, pink, pols, romp, tand, teen, tong, voet, wang 5 aorta, atlas, blaas, bloed, borst, enkel, gebit, hoofd, klier, lende, lever, nagel, oksel, pupi, slaap, spier, strot, stuit, tepel, zenuw 6 bekken, biceps, bijnier, boezem, dijbeen, gelaat, ooglid, orgaan, skelet, vinger, wervel, wimper 7 draaier, ellepijp, galbuis, jukbeen, knokkel, pijpbeen, schedel zitbeen, zitvlak 8 beenmerg, bloedvat, borstkas, bovenarm, bovenlip, eierstok, elleboog, galblaas, geraamte, gewricht, hartwand, hersenen, heupbeen, hielbeen, hoektand, hypofyse, kniepees, liesband, longader, longkwab, luchtpijp, meniscus, netvlies, onderarm, oogspier, oogzenuw, prostaat, schouder, slagader, slokdarm, stemband, tandbeen, tongbeen, tongriem, vetklier, zeefbeen, zwezerik 9 benvlies, bindvlies, binnenoor, borstbeen, borstwand, bovenbeen, bovenkaak, buikholte, buikspier, buikvlies, darmklier, endeldarm, gehemelte, haarzakje, hartkamer, hartspier, hersenpan, hoornlaag, kaakholte, kauwspier, keelholte, knieschijf, kraakbeen, middenoor, middenrif, nekwervel, neusholte, onderkaak, oorschelp, opperhuid, poortader, slaapkwab, slijmvlies, talgklier, tongspier, traanbuis, wenkbrauw, wiggebeen, wijsvinger, zeefplaat 10 adamsappel, baarmoeder, bijniermerg, borstholte, borstspier, borstvlies, dekweefsel, deltaspier, gehoorgang, halswervel, handwortel, heiligbeen, hersenstam, hoornvlies, neusschelp, nierbekken, ribbenkast, ringvinger, ruggenmerg, schaambeen, schedeldak, scheenbeen, hartspier, sprongbeen, staatbeen, tranklier, urineblaas, vetweefsel, voetwortel, zweetklier, wervelkanaal 11 beenweefsel, bindweefsel, gehoorzenuw, kronkeldarm, navelstreng, neusamandel, neusvleugel, ruggengraad, schildklier, sleutelbeen, strotklepje, vaatstelsel, wervelkolom 12 achillespees, alvleesklier, bekkengordel, bijnierschors, hersenschors, longslagader, lymfestelsel, maagdenvlies, middelvinger, opperarmbeen, schouderblad, trommelvlies, voorhofstrap, delf = gracht, greppel, sloot delfinium = ridderspoor delfplaats = groeve, mijn delfster - graafster delfstof – aardolie, bauxiet, edelsteen, erts, gips, git, gneis, goud, grafiet, koln, kopererts, lei, mergel, metaal, mica, mineraal, nefriet, tin, uraan, ijzer, zwavel delfstof die metaal bevat - erts delfstofhoudend - mineraal delfstof van Banka = tin delfstofkunde = mineralogie delfstofkundige = mineraloog Delftenaar - kalfschieter Delfts aardewerk = plateel Delftse plateelsoort - clapmut delfwerk - graafwerk delgen = afbetalen, aflossen, tenietdoen delging = afbetaling, aflossing, vereffening delging van een schuld = amortisatie delgingsfonds - amortisatiefonds delguit - dele Deli, stad in - Medan deliberatie = beraadslaging, overleg, weegschaal delibereren = afwegen, beraadslagen, overleggen delicaat = broos, fijn, gevoelig, hachelijk, heerlijk, kies, lekker, moeilijk, netelig, te(d)er, zwak delicatesse = fijnheid, kiesheid, lekkernij, tederheid de lichtste kleur - wit delicieus = déli, (over)heerlijk, kostelijk, verrukkelijk delict = misdaad, misdrijf, misstap, overtreding, vergrijp delimitatie = afbakening, grensbepaling delimiteren = afbakenen, begrenzen delineatie = afbakening, grondtekening, omlijning, plan, schets, tekening deling = deelsom, divisie, halvering, scheiding, verdeling delingsuitkomst = quotient delinquent = boosdoener, dader, misdadiger, overtreder, schuldige delireren = ijlen delirium - razernij, waanzin, ijlkoorts delirium tremens = dronkemans waanzin delling = glooiing, kuil, laagte, put del of slet - sloerie deloyaal – onoprecht, ontrouw delta - rivierarm delte - hooizolder delven = graven, (uit)spitten, woelen, wroeten delver = graver, spitter de maat opnemen - opmeten demagnetiseren - relegatie, verbanning demagogie = volksbedrog, volksverleiding de man die de kosten mag dragen - Sijmen demagogie - volksbedrog, volksmisleiding demagoog = tiran, volksbedrieger, volksmenner demarcatie = afbakening, grensscheiding demarcatielijn = grenslijn, scheidingslijn demarche = poging, stap demarkeren = afbakenen, delimiteren, ontsnappen demarreren = uitlopen, versnellen demarkeren = ontmaskeren demaskeren - ontmaskeren demee = temet de mensen - publiek de mensenmoordenaar onder de paddenstoelen - amaniet dement – afgetakeld, zwakzinnig dementie – aftakeling dementeren = logenstraffen, ontkennen, tegensproken dementi – loochenen, logenstraffing, loochening demi – herenjas, overjas de mindere - minor demimondaine - Courtisane demissie = ontslag demissionair = aftredend democratie = volksregering de moed benemen - ontmoedigen de moed hebben - durven de moeite waard - lonend demon = belzebub, droes, duivel, duivelskind, geest, monster, nikker, satan, slechtaard, spook demonie - bezetenheid demonisch = diabolisch, duivels, sardonisch, satanisch demonisch wezen = sirene demonstrant = betoger demonstratie – betoging, show demonstratief = aantonend demonstreren = aantonen, aanwijzen, betogen demontabel - uitneembaar demontage = ontmanteling demonteren – ontmantelen, slopen demoraliseren = afstompen, ontmoedigen dempen = afzwakken, bedwingen, dichtgooien, dichtmaken, onderdrukken, plompen, temperen, volgooien, uitmaken, volstorten dempen van licht - dimmen dempen van vuur - smoren demper – dimmer, (muz) sordino demper bij muziekinstrument = sordino, sourdine dempingsvlak - stabilo dempig - aamborstig den = bergvloer, bergzolder, dorsvloer, spar de naam betreffende - nominaal denappel = pijnappel denarius (Rom.) = zilvermunt denderen – daveren, dreunen, schokken, rammelen, trappelen denderend = geweldig, heerlijk, knal, prachtig Denemarken, eiland behorende tot - 3 Als, fyn 4 Aerö, Fanö, Manä, Moën, mors, Romö 5 Alsen, Funen, Laëso 6 Amager, Anholt 7 Faeroër, Falster, Laaland, Lolland, Seeland 8 Bornholm 9 Groenland,Langeland, Slaelland Denemarken, stad in - Aarhus, Kopenhagen, Odense dengue - knokkelkoorts denigreren = geringschatten, zwartmaken de nieuwe volkenbond - UNO, VN denk - mening denkbaar – mogelijk, voorstelbaar denkbeeld = begrip, beschouwing, besef, dunk, gedachte, idee, inval, mening, notie, opvatting, voorstelling denkbeeldig – fictief, ideëel, illusoir, ingebeeld, imaginair, visionair, verzonnen denkbeeldig gebied = sfeer denkbeeldig land = Lilliput, Luilekkerland, Utopia denkbeeldig spook - boeman denkbeeldige cirkel om de aarde = equator, evenaar, keerkring, linie, meridiaan, parallel, poolcirkel denkbeeldige lijn = equator, evenaar, grens, meridiaan, r.g. denkbeeldige lijn over plaatsen met dezelfde diepte = isobaat denkbeeldige lijn over plaatsen met dezelfde hoogte = contour, hoogtelijn, isohypse denkbeeldige lijn over plaatsen met dezelfde luchtdruk = isobaar denkbeeldige lijn over plaatsen met dezelfde temperatuur = isotherm denkbeeldige lijn over plaatsen met even grote afwijking van de kompasnaald = isogoon denkbeeldige lijn over plaatsen met even grote versnelling van de zwaartekracht = isogamme denkbeeldige lijn over plaatsen waarbinnen eenzelfde taalverschijnsel voorkomt = isoglosso denkbeeldige spil = aardas denkbeeldige staat = Utopia denkelijk = misschien, mogelijk, waarschijnlijk, wellicht denken = menen, mijmeren, oordelen, peinzen, piekeren, vermenen, vermoeden denken aan - herinneren denken over – nadenken, zinnen denker = filosoof, geleerde, intellektueel, wijsgeer, wijsgerige denkleer = logica, redeleer denkrichting - stroming denksport = dammen, kaarten, puzzelen, schaken denkstoornis - dwaling denkvermogen = brein, doorzicht, intellekt, intelligentie, inzicht, logos, ratio, rede, verstand denkverlegenheid = aporie denkwijze = mentaliteit, opvatting, richting denkwijze in een bepaalde periode - tijdgeest den lezer heil = (Lat.) L.S. dennenboom = den, naaldboom, pijnboom dennenbos = naaldbos, pijnbos denneolie - kienolie dennepaal = perkoen, perkoenpaal denonceren = aangeven, kennisgeven, verklikken densimeter = dichtheidsmeter densiteit = dichtheid dentaal = tandletter dentist = tandarts, tandheelkundige denudatie = blootlegging, ontbloting den voor kerstfeest - kerstboom de oudere – major, senior de oudste brieven hebben - voorrang departement = Dep., Dept.,gewest, ministerie, provincie departementshoofd (Fr.) = prefect departitie = omslag, overslag depêche (Fr.) = bericht, mededeling, telegram dependance = bijgebouw, filiaal dependentie = afhankelijkheid de plaat poetsen - vluchten deplorabel = betreurenswaardig, jammerlijk depletie - lediging deponent – bewaargever deponeren = neerleggen, neerzetten, overleggen, plaatsen deportatie = relegatie, verbanning deportatie naar overzeese gebiedsdelen = relegatie deportatieoord = bagno, concentratiekamp, strafkolonie deporteren = wegvoeren depositie = getuigenis, verklaring deposito = inleg depot – agentschap, arsenaal, bergplaats, bergruimte, bewaring, filiaal, magazijn, opslagplaats depot van legergoederen - dump depotwinkel - filiaal deppen = betten depreciatie = waardevermindering, geringschatting depressie = bekken, crisis, gedruktheid, inzinking, kommer, melancholie, onderdruk, storing, zwaarmoedigheid depressief = neerslachtig depressieverschijnsel = barometerdaling, bewolking, mist, regen, storm deprimeren = neerdrukken, ontmoedigen deputaat = afgevaardigde deputatie = afvaardiging, delegatie deputeren = afvaardigen, delegeren deraillement = ontsporing derailleren = hinderen, ontsporen, storen derangeren = hinderen, storen, ontrieven derde = buitenstaander derde jaargetij - herfst derde letter van het Griekse alfabet = gamma derde maag - bladmaag, boekmaag, boekpens derde naamval = datief, dativus derdepartij in een strijkkwartet - alt derde planeet van ons zonnestelsel = aarde derde prijs = brons derde stand = bourgeois, bourgeoïs, burgerij, poorters derde toon van de toonladder = mi derde zoon van Jacob en Lea = Levi derdepart = derdedeel deren – beletten, hinderen, kwaaddoen, kwetsen, schaden dergelijk = dusdanig, overeenkomstig, zodanig, zoiets, zulk dergelijk voorwerp - zoiets derhalve – bijgevolg, daarom, des, dies, dus, ergo, vandaar, zo de rit uitzitten - volharden derivaat = afgeleide, afleiding derivaat van aardolie = benzine derrivaat van petroleum - vaseline derma - huid dermate = dusdanig, zo, zodanig, zulks dermatologie = huidgeneeskunde dermatoloog = huidarts dernier = laatste de ronde doen - omlopen derrie – bagger, blubber, darg, darink, drek, modder, slik, veen, vuil derrière = achterste, achterwerk, billen, kont, zitvlak dertien – boerendozijn, ongeluksgetal dertien regelig gedicht = rondeel dertienavond = driekoningen, Epifanie dertiger - volwassene dertig hectoliter = last derven = missen, ontberen, verliezen derving = gebrek, gemis, ontbering, tekort derving van rente = renteverlies derwaarts – daarheen, ginds derwijze = zo, zodanig, zozeer derwisj = (bedel)monnik des – daarom, derhalvedus, ergo desa = kampongzie dessa desalniettemin = toch, evenwel, nochtans desastreus = heilloos, noodlottig, rampspoedig, rampzalig vernietigend desavoueren = wraken, loochenen Descartes. Beroems werk van - Geometrie descendentie = afstamming descendentieleer = afstammingsleer des duivels - hels desem = gist, zuurdeeg deserteren = drossen, overlopen, weglopen deserteur - glipper, overloper, wegloper desesperen = wanhopen desgelijks = dito, (even)zo, idem, id desideratum = wens, verlangen de sigaar zijn - pineut desillusie = ontgoocheling, tegenvaller, teleurstelling desinfecteren = ontsmetten desinfecterend middel = alcohol, formaline, jodium, lysol, paraform, sublimaat desinfecterend mondwater = odol desintegratie = splitsing desintegreren = splitsen, uiteenvallen deskundig = abel, bedreven, bekwaam, capabel, ervaren, expert, kenner, onderlegd, specialist deskundig onderzoek = expertise deskundig raadgever - consulent deskundige – autoriteit, expert, kenner, specialist deskundige arbeider - vakman deskundige inzake bacteriën = bacterioloog des namiddags - p.m. desniettegenstaande = desniettemin, echter, evenwel, maar, toch desnoods – eventueel desolaat = droevig, evenzogoed, failliet, ontrederd, troosteloos, verlaten, weliswaar, woest desondanks = echter, evenwel, niettemin, nochtans, toch desorde – verwarring, wanorde desorder = wanorde, verwarring desorganisatie = ontbinding desperaat = hopeloos, radeloos, wanhopig desperado = waaghals, wanhopige despoot = alleenheerser, dictator, diktator, dwingeland, gebieder, heerser, machthebber, onderdrukkeroverheerser, tiran despotisme = alleenheerschappij, dictatuur, dwingelandij dessa = kampong dessert = gebak, fruit, kaas, nagerecht, naspijs, pudding, toetje, toespijs, vla dessertvrucht = ananas, meloen peer, perzik, druif, pruim, noot. dessin = ontwerp, patroon, tekening dessin van kleine ruitjes - pepita de sterren betreffende - astraal destijds – indertijd, toen, toenmaals, toentertijd, voorheenvroeger destilleerkolf – kolffles, retort distileren - stoken destinatie = beschikking, bestemming, doel, lot destroyer = torpedobootjager destructie = vernietiging, verwoesting destructief = vernietigend, verwoestend deswege – daarom, vandaar detail = bijzonderheid, finesse, onderdeel detailhandel = kleinhandel detailprijs = kleinhandelprijs detective – onderzoeker, rechercheur, rus, speurder, stille detective, nodig voor - combinatievermogen, deductievermogen detentie = opsluiting, hechtenis, gevangenisstraf determinatie = bepaling, besluit, vaststelling determineren = bepalen, v bestemmen, aststellen detestabel = afschuwelijk, verfoeilijk de toekomst voorspellen - waarzeggen detonatie – explosie, ontploffing detoneren – exploderen, ontploffen detriment = nadeel, schade detritie - ablatie deugd = braafheid, eerlijkheid, goedheid, zedigheid deugdelijk – bondig, braaf, degelijk, gegrond, geldig, gezond, goed, grondig, krachtig, probaat, solide, werkelijk deugdzaam – betrouwbaar, braaf, degelijk, eerbaar, eerzaam, geschikt, goed,oppassend, rechtgeaard, rechtschapen, zedelijk deugdzaamheid = braafheid, deugdelijkheid deugniet – aap, apenkop, belhamel, bengel, boef, booswichtbrak, doerak, galgebrok, guit, kwajongen, losbol, ondeugd, prul, rabauw, raddraaier, rakker, rekel, schalk, schavuit, schelm, schobbejak, stouterd, vlegel, vlerk deuk = bluts, buil, bult, buts, indruksel, instulping, knak deuken = butsen, inbuigen, knauwen deun = lied(je), melodie, tune, wijs(je) deun = armoedig, gierig, inhalig deunen - klinken deunheid - gieribheid, karigheid deuntje - air, liedje, wijsje deur – afsluiting, binnenloop, doorgang, entree, ingang, toegang, poort, uitgang, uitloop, val deurbeslag = grendel, hengsel, plaatwerk, slot deurgat - deuropening deurgrendel - knip deurhanger – knier, scharnier deurik - pin, stop deurknop = klink, kruk, kunk deurlijst - stijl deurmat - voetveeg deurnis = portaal deuropening = deurgat deur-of muurvlak - paneel deurtje is sluisdeur - rinket deurpost = stijl deurraampje -klinket, loket deurschel - gel deursluiting – klink, knop, kruk, slot deurstijl = deurpost deurtelefoon - parlofoon deurwaardersexploit - assignatie deurvlak = paneel deurwachter = concierge, janitor, portier deur aan de achterkant = achterdeur deur aan de voorkant = voordeur deur aan de zijkant = zijdeur deurtje in grote deur = klinket deur van een auto = portier deurvlak - paneel deurwachter – concierge, portier deutel – pin, plug deuterium, kern van - deut(er)on deuzig - duizelig devaluatie = ontwaarding, waardevermindering deveine = ongeluk, strop, tegenspoed, wanbof deviatie = afwijking, koersverandering devies = blazoen, emblema, kernspreuk, lemma, leus, leuze, lijfspreuk, motto, parool, spreuk, trefwoord, wachtwoord, zin(spreuk ) devies van infanterie = nulli cedo deviezen - valuta Devoon, etages van het - Eifelien, Emsien, Famennien, Frasnien, Givetien De voorste zijn - eerste devoot = godvruchtig, kwezel, pieus, toegewijd, vroom devotie = godsvrucht, piëteit, vroomheid de vroege mogenuren - morgenstond de weg wijzen - leiden de wijk nemen - vluchten dewijl = daar, omdat de zak geven - ontslaan deze keer – dit maal dezelfde – eigenste, enerlei, idem, id., item, it. deze niet alleen - k.a. deze of gene - niemand dezer dagen – binnenkort, eerdaags, laatst, onlangs dezer maand = d.m. dezes jaars = d.j. de ziel - geest dia – diapositief, lichtbeeld diabetes = suikerziekte diabolisch = duivels, hels, sardonisch, satanisch diacones - liefdezuster diaconie - armenzorg diacoon - verplager diadeem – haarsieraad, haartooisel, hoofdtooi, kroon, sieraad diafragma - middenrif diagonaal = hoekpuntslijn diagonaal weefsel = keper diagram = grafiek, schema diaken - armenverzorger diakonie - armenverzorging dialekt – ideoom, spraak, streektaal, tongval, volkstaal dialektiek = denkleer, logica, redeneerkunde dialektleer - dialectologie dialekt Nederlands - Achterhoeks, Betuws, Brabants, Drents, Flakkees, Gronings, Overijssels, Saksisch, Stadfries, Stellingswerfs, Twents, Utrechts, Veluws, Westfries, Twents, Zeeuws, Zuid-Limburgs dialoog = discussie, gesprek, samenspraak, tweespraak, tweegesprek diamant – adamant, briljantnaat, diamantafval = boort diamant, beroemde - Adamant, Cullinan, Excelsior, Grootmogol, Koh-i-noor, Orlow, Regent, Shah diamantbewerker = klover, splijter diamantleverancier - Angola, Brazilië, Ghana, Ivoorkust, Kongo, Liberia, Tanzania, Venezuela, Zuid-Afrika diameter - doorsnede, middellijn diamantleverancier, een der voornaamste - Ghana, Kongo, Zuid-Afrika diamantslijping - briolet diamantslijpschijf - cadran diamantslijpsel - boort diameter – doorsnede, middenlijn Diana = Artemis diarree = buikloop diarium - dagboek, journaal diaspora = verstrooiing dicht = (af)gesloten, compact, consistent, massief, ongeopend, opeen, toe, vol dichtader - inspiratie dichtbij – na, naast, nabij, naburignader dichtbij (Du.) - nah dichtbij (Eng.) - near dicht bij elkaar = ineen, knus, opeen, samengepakt dicht bij elkaar liggende rails = smalspoor dichtdoen – luiken, sluiten dicht ineen = gecomprimeerd, kompres dicht oerwoud = broesse, jungle, rimboe, selva dicht oerwoud in Z. Amerika = selva dicht struikgewas = maquis dichte menigte – drom, troep, zwerm dichte mist = smog dichte rook = smook, walm dichten - dichtdoen, rijmen, sluiten, sperren, stoppen, verzinnen dichten van een sloot - dempen dichten van naden - breeuwen, kalfaten dichter = bard, kunstenaar, nader, poëet, rapsodie, rijmer, troubadour, verzenmaker, zanger dichter - zie auteur dichterbij – juister, korter, nabij, nader(bij) dichter bijeen - aanschikken dichterbij komen = benaderen, inhalen, naderen, nadering, naken dichterlijk - gevoelig, poëtisch dichterlijk woord voor laat = spa dichterlijk woord voor schaduw = schauw dichte rook - fog, smog, smook, walm dichterzanger = bard, chansonnier, minstreel, troubadour dichte wollen stof – leden, vilt dicht gaan – sluiten, toegaan dicht gekruld haar - kroeshaar dichtgesinterd aardewerk = gres dichtgooien - dempen dichtheid – densiteit, hechtheid, samenhangend dichtheidsmeter = densimeter dicht ineen – compact, vast dicht ineen duwen - proppen dichting van weefsels = stop dichtkunst = poëtica, poëzie dichtkunst (leer der) = poëtica, poëtiek, versleer dicht lakken - verzegelen dichtmaat – metrum dicht maken – afsluiten, dichten, sluiten, stoppen dichtmaken der naden - breeuwen, kalfaten dicht oeroud - broesse, jungle, rimboe, selva dicht op elkaar - opeen, opeengepakt dichtregel – versregel dichtsmeren - strijken dichtsoort - elegie, epode, epos, lyriekode dichtstbijzijnde = naast dichtstuk – ballade, gedicht, rijm, triolet, vers dichttrekken - toehalen dichtvorm = epos, lied, sonnet, stanza, vers dictaat – klapper, speloefening dictator - alleenheerser, despoot, dwingeland, machthebber, overheerser, tiran dictatoriaal - eigenmachtig dictatorschap - dictatuur dictatuur = alleenheerschappij, dwingelandij, tirannie dictee - taaloefening dicteermachine = dictafoon dicteren – opgeven, voorzeggen dictie = voordracht, zegging dictionaire = woordenboek didactiek - leerzaam, onderwijs didactisch = leerzaam, onderwijzend die aan de beurt is - e.v. die aandrijft - aandrijver die alles durft – durfal, held die daar ginds = gene die de werken van Mozart genummerd heeft = Köchel dieet = eetregel, leefregel, leefwijze, regiem dieet houden – kuren, lijnen dief = bandiet, bedrieger, boosdoener, gapper, inbreker, indringer, jatter, kleptomaan, ladelichter, misdadiger, oplichter, piraat, plunderar, rover, schelm, steler dief in een hotel = hotelrat diefjesmaat = handlanger, heler, mededader, medeplichtige diefstal = roof, (in)braak, plunderingroverij, vergrijp, diehard = fanatiekeling die leuk is - leukerd die maant - maner dienaar = bediende, butler, getrouwe, hulpje, knecht, lakei, onderdaan, page, serviteur dienaar aan het hof - lakei, opperstelmeester, stalmeester dienaar van het Woord - dominee, pastoor, predikant, priester, dienares – dienster, dienstmeisje, gedienstige dienares der goden – Iris dienblad - theeblad diender = agent, bink, klabak, koddebeier, politieagent, smeris, tuut, veldwachter dienen = behoren, moeten, vereren dienend – behulpzaam, dienstbaar dienst = ambt, baan, bediening, betrekking, corvee, emplooi, functie, officie, plaats, post, service dienstbaar = dienend, nuttig, ondergeschikt, werkzaam dienstbaarheid - slavernij dienstbaar man = horige, laat dienstbeeïndiging - ontslag dienstbetoon = hulpbetoon dienstbetekking - ambt dienstbode – dienstmaagd, dienster, helpster, hit, hulp, keukenmeid, maagd, meid, linnenmeid, werkster dienstbrief - missive, zendbrief dienstdoende – actief, d.d. bedienend dienster – dienares, dienstbode, helpster, hulp dienstgeheim = ambtsgeheim dienstig = geraden, geraden, geschikt, nuttig, oorbaar, raadzaam dienstig zijn - strekken dienstkleding = ambtskleding, apenpak, livrei, overall, tenue, toga, uniform dienstklopper – dienstdoener, uitslover dienstkring – ambtsgebied, rayon dienstloon - huur dienstmaagd – dienstbode, meid dienstmeisje = bode, bonne, daghit, hit, werkster dienstorder = consigne, instructie, voorschrift dienstregeling - spoorboekje dienstreis van een ambtenaar - tournee dienstvaardig – gewillig, behulpzaam,beleefd, bereidwillig, dv., gedienstig, goedwillig, hoffelijk, hulpvaardig, nederig, onderdanig dienstverband = engagement, verbintenis dienstvoorschrift = instructie dienstwerk = ambtswerk, beroepswerkzaamheden dienstwillig = gedwee, gedienstig, gewillig, dw., onderdanig dienstwoning = ambtswoning dienst zonder loon = corvee dient bij broodbereiding = deeg, gist, meel, oven die omhoog klimt - klimmer dient om iets fijn te maken = rasp dientengevolge - daardoor dient ter reiniging = soda, zeep diep = geul, grondig, hevig, indringend, innig, intens, intiem, kanaal, laag, teder, vaargeul, vaarwater, vaart, ver, water diep bedroefd – gebroken, desolaat, kapot, onttroostbaar diep blauw = hemelsblauw diep dal = ketel, keteldal diepdruktechniek - rotogravure diepen - baggeren, loden, uithalen diep erosiedal = canon diep gevoeld - intens diep ongelukkig - rampzalig diep rivierdal = canon, kloof, canyon diepe afkeer – haat, minachting diepe buiging - revérence diepe coma - carus diepe geul = greb, greppel, vore diepe kuil = kolk, put diepen - uitgraven dieper - baggeraar diepe rivierbedding = canon diepe schaal = kom diepe schotel = bak, nap, schaal diepe slaap = lethargie, sopor diepe snede – glop, jaap diepe voor = greb, grebbe, greppel diepe waterkolk – waal, wiel diepe wrok – haat, vete diepgaand = grondig, intensief, secuur diepgangsmerk - Plemsol-merk diepingrijpend - radicaal diepliggend - hol dieplood – peillood, diepte – afgrond, bodem, dal, gat, geul, kuil, laagte, perspectief, put, vallei diepte bepalen = loden, peilen dieptebepaling = peiling diepte in water = kolk diepte maat – vaam, vadem diepte, met-tekenen - perspectieftekenen dieptemeter - bathymeter,bathometer diepte opnemen – loden, peilen diepte tussen bergen - vallei diepte tussen zandbanken = mui diepte van een schip = diepgang dieptegesteente = bathaliet, graniet dieptelijnen = isobaten dieptemaat = vaam, vadem dieptemeter - bathometer diepte opnemen - loden, peilen dieptepsycholoog = Adler, Freud, Jung diepte tussen zandbanken - mui diep verdorven - goddeloos diep verdriet - smart diepvries – vrieskast, vrieskist diepzee betreffend = abyssaal, pelagisch diepzeedieren - businga, eupaguri, euplectella, kiezelsponzen, umbellula, zeelelies diepzeevaartuig, naam van een - Aluminant, Alvin, Archimede, Asherah, Deep-queest, Deepstar, Kuroshio, Star, Trieste diepzinnig = diepdenkend, peinzend dier – beest, schepsel dierage - gedierte dier dat soms een stekelige bal lijkt - egel, stekelvarken dier met gladde huid = aal, pier, slang, worm dier met korte slurf = tapir dier met krulstaart - varken dier met lange nek – giraf, giraffe dier met slurf = olifant dier met uitwendig skelet = schaaldier dier met zes poten - tor dierbaar = bemind, geliefd, gevoelig, hartelijk, innig, lief, vroom dierbaarste bezit = oogappel dierenarts – paardenarts, veearts, veterinair dierenbeen - pook diereneten – voeder, voer dierengeluid – balken, be, blaffen, blaten, blazen, boe, briesen, brommen, brullen, bulken, fluiten, geblaf, grommen, huilen, ia, janken, hinnikken, kakelen, keffen, kirren, knorren, koeren, krijsen, kwaken, loeien, mauwen, mekkerenmiauwen, piepen, sissen, spinnen, tjerpen, waf, woef, zingen diergaarde = dierenpark, warande, zoo dierkunde = zoölogie dierkundige = zoöloog dierlijk = animaal, beestachtig, bestiaal, onmenselijk, zinnelijk dierlijke aandrift - instinkt dierlijk lichaamsdeel = bek, hoef, hoorn, horen, kieuw, klauw, kop, muil, neb, poot, slurf, snavel, snuit, staart, teen, vin, vlerk, vleugel, voet dierlijk liefkozen - likken dierlijk product = bont, ei, leer, melk, vlees, wol dierlijk steekwapen - angel dierlijk vet – ongel, reuzel, smeer, smout, dierlijk voedsel = aardappelen, aas, bieten, gras, haksel, haver, hooi, knollen, pulp, maïs, mengvoer, spoeling, vlees, voer, zaad diersoort = 6 vissen, vogels, wormen 7 aaltjes, kwallen, slakken, spinnen, sponzen 8 insecten, kreeften 9 oerdieren, reptielen 10 amfibieën, armpotigen, inktvissen, ringwormen, weekdieren, zoogdieren 11 eencelligen, holtedieren, mosdiertjes 12 bloedzuigers, schaaldieren 13 geleedpotigen, radardiertjes, zweepdiertjes 14 sporendeeltjes, stekelhuidigen diersoorten waartoe kwallen behoren - neteldieren dieren - vee dierenarts = veearts, veterinair dierenboek = bestiarium dierenepos = Reinaert dierenfabelschrijver = La Fontaine, Aesopus dierengelaat = snoet, snuit dierengeluid = bèi blaffen, blaten, boe, geblaf, geblaat, gekakel, gekir, ia, kakelen, kraaien, kirren, piep, waf, woef dierengezicht - snoet, snuit dierenhaar = manen, vacht, wol dierenhuid = pels, vacht dierenkam - roskam dierenmond = bek, muil, snavel dierenpark – diergaarde, dierentuin dierenplaag - veepest dierenren – kooi, loop dierenriem = zodiak dierenriem, teken van de - 3 Leo, Ram 5 Aries, leeuw, Libra, maagd, stier, Virgo 6 Cancer, Gemini, Kreeft, Pisces, Taurus, vissen 7 Scorpio 8 Aquarius, Scorpius, steenbok, tweeling, Waterman 10 schorpioen, weegschaal 11 Capricornus, Sagitarius 12 boogschutter dierenrijk = fauna dierenspoor - piste dierensymbool = duif, lam dierentemmer – dompteur, dresseur dierentemster – dompteuse, dresseuse dierentuin = Artis, Blijdorp, Burger, Noorder, Ouwehands dieren uit de fantasiewereld = draak, eenhoorn, griffioen, weerwolf, zeeslang dieren uit sagen - draak, griffioen, eenhoorn, weerwolf dierenverblijfplaats = asiel, box, hok, hol, kennel, koeienstal, kooi, kot, leger, mand, nest, ren, schaapskooi, stal, til dierenverhaal - fabel dierenvet = ongel, reuzel, smout, talk dierenvleeseter = zoöfaag dierenvleeseters = zoöfagen dierenvoeder – aas, gras, haver, hooi, pulp, spoeling, voer dierenvrees = zoöfobie dierenvriend = zoöfiel dierenwereld = fauna dierenwoning = zie dierenverblijfplaats dierenziekte – aamt, droes, kolder, pip, roer, scherp, snot dier in een web - spin diersoort – insect, reptiel diertje met lange poten - hooiwagen dier met vochtig verdedigingsmiddel - bunzing, lama, mier dies = daarom, derhalve, des, ergo, zodoende dies = dag dies natalis = stichtingsdag diesel – dieseltrein, motor dieselmotorvoertuig - autorail die spelletjes doet - speler diets = duidelijk, wijs diets maken - wijsmaken Diets = Nederlands, Hollands, Middel-Nederlands dievegge - steelster dieven = gappen, jatten, kapen, plunderen, roven, stelen dievenlantaarntje - slonsje dieventaal = argot, bargoens, cant, jargon, slang dieventroep - dievenbende dieventronie = dievengezicht dievenvolk - tuig dievenwagen = celwagen, gevangenwagen die voor niets deugd - niksnut diezig - nevelig different = anders, onderscheiden, verschillend differentiatie = onderscheid, verscheidenheid, verschil, differentie = verschil difficiel = lastig, moeilijk (te voldoen) difficulteit - moeilijkheid, zwarigheid diffidentie - wantrouwen diffractie = buiging diffuus = duister, verspreid, verstrooid, wijdlopig difterie = slijmvliesontsteking diftong = tweeklank digestie = spijsvertering diggel = scherf, stuk digitalis = vingerhoedskruid dignitaris = (hoog)waardigheidsbekleder digniteit - ereambt, waardigheid digressie = afwijking, omhaal, uitweiding dij – bovenbeen, ham dijbeen – bovenbeen, femus dijen = groeien, uitzetten, tieren, zwellen dijk – aardhoogte, afsluiting, dam, dromer, slaper, wal, waterkering, zeewering, waker dijk aan zee = waker dijk achter waker = dromer, slaper dijkbeheerder = dijkgraaf dijkbelasting - hoefslag dijkbescherming - krammat dijkbestuur - heemraad dijkbreuk = doorbraak, opening dijkdeel = glooiing, helling, kruin, voet dijkgraaf = heemraad, schout dijkhelling = glooiing dijkje, smal en laag - kaag, kaaldijk dijklasten - dijkgeld dijkonderhoud = hoefslag dijk om een gors - kaag dijk, onderkant van het binnenbeloop van een - hiel dijksoort - bandijk, dromer, schaardijk, slaper dijk zonder uiterwaarden = schaardijk dijk zonder voorland = kaaldijk, schoorwal dijkschot = dijkbelasting dijkschouw = dijkcontrole dijkval - afbrokkeling, afkalving , dijkverzakking, dijk van een rivier - bandijk, rivierdijk dijspier = bil dijzig = dampig, heiig, mistig, nevelig, wazig dik – bezinksel, corpulent, doorvoed, gebonden, gevuld, gezet, gezwollen, lijvig, log, mollig, omvangrijk, opgeblazen, paff(er)ig, plomp, ruim, vet, vlezig, weldoorvoed, zwaarlijvig dikbek - appelvink dikbloedig - flegmatisch dik boek = pil, foliant dikbuikig - corpulent, gezet dikbuikig glas - angster dikbuikig jeneverflesje - bobbel dik buikje = embonpoint dikdoener – bluffer, grootdoener, opsnijder, patser, pocher, poen, poehamaker, praalhans, snoever dik eind touw (zeew.) = dag dik en breed – vet dik en gezet - vlezig dik en log – lijvig dik en lui – vadsig dik en sterk - stevig dik en zwaar = log dik opgebracht - pasteus dik persoon – papzak, pafzak dik stuk hout = paal dik stuk boom - stam dik touw – kabel, tros dik van vruchtensap = gelei dik van zure melk = hot dikdoen = bluffen, opscheppen dikdoener = poen, prol, protser dikdoenerig = poenig dikhuid - olifant dikhuidig = gevoelloos, koud, onbeschaamd, ongevoelig dikhuidig dier - neushoorn, nijlpaard, olifant, rinoceros, tapir diknek - rijkaard dikke aal = lebaal dikke boomtak - spinze dikke boterham = homp, pil dikke brijachtige stof - prut dikke brok - bonk dikke damp = kwalm, smook, walm dikke halsdas = bouffante dikke darm - colon dikke homp brood = pil dikke huid = olifantshuid dikke jas – duffel, ulster dikke kabel - tros dikke kleverige vloeistof = lijm, siroop, stroop, teer dikke korte jas - jekker dikke laag sneeuw - pak dikke likeur - creme dikke naald = pook dikke olieachtige stof = balsem dikke overjas = duffel, jekker, ulster, winterjas dikke paling = lebaal dikke pap = brij, gelei, moes, prol dikke rook – blaak, walm dikke sigaar - bolknak dikke stok = knuppel, knots, ploertendoder dikke stopnaald - pook dikke tak - stok dikke topzware stok - stok dikke trui = sweater dikke verstikkende rook - walm dikke vette rook - smook dikke vla - brij dikke vloeibare hars - balsem dikke vrouw = machol, mafkoe, mokkel dikke wollen stof - duffel dikke zalf = pasta dikke zoen – pakkerd, smakkerd dikke zwarte vloeistof = asfalt, pek, teer dikkerd = beer, bul, dikzak, gofferd, papzak, vetzak dikke rook – blaak, walm dikker worden - aankomen dik kooksel - brij dikkop – bobberd, distelsoort, donderpad, dwarskop, kikkervisje, tarwevariëteit, vlindersoort dikmaals = dikwijls diktator = alleenheerser, despoot, dwingeland, tiran diktatuur = alleenheerschappij despotisme, dwingelandij, tirannie dikte = corpulentie, densiteit, dichtheid, dikheid, gezetheid, omvang, stevigheidvetheid, zwelling diktemeter (van spiegelglas) = pachometer diktongig - onverstaanbaar dikvloeiende zoete massa = melasse dikwerf = dikwijls, meestal, menigmaal, vaak dikwijls = dikwerf, doorgaans, gedurig, geregeld, gewoonlijk, herhaaldelijk, meermalen, meestal, meestentijd, menigmaal, telkens, vaak, veel(al), veelvuldig dik worden - stremmen dikzak = beer, bobber, bul, dikkerd, gofferd, pafferd, papzak dilemma – keuze, tweestrijd dilettant = amateur, charlatan, knoeier, stuntel, stuntelaar dilettantisme = amateurisme diligence = postwagen, reiswagen diligent = naarstig, toegewijd, vlijtig, werkzaam, ijverig, dille – meisje, steelhuis dille, olie uit - anetolie diluvium = pleistoceen, zondvloed dimensie = afmeting dimentylbenzol - xylol diminuendo (muz.) = afnemend diminutief = verkleinwoord dimmen = dempen (van licht) dimmer - demper diner – avondmaak, banket, dis, feestmaaltijd, maal, middagmaal dineren = eten, middageten, tafelen ding = artikel, gebeurtenis, meisje, object, voorwerp, zaak ding zonder waarde - lor, prul, vod dingen = afdingen, ambiëren, aspireren, beknibbelen, marchanderen, solliciteren, streven, wedijveren dingen naar een ambt = kandidatuur dingen naar een betrekking = solliciteren dinger naar een betrekking = aspirant, kandidaat, gegadigde, sollicitant dingetjes - prullaria dingsig = aangedaan, droevig, gemelijk, ontstemd, verdrietig dingspel = rechtsgebied dingtaal = pleidooi ding van een dag - eendagsvlieg dinosaurus - 9 iguanodon, trachodon 10 diplodocus, saurischia 11 stegosaurus, triceratops 12 ankylosaurus, camptosaurus, omithischia 13 brachiosaorus, compsognathus, ornitholestes, tyrannosaurus diocees = bisdom diode - radiolamp Dionysesfeest - anthesteriën dioptaas = kopersmaragd diopter = doorziener, kijkspleet, vizier diorama = kijkkast dioriet - groensteen Dioscuren = Castor, Pollux diploma = acte, akte, bewijsstuk, brevet, bul, document, oorkonde diplomaat – ambassadeur, attache, consul, gezant, onderhandelaar, staatsman diplomatie - tact diplomatiek = behoedzaam, handig, omzichtig, slim, tactvol doplomatiek ambtenaar - ambassadeur, attaché, gezant diplomatiek stuk = nota Diplopoda, miljoenpoten - Glomeris, Julus, Poltdesmus dippen - indopen dipsacacee - dipsacus, duifkruid, kaardebol, knautia dipsomanie = drankzucht diptiek = tweeluik direct = aanstonds, dadelijk, illico, ineens, meteen, ogenblikkelijk, omgaand, onmiddellijk, onverwijld, prompt, rechtstreeks, regelrecht, spoedig, strakjes, straks, subiet, temee, terstond directe aanleiding = oorzaak directe betaling - contant directe kerndeling - amitose directeur = baas, bestuurder, dirk, leider, ondernemer, president, rector directeurschap - directoraat directeur van een gymnasium - rector directeur van een moskee - panghoeloe directie = bestuur, bewind, leiding, opperleiding, opzicht, richting, toezicht directiekeet = bouwkeet direct op televisie - live directoraat = directeurschap dirigeerstokje = baguette, baton, maatstok dirigent – aanvoerder, bestuurder, kapelmeester, koorleider, orkestleider, leider, orkestleider dirigeren = besturen, leiden, richten, zenden dirk – directeur, piekenval dis – feestdiner, maal, tafel discipel = apostel, leerling, navolger, volgeling discipel van Christus - apostel disciplinair = krijgstuchtelijk discipline = boetegeest, gehoorzaamheid, (krijgs)tucht, orde, zelftuchtiging disiplineren - tuchtigen disco – danstent, nachtclub discontinu = onderbroken discontinuïteit - onderbrokenheid discotheek = bewaarplaats discount - supermarkt discours = gesprek, onderhoud, rede discreet = bescheiden, geheim, kies,onopvallend, recht discus = (werp)schijf discussie – aanvaring, debat, diskussie, dispuut, gedachtewisseling, gesprek, redekaveling, redetwist discussiëren - debatteren disgenoot = meeëter, tafelgenoot, tafelvriend disharmonie = onenigheid, tweedracht, vriendschapsbreuk, wanklank diskette – floppy, floppydisk diskwalificatie = ongeschiktverklaring, uitsluiting dislocatie (dislokatie) = decentralisatie, onderbreking, ontwrichting, verandering (in ligging), spreiding, storing, verplaatsing disloceren = (dislokeren), verleggen, verplaatsen, verrekken, verzwikken disorde = wanorde dispache = averijregeling disparaat = ongelijk, verschillend disparaatheid = ongelijkheid dispensatie = ontheffing, vrijstelling displezier = last, spijt, verdriet disponeren = beschikken, regelen disponibel = beschikbaar dispositie = aanleg, beschikking, disp., gemoedsstemming, gesteldheid, lust, neiging vatbaarheid disproportie = wanverhouding disputant - twistvoerder disputatie = redetwist disputeren - twisten dispuut = debat, redetwist dissel – baars, disselboom, dwarsbijl, lamoen, trekboom disselboom = baar, berrie, inspan, lamoen disselboomwagen - mallejan disselhamer = marteel disselraam - lamoen disselwagen = beugelsjes, gig dissertatie = proefschrift, verhandeling dissident = andersdenkende, scheurmaker dissonant = wanklank distantie = afstand, verte, verwijdering distel = dauwdistel, doornzaad, dostelkruid, onkruid distelen - dwarsdrijven, harrewarren, stribbelen, tegenwerken, vitten distelgewas = kardoen distelig - netelig, weerbarstig distelsoort - dikkop distelvink = barnsijs, frater, kanarie, kneu, putter, sijsje distillateur = brander, stoker distilleerder - brander, distillateur, stoker distilleerderij - stokerij distilleerkolf - alambiek, pelikaan, retort distinctie = beschaving, onderscheiding, standing distinctief = onderscheidingsteken, rangteken distorsie = draaiing, verstuiking,verwarring distract = afgetrokken, verstrooid distractie = afgetrokkenheid, verstrooidheid distribueren = ronddelen, uitdelen, verdelen distributie = bedeling, verdeling, uitdeling district = afdeling, ambtsgebied, distr., gebied, kieskring, kreits, rayon, ressort districthoofd op Java = wedana, wedano dit = zulks dit is = d.i, i.e. dito = eender, evenzo, gelijk, hetzelfde, idem diva = ster, star divagatie = afdwaling, onzin, uitweiding divageren = afdwalen, bazelen, temen, uitweiden divan – ligbank, rustbed, sofa divergent = strijdig, uiteenlopend divergentie = strijdigheid divers - allebei, gevarieerd, strijdig, uiteenlopend, verschillend diversen = allerhande, allerlei, gevarieerde, varia, van alles, verschillende diverteren = vermaken, verlustigen divertissement = ontspanning, vermaak dividatie - traktatie dividend – rente, uitkering, winstaandeel divinatie = voorspellingsgave diviniteit = goddelijkheid divisie - afdeling, koppelteken divisiecommandant = generaal dizzy - duizelig djati = teak djimat - amulet, talisman dobbelaar = gokker, rijfelaar, speler dobbelen – rijfelen, teerlingen dobbelhuis - speelhol dobbelspel = duizenden, gokspel, gooien, hazard, honderden, knobbele, passedies, poker, tiktak, triktrak dobbelsteen = alea, lot, teerling dobbelterm = beker, steen, ogen dobber = drijver, sim, vistuig dobberen – spelevaren, vlotten, zwalken, zweven dobberen op het water - drijven dobbertje - ophouder, vlotlijn docent = hoogleraar, lector, leerkracht, leermeester, leraar, meester, onderwijzer docente – leares, leerkracht, onderwijzeres decent op middelbare school = leraar decent op universiteit = lector doceren –instrueren leren, lesgeven, onderrichten, onderwijzen doch = echter, evenwel, maar docht - roeibank dochter – kind, meisje dochtergezwel - metastase dochter van - zie familie betrekkingen dochters zoon - kleinkind dociel = gedwee, leerzaam, mak dociliteit - meegaandheid doctor = dr. doctor in beide rechten = d.j.u. doctor in de medicijnen = dm doctoraal - deftig, geleerd doctoraat = graad doctorandus = drs doctoreren = promoveren doctrine = leer, leerstelling, wetenschap document = akte, bescheid, bewijsstuk, bul, diploma, geschrift, oorkonde, stuk, volmacht documenteren = bewijzen, staven dodder = huttentut, radijs dodderig - doddig, slaperig, suffig doddig = aardig, enig, lief, mollig, schattig, snoezig dode = gestorvene, lijk, overledene dode meander = hoefijzermeer dode rivierarm = strang dode stad - Vere dode taal = Gotisch, Grieks, Latijn, Sanskriet, Tochaars dodecaëder = twaalfvlak dodelijk – fataal, letaal, noodlottig, vernietigend, zeer dodelijk vermoeid - uitgeput dodelijke stof - vergif doden = afmaken, elimineren, kelen, neerschieten, nekken, ombrengen, ontzielen, slachten, vellen, verdelgen, vermoorden, vernietigen dodenakker = begraafplaats, kerkhof dodenbezwering - necromantie dodendag - Allerzielen dodendal = stikvallei dodenfeest bij de Papoea´s - bis dodenhuisje - morgue dodenlijst = dodenmars, necrologie, treurmars dodenmars = treurmars dodenmis = requiem dodenrijk - Hades, onderwereld, sjeool, tartarus dodenstad = begraafplaats, kerkhof, necropolis dodenverblijf = Erebus, Hades, hel, hemel, onderwereld, Orcus, Tartarus, vagevuur, Walhalla dodenzang = nenia doder – keler, moordenaar, slachter dodo = doedoe, walgvogel dodijnen - wiegen doeal = factotum doedel - buidel, dot, lisdodde doedelen - fluiten doedelzak = loure, moezel, zakpijp doedelzakspeler = pijper doedelzak , soort middeleeuwse = estive doedelzak , uit Auvergne = cabretta doedoe - dodo, walgvogel doe-het-zelver – hobbyist, knutselaar, zelfdoener doek = gordijn, draperie, lap, linnen, omslag, projectiescherm, scherm, schilderij, toneelgordijn, vlag, weefsel, zeil doekje tegen het bloeden – smoes, verzinsel, uitvlucht doek ter versiering = draperie, drapering doek van linnen - zeil doek voor schilderij = linnen doekje onder de kin = bef doekje, open - applaus doel = bedoeling, bestemming, buut, eindpunt, goal, ideaal, mikpunt, oogmerk, richtpunt, roos, schietschijfstreven, wil doelbewust - trefzeker doeleinden = idealen, bestemmingen doelen - beogen, mikken, munten, scoren, streven, zinspelen doelen op – mikken, ogen, slaan doelloos – lukraak, nutteloos, zinloos doelloos lopen = slenteren doelman = doelwachter, keeper, goalie doelmatig = efficiënt, geschikt, nuttig, praktisch doelpaal – staak, stol doelpunt – goal, mikpunt, treffer doelpunt, een - maken - scoren doelschop - doeltrap doelstand = score doelstelling – plan, streven doelstreep – doellijn, schreef doeltreffend – efficiënt, effectief, nuttig, raak doelverdediger = doelman, goalie, keeper doelwit – mikpunt, roos, schietschijf doem = oordeel, veroordeel, vloek, vonnis doemen - veroordelen doen – bedrijven, maken, plegen, presteren, uitvoeren, verrichten doen achteruitgaan - interen doen alsof – acteren, fingeren, huichelen, spelen, veinzen, voorwenden doenbaar - mogelijk, uitvoerbaar doen beseffen – doordringen, begrijpen doen bijeenkomen – convoceren, samenroepen, verzamelen doen binnengaan = binnenlaten, inlaten doen blijken – (be)tonen, bewijzen doen doen = aanzetten doen drinken = drenken doen en laten - gedrag doen gaan - sturen doen geloven - wijsmaken doen genieten - bekoren doen groeien = kweken, ontwikkelen, telen doen kantelen = kenteren doen lijden = martelen, pijnigen doen losbarsten - ontketenen doen mislukken – omverwerpen, verijdelen, voorkomen doen omslaan - kantelen doen ontploffen – exploderen, ontploffen doen ontstaan – genereren, kweken, telen, opwekken, verwerken doen ophouden – stelpen, stoppen doen opstijgen - oplaten doen splijten - kloven doen sterven = doden doen stikken = smoren doen stollen - stremmen doen uitkomen = betonen doen vallen - omverwerpen doen vermoeden - suggereren doen verrijzen - opwerpen doen verachten - beloven doen waaien = blazen doen walgen - afstoten doen wegvloeien - lozen doen wentelen - ronddraaien doen weten – kennen, waarnemen doen zien - openbaren, tonen doende = actief, bezig, onledig, werkzaam doeniet - baliekluiver, lanterfanter, leegloper, luiaard, luierik, luilak, luiwammes, ledigganger, nietsnut, uitvreter doening = bezigheid, herberg, hoeve, nering, winkel doenlijk = mogelijk, te doen, uitvoerbaar doerak = fielt, gewetenloze, loeder, schurk does = kardoes, poedel, sproeier, suf doetje - sufferd doezel = dommel, doezelaar, dutje, doezelaar = zeemleerrol doezelen = dommelen, slapen, sluimeren, soezen, suffen, vervagen doezelig = suf, vaag dof = flets, gedempt, glansloos, lusteloos, mat, onverschillig, passief, wazig dof dreunen - rommelen dof van geest = duf, lethargisch, suf doffe onverschilligheid = lethargie doffer = duif doffe slag = bons, dreun, klap, plof doffe smak – bons, plof dof geluid – gestommel, plof, poef dof maken – matten, ontglanzen doft = roeibank dofweg = rusteloos, onverschillig doge = hoofdbestuurder doggensoort - 5 boxer 7 buldog, mastiff 8 mopshond 10 Leonberger, Rottweiler 11 bulmastiff 14 Newfoundlander dogger = kabeljauwvisser, vistuig dogma = geloofsartikel, leer, leerstuk, leerstelling, stelregel dogmatisch = leerstellig, orthodox, precies, rechtzinnig, star, steil dok = dakpanstrowis, strowis, stropop dok, getrokken door grote sleepboot - zeesleep dokken – betalen, schuiven doksaal - kosten, maken, verrichten dokter = arts, geneesheer, heelkundigehuisarts, medicus dokter, Hongaarse - kwakzalver dokteren – prutsen, sleutelen dokterspraktijk, bepaalde - armenpraktijk doktersvoorschrift = recept dokwerker = bootwerker, havenarbeider dol = bromvlieg, vleesvlieg, spitsmuis dol – roeipen dol = absurd, bezeten, crazy, dolgezellig, dolprettig, doorgedraaid, driest, dwaas, fanatiek, furieus,gek, geschift, idioot, kolderig, krankzinnig, lachwekkend, mal, onbesuisd, onbezonnen, onzinnig, razend, roeiklamp, tierend, tureluurs, uitgelaten, uitzinnig, wild, waanzinnig, woedend, woest, zinnelooszot dolaard = doler, vagebond, zwerver dolage - ronddwaling dolappel = doornappel dolbes - bitterzoet, elfrank dolce = zacht, liefelijk doldraaien - flippen doldriest = gejaagd, gewaagd, onbezonnen, wild doldriftig – bezeten, onbesuisd doldwaze - maniak dole = kauw, kraai, torenkraai doleantie = afscheiding, bezwaren, beklagen, dwalwn, dolen = darren, doleren, dwalen, landlopen, loslopen, ronddwalen, rondzwervenwaren, zwalken, zwerven, dolendo (muz.) = weemoedig dol en driest – wild doler – dwaler, zwerver doleus- bedrieglijk dolfijn = butskop, flipper, tandwalvis tuimelaar, dolfijnsoort - beloega, bruinvis, butskop, gramper, griend, grindewal, narwal, noordkaper, rondkop, orka, tuimelaar, zwaardvis dolfijn, witte - beloega dolfijn, zwarte - griend dolfijnenbad = dolfinarium dolfijnen = wiegen, wiegelen dolheid = frenesie, krankzinnigheid, rage, razernij, waanzin, zotheid dolik = hondsdravikpaardenbloem, raaigras, zaaigras, zwartkoren doline - dal doling = dwaling, verkeerdheid dolk = dag(ge), ponjaard, pook, stiletto dolkmes (Ind.) – rentjong, kris dolkoppig - onbesuisd, wild, woest, razend dolkruid = bilzenkruid, bitterkruid, doodkruid, malkruid, nachtschade, walschot dolle - gek dolle kervel - pijpkruid, waterscheerling dolle waanzin = frenesie, furie dolleman = gek, razende, wilde, ijlhoofd dollemanspraat = gekkenpraat dollen – gekscheren , ravotten, stoeien dolle streek - pots dolletjes = zalig dolomiet = bitterkalk Dolomieten, bergtop in de - Antelao, Marmolada doloos - opzettelijk dol op = verzot dolwortel = eenbes, waterscheerling dol zijn op - verzot dolzinnig = dwaas, gek, onbekookt, onbesuisd, onbezonnen, onzinnig, rabiaat dolzinnigheden doen - kolderen dom – achterlijk, basiliek, bedehuis, bekrompen, bête, bot, debiel, dwaas, ezelachtig,godshuis, hardleers, hersenloos, hoofdkerk, imbeciel, kathedraal, kerk(gebouw), koepel, leeghoofdig, onbenullig, ongeleerd, ongeletterd, onnozel, onontwikkeld, onverstandig, onwetend, onwijs, schaapachtig, stom, stompzinnig, stupide, suf, uilig, zot dom vroom = bigot domein = bezit, gebied, erf, estate, landgebied, landgoed, rechtsgebied, state, streek, terrein, territorium, zone domheer = kanunnik domheid = bêtise, blunder, bok, enormiteit, flater, onnozelheid, onverstand, stommiteit domheid begaan - blunderen domicilie = huis, verblijf, woning, woonplaats, woonstede domig - bezweet dominant = overheersend dominatie - overheersing domina = vrouwelijke predikant, da. dominee – predikant, voorganger, zielenherder domineese = domineevrouw dominees woning - pastorie domineren - overheersen dominicaan = predikheer Dominicaanse munt = centavo, peso Dominicaanse Republiek - Haïti Dominicaanse Republiek, oorspronkelijke bewoner van de - Ciguayo, Taino dominion = Australië, Canada, Nieuw = Zeeland dominion in N. Amerika = Canada dominospel – legspel, matadorspel domkerk – kathedraal, kloosterkerk domkop – botterik, ezel(skop), ezelsoor, ezelsveulen, kever, oen, slaapkop, stumper, sufferd, sukkel, sul, domme fout = blunder, bok, flater, mosslag domme goedzak = sul domme jongen – domoor, kalf dommekracht = aardwind, hefboom, kelderwind, krik, takel, vijzel, wind domme kunstechter - Midas domme vrouw = gans, tut, trien dommel = doezel, dut, halfslaap, soes dommelen – doezelen, slapen dommelend - sluimerig dommelig = slaperig, soezig, suf dom mens – domoor, stomkop, stommeling, stommerd dommerd - domoor, lomperd dommerik = domoor, hals, lummel, oen, onbenul, sukkel, sul domme streek – stommiteit, stupiditeit domme vroomheid - bigoterie domme vrouw – gans, trien, lut dom onwetend - onwijs domoor – domkop, dommerik, eend, ezel, ezelsveulen, gans, kever, klungel, koe, oen, os, rund, schapenkop, stoffel, stommeling, stommerd, sufferd, sul, uil, uilskuiken, weetniet domp – hefboom, lisdodde dompelaar - duiker dompelen = dopen, ondergaan dompeling - indoping dompeling in water - doop dompen = omslaan, uitdoven domper – anticlimax, duisterling, kaarsendoveruitdover, dompig = bedompt, duf, mistig, muf, somber dompteur = africhter, temmer dompteuse = africhtster, temster, domstad = Utrecht don – heer donaat - gever donateur – begiftiger, begunstiger, schenker donatie – gave, gift, schenking donderaal = aalpieper, meerpoet, modderkruiper, weeraal, weervis donderbaard - huislook donderbeestje - thripsen donderbeitel = duivelsvinger, lijnxsteen, pijlsteen donderbui = onweersbui, stortvloed donderen - onweren, rommelen, zaniken, zeuren dondergod = Donar, Thor donderjagen = mieren, opspelen, razen, tieren, uitvaren, zaniken, zeuren donderkop = cumulonimbus, stapelwolk donderkopje - kikkervisje donderpad = dikkop, kikkervisje donders = beroerd, buitengewoon, zeer donderslag – donderknal, onweer dondersteen = deugniet, lammeling doneren - schenken Don Juan = ladykiller, verleider donk = bundeltje, moeras, moer, strobundel, zandhoogte donker = duister, obscuur, sinister, somber, zwart donker bier = Münchener, oud-bruin, stout donkerblauwe verfstof = indigo donkerbruin = tanig donkerbruine aardsoort = omber denkerbruine pikante vloeistof = soma donkerbruingrijs = taupe donker Engels bier - stout donker paard - moor donkerrode houtsoort - meranti donker rood - purper donkere harde houtsoort - palissander donkerharige - brunette donkere kamer - doka donkere kers - kriek donkere spaanse wijn - tint donkere vorm - schaduw donkerkleurige Filippijn = negrito donkerte - duisternis donor – bloedgever, gever, schenker dons = gevederte, nesthaar, veren, vlos donsgans - eidergans donzig – donsachtig, pluimig donzig propje - dot dood – bewegingloos, gestorven, kapot, koud, levenloos, ontslapen, ontzield, overgang, overleden, sterfgeval, verscheiden, versterf,wijlen, ziellos dood, de - veroorzakend - dodelijk, lethaal dood, ten gevolge van elektrische stroom - elektrocutie doodaf - op, uitgeput doodbidder = kraai, aanspreker doodbloeden - uitsterven dood dier = kadaver, kreng dooddoener - argument doodeter - leegloper, nietsnut, opvreter doodgaan – creperen, ontslapen, overlijden, sterven, sterfte doodgewoon - kortweg doodgoed mens – hals, sukkel, stumper, sul doodgraver - aanspreker, kraai doodkalm = lakoniek doodkopaapje - kapucijnaap doodkoud = onverschillig doodkruid - belladonna, nachtschade, wolfskers doodlaken - doodskleed doodleuk – gemoedereerd, kalmweg doodlichaam – kadaver, lijk doodlopen - stranden doodlopend slop = impasse doodlopend straatje = slop doodlopende rivierarm = hank doodlopende weg = slop, keer doodmoe – afgedraaid, afgemat, afgepeigerd, bekaf, doodop, uitgeput doodop – afgepeigerd, bekaf, doodmoe, oververmoeid, uitgemergeld, uitgeput, uitgeteld doodrijp = overrijp doods = akelig, eenzaam, kil, naar, saai, stil, somber, verlaten, vervelend, uitgestorven doodsadvertentie = overlijdensadvertentie doodsakte = overlijdensakte doodsbang zijn - beven doodsbed = sterfbed doodsbeen = knekel doodsbleek – krijtwit, lijkwit doodsengel - Asraël, Sammaël doodsgevaar = levensgevaar doodshoofd = schedel, bekkeneel doodskleed = doodsgewaad, lijkkleed, lijkwade doodsslaap - sterven doodslag – aanslag, misdaad, moord doodslag met voorbedachte rade - moord doodslag plegen - moorden doodslag pleger - moordenaar doodskleur = lijkkleur doodsnood = stervensnood doodsschuim - reeuw doodsstrijd = agonie doodsuur = stervensuur doodwerken - beulen doodszweet = reeuw doodzwijgen = negeren doof – daaps, hardhorig, slechthorend doofhoedje = domper doofpot – vergeetboek, vuurpot dooie - saaierd dooien van sneeuw - smelten dooie piet - droogpruim dooier = eigeel dooierzwam - peperling dooie-visjes-vreter = saaierd doolgang doolhof = dwaaltuin, labirint, labyrint, warnest, wirwar doom = mist, wasem doon = klam, vochtig doop = dompeling, doopsel, naamgeving, saus doopakte - ceel doopattest = doopbewijs doopattestatie = doopceel doopbekken = vont doopbeurt = doopdienst doopboek - doopregister doopgetuige – meter, peter, peet, peetoom doopheffer = peter, peet doophefster = peettante doopkapel - baptisterium doopleerling - catechumeen doopmoeder = meter, meet, peettante doopnaam = voornaam doopregister = doopboek doopsel - doop doopsel toedienen - dopen doopsgezindte = baptist, menist, mennoniet doopsgezinde kerkdienst - vermaning doopvader = peter, peet, peetoom doopvont - baptisterium door = dooier door – ingevolge, met, middels, per, tengevolgevanwege ,via, wegens door afzender betaald = franco door afzetting - sedimentair doorbakken - gaar door behoefe vereist - nodig door bezonnenheid gekenmerkt = ernstig doorbijter - aanhouder door blazen leegmaken = uitblazen doorboete uitwissen - beteren doorboord blokje ijzer met inwendig schroefdraad - moer doorboren – doorsteken, perforeren, priemen, speten doorboring - perforatie doorbraak – breuk, bres, dijkbreuk, gat, opening doorbrengen – beleven, besteden, opmaken, passeren, slijten, verdoen, verkwisten doorbuigen – knikken, meegeven, zwiepen door de bank genomen – gemiddeld, gewoonlijk door de daad zelf = ipso facto door de huid heen - percutaan door de lever afgescheiden vocht - gal door de Mohammedanen verwachte verlosser - Mahdi door de mond = oraal door de neus gesproken = nasaal door de stroming gevormd bed - zelling door de wind gevormd = duin door de zee gevormde steile wand = klif, krijtrots door een rivier gevormd dal = canon, canyon, kloof door elkaar genomen = dooreen, doorsnee, gemiddeld, globaal, ondereen door elkaar halen - verwarren door elkaar halen van uitdrukkingen - contamineren door geen enkel getal deelbaar = priem door geweld gedwongen = v.c. (vicoactus) door grenzen bepaalde ruimte = plaats door hartzeer gekweld worden -kniezen, piekeren door het ijs gevormde afzetting -morene, drumlin door klieren afgescheiden stof = hormoon door kou opgezwollen ledemaat = winterhand, wintervinger, wintervoet, winterteen door land ingesloten water = meer, plas, ven door levende wezens uitgedreven lucht = adem, asem, wasem door lever afgescheiden vocht - gal door middel van = d.m.v., met, middels, per, via door middel van gesproken woord = mondeling door Mohammedanen verwachte verlosser - Mahdi door moordrazernij bevangen = mataglap (lnd.) door nalatenschap gekregen iets = erfdeel, erfenis, erfgoed, erfstuk door nalatenschap verkrijgen = erven door operatie = operatief door schrijvers hand = (Lat) m.a. door smeltwater gevormde afzetting = esker, kame door strijd verwerven = veroveren door toverkracht = magisch door twee deelbaar = even door vreemd land omsloten gebied = enclave door vriendenhand bezorgd = n.m. door vulkaan uitgeworpen gesteente = lava, magma door vuur verwoeste stad = Gomorra, Sodom door water omgeven land = eiland door waterstromen gevormd = fluviatiel doorboorde stop = tap doorboren = doorsteken, perforeren, priemen doorboring = perforatie doorbraak = gat, barst, bres, breuk, opening, scheur, verandering doorbrengen = beleven, besteden, opmaken, passeren, slijten, verkwisten doorbuigen = meegeven doordacht – gedegen, verstandig doordat – aangezien, omdat doordien = daar, omdat doordraaien = opmaken, verkwisten doordraaier – barrel, brasser, lichtmis, losbol, opmaker, patser, verkwister, zwierbol doordraven - raaskallen doordrenkt - nat doordrijven – doorzetten, forceren doordrijven tot het uiterste = extremisme doordrijver – doorzetter, extremist, fanaticus, volhouder doordringbaar = permeabel, penetrabel doordringbaarheid = penetrabiliteit doordringen = infiltreren, penetreren doordringend = penetrant doordringing - penetratie doordrongen = bewust, overtuigd, zeker doordruk = doorslag, duplicaat, kopie doorduwer - streber dooreen = chaotisch, gemiddeld, ondereen, overhoop, verward dooreen werken - kneden, mengen dooreen gekneed mengsel = deeg dooreen gestampt eten = stamppot dooreen gestampte kost = ratjetoe, ratatouille, ratatoelje dooreen gevlochten letters = monogram dooreen mengeling = mengsel, warreling dooreen mengen – klutsen, mengelen, (om)roeren dooreen schudden – hussen, hutsen dooreenwarreling = wirwar dooreenwarren - warrelen dooreenwerken van stoffen = kneden, mengen, mixen door elkaar – dooreen, overhoopverward door elkaar bewegen – krielenkrioelen, wemelen door elkaar genomen – dooreen, doorsnee, gemiddeld, globaal door elkaar halen - poespassen door en door – helemaal, puur door en door lui - lui door en door nat - kletsnat doorgaan = aanhouden, aansluiten, doorlopen, geschieden, opengaan, verdergaan, vervolgen, voortduren, voortgaan, voortzetten doorgaand – continu, opgaand doorgaans = altijd, dikwijls, gemeenlijk, geregeld, gewoonlijk, meestal, meestentijds, vaak, veelal doorgaan voor - gelden doorgang – deur, doortochtgat, pas, passage, poort, tunnel doorgang onder water - tunnel doorgangsgevangenis - amigo, baaierd doorgang tussen twee rijen = gangpad, looppad doorgang van zon of ster door de meridiaan - culminatie doorgangshuis = passantenhuis doorgeefkast = doorschuifkast doorgeefluik - loket doorgestikte deken - dekbed door getallen uitgedrukt - numeriek doorgewinterd = doorgefourneerd, ervaren, geslepen, routine, slim, overtuigd, routineus, uitgeslapen doorgewinterd persoon = rot, routiné, slimmerd doorgieter = trechter doorgroeid - perfolaat doorgronden = begrijpen, doorhebben, doorzien, doorhebben, peilen, ramen doorgronder - kenner doorhakken – delen, kerven, klieven, scheiden, splitsen, splijten doorhalen = berispen, doorstrepen, royeren, schrappen doorhaling - obliteratie, radiatie, rature, ratuur, schreef doorhebben – begrijpen, doorgrondn, doorzien, verstaan doorkijken - snuffelen doorklieven - splijten doorkneed – bedreven, bekwaam, doortrapt, ervaren, geroutineerd doorjagen = doorbrengen, doorlappen, opmaken, verkwisten doorklinkende toon - orgelpunt doorkomen - passeren doorkruisen = bereizen, bezeilen dwarsbomen, tegenwerken doorlaat = passage, sluis, tol doorlaatbaar = permeabel doorlatend – permeabel, sijpelen doorlekkend water = lekwater doorleven = meemaken doorlichting van lichaamsdelen = radioscopie doorliggen - decubitus doorloop – gang, steeg doorlopen – doorgaan, moeven doorlopen van een zin van de ene in de andere versregel - enjambement doorlopend – aanhoudend, steeds, voortdurend doorlopende huurovereenkomst - erfpacht doorlopende order - legerorder doorloper - schaats doorluchtig = aanzienlijk, beroemd, edel, illuster, roemrijk, voornaam, verheven doormaken – meemaken doormengen - doorslaan doorn = stekel doornachtige plant = akant door middel van - met, middels, per, via doormidden hakken - kerven doormidden snijden - halveren door moordzucht verblind - mataglap door nalatenschap verkrijgen - erven doornat – drijfnat, druipend, druipnat, kletsnat, verregend doornemen = bestuderen, lezen, nazien doornhaai = speerhaai doornig – lastig, netelig, stekelig doornkruiper - bastaardnachtegaal doornig = stekelig doorpraten – dazen doorreis - doortocht doorroeren – doorslaan, mengen door roof ontnemen - beroven doorsluiper - griel doornstruik = gaspeldoorn door ondervinding geleerde - ervaring door optelling ontstaan getal - som doorschijnend = diafaan, dun, helder, ijl, iel, luchtig, transparant doorschijnend papier - pergamijn doorschijnende steen = glas, kristal doorschijnende veldspaat - maansteen doorschouwd = ontmaskerd doorschrappen – doorhalen, royeren doorschrijfpapier - carbon doorslaan – bekennen, overdrijvenponsen, slippen, voortgaan doorslaand = afdoende, voldoende doorslag – afdruk, afschrift, doordruk, drevel, kopie, overwicht, pons, vergiettest doorslaggevend = beslissend , cruciaal, overwegend doorslagpapier - carbon doorsmeerder – monteur, olieman doorsnede = diameter, kaliber, middellijn, snijvlak doorsnede van hout = mal doorsnee = gemiddeld doorsnijden – kerven, zagen doorsnijding - intersectie doorsteken = priemen doorspekken - larderen doorspelen - sluizen doorstaan – dulden, meemaken, ondergaan, toelaten, uithouden, verdragenverduren doorstappen – aanbenen, doorlopen, stevelen doorsteken - lensen doorstrepen - doorhalen doorstroomopening in waterkering - overlaat door strijd verwerven - veroveren doorsturen - verwijzen doortastend – beslist, energiek, ferm, flink, grondig, kordaat, krachtig, stoer, terdege, voortvarend doortocht = doorgang, passage doortocht verlenend document = vrijbrief doortochtgeld = tol doortocht op een berg - pas door toverkracht - magisch doortrapt = arg, arglistig, gemeen, geraffineerd, geslepen, gewiekst, doorkneed, kwaad, leep, link, listig, olijk, panurgisch, plat, slecht, slim, sluw, uitgeslapen, vals doortrapte schavuit = panurge doortrapte schurk - fielt doortraptheid = gemeenheid, geslepenheid, slimheid, sluwheid, uitgeslapenheid doortrek - passage doortrekken – passeren, wegspoelen door twee deelbaar - even doorvaart = kanaal, passage, sluis, vlie doorvoed – dik, welgevoed doorvoelen - doorzoeken doorvoer = transito doorvoerbrief = geleidebrief doorvoerhandel = transito, transitohandel, transitoverkeer doorvoer van goederen - transito door vreemdland ingesloten - enclave doorwaadbare plaats = voorde, voord(e), wad, wed doorwaternat – drijfnat, kletsnat door water omgeven land - eiland doorweekt = dras, drassig, druipnat, drijfnat, nat doorweekte grond - dras doorwerken - aanpoten doorwoelen - wroeten doorwrocht = degelijk, doordacht, grondig doorzagen - zeuren doorzenden = doorsturen doorzetten – doordrijven, volharden doorzetter – aanhouder, animator, doordrijver doorzettingsvermogen = volhardingsvermogen, volhardendheid doorzeuren - drammen doorzicht = begrip, benul, besef, bevatting, inzicht, notie, perspectief, verstand doorzichtig = duidelijk, glashelder, ijl, helder, transparant doorzichtig weefsel = gaas, tule, voile doorzichtige afscheiding = glas, mica, raam, ruit, venster doorzichtige stof = cellofaan, glas, mica, plastic, plexiglas doorzichtkundig - perspectivisch doorzien = begrijpen, doorgronden, doorhebben, inzien, nalezen, narekenen, overlezen, rediveren, snappen, doorzoeken = doorvoelen, fouilleren, onderzoeken, visiteren doorzoeken van een land = exploreren doorzoeking van een onbekend gebied = exploratie doorzouten - gepekeld doos = bak, bus, karton, koker, trommel doosbarometer - aneroïde-barometer doosje voor de bril – etui, koker doosvrucht = capsule, hauw, kokervrucht, peul doosvrucht (Ind.) = kardemom dooswaterpas = doosniveau, libel, luchtbelwaterpas dop = afsluiting, bast, bol(ster), capsule, eierdop, kurk, omhulsel, pel, schaal, schil, stop dop van een biervat - spondop, sponschroef dop van biljartkeu = pomerans dop van bladlood = capsule dop van een noot - schil dope – drug, bijmengsel dopen – bevochtigen, dompelen, kerstenen doper = baptist, doopsgezinde, mennis, wederdoper doperwt – dopper, peul dopheide = erica dopje van bladtin = capsule doppen – betten, pellen, ontmantelen, schillen dopper - doperwt dor – bleek, droog, flets, furgaal, saai, schraal, onvruchtbaar, verdroogd, verwelkt, waterarm dorade - goudmakreel dor duin = kling dor hout = sprokkelhout dorade = goudmakreel dorado = eden ,eldorado, goudland, lusthof doren = stekel dorheid - droogte, schraalte dormeuse = ligstoel, oorknop, slaapstoel dormitief = slaapmiddel dorp – desa, gat, gehucht, gemeente, plaats, vlek dorp (drie letters) = Ane, Ens, Epe, Erm, Erp, Est, Nes, Oss, Son dorp (Ind.) - desa, dessa, kampong dorp aan de Maas - Asselt, Bezel, Eisden, Itteren, Maaseik, Wessem dorp aan het IJsselmeer = Andijk, Bunschoten, Edam, Elburg, Hindelopen, Katwoude, Makkum, Monnickendam, Nijkerk, Putten, Spakenburg, Stavoren, Volendam, Warder, Workum dorp bij Gelders Laren = Eksel dorp in Achterhoek = Aalten, Beek, Bredevoort, Borculo, Didam, Eibergen, Geesteren, Gelsclaar, Groenlo, 's-Heerenberg, Hengelo, Hummelo, Lichtenvoorde, Neede, Ruurlo, Steenderen, Terborg, Varseveld, Vorden, Zeddam, Zelhem dorp in de Betuwe - Hien, Ooy, Zetten dorp in Brabant - Aalst, Alfen, Beek, Dongen, Erp, Gtilze, Goirle, Nispen, Oss, Rips, Rijen, Uden dorp in de N.O.P. = Biddinghuizen, Dronten, Ens, Espel, Emmeloord, Lelystad, Swifterband, Ketelhaven dorp in Drenthe = Beilen, Borger, Diever, Eelde, Gieten, Norg, Odoorn, Paterswolde, Rolde, Ruinen, Schoonoord, Sleen, Smilde, Veenhuizen, Zuidlaren Zuidwolde, Zweeloo dorp in Friesland = Akkrum, Bakhuizen, Balk, Bergum, Blija, Bolsward, Donderbroek, Dronrijp, Franeker, Gaast, Grouw, Hindelopen, Kollum, Lemmer, Makkum, Noordwolde, Oldeboorn, Pingjum, Sloten, Stiens, Tzum, Tijnje, Wyckel, Wierum, Wolvega, IJls dorp in Gelderland = Barneveld, Beek, Beekbergen, Bruchem, Brummen, Culemborg, Deil, Doomspijk, Druten, Ede, Elburg, Elspeet, Elst, Emst, Epe, Geldermalsen, Groesboek, Heelsum, Heerde, Heest, Kerkwijk, Kesteren, Laren, Lienden, Loenen, Lunteren, Neede, Nunspeet, Ochten, Oosterbeek, Putten, Rumpt, Tiel, Vaassen, Velp, Voorst, Voorthuizen, Wehl, Wisch, Zetten dorp in Groningen = Baflo, Beerta, Bierum, Ezinge, Godlinze, Grijpskerk, Haren, Heiligerlee, Leek, Leens, Marum, Meeden, Nieuwwolda, Nuis, Roodeschool, Scheemda, Slochteren, Uithuizen, Ulrum, Warffum, Wilp, Winsum, Zuidbroek, Zuidhorn, Zoutkamp dorp in Limburg = Amby, Beek, Born, Echt, Eisden, Epen, Gulpen, Heel, Horn, Linne, Maasbracht, Margraten, Meersen, Mook, Neer, Nuth, Slenaken, Sittard, Stein, Susteren, Tegelen, Vaals, Venray, Weert, Wijlre dorp in de Lijmers - Didam, Duiven, Lathum, Weel dorp in Noord-Brabant = Aalst, Almkerk, Andel, Boxtel, Chaam, Deurne, Dongen, Geertruidenberg, Geldrop, Gemert, Gilze, Goirle, Helmond, Kaatsheuvel, Klundert, Kuyk, Moerdijk, Oss, Ravenstein, Roosendaal, Rijen, Son, Sprang, Steenbergen, Uden, Vught, Waalwijk, Werkendam, Willemstad, Woensdrecht, Zevenbergen dorp in Noord-Holland = Andijk, Bennebroek, Blaricum, Bussum, Castricum, Graft, Heemskerk, Heiloo, Hoofddorp, Huizen, Ilpendam, Jisp, Krommenie, Laren, Limmen, Muiden, Naarden, Obdam, Ouderkerk, Overveen, Petten, Purmerend, Santpoort, Schagen, Twisk, Uitgeest, Weesp, Wormer, Zwaag, Zijpe dorp in Overijssel = Ane, Blokzijl, Boekelo, Borne, Dedemsvaart, Diepenheim, Diepenveen, Enter, Goor, Gramsbergen, Haaksbergen, Hasselt, Hardenberg, Heino, Holten, Hulst, Markelo, Olst, Ommen, Raalte, Rijssen, Staphorst, Tubbergen, Vollenhove, Vriezenveen, Vroomshoop, Wijhe, Zwartsluis dorp in Utrecht = Baarn, Abcoude, Benschop, Bunschoten, Breukelen, Doom, Loenen, Driebergen, Harmelen, Houten, Leersum, Linschoten, Lopik, Maarn, Maarsbergen, Maarsen, Maartensdijk, Montfoort, Odijk, Renswoude, Soest, Spakenburg, Vinkeveen, Vreeswijk, Wilnis, Woudenberg, IJsselstein, Zeist dorp in Zeeland = Aardenburg, Abeele, Axel, Bath, Biervliet, Breskens, Bruinisse, Cadzand, Colijnsplaat, Domburg, Goes, Haamstede, Hansweert, Hoek, Huist, Koewacht, Kortgene, Kruiningen, Nisse, Oostburg, Renesse, Ritthem, Sluis, Stavenisse, Tholen, Veere, Waarde, Wemeldinge, Westkapelle, Zaamslag, Zierikzee dorp in Zuid-Holland = Aarlanderveen, Berkel, Bodegraven, Boskoop, Brielle, Dirksland, Goudswaard, Hillegom, Leiderdorp, Lisse, Middelharnis, Naaldwijk, Nieuwkoop, Oegstgeest, Ooltgensplaat, Oostvoorne, Ouddorp, Piershil, Poeldijk, Poortugaal, Puttershoek, Reeuwijk, Rhoon, Rijnsaterwoude, Sassenheim, Sommelsdijk, Stolwijk, Strijen, Vilet, Voorhout, Warmond, Woerden, Woubrugge dorp op de Veluwe = Beekbergen, Eerbeek, Ede, Elspeet, Epe, Ermelo, Emst, Garderen, Harskamp, Hoenderloo, Kootwijk, Loenen, Nunspeet, Otterlo, Schaarsbergen, Stroe, Uddel, Vaassen, Vierhouten, Wekerom dorpachtig - dorps dorp bij Gelders Laren - Eksel dorpeling = dorpsbewoner dorpelwachter = deurwachter Dorpje bij Eindhoven - Son dorpje ten zuiden van Venlo - Steil, Tegelen dorp op Java - desa dorp tegenover Velp - Lathum dorp van kaffers - kraal dorpscentrum - brink, kom dorpsgemeenschap op Java - desa, dessa, kampong dorpshoofd op Java - Loera(h) dorpel = drempel dorpeling – buitenman, plattelander dorper - dorpsbewoner dorpje – buurtschap, gehucht dorps – landelijk, plattelands dorpsbewoner - dorper dorpsgemeente op Java - desa dorpskern – brink, centrum, kom dorpsplein = brink, laar, markt dorpsplein met kramen - markt dorpspleintje = dries dorpsweide - meent dorp van Kaffers - kraal dorre heuvel - kling dorre maand - maart dorre plant - hei dorre vlakte = steppe, toendra, woestijn dorren = verdrogen, verdorren dorsdeel = dorsvloer dorsen – stampen, vlegelen, ontzaden dorsgereedschap – dorsmachine, vlegel, dorst = begeerte, lust, verlangen dorst, hevige - anadipsie dorsten = begeren, haken, hunkeren, smachten, verlangen dorst hebbend – dorstig dorstig - smachtend dorst lessen – drinken, laven dorst of trek - lust dorst stillen – drinken, laven, lessen dorsvis = lom dorsvloer – (dors)deel, neer dorswerktuig – machine, vlegel dortoir - dormter, slaapzaal dor worden - verdrogen dos = bruidsschat, dres, gewaad, kleed, kleding, opsmuk, ornaat, plechtgewaad, tenue doseren – afwegen, bepalen (hoeveelheid), verdelen dosering = gift, verdeling dosis = hoeveelheid, kwantum, portie dosis bepalen = doseren dossen – kleden, opschikken, opsieren, versieren dossier - strafblad dot = bos(je), bundeltje, haarwrong, kilt, klis, kluit, knot, pluk, schat, snoes, toef, wrong, zuigspeen dotatie = begiftiging, gave, schenking dot bloemen - bos dot haar – klit, pluk, wrong doteren = begiftigen, geven, schenken dotje = schat, snoes dotje papier - propje dotskop = domkop, lomperd, lummel dotterbloem - plomp dottig - snoezig dot wol - knot douane – grenspolitie, grenswacht, tolbeambte, tolwacht douanebeambte = commies, douanier, kommies douanehuisje = tolkantoor douanier – grensbeambte, tolbeambte, commies doublé – geelkoper, namaakgoudschijngoud double = dubbelganger doubleren = omzeilen, verdubbelen, voeren doubleren, een jas - voeren doubleren, een kaap - omzeilen doubleur = zittenblijver douceur = extraatje, fooi, tip douche – regenbad, sproeibad, stortbad douchebad - lavet douchen - baden doven = blussen, dempen, lessen, smoren, uitdoen, uitgaan dovenetel - hoenderbeet, hondsnetel douw – duw, por down = mineur, mismoedig, moedeloos, neerslachtig, ontmoedigd, terneergeslagen dozijn = twaalftal, dz. dozijndichter = prulpoëet dra = aanstondsalras, binnenkort, eerdaags, eerlang, gauw, ras, snel, spoedig, terstond, vlug, weldra, wekhaast draad = garen, samenhang, snaar, snoer, spinsel, verband draad in kabel = ader draad van spinnenweb = rag draad van overbrenging van prikkels = zenuw draadbericht = telegram, telex draadhalm - dwerggras draadje – pluisje, vezel draadkam – streler draadklos - haspel draadloos - ongebonden draadloze = radio draadloze omroep = radio draadloze telefonie = radio draadnagel - spijker draadspoelen - opwinden draadtang - kniptang draad van metaal - snaar draadversperring - prikkeldraad draadvorm - aaltje draadvormig metaal = ijzerdraad draadweefsel - mycelium draadwieren - conferven draadworm = aaltje, haarworm, spoelworm draadwormen - nematode draadwormziekte - filariasis draagbaar = baar, berrie, brancard, portable tandoe draagbaar draaiorgel - lier draagbaar orgel - portatief, regaal draagbaar toestel - portable draagbalk = keper, kesp, latei, legger, ligger, steunbalk, toog draagband – autogordel, bandelier, bretel, degenriem, galg, gordel, koppel, singel, zeel draagband over de borst - sjerp draagband voor arm = mitella draagband voor broek – bretel, galg draagbare afschutting = scherm draagbare lamp - looplamp draagbare poppenkast = ronzebons draagbare radio = portable, transistor, walkman draagbed - baar, brancard draagbeugel – handvat, hengsel, oor draagdoek = brassard, mitella draagdoek (lnd.) = slendang draagezel - schraag draaghemel – baldakijn, pergola draaghout – juk draagklamp - kasdoes draagkorf - hot, kiep draagkracht = draagvermogen draagkrachtig = vermogend draagkrachtmeter = forometer draaglijk = duldbaar, houdbaar, matig, tamelijk, vrijwel draagloon (Ind.) = pikolgeld draagmand – bagge, ben, korf draagpenning = draagmedaille draagriem -bandelier, disselriem, hang, singel, zeel draagsjerp = slendang draagspeld = insigne draagsteen = console, karyatide draagstoel = palankijn, sedan, tandoe draagstuk = latei draagt men aan de voeten - klomp, kous, laars, pantoffel, sandaal, schoen, sok draagtoestel – baar, draagbaar draagvat = emmer, kit draagverband = mitella draagvermogen = draagkracht, tonnage draagvlak - vleugel draagvleugelboot - hydrofoil draagwijdte = afstand, belang, betekenis, invloed, portee, strekking draagzeel - draagband draai = bocht, keer, kink, kolk, kronkel, omkering, ommekeer, omwenteling, rotatie, toer, wending, wenteling, zwenk(ing), zwier draai om de oren = dril, lel draaibaar - wendbaar draaibaar onderstel onder spoorwagen of vrachtauto = truck draaibare aardbol - globe draaibare haak - wartel draaibare koppeling = scharnier draaibare rails - wissel draaibare roeipen = dol draaibare schalm - wartel draaibare verbinding = scharnier draaibeitel = slechtbeitel draai bij het dansen - pirouette draaiboek = scenario draaibout - tap draaien = keren, kronkelen, malen, omkeren, roeren, roteren, walen, wenden, wentelen, wringen, zwenken, draaiend = roterend draaiend persen = wringen draaiend voorwerp – rotor draaiende schoorsteenkap = gek draaien in bed - woelen draaien van water - kolken draaier – bankwerker, veinzer, zwengel draaierig - duizelig, misselijk, wee draaierig worden - duizelen draihaak - wartel draaihals - mierenjager draai in de weg - bocht draai-inrichting = scharnier draaiing – bocht, duizeling, kering, rotatie, torsie, wending draaikever - schrijverke, schrijvertje draaikolk = kolk, maalstroom, neer, ras, wiel, wieling draaikruis = draaihaspel, kruisrad, tourniquet draaikruk – slinger, zwengel draaimolen = carrousel, mallemolen, zweefmolen draaiorgel = lier, pierement draaipunt - keerpunt draairoede = spanjolet draaischijf = pottenbakkersschijf draaispiegel = psyche draaispil = windas draaisprong = pirouette, salto draaistang = as, spil draaistel - bogie draalstroom = kolk, maalstroom draaistorm - cycloon, wervelstorm draaitafel - grammofoon draaitrap = wenteltrap draaiziekte - blein draak – gedrocht, lastigerd, melodrama, monster, ondier draak van een mens - mispunt draal - wartel drab – bezinksel, droesem, grondsop, moer, prut drabbe – droesem, grondsop drabbig - modderig, troebel drab van koffie – koffiedik, prut dracht – kledij, kleding, kostuum, pak, zwangerschap drachtig = etterend, neurend, zwanger drachtige koe = kalfkoe dracht van militairen - uniform draconisch = strong draden - afhalen draden aftrekken - repen draden losmaken - rafelen draden maken = spinnen draden verwerken = weven draderig = stokkerig, vezelig dradig deeltje = vezel dragaat - duindoren draf = gang, loop, spurt draf of gang - loop drafsport – draverij, paardensport draf van een paard – galop, trot dragee = pil, tablet dragelijk = houdbaar, matig dragen = aanhebben, brengen, dulden, etteren, gebruiken, lijden, ondersteunen, opnemen, sjouwen, steunen, tillen, torsen, uitstaan, verdragen, verduren, zeulen, zweren drager = atlas, brenger, overbrenger, pijler drager van erfelijke eigenschappen = gen dragline – graafmachine, sleepschop, sleepgraver, trekgraver dragon – sabelkwast, slangenkruid, keizersalade dragonder = cavalerist, huzaar, manwijf, ruiter dragoniet = bergkristal draineerbuis (Zuidn.) = kannenbuis drakenkruid - bloedkruid, pimpernel dralen = aarzelen, leuteren, talmen, temen, temporiseren, treuzelen, wachten, weifelen dralend – temerig draler – onzekere, treuzelaar, weifelaar draling - aarzeling drama = toneelspel, toneelstuk, tragedie, treurspel drama van Bredero = Angeniet, Griane, Lucelle, Moortje drama van Euripides = Alcestis, Helena, Heracliden, Hippolytue, Iphigenia, Medea, Orestes, Phaedra drama van Goethe = Faust drama van Hooft = Baeto drama van Ibsen = Brand, De wilde eend, Gynt, Nora, Peer Spoken, drama van Shakespeare = Cymbeline (kimbelijn), Coriolanus, Hamlet, Macbeth, Othello drama van Sophocles = Aias, Antigone, Electra, Oedipus drama van Vondel = van Aemstel Gijsbrecht, Jeptha, Lucifer, Palamedes dramafoon = draadmagnetofoon dramatiek = toneelkunst dramatisch - tragisch dramatisch toonstuk - oratorium dramaturg - Albee, Beckett, Fry, Goethe, Heyermans, Hochhuth, Ibsen, Lonesco, Miller, Osborne, Pinter, Racine, Schiller, Shakespeare, Shaw, Strinberg, Vondel, Whesker toneeldichter, toneelkenner, toneelschrijver drammen – aanhouden, dwingen, (door) zeuren drammer – zanik, zeur dsrammerig - zeurderig drang = aandrang, aandrift, begeerte, behoefte, druk, hartstocht, impuls, neiging, opwelling, pressie, rage, stuwing drangknier = spiraalscharnier drangwater = kwelwater drank – 3 ale, bok, eel, gin, kir, mee, rum, sap, sec, wijn 4 anijs, arak, baai, bier, bowl, cola, faro, flip, grog, Kava, Kawa, leut, mate, mede, melk, most, pait, pils, port, sake, seef, sect, soda, thee, tint, whip 5 alant, cacao, cider, fosco, julep, klare, kwast, lager, medoc, mokka, negus, punch, ranja, salep, slemp, snaps, split, stout, tinto, tonic, twist, vieux, water, whist, wodka 6 absint,bitter, blonde, borrel, brandy, cassis, chicha, cognac, elixer, koemis, koffie, kummel, likeur, madera, malaga, meiwijn, moezel, nrctar, porter, rijnwijn, scotch, sherry, sorbet, toewak, whisky, 7 alcohol, biertje, chianti, citroen, clairet, cobbler, curacau, gazeuze, ijswater, jenever, kandeel, kinawijn, koemelk, lambiek, landwijn, melkwijn, moutwijn, paeale, palmwijn, persico, piepzak, portwijn, sangria, tequila, tokayer, vermout, wijngrog, yoghurt 8 advocaat, alsemwijn, anijsmelk, anisette, appelsap, appelwijn, bergerac, bloedwijn, bockbier, bordeaux, bouillon, chocomel, cocacola, cocktail, dadelwijn, falerner, limonade, muscatel, pilsener, putwater, rataffia, riesling, sagomelk, spawater, tafelwijn, vermouth 9 alantswijn, alsembier, anijswatr, appelmost, berkenwijn, bessensap, brandewijn, bronwater, champagne, chocolade, dropwater, duinwater, fladdderak, gemberwijn, gerstenat, grenadine,karnemelk, kokosmelk, moezelwijn, morgenwijn, ondermelk, perenmost, pompwater, sodawater, tafelbier, taptemelk, triplesec, vollemelk, vuurwater 10 anijslikeur, ceylonthee, citroensap, citroentje, drinkwater, druivensap, geitenmelk, gemberbier, gemberthee, gerstebier, godendrank, hoestdrank, kruidenwijn, minnedrank, moedermelk, patersbier, portelbier, regenwater, rijstewater, salepdrank, schilletje, spuitwater, toverdramk 11 amandelmelk, benedictine, bitterwater, condensmelk, drakenbloed, karwijlikeur, klappermelk, scharrebier, suikerwater, vanillemelk, vruchtensap, vruchtenwijn 12 bisschopswijn, boerenkoffie, bourgognewijn, bruidstranen, citroenpunch, citroenwater, filterkoffie, graanjenever, kirschwasser, kloosterbier, leidingwater, oranjebitter, verloflikeur 13 bessenjenever, boerenjongens, boerenkandeel, boerenmeisjes, chocolademelk, citroenlikeur, gedistileerd, kruidenbitter, mineraalwater, rijdtbrandewijn drankbestrijder - geheelonthouder drank bij kraambezoek, = kandeel drank der Goden = nectar drank der oude Germanen = mee, mede drank op graanbasis = arak, bier, gin, jenever drank op oudjaar = punch, slemp drank uit cognac etc., bereid met heet water, suiker en citroen - grog drank uit druivensap = wijn drank uit mout en hop = bier drank uit sap van het suikerriet (melasse) = rum drank uit vruchten = vruchtenwijn, tweedrank drank van in melk gekookte bladeren = salle drankgelegenheid – bar, herberg, kroeg drankkast - bar drankhuis – bar, herberg, kroeg, saloon (Am.), pub (Eng.), tapperij, taveerne, wijnhuis drankkoeler - ijsemmer dranklokaal = bar, café, herberg, kroeg, tapperij, taveerne drankoffer - lebatie drankorgel – drinkebroer, dronkaard dranksalon = bar drankvat = dronkaard, plengoffervaas drankverkoper - slijter drankwagen = dronkaard drankwinkel = slijterij drankzucht = alcoholisme, dipsomanie, potomanie drapeau (Fr.) = vaandel, vlag drapenier - lakenbereider draperen = behangen, omhangen, plooien, schikken draperie aan vensters, hemelbed, enz. = lambrekijn dras – blubber, doorweekt, modder, moeras(achtig) , nattig, slijk draskolk = poel drasland - moer drassig = moerassig, slijkerig, week, zacht drassig grasland = dries drassig land – broek, dries, marsgrond, mieland, moer, moeras, veen drassige riviermond = lagune, liman drastisch = doortastend, krachtig, snelwerkend, streng draven – haasten, hardlopen, hollen, lopen, rennen, snellen, stiefelen draver – loper, renner draverij = harddraverij, koers, paardensport, rensport draverijkar – sulky draverik - drep Dravidivolk in India - Bhil Dravidiche taal - Kanarees draw - remise drecht - kreek dreef = allee, beemd, laan, landouw, landweg, streek, wandellaan, warande dreef met bomen - laan dreg – vishaak, werpanker dreggen - opvissen dreigement - bedreiging dreigen – gevaarlopen, muiken dreigend – briek, imminent, nakend, onheilspellend, veeg dreigend kijken - blikken dreigend vooruitzicht = gevaar, onheil dreiging – gevaar, risico drein - zeurkous dreinen = drenzen, jengelen, mieren, mokken, pesten, plagen, temen, treiteren, zaniken, zeuren dreinerig kind - drens drek = aal(t), bagger, beer, derrie, faeces, gier, mest, modder, prut, slik, slijk, vuiligheid, vuilnis drekbraking - darmjicht, misairere drekgoot - riool drekstof - beer, pootaarde drel = del, lap, leur, vod drempel – dorpel, ondiepte, verhoging drenken - wateren drenkgebit = kauwgebit, watertoom drenkplaats = wed drens – zeurder, zeurkous drentelen – flaneren, kuieren, slenteren, trappelen Drenthe, bestuurlijke eenheid in - kerspel Drenthe, gemeenschappelijke grond in - marke Drenthe, grootste gemeente in - Emmen Drenthe, heuvelrug in - Hondsrug Drenthe, hoofdstad van - Assen Drenthe, plaats in - 3 Een, Elp 4 Anlo, Anne, Eext, Elim, Norg 5 Assen, Dalen, Eelde, Emmen, Erica, Exloo, Peize, Roden, Sleen, Vries 6 Beilen, Buinen, Diever, Gieten, Meppel, Odoorn, Ruinen, Smilde, Valthe, Wijster 7 Havelte, Vledder, Zweelo 8 Coevorden, Hoogeveen Drenthe, riviertje in - Beilerstroom, Drostendiep, Eelderdiep, Hunze, Peizerdiep, Reest Drenthe, sportgebeuren in - TT Drenthe, vliegveld in - Eelde Drenthe, wat men vindt in - hei, hunebed, rust Drents dorp = zie dorp in Drenthe Drents rechtscollege - etstoel Drents vliegveld = Eelde Drentse grote schuurdeur - baander, Bansde(u)r, banser Drentse hoofdvaart - Smildevaart Drents oud gebied - dingspel, dingspil drenzen = donderjagen, dreinen, jengelen, plagen, treiteren, zaniken, zeuren drenzerig - narrig dresseren = africhten, afrijden, drillen, temmen dressoir - buffet dressuur = africhting, dierentemmer, opmaking, dreumes – broekeman, hummel, kind, kleuter, peuter, puk, uk dreun = bons, klap, klop, lel, mep, opdoffer, oplawaai,pats, poeier, schok, slag, smak, val, watjekouw dreunen = bonzen, daveren, denderen, schokken, smakken dreunend geluid = donder dreunend schokken = denderen dreunende klap = bons dreutel – kleuter, neutel drevel = doorslag, drijver, drijfijzer, pin, pons, stempel, zethamer drevelen – ponsen dribbelaar - pingelaar drie, in voorvoegsels = tri drieblad - koortskruid driebladige kromme - trefolium drie boeken in één - trilogie drie dagen = triduüm driedelig gebed – angelus driedelig grijs - kostuum drieëenheid – triniteit driegen - hechten drie maanden = kwartaal drie noten met tijdswaarde van 2of 4 noten = triool drie opeenvolgende nummers in de loterij = terne driedeling - trisectie driedistel - carlina drieeenheid = triniteit driegodendom - tritheïsme driefasenpunt = tripelpunt drieheid - tribadie driehoek - triangel, triangulum driehoekig = trigonaal, triangulair driehoekig bouwsel, behorende bij de gotische stijl – frontaal driehoekig bovenstuk van een gevel = fronton, timpaan driehoekig slaginstrument = triangel driehoekig versiersel = tronton driehoekig voorzeil - fok driehoeksmeetkunde = trigonometrie, triangulatie driehoeks zenuw - trigeminus driejarige koe - twinter driejarige ree – rekke driekamp - triatlon driekantig zeil - druil, kluiver driekantig vrouwenhalsdoekje - ficgu driekantige draagdoek - mitella drieklankdicht = triolet driekleur – dundoek, tricolore, vlag driekleurig = tricolor driekleurig viooltje = pensee Driekoningen = Epifanie Driekoningen, naam van een der - Balthazar, Casper, Melchior driekoppige helhond = Cerberus driekroon = tiaar, tiara driekwart baksteen - drieklezoor drieledig gebed = Angelus drieluik = triptiek drieman - triumvir driemanschap = triarchie, triumviraat driemaster – bark, klipper drie opeenvolgende nummers in de loterij - terne driepoot – schamel, statief, treeft driepuntig raken - osculeren drieregelige strofe = terzet, terzine drieriemige lasso - bola dries = erf, plein, schapenwei, wel, wei(de), weiland, werf driest – aanmatigend, astrant, brutaal, dapper, dol, dwaas, gedurfd, koen, krankzinnig, mal, moedig, onbesuisd, onbevreesd, onbezonnen, overmoedig, roekeloos, stout(moedig), vermetel, vrijmoedig, vrijpostig driestal = driepoot, schoenmakerszetel driestemmige compositie voor solo-instrumenten = trio driestemmig zangstuk - terzet driestheid = vermetelheid, (over)moed drietal = trio, trits, triade drietal goden - triade drietallig = triadisch drietand – gaffel, tridens drietenige loopvogel = emoe, kasuaris, nandoe drietenige luiaard = ai drietenige struisvogel = emoe, emeu, nandoe, nandu drievlak - trieder drievoet – staander, statief, treeft, tripode, voerstuk drievoud = triplo drievoudig = driestal, tripel, triple(x) drievoudigheid - tripliciteit drievoudige kroon = tiara driewielige transportfiets - bakfiets, carrier driezijdig = trilateraal driezijdig geslepen glas = prisma drift – aandrift, afdrijving, begeerte, drang, dlied, haast, hartstocht, haast, hartstocht, heftig, hitte, instinct, jacht, kudde, neiging, onbesuisd, ongeduld, opvliegend, opwinding, passie, razernij, toorn, troep, verve, vurig, woede driftig = cholerisch, gramstorig, haastig, hartstochtelijk, heetgebakerdheethoofdig, heftig, hitsig, ijverig, jachtig, kregelig, nijdig, onbeheerst, onbesuisd, onstuimig, opgewonden opvliegend, prikkelbaar, rabiaat, vurig, woedend driftig maken - opinden driftig (muz.) = tocoso driftig worden – opstuiven driftkop - heethoofd driftsneeuw = dwarrelsneeuw, jachtsneeuw drijfhout - vlothout drijfijzer = drevel drijfjacht = hetze, jachtpartijklopjacht, razzia drijfkracht – energie, motor drijfkracht voortbrengende machine = energie, motor drijflichaam - ponton drijfnat = doorweekt, kletsnat drijfnet = drijfwant drijfrad = turbine drijftil = krag(ge), ladde, rietzodde, drijftonnetje – breel drijfveer – aanleiding, beweegreden, grond, motief, oorzaak, prikkel, reden, ressort, roersel, stimulans drijfwiel = vliegwiel drijfzand = loopzand, welzand drijven – aanjagen, brengen, opjagen, stuwen, vlotten, zwemmen drijvend eilandje = drijftil, krag, ladde, rietzodde drijvend hotel – botel drijvend naderen – aandrijven, aanspoelen drijvend zeewier = sargasso drijvende houten palen - vlot drijvende kracht = bezieler, motor, promotor drijvende organismen in zeewater = plankton drijvende schotsen = drijfijs drijvende watervaren = azolla drijver - doordrijver, drevel, dweper, fanaticus, opjager, ponton, sas, streber, zethamer drijver om te vissen - dobber dril = boorijzer, dressuur, drilboor, lil, vleesnat drilboor - fiedel drilbout = schroefbout drillen = africhten, beven, boren, dresseren, schudden, trillen driller - africhter, exercitiemeester drilmeester = africhter, instructeur dringen – drommen, drukken, duwen, nopen, pressen, wellen dringend = acuut, broodnodig, expresse, haastig, nodig, noodzakelijk, pressant, spoed, spoedeisend, urgent dringend (muz) = prestamente dringend nodig - hoognodig dringend verzoek = bede, instantie, smeekbede dringende behoefte - nood dringende maanbrief - brandbrief dringende mensenmenigte = drom, gedrang, massa dringende noodzaak = urgentie dringende oproep tot hulp = noodsein drinkbaar vocht = drank drinkbak = kroes, kom, mok drinkbakje = kom, kopje, mok, nap drinkbeker – bak, bokaal, berkenmeier, kelk, kom, kop, kroes, mok, nap drinkbeker, groot - hanap drinkebroer = drankorgel, kroegloper, nathals, slampamper, zuiper drinken – borrelen, innemen, laven, pimpelen, pinten, pooien, slobberen, slurpen, zuipen, zwelgen drinken geven = drenken, laven drinker – alcoholist, brasser, dronkaard, pimpelaar, pinter, slemper, zuiper drinkfles - bidon drinkgelag = braspartij, gelag, orgie, slemperij, zwelgpartij drinkgeld = fooi, tip drinkgelegenheid = bar, café, kroeg, restauratie, salon, staminee, taveerne, theehuis drinkgerei = beker, bokaal, glas, kelk, kom, kop(je), kroes, mok, nap, pint, pul, ro(e)mer drinkkolk voor vee = dobbe drinkkom - nap drinkkroes = drinkbeker drinkplaats = wed drinkpartij = drinkgelag drinkschaal = nap, tazza drinktrog = drinkbak droef – bedrukt, droevig, mismoedig, mistroostig, neerslachtig, smartelijk, somber, tragisch, treurig, triest, verdrietig, droefenis = bedroeving, droefheidleed, treurigheid, verdriet droefgeestig = bedroefd, droef, melancholiek, mistroostig, morose, naargeestig, neerslachtig, pessimistisch, somber, treurig, zwaarmoedig droefgeestige muziek = elegie, nocturne, requiem, treurmars droefheid = affectie, berouw, leed, ongeluk, pijn, rouw, smart, treurigheid, verdriet droes = bezinksel, demon, duivel, nikker, Satan, paardenziekte, zaksel droesem = bezinksel, dik, drab, droes, grondsop, heffe, moer, residu, zaksel droevig – aangedaan, bedroefd, droef, ellendig, erbarmelijk, mistroostig, naar(geestig), somber, tragisch, triest, (muz) triste, treurig, verdrietig droevige gebeurtennis = catastrofe, ongeluk, ongeval, ramp droevige muziek = elegie, mineur droevige toestand - behuiling droevigheid - treurigheid droevig zijn - treuren drogbeeld = fata morgana, schijn droge – droogkomiekdroogstoppel, oever, zandbank droge aarde = mul, pulver, rul droge biscuit - cracker droge grasvlakte = llano, pampa, steppe, poesta droge halmen = stro droge kleurstof - pastel droge korte hoest = kuch droge koude wind – mistral droge landstreek - woestijn droge rivierbedding = dalbodem, wadi droge ronde biscuit - Mariakaakje droge sloot = greppel droge turfstof – molm droge wijn - sec droge wind om de Middellandse Zee = Sirocco, khamsin drogredenaar = sofist drogredenen = sofisme drogen – afwissen, droogmaken, eesten drogende olie - hennepolie, lijnolie, oiticicaolie, papaverolie, perillaolie, saffloerolie, sojaolie, zonnebloemolie droger - centrifuge drogist - apotheker drogisterij, symbool van de - gaper drollenvanger - pofbroek drom = hoop, massa, menigte, mensenmassameute, zwerm dromedaris = mehari dromen – mijmeren, peinzen, slapen, suffen, verbeelden dromer = binnendijk, fantast, druiloor, slaper, sufferd dromerig – lodderig, slaperig, sloom, suf, verstrooid dromerig muziekstuk = rêverie dromerij = begoocheling, hersenschim, mijmering, rêveri drommel – drevel, duivel drommels - deksels, verduiveld, zeer drommen - dringen dronk = slok, teug, toost dronkaard = alcoholist, drinkebroer, drankorgel, nathals, zatlap, zuiper, zuiplap dronkelap = dronkaard, zuiper, zuiplap dronkemanspraat = gelal dronkemanswaanzin = delirium dronken – aangeschoten, beneveld, beschonken, bezopen, buis, laveloos, lazarus, lorum, onbekwaam, starnakel, teut, tipsy, zat dronken vrouw = bacchante dronkenschap = beschonkenheid, bezopenheid, roes, zatheid droog = dor, dry, flegmatiek, saai, sec, vervelend, vochtvrij, waterarm, waterloos droogbloeier - herfsttijloos droogdoek – handdoek, theedoek droogdraad - waslijn droog en afgezaagd - saai droog en bros – spreu droog en dor – aride, schraal droog en verlept - verdord droog gras = hooi droog hoesten - kuchen drooginrichting – ast, eest, oven, wasdroger droogkap - haardroger droog koekje = biscuit, biskwie droogkomiek - droge drooglap - zeemlap drooglat – strijk droogleggen – bemalen, droogmaken drooglijn – waslijn droogmaken – (af)drogen, bemalen, droogleggen droogmakerij – polder droogmalen – droogleggen, ontwateren droogmolen - wasmolen droog rijstveld = ladang droog (van wijn) = sec drooginrichting = ast, eest droogleggen = draineren, droogmaken, droogmalen drooglegger van Schermer en Beemster = Leeghwater drooglijn = waslijn droogmaken - drogen, inpolderen, leegmalen droogmakerij = polder, Schermer, Beemster, Wormer, Purmer, Haarlemmermeer droogmiddel = siccatief droogoven = ast eest, stoof droogplaats = ast, eest, oven droogplaats voor mout = eest droogplaats veer tabak = schuur, zweethuis droog ijstveld - ladang droogschuur - logie droogstaande = gust droogstempel = reliëfstempel droogstof - siccatief droogstoof - ast droogte - dorheid droogtrommel - wasdroger droogvallend land = wad droogvloer = ast, deel, eest droogwater = soda droogweg = onaandoenlijk droogweide - bleek droogworden - dorren droogzolder = eest droom = hersenschim, ideaal, illusie, visioen, waan droombeeld = chimaera, fantasie, fantoom, hersenschim, ideaal, illusie, schim, toverbeeld, utopie, visioen, waan droomtoestand = schemertoestand, trance droop - wrang drop = snoep drop – druppel(tje), spat, traan dropje = griot, katje droppen – druppelen, lekken, parachuteren drossaard = baljuw, drost drossen – deserteren, weglopen drost = baljuw, drossaard, hofmeester, schout drudebvoet - pentagram drug – dope, hasj, narcoticum, stuff druif - zonderling druil - kostwinner druilen - sluimeren, soezen, suffen, talmen, zeuren druilerig = buiig, lusteloos, miezerig, neerslachtig, regenachtig, slaperig, slof druiloor – brombeerdromer slaper, suffer, zeur druipbad – douche druipen – afvloeien, druppe(le)n, lekken, zijpen druipend – doornat, lekkend druiper - gonorroe druipnat = doornat, doorweekt, druipoog, kletsnat, leepoog, verregend druipneus - snotneus druipoog - leepoog druipsteen = leksteen, pistolet, stalactiet, stalagmiet druipsteenkegel = stalactiet, stalagmiet druivelaar = wijnstok druivenbloed = druivensap, wijn druivenbloem = torkruid druivenboom – struik, wijnstok druivengod - Bacches, Dionysos druivenras - Coltman, Frankenthaler, Muscat, Royal druivensteen - botry(olie)t druivensap - agrest, most, racemus druivensuiker = dextrose, glucose druiventros - krap druiventrossen dunnen = krenten druiventuin - wijngaard druk – aandrang, bazig, bedrijvig, beweeglijk, bezet, bezig, drang, dwang, editie, levendig, luidruchtig, oplaag, oplage, onledig, pressie, roerig, rumoerig, rusteloos, spanning, uitgave, wild, woelig druk aan het werk – bezig druk (van lucht) = atmosfeer druk babbelen – kakelen, ratelen druk doende – bezig drukdoenerij – branie, kapsones drukke beweging - rep druk gepraat = gerel, roezemoes druk met behulp van cilinders = rotatiedruk druk met behulp van fotografie = offset druk praten – kakelen, kletsen, oreren, ratelen druk uitoefenen = pressen druk uitoefening = pressie druk voor blinden = braille druk zwammen = dazen drukfout = drukfeil, erratum, misstelling, zetfout drukfouten, lijst van - errata drukken – aandringen, aansporen, aanzetten, dringen, duwen, klemmen, knellen, nijpenonera, persen, spannen drukken van landkaarten = typometrie drukkend – afmattend, benauwd, broeierig, gespannen, hinderlijk, klemmend, knellend, kwellend, laks, loom, onereus drukkend dooreen mengen - kneden drukkend heet = broeierig, zwoel drukkend warm – bedompt, benauwd, zwoel drukkend wrijven - schuren drukkende dienstbaarheid zonder staatsrechterlijke of burgerlijke rechten = slavernij drukkende lasten = onera drukker = boekdrukker, graficus, offsetdrukker, plaatdrukker, textieldrukker, typograaf, zelfdrukker drukkersfeest - Koppermaandag drukkersgeslacht = Blaeuw, Elsevier, Plantijn druk kind - robbedoes drukking = presse drukking van de dampkring = atmosfeer, atm. drukletter = atlas, baskerville, bembo, bodoni, canon, cheops, corvinus, egmond, falstaff, futura, garamond, gill, libra, lutetia, memphis, mercator, nobel, plantijn romein, romulus, times, univers drukletter, oude - bastarda drukmachine – drukpers, pers drukmeter = barometer, manometer drukpers = degelpers, drukmachinerotatiepers drukplaat - stereotype drukprocédé - diepdruk, hoogdruk, offsetdruk, vlakdruk, zeefdruk drukregelaar - reduceerventiel drukstempel - cliche drukte = ambras, beweging, bombarie, branie, deining, gedoe, gedrang, getier, gewoel, heibel, heisa, herrie kabaal, kapsones, keet, koet, lawaai, leven, omslag, onthaal, onrust, ophef, opwinding, poerem, poeha, poespas, praats, soesa, spats, stampei, stennis, tamtam,tumult, vertier, volte druktechniek – diepdruk, hoogdruk, offset, rotatie, steendruk, zeefdruk drukte maken – herrieschoppen, protsen, razen, tieren druktemaker = banjer, bram, branie(schopper), kwast, lefgozer, lefschopper, opschepper, patser, praatjesmaker, raasbol drukte om niets - gedoe, poeha drukte op straat = verkeer drukteschopper – levenmaker druk uitoefenen – aanzetten, pressen, prikkelen drukuitoefening – pressie druk van een boek – editie, oplage, uitgave druk van kwik - milibar drukverband - kompres drukversiering – vignet drukvorm = cliché, matrijs, stiep, stype drukwerk = biljet, folder. formulier, imprimé, prospectus drum – benzineblik, trom, (jazz)trommel drummen – dringen, drommen, duwen, trommelen drumband = slagwerkorkest drummer = dromer, piekeraar, slagwerker, steunbeer, trommelaar drumstel – trommelstel drum voor olie - olievat druppel = drop, drup, parel, spat, spetter, traan druppelen – druipen, lekken, regenen, spatten druppelen van bladeren – guttatie druppel oogvocht - traan druppels (recepten) = gtt. druppelsgewijs nat houden - bedruppelen druppels, neervallen - afdruipen, afdruppelen druppeltje vet op vloeistof = oog drups = vruchtenzuurtjes dry = droog, sec dryade = boomnimf, bosnimf dualisme = tweeheidsleer dubbel = binair, duplo, duplex, paarsgewijs, tweemaal, tweevoudig dubbel = (Lat) bi, (Eng) twin dubbel (muz.) = doppio dubbelbol - biconvex dubbelboot - catamaran dubbeldagen - Kerstmis, Pasen, Pinksteren, dubbel exemplaar = afschrift, doorslag, doublet, duplicaat, duplo, kopie dubbel huwelijk = biandrie, bigamie dubbel laag water - agger dubbel tweetallig - biconjugaat dubbel zien = diplopie dubbele damschijf - dam dubbele fiets = tandem dubbele kamer = suite dubbele kegel - diabolo dubbele kijker = binocle, binoculair dubbele knoop - strik dubbele mastworp - hielingsteek dubbele muur - spouwmuur dubbele piaster = dubloen dubbele punt = colon dubbele rij turf - aanstort dubbele schaakzet - rokade dubbele schijf = dam dubbele standaard - bimetallisme dubbele verrekijker = jumelles dubbele uitdrukking - pleonasme dubbele zet = rochado dubbelbol van lenzen = biconvex dubbelganger – double, evenbeeld dubbelhartig = geveinsd, vals, verradelijk dubbelheid - dualisme, tweevoudigheid dubbelhol van lenzen = biconcaaf dubbelklank = ui, ai, ei. oi, tweeklank dubbelkoolzure soda - natriumbicarbonaat dubbelkoolzuurzout - bicarnbonade dubbelpotig - bipolair dubbelstuk - dubloen dubbeltalig - bilinguaal dubbelwaardig - ambivalent, binominaal dubbel wigvormig kristal - bisfenoid dubbelzout - aluin, aluminium, kalium, sulfaat dubbeltje = beisje dubbeltaligheid = bilinguïsme dubbelvorm = doublet dubbelwaardig = ambivalent dubbelwaardigheid = ambivalentie dubbelwandige flacon = thermosfles dubbelweefsel - tetra dubbelzang - duet dubbelzinnigheid = ambigu, amphibool, equivogue, tweeledigheid, woordspelling dubbelzout = aluin, aluminium, carbonaat, kaliumsulfaat, dubben = aarzelen, mijmeren, piekeren, soezen twijfelen, weifelen, dubieus = onzeker, twijfelachtig dubio – tweestrijd, twijfel ducdalf -meerstoel duchten – schromen, rezen duchtig – danig, doortastend, energiek, erg, funk, geducht, grondig, kloek, krachtig, stevig, terdege, zeer duel – tweegevecht, tweekamp, tweestrijd duet – dubbelzang, tweezang duf = bedompt, bekrompen, benauwd, beneveld, dompig, muf, onfris, lusteloos, saai, schimmelachtig, sloom,vochtig, vuns(ig) duffel – jas, winterjas dufheid - dorheid, saaiheid, sufheid duidelijk = apart, apert, beslist, blijkbaar, doorzichtig, evident, glashelder, helder, kennelijk, klaar, onmisbaar, sprekend, tastbaar, uitdrukkelijk, verstaanbaarzichtbaar, zonneklaar duidelijk en helder - zuiver duidelijkheid - evidentie, helderheid, klaarheid, klaarte, ondubbelzinnigheid duidelijk maken – beduiden, toelichten, tonen, uitleggen, verklaren, wijsmaken duidelijk omschrijven = definiëren, bepalen, vaststellen duidelijk spreken = articuleren duidelijk waarneembaar - merkbaar, zichtbaar duidelijk zichtbaar = helder, open(lijk) duidelijke gelijkenis = evenbeeld duiden – aanwijzen, uitleggen, verklaren, zinspelen duidt grens aan - R.G. duidt een heilige aan - Sint, St. duidt een voorwaarde aan - als, indien, zo duif = doffer, duiver, draaier, hoornkapucijn, kropduif, non, pagadet, pauwstaart, smient, tortel, tuimelaar duif met kuifje - kapduif duikboot = onderzeeër duikelen – buitelen, rollen, tuimelen duikeling – salto, tuimeling duiker = alk, dodo, dompelaar, fuut, kikvorsman, pinguïn, rioolkolk, zeekoet, zinker duikereend – bolder, lom duikergerei = snorkel duikerpak = scafander, skafander duikvogel – eend, fuut, dodaars duikziekte - caissonziekte duim = duimelot, har, inch, muurhaak duimafdruk = vingerafdruk duimeling = duimelot, haakring duimelot = duimeling duimendraaien – lanterfanter, luieren, lummelen, nietsdoen, niksen duimspijker = punaise duimstok – maatstok, meetlat duim van een hengsel - har, her, herre duin – aardhoogte, nol, hoogte, zandbergzandheuvel duinbes - wegedoorn duinen - zeewering duinensoort - barchanen, barkhanen, dwarsduinen, kamduinen, lengteduinen, paraboolduinen, sikkelduin, streepduinen duin in de Sahara - seif duingras - helm duinpan - duinvallei duinputter - sneeuwgors duinreep - kweek duimsoort = barchaam, dwarsduin, lengteduin, sikkelduin, paraboolduin duinvallei = del, duinpan duist - kaf, scholm, vossenstaart duister = abstruus, donker, geheim(zinnig), ingewikkeld, nebuleus, obscuur, onbegrijpelijk, onduidelijk, schemerig, sinister, somber, stikdonkerzwart duister deel van een etmaal = avond, nacht duister en verward geheel = labyrint duister geheel - labyrint duistere taal = bargoens, jargon, koeterwaals duistere zaak = enigma, mysterie, raadsel, vraag duisterling - domper, obscurant duisternis - bijgeloof, donkerte, nacht, obscuriteit, schemering duister probleem - raadsel duit – cent, geld, munt duitblad - centeblad, kikkerbeet, kikkerkruid duiten – geld, pegulanten, pingping duitendief – geldwolf, gierigaard duitenpletterij - geldmakerij Duits acteur = Moissi Duits betaalmiddel = D.M., R.M., mark, pfenning Duits automerk – Audi, BMW, DKW, Goggo, Mercedes-Benz, NSU, Opel, Porsche, Volkswagen Duitse componist = 3 Egk 4 Ahle, Bach, Berg 5 Haydn, Lehar, Liszt, Reger, Weill 6 Brahms, Händel, Mozart, Schütz 7 Strauss 8 Schubert, Schumann 9 Beethoven, 10 Mendelssohn Duits dichter = Goethe, Heine, Schiller Duits eiland - 5 Juist, Rügen 6 Borkum, Mellum 7 Baltrum, Fehmarn 8 Bornholm, Langeoog 9 Norderney 10 Spiekeroog, Wangerooge Duits filosoof = Kant, Schopenhauer Duits gebergte = Harz, Eifel, Taunus, Hunsbrück, Odenwald, Spessart Duits Industriegebied = Ruhrgebied Duits kaartspel = skat Duits koningshuis = Habsburg, Hohenzollern Duits lansier - Ulaan Duits lidwoord = das, der, die, eine, ein Duits schilder = Cranach, Dürer, Holbein, Klee, Klimt, Leibl, Marc, Menzel, Thoma Duits vorstendom = Palts Duits wijsgeer - Fink, Hegel Duits wiskundige = Euler, Gauss Duits zilverstuk - Thaler Duitse architectenschool - Bauhaus Duitse auteur - 4 Boie, Böll, Brod, Eich, Lenz, Mann 5 Busch, Grass, Heine, Hesse, Kafka, Rilke, Weiss 6 Andres, Bernus, Brecht, Frisch, George, Goethe, Mörike, Werfe 7 Athaus, Lessing, Plevier, Richter 8 Schiller Duitse badplaats = Ems, llmenau, Travemünde Duitse champagne = sekt Duitse dans in driekwart maat = allemande Duitse geheime politie - gestapo Duitse grensplaats - Elten Duitse havenstad = Bremen, Cuxhaven, Emden, Ems, Kiel, Hamburg Duitse hoofdstad = Berlijn Duitse huzaar = ulaan Duitse Industriestad = Essen, Duisburg, Solingen Duitse jaarbeurs - messe Duitse kanselier (W.) = Brandt, Adenauer, Kiesinger Duitse kleuterschool - Kindergarten Duitse munt - Groschen, Heller, Mark Duitse N.V. = A.G. Duitse politieke partij - CDU, CSU, FDP, KPD, NPD, SED, SPD Duitse rivier = zie rivier in Duitsland Duitse schilder - Dũrer Duitse staat - 3 BRD, DDR 5 Baden 6 Bremen, Hessen 7 Beieren, Hamburg 8 Saarland 11 Neder-Saksen, Würtenberg 12 Rijnland-Paltz 15 Sleeswijk-Holstein 17 Noordrijn-Westfalen Duitse stad door de Romeinen gesticht - Aken Duitse universiteitsstad - 4 Bonn, Jena, Kiel 5 Halle, 6 Berlijn, Bochum, Keulen, 7 Dresden, Hamburg, Konstanz, Leipzig, Marburg, München, Münster, Rostock, 8 Dortmund, Freuburg, 9 Frankfort, Göttingen, Tübbingen 10 Greifswald, Heidelberg, Neurenberg, Regensburg, Saarbrücken, Duitse wijn = Moezel, Rijnwijn Duitse zilveren munt, oude - Taler Duitser = Beier, Boche, Germaan, Hes, mof, Pruis, Sakser Duitsland - Germanië Duitsland, stad in - 3 Ems, Ulm 4 Aken, Bonn, Diez, Gera, Jena, Kiel 5 Hagen, Herne, Kleef, Mainz, Neuss, Tabar, Trier, Worms 6 Berlijn, Bochum, Bremen, Erfurt, Kassel, Keulen, Lübeck, Minden 7 Bamberg, Bottrop, Dresden, Hamburg, Koblenz, Krefeld, Leipzig, Mulheim, München, Münster, Postdam, Rostock 8 Augsburg, Brunswijk, Dortmund, Duisburg, Freiburg, Hannover, Mannheim, Solingen, Würtzburg 9 Bieleveld, Darmstadt, Flensburg, Frankfurt, Göttingen, Karlsruhe, Offenbach, Oldenburg, Osnabrück, Remscheid, Stuttgart, Wiesbaden, Wuppertal 10 Baden-Baden, Dusseldorf, Heidelberg, Leverkusen, Neurenberg, Oberhausen, Regensburg, Salzgitter 11 Bremerhaven, Saarbrücken, Wanne-Eickel 12 Ludwigshafen 13 Gelsenkirchen, Wilhelmshaven 14 Recklingshausen 15 Münchengladbach duiveboon - tuinboon duivekater = kerstbrood duivenkervel = aardrook duivel = asmodee, beëlzebub, beëlzebul, belial, boze, demo(o)n, droes, ikker, Lucifer mefisto, satan duivelaanbidder - Jezidi duivelarij = afgoderij, arglistig, demonisch, diabolisch, exorcisme, gezanik, gezeur, hels, last, woedend, duivelbanner - belezer, bezweerder duivelbanning = exorcisme duivelin - helleveeg duivels = arglistig, boos, deksels, demonisch, diabolisch, hels, satanisch, vervloekt, woedend duivelsbeet - smeerwortel duivelsboon - smeerwortel duivelsdienaar = satanskind duivelsdozijn - dertien duivelsgeweld - spektakel duivelskers = heggenrank duivelsklauw - berenklauw, valeriaan duivelskunst = hekserij magie, tovenarij, toverkunst duivelskunstenaar – tovenaar duivels mens – demon, satan duivelsnaaigaren - warkruid duivelsrog - zeeduivel duivelsstok - lisdodde duivelstoejager - schabul duivelvis = hozebek, hazenmond, zeeduivel duivengeluid – kirren, koeren duivenhok = til duivenhouder = duivenmelker duivenras - 6 tortel 7 bosduif, carneau, kipduif, kropper, nonduif, nonneke 8 hagenaar, houtduif, kropduif, krulduif, lachduif, postduif, rotsduif, papegaaiduif, tandduif, kropduif, trekduif, valkenet, wratduif 9 grondduif, holenduif, kraagduif, kroonduif, kruidduif, manenduif, meeuwduif, raadsheer, steenduif, treurduif, tuimelaar, 10 muskaatduif, pauwstaart, vluchtduif, waaierduif 11 trommelduif 13 cardolinaduif duivenslag - knip duiventil – duivenhok duivenverblijfplaats – til duiver – doffer duizelen = dooreen draaien duizelig – deuzig, draaierig, onwel, zweverig duizelig worden – doezelen, dutten, zwijmelen duizeling – draaiing, draaierigheid duizelingwekkend - enorm duizelkruid - wolverlei duizend (Fran.) = mille duizend (Tu) - bin duizend duizend - miljoen duizend elektrische eenheden = kW duizendgraan - breukkruid, dwergvlas duizend gram - kilo duizendguldenkruid - aardgal. Santorie duizend jaar = millennium, miliade duizend liter = k.l., ton duizend meter – kilometer duizend miljoen - miljard duizendpoten - Chilopoda duizend stère = kilostère duizendtal - chiliade duizend volt = k.v. duizend watt – k.w. duizendpotig insekt = duizendpoot, scolopander, veelpoot duizendjarige periode = chiliade, millennium duizendste deel van een gram = milligram duizendste deel van een meter = millimeter Dulcinea = beminde, geliefde (van Don Quichot) dukdalf = meerstoel, meerpaal dul - boos duldbaar – draaglijk, tolerabel duldeloos - ondraaglijk dulden = accepteren, dragen, gedogen, lijden, doorstaan, ondergaan, toelaten, toestaan, tolereren, velen, verdragen, verduren duldzaam – verdraagzaam dullen – lisdodde dump – depot dumpen - neerwerpen dun = doorschijnend, iel, luchtig, mager, min, schraal, schriel, slank, smal, ijl dun baksel – wafel dun beslag – temper dun (bij dranken) - waterig dun bindgaren = raffia dun blad gesteente - lei dun blad hout = fineer dun blad metaal = folie, lamelle, lamel dun blad tin = staniol, staniool dun buigzaam hout = spaan dun en schel - schril dun en schriel – smal dun en slank - rank dun en slap neerhangend iets = sliert dun en vlak - plat dundoek – banier, driekleur, spandoek, vlag dun doorzichtig weefsel - organdie dun gebak = ouwel dun gepaneerd vlees – schnitsel dun geplet metaal - blik dun gesleten plek in weefsel – glee dungesneden vis of vlees - filet dun gestold laagje op een vloeistof = vliesje dun gezaaid - schaars dun huidje = vlies dunk - denkbeeld, gedachte, idee, mening, oordeel, opinie dun katoenen weefsel - mul dunken – geloven dun koord - snoer dun kwastje = penseel dun laagje hout - fineer dun mesje = lancet dun metaal - blik dun metalen pennetje = stift dun metalen plaatje - lamel, lamelle dun opgerold wafeltje = oblie, oublie dun pannekoekje = flensje dun plaatje = lamel dun plaatje aan vissenhuid = schub dun plaatstaal = stort, blik dun plakje aardappel - chips dun plat gebak – ouwel, wafel dun plat stuk = snee, snede dun schijfje = flenter dun staafje potlood = stift dun stuk hout - lat, spaan dun takje – rijs, roe, roede, teen, wijg dun touw = lijn dun touw om slag te spannen = talreep dun uitgeslagen metaal = folie, foelie dun van klei gebakken steen - tegel dun weefsel = gaas, organdie dun bladig gesteente = lei dundoek = banier, driedoek, vlag dunk = denkbeeld, idee, oordeel, opinie, zienswijze dunne balk – ellen, treef dunne draad – garen dunne gesleten plek = glee dunne grashalm - spriet dunne houtreep = spaander dunne ijskorst op de weg = ijzel dunne laag olieverf - frottis dunne lange hoofddoek - sluier dunne lap vlees = biefstuk osselap, runderlap dunne lat – rachel, tengel dunnen – schaven dunne overjas – demi dunne plank = lat, plint dunne reep – strook dunne rietsoort – pitriet dunner worden – afslanken, vermageren dunne schijf - plaat, plak dunne schroefboor - fret dunne slijtplek = glee, ril dunne spijker = nagel dunne steen - tegel dunne stof – gaas, hair, lustre, mohair, tule dunne stok = staak dunne strohalm = strootje dunne taille = wespentaille dunne tak = twijg dunne twijg = rank, teen dunne van klei gebakken steen = tegel dunne wandelstok = badine dunne wandsteen – tegel dunne weefselplek – sleet dunne zode – schol duo – combinatie, koppel, paar, span, stel, tweetal, tweezit, twee, twin dupe = bedrogene, benadeelde duperen - misleiden duplex = dubbel, tweevoudig duplicaat = afschrift, doordruk, doorslag, kopie dupliceren - kopieren duplo = tweevoud dur (muz.) = majeur durabel = blijvend, duurzaam dure delfstof – goud dure geurstof - parfum duren = aanhouden, blijven, voortbestaan, voortgaan durend - blijvend, permanent durende vijandschap – vete durf – bluf, branie, bravoure, heldenmoed, kloekheid, lef, moed, stoutheid, waagstuk durfal = branie, lefgozer, lefmaker, waaghals, wager durfniet = lafaard, lafbek durven = riskeren, verstouten, wagen dus = aldus, alzo bijgevolg, daarom, derhalve, des, ergo, ita, uiteraard, zo dusdanig – dergelijk, dermate, zodanig, zulk duster – huisgewaad, ochtendjas dutje – hazenslaapje, siësta, slaapje, sluimering, tukje, uiltje dutten – slapen, sluimeren, soezen, suffen dutter – slaer, sluimeraar duümviraat = tweemanschap duur = expensief, kostbaar, onvoordelig, periode, prijzig, termijn,tijd duurder worden – oplopen duur en prijzig – peperig duur glaswerk – kristal duur kleed – pers duur soort bont – nerts duur soort kwarts - onyx duur van dag en nacht = etmaal duur van eb en vloed = getij, tij duur van een cursus = semester, trimester duur van tijd - poos duurzaam = bestendig, blijvend, consistent, degelijk, hecht, houdbaar, kostbaar, permanent, solide, stabiel, sterk, stevig duurzaam maken – consolideren duurzaam en sterk - stevig duurzaamheid – consolidatie, sterkte duurzaam kalkgesteente - marmer duvelen - kwellen duw – opduvel, opstopper, por, stomp, stoot, zet duwen – dringen, drukken, persen duwtje - tikje dwaalgeest = ketter dwaalleer = heresie, heterodoxie, ketterij dwaalster = planeet dwaaltuin - doolhof, labyrinth dwaalzin - verbinding dwaas = absurd, bespottelijk, bezeten, bezopen, clown, daas, dol, dom, gek, geschift, grillig, idioot, inept, krankzinnig, kwibus, mal, malloot, mesjogge, nar, onverstandig, onwijs, onzinnig, paljas, pias, potsierlijk, raar, rare, redeloos, suf, uitzinnig, waanzinnig, wonderlijk, zot dwaas gepraat – gekkenpraat, geklets, kletspraat, nonsens, onzin dwaasheid – apekool, gekheid, kletskoek, kolder, larie, malligheid, onverstandonzin, waanzin, zotheid dwaas mens = malloot dwaas verhaal = aardigheid, grol, kolder dwaasheid = absurditeit, allotria, (apen)kool, gekheid, gekkigheid, idiotie, idioterie, kiets (koek), larie, malligheid, onzin dwalen = dolen, falen, fout gaan, ronddolen, vergissen, waren, zwalken, zwerven dwaling = abuis, afwijking, doleantie, error, ketterij, misgreep, misser, misstap, paralogie, vergissing, waan dwang = druk, geweld, juk, moet, nood, noodzaak, pressie, terreur, tucht dwangarbeid = (ind) krakal dwangarbeid in Siberië = katorga dwanggedachte = idee-fixe, obsessie, waandenkbeeld dwanggezag - despotisme, tirannie dwangmaatregel - sanctie dwangmiddel = sanctie dwangsom - astreinte dwang van onstandigheden - noodzaak dwangvoorstelling = obsessie dwarrelen = draaien, fladderen, kolken, zweven dwarrelsneeuw = driftsneeuw dwars – balorig, eigenzinnig, haaks, halsstarrig, koppig, loodrecht, ongezeglijk, onhandelbaar, overhoeks, recalcitrant, scheef, stijfhoofdig, transversaal, weerbarstig dwarsbalk = bint, faas, gording, korteling, kruisarm, ligger,moerbalk, pui, raveling dwarsbalk in steiger = korteling dwarsbalk op wapenschild - faas dwarsbenige kraakbeenvis = rog dwarsbekvis = (doorn)haai, rog, zeevos dwarsbeuk van een kerk = transept dwarsboom - sluithaak dwarsbomen = belemmeren, benadelen, doorkruisen, hinderen, tegenwerken dwarsbijl - dissel dwarsdraad - inslag dwarsdrijven = tegenwerken, tegenspreken dwarsdrijverij = obstructie dwarsfluit - fijfel dwarsgang = zijgang dwarsheid - koppigheid dwarshout – gording, kalf, ra, schei, schemel, spant dwarshout van een schip = ra, spant dwarsklamp = zaling dwarskop - bobbekop, bullebak, dikkop dwarskijker - spion, verklikker, zeurpiet dwarslat - schei dwarslat in ladder = sport dwarsligger = biels, biel, rebel, slipper, stijfkop dwarslijn = sneu, travers dwarslopen - doorkruisen, traverseren dwarsmast - ra dwars op de nerf = (van hout) kops dwarspand van een kerk - transept dwarsregel in een kozijn - kalf dwarsscheepse bank in een boot - docht, doft dwarssnede vertonend - kops dwarsstang = travers dwarsstuk - keep dwarsstuk op kop van heipaal = kesp dwarsverbinding = travers (traverse) dwarswal = travers, (traverse) dwarsvleugel van een kruiskerk = transept dwarswegen = zijpaden dwarszitten = hinderen, plagen, sarren, treiteren dwaze gewoonte = manie dwaze man = kwibus, malle, mallerd, malloot dwaze praat – apekool, dazen, gekheid, kolder, zottenpraat, zotten klap dwaze streek - domheid dwaze vertoning = klucht, komedie dwaze verzotheid - rage dweepachtig = romanesk dweepziek = fanatiek dweepziek Engels patriot - jingo zweepziek ijveraar - zeloot dweepzucht = fanatisme, geestdrijverij dweil – dronkaard, dronkelap, dronkeman, sloerie, straatmeid, voetveeg, zwabber dweilen - boemelen dweper – drijver, fanaticus, fanatiekeling, geestdrijver dwerg – aardgeest, aardmannetje, gnoom, kabouter, kobold, lilliputter, pygmee, trol, uk dwergbuffel = anoba dwerggras = draadhalm dwerggroei - cretinisme, nanisme, nanosomia dwerggroei met snelle veroudering - progeria dwerghaan - krielhaan dwerghert - kantijl dwerghoen = krielhoen, krielkip dwergkokospalm - syagrus dwergstaat = Andorra, Liechtenstein dwergvalk - merliet dwingeland = autocraat, despoot, despotisme, dictator, onderdrukker, tiran dwingelandij = tirannie dwingen – aanzetten, drammen, forceren, noodzaken, nopen, pressen dwingend = compusief, gebiedend, noodzakelijk, nopend, urgent dwingend verlangen – eisen dwingwrig huilen - jengelen dynamiek = bewogenheid, gedrevenheid, kracht, stuwkracht, vaart dynamiet – nitroglycerine, springstof dynamisch – levendig, veerkrachtig, dynamo – electromotor, generator dynast = heerser, vorst dynastie = vorstenhuis dyne = krachtseenheid, dn. dysenterie = darmontsteking, bloeddiarree E Eagle (Eng.) – adelaar, goudmunt earl (Eng.) = graaf eb = laagwater, l.w., ebbe, getij, tij ebbe - getijde ebben = achteruitgaan, aflopen, afnemen, teruglopen, terugvloeien, wegvloeien ebdeur - sluisdeur eb en vloed = tij, getijde, getij eboniet = caoutchouc ecarté = kaartspel ecarteren = vermijden, verwijderen ecce (Lat.) = zie ecclesiastes = prediker (het bijbel boek) echec – fiasco, mislukking, nederlaag, schaak, tegenslag echo = nagalm, naklank, weergalm, weerklank echoapparaat - sonar echokelder = galmkelder echt = authentiek, bestaand, geheid, heerlijk, heus, huwelijk, inderdaad, legitiem, officieel, onvervalst, oprecht, origineel, raszuiver, realistisch, reëel, trouwpartij, verbintenis, waarachtig, waar(lijk), werkelijk, wettig, wezemlijk, zeker, zuiver echte zanger = fitis, kardinaal, karekiet, kneu, kwikstaart, liervogel spotvogel, tapuit, tjiftjaf echtbreker - overspelige echtbreuk = ontrouw, overspel, slippertje echtelijk = conjugaal, huiselijk, huwelijks echteloos – ongehuwd, vrijgezel echten – trouwen, wettigen echter = alevel, desondanks, doch, edoch, evenwel, maar, niettemin, nochtans, toch echte Fries - stamfries echtgareel - huwelijksband echtgebeurd – historisch, waar echtgenoot – bruidegom, e(e)ga, ga(de), gemaal, getrouwde, levensgezel, man, partner, wederhelft echtgenote = eega, ga, gade, gemalin, getrouwde, vrouw, wederhelft, wijf echtgenote van = zie: vrouw van ... echtheid = authenticiteit, onvervalstheid, oprechtheid, ongeveinsdheid, waarheid echtheidsonderzoek = verificatie, controle echtheidsverklaring - legitimatie echtkoets = bruidsbed, huwelijksbed echt Nederlands beroep - matroos echtscheiding – ontrouw, overspel echtscheidingplaats in VS. = Reno echtverbintenis = echt, huwelijk echtvereniging = agnitie, bruiloft, huwelijk echtverklaring = agnitie, legalisatie éclat = opzien, glans, luister eclatant = inslaand, klinkend, opzienbarend, schitterend eclips = ondergang, verduistering eclipseren = verdonkeren, verduisteren, verdwijnen ecliptica - aardbaan, zonneweg economie = staathuishoudkunde, zuinigheid economisch = spaarzaam, zuinig Economische commissie voor Afrika - ESA Economische commissie voor Europa - ECE Economische commissie voor Latijns Amerika - ECLA Economische commissie der VN - ECA, ECAF, ECE, ECLA Economische en Sociale raad der VN - Ecosoc economische onafhankelijkheid = autarkie economisch driespan - benelux ecrin = juwelenkistje ecru = crèmekleurig, ongebleekt, roomgeel, ruw, touwkleurig Ecuador deel van - Costa, Oriënte, Sierra Ecuador, provincie van - 4 Loja, Napo 5 Canar 6 Azuaya, Carchie, Guayas, Manabi 7 Bolivar, Pastaza 8 Cotapaxi, Inbabura 9 Pichincha 10 Chimborazo, Esmaraldas, Tungarahua Ecuador, provinciehoofdstad in - 4 Loja Puyo, Tena 5 Macas, Quito 6 Ambato, Cuenza, Ibarra, Tulcan, Zamora 7 Azoguez, Machale 8 Babohoyo, Guaranda, Riobamba 9 Guayaquil, Latacunga 10 Esmeraldas, Portoviejo Ecuadoriaanse munt = centavo, sucre eczeem – (huid)uitslag eczeem bij paarden - mok, rasp Edda, onderdeel van de - Grottasongr, Havamal, Hyndlujod, Rigsthula, Voluspa edder = uier edel - adelijk, doorluchtig, eel, edelwaardig, goed, grootmoedighoogstaand, nobel, ridderlijk,statig, verheven, voornaam edelaardig – edelmoedig, grootmoedignobel edelachtbare - e.a. edeldame - douairière edel dier – eland, hert, paard, ros edelaardig = grootmoedig, nobel edele – aanzienlijke, adelijke, edelman, ridder, edele aard - adel edelen - aanzienlijken, adelijken, adelstand edele vogel = arend, valk edelgas = argon, helium, krypton, neon, xenon edelgesteente – diamant, smaragd edelgesteente in een vingerring - bag edelgranaat - almandien edelgraniet - almandin edelheid – adel, uitmuntendheid, voortreffelijkheid edeling = edele edelknaap - hofjonker, page edellieden - adelstand edelman = aristocraat, baron, bruggraaf, edele, edeling, graaf, hertog, hildalgo (Sp.), jonkheer, markies, pair, prins, ridder, vicomte edelman te paard - ridder edelmarter = boommarter edelmetaal = goud, platina, zilver edelmetaal (Fr) = or edelmoedig = edel, edelaardig, genereus, groothartig, grootmoedig, gul, lankmoedigmild, menslievend, nobel, onbekrompen, vrijmoedig edelmoedigheid = adel, generositeit, goedertierenheid, mildheid, noblesse edelsmid – zilver-, goudsmid edelsmid, beroemde - begeer, Bulle, Celini, Faberge, Lalique, Lebrun, Lutma, Mores, Vianen edelsmidwerktuig - bouwel, burijn, steke edelstenen - 3 git 4 brik, daai, erts, jade, kies, onyx, zand 5 agaat, amber, bagge, beril, beril, camee, gemma, gneis, grind, grint, magma, opaal, parel, pumex, robijn, rubis, silex 6 adamas, akmiet, albast, amaril, arduin, asbest, aug iet, bariet, basalt, bazalt, bismut, carbon, eoliet, gagaat, gravel, jaspis, juweel, kareel, katoog ,koraal, kwarts, marmer, orion, plasma, prasem, pyriet, sardis, spinal, topaas, ulviet, zarbat 7 adamant, adulaar, almagra, aluniet, ametist, amirant, aniniet, apatiet, asteria, bauxiet, camaieu, carneol, carrara, citrien, diabaas, diamant, dioriet, girasol, glimmer, grafiet, granaat ,graniet, granito, grauwak, graveel, greskei ,hyacint, hyaliet, jadeïet, kalktuf, koralijn, kristal, krijttuf, leuciet, mangaan, nefriet, neoliet, oxaliet, perelle, peridot, pikriet, porfier, pycniet, saffier, sinopel, smaragd, uroliet, wolfram, ijssteen, zeoliet, zirkoon 8 aeroliet, alboliet, alfenide, allagiet, almandin, amethist, baccarat, basaniet, bdellium, beresiet, boraciet, braggiet, briljant, brillant, cabochon, carneool, ceratiet, chamotte, chloriet, cornalijn, corneool, datoliet, dendriet, diopsiet, dioptaas, doleriet, dolomiet, electron ,esmeraud, essoniet, eterniet, euforiet, gadsteel, galsteen, graniver, haarkies, hamatiet, isjoliet, karneool, kornelijn, lateriet, lavaglas, lazuriet, leisteen, leksteen, majolica, megaliet, melaniet, nomoliet, pagodiet, peperine, rijnsteen, sanidien, saponiet, sardonix, seleniet, sideriet, silicium, spongiet, steatiet, trachiet, tufsteen, turkoois, zeeagaat, zeeberil 9 amazoniet, antraciet, aquamarijn, aromaliet, baikeliet, barnsteen, belemniet, bengaliet, cacheloog, calcidoon, carbonium, chalcedon, dinasteen, dragoniet, drakoniet, edelopaal, flintglas, galactiet, gangsteen, garneriet, glassteen, goudsteen, granuliet, hardsteen, hessoniet, inktsteen, kalksteen, karbonkel, kattegoud, kuitsteen, kwartsiet, maansteen, malachiet, melksteen, meteoriet, naltroilet niersteen, paapsteen, psaroliet, puimsteen, rhodoniet, roodsteen, speksteen, steenvlas, steenzout, stersteen, tandsteen, theraliet, toermalijn, tungsteen, vuursteen, waalsteen, wratsteen, ijselsteen, ijzersteen, zandsteen, zeepsteen, zeilsteen 10 aluinsteen, anthraciet, antimonium, asicteriet, automaliet, azuursteen, band jaspis, basaltglas, beeldsteen, blaassteen, blauwsteen, bloedsteen, bronsinter, bruinspaat, bruinsteen, chrisoliet, chrisoliet, dianasteen, druipsteen, gadoliniet, heliotroop, helsesteen, hoornsteen, karsteniet, klinksteen, luchtsteen, marcassiet, nevelsteen, nikkelkies, paarlopaal palagonlet, paragoniet, pepersteen, rooskwarts, smaragdiet, spiesglans, stalactiet, stalagmiet, stangsteen, topasoliet, sponssteen, waterspaat, zonnesteen 11 bergkristal, bloedkoraal, chrysoberyl chrysopraas edelsteen in ring = bag, bagge edelsteenkunde = gemmologie edelsteen met ingesneden figuur - gemma, intaglio edelvalk - vogel edelvrouw = barones, douarière, freule, gravin, groothertogin, hertogin, jonkvrouw, markiezin, prinses eden – eldorado, lusthof, lustoordparadijs Ederna - Adrianopel edict = besluit; bevelschrift, kennisgevingplakkaat, verdrag, verordening edik = azijn, eek editeren = publiceren, uitgeven editie = druk, oplage, uitgave, edoch – echter, evenwel, maar Edom = Ezau educatie – opvoeding, scholing educatief = opvoedend eed – belofte, bezwering, gelofte, verklaring eedbreuk - meineed eedgenoot = bondgenoot, samenzweerder eedverbond = compromis, eedgenootschap eega = echtgenote, echtgenoot, ga, gade, gemaal, gemalin, getrouwde, levensgezel, man, vrouw , wederhelft eek = azijn, edik, eik, eikenschors, looistof, run eekhoorn – eekkatte, eker, pluimstaart eekhoornmarmot = tamias eekhoornsoort - alpenmarmot, klapperrat, soeslik, ziesel eel = ale, bier eelt = callas, huidverharding, weer, zwil eeltachtige uitwas = likdoorn, wrat eenakter - toneelspel eeltachtige verharding = wrat eeltpotige - alpaca, dromedaris, guanaco, kameel, lama, vicugna een andere mening - oneens een andere vorm geven = deformeren omvormen, reformeren, vervormen een appel en een ei - weinig een bad nemen - baden een bedevaart doen - dienen een beetje – deels, enigermate, enigszins, iet, iets, ietwat, luttel, pietsje, wat, weinig een beetje dronken – aangeschoten, tipsy een beetje scheel = loens een bepaalde richting uit – achteruit, linksaf, rechtdoor, rechtsaf eenbes - dolwortel, panskruid, wolfsbes een besluit nemen - beslissen een bestelling bezorgen – afloeveren een boek openen – opslaan een boel - veel een bultige kameel - dromedaris eencellige - radiolarie, schaaldier(tje) eencelligen - 5 algae, algen 6 wieren 7 ciliate 8 protozoa, sporozoa 9 bacteriën, protisten , rhizopoda, sardonica 10 flagellata, schizophyta, slijmzwammen 12 mastigophoia 13 sporendiertjes, wortelpotigen, zweepdiertjes 17 afgietseldiertjes eencellig diertje - amoebe, zeevonk eencellig organisme - bacil, bacterie eend - bergeend, brilduiker, domoor, goele, klappereend, krakeend, krust, oeverzegge, roepertje, roodkop, stommeling, taling, woerd eend, kleine - taling eendachtig - dom eendachtige vogel - eend, gans, meerkoet, zwaan één dag durend = efemeer eendagsvlieg - efemeried, haft, oeveraas een dag voor heden - gisteren eendekker - monoplaan eendekroos - eendemoes, lemma, puirek eendekroos achtigen - lemnaceeëen eendelig werkpak - overall eendendoder - visarend eendengeluid – kwaken, snateren eendenkooihouder - kooiker eendensoort - 6 smient, taling ijseend 7 casarca, nijlgans, zaagbek, zee-eend 8 Balieend, bergeend, booteend, duikeend, huiseend, kromeend, kuifeend, nonnetje, slobeend 9 Andesgans, dwerggans, eidereend, krooneend, kwakertje, pronkeend, pijlstaart, tafeleend 10 brilduiker, Pekingeend, Rouaaneend, toppereend, witoogeend 11 hoendergans, Orinocogans 12 wintertaling 16 stekelstaarteend eender = dito, egaal evenzo, gelijk, hetzelfde, idem, ongeweizigd, onveranderd een der Antillen = Aruba, Bonaire, Cuba, Curaçao, Jamaica, Saba een der Apostelen = Andreas, Filippus, Jacobus, Johannes, Judas, Nathanaël, Petrus, Simon, Thomas een der Azoren = Fayal een der Bahama’s = Acklin, Cat, Watling een der Balearen = Ibiza, Mallorca, Minorca een der Banda eilanden = Al een der Canarische eilanden = Palma, Hierro een der Cycladen = Delos, Milos, Naxos, Paros, Thira een der Deense eilanden = Bornholm, Funen, Mön, Samsö, Lolland, een der eilanden van de Dodekanesos = Leros, Jaros een der Fidzji eilanden = Ngau een der Filippijnen = Luzon, Mindoro, Mindanao een der Furiën = Megara een der Gorgonen = Euryale, Madusa, Stheno een der grote Antillen = Cuba, Jamaica een der Hebriden = Barra, Lewis, Ulst een der kegelsneden - ellips een der lonische eilanden = Korfoe, Zante een der Japanse eilanden = Hokkaido, Hondo, Kioesjoe, Sjikokoe een der kleine Antillen = Aruba, Bonaire, Curaçao een der Koerillen = ltoeroen, Oeroep een der Lakkadiven = Amini, Kalpeni een der Liparische eilanden = Alicudi, Salina, Stromboli een der Lofoten = Andöy, Langö een der Molukken = Ambon, Buru, Ceram, Halmahera een der muzen -Calliope Clio, Erato, Euterpe, Melpomene, Polyhymnia, Terpsichore, Thalia, Urania een der nieuwe Hebriden = Epi, Tana een der Nornen = Oerd, Skoeld, Verandi een der Oostzee-eilanden = Bornholm, Gotland, Öland, Sarema een der Orkaden = Hoy, Sanday een der Parcen = Atropos, Clotho, Lachesis een der Pityusen = Formentera, Ibiza een der Rioekioe eilanden = Okinawa een der Salomon eilanden = Boeka, Malaita een der Shetlandeilanden = Foula, Unst, Yell een der Sporaden = Chios, Kos, Samos een der stichters van Rome = Remus, Romulus een der Tanimbareilanden = Larat een der twaalf kleine profeten = Amos, Hosea, Jona, Micha, Nahum, Obadja een der Waddeneilanden = Ameland, Rottum, Schiermonnikoog, Terschelling, Texel, Vlieland een der Walkyren = Brunhilde een der wetboeken = B.W., W.v.S. een der zinnen = gehoor, gevoel, gezicht, reuk, smaak, tast een deurvlak - paneel een diepe afkeer voelen - walgen een door grenzen bepaalde plaats = ruimte een door hoge bergen ingesloten dal = dal, ketel een door land omsloten water -meer, plas, poel, ven een dosis bepalen - doseren een duik nemen - duiken een duistere zaak - raadsel een dutje doen - dutten een einde nemen – ophouden, stoppen een en ander = enig, e.e.a. een elk = ieder(een) een enkele - eentje een enkele keer = eens, eenmaal een enkele maal = eens, soms, weleens een fase hebbend – eenfasig een ferme indruk makend – kranig, stoer een flinke man = kerel, vent een gat maken – boren, graven een gedaante geven = formeren, vormen een geheel vormend = aaneen, samen een geloofsbelijdenis aanhangend = belijdend, confessioneel, kerkelijk een geluid geven - klateren een gemeenschappelijk middelpunt hebbend - concentrisch een gesprek aanknopen = aanpappen een gesprek voeren - converseren een geur waarnemen - ruiken een geweldige jager = Nimrod een halm - lintgras een hecht geheel = eenheid een heel volk treffend = nationaal eenheid – gelijkheid, harmonie, unie, uniformiteit unit, vereniging een heildronk uitbrengen - toosten een hekel hebben aan - haten een heleboel = massa een hele Piet = held, kei een hoeveelheid bepalen - doseren een hoeveelheid werk = taak een huis zetten - bouwen een ieder = elk, elkeen, ieder, iedereen een in het kaartspel = aas een inzinking hebben - instorten een kamp betrekken – kamperen één keer – eenmaal, eens,, ereis, weleens een keus maken – (uit)kiezen een klap geven - slaan een klein bedrag – prikjesnars een klein beetje = flinter, iets, pietsie, snufje, vleugje een klein gedicht = distichon, limmerik, rijmpje, versje een klin gedichtje – rijmpje, versje een kleinigheid - akkevietje, bagatel, krats, schijntje, snars een knal geven – knallen een knoop leggen - knopen een koning van Israël = David, Salomon, Saul een kristal = monokristal een lyrische dichtsoort = elegie, ode een maal aanrichten – dekken een maaltijd gebruiken – lunchen een massa – veel een meevaller hebben – boffen een mes aanzetten – scherpen, slijpen een met achttien nullen = triljoen een met negen nullen = biljoen èèn met twaalf nullen = biljoen èèn met zes nullen = miljoen een moment = even, ogenblik, tel een mooi praatje = smoes, uitvlucht, verzinsel een naad losmaken – tornen een naam geven – benoemen, betitelen,dopen, noemen, een mooie jongen = Adonis een norm voorschrijvend - normatief een nors man = Nabal, nurks een nummer trekken = loten een of ander = iemand een ogenblik = even, eventjes, minuut, moment, tel een omweg maken - omlopen een oog betreffende = monoculair een oordeel vellen – (be)oordelen een opdracht herroepen = algelasten, intrekken een ovatie geven – klappen een pakkerd geven - kussen een plantenleven leiden – vegeteren een pleidooi houden - pleiten een poosje – amerij, even een prooi zoeken - azen een regel woorden - zin een slag om de arm houden – voorzichtig een slag slaan – gissen, reden een sloot volstorten – dempen een snufje - snuifje een stel kleren = kostuum, pak een stuk of wat = paar een teugje drinken - nippen een tochtje maken = toeren een van de veda's = Atharva, Rig, Sama, Yajur een van zin = eenparig een vent van niets - flut een vereiste – nodig een veter strikken - knopen een waan hebben - wanen en warme maaltijd gebruiken – dineren een weg banen - doordringen een weinig – beetje, enigzins, even, iet, iets, ietwat, lichtelijk, snars, zier een weinig loom -lomig een weinig nat = vochtig een weinig scheel = loens een weinig tijd = even, moment, tel een weinig voos - voosachtig een weinig warm = lauw een wenk geven - wenken een worden = integreren een worm = emelt een zekere – ene, iemand een zet geven - duwen eencellig dier = foraminifeer, infusiediertje, pantoffeldiertje, radiolarie, trypanosoom, zeevonk eencellig organisme = bacil, bacterie eend = goeie, goeleken, smient, taling, woerd eendagsvliegen = efemeriden eendekker = monoplane eendracht = concordia, eensgezindheid, harmonie, samenwerking unitas, unie eendrachtig = eenparig, eensgezind, harmonieus, unaniem eendvogel - krak(eend) een enkele keer - eenmaal, eens eenheid = element, gelijkheid, harmonie, monade, unie, unitas, uniteit eenheid van absolute druk - ata eenheid van arbeid = erg, energie eenheid van arbeidsvermogen - h.p., p.k., paardekracht eenheid van belichtingssterkte - lux eenheid van capaciteit = Farad eenheid van diamantgewicht - karaat, krt eenheid van dopoolmoment - debye eenheid van druk = atm(osfeer), bar, dyne, pascal, piëeze, torr eenheid van elektrisch potentieel - volt eenheid van elektrische arbeid = joule, kWh., kilowattuur eenheid van elektrische capaciteit = farad eenheid van elektrische lading - coulomb eenheid van elektrische spanning = volt eenheid van elektrische stroomsterkte = ampère, amp., bit eenheid van elektrisch vermogen -Watt eenheid van elektrische veldmeter - voltmeter eenheid van elektrische weerstand = ohm eenheid van energie = Btu, cal(orie), erg,, h.p, p.k., (Eng) eenheid van filmgevoeligheid = Din, Asa eenheid van frequentie = Hz., Hertz eenheid van gas spanning = atm., atmosfeer eenheid van geluid = decibel, db., foon eenheid van gewicht = gram, kilo, ons, pond, ton eenheid van goudgehalte = karaat eenheid van helderheid van lichtbron = stilb eenheid van kracht = dune, dn., Kgf, Newton, pdl, poundal eenheid van lengte = angstrom, ft, inch, lichtjaar, meter, mile, mijl, yard eenheid van lichtsterkte = candela, kaars, lumen eenheid van lichtstroom = lumen eenheid van luchtdruk = atmosfeer,milibaar eenheid van luminatie - blondel eenheid van maat = cm, el, elle, km, meter, mm eenheid van magnetische flux - voltsec. eenheid van magnetische veldsterkte = gauss eenheid van meten van lichtsterkte = kaars, candela eenheid van massa - gamma, karaat, kilogram, kg, lb, sh.t.n., ton eenheid van oppervlakte - acre, are eenheid van oppervlakte in de atoomfysica - barn eenheid van overerving - gen eenheid van snelheid - kmh, knoop eenheid van spanning of druk = atmosfeer, atm. bar, volt eenheid van stroom - ampère eenheid van temperatuur = graad eenheid van transmissiesnelheid - baud, bit eenheid van tijd - sec, eenheid van verlichtingssterkte = blondel, lux eenheid van vermogen = hp, p.k., watt eenheid van volume - barrel, gallon, liter, stère, UKgal, USgal, wisse eenheid van warmte = gramcalorie eenheid van weerstand - Ohm eenheid van wezen = identiteit eenheid van zelfinductie = henry eenheidstaal = A.B.N., Esperanto, Ido, koinè eenheidstaal in Afrika = Haussa, Suohili, Swahili eenheidstaal in de Middeleeuwen = Latijn eenheidstaal in India = Engels, Hindi eenheidstaal in Indonesië = Bahasa, Maleis eenheidstaal in Z. Amerika = Papiamento eenhoevig zoogdier = ezel, okapi, paard, rendier, ros, zebra eenhoofdig = monarchaal eenhoorn = narwal, neushoorn, rinoceros, unicum eenhoornvis = narwal eenjarig - annaal eenjarig dier - enter eenjarig gewas = boekweit eenjarig groenvoeder gewas - serradella eenjarig (huis)dier = enter eenjarig kalf = hokkeling, pink eenjarig plantje = erica, hennep, kroos, veronica eenjarige planten - annuellen eenjarig rund - hokkeling, pink eenjarige stier - pinkstier eenjarig vrouwelijk rund - hokkeling eenkennig – bleu, schuw, timide, verlegen eenklank - monuftong, unisono eenkleurig = effen, egaal, monochroom, uni eenlettergrepig woord = monosyllabe eenling = alleenstaande, eenzaat, enkeling, individu, mens, persoon eenlopig - ongehuwd, vrijgezel eenmaal = eens, ereis, ooit, toen, vroeger eenmaal daags, op recepten - s.d.d. eenmaal de baan voor een racer -ronde eenmaster = botter eenmiddelpuntig = concentrisch eenoog = cycloop eenoogkreeft - cyslops eenoor = sul eenparig = eendrachtig, eensgezind, eenstemmig, gelijk gelijkmatig, gestadig, matig, unaniem eenpersoonsroeiboot = sculler, skif eenpolige magneet - monopool eens = akkoord, eendrachtig, eenmaal, ereis, eris, indertijd, ooit, toen, vroeger, weleens eens zo veel = dubbel, dubbelop eensgezind = eendrachtig, eenparig, harmonisch, saamhorig, solidair, unaniem, uniteit eensgezindheid = concordia, eendracht, eenheid, harmonie, unanimiteit, unaniem, uniteit eensklaps – bruusk, ineens, opeens, pardoes, onverhoeds, onverwachts, plotsklaps, plotseling eenslachtig - diklien eensluidend = gelijkluidend eensnarig muziekinstrument = monochord(ium) eenspannig wagentje = cabriole, gig, eens te meer – andermaal, alweer, nogmaals, opnieuw, wederom eenstemmig = consonant, eendrachtig, eenparig, eensgezind, unaniem, unisono eenstemmig = (muz) unisona eenstemmig gezang = monodie eenstemmig muziekstuk - aria, solo eenstemmige kerkgezangen = gregoriaans eentonig = eenzelvig, monotoon, saai, vervelend eentonige opsomming = litanie eentonige manier van opzeggen = dreunen eentonige melodie - dreun eentonige versmaat = dreun eentonigheid - monotonie eenvoetig vers = monometer eenvormig = gelijkvormig, uniform eenvormig maken = uniformeren eenvoud = argeloosheid, bescheidenheid, naïviteit, natuurlijk, ongekunsteldheid, simpelheid, simpliciteit, onnozelheid, oprechtheid eenvoudig – armoedig, bescheiden, gemoedelijk, gering, gewoon, gewoonweg, karig, kortweg, makkelijk, matig, naïef, natuurlijk, ongekunsteld, onnozel, onopgesmukt, oprecht, plat, primitief, simpel, sober eenvoudig (rnuz) = rustic(and)o eenvoudig gebouw = barak eenvoudig gedicht = rijm eenvoudig hotel = herberg, logement eenvoudig huisje = hut, krot, stulp eenvoudig hulpmiddeltje = ezelsbrug (getje) eenvoudig instrument om de hoogte der zon te meten - zering eenvoudige hanglamp - pendel eenvoudige herberg = estaminet eenvoudige tijdmeter = zonnewijzer eenvoudige zangwijze - dun eenvoudigste element = waterstof eenvoudigste koolwaterstof = methaan eenvoudigste oxide = water eenwaardig – monovalent, uniform eenwerf - eenmaal, eens eenworden - integreren eenwording = integratie eenzaadlobbig = lelie, monocotyl eenzaadlobbige plant = abaca, agave ajuin, aloë, ananas, aronskelk, asperge, bamboe, banaan, bios, canna, clivia, crocus, dravik, ezelskop, gember, gerst, gladiool, haver, kroos, lelie, lis, look, maïs, narcis, palm, pandaan, pijlkruid, prol, riet, rogge, rus, rust, saffraan, suikerriet, tarwe, weegbree, zeegras, zegge eenzaam = afgelegen, afgezonderd, alleen, doods, enkel, geïsoleerd, isolaat, onbezocht, ongehuwd, solitair, verlaten eenzaam gelegen = afgelegen, geïsoleerd eenzaamheid = isolement, verlatenheid eenzelfde = dergelijk eenzelvig = afgezonderd, bekrompen, gelijk, gesloten, ingekeerd, introvert, partijdig, stil, stug, unilateraal eenzelvig mens - eenling eenzinnigheid - univociteit eenzijdig - bekrompen, partijdig, unilateraal eenzijdig bedrukt papier = piano eer = aanzien, achting, aleer, alvorens, burgerlijkeerzaam, egards, ere, faam, glorie, hulde, lof, naam, praal, prestige, regard, roem, voor, voordat, vroeger, waardig, zedelijk eer aandoen - eren eerbaar – bescheiden, braaf, decent, fatsoenlijk, goed, kies, kuis, modest, not, preuts, rein, solide, zedelijk, zedig eerbaarheid = fatsoen, kuisheid, zedigheid eerbetoon = aanbidding, defilé, eer, egards, groet, hormat, hulde, hildiging, verering eerbewijs - aubade, defilé, eerbetoon, egard, groet, hulde, knieval, respect, serenade, verering, waardering eerbied = achting, bewondering, egard, hoogachting, ontzag, respect, reverentie, verering, vrees eerbied afdwingend = eerbiedwaardig eerbied jegens overledenen = piëteit eerbied voor zichzelf = zelfrespect eerbiedig – respectvol, waardig eerbiedigen = ontzien, respecteren , sparen eerbiedige nagedachtenis - piëteit eerbiediging = ontzag, respect, eerbiedsbetuiging = egard eerbiedwaardig = achtbaar, respectabel, venerabel eerdaags = dra, eerlang, binnenkort, spoedig, weldra eerdat – alvorens, voordat eerder = liever, eer, eerst, eertijds, liever, tevoren, veeleer, voorheen, vroeger, vroegtijdig eerder in de tijd – verleden, voorheer, vroeger eerdief - lasteraar eergevoel = ponteneur, trots, zelfrespect eergierigheid = ambitie, eerzuchtig eerherstel = rehabilitatie eer ik het vergeet - apropos eerkrenking = belediging, kwetsing eerlang – aanstonds, binnenkort, dra, eerdaags, ras, spoedig, weldra, welhaast eerlijk = betrouwbaar, echt, fair, gemeend, gepast, goed, loyaal, oprecht, openhartig, rechtschapen, rechtvaardig, ronduit, waar(achtig) eerlijkheid – deugd, trouw, probiteit, rechtschapenheid, waarheid eerloos = gemeen, gewetenloos, ignobel, infaam, karakterloos, laag, laaghartig, onedel, oneervol, schandelijk, snood, veil eerloosheid = infamie, laagheid, schanddaad eermetaal = medaille, onderscheiding, ridderorde eer of achting – aanzien eer of lof - glorie eerroof – aanranding, achtyerklap, diffamatie, smaad, laster eerrovend – schandelijk eerrover - aanrander eershalve = h.c., honorair eerst = aanvankelijk, eerder, primair, primo, vooraan, vooraf, voordat, vooreerst, vroeger eerste – alfa, prima, primus, princeps,vooraf, voorste eerste aanzet - opmaat eerstdaags = binnenkort, ras, weldra eerste aardperiode van het secundaire tijdperk - tiras eerste afdruk = druk, drukproef, proef, proefdruk eerste afschrift = grosse eerste begin - inzet, kiem, opmaat eerste beginselen - initia, rudiment eerste beginselen betreffende = elementair eerste bericht = primeur eerste bewoner der Filippijnen = Negrito eerste bewoner van Amerika = Indiaan eerste bidstond = prime eerste bijbelboek = Gen(esis) eerste bod op een veiling - inzet eerste dag van de maand = (Lat) calendae eerste deel van breviergebed - metten eerste deel van een mis - prefatie eerste deel van een rivier - bovenloop eerste der bisschoppen = Paus eerste distillatieproduct - voorloop eerste gebruik - primeur eerste grasboter - schaapjesboter eerste grondwet = magna charta eerste haar van jonge dieren = nesthaar eerste hogepriester = Aäron eerste hulp bij ongelukken - ehbo eerste Indiëvaarder = Houtman, Linschoten eerste industriestad in Japan = Osaka eerste jaargetijde - lente eerste jaars - groen, noviet Eerste Kamer = Senaat Eerste Kamer, Deense = Landsting Eerste Kamerlid = senator eerste keer - p.v. eerste kelner - ober eerste koemelk na kalven = biest eerste koning der joden = Saul eerste koning van Nederland = Willem eerste korte etappe - proloog eerste letter Griekse alfabet = alfa, alpha eerste letter Hebreeuwse alfabet = aleph, alef eerste letter van iemands verschillende namen = initiaal eerste lettergreep van een volgende bladzijde = custode, custos eersteling - primeur eerste maandag na Driekoningen = koppermaandag eerste mens = Adam eerste mens, oude-Noorse - Ask eerste melk na het kalven - biest, colostrum eerste mens = primaat eerste minister = kanselier, premier eerste minister van sultan - vizier eerste model - prototype eerste naamval = nominatief eerste noot van da toonladder = C, do, ut, eerste onderwerp - apropos eerste openbaarmaking van nieuws = primeur eerste optreden - debuut eerste opvoering = première eerste post op de rekening van een advocaat - retenue eerste predikatie = entreerede eerste prijs - goud eerste prijs-behaler op school - primus eersterangs - beste, exelent eerste redevoering = maidenspeech eerste reis van schip = maidentrip eerste ruimtevaarder = Gagarin eerste slag bij ennis - service eerste slachtoffer van een broedermoord = Abel eerste staatsdienaar = minister eerste staatsmacht na de bevrijding = m.g. eerste stadium van groei in een eicel - blastula eerste stoot die een beweging meedeelt - impuls, initiatief eerste taken van dierenriem = Ram eerste thema van fuga = dux eerste toneelspeelster - primadonna eerste type - prototype eerste verdieping - belètage eerste verweerschrift = repliek eerste vijf bijbelboeken = Pentateuch eerste vlieger = Icarus eerste voorstelling = première eerste vrouw = Eva eerste vrucht - eersteling eerste werk van schrijver = debuut eerste zangeres aan een opera = primadonna eerste zondag na Pasen = quasi-modo eerstejaars = groen, noviet eerstgeborene – eersteling, Kaïn, oudste, primogenitus eerstgeboorterecht = primogenituur eerstgeboren zoon van Jakob = Edom, Ezau, Jacob eerstgenoemde = e.g. eerstkomende - aanstaand, a.s., e.k. eerstvolgende = a.s., e.k., e.v. eertijds – aleer, olim, verleden, voorheen, vroeger, weleer eertijds bekend schaker – Aljechim, Capablanca, Euwe, Morpgy, Olland, Reti eertijds justitieambtenaar - baljuw eertijds Oosterse vorst - Mogol eervergeten – eerloos, verdorven eervergetenheid - eerloosheid, gewetenloosheid, laagheid, schaamteloosheid eervol – eerlijk, honorabel, loffelijk, lofwaardig, roemvol eerwaarde = r.d., r.p. eerwaarde grijsaard = aartsvader, nestor Eerwaarde Heer = R.D. Eerwaarde Vader = R.P. eerwaardig - achtbaar eerwaardig ambt = R. M. eerzaam – achtbaar, braaf, deugdzaam, duf,eerbaar fatsoenlijk, goed, lust, netjes, verlangen, ijver eerzucht = ambitie, aspiratie, verlangen, ijver eerzuchtig = ambitieus, eergierig eerzuchtig mens - intrigant, streber, strever eest = ast, droogoven, oven eesten – drogen eet – trek, honger eetbaar – gaar, rijp eetbare knol = aardappel, biet, kroot, pieper, raap, radijs, rammenas eetbare hartschelp – kokhaan, kokkel eetbare kweekplant - asperge eetbare paddestoel = aardbuil, berkenboleet, brons champignon, cantharel, distelpleutotus, dooierzwam, eekhoorntjesbrood, gele ridderzwam, gele stekelzwam, gepeperde melkzwam, geschubde inktzwam, goudgele koraalzwam, grote paarse ridderzwam, koraalzwam, hanakam, honingzwam, hoorn van overvloed, inktzwam, keizerszwam, morielje, nevelzwam, paarlamaniet, parasolzam, ridderzwam, ruwe groene Russula, truffel, weide-champignon, weidekringzwam eetbare plant - venkel eetbare schijnvrucht = kwee eetbare slak = alikruik, caracole, karakol eetbare stengel = asperge, kaarde eetbare wortel = aardwortrel, biet, gember, pee, peen, schorsoneer eetbare zeeslak = alikruik eetbare zwam = cantharel, champignon, eekhoorntjesbrood, eikhaas, morille eetgelegenheid – bistro, brasserie, cafetaria, eethuis, gaarkeuken, kantine, mensa, restaurant, restauratie, snackbar eetgelegenheid voor militairen = mess eetgelegenheid voor studenten = mensa eetgerei = bestek, bord, couvert, fruitmesje, kom, kop, lepel, mes, pan, schaal, servet, servies(goed), soeplepel, vork eetgerei veer militairen - messtin, mesting eethuis = automatiek, bistro, cafetaria, ordinairs, restaurant, spijshuis eetketeltje = gamel eetklaar maken – bakken, koken eetklaar maken met stoom - stomen eetklaar maken op een grill - grillen eetkraam = warong eetlust = appetijt, eet, graagheidhonger, lust, trek, zin eetlustgebrek = anorexie eetlust, onverzadigbare - acorie eetlust opwekkend middel - amara, aperitief, bitter, gentiaan, kalmoes, specerij eetpartij – eterij eetpauze – schaft(tijd) eetregel - dieet eetschema = dieet, regiem eettafel – dis eetvertrek – eetzaal eetvoorschrift - dieet eetwaar = eten, kost, voeding, voedsel eetwolf - gulzigaard, slokop, veelvraat eetzaal = cenakel, grillroom, lunchroom, mess, refectorium, refter, restauratie, restaurant eetzaal in klooster = refter eetzaal op een schip = messroom eetzak – broodzak, knapzak eeuw = era, periode, tijdperk eeuwfeest = centenarium eeuwig – aanhoudend, altijd(durend), altoos, eindeloos, immer, levenslang, oneindig, onsterfelijk, steeds, tijdloos, voorgoed eeuwigdurend - altijddurend eeuwige stad = Rome eeuwigheid = aeoon, eindeloosheid, eon, hiernamaals efemeris - dagboek, journaal effect – aandeel(bewijs), gevolg, indruk, invloed, pandbrief, resultaat, uitwerking, waardepapier effectief – doelmatig, doeltreffend, raak, werkelijk, wezenlijk effen - egaal, eventjes, gelijk(matig), glad, onbewogen, ongerimpeld, plat, plooiloos, uitgestreken, vlak effenen - aplaneren, banen, egaliseren, gelijkmaken, gladmaken, slechten, vlakken effenheid - gladheid, vlakte effening - gelijkmaking effen streek land - vlakte effentjes - eventjes effer - avegaar afficiteit - doelmatig, doeltreffend egaal - eender, effen, emerlei, gelijk, gelijkmatig, glad, plat, plooiloos, vlak egalisatie - vereffening egalisator - gelijkmaker egaliseren - (ver)effenen, gelijkmakenvlakmaken egard - achting, beleefdheid, eerbied, ontzag, respect, voorkomendheid Egeïsche Zee, eilandengroep in de - Cycladen, Sporaden egel – arbeidsrol, kaardrol egel, soort - spitsrat egelantier - bottelroos, rozelaar egelgras - beenbreek egelskop - duiker, sparganium egelvis koglvis egelworm - leverbot egelwormziekte - distomatose egger - landbewerker eggerig - stroef ego - ik egoïsme - baatzucht, zelfzucht egotripper - egoist Egypte, oude naam voor - Kemat, Kemi Egypte, oude Arabische naam voor - Misr Egypte, oude Hebreeuwse naam voor - Masor, Mitsraim Egypte, oude oud Perzische naam voor -Moedraja Egyptisch beeldschrift - hiëroglief Egyptisch dodenverblijf - amente, amenti Egyptisch grafmonument - mastaba, mastebe, pyramide, piramide Egyptisch schiereiland - Sinaï Egyptisch zeilvaartuig - faloek Egyptische Bedoeïnenstam - Ababda, Bisjarin Egyptische berg - Galala, Sinai Egyptische christenen - Kopten Egyptische dodengod - Osiris, Serapis Egyptische farao - 3 Aha, Eje 4 Pepi, Teti 5 Antef, Horus, Menes, Necho, Wadji, Oenas 6 Amasis, Amosis, Apriës, Cheops, Djoser, Narmer, Ramses, Sethos 7 hefren, Merenré, Sahoeré, Sanacht, Sjabaka, Sjesonk, Snofroe 8 Achnaton, Haremheb, Oeserkaf, Setnekat 9 Amenemhet, Amenhotep, Merenptah, Montemhet, Mycerinus, Sesostris 10 Thoetmoses, Thoetmosis 11 Mentoehotep, Toet-ank-Amon 12 Psammetichus Egyptische godheid - 2 Ra, Re 3 Bes, Geb 4 Amon, Apep; Apis, Apof, Aton, Hapi, Isis, Nioe, Noet, Ptah, Seth, Thot 5 Ammon, Atoem, Chons, Horus, Nioet 6 Anubis, Hathor, Neftys, Osiris 7 Chonosoe Egyptische godin - Bast(et), Isis, Sachmet, Sechmet Egyptische grafheuvel - pyramide Egyptische grafkelder - mastaba Egyptische graftempel - serdab Egyptische havenstad - Port Said, Suez Egyptische heerser - Farao Egyptische heiligenplant - lotus Egyptische hoofdstad - Caïro, Kairo Egyptische koning - Farao, Foroek, Pharao Ramses Egyptische landbouwer - fellah Egyptische legeraanvoerder - Sirdar Egyptische maangod - Chons Egyptische munt - piaster, pond Egyptische mythische slang - Apep, Apofis Egyptische oase - Baharijeh, Siwa Egyptische onderkoning - Jozef, khedive Egyptische oogziekte - trachoom Egyptische politicus - Naguib, Nasser, Sadat Egyptische reigergod - Bennoe Egyptische rivier - Nijl Egyptische ruitersoldaat - mamm(m)eluk Egyptische rijksgod - Horus, Re Egyptische slager - belloh Egyptische soldaat van de ruitermilitie - mammaluk Egyptische staatsman - Naguib, Nasser, Sadat Egyptische stad - Alexandrië, Aswan, Edfoe, Esneh, Idfoe, Isna, Kairo, Mansoera, Port-Said, Suez, Tanta Egyptische stier - apis Egyptische taal - Arabisch, Koptisch Egyptische urn - canope Egyptische vijgeboom - sycomoor Egyptische vogel - ibis, nijlgans Egyptische volkszanger - antari Egyptische waterlelie - lotus Egyptische wind - khamsin Egyptische zonnegod - Ammon, Aton, Atum, Chepre, Osiris, Ra, Re Egyptische zonnestad - Heliopolis, ioenoe, On Egyptische zuidenwind - chamsin ei - kern, kiem, oorsprong, ovum ei, deel van een = dooier, dop, (ei)wit, kiemschijf, schaal, vlies eiafscheiding - ovulatie eiber - ooievaar, uiver eiberbek - moeraslis, naaldekerver eidebaar - eiber, ooievaar, uiver eierboompje - sneeuwbes eidooier - eigeel eierdop - dop, schaal eierengerecht - omelet, roerei, spiegelei eierkoek - eiergebak eierkolen - briketten eierkunde - oölogie eierkundige - oöloog eierleggend - ovipaar eierlevendbarend - ovovivipaar eierlijst - echinus eiermengsel – struif eierpannenkoek - omelet eierplant - aubergine eierschaal - dop eiersteen - kuitsteen, oöliet eierstok - ovarium eierveiling - eiermijn eiervreter - keeltandslang eigeel - dooier eigen – aangeboren, aanverwant, allodiaal, amikaal, (bloed)verwant, gemeenzaam, gewend, intiem, persoonlijk, privé, vertrouw(d)elijk eigenaar – baas, bezitter, gelande, houder, ingeland eigenaar van een stuk land - (aan)gelande eigenaar van onroerend goed - geërfde eigenaar van onroerend goed In polder of waterschap - ingeland eigenaardig - bijzonder, curieus, merkwaardig, ongewoon, opmerkelijk, raar, vreemd, wonderlijk, zonderling, zonderling eigenaardig persoon - type eigenaar van een plantage – planter eigenaar worden - koper eigen baas – vrij eigenbaat - eigenbelang, zelfzucht eigenbelang - egoïstme,eigenbaat eigenbelang zoeker - egoïst eigenbezit – igendom, goed eigendom - bezit, bezitting, domein, dominium, have, octrooi, vermogen eigendomsdelict - diefstal, ontvreemding, verduistering eigendom zijn - toebehoren eigendunk - arrogantie, eigengereid, eigenwaan, hoogmoed, trots, verwaandheid eigendunkelijk - arbitrair eigenen - toeeigenen eigen erfgoed - allodium eigenhandig geschreven - handtekening, naamtekening, olografisch, paraaf, parafering, signatuur eigenhandig schrift - autogram eigenlijk - echt, feitelijk, reëel, waar(lijk), welbeschouwdwezenlijk eigenlijke waarde – merite eigenlof - autoritair eigenmachtig - autocratisch, autoritair, dictetoriaal, willekeurig eigenmachtig persoon - autocraat eigen risico - franchisme eigen rijtuig - equipage eigenschap - aard, gave, hoedanigheid, karaktertrek, kenmerk, trek eigenschap bij roken – inhaleren, trekken eigenschap van een berustend mens - gelaten eigenschap van kippen - leg eigenschap van rubber - rek eigenschap van voedsel - voedzaam eigenste – dezelfde eigentijds - contemporain, modern eigen vrij erfgoed - allodium eigenwaan - arrogantie, eigendunk, hoogmoed, trots eigenwaarde - zelfrespect eigenwijs - betweterig, curieus, eigenaardig, halsstarrig, hardleers, koppig, ongehoorzaam, ongezeglijk,ontoegeeflijk, pedant, waanwijs eigenwijsheid - koppigheid eigenwijs iemand - betweter eigen woning - thuis eigenzinnig – balsturig, dwars, grillig, halsstarrig, koppig, nukkig, obstinat, ongezeglijk,onhandelbaar ruw, weerspannig, wild eigenzinnigheid – gril, koppigheid, luim eigenzinnig mens - stuijfkop eigenzucht – egoisme eik - eek eikel - aker eikelontsteking - balanitis eikenbast – eek, rinde eikenhakhout = akkermaalshout, kreupelhout eikenhout van schors ontdoen = eken eiken paal = perkoen eiken schiller = eker eiken schillen = eken eikenschors = eek, run eiker - eikel eilaas = ach, eilaci, helaas eiland - eil, ile, insula eilandenrijk - Japan eiland, in samenstellingen - oog eiland bekend door zijn aardappelen - Malta eiland bekend uit de geschiedenis = Elba, Corsica, St. Helena, Nova-Zembla eiland bekend uit de geschiedenis van Napoleon - Corsica, Elba eiland bij Afrika = Ascension, Azoren, Bourbon, Brava, Comoros, Dezerte, Djerba, Fogo, Fuertaventura, Gomara, Grande, Hierro, Lanzarote, Madagas©kar, Madeira, Maio, Malagasië., Mauritius, Palms, Pemba, Reünion, Sal, Seychelles, St. Helena, Socotra, Tenerife, Zanzibar eiland bij Alaska = Adak, Afognak Amchitka, Atka, Attu, Kiska, Kodiak, Nunivak, Pribilov, Riska, Tanaka, Unimak eiland bij Alexandrië = Pharus eiland bij China = Hainan, Formosa eiland bij Boedapest - Csepel eiland bij Denemarken = Aerö, Alsen, Amager, Bornholm, Falster, Funen, Lolland, Mön, Samsö, Seeland eiland bij Duitsland = Borkum, Helgoland, Norderney, Rugen eiland bij Engeland = Alderney, Anglasey, Coli, Eddystone, Eigg, Farne, Guernsey, Ierland, Jersey, Lundy, Man, Rhum, Sark, Scilly, Shetland, Tiree, Walny, Wight eiland bij Estland = Oesel, Sarema eiland bij Finland = Aaland eiland bij Frankrijk = Glénans Groix, Guernsey Jersey, Noirmoutier, Oléron, Ré Yeu, eiland bij Friesland = Ameland, Griend, Schiermonnikoog Terschelling, Vlieland eiland bij Groningen = Borkum, Rottum, Rottumeroog, Rottumerplaat eiland bij Halmahera = Kajoa, Ternate eiland bij Italië = Corsica, Elba, Malta eiland bij Japan = Decima eiland bij Kreta = Gaudos eiland bij Malta = Cozumel Gozo, eiland bij Nieuw-Guinea = Aru, Ega, Aeli, Japen eiland bij Noord-Holland = Texel, Tessel eiland bij Schotland = Arran, Barra, Burray, Bute, Canna, Coll, Colonsay Eday, Eigg, Hoy, Islay, Jura, Lewis, Muck, Mull, Rhum, Rousay, Sanday, Shapinsay, Staffa, Stronsay, Tiree, Westray eiland bij Sicilië = Alicudi, Egadi, Filicudi, Levanzo, Lipari, Marettimo, Panarea, Salina, Stromboli, Ustica, Vulcano eiland bij Sumatra = Nias eiland bij Timor = Alor, Roti, Wetar eiland bij Venetië = Lido eiland bij Zweden = Öland, Gotland eiland der Azoren = Fayal eiland der Bahama 's = Acklin, Cat, Watling eiland der Balearen = Cabrera, Conejera, Dragonera Formentera, Ibiza, Mallorca, Menorca eiland der Cycladen = Antiparos, Delos, Folegandros, Herakleia, Karos, Kimolos, Los, Milos, Naxos, Paros, Rineia, Thira eiland der Filippijnen = Catanduanes, Cebu, Luzon, Leyte, Mindoro, Mindanao, Negros, Panay, Samar eiland der Grote Antillen = Cuba, Hispaniola Jamaica, eiland der Hebriden = Barra, Lewis, Ulst eiland der Koerillen = ltoeroep, Oeroep eiland der Lakkadiven = Amini, Kalpeni eiland der Lofoten = Andö, Langö eiland der Molukken = Ambon, Batjan, Buru, Ceram, Halmahera, Obi, Morotai eiland der Nieuwe Hebriden = Epi, Tana eiland der Orkaden = Burray, Hoy, Sanday, Stronsay eiland der Pityusen = Formentera, Ibiza eiland der Sporaden = Chios, Kos, Samos eiland in de Adriatische Zee = Bratsj Hwar, Bua, Eso, Lagosta, Lastrovo, Mijet, Wis, eiland in de Aegeïschezee - Amorgos, Cycladen, Dodecanese, Mutilene, Nicaria, Rhodos, Santorin, Sporaden eiland in de Atlantische Oceaan = Ascension, Fuertaventura, Gomera, Hierro, Lanzarote, Madeira, Palma, Tenerife ,IJsland eiland in de Barentszee = Kolgoejef, Nova-Zembla eiland in de Caribische Zee = Aruba, Blanquilla, Bonaire, Cuba, Curaçao, Hispaniola, Jamaica, Margarita, Mona, Saba, Saona, eiland in de Charente = Réi eiland in de Chinese Zee = Formosa, Liehtao, Penghoe eiland in de golf van Venetië = Lido eiland in de Egeïsche zee - Chios, Delos, Lemnos, Lesbos eiland in de Griekse Archipel = Antikythira, Dia, Elafonisos Kreta, Kythira, Parapola eiland in de Ierse Zee = Man, Lambay eiland in de Indische Oceaan = Ceylon, Kokoseiland Madagaskar, Pemba, Sokotra, Zanzibar eiland in de lonische Zee = Kefallinia, Korfu, Levkas, Paxos, Strotades, Zante, Zakynthos eiland in de Middellandse Zee = Capri, Corsica, Cyprus, Elba, Kandia, Lipari, Kreta, Malta, Mallorca, Sardinië, Sicilië eiland in de Nijl = Bije, Philae eiland in de Oostzee = Bornholm, Chioema, Gotland, Oland, Önd, Osel, Rügen, Sarema, Scheer eiland in de Rode Zee = Kamaran, Perim eiland in de Stille Oceaan = Bikini, Eniwatok, Guam, Hawai, Kauai, Kusaie, Lanai, Majuro, Majura, Marakei, Maui Mangareva, Mani, Molokai, Mili, Nauru, Oahu, Paaseiland, Palmyra, Pinaki, Rimatara, Tahiti, Tarawa, Wake eiland in de straat Bab el Mandeb = Perim eiland in de straat van Korea = Quolpart eiland in de straat van Makassar -Tarakan eiland in de Waddenzee = Griend (zie ook één der Waddeneilanden eiland in de zee van Ochotsk = Sachalin eiland in het hoge noorden = IJsland eiland in het Kattegat = Anholt, Laesö eiland in Europa = Eire, Erin, Ierland eiland in Indonesië = Ai, Ambon, Babar, Bali, Banka, Batjan, Batoe, Billiton, Borneo, Buru, Celebes, Ceram, Flores, Halmahera, Irian, Java, Lombok, Madura, Ngawi, Nias, Obi, Onrust, Roti, Seram, Sewu,, Sula, Sumba, Sumatra, Sumbawa, Tidore, Timor Eiland in Insulinde - Ambon, Bali, Banka, Borneo, Celebes, Java, Lombok, Madoera, Roti, Sumatra, Ternata, Timor eiland in Japan = Decima, Hondo Hokkaido, Kioesjoe, Kosilma Okoesjiri, Osjima, Sjikokoe, Sado, eiland in West-Indië = Aruba, Bonaire, Curaçao Saba eiland in Zuid-Holland = Tiengemeten eiland ten oosten van de Molukken = Goeam eiland van de Dodekanesos = Leros eiland van de Filippijnen = Bohol, Burias, Catanduanes, Cebu, Dinagat, Leyte, Luzon, Masbate, Mindoro, Mindanao, Negros, Panay, Samar, Tablas eiland van de grote Antillen = Cuba, Haïti, Jamaica, Portorico eiland voor de Engelse kust = Man, Lundy, Tresco, Wight eiland voor New-York - Ellis eiland eilandengroep - Archipel eilandengroep = Antillen, Azoren, Balearen, Bermuden Cycladen, Dodekanesos, Faer Oer, Far Or, Filippijnen, Gezelschapseilanden, Hawaï, Hebriden, Japan, Molukken, Orkaden, Sporaden Eilandengroep aan de westkust van Borneo - Karimata eilandengroep bij Borneo = Karimata eilandengroep bij Indonesië = Aroe Eilandengroep bij Iran - Aroe, Ega eilandengroep bij Nieuw-Guinea = Aroe, Aru, Ega, Kai, Mapia eilandengroep bij de Noorse kust = Lofoten eilandengroep bij Japan = Koerilen eilandengroep bij Schotland = Hebriden, Orkaden, Shetland eilandengroep in de Aegeïsche Zee = Cycladen, Sporaden eilandengroep in de Atlantische Oceaan = Azoren, Bahama, Bermuda, Faeröer, eilandengroep in de Grote Oceaan = Galapagos, Hawai, Hawaii, Micronesië, Molanesie, Polynesië eilandengroep in de Indische Oceaan = Amiranten, Andamanen, Comoren, Indonesië, Lakkadiven, Malediven, Nicobaren, Seychellen eilandengroep in de Middellandse Zee = Balearen, Cycladen, Pityusen, Sporaden eilandengroep in de Noordelijke ijszee = Spitsbergen eilandengroep in de Stille Oceaan = zie Grote Oceaan eilandengroep ten oosten van Borneo = Sula eilanden, eender grootste 4 Cuba, Java 5 Honda, Lusan 6 Borneo 7 Celebes, Sumatra 8 Sulawesi 10 Baffinland, Kalimantan, Madagaskar 11 Nieuw-Guinea 12 New-Foundland, Nieuw-Zeeland 13 Ellesmereland 15 Groot-Brittannië eilandenrijk = Archipel, Insulinde, Japan eileider -oviduct, tuba eileiderontsteking - salpingitis eiloof = klimop eind = afloop, besluit, doel, oogmerk, slot, staart eind dik touw waarmee men iemand afstraft = laars eind hout = lat, stok eind katoen = lont eind touw = dreumel, gei, koord, reep, tul eindbestemming = doel einddoel - bestemming einde = afloop, besluit, exitus, finale, inish, omega, slot, staart, uiterste, uitkomst, uitslag, uitgang, voleinding einde van de affaire - afloop einde van de dag = avond einde van de nacht = ochtend, ochtendstond einde van de oorlog = vrede, wapenstilstand einde van een gebed = amen einde van een rede - slotwoord einde van een reis = aankomst, bestemming einde van een spier - pees eind van een touw - tamp einde van een triller - climax einde van een tros of van een touw van het staande want = tamp einde van een vliegtocht = landing einde van het leven - dood eindelijk = enfin, tenslotte eindelings hout = kopshout eindeloos = eeuwig, heerlijk, mateloos, oeverloos, onafzienbaar, onbegrensd, onmeetbaar, oneindig eindeloosheid - infiniteit, oneindigheid eindeloze dorre vlakte = poesta, steppe, toendra eindeloze redevoering = filibuster einden – aflopen, besluiten einder = horizon, kim eind hout - lat, stok eindig - beperkt, vergankelijk eindigen = einden, ophouden, sluiten, stoppen, uitscheiden, voltooien eindigheid = finaliteit, vergankelijkheid eindje – end, peukje, rest, stompje, stukje, tamp, tip eindje lijn met een kous erin = reier eindje touw = dreumel eind katoen - lont eindletter = slotletter eindpaal - doel, finish eindpunt - doel, finish, limiet, rostrum, streep eindsnede van het brood - timp eindstadium = telofase eindstreep – finish eindstrijd – finale, slotwedstrijd eind touw - dreumel, gei, koord, reep, tamp, tui einduitkomst = som, slotsom eindwedstrijd – finale eindweegs – ver eins – hengsel einze - hengsel Eire = Erin, Ierland eirond = ellips, ovaal eis – aanspraak, claim, conditie, pretentie, verlangen, vordering, voorwaarde, vraag, wens eisen – bedingen, claimen, requireren, vergen, verlangen, vorderen, wensen, willen eiser – dager, impretrant, klager, maner, pretendent, reclamant, rekwitant eiser in een burgerlijk geding - actor eitje = neet eitjes van kikkers - dril, rit eivol = bomvol, boordevol, propvol, smoorvol, stikvol, tjokvol eivormig = eirond, ellips, ovaal eivormige gele vrucht - citroen eivormige kromme = ellips eiwit = albumine, albuminoide, DNA, globuline, prolamine, proteïne, RNA eiwit achtige stof = protoplasma eiwit achtige stof in het bloed - globine eiwit in spierweefsel - actine eiwit in urine - albuminurie eiwitpreparaat = gelatine eiwitstof = albumine, legumine, proteine eiwitstof in peulvruchten = aleuron, legumine eiwit vergingen – albuminaten eken - ontschorsen ekster – aakster, babbelkous eksteroog = clavus, likdoorn elaeagnacee - duindoorn, olijfwilg, zilverwilg elan – aandrift, aanloop, animo, bezieldheid, bezieling, energie, enthousiasme, geestdrift, geestkracht, gloed, ijver, opwelling, stuwkracht, verve, vuur eland - rendier eland soort - moose elasticiteit = rek, rekbaarheid, rekband, spankracht, veerkracht elastiek = caoutchouc, gummi, rekband, rekker, rubber elastisch – rekbaar, veerkrachtig,verend elastisch broekje - stepin elastische stof - lustre elateriet = aardpek, asfalt elaterometer = elasticiteitsmeter elatineachtige - elatinaceeen elder – melkklier, uier elders – absent, afwezigweg elders aanwezig zijn geweest = alibi elders poten - verpoten eldorado = dorado, eden, paradijs electie = keus, keuze, keur, verkiezing elector = keurvorst, kiezer electoraat = kiezers(volk) elefantiasis - filariasis élégance - gratie elegant = aanvallig, bevallig, chic, gracieus, levendig, sierlijk, smaakvol, zwierig elegantie = bevalligheid, chic, gratie, sierlijkheid, zwier elegie = klaaglied, klaagzang, treurdicht, treurzang elegisch = klagend, klagelijk, weemoedig electra - stroom elektriciteit = electrastroom elektriciteitsdraad = snoer electrisch betalen - chippen elektrisch geladen deeltje – anion, ion electrisch mengtoestel - mixer elektrisch muziekinstrument - trautonium elektrisch orgaan bevattend dier = sidderaal elektrisch seintoestel = telegraaf electrisch steekcontact - stekker elektrisch verschijnsel = elmsvuur, elmusvuur elektrische cel = accu elektrische centrale = krachtstation elektrische eenheid = ampère, coulomb, KW, ohm, volt, Watt elektrische geleiding = kabel, snoer elektrische haardroger = föhn elektrische lading van een atoombom - kernlading elektrische schakelinrichting - relais elektrische spanning – volt, voltage elektrische stoel = electrocutor elektrocutie = terdoodbrenging elektrode = anode, kathode, lasmetaal elektromagnetische triller = zoemer electromonteur - electricien elektromotorische kracht = E. M. K. elektron - barnsteen elektronenbuis – binode, tetrode, triode, elektronenstraalindicator - afstemoog, radioöog elektronisch brein = computer electronisch tekenapparaat - plotter electronische portemonnee - chipknip elektrotechnisch ingenieur = e.i. elementen – 3 tin 4 boor, goud, ijzer kwik, lood, neon, zink 5 atoom, argon, broom, fluor, koper, uraan, xenon 6 arseen, barium, bismut, borium, cerium, cesium, chloor, chroom, erbium, fosfor, helium, indium, ionium, jodium, kalium, kobalt, nikkel, osnium, radium, seleen, titaan, zilver, zwavel 7 cadmium, calcium, gallium, hafnium, holmium, iridium, krypton, lantaan, lithium, mangaan, natrium, niobium, platina, rhenium, rhodium, tantaal, telluur, terbium, thorium, thulium, uranium, yttrium, zirkoon 8 actinium, europium, koolstof, lanthaan, lutetium, polonium, rubidium, samarium, scandium, selenium, silicium, stikstof, thalium, titanium, vanadium, wolfraam, zuurstof 9 alumunium, arsenicum, beryllium, germanium, magnesium, molibdeen, neodymium, palladium, plutonium, ruthenium strontium, tantalium, tellurium, waterstof, ytterbium, zirkonium 10 antimonium, dysprosium, gadolinium, kwikzilver, wolframium element met radioactieve eigenschappen = radium, uranium elementair bestanddeel van organisme = cel, vezel elementair deeltje = baryon, elektron, foton, lepton, meson, negaton, neutron, nucleus, proton elementair deeltje met twee neutronen = bineutron elementair leerboek - abecedarium elementair stofdeeltje = atoom, proton elevatie = hoogte, opheffing, verheffing elevator - elevatorium, graansilo (Amer.), graanzuiger, zandzuiger élève = leerling, pupil, scholier eleveren = opheffen, ophogen ,verheffen elfenkoning = Oberon elfenkoningin = Titania elf - natuurgeest elfenbankje - zwam elft = engerling, fint, kwatworm, elfrank - bitterzoet elfsteden, een der Friese - Bolsward, Dokkum, Franeker, Harlingen, Hindelopen,Leeuwarden, Sneek, Sloten, Stavoren, Workum, Ijlst elftal – ploeg, team elfurenbloem = vogelmelk elger = aalgeer, aalijzer, aalschaar, aalsteker, aalvork elgjeshout - bitterzoet elideren = uitlaten, uitstoten eliminatie = afstoting, verwijdering, wegwerking elimineren = doden, uitschakelen, verwijderen, wegwerken elite – beste, bloem, garde, kader, keur, keurbende, keurgroep, keurkorps, kern, puik, selectie elitegroep = keurbende, keurkorps elixer – aftreksel, angostura, bitter, extract elk = eenieder, elkeen, ieder, iedereen, iegelijk elk deel van een boekwerk = tom, tomus elk der getallen van een reeks behoren = term elk jaar = annueel, jaarlijks elk mens – allen, ieder(een), elkeen elk uur een lepel = o.h.c. elk wat wils = quodlibet elkaar = elkander, malkander, mekaar, onderling, wederkerig elkaar beschermen - dekken elkaar naderend = convergent elkander = elkaar, mekaar elke dag = dagelijks elke doortocht belettend = ondoordringbaar elke keer - telkens elke maand = maandelijks, mensueel elke week = wekelijks elkeen = allen allemaal, ieder, iedereen, elk, elleboogsbeen - ellepijp ellende – armoede, deernis, gevaar, jammer, kommer, merode, misère, narigheid, nood, nooddruft, ongelijk, onheil, ontbering, penarie, ramp, rampspoed, wanhoop ellendeling = beroerling, ellendige, fielt, schurk, secreet ellendig = akelig, (arm)etierig, armzalig, bar, beroerd, deerlijk, eng, erbarmelijk, lam(lendig), miserabel, misselijk, naar, noodlottig, onaangenaam, onaanzienlijk, ongelukkig, onguur, ontdaan, rampzalig, slecht, treurig ellendig verblijf = hok, hut, kot, krot ellendig vertrek - kot ellendige woning = krot ellenstok – maatstok, meetlat ellepijp - tuba ellerling - elrits ellips – eirond, eivorm, ovaal elliptisch = eirond, ovaal elocutie = spreektrant, welbespraaktheid eloge = lofrede, lofschrift, lof(spraak) elp = elpenbeen, ivoor, tandbeen elpen - ivoren elpenbeen = olifantstand, ivoor els = priem El Salvadoriaanse munt = centavo, Colón El Salvador, rivier in - Rio Lempa El Salvador, vulkaan in - Izalco elsbessenboom = haagappelboom elvenschot - ischias, jicht elver = glasaaltje elycium = hemel, paradijs Elzasser wijn - Muscat, Riesling, Silvaner elzenbus - havik email = brandverf, glazuur, smalt, tandglazuur emaillak - enamel emailleerprocédé - champlevé, cloisonné emailleren - glazuren emanciperen = ontheffen, vrijmaken, vrijstellen emballage = blik, doos, kanaster, knaster, kist, krat, mand, vat, verpakking emballeren – inpakken, verpakken embargo = beslag embarkeren - inschepen embleem = insigne, logo, onderscheidingsteken, speldje, symbool, vignet, zinnebeeld embleem op dokters auto - esculaap emblema = blazoen, devies, kenspreuk, leuze, motto embouchure - aanmonding embrasure = muuropening, schietgat embryo - kiem emelt – hamel, larve, made, muggenlarve emerald = smaragd emeritaat = ambtsrust emeritus = em, emer. emersie = uittreding emigrant – landverhuizer, uitgewekene emigreren - uitwijken eminent – best, buitengewoon, byzonder, edel, excellent, illuster, uitmuntend, uitnemend, uitstekend, voortreffelijk eminentie = em. emissie = straling, uitgave, uitgifte, uitstorting, uitzending emitteren - uitstralen emmer = aker, amiraal, kit, puts emmeren = zaniken, zeuren emmertje - aker, kit emmer van zeildoek - amiraal emmes - fijn, leuk, prettig emoe = casuaris, kasuaris, loopvogel, struisvogel E-mol = es emotie = aandoening, belevenis, beroering, bewogenheid, gevoel, ontroering emotieloos - hard, koud, ongevoelig emotivol – fel, hevig, vurig emotioneel = aandoenlijk, bewogen, ontroerend empirie = ervaring emplooi = ambt, baan, betrekking, bezigheid, dienst, job, occupatie, officie, werk employé = arbeider, beambte, bediende, betrekking, klerk, werknemer employé van een radiostation = omroeper exploreren = aanwenden, gebruiken empt - mier emulatie = naijver, wedijver en – benevens, bovendien, plus, tevens en = (Eng.) and, (Fr.) et en andere = e.a., meer en avant = voorwaarts en dergelijke = e.d., soortgelijk en enige andere = e.e.a. en meer andere = e.m.a. en meer van die soort = e.d. en omstreken = e.o. en soortgelijke = e.d. en wel = e.w. enakskind = kolos, reus, titan encadreren = inlijsten, omlijsten, omsluiten enclave - tussengebied enclitisch voor der = er enclitisch voor hij = ie encyclopedie - naslagwerk Encyclopedist - Buffon, Diderot, Rousseau, Turgot, Voltaire eind = afloop, besluit, eind, slot end – afloop, besluit endeldarm - rectum endeldarmspiegel - rectoscoop endeling - nazwerm endemie - volksziekte endemisch - inheems enden - eindigen en de rest - (fr,etc. en dergelijke - e.d. endogamie = inteelt ene = iemand, zekere energie – aandrift, arbeid, daadkracht, drijfkracht, fut, geestdrift, geest(kracht), inspanning, kiem, levenslust, lust, nadruk, pit, vermogen, veerkracht, vuur, werkkracht, werklustwil energiebron = (aard)gas, atoom, benzine, kolen, olie, stroom, waterkracht energiebron der toekomst = atoom(kern) energiek = ferm, flink, kernachtig, kloek, kordaat, krachtig, kras, kwiek, levendig, levenslustig, ondernemend, pittig, rap, snedig, sterk, stevig, straf, vitaal, volhardend, vurig, wilskrachtig energieloos - mat, moe, moede energumeen - bezetene, woes enfant cherie - lieveling enfant terrible - flapuit enerhande - dezelfde, hetzelfde, gelijksoortig enerlei = identiek enerveren = afmatten, ontzenuwen enerverend – afmattend, opwindend, sensationeel, spannend, vermoeiend enfin = eindelijk, kortom, welnu eng = akelig, affreus, bar, bekrompen, belabberd, benauwd, benepen, benard, benauwd, enk, griezelig, krap, lam, naar, nauw(sluitend), onguur engagement = verbintenis, verloving engel = angelos, angelus, bode, cherub, geest, gezant, hartendief, hemelgeest, lieveling, serafijn engel = Cherubijn, Gabriël, Michaël, Rafaël, Seraf, Serafijn, Uriël engelachtig = angeliek Engeland = Albion, Brittannië, UK engelbewaarder - beschermengel engelenbak - schellinkje engelenleer - angelologie Engels = Brits Engels admiraal uit de 17e eeuw = Drake, Blake, Monk, Nelson Engels automerk = A.C., Aston-Martin, Bentley, Bristol, Daimler, Hill-man, Humber, Jaguar, BMC, MG, Morgan, Morris, Riley, Rolls Royce, Rover, Singer, Triumph, Wolseley Engels bier = ale, eel, stout Engels café = pub Engels chauvinist - jingo Engels dialect - Anglisch Engels dominion = Canada Engels drinklied - glee Engels eiland = Anglesey, Guernsey, Hebriden, Jersey, Lewis, Man, Mull, Orkaden, Scilly, Shetlands, Skeye, Wight Engels gewicht - dram, grain, ounce, pound, scrupel, stone Engelsgezind - anglofiel Engels graafschap - Cornwall, Devon, Essex, Kent, Lancashire, Shire, Suffolk, Surrey, Sussex, Yorkshire Engels grafmonument - dolmen Engels gras - armeria Engels handelsgewicht - cwt Engels huurrijtuig - cab Engels-Indische matroos = laskaar Engels kamgaren - moreen Engels komponist = Clarke, Elgar, Britten, Ireland, Purcell Engels koningshuis = Lancaster, Plantagenet, Stuart, Tudor, Hannover, Windsor Engels koninklijk verblijf = Windsor Engels kroos - kerspruim Engels landhuisje = cottage Engelsman - brit Engels muntstuk - shilling Engels orkestleider = Silvester Engels parlement - Lagerhuis Engels rood - colcotar, oxiderood Engels rijknechtje = groom Engels rijtuig = cab, hansom Engels staatsman = Attlee, Baldwin, Bevin, Chamberlain, Churchill, Cromwell, Disraëli, Eden, Gladstone, Grey, Heath, Home, Kitchener , Peel, Pitt, Wilson Engels stadje = Eton, Oxford Engels telwoord - eleven, one, seventeen, two Engels toetsinstrument - virbunaal Engels veldheer = Kitchener, Montgomery, Marlborough, Wellington, Engels voegwoord = and, if, or, Engels volksliedje - carol Engels vorstengeslacht in de 18e eeuw = Tudor Engels wetsontwerp - bill Engels zilver = pleet Engelse academische titel = D.C.L., D.P.H., B.A., B.D., D.D., M.A., M.B., LI.D., Ph.D. Engelse adellijke titel = baronet, Dame ,duke, earl, lord, pair, prince, sir Engelse admiraal = Blake, Drake, Monk, Nelson Engelse advocaat - barrister, solicitor Engelse appel = aagt Engelse architect - 3 Fry 4 Adam, Kent, Wren 5 Dance, 6 Coates, Gibbes, Gibbet, Morris 7 Matthew 8 Campbell Engelse auteur - 3 Fry 4 More, Pope, Shaw, Snow 5 Auden, Barns, Blake, Byron, Defoe, Eliot, Keats, Lewis, Scott, Swift, Wells, Wilde, Woolf, Yeats 6 Austen, Brontë, Conrad, Dryden, Kelly, Milton, Morris, Pinter, Thomas 7 Beckett, Dickens, Murdoch, Osborne, Shelley 8 Browning, Tennyson 9 Priestley Thackeray 10 Galsworthy 11 Shakespear Engelse autobus - trolly Engelse baai - firth Engelse badplaats = Margate, Brighton, Bournemouth, Eastbourne Engelse beeldhouwer = Bird, Flaxman, Moore Engelse biersoort - ale, stout Engelse chauvinist - jingo Engelse componist - 3 Bax 4 Arne, Bate, Blow, Bull, Byrd 5 Boyce, Elgar, Holst 6 Delius, Morley, Walton 7 Britten, Dowland, Purcell 8 Sullivan 9 Dunstable Engelse conservatief = Tory Engelse county - 4 Kent 5 Devon, Essex 6 Dorset, Durham, London, Surrey, Sussex 7 Norfolk, Rutland, Suffolk 8 Cheshire, Cornwall, Somerset 9 Gerkshire, Hampshire, Wiltshire, Yorkshire 10 Cumberland, Derbyshire, Huntingdon, Lancashire, Shropshire 11 Oxfordshire 12 Bedfordshire, Lincolnshire, Warwickshire, Westmoreland 13 Herefordshire, Hertfordshire, Sfaffordshire 14 Cambridgeshire, Leicestershire, Nordhumberland, Worcestershire 15 Buckinghamshire, Gloucestershir, Nottinghamshire 16 Northamptonshire Engelse dame - lady Engelse dans - jig, reel Engelse deurwaarder - bailiff Engelse dialect - Anglisch Engelse dichter = Donne, Elliot, Keats, Shelley Engelse dieptemaat = fathom Engelse drank - whip Engelse duim = inch Engelse econoom = Law, Locke, Malthus, Mill, Ricardo, Smith, Steuart, Webb Engelse edelman = baronet, peer, pair Engelse fabrieksstad = Leeds, Liverpool, Manchester, Sheffield Engelse geestelijke = dean, father, reverend Engelse geschiedkundige = Toynbee Engelse gewichtsmaat = lb., oz., dram, ounce, pound, quarter, stone Engelse gouden munt - angel Engelse graad - B.A. Engelse graaf = earl Engelse graafschap - country, zie verder Engelse Country Engelse handelsmaat - cran Engelse handelsterm = limited, ltd Engelse haven - 3 Ayr, Rye 4 Hul 5 Dover 6 London 7 Bristol, Cardiff, Harwich, Margate 8 Kingston, Plymouth, Southend, Weymouth 9 Fishguard, Liverpool, Tynemouth 10 Folkestone, Portsmouth 11 Southampton Engelse herdershond - bobtail Engelse herenboer = yeoman Engelse hofridder - pair, peer Engelse hoofdstad - Londen, London Engelse hoorn = althobo, bugel Engelse industristad - Leeds, Liverpool, Manchester, Oldham, Sheffield Engelse inhoudsmaat = barrel, bushel, gallon Engelse jenever = gin Engelse kleine Antillen = Nevis Engelse knaap - boyEngelse Kolonie - Gibraltar, Hongkong Engelse kostschool = Eton Engelse kroonappel = aagt Engelse kubieke voet - cuft Engelse lengtemaat - chain, fathom, foot, furlonginch, inch, line, mile, pole, yard Engelse liberaal = Whig Engelse literatuur, kenner van de - anglist Engelse luchtmacht = R.A.F. Engelse maat = aume, bushel, duim, foot, gallon, inch, mile, ounce, pinte, pole, pound, stone, yard Engelse mevrouw - lady Engelse munt = crown, florin, fourpensce, guinea, guinje, halfcrown, pence, penny, pond (pound), Sh. (shilling) sixpence, sovereign, threepence, twopence Engelse natuurkundige - Dalton Engelse N.V. = Ltd. Engelse omroeporganisatie (afk.) = B.B.C. (British Broadcasting Corporation) Engelse ontdekkingsreiziger = Cook, Drake, Hudson, Raleigh, Ross Engelse oppervlaktemaat = acre, hide Engelse paardensportplaats - Ascot, Epson, Ipswich Engelse politieagent = bobby, copper Engelse premier = Attlee, Chamberlain, Churchill, Douglas Home, Eden, Heath, Macmillan, Wilson Engelse publieke school - Eton, Rugby, Harrow, Sandhurst Engelse raaigras - lolium Engelse regering = Downingstreet, Whitehall Engelse renbaan = Ascot, lpswich, Epsom Engelse ridderorde = kousenband, KG Engelse rijknecht = groom Engelse rivier - 1 Ain, Cam, Dee, Esk, Exe, Nen, Taf, Taw, Ure, Usk, Wye, Yeo 4 Arun, Avon, Buse, Dane, Dart, Dove, Dyfi, Eden, Glen, Hull, Idle, Lark, Nene, Nidd, Ouse, Tees, Tern, Test, Tone, Towy, Tyne, Wear, Yare 5 Beult, Clwyd, Colne, Cothi, Fowey, Neath, Stour, Taifi, Tamar, Trent 6 Calder, Coquet, Riggle, Rother, Thames, Wharfe, Witham 7 Derwent, Irthing, Waveney, Welland Engelse schilder = 1 Cox, 2 Bird, Nash 5 Acher, Bacon, Blake, Brown, Jones, Kitai, Lewis 6 Girtin, Turner 7 HGentryogarth, Philips 8 Hilliard, Reynolds 9 Constable, Nicholson 10 Sutherland 11 Gainsborough Engelse socialistische partij = Labour Engelse soldaten = tommies, (tommy) Engelse soldaat in de boerenoorlog - rooinek Engelse staatsman = Balfour, Chamberlain, Churchill, Cromwell, Disraëli, Gladstone, Wilson Engelse staatsobligaties = consols Engelse stad - 3 Ely, Rye 4 Eton, Hull, York 5 Corby, Derby, Dover, Epson, Leeds, Lewes, Truro 6 Boston, Dundee, Durham, Exeter, Kendal, London, Oakham, Oxford 7 Bedford, Bristol, Cardiff, Chester, Glasgow, Grimsby, Ipswich, Norwich, Preston, Reading, Taunton, Warwick, Windsor 8 Aberdeen, Beverley, Brighton, Carlisle, Coventry, Falmouth, Hereford, Hertford, Plymouth, Sleaford, Stafford 9 Aylesbury, Blackpool, Cambridge, Guildford, Inverness, Leicester, Liverpool, Maidstone, Newcastle, Sheffield, Wakefield, Worcester 10 Birmingham, Chelmsford, Chichester, Dorchester, Edinburgh, Gloucester, Huntingdon, Manchester, Nottingham, Portsmouth, Shrewbury, Southampton, Trowbridge 11 Northampton 13 Northallerton Engelse stalknecht - groom Engelse sterke drank = gin Engelse stuiver = penny Engelse taxi = cab Engelse titel = baron, baronet, duchess, duke ,earl, esquire, king, knight, lady, lord, marquis, mylord, noble, pair, peer, queen, sir, sire, viscount Engelse toneelschrijver - Fry Engelse universiteitsstad = Cambridge, Oxford, Nottingham, Eton Engelse veenlandschap - fen, moor Engelse vlaktemaat - acre Engelse voorname stand = gentry Engelse wijsgeer = Hobbes, Locke Russell, Spencer, Whitehead, Engelse wiskundige = Bole, Cayley, Clifford, Newton, Whitehead Engelse zanger - crooner Engelse zangeres - lady-crooner Engelse zeerover – Drake, morgan Engelse ziekte = rachitis Engelse zwaardlelie = erezwaard, gladiolus engelwortel - angelica engeltje = cherub, cherubijn engelzoet - eikvaren engen - vernauwen eng en benauwd - eng en klein – smal engerd – draak, griezel, mispunt, naarling, spook engerling = elft, emelt, kwatworm, larve, made enggeestig – bekrompen, benepen, enghartig enghartig = bekrompen, benepen, enggeestig, laf eng netjes – perfect, precies en-groshandel - grossierderij engte = bergpascol, krapte, nauwte, pas, smalte, versmalling, zeestraat enig = aardig, alleen, doddig, heerlijk, knus, kostelijk, leuk, lief, lollig, merkiwaardig, ongeevenaard, onvergetelijk, prachtig, uniek, uitzonderlijk enig in zijn soort = unicum enig persoon - uniek enig tijdverschil - wijl eniglijk - alleen, slechts, uitsluitend enige = enkele, paar, sommige enige stukken geschut = batterij enige tijd = poos enigermate = enigszins, ietwat enigma = mysterie, puzzel, raadsel enigszins = enigermate iets, ietwat, lichtelijk, tamelijk, wat enigzins bedorven – muf, onfris enigszins breed = larghetto, largetto enigzins dof - mattig enigszins koud = koel enigzins mat - lomig enigszins scheel = loens enigszins snel = allegretto enigszins statig = (muz) largetto enigzins verkleind - beperkt enigszins vochtig en koud = klam enigszins warm = lauw enigszins zuurachtig = rins enk – akker(grond), bouwland, es, eng, enkel = alleen, eenvoudig, eenzaam, louter, maar, mono, slechts, solitair, solo, voetgewricht zuiver enkel en alleen – exclusief, uitsluitend enkele = enige, paar, sommige, weinige enkele bijeen behorende voorwerpen = set, stel enkele hoofdstukken = capita (selecta) enkele klinker = monoftong enkele maal - soms enkele stukken geschut = batterij enkele wissel = sola enkele zwanen bij elkaar = zwanendrift enkelen = enigen, sommigen, weinigen enkeling = eenling, eenzaam, individu enkelknollen - malleolus enkelspel = singel, solo enkelvoud = simplex, singularis enkelvoudig katoen – tule enkelvoudig woord = simplicia enkelvoudige echt - monogamie enkelvoudige klank = toon enkelvoudige stof = element en niet - noch en of - stellig, ongetwijfeld, zeker en omstreken - e. o. en ook – alsmede, tevens enorm = bovenmatig, fantastischgeweldig, grandioos, groot, groots, immens, kolossaal, massaal, ongekend, ontzaglijk, prachtig, reusachtig, uitzinnig, vervaarlijk enorm goed - super enormiteit = bêtise, blunder, domheid, flater, stommiteit enorm van afmeting – groots enorm van omvang - groot enquête = getuigenverhoor, onderzoek, steekproef enquêtebureau = Nipo enquêtes houden - enquêteren, onderzoeken enroleren = aanwerven ensemble = gezelschap, muziekstuk, samenspel ensemble van acht personen = octet ensemble van drie personen = trio ensemble van twee personen = duo ensemble van vier personen = kwartet ensemble van vijf personen = kwintet, quintet ensemble van zes personen = sextet ensemble van zeven personen – septet ent – boomscheut, loot, lot, rijs, spruit, stek, tak, teen, twijg, uitloper entameren = aanbreken, aansnijden enten = copuleren, griffelen, kroonenten, oculeren, spleetenten, stekken, veredelen entente = akkoord, bestand, overeenkomst, schikking, verdrag, vergelijk enter = kalf, veulen enteren = aanhaken, aanhouden, aanklampen entergerei = enterbijl, enterhaak entering = abordage ebtertainer - artiest enthousiasme = animo, bezieldheid, bezieling, elan, geestdrift, ijver, vervoering, vuur enthousiast - vurig enthousiast bewonderaar = fan enthousiast voorstander - ijveraar enting = oculatie ent of loot – scheut entmethode - Copuleren, driehoeksenten, kroonenten, oculeren, zoogenten entomologie - insectenkunde entourage = omgeving entree – binnenkomst, deur, ingang, intrede, introductie, toegang, voorgerecht, voorspel, voorspijs entreebiljet = kaart entreegelden = recette entrepot = entr., opslagplaats, pakhuis entresol - insteekkamer entrijs - griffel entstof - sera, serum, vaccin enveloppe - brief, couvert, omhulsel, omslag envers - keerzijde en volgende - e. v. en wel - namelijk enzovoort - enz., etcetera enzym - ferment, giststof enzym uit de maag, gebruikt bij het kaasbereiden - leb Eos = Aurora epaulet = nestel, schouderbelegsel, tres epicurist = gastronoom, gourmand, lekkerbek epidemie – plaag, volksziekte epidemische ziekte - past epidermis = opperhuid Epifanie = Driekoningen, Dertienavond epigoon = navolger epigram = opschrift, puntdicht epigrammatisch gedicht - priamel epilatie - ontharing epilepsie, soort - petit-mal epileren - ontharen epiloog = narede, naspel, slotrede, slotwoord epineus = lastig, netelig episch dichtstuk = ballade, epos, romance episch lyrische compositie = oratorium episch lyrische gedicht - ballade, epos, heldendicht, romance episcopaat = bisdom episcopus = bisschop episch-dramatische compositie - oratorium, passion episode – periode, tijdperk episode in het studentenleven = groentijd episode in opera - recitatief epistel = (zend)brief epode – slotstrofe, slotvers epos = Epopee, gedicht, heldendicht, illias, liliade, Odyssee eppe = juffrouwmerk, peterselie, selderij, selderie Equador, hoofdstad van - Quito equatie = gelijkmaking, verevening, vergelijking equator = evenaar, evennachtslijn, linie equilibrist - jongleur, koorddanser equipage = uitrusting, materiaal, reistoerusting equipe = groep, ploeg, team equisetacee - heermoes, holpijp, lidrus, paardenstaart, schaafstro er = daar er goed uitzien = ogen er is = eens, een keer, ooit er vandoor gaan = drossen era = eeuw, periode, tijdperk, tijdvak eraan geven – opgeven eraan voegen – aanhangen eraf - losgeraakt erbarmelijk = armzalig, jammerlijk, droevig, ellendig, gebrekkig, jammerlijk, lamentabel, ongelukkigrampzalig, treurig, zielig erbarmen = deernis, genade, gene, mededogen, medelijden ontferming, vergeving, vergiffenis, erbarming – genade, medelijden, piëta erbij – aanwezig, alsnog, gesnapt erbium = Er. er boverop – genezen, hersteld erdoor jagen - verbrassen ere = eer, lof, prijs, roem ereambt - digniteit, waardigheid ereboog = arc, erepoort, praalboog eredegen – erewapen, sierwapen eredienst – cultus, kerkdienst ere gedenkpenning = medaille ere gedenkteken = standbeeld eredicht - lofdicht, ode ereis = eenmaal, eens, eris ereketen - ereketting erekruis - grootkruis eremetaal – brons, medaille, ridderkruis, ridderorde eremiet - kluizenaar eren = achten, eerbewijzen, hoogachten, loven, prijzen, respecteren, roemen erenaam van personen = titel erenaam voor stamvader = aartsvader erenaam voor universiteit = alma mater erepalm - palmtak eren en loven – prijzen erepalm – palmtak, zegeteken erepenning - medaille ereplaats – erezetel erepoort – boog ereprijs - veronica ereschot - salvo, saluut ereteken = insigne, krans, lint, (lauwer)krans, medaille, orde, onderscheiding, rozet, speld, trofee, zegeteken eretitel - erenaam, predikaat eretitel in Spanje en Italië = don eretitel van een staatsdienaar en een aanzienlijk persoon in Turkije = efendi erewacht - garde erewapen - eredegen erewoord – belofte, parool erewijn - dronk, feestdronk erezetel – ereplaats, troon erf = domein, dries, gebied, grond, heem, heim, hof, terrein, territorium, werf, zone erfdeel = legaat, versterf, versterving erfdienstbaarheid = servituut erfelijk – aangeboren, hereditair, vererfbaar erfelijke factor = gen erfelijkheid = herediteit erfelijkheidsbeeld - genotype erfelijkheidsdrager = gen erfelijkheidsleer = genetica , genetiek erfenis = boedel, erflating, hereditair, legaat, nalatenschap vererving erfenis, door een - krijgen - beërven, erven erfenis geven - legateren, nalaten erfenis krijgen = erven erfgenaam – erve, legator, oir erfgift - legaat erfgoed – allodium, familiebezit erfheer = erfman, leenman, vazal erflater = legator, testateur erflating - erfenis erfmaking = legaat erf met bloemen – tuin erfoom - suikeroom erfopvolging - successie erfopvolgingsrecht der jongeren – minoraat erfpachtsom - canon erfprins - kroonprins erfscheider – rooimeester erfstelling – legaat erfstuk – familiebezit erftante - suikertante erfvolk - Israël erg – afschuwelijk, bar, bedenkelijk, beduidend, beroerd, boos, cru, danig, deerlijk, ernstig, fel, geducht, grenzeloos, gruwelijk, hevig, honds, hopeloos, intens, schandalig, schandelijk, schrikbarend, slim, sterk, tel, verregaand, vreselijk, zeer erg boor - hels erg dom = indom, oerdom, oliedom, stom erg druk met mensen = eivol erg dun middel = wespentaille erg duur – kostbaar erg en danig - zeer ergeren - ontstemmen, prikkelen erg gauw – snel, spoedig erg gesteld = gebrand erg gierig – vrekkig erg goed – prima, puik, uitnemend erg hard werken – zwoegen erg hebben in – bemerken erg hevig - fel erg klein – minimaal, minuscuul erg knap = geleerd, geniaal erg kwaad – duvels, duivels, laaiend, woedend erg lekker – heerlijk, smakelijk erg mager = benig erg mooi = beeldig, prachtig, schitterend erg netjes – nauwkeurig erg onwetend = oerdom, oerstom, oliedom, stom erg slank – mager, panlat erg slordig = ontoonbaar erg veel - legio erg vies - smerig erge tegenvaller = klap, slag, sof ergens aangaan – aanlanden, belanden ergens anders = elders ergens mee eens zijn = voorstemmen ergens over inzitten – tobber ergens plaatsen – deponaren, neerleggen ergens tegen gekant – afkerig ergens tegen leunen ergens terechtkomen = (aan)belanden ergeren – grieven, hinderen, kwetsen, ontstemmen, prikkelen ergerlijk = aanstotelijk, bedroevend, genant, hemeltergendhinderlijk, odieus, schandalig, stuitend, ergernis = aanstoot, irritatie, ontstemming, prikkeling, schandaal, spijt ergernis gevend – aanstotelijk, irritant ergernis verwekken – shockeren ergernis wekkend – irritant, stuitend ergo – aldus, alzo, bijgevolg, derhalve, des, dies, dus er goed uitzien – ogen, welgedaan ergste - uiterste erica = boomheide, dopheide, struikheide ericaceae - abortus, azalea, bosbes, calluna, dopheide, erica, rododendron, vaccinium, veenbes, vossenbes er iemand in laten lopen – bedotten, neppen Erin = Eire, Ierland er in begrepen - impliciet erinyen = furiën erinyen een der - Alecto erisappel - twistappel erkend – aanvaard, bevoegd, gediplomeerd, gewaardeerd, officieel, onbetwist, wettig, erkennen - accepteren, bekennen, huldigen, inzien, passen, recognosceren, toegeven, toestemmen erkenning = agnitie, bekentenis, bevestiging, recognitie, waardering erkenning van een gepleegde handeling = bekentenis erkentelijk = dankbaar, verplicht erkentelijkheid = dank, dankbaarheid, erkentenis erkentenis = besef, dank erker – aanbouw, arkel, dakkapel, hoekbalkon, uitbouw er komen - treden ermee zittend – opgescheept erna – achter, nadien ernaast – mis, nevens ernaast schieten – afzwaaier, mis er niet aankomen – afblijven er niet voor – na, tegen ernst – belang, bezinning, bezonnenheid, inkeer, menens, oprechtheid, werkelijkheid ernstig = bar, bezonnen, danig, erg, gemeend, gevaarlijk, heveg, ongewoon, oprecht, serieus, stemmig, streng, waardig, zorgvuldig, zwaar ernstig misdrijf - halsmisdaad ernstig (muz.) = grave, serioso ernstig vergrijp = halsmisdaad ernstig verzoek = gebed ernstig wijden aan = verdiepen ernstige ingewandsstoornis = darmbreuk ernstige situatie - crisis ernstige ziekte = kanker, lepra er omheen - rondom er omheen draaien – aarzelen, twijfelen er onderdoorgaan – bezwijken er opaankomen – spannen erop aansluitend – daarna erop staan – aandringen erop toezien – behoeden, waken Eros = Amor, Cupido eroscentrum – bordeel, sexclub erosie – afknaging, afslijting, uitholling, verwering erosiedal = canon, canyon kloof erosief agens = ijs, water erotiek – seksualiteit, sex erotisch geschrift - eroticum erpel = woerd erraticum = zwerfsteen erratum = abuis, drukfout, feil, fout, vergissing erreur = dwaling, vergissing ersatz = surrogaat ertegen – anti, gekant ertegen grenzend = aangelegen, belendend ertoedoen - uitmaken erts = delfstof erts - aluminium, goud, lood, nikkel, uraan, ijzer, zilver, zink ertsafval - slak ertsgang = ader ertsgeaver - mineur ertslaag = ader ertsonderzoek = docimasie ertszuivering - lotie eruditie = geleerdheid eruit zetten – verdrijven, verwijderen eruptie = uitbarsting eruptiegesteente = as, lava, tufsteen ervandoor – heen, weg, zoek ervandoor gaan – drossen, pleite, vluchten, weggaan, weglopen ervan uitgaan – geloven, stellen, vertrouwen ervaren = abel, bedreven, bekwaam, beleven, bevinden, capabel, deskundig, doorkneed, gehard, geoefend, geroutineerd, horen, knap, kundig, levenswijs, meemaken, ondervinden, proeven, vernemen, wijs ervarenheid – kennis, kundigheid, routine ervaren leidsman = mentor ervaren persoon = expert, rot, vakman ervaren zeeman = zeebonk, zeerob ervarenheid - bedrevenheid ,bekwaamheid, kennis ervaring – avontuur, bedrevenheid, belevenis, beleving, empirie, experiëntie, ondervinding, routine ervaringsleer = empirisme, empirie erve – erfgenaam, heem ervoor houden - aannemen, menen, veronderstellen er weven - zijn erwt = kapucijner, keker, raasdonder, schokker erwtenpeul - sluim erwtensoep = snert erwtensoort - arvense, doperwt, dopper, kapucijner, peul, sativum, schokker, spliterwt erwtenteller – schraper, vrek, zeur erwtpikkertje - grasmus es = akker, bouwland, eng, enk, veld escapade = slippertje, uitstapje escorte = begeleiding, geleide escorteren = begeleiden escosijnse steen = arduin, hardsteen esdoorn = aak, acer, ahorn esdoornmachtigen - aceraceeën eskader – smaldeel, vlooteenheid Eskimo – Groenlander, Inoek, Kalalek eskimoboot = kajak, oemiak eskimohond = husky eskimohut = iglo eskimoland = Groenland Eskimopriester, Sjamanitische - angekok eskimovaartuig = kajak Eskimo´s godin der - Sedwo Eskimo´s jachtbuit der - Kariboe, Walrus, walvis, ijsbeer, zeerob Eskimo´s magische kracht bij de - sila Eskimo´s medicijnman der - Angakok eslook - sjalot esmerald = smaragd esp = peppel, populier, ratelaar espenboom – ratelaar Esperanto - kunsttaal Esperanto, samensteller van het - Zamenof esplanade = exercitieplein, plein, voorplein, vlakte, wandelplein espressobar - koffiebar esprit = geest, genie, pit, vernuft esquire = esq. essaai - karaat, onderzoek, toets essaai gewicht = karaat ersaaieerkunst - docimasie essay = artikel, opstel, proeve, stuk, verhandeling essayeur = keurmeester, toetser esseling - alver essence = aftreksel, aroma essence uit iriswortel = iron essentie = hoofdzaak, kern ,wezen essentieel = elementair, wezenlijk, zakelijk estafette = ijlbode, koerier, renbode, wedloop, wisselloop estate = landgoed, state Estisch epos - Kalevipoëg Estische auteur - Gailit, Kotta, Mälk, Raud, Rummo, Semper, Suits Estische dichteres - Koidula, Under Estische hoofdstad - Tallinn Estische rivier - Ema, Narva, Parnu, Pjarnoe Estische stad - Dorpat, Narva, Tallinn, Tartoe Estische universiteitsstad = Dorpat Estland, eiland behorende bij - Dago, Hiiumaa, Moon, Muhumaa, Osel, Saaremaa, Vormsi estrade – houtgraniet, optred, uitstek estrade in synagoge - alomemor, biona estrik = plavuis, vloertegel etablissement = café, herberg, hotel, nederzetting, stichting, vestiging etage = verdieping, woonlaag etagegang - galerij etagère = pronkkastje etagewoning – appartement, flat, maisonnette etalage = pronkkast, toonkast, uitstalkast, uitstalling, vitrine etaleren = uitstallen etalageverzorger – etaleur etaleren – uitstallen etalon - proefgewicht etang = hof, lagune, strandmeer, zoutmoor etappe = dagafstand, dagmars, mars, rit, traject et cetera = etc., enzovoort, enz. eten = bikken, bikkesement,dineren, hap, kliek, kluiven, knauwen, kost, maal, maaltijd, nuttigen, schaftn, smikkelen, spijs, voeder, voeding, voedsel, voer etenbereider = kok etenbereidster = keukenprinses, kokkin eten geven – voeren eten met een lepel – lepelen eten van paddestoelen = mycofagie eten van rauw vlees = omofagie etensbakje - gamel etensbord = teljoor etenskast – provisiekast, schapraai, spinde etensketel = gamel etenskunst - gastronomie etensrest = kliek, kliekje, prak etensresten – tafelafval etenstrek – eetlust etenswaar in peulen – erwten etenswaar van meel – brood etenswaren – 2 ei, ijs 3 brij, kip, lof, mie, pap, sla, vla 4 bami, cake, gort, kaak, koek, moes, meel, rats, rijst, sate, soep, spijs, timp,zult 5 puree, rosti, todti, vlaai, wafel, worst 6 augurk, frites, gehakt, koekje, kroket, omelet, ragout, salade, salami, saucijs 7 beignet, biscuit, cracker, erwtjes, flensjes, goulash, grutten, hutspot, kaviaar, kotelet, loempia, pudding, ravioli, reebout, rollade, rolmops, slaatje, slavink, tapioka, wijnsoep, yochurt 8 beschuit, biefstuk, biersoep, bloempap, boterham, bouillon, bracceli, broodpap, eiersoepfrikandel, froufrou, gadogado, klapstuk, kroepoek, lamsbout, macaroni, preisoep, ratjetoe, rijstebrij, rijstepap, sagosoep, sandwich, stamppot, uiensoep 9 appelmoes, aubergine, balkenbrij, biscuitje, bitterbal, , entrecote, gortenbrij, gortepap, griesmeel, kruudmoes, leverkaas, mayonaise, nogataart, ossentong, pindakaas, spaghetti 10 beschuitje, blindevink, cacaoboter, cornflakes, erwtensoep, fricandeau, huzarensla, kalfsvlees, lunchworst, minestrone, nasigorang, pannenkoek, piccalilly, poffertjes, roggebrood, vermecelli 11 schapenbout etentje - maal eter = gast, logé, tafelgast eterij – maaltijd, spijs eters – bezoek, bezoekers eter van lekkernijen = snoeper eterniet = asbestcementlei etgras = etgroen, etgroede, nagras etgroen - nagras, nasnede ether - dampkring, hemel(ruim), luchtruim etherische olie = amandelolie, anijsolie, bergamotolie, cederhoutolie, citroenolie, citronellaolie, dennenaaldenolie, eucalyptusolie, kajapoetolie, kaneelolie, kruidnagelolie, lavendelolie, lemongrasolie, neroliolie, pommeransolie, rozenolie, sandelhoutolie, sassefrasolie, thijmolie, valeriaan, wintergroenolie, ylang-ylang-olie ethica = zedenleer Ethiopië = Abessinië Ethiopiër = Agau, Amhar, Galla, Sjankala, Sjono, Somali, Tigré Ethiopisch kerkelijk leider - aboena Ethiopisch meer - Abaimeer, Stefaniemeer, Tanameer, Zwaimeer Ethiopische bevolkingsgroep - Afar, Amhara, Danakli, Falasja, Galla, Oromo, Sjankalla, Somali Ethiopische bisschop = aboena Ethiopische munt = besa, cent, dollar Ethiopische oude taal - Ge´ez Ethiopische provincie - Eritrea, Harar, Ogadin, Tigre, Wollo Ethiopische rivier - Abai, Atbara, Awasj, Baro Ethiopische stad - Adwa, Asmara, Dessye, Diredawa, Gondar, Harar ethisch = moreel, zedelijk, zedenkundig ethylalcohol - ethanol ethylchloride - chloorethaan ethyleen - etheen ethyleenimime - aziridine ethyn - acetyleen etiket – adreskaartbriefje, label, plakker etmaal = dag etnologie = volkenkunde Etrusken, god(in) der - Fufluns, Menria, Sethlanes, Turms, Uni Etrusken, hoofdgod der - Tinia Etrusken, kolonie der - Bologna, Milaan Etrusken, stad der - Caere, Populonia, Tarquinia, Vetulonia, Vulci Etruskische priester-koning - lucimoon ets – afdruk, gravure, prent, wandversiering etsdruk - envelage etsen = graveren, griffen etser – artiest, graveerder,graveur ettelijke = enige, enkele, meerdere, menige, vele, verscheidene, verschillende etter – mispunt, naarling, pus, wondvocht etterachtig - pyïde etterbuil - steenpuist etteren - ulcereren, zaniken, zweren etterend - purulent etterende wond - zweer ettergezwel – abces, zweer etterende ontsteking aan de vingers – fijt etterling - naarling ettervergiftiging - pyaemie ettervormend - pyogeen ettervorming - impetigo etude = oefening etui = foedraal, hoes, huis, hulsel, koker, omhulsel, omslag, schede, tas, zakdoosje etui voor naaigerei - menagère Etzel - Attila eubiotiek - levenskunst eucalyptol - cineool Eudisten, stichter van de congregatie der - Eudes eufemistisch = verbloemend, verschonend, verzachtend Eufraat - Firat, Frat Eufraat, varende schepen op de - kelleks eumeniden - Alecto, Megaera, Tisifone, wraakgodinnen eunjer = geest, heks, magiër, spook, tovenaar Eurazische taal - Ainoes, Giljaaks, Japans, Koreaans Eurodaalder - ecu Europa = avondland Europaan - 3 Est, Fin, Ier, Lap, Let, Rus 4 Balt, Bask, Belg, Brit, Deen, Kelt, Noor, Pool, Serf, Waal 5 Fries, Griek, Schot, Zweed 6 Kroaat, Tsjech 7 Bulgaar, Duitser, Hongaar, Roemeen, Servier, Slowaak, Vlaming,, Zwitser 8 Albanees, Fransman, IJslander, Italiaan, Litouwer, Monagask, 9 Andorrees, Cretenzer, Engelsman, Hollander, Portugees, Spanjaard 10 Macedoniër, Joegoslaaf, 11 Nederlander, Oostenrijker, Luxenburger 12 Scandinaviër 15 Liechtensteiner Europeaan, oude - Galliër,Kelt, Romein, Viking Europees automerk = Audi, B.M.W., Citroën, Daf, Fiat, Lancia, Mercedes, M.G., Morris, Opel, Peugeot, Renault, Saab, Simca, Skoda, Volvo, Trabant Triumf, V.W. Europees gebergte - 4 Harz, Jura 5 Alpen, Eifel, Oeral 6 Taunus 7 Sierra, Vogezen 8 Ardennen, Karpaten, Karpaten, Kaukasus 9 Apennijnen , Pyreneeën 10 Dolomieten 14 Pindus gebergte 19 Cantabrisch gebergte Europees Groothertogdom - Luxenburg Europees koninkrijk - 6 België, Zweden 7 Holland, 8 Engeland 9 Nederland 10 Denemarken, Noorwegen Europees land - 4 Eire, Erin 5 Polen, Wales 6 België, Italië, Monaco, Spanje, Zweden 7 Albanië, Andorra, Estland, Finland ,Ierland, Letland, Rusland 8 Bulgarije, Engeland, Frankrijk, Hongarije, Litouwen, Portugal, Roemenië 9 Duitsland, Luxemburg, Nederland, Noorwegen, Oostenrijk, Schotland 10 Brittannië, Denemarken 11 Griekenland, Joegoslavië 13 Liechtenstein 15 Tsjecho-Slowakije Europees landje – Andorra, Liechtenstein, Monaco, San Marino Europees Meer, grootste - Ladogameer Europees orgaan = EEG, Euratom, EKSG, WEU Europees prinsdom = Liechtenstein, Monaco Europees schiereiland = Calabrië, Iberië, Istrië, Italië, Jutland, Kassandra, Kola, Krim, Normandië, Peloponnesus, Scandinavië, Sithonia Europese berg - Elbroes, Jamantau, Maladetta, Mt.Blanc, Olympus Europese betalingsunie - EBU Europese bizon = wisent Europese Defensie gemeenschap - EDG Europese Economische Gemeenschap = EEG, Euromarkt Europese Economische Samenwerking, - Organisatie voor - OEES Europese Gemeenschap voor Atoomenergie - Euratom Europese Gemeenschap voor kolen en staal - EGKS Europese havenstad = Alicante, Amsterdam, Antwerpen, Archangelsk, Bergen, Bilbao, Bordeaux, Bremen, Brest, Gdansk, Genua, Gotenburg, Hamburg, Hammerfest, Helsinki, Kiel, Kopenhagen, Londen, Lűbeck, Malaga, Malmö, Marseille, Nantes, Odessa, Oslo, Reval, Rotterdam, Saloniki, Triest, Tromsö, Vlissingen Europese hoofdstad - 4 Oslo, Rome 5 Parijs, Praag, Sofia, Vaduz, Wenen 6 Athene, Berlijn, Dublin, Londen, Madrid, Monaco, Moskou, Tirana 7 Andorra, Brussel, Valetta 8 Belgrado, Helsinki, Lissabon, Warschau 9 Amsterdam, Boedapest, Boekarest, Luxemburg, Reijkjavik, San Marino, Stockholm 10 Kopenhagen Europese Kaap - Noordkaap Europese Monetaire overeenkomst - EMO Europese organisatie = EEG, EVA, EGKS, Euratom, Euromarkt Europese organisatievoor ruimtevaart - ELDO, ESRO Europese rivier = 2 Po 3 Don, Oka, Arno, Rijn 4 Duro, Ebro, Elbe, Kama, Maas, Saar, Taag 5 Desna, Dnepr, Donau, Dvina, Loire, Memel, Oeral, Rohne, Seine, Wolga 6 Dnestr, Donets, Glommen, Theems, Theiss 7 Garohne, Schelde 8 Petsjora, Weichsel Europese staat - 4 U.S.S.R. 5 Malta, Polen 6 België, Italië, Monaco, Turkije, IJsland, Zweden 7 Albanië, Andorra, Estland, Finland, Ierland, Letland, Litouwen, Rusland 8 Bulgarije, Engeland, Frankrijk, Hongarije, Portugal, Roemenië 9 Duitsland, Gibraltar, Luxemburg, Noorwegen, Oostenrijk, San Marino, Schotland 10 Denemarken 11 Griekenland, Joegoslavië, Zwitserland 12 Vaticaanstad 13 Liechtenstein 15 Tsjecho-Slowakije Europese taal = 4 Iers, Laps, Fins, Mari 5 Deens, Duits, Frans, Fries, Noors, Pools, Turks, Waals, Welsh 6 Abchaz, Engels, Grieks, Spaans, Zweeds 7 Armeens, Bretons, Estisch, Kalmijks, Kirgies, Litouws, Vlaams, Wogoels, IJslands 8 Albanees, Altaisch, Baskisch, Bulgaars, Gaelisch, Hongaars, Lettisch, Roemeens, Russisch, Servisch, Sloveens, Wotjaaks 9 Georgisch, Italiaans, Karelisch, Kroatisch, Oostjaaks, Portugees, Samojeeds 10 Nederlands, Tsjechisch 11 Mordwinisch Europese Vrijhandelsassociatie = EVA, EFTA Europese vulkaan = Etna, Stromboli, Vesuvius Europese wijk van Istanboel = Pera Europium = Eu euvel = fout, gebrek, kwaad, kwaal, mankement, misstand, ondeugd, ziekte eva = boezelaar, schort evacuatie – ontruiming evacueren - ontruimen evaluatie = koersberekening evangelie = Mattheus, Markus, Johannes, Lukas evangeliedienaar = dominee, missionaris, predikant evangelieprediker = apostel, missionaris, zendeling evangelieprediker = Bonifatius, Ludger, Servatius, Willebrord evangelieverkondiger = zendeling evangelisatie = bekering (tot het evangelie) evangeliesator – dominee, missionaris, prediker, zendeling evangelische raden = armoede, gehoorzaamheid, (discipline) zuiverheid, (celibaat) evangelist – prediker, voorganger evangelisten = Johannes, Lukas, (Lucas), Marcus (Markus), Mattheüs, Thomas evaporatie = uitwaseming, verdamping evasie = ontsnapping, ontwijking, uitvlucht, voorwendsel even = deelbaar, gelijk, kiet, kort(stondig), moment(je), nauw(elljks), ogenblik(kelijk), poosje, tel, zo even (roulette) = pair even aanlopen - aanwippen even aantal = paar even lang durend = isochroon evenaar = equator, evennachtslijn, linie evenals – alsmede, alsook, benevens, eveneens, evenzo, gelijk, ook, tevens, zoals, zomede evenaren – gelijken, opwegen even binnenwippen – aangaan, bezoeken eveneens = almede, almee, alsmede, evenals, evenzeer, idem, insgelijk, ook, tevens, zowel evenement = feit, gebeurtenis, gusar, onheil, voorval evengoed = evenzeer evenhoevigen - Pecora evenhoevig zoogdier - alpaca, antiloop, bok, buffel, dromedaris, gazelle, geit, gems, giraf, gnoe, hert, kameel, lama, nijlpaard, os, rendier, rund, schaap, steenbok, varken evening-dress - avondtoilet, gala, rok even in getal - paar evenknie - partuur evenmatig = evenredig, gelijkmatig, harmonisch, proportioneel evenmatig deel van schaalverdeling = graad, minuut evenmens = medemens, naaste evenmin - zomin evennaaste = medemens evennachtslijn = evenaar, equator, linie evenen - vlakmaken evenredig = aequaal, navenant, proportioneel evenredig aandeel = rata, rato, quotum evenredig deel als cijns - tiend evenredige vertegenwoordiging = E.V. evenredigheid – gelijkheid, proportie, proportionaliteit, rate, rato eventjes - amper, effentjes, kort, ogenblikje, ternauwernood eventualiteit = gebeurlijkheid, kans, mogelijkheid eventueel – desnoods, ev., gebeurlijk, mogelijk, potentieel, voorkomend evenveel = gelijk evenwel = alevel, desondanksdoch, echter, maar, niettemin, nochtans evenwicht = balans, equilibrium, stabiliteit, schaal, wip evenwicht betreffend - statisch evenwichtig – gelijkmatig, harmonieus, rustig, stabiel evenwichtigheid – stabiliteit evenwichtskunstenaar - jongleur evenwichtsleer - stabilometrie, statica evenwijdig = parallel evenzeer = aldus, alsmee, alzo, eveneens, evengoed, ook, tevens, zowel evenzo – alzo, eender, desgelijks, dito, evenals, gelijk, id., idem, item, it., netzo, ook ever = varken, zwijn evident = apert, duidelijk, klaarblijkelijk, logisch, zonneklaar evidentie – duidelijkheid, onomstotelijk evocatie = oproeping evocatief - suggestief evoceren = oproepen evolueren - zwenken evolutie = groei, ontwikkeling, wending, zwenking ex – gewezen, uit, voorbij, voormalig ex aequo = gelijkelijk ex eiland - Marken, Schokland, Urk, Wieringen ex keizerin = Soraya ex koning = Boris, Faroek, Michael, Peter, Umberto ex koningin van Spanje = Ena exact – correct, juist, nauwgezet, nauwkeurig, precies, stipt exaltatie = geestvervoering, opgewondenheid, overspanning examen = ondervraging, onderzoek, proef, test examencommissie - jury examen missen = afgaan, bakken, stralen, zakken examinandus = kandidaat executeren = uitvoeren executie - voltrekking, uitvoering executiemiddel - galg, guillotine, vuurpeloton exegese - Bijbelverklaring, uitlegkunde exegetisch = uitlegkundig, uitleggend excellent = eminent, patent, prima, uitnemend. uitmuntend. uitstekend, voortreffelijk excellentie = Exc., Minister exelleren - uitblinken, uitmunten exemplaar = druk, ex., stuk exemplaren = ex. excentriek – buitenissig, grillig, ongewoon, raar, vreemd, zonderling exceptie = uitzondering excerpt = uittreksel exces = buitensporigheid, uitspatting exchange = wissel, handelsbeurs excitatie - opwindin exclamatie = uitroep exclusie = chic, excl., uitsluiting, wering exclusief = afgesloten, apart, bijzonder, chic, elitair, kliekgeest, ongemeen, uitsluitend excommunicatie = ban excretie = afscheiding, uitscheiding excursie – reis, uitstapje excuseer me – pardon excuus – smoes, uitvlucht, verweer, voorwendsel executeren – voltrekken ex-eiland - Marken, Schokland, Urk exemplaar - afdruk exerceren = oefenen exercitie = oefening exercitieplein = esplanade exercitieterm = halt, mars, rechtsomke exercitieplaein - esplanade exhalatie - uitwaseming exil = verbanning existeren = bestaan ,(er)zijn exit – uitgang, uitweg exhortatie - aanmaning, opwekking ex-koningin - Ena exodus = uittocht exorbitant = buitensporig exostosis - osteoma exotisch = uitheems exotische danseres - Bajadère expander – trekveer expansie - uitzetting expediteur – vervoerder, verzender expeditie – krijgstocht, verzending expeditie van de Oost-Indische Compagnie - hongitocht experiment – probeersel, proef, proefneming expert = deskundige, ingeweide, kenner, specialist, zaakkundige expiratie = uitademing expireren = uitademen explicatie = uitleg, verklaring exploderen = detoneren, klappen, knallen, ontploffen, ploffen, uitbarsten exploitatie - uitbarsting explosie = dreun, klap, knal, ontploffing, uitbarsting explosieve stof - zie springstof export = uitvoer exportatie - uitzetting exporteren = uitvoeren exposé - openlegging, overzicht, uiteenzetting exposeren = showen, tentoonstellen expositie = show, ontvouwing, tentoonstelling expositieruimte - stand expres = moedwillig, opzettelijk, sneltrein ex-president van Amerika - Adams, Arthur, Buchanan, Buren van, Cleveland, Coolidge, Eisenhower, Fillmone, Garfield, Grant, Harding, Harrison, Hayes, Hoover, Jackson, Jefferson, Johnson, Kennedy, Lincoln, Madison, McKinley, Nixon, Pierce, Raylor, Rooseveld, Taft, Truman, Washington, Wilson expresse – ijlbode, boodschapper expresse-trein = T.E.E. expressie = uitdrukking expressief = (muz.) espressivo expressionistische schilder = Cézanne, Gauguin, Klee, Kandinsky, Kokoschka , Marc, Munch expulsie - uitdrijving, uitzetting, verjaging extase = opgetogenheid, verrukking, vreugde exterieur = buitenkant, uiterlijk, uitwendig extern = uitwendiguitwonend extra – bijkomend, bijzonder, buitengewoon, ongemeen, plus, supra, toe, uitermate extra arbeid = overwerk extra dividend = bonus extra heet = gloeiend extra heet gemaakte vlam = steekvlam extra heffing = bijslag, toeslag extra loon = bonus, gratificatie, premie, toelage extra nummer = toegift extra partij = barrage extra prijs = premie extra speelkaart - joker extra uitkering = bonus, gratificatie, meevaller, tantième, toelage, toeslag extra werk - overwerk extraatje = bonus, douceur, fooi, meevaller extract = afkooksel, aftreksel, eli, xer extr., uittreksel extract van mout - wort extract van pepermuntolie = menthol extraheren - uittrekken extreem – bovenmatig, mateloos, uiterst extremist - radicaal extremiteit = ledemaat, uiteinde, uiterste extrusie - uitdrijving, uitpersing Ezau = Edom ezel – domkop, domoor, grauw, langoor, lomperd, muildier, onager, sufferd, sukkel, uilskuiken ezelachtig - debiel, dom, onnozel, stom, stompzinnig ezelachtig dier = zebra ezeldrijver in Spanje - arriero ezelgiraffe = okapi ezelsbrug – hulpmiddel ezelsgeluid – balken ezelskop - domkop ezelskopachtigen - sparganiaceeën ezelskruid - kattendoorn ezelsmelk - engbloem ezelsoor – kreuk, vouw, smeerwortel ezelsvel = perkament , trommelvel ezelsveulen = domoor, stommeling F fa - muzieknoot faal – gebrek, fout, misslag, vergissing faam – bekendheid, beroemdheid, eer, glorie, naam, roem, renommee, reputatie, roep, vermaardheid faas – balk, dwarsbalk fabel – kletspraat, leugen, mythe, sage, verdichtsel, verzinsel fabelachtig = fabuleus, ongelooflijk, ongeloofwaardig, onwaarschijnlijk, wonderlijk fabelachtig dier = basilisk, cherub, chimaera, draak, eenhoorn, griffioen, kentaur, minotaurus, phoenix, rokvogel, rok, sfinx, sirene, unicorn, fabelachtig land - eldorado fabelachtige rijke koning = Croesus fabelachtige vogel = feniks, rok, rokvogel fabelachtige vogel (Ind.) = garoeda fabelachtig wezen - centaur, chimaera, engel, fee, feniks, griffioen, heks, kabouter, kobolt, leviathan, meermin, minataurus, phoenix, reus, sirene, zeeslang fabelbundel = Esopet fabeldichter = Aesopus, Cats, Esopus, Gellert, Gleim, Krylov, La Fontaine, Lessing, Vroman fabeldichter , Nederlandse = Bilderdijk, Cats, Poirters, Vondel fabeldier - draak, eenhoorn fabeldwerg = aardmannetje, kabouter, pigmee, pygmee fabelland = Lilliput fabelleer = godenleer, mythe, mythologie fabeltje - sprookje fabelverzameling = Esopet fabricage – aanmaak, vervaardiging fabricatie - productie fabriceren - bewerken, maken, vervaardigen fabriceren van bier - brouwen fabriceren van drank - stoken fabriceren van melkproducten = zuivelbereiding fabriek van bierbereiding = brouwerij fabriek van geestrijke dranken = likeurstokerij fabriek van olie = olieslagerij fabriek voor stroom = centrale fabriek voor suiker = raffinaderij fabriek van textielwaren = weverij fabriek voor bereiding van kernenergie = reactor, kernreactor fabriek waar gedistilleerd wordt = stokerij fabriek waar melk wordt bereid = melkfabriek zuivelfabriek fabriek waar olie uit zaden wordt geperst = olieslagerij fabrieksdracht = overal fabriekskostuum = confectie fabrieksmeisje = arbeidster fabrieksstad in België = Gent, Luik fabrieksstad in Duitsland = Dortmund, Duisburg, Dusseldorf, Essen, Keulen, Oberhausen fabrieksstad in Engeland = Leeds, Liverpool, Manchester, Sheffield fabrieksstad in Frankrijk = Briey, Lille, Nancy, fabrieksstad in Michigan = Detroit fabrieksstad in USA. = Chicago, Cincinnati, Detroit fabriekswerker = arbeider fabriekswezen – industrie, nijverheid fabrikaat – maaksel, makelij, product fabrikant = industrieel, maker, ondernemer, producent fabrikant waar olie uit zaden wordt geperst - olieslagerij fabulant = babbelaar, sprookjesverteller fabuleus = fabelachtig, ongelooflijk, wonderlijk façade = voorgevel face – (aan)gezicht, smoel, tronie, voorzijde, facet = aanblik, aspekt, aspect, kant, slijpvlak facie – aangezicht, gelaat, gezicht, ponem, porem, tronie faciel = gemakkelijk, inschikkelijk faciliteit = gemak, inschikkelijkheid, tegemoetkoming facimilé-uitgave - reprint facta - daden, feiten, gebeurtenissen facteur – bode, postbode factisch - feitelijk factor- element, oorzaak factuur – nota, rekening faculteit = eigenschap, kwaliteit, vermogen zie ook: academische faculteit fade - flauw, slap, zouteloos faecaliën - beer fagacee - beuk, eik, fagus, guércus fagot - basson Fahrenheit = F Faiaken, woonplaats der - Scheria failliet = bankroet, over-de-kop failliet gaan, het - deconfiture, failleren failliet man = bankroetier faillissement = bankroet faillicement, strafbaar - bankbreuk fair = behoorlijk, betamelijk, betrouwbaar, billijk, eerlijk, fatsoenlijk, integer, juist, keurig, loyaal, net, oprecht, passend, rechtschapen, schappelijk, sportief fait - daad, feit fake - bedrog fakkel = flambouw, toorts fakkeldistel = cactus, nopal fakkeldrager = toortsdrager faktor - deel, element, omstandigheid faktuur - rekening falanx = kootje (van vinger of teen), slagorde, schare falen – afgaan, dwalen, feilen, haperen, mislukken, missen, ontbreken, tekortschieten faliekant = fout, mis, verkeerd Falklandeilanden, hoofdstad van de - Staley Falklandeilanden, ontdekker van de - Davis fallus - penis falsaris = knoeier, oplichter falset = fausset, kopstem falsificatie = vervalsing falsiteit - onoprechtheid, vervalsing fameus – befaamd, beroemd, kolossaal, uitermate, uitstekend;vermaard familiaar = gemeenzaam, ongedwongen, vertrouwelijk familiariteit - gemeenzaamheid, vertrouwelijkheid, vrijpostigheid familie = bloedverwanten, geslacht, gezin, huisgezin, huishouden, sibbe, stam, verwanten, familie van gifmengers = Borgia familiebegunstiging = nepotisme familiebetrekking - bloedverwantschap familiebezit - erfgoed, erfstuk familiegroep – clan, gezin BROER VAN Aäron - Mozes Abinadab - Jonathan, Malkisua Abraham - Nahor Absalom - Amnon Achaios - loon Agamemnon - Menelaüs Ahazia - Joram Artemis - Apollo Asaël - Joab Baruch - Seraja Cambyses - Smerdis Cham - Jafeth, Sem Cepheus - Phineus Danaüs - Aegyptus David - Samma, Nethaneël Efraïm - Manasse Elihoref - Ahia Eliséba - Nahesson Gallio - Seneca Gelo - Hiero Germanicus - Claudius Goliath - Lachmi Hector - Aesacus Jacobus - Johannes Jacobus de Kleine - Joses, Jozef Jafeth - Cham, Sem Jakob - Esau Jerahmeël - Ram Joab - Abisaï, Asaël Joahaz - Mattanja Johannes - Jacobus Jonathan - Abinadab, Malkisua Joram - Ahazia Judas de Makkabeeër - Eleazar Jakob - Edom Kaleb - Othniël Lachmi - Goliath Lysimachus - Menelaüs Malilsua - Abinadab, Jonathan Manasse - Efraïm Maria en Martha - Lazarus Mattanja - Joahaz Medea - Absyrtus Menelaüs - Agamemnon, Lysimachus Mirjam - Aäron, Mozes Mozes - Aäron Nehor -Abraham Nehemia - Hanani Nethaneël - David Numitor - Amulius Othniël - Kaleb Peleg - Joktan Peleus - Telamon Perez - Zera Rebekka - Laban Sem - Cham, Jafeth Seneca - Gallio Thanatos - Hypnos Zera - Perez Zeruja - David DOCHTER VAN Absalom - Maächa, Tamar Achab en Izebel - Athalia Achelous - Callirhoë Acrisius - Danaë Adonis - Beroë Aeetes - Medea Aeneas - Llia Aeolus - Alcyone, Canace, Melanippe Agamemnon - Electra, Ifigeneia Agaue - Cadmus, Kadmos Agenor - Europa Agrippa - Agrippina Aeolus - Alkyone Alcinous - Nausikaa Aleos - Auge Alkaios - Anaxo Althames - Helle Amphion - Labda Antolykos - Anticlea Ares - Harmonia, Peuthesilea Aristobulus - Herodias Asopus - Aegina Astyages - Mandane Atheense - Philomela Atlas - Alcyone, Asterope, Electra, Kalypso, Maia, Merope, Bethuël - Rebekka Bollerophon - Laodamia Cadmus - Agaue, Ino, Semele Caesar - Julia Cecrops - Aglaurus, Pandrosus Cepheus - Andromeda Ceres - Kore, Persephone Chiron - Ocyrhoe Chryses - Chryseis Cinyras - Myrrha Cronos - Demeter Cronus - Hera, Hestia Cyrus - Atossa David - Tamar Demeter - Cora , Proserpine Daedalion - Chione Dryops - Dryope Ellam - Bathseba Elnathan - Nehusta Epimetheus en Pandora - Pyrrha Erechtheus - Orithyia, Procis Eris - Ate Ethbaäl - Izebel Europe - Amyone Erysichton - Mestra Haran - Milka Hasdrubal - Sophonisba Helios - Heliaden Helius - Circe, Pasiphae Herodias - Salomé Herodes Agrippa I - Bernice, Drusilla Hippodamas - Perimele Hyperion - Eos lanus - Caneus lardanus - Omphale lasus - Atalante Icarius - Penelope Inachus, 1o Iphis - Euadne Ismaël - Mahalath Jakob en Lea - Dina Jeremia - Hamutal Jerimoth - Mahalath Jethro - Zippora Job - Jemima, Kerenhappuch, Kezia Jochebed - Mirjam Jupiter - Minerva Kadmos - Agaue, Ino Kaleb - Achsa Katreus - Aerepe Kerkyon - Alope Kranaos - Atthis Laban - Lea, Rachel Lamech - Naäma Latinus - Lavinia Laomedon - Hesione Lea - Dina Leto - Artemis Ligdus - iphis Lycaon - Callisto Lycomedes - Deidamia Menelaus, - Hormlone Metabus - Camilla Miletus - Syblis Mimitor - Rhea Silvia Minos - Ariadne, Phaedra Mohammed - Fatoma Nereus - Amphitrite, Galatea, Thetis Nycteus - Antiope Oceanus - Hyaden (mv.), Pleione Oedipus - Antigone Oeneus - Deianira Oeranos - Basileia Orchamus - Leucothoë Oxathres - Amastris Oxyartes - Rhoxane Pasiphaë - Ariadne Pellas - Peliaden Peneus - Daphne Periboia - Aura Phorcys - Gorgonen Pittheus - Aithra Polibos - Alkinoë Priamus - Cassandra, Creusa, llione, Laodice, Polyxena Ptolemaeus VI Philometer - Cleopatra Rhea - Hera Salmoneus - Tyro Salomo - Tafath Saturnus - Juno Saul - Merab, Michal Scipi - Comelia Servius - Tullia Tantalus - Niobe Thestius - Leda Thoas - Hypsipyle Tiresias - Manto Tyndereus - Clytaem(n)estra Uranus - Thea, Tethys Uriel - Michaja Zerubbabel - Selomith Zeus - Artemis, Astiraea, Ate, Athena, Dike, Hebe, Helena, Horae, Musae, Pallas, Persephone MAN VAN Abigail - David, Nabal Abital - David Ada - Lamech Anat - Baal Athalia - Joram Bathseba - David, Uria Dobora - Lappidoth Drusilla - Felix Elisabeth - Zacharias Erifyle - Amfiaraos Hanna - Elkanz Hulda, de profetes - Sallum Jerusa - Uzzia Jochebed - Amram Johanna - Chuzas Joseba - Jojada Klytaimnestra - Agamemnon Mahalath - Esau, Rehabeam Maria - Jozef Merab - Adriël Michal - David, Palti Milka - Nahor Naomi - Elimelech Oholibama - Esau Peninna - Elkana Priscilla - Aquila Rebekka - Isaäk Ruth - Machlon Salomé - Philippus Sapphira - Ananias Suzanne - Jojakim ZiIIa - Lamech Zippora - Mozes MOEDER VAN Abel - Eva Abia van Juda - Michaja Abisaï - Zeruja Adonia - Haggith Alkmene - Anaxo Amasa - Abigail Amfion - Antiope Amnon - Antinoam Andromeda - Cassiopea Ariadne - Pasiphaë Asaël - Zeruja Astyanax - Andromache Ate - Eris Benjamin - Rachel Bethuël - Milka Dan - Bilha Eliëzer - Zippora Elimelech - Naomi Gad - Zilpa Gerson - Zippora Herodes Agrlppa I - Berenice Ifigeneia - Klytaimnestra Ismaël - Hoger Issaschar - Lea Jabal - Ada Joab - Zeruja Joahaz - Hamutal Joas van Juda - Zibja Johannes de Doper - Elisabeth Jojachin - Nehusta Jotham - Jerusa Jozef - Rachel Jubal - Ada Juda - Lea Kileab - Abigail Levi - Lea Machlon - Naomi Marcus - Maria Mattanja - Hamutal Meleager - Althaea Mohammed - Amina Mozes - Jochebed Nattali - Bilha Oedipus - locaste Pentheus - Agaue Perez - Tamar Rehabeam - Naäma Romulus en Remus - llia Ruben - Lea Salomé - Herodias Samuël - Hanna Sefatja - Abital Simeon - Lea Tebah - Reüma Timotheüs - Eunice Zebulon - Lea Zerah - Tamar Zethos - Antiope VADER VAN Aäron - Amram Abas - Lynceus Abel - Adam Abia - Jerobeam, Rehabeam Abihu - Aäron Abinadab - Isaï, Saul Abira - Eliab, Hiël Abner - Ner Abraham - Terah Absalom - David Absyrtus - Aeëtes Acastus - Pelias Achab - Omri Achis - Maoch Achsa - Kaleb Acrisius - Abas Aeacus - Zeus Aegaeon - Kronus Aeneas - Auchises Aerope - Katreus Agamemnon - Atreus Agaue - Kadmos Aeolus - Hippotes Ahasveros - Darius Ahazia - Achab Ahikam - Safan Ahimaäz - Zadok Aigeus - Pandion Àigina - Asopus Alcmaeon - Amphiaraus Alkinoë - Polybos Alkyone - Aeolus Amasa - Jether Amfion - Zeus Amminadab - Ram Amnon - David Amphictyon - Deucalion Amphitryon - Alcaeus Androgeos - Minos Anna, de profetes - Phanuël Antlilochus - Nestor Antipater - Jason Aram - Sem Arcas - Zeus Ardonis - Cinyras Ares - Zeus Ariadne - Minos Arpachsad - Sem Asa - Abia Asnath - Potifera Assurbanipal - Esarhaddon Astyages - Cyaxares Astyanax - Hector Ate - Zeus Atlas - lapetus Azaria - Amazia Azarja - Oded Baësa - Ahia Barak - Abinoam Baruch - Neria Bathseba - Eliam Belsazar - Nabonid Benaja - Jojada Benhadad 111- Hazaël Benjamin - Jakob Bethuël - Nahor Boaz - Salmon Cacus -Vulcanus Cadmus - Agenoz Calchas - Thestor Caligula - Germanicus Cambysus 11 - Cyrus Capaneus - Hipponoüs Cassander - Antipater Cephalos - Hermes Cham - Noach Chiljon - Elimelech Cimon - Miltiades Cinyras - Apollo Clisthenes - Megacles Commodus - Marcus Creon - Menoecoeus Cyrus 11 - Cambyses Daedalus - Hesperus Dan - Jakob Danaus - Belus Dardanus - Zeus Darius I - Hystaspes David - Isaï Demophon - Thecus Deucalion - Prometheus Domitianus - Vespasianus Efraïm - Jozef Efron - Zohar Ela -Baësa, Kaleb Eleazar - Aäron Elhanan - Dodo, Jaïr Eliab - Isaï Eliëzer - Mozes Elihoref - Sisa Elisa - Safat Eljasaf - Rehuël Epimetheus - lapetus Erechtheus - Hephaestus Esarhaddon - Sanherib Esau - Isaäk Esbaäl - Saul Euander - Hermes Evil-Merodach - Nebukadnezar Gad - Jakob Gamaliël - Pedazur Gedalja - Ahikam Gemarja - Safan Genubath - Hadad Germanicus - Drusus Gersom - Mozes Gerson - Levi Giganten - Gaea Gilead - Machir Gomer - Jafeth Hades - Cronus Haemon - Creon Hannibal - Hamilcar Haran - Terah Hassahja - Kemuël Heber - Selah Hector - Andromache Hellus - Hyperion Hephaestus - Zeus Hermes - Zeus Herodes Agrippa I - Aristobulus Herodes de Grote - Antipater Hezron - Perez, Ruben Hippias - Pisistratus Hippolytes - Theseus Hizkia - Achan Hobab - Jethro Hofni - Eli Hosea - Ela Hyperion - Uranus lason - Aeson Icarus - Daedalus Ifigeneia - Agamemnon Ilium - Tros Inachus - Oceanus Ion - Xuthus Iphides - Amphitryon Ismaël - Abraham, Nethanja Ithamar - Aäron Itys - Tereus Jaäsiël - Abner Jaäzanja - Safan Jabal - Lamech Jacobus - Alpheüs, Zebedeus Jacobus de jongere - Alpheüs Jaël - Pedaja Jafia - David Jaïr - Manasse Jakob - Isaäk Jason - Aeson Jefta - Gilead. Jehu - Hanani, Nimsi Jemima - Job Jeremia - Hilkia Jerimoth - David Jerobeam I - Nebat Jesaja - Amoz Jesua - Jozadak Jetur - Ismaël Jisvi - Saul Jithream - David Joahaz - Jehu, Joram, Josia Joas - Ahazia Joël - Pethuël Johannes - Zebedeüs Jojachim - Jojakim Jojakim - Josia Jenadab - Rechab Jonathan - Saul Joram - Toi Jesafat - Asa Josia - Amon Jotham - Gideon, Uzzia Jozua - Nun Jubal - Lamech Judas Iskariot - Simon Judas Makkabaeus - Mattathias Kaleb - Jefunne Kehath - Levi Kemuël - Nahor Kenan - Enos Kerenhappuch - Job Kileab - David Kimham - Barzillai Kis - Abiël Laban - Bethuël Laertes - Arcisius Laïtus - Labdacus Lamech - Methusaël Laocoon - Antenor Laomedon - lIus Lea - Laban Levi, de tollenaar - Alpheüs Lot - Haran Macareus - Helius Machaoon - Asclepius Machir - Manasse Machlon - Elimelech Mahalath - Ismaël, Jerimoth Manasse - Hizkia, Jozef Mattathias - Johannes Medea - Aeetes Mefiboseth - Jonathan, Saul Meleager - Oeneus Melicertes - Ino Memnon - Eoos Merab - Saul Methusalah - Henoch Michaja - Uriël Michel - Saul Milka - Haran Minos - Zeus Mirjam - Amram Mordechai - Jaïr Mozes - Amram Naäma - Lamech Nadab - Aäron Naftali - Jakob Nahath - Rehuël Nahor - Terah Narcissus - Cephisus Nebukadnezar - Nabopolassar Nehusta - Elnathan Neria - Machseja Nero - Agrippina Nestor - Neleus Nethaneël - Isaï Nicanor - Patroklus Nisus - Pandion Numenius - Antiochus Oceanus - Uranus Odysseus - Laërtes Oidipus - Laïus On - Peleth Opheltes - Lycurgus Orestes - Agamemnon Orpheus - Oleager Palamedes - Nauplius Pallas - Euander Palti - Laïs Pan - Hermes Pandarus - Lycaon Parthenopaeus - Atalante Pashur - Malkia Pedaja - Jojachin, Paros Pekah - Remalia Pekahia - Menahem Peleus - Aeacus Pelides - Peleus Pelops - Tantalus Periander - Cypselus Pericles - Xanthippus Periphetes - Hephaestus Perses - Perseus Perseus - Zeus Pethahja - Mesezabeël Petrus - Johannes, Jona Phaethon - Helius Pharnaces - Mithradates Phrixus - Athamas Pieus - Saturnus Pinehas - Eleazar, Eli Pisistratus - Nestor Plato - Ariston Polydorus - Cadmus Polyphemus - Oedipus Poseidon - Agenoor, Cronus Prometheus - lapetus Pua - Issaschar Pyrrhus - Achilles Rachel - Laban Rebekka - Bethuël Samma - Age Samuël - Elkana Sarpedon - Zeus Saul - Kis Seba - Kusch Sefatja - David Segub - Hiël Selah - Arpachsad Sem - Noach Semaja - Delaja Seth - Adam Sichem - Hemor Simson - Manoach Sobab - David Sobi - Nahas Sopater - Pyrrhus Sthenelus - Capaneus Tafath - Salomo Tantalus - Zeus Tebah - Nahor Telemachus - Odysseus Telephus - Heracles Teman - Elifaz Thaumes - Pontus Theseus - Aegeus Thota - Pua Timotheus - Conon Tithonus - Laomedon Tola - Issaschar Tubal-Kain - Lamech Tumus - Daunus Tydeus - Oineus Ulysses - Laertes Uz - Aram, Nahor Uzza - Abinadab Uzzië - Kehath Xerxes - Darius Zacharia - Iddo Zadok - Ahitub Zebulon - Jakob Zedekia - Josia Zelafead - Hefer Zephyrus - Astraeus Zerubbabel - Pedaja Zetes - Boreas Zethos - Zeus Zippora - Jethro VROUW VAN Abraham - Hagar, Ketura, Sara(i) Achab - Izebel Adrlël - Merab Agamemnon - Klytaimnestra Ananias - Sapphira Aquila - Prisc(iII)a Athamas - Ino Baäl - Anat, Astarte Ben-Abinadab - Tafath Bragi - Idun David - Abigail, Abital, Ahinoam, Bathseba, Haggith, Michal Deukalion - Pyrrha Elimelech - Naomi Elkana - Hanna, Peninna Esau - Ma, Mahalath, Oholibama Felix - Drusilla Hades - Persephone Hosea - Gomer Isaäk - Rebekka Jakob - Bilha, Lea, Rachel Joram van Juda - Athalia Jozef - Asnath Jojakim - Nehusta, Suzanna Lamech - Ada, Zilla Lappidoth - Dobora Loki - Sigyn Machlon - Ruth Minos - Pasiphaë Mozes - Zippora Nabal - Abigail Nahor - Milka, Reüma Palti - Michal Philémon - Apphia Rehabeam - Mahalath Sallum - Hulda Salomo - Naäma Saul - Ahinoam Socrates - Xanthippe Tereus - Aedon Tobias - Hanna Tyndareas - Leda Ulysses - Penelope Uria - Bathseba Uzzia - Jerusa Zacharias - Elisabeth Zebedeus - Salomé Zeus - Hera, Leto ZOON VAN Aäron - Abihum, Eleazar, Ithamar - Nadab Abas - Acrisius Abia - Asa Abiël - Kis Abinadab - Eleazar, Uzza Abinoam - Barak Abner - Jaäsiël Abraham - Isaäk, Ismaël Achab - Ahazia, Joram Achaz - Hizkia Achilles - Pyrrhus Achitofel - Eliam Ada - Jabal, Jubal Adam en Eva - Abel, Kaïn, Seth Adlai - Safat Aeacus - Peleus Aeëtes - Absyrtus Aegeus - Aegides, Theseus Aeneas - Ascanius, lulus Aeolus - Aeolides, Salmoneus, Sisyphus Aeson - Jason Agamemnon - Orestes Agaue - Pentheus Age - Samma Agenor - Cadmus Agrippina - Nero Ahia - Baësa Ahikam - Gedalja Ahitub - Zadok Alexander Balas - Antiochus Alpheüs - Jacobus Amazia - Azaria Amatheon - Bias Amminadab - Nahesson Amon - Josia Amoz - Jesaja Amphiaraus - Alcmaeon Amphitryon - Iphicles Anath - Samgar Auchises - Aeneas Antenor - Laocoon Antiochus - Numenius Antiope - Amfion, Zeus Antipater - Cassander Aphareus - Idas Apollo - Anius, Cinyras Aram - Uz Arcisius - Laertes Ares - Tereus, Thestius Ariston - Plato Arpachsad - Selah Asa - Josafat Asclepius - Machaoon Astraeus - Zephyrus Atalante - Parthenopaeus Athamas - Phrixus Atreus - Agamemnon, Menelaus, Plisthenes Baësa - Els Barzillai - Kimham Belus - Aegyptus, Danaus Benjamin - Rafa Bethuël - Laban Bor - Odin, Ve, Vili Boreas - Zetes Buri en Bestla - Bor, Bur Cadmus - Polydorus Cambysus I - Cyrus Capaneus - Sthenelus Cephisus - Narcissus Cidyppe - Biton, Cleobis Cinyras - Adonis Conon - Timotheus Creon - Haemon Creusa - Ion Cronus - Hades, Poseidon Cyaxares - Artyages Cypselus - Periander Cyrus 11 - Cambyses Daedalus - Icarus Darius - Xerxes Darius I en Atossa - Ahasveros Daunus - Turnus David - Absalom, Adonia, Amnon, Daniël, Jafia, Jerimoth, Jithream, Kileab, Nathan, Sammua, Sefatja, Sobab Deucalion - Amphictyon, Hellen Dodo - Elhanan Drusus - Germanicus Ela - Hosea Eleazar - Pinehas El - Hofni, Pinehas Eliab - Abiram Elifaz - Teman Elimelech en Naomi - Chiljon, Machlon EIiseba - Abihu Enos - Kenan Eoos - Memnon Erebus - Aither Esarhaddon - Assurbanipal Esau en Basmath - Rehuël Euander - Pallas Gaea - Antaios, Gigant, Titys Gemalja - Michaja Germanicus - Caligula Gideon - Abimelek, Jotham Gilead - Jefta Hadad - Genubath Hadoram - Joktan Hamilcar - Hannibal Hamutal - Joahaz, Mattanja Hanani - Jehu Haran - Lot Hazaël - Benhadad Heber - Joktan Hector - Astyanax Hefer - Zelafead Hekabe - Antifus Helius - Macareus, Phaethon Hemor - Sichem Henoch - Methusalah Hephaestus - Erechtheus, Periphetes Heracles - Hyllus, Telephus Hermes - Cephalos, Daphrus, Euander, Pan Herodes de Grote - Archelaüs, Aristobulus Hesperus - Ceyx, Daedalus Hezron - Ram Hiël - Abiram, Segub Hilkia - Jeremia Hipponoüs - Capaneus Hippotes - Aeolus Hizkia - Manasse Hyperion - Helius, Titan Hystaspes - Darius Lapetus - Atlas, Epimetheus, Prometheus Iddo - Zacharia lIus - Laomedon Immer - Paschur Ino - Melicertes Inti en Mamaquilla - Illapa 1zaäk - Jakob 1sai - Abinadab, David, Eliab, Nethaneël, Samma Ismaël - Jetur Issaschar - Pua, Tola Izaak en Rebekka - Ezau, Jakob Jaäre = Oregim, Elhanan Jafeth - Gomer Jaïr - Elhanan Jacob en Bilha - Dan, Naftali Jakob en Lea - Juda(s), Ruben, Simeon, Zebulon Jakob en Rachel - Benjamin, Jozef Jakob en Zilpa - Aser, Gad Jason - Antipater Jefunner - Kaleb Jehu - Joahaz Jerobeam I - Abia, Nadab Jerubbaäl Gideon - Abimelech Jesua - Jojakim Jether - Amasa Joahaz - Joas Johannes Hyrcanus - Jannai Jojachim - Pedaja Jojada - Benaja Jojakim - Jojachin Joktan - Jobab, Hadoram Jonathan - Mefiboseth Joram - Joahaz . Josafat - Joram Josia - Joahaz, Jojakim, Zedekia Josia van Juda - Sallum Jozadak - Jesua Jozef - Efraïm, Manasse Judas de Galileeër - Jacobus, Simon Kaleb - Ela Kehath - Uzziël Kemuël - Hassahja Kis - Saul Kleopas - Simeon Kodros - Androkles Kretheus - Aiaon Kronos - Aegaeon Kusch - Seba Labdacus - Laius Laërtes - Odysseus Laïs - Palti Laïus - Oedipus Lamech en Ada - Jabal, Jubal, Tubal = Kaïn Laomedon - Tithonus Levi - Gerson, Kehath Lot - Amnon Lycaon - Pandarus Lycurgus - Opheltes Lyriceus - Abas Machir - Gilead Machseja - Neria Manasse - Jaïr, Machir Manes - Atys Manoah - Simson Maoch - Achis Marcus - Commodus Megacies - Clisthenes Menahem - Pekahia Menoecoeus - Creon Mesezabeël - Pethahja Methusaël - Lamech Michaja - Abia Micipsa - Adherbal Miltiades - Cimon Minos - Androgeos Mithradates - Pharnaces Mozes en Zippora - Eliëzer, Gersom Nabonid - Belsazar Nabopolassar - Nebukadnezar Nahas - Sobi Nahor - Kemuël, Tebah, Uz Nahor en Milka - Bethuël Nauplius - Palamedes Nebat - Jerobeam Neleus - Nestor Ner - Abner Neria - Baruch, Seraja Nestor - Antlilochus, Pisistratus Nethanja - Ismaël Nimsi - Jehu Noach - Cham, Jafeth, Sem Nun - Jozua Nyx - Aither Oceanus - Inachus Oded - Azarja Odin - Hodur, Wali Odysseus - Ausoon, Telemachus Oeager - Orpheus Oedipus - Polyphemus Oeneus - Meleager Oicles - Amphiaraus Oineus - Tydeus Omri - Achab Onias 11 - Simon Pandion - Aigeus, Nisus Paros - Pedaja Pashur - Nethaneël Patroklus - Nicanor Pedaja - Jaël, Zerubbabel Pedazur - Gamaliël Peleth - On Peleus - Pelides Pellas - Acastus Pelops - Alcathous, Atreus, Thyestes Perez - Hezron Perseus - Alcaeus, Perses Pethuël - Joël Philémon en Apphia - Archippus Pinehas - Ikabod Pisistratus - Hippias Pontus - Thaumas Poseidon - Agenor, Amycus, Antaeus, Belos, Cercyon, Eumolpus, Nauplius, Neleurs, Pelias, Triton Priamus - Aesacus, Antifus, Deiphobus, Hector, Helenus, Paris Prometheus - Deucalion Pua - Thola Pyrrhus - Sopater Rachel - Benjamin, Jozef Rehabeam - Abia, Semarja Rehabeam en Maächa - Selomith Rehuël - Nahath, Samma Remalia - Pekah Ruben - Hezron Safan - Ahikam, Gemarja, Jaäzanja Salmon - Boaz Salomo en Naäma - Rehabeam Sanherib - Esarhaddon, Sarezer Saturnus - Pieus Saul - Abinadab, Esbaäl, Jisri, Jonathan, Malkisua, Mefiboseth Seleucus IV Philopator - Demetrius Sem - Aram, Arpachsad Semaja - Delaja Septimius - Severus, Caracalla Simon de Makkabeeër - Johannes, Hyrcanus Simon van Cyrene - Alexander, Rufus Sirach - Jezus Sisa - Elihozef Sthenelus - Eurystheus Strophius - Pylades Tamar - Perez, Zerah Tantalus - Pelops Taunus - Latinus Telamon - Alax Telephus - Cyparissus Terah - Abraham, Haran, Nahor Tereus - Itys Thecus - Demophoon Theiodamas - Hylas Theseus - Hippolytes Thestor - Calchas Thyestes - Aegisthus Tiglath-Pileser111 - Salmanasser Timosthenes - Theagenes Toi - Joram Toü van Hamath - Hadoram Tros - Ganymedes, Ilium Tydeus - Didmeder Uranus - Hyperion. Oceanus Uzzia - Jotham Vespasianus - Domitianus Vulcanus - Cacus Wodan - Thor Xanthippus - Pericles Xuthus - Ion Zadok - Ahimaäz Zebedeüs - Jacobus, Johannes Zeruja - Abisaï, Asaël, Joab Zeus - Aeacus, Amfion, Arcas, Ares. Dardanus, Endymion, Epaphus, Hephaestus, Hermes, lacchus, Minos, Perseus, Pirithous, Rhadamanthus, Sarpedon, Tantalus, Zethos Zibja - Joas Zohar - Efron ZUSTER VAN Aäron - Mirjam Agaue - Semele Antigone - Ismene David - Abigail, Zeruja Hippolyte - Antilope Laban - Rebekka Lazarus - Maria, Martha Lea - Rachel Levi - Dina Maria - Martha Martha - Maria Mozes - Mirjam Nahesson - Eliséba Ohola - Oholiba Oholiba - Ohola Pygmalion - Dido Rachel - Lea Ruben - Dina Semele - Agaue Tryphéna - Tryphosa Tryphosa - Tryphéna Tubal-Kaïn - Naäma Zebulon - Dina familiebezit = erfgoed, erfstuk, majoraat familie der halfapen - lori familie-embleem = wapen familiegroep – clan, gezin familie in een huis - huisgezin familielid – bloedverwant, broeder, broer, dochter, grootmoeder, grootvader, kind, kleindochter, kleinkind, kleinzoon, ma(ma), man, moe(der), moeke, neef, nicht, oma, opa, opoe, pa(pa), schoonbroer, schoonmama, schoonmoeder, schoonvader, schoonzoon, tante, va(der), zoon, zus(ter), zwager familieregering - aligarchie familiestam - clan familieteken = wapen famulus - amanuensis, dienaar fan – aanbidder, aanhanger, aanmoediger, bewonderaar, liefhebber, luchtververser, suporter, ventilator, waaier fanaal = kunstlicht, scheepslichtseinlicht, vuurbaken fanaticus = dweper, geestdrijver, zeloot fanatiek = bezeten, dol, dweepziek, ijverig fanatiekeling – dweper, fanaat fanatisme = dweepzucht, zelotisme fancy fair = bazaar fanfare = harmonie fanfare instrument – bastuba, cornet, hoorn, saxofoon, schuiftrompet, trombone, trompet, tuba fanfare op de jachthoorns - hal(l)ali fandangovariatie - granadine, malaguena, murciana, rondena fanfaron - opschepper, pocher, prater fantaseren = bazelen, bedenken, liegen, verbeelden, verzinnen, ijlen fantasie = bedenksel, droombeeld, hersenschim, improvisatie, verbeelding fantasieletter - smoretletter fantasie op een volkswijsje = rapsodie fantasieën = bedenksels fantask – grillig fantast – dagdromer, dromer, grotesk, huichelaar, ideaal, leugenaar, fantastisch = enorm, geweldig, groots, grotesk, ongelooflijk, uitstekend, wonderlijk fantoom = droombeeld, geest, schim, spook farao, vader van de - Re faraorat - civetkat farce = grap, klucht farceren - vullen farceur = grappenmaker farizeeër, een van de - Ostaro, Sando, stromo, Sydero, Vago farm – boerderij, hoeve, state, veeboerderij farmaceut – apotheker farmer – boer faro - mengbier Faroër, stad op de - Thorshavn Faroër, volksvertegenwoordiging op de - lagting fascinatie = betovering fascistenleider - Mussolini fase – maanstand, stadium, stand, schijngestalte, trap fat – adonis, dandy, heertje, kwast, modegek, modejonker, modepop, saletjonker fataal = dodelijk, funest, noodlottig, onzalig, rampzalig, rampspoedig, ruïneus, verderfelijk fatallworden - nekken fataliteit - noodlot, ongelijk, onheil, ramp fata morgana = drogbeeld, droombeeld, goochelbeeld, illusie, luchtspiegeling, utopie, visioen fatigeren - afmatten, uitputten, vermoeien fatsen – spijbelen fatserig – poenig fatsoen – betamelijk, decentie, eer, gemanierdheid, manieren, model, moraal, stijl, voorkomen, vorm, waardigheid fatsoeneerder = bewerker, vormer fatsoeneren - bijwerken, modelleren fatsoenlijk – behoorlijk, braaf, burgerlijk, decent, degelijk, eerbaar, eerzaam, fair, gemanierd, gepast, goed, hebbelijk, keurig, kies, kuis, net(jes), ordentelijk, preuts, passend, schappelijk, vormelijk, welgemanierd, welvoeglijk fatterig – kwasterig fatum = bestemming, lot, noodlot faun = bosgod, sater, satyr, veldgod fauna – dierenrijk, dierenwereld fauteuil – armstoel, leuningstoel, leunstoel, slaapstoel, stoel, faveur - (be)gunst(iging), gunstbewijs faveurtje - buitenkansje favorabel = voordelig, gunstig favoriet = bemind, geliefkoosd, gunsteling, idool, lieveling, pupil fazantachtige vogel - patrijs fazantenhaan – kok, woerhaan fazantenhen - woerhen fazantensoort - argusfazant, bosfazant, diamantfazant, goudfazant, koningsfazant, monal, saterhoen, tragopan, zilverfazant fabriel - koortsig februari = sprokkelmaand faecaliën - beer federatie = bond, liga, verbond fedum – leen fee – tovernimf, tovergodin feeënland uit Arthursage = Avalon feeërie = sprookjestoneel feeëriek = betoverend, sprookjesachtig, toverachtig feeks = dragonder, driedekker, furie, harpij, heks, helleveeg kol, kreng, prij, tang, serpent, spin, tang, wijf, Xantippe feeling = gevoel feest = festiviteit, festijn, (Spaans) fiësta, fuif, hoogtij, party, viering feestartikel – fluit, lampion, masker, roltong, slinger, toeter, serpentine, vlag feestavond – gala, soirée feestdagen - fasti feestdag der ambachtslieden (voorheen) = koppermaandag feestdag, christelijke - Epifanie, heiligendag, Hemelvaart, Kerstmis, nieuwjaar, Pasen, Pinksteren, Sacramentsdag feestdans - polonaise feestdiner = banket, diner, dis, feestmaal, gastmaal feestdos = gala, jacquet, robe, rok, smoking feestdrank = sekt, champagne, wijn feestdronk = toast, toost, heildronk feestelijk - opgewekt, plechtig, vrolijk feestelijk gebeuren = geboorte, bruiloft, verjaardag, verloving feestelijkheid – slemppartij feestelijk iets gedenken – vieren feestelijk kleden - dossen feestelijk onthaal – huldiging, tractatie feestelijk onthalen = tracteren, fêteren feestelijk ontvangen – inhalen feestelijk ronddansen - hossen feestelijk versieren met rijen vlaggen = pavoiseren feestelijke gelegenheid – instuif, jubileum, trouwen,, verjaardag, verloving feestelijke herdenking - jubileum,lustrum, viering feestelijke kleding = dos, gala feestelijke verlichting = illuminatie, lampions, vetpotjes feestelijke wapenschouw – parade feesten – fuiven, huldigen feestgever - traktant feestgewaad = balkostuum, gala feestje – fuif, partijtje feestmaal - banket, diner, dis, festijn, maaltijd feestmaal (Indon,) = slametan feestnacht der heksen = heksensabbath, walpurgisnacht feestneus – fuifnummer feestpapier - serpentine feestrede - panegyriek feestruimte – balzaal, danszaal feestspel - stoelendans feesttenue = gala, rok, smoking feest ter ere van Bacchus = bacchanaal, orgie feest van de Germanen op de kortste dag = joelfeest feest van een huwelijk – bruiloft, trouwfeest feestvarken - jubilaris feestverlichting - illuminatie, lampion feestvieren – feesten, fuiven feestvierder = feestganger, gast Fehmarn, plaats op - Borg feil = abuis, defect, erratum, faal, fout, gebrek, misser, misslag, tekortkoming, vergissing feilbaar - onvolmaakt, zondig feilen - falen, mistasten, tekortschieten feilloos - juist, zuiver feit = evenement, daad, daadwerkelijk, evenement, factum, gebeurtenis, geval, handeling, voorval feitel - slabbetje feitelijk – daadwerkelijk, de facto, eigenlijk, inderdaad, letterlijk, reëel, sic, vrijwel, waarlijk, welbeschouwd, werkelijk, wezenlijk, zakelijk feiten - data feitelijkheden = realia feitenkennis = realia fel = blinkend, bloedig, danig, erg, fervent, flink, gebeten, hanig, heftig, hel, hevig, hooglopend, intens, kittig, kwiek, levendig, nijdig, opvliegend, pinnig, pittig, scherp, sterk, onstuimig, verbeten, verwoed, virulent, vinnig, vurig fel en giftig - venijnig felheid – hevigheid, krasheid, vinnigheid fel kijkend - hel fel naar iets streven – najagen fel paard – arabier fel pijn doen - snerpen fel plagen = negeren, sarren, tarten, tergen felle straal – bliksem(schicht) felicitatie = gelukwens, heilwens feliciteren - gelukwensen fellow = gezel, genoot, makker fellow-traveller = medereiziger, meeloper, metgezel felonie = leenbreuk, ontrouw felrode bloem - papaver femel = hennep, huichelaar, kwezel femel (aar) = begijn, devoot, kwezel(aar), schijnheilige, femelaar - kwezel, pezewever, zeurkous femelen - beuzelen, fluisteren, huichelen, kwezelen, smoezen, zaniken femelkont - zanik femelkous = teut, treuzel, zeur feminien = vrouwelijk, fem. feministe - blauwkous Fenicische godheid - Anat, Asjera, Baäl, Dagon, El, Esjmoen, Gad, Resjef, Tinnit Fenicische godin van de maan = Astarte Fenicische stad - Akko, Arvad, Beiroet, Byblus, Sidon, Tyrus fenomeen = genie, verschijnsel fenomenaal – groots, weergaloos fenylmethylether - anisool feodalisme = leenstelsel, leenroerigheid ferm – boud, dapper, doortastend, fier, fiks, flink, kloek, kordaat, kranig, moedig, onversaagd, onverschrokken, onvervaard, standvastig, stavast, sterk, stevig, stoer, stoutmoedig, streng, trots ferment = enzym, giststof, leb, pepsine, trypsine, trypsase fermium = fm ferm van karakter - stavast ferrum = fe ferryboot = pont, veerboot, veer(pont) fertiel = vruchtbaar fervent = fel, geestdriftig, hevig, vurig, ijverig festijn – feest, feestmaal, feestmaaltijd festival – muziekfeest, volksfeest festiviteit - viering festoen – bloemenkrans, feston, guirlande fêteren = vieren, onthalen fetisj = amulet, talisman feuilleton = vervolgverhaal feuilleton met plaatjes - strip, tekenstrip feut = aankomeling, eerstejaars, groen, noviet fiaal - pinakel fiacre = aapje, huurkoets fiaker – huurrijtuig fiale - pinakel fiasco = echec, flop, mislukking, sof fiat = akkoord, goedkeuring, instemming, oké, toestemming, verlof fiber – borgmoer, katoenvezel fiche - speelmerkje fictief = denkbeeldig, verdicht ficus - vijgenboom fideel – gemoedelijk, gezellig, joviaal, leuk, loyaal, lustig, opgeruimd, prettig, tof, trouw, trouwhartig, vrolijk fiedel - viool fides - geloof, trouw fiducie - geloof, vertrouwen Fidzji-eilanden, berg op de - Victoria Fidzji-eilanden, bewoners der - Melanesiërs Fidzji-eilanden, een van de - Koro, Taveuni, Vanua-Levu, Viti-Levu Fidzji-eilanden, hoofdstad der - Soewa Fidzji-eilanden, ontdekker der - Tasman Fidzji-eilanden, vliegveld op de - Nandi fiedel = viool fiedelaar = violist, strijker fiedelen = strijken, krassen, zagen fielt = bandiet, doerak, gladakker, onverlaat, patser, ploert, poen, schavuit, schelm, schoft, schurk, valsaard fier – dapper, ferm, flink, groots, hoogmoedig, hooghartig, hoogmoedig, hovaardig, kloek, moedig, onvervaard, overmoedig, overzedig, parmant(ig), prat, preuts, statig, stoer, trots, vrijmoedig, zelfbewust fier en trots – parmantig fier en vrij - frank fierheid – trots(heid) fieselemie – gelaat, gezicht, tronie fiets = bicyclette, rijwiel, tandem, tweewieler, velo fietsband - pneu fietsen – karren, pedaleren, peddelen, wielrijden fietsenbergplaats – stalling fietser – peddelaar, wielrijder fiets met hulpmotor – bromfiets, brommer, snorfiets fietsonderdeel = band, bel, ketting, lamp, rem, slot, spaak, stuur, trapper, velg, wiel fietspad – rijwielpad fietsraam – frame fietstas – sacoche fietstaxi – betjah fiets voor twee personen - tandem figaro – barbier, scheerbaas figurant – bijfiguur, stomme figuren uit het kerstverhaal = Engelen, Herders, Jezus, Jozef, Koningen, Maria, Wijzen figurendans = ballet, cadrille, cotillon figureren – afbeelden, uitbeelden figuur = afbeelding, cirkel, ellips, fig., gedaante, gestalte, hoek, karakter, lichaam, ovaal, postuur, ruit, taille, vierhoek, voorstelling, vorm figuurdans - ballet figuur uit camera obscura = Keesje, Kegge, Nurks, Stastok figuur uit Dickens = Micawber, Nelly, Oliver, Pickwick figuur uit dierenverhalen = Bruintje, Isegrim, Nobel, Reinaerd figuur uit Shakespeare = Brutus, Caesar, Desdemona, Hamlet, Jago, Julia, Lear Macbeth, Macduff, Oberon, Ophelia, Othello, Portia, Puck, Richard, Romeo, Shylock, Titania, figuur uit de fabels = Reintje figuur uit de Franse revolutie = Danton, Marat, Robespierre figuur uit de gelaarsde kat = Carabas figuur uit de Griekse mythologie = Apollo, Bacchus, Charon, Eos, Hera, Leda, Zeus figuur uit de Ilias = Achilles, Ajax, Diomedes, Hector, Helena, Patroklus, Priamus figuur uit de Lehengrin = Elsa figuur uit de Max Havelaar = Droogstoppel figuur uit de sage van de Hellespont = Hero, Leander figuur uit de tachtigjarige oorlog = Adolf, Alva, Bergen, Ogmond, Hoorne, Jan, Leicester, Lodewijk, Lumey, Maurits, Montigny, Oldebarnevelt, Parma, Philip, Requesens, Spinola, Willem figuur uit de Zauberflöte = Betty, Caspers figuur uit het boek Esther = Haman figuur uit het boek Genesis = Abel, Adam, Eva, Kain, figuur uit het kaartspel = aas, boer, harten, heer, klaver, nel, ruiten, schoppen,vrouw figuur uit het stierengevecht = matador, picador figuur uit het werk van Goethe = Egmond, Faust, Gretchen, Mefistofeles, Werther figuur uit het werk van Jules Verne = Nemo, Fogg, Passepartout figuur uit het werk van Karl May = Winnetou figuur van drie noten = triool figuurlijk = metafoor, verdrachtelijk, oneigenlijk figuurlijk waar men in zijn schik is - knolentuin figuurlijke plaats van herkomst = bron figuurlijke plaats waar men in zijn schik is – knollentuin figuurlijke uitdrukking = metafoor, troop figuur of taille - leest figuurraadsel - rebus figuurzaag = fineerzaag, spanzaagje fijn – aangenaam, behaaglijk, beschaafd, betrouwbaar, broos, degelijk, delicaat, fideel, frele, geschikt, gevoelig, gezellig, goed, heerlijk jofel, kies, lekker, leuk, lustig, mieters, prachtig, prettig, puik, reuze, smakelijk, subtiel, teer, tof, uitsteken, verrukkelijkvoortreffelijk, vroom fijn aardewerk – faïence, plateel, posselein fijn baksel – gebak fijn (barg.) = emmes, jofel, tot fijn beleid = takt fijn bewerkt = geciseleerd, besneden fijn boomwol = knoop fijn borduurgaas = stramien fijn broodje = deuvekater, duvekater fijn draadwerk = filigrein fijn drijfijs = kis fijn eikenhout - wagenshot fijn en best – puik fijn en helder – zuiver fijn en slank – rank fijn en zacht doek – batist fijn gaas - lamfer fijn garen weefsel = tule fijn gebak = taart, vlaai fijn gebakje = moorkop, roomsoes, taartje, wafel fijn gehakt vlees - galantine fijn gehakte groente – haksel, moes fijn gekookte vruchten - moes fijn gekorven tabak = shag fijn gemalen eikeschors - run fijn gemalen schelpen - grit fijn gemalen tufsteen - tras fijn geslepen glas = kristal fijn gesneden eikenschors - run fijn gestampt eten - prak, puree fijn gevederte = dons fijn gevoel = takt, beleid fijn geweven stof - floers, sluier fijn glaswerk - kristal fijn goud = stofgoud fijn goud-en zilverwerk – filigraan fijn gras – gazon fijn gruis - poeder fijn handborduurwerk – broderie fijn helder wit marmer - albast fijn huidmondje van plantenblad = stoma fijn in zijn soort = prima fijn kalfsleder - boxcalf fijn kant van zijde = blonde fijn koolstof = roet fijn lijnwaad = batist fijn linnen - byssus fijn maïsmeel - maizena fijn maken = malen, pletten, verpulveren, vijzelen fijn Marokkaans leer = saffiaan fijn meel = bloem fijn naaien - stippelen fijn opengewerkt weefsel = kant fijn perkament = abortief, velijn fijn poeder - meel, pulver fijn spinsel – zijde fijn trekje – finesse, subtiliteit fijn van gehoor - gehorig fijn van smaak – heerlijk, lekker fijn weefsel – kant, rag, tissue, tule fijn zakdoekje – pochet fijn zijden weefsel - chiffon fijne aardmest - mot fijne bespotting – persiflage fijne biefstuk - haas fijne bijzonderheid = detail, finesse fijne drank = cognac, champagne, nectar fijne eetwaren = comestibles fijne geestigheid - esprit fijne geur = aroma fijne kam = netenkam fijne kant - frivolité fijne kookkunst - gastronomie fijne kunstgeep - finesse fijne leersoort = marokijn, nappa, suède fijne lichte geur – aroma fijne massa – stof fijne molm - mul fijne naald = kantnaald fijne neus = flair fijne polijstaarde = tripel fijne regen = motregen , stofregen fijne scherts - humor fijne sigaar = Havanna fijne slijpsteen = wetsteen fijne snuiftabak = makuba fijne soort asbest = amiant fijne spot – ironie, persiflage fijne steentjes - grind fijne stof – kant, neteldoek, poeder, poeier, pulver, tule, zijde fijne tabak - shag fijne veren = dons fijne verf = lak fijne vijl - zoetvijl fijne vis = forel, zalm fijne wollenstof - tibet fijne zijden kant - blonde fijner maken = veredelen fijngehakt stro – haksel fijngehakt veevoer – kort, mais fijngehakt vlees – galatine, tartaar fijngekookte vruchten = moes fijngemaakt = gemalen, geplet, gestampt, verpulverd fijngemaakte aardappels – prak, puree fijngemaakt eten = prak, puree fijngemalen eikenbas – looi fijngemalen graan – gries, meel fijngevoelig – kies fijngewreven voedsel = puree fijnheid = broosheld, finesse, politoersubtiliteit fijnigheid - kneep, list fijnkorrelig graniet = porfier fijnkorrelig sneeuw - firn fijnmaken = malen, kraken,pletten, raspen, schaven, slijpen, verpulveren, vijzelen fijnmaken met een mes – snijden fijnmaken van aardappelen - prakken fijnmaken van eten – stampen fijnmaken van groente – hakken, snijden fijnmalen - verbrokkelen fijnproever - epicurist, gastronoom, gourmand, kenner, lekkerbek fijnraspen tot snuif - raperen fijnslijpen - savonneren fijnsnijden – kerven, versplinteren fijnste grier - donst fijnste in zijn soort = prima fijnste soort schildpad = karet fijnste veren - dons fijnste van het meel = bloem fijnste veren = dons fijnstoten - stampen fijntjes - aardig, keurig, netjes, schoontjes, slim, suptiel fijnwrijven – malen, poederen fijt – omloop, panaritium, paronchia, zweer, zwering fik = brand, vuur fikken – branden, vlammen fikkie - vuurtje fiks – behoorlijk, fel, ferm, flink, funk, gezond, kloek, krachtig, potig, standvastig, stevig, vlug fiksen - klaarspelen filament = helmdraad filantroop = mensenvriend filantropisch = liefdadig, weldadig file = rij, queue, stoet filet = netwerk filiaal – agentschap, bijkantoor, bijwinkel, dependance, depot(winkel) filiaalbank = bijbank, succursale filiaalhouder - agent, factoor filigraan = draadwerk, goud, zilverdraadwerk filigram = watermerk Filippinostam - Bicol, Vicol Filippijnen, bewoners van de - Aëta, Apayo, Filippino, Masbate, Mindanao, Mindoro, Palawan Filippijnen, een van de - Basilan, Bohol, Burias, Cebu, Jolo, Leyte, Luzon, Masbate, Mindanao, Mindoro, Negros, Palavan, Panay, Samar, Tablas Filippijnen, hoofdstad van de - Manilla Filippijnen, oorspronkelijke bewoners van de - Negrito’s Filippijnen, provincie van de - Capiz Filippijnen, stad op de - Aparri, Bacalod, Basilan, Boac Cebu, Davao, Llo-ilo, Luzon, Manilla, Mindanao, Rizal, Zamboanga Filippijnen, taal van de - Bikol, Cebuano, Llokano, Pampango, Pangasinam, Tagalog Filippijnen, vulkaan op de - Apo Filippijnentrog - Mindanaotrog Filippijnse afgod - Dagon film = rolprent, vlies filmacteur – filmspeler filmapparaat – camera, filmtoestel filmbeeld - shot filmberoemdheid = diva, star. ster filmcamera - filmtoestel filmdoek - projectiedoek, projectiescherm filmdraaier = operateur filmen - opnemen filmer – cineast, filmmaker filmer in Italië = Felline, (de) Sica filmer in Nederland = Fernhout, Haanstra, Rademaker filmer in Zweden = Bergman filmgrootheid = diva, ster filmheldin – diva filmhuis - bioscoop filmkeuring = censuur filmkunst - cinematografie filmkunstenaar = cineast , filmer, regisseur filmleider – regisseur filmliga – cineclub filmmaniak – filmfan filmmanuscript – draaiboek filmmedewerker – acteur, cameraman, decorbouwer, producer, regisseur filmmedewerkster - actrice filmondernemer = producer filmonderneming = M.G.M., R.K.O., Rank filmopname - shot filmprijs = Oscar filmprojectie = cinerama, cinemascope filmpubliek - bioscoopbezoek filmregisseur - cineast filmsamenstelling - montage filmscenario = draaiboek filmscherm - beelddoek filmspeler - acteur, actrice, filmster filmtheater – bios(coop), cineac, cinema filmtoestel - camera, projector filmvertoning - bioscoopvoorstelling, cinemavoorstelling filomeel = nachtegaal filorel - floretzijde filosofie = bedoeling, beschouwing, leer, opvatting, filosofie, onderdeel der - kosmologie, vmetafysica, psychologie, zijnleer filosofisch stelsel = fenomenologie, kantianisme, nihilisme, personalisme, platonisme, rationalisme filosoof = denker, wijsgeer, Emerson, Kant, Plato filosoof, klassieke - 4 Zeno 5 Philo, Plato 6 Seneca, Thales 7 Gorgias, Phyrron 8 Epikurus, Plotinus, Sokrates 9 Epiktetus, Panaitios, Xenofanes 10 Anaxagoras, Anaximenes, Chrysippus, Demokritus, Empedokles, Heraklitus, Parmenides, Protagoras 11 Aristoteles, Poseidonius 12 anaximandros filosoof, middeleeuws - 5 Bacon, Böhme, Bruno, Dante 6 Ficino, Ockham, Scotus, Suarez 7 Abélard, Eckhart, Erasmus, Scottus 8 Averroës, Boéthuis 9 Lombardus, Montaigne 10 Augustinus, Maimonides 11 Bonaventura 12 Macchiavelli filosoof, modern - 4 Hume, Kant, Marx, Mill, Vico 5 Bayle, Comte, Dewey, Hegel, Locke, Wolff 6 Fichte, Herder, Hobbes, Klages, Krause, Newton, Pascal, Satre, Turgot 7 Diderot, Geulinx, Jaspers, Herbart, Leibniz, Novalis, Spinoza 8 Berkeley, Gassendi, Rousswau, Voltaire 9 Deswcartes, Heidegger, Nietzsche, Schelling 10 Maledranch 11 Kierkegaard, Montesquieu, Shaftesbury 12 Schoppenhauer 14 Schleiermacher filosofische richting - epicurisme, existentialisme, idealisme, patristiek, scholastiek, stoa filter - vergiet, zeef, zift, zijg, zuiveraar filterdoek - klens filtering = schifting, zifting, zeving filter van fijn gaas - zeef filtreerdoek = doorzijgdoek filtreren = coleren, doorsijpelen, doorzijgen, klenzen, zeven, zijgen, zuiveren filtrum - minnedrank finaal = algeheel, definitief, geheel, helemaal, totaal, uiteindelijk, volkomen finale = einde, eindstrijd, eindwedstrijd, slot, slotstuk financiëel - geldelijk financiële instelling – bank, postbank, spaarkas financiële kern = giro financiële straf = boete, geldboete, pene financiële term = aandeel, accept, agio, adi, beurs, coupon, credit, debet, dis-agio, disconto, dividend, effect, interest, kapitaal, koers, lening, obligatie, obligo, rente, scrip, talon, tape, uso, wissel financiële transactie = betaling, lening financiën – geld(middelen), geldwezen financier = bankier, belegger, geldschieter, lener fineer – beleghout, opleghout, plakhout, plakkage fineerzaag - figuurzaag finesse – bijzonderheid, detail fingeren = verdichten, verzinnen, voorwenden fini – gedaan, uit finish – aankomst, afwerking, einde, eindpunt, eindstreep, eindlijn, meet, slot Finistère, hoofdplaats van - Quimper finito – afgelopen, geeindigd, uit Finland = Suorni Fins bad – sauna, stoombad Fins epos - Kalevala Fins heldendicht = Kalewala Fins heteluchtbad = sauna Fins meer = Enare, Insoimeer, Kenele, Kerni Näsi, Oulumeer, Sairnameer Fins muziekinstrument - kantele Fins-Oergrische taal - 4 Fins 7 Estisch, Ostjaks, Wogoels, Wotjaks 8 Hongaars, Laplands, Lijflands, Zyriaans 9 Mordwiens, Samojeeds 14 Tsjerremissch Fins parlement - Eduskunta Finse beeldhouwer - Cainberg, Leppänen, Mantynen, Tapper Finse berg - Tunturi, Haltiotunturi Finse componist = Pacius, Roika, Sibelius Finse haven = Abu, Helsinki, Kokkola, Kotka, Tornio, Turku, Vasa Finse hoofdstad = Helsinki Finse luchtvaartmaatschappij - Finn-air, Kar-air Finse munt = finmark, rnarkka, penni Finse politicus – Kekkonen, Oulo, Pori, Espoo Finse provincie = Hämi, Kemi, Kuopio, Lappi Mikkeli, Wasa Finse rivier - Lijoki, Kymioki, Oulujoki, Tenojoki, Vuoksi Finse rotseilandjes voor de kust - Skären Finse schilder - Brenner, Edelfelt, Enckell. Finnberg, Kallela, Lehtinen, Melanen, Myntt, Vanni Finse schrijver = Aho, Canth, Järnefelt, Haarla, Jotuni, Kallas, Kiwi, Leino, Pekkanen, Sillanpää, Talvio, Walrati Finse stad = 3 Abo, Eno 5 Lahti, Turku, Vaasa 6 Kuopio 7 Tampéra 8 Helsinki Finse taal = Oegrisch Finse waterval - Pyhäkoshi fint = elft list, schijnbeweging, schijnstoot fiool = flacon, flesje, pinakel fiorituur = roller, triller firma = bedrijf, fa., handelsnaam, N.V. ,onderneming, vennootschap, zaak firmament = gewelf, hemel, hemelgewelf, sterrenhemel, uitspansel, zwerk firmant = compagnon, co, deelgenoot, maat, medevennoot, ondernemer, vennoot firnbekken - firnveld, kaar, navitenis Firuzabad - Ghur fiscus = belasting, schatkiet, staatskas fissuur = barst, scheur, spleet fistel - pijpzweer fit = dartel, fris, gezond, levenslustig, monter, onvermoeid, opgewekt, priem, uitgerust fitnesscentrum - sportschool fitsel = zweer fitting - lamphouder fixeerzout - hypo fjord = baai, haf, inham flabberen - fladderen, flapperen, klapperen, wapperen flacon – ampul, fiool, fles, karaf, odeurflesje, sierfles flaconneur = flessentrekker fladderen – dwarrelen, flabberen, flapperen, vliegen, wapperen flagel - zweephaar flagellant = geselaar flagellatie = geseling flagrant = overduidelijk, tastbaar, zonneklaar flair – gevatheid, handigheid, slag, vaardigheid, zwier flakkeren van vlammen = laaien flambard - flaphoed flambé = gevlamd flamberen = beriepen, roosten, zengen flambouw = fakkel, toorts flamenco-variatie - alegrias, bulerias, farucca, soleares, zambra, zapateado flamingant = Vlaamsgezinde flanelletje - hemd flaneren = drentelen, lopen, rondelenteren, slenteren, wandelen flaneur – slenteraar, wandelaar flank = kant, vleugel, zij(de) flankeur = tirailleur vleugelman, flansen = neersmijten, werpen flap – klapdeksel, kwast, lel, schop, slag flaphoed – flambard flapje – bankbiljet flapkan – drinkkan flaporen - zeiloren flappen = klappen, slaan flapper = bakvis, fladder, flapkan, ganzenvanger, klapzoen flapperen = flabberen, fladderen, wapperen flapuit – kletskop, kletskous flard = flenter, flodder, lap, pompel, rafel, reep, slenter, slet, slons, snipper, tod, vod flard stof - lap flat – appartement, container, etage, woning, flatbouw - hoogbouw flater = bévue, blunder, bok, enormiteit, figuur, fout, misgreep, miskleun,misslag, stommiteit, vergissing flatteus = flatterend, vleiend flatulentie - meteorismus flauw – afgezaagd, bleek, futloos, geesteloos, kinderachtig, krachteloos, laf, mat, melig, misselijk, nietszeggend, onaardig, ongezouten, plat, slap, smakeloos, twijfelachtig, verwaterd, vaag, wee, zouteloos, zouteloos, zwak Flauwe kost - liflafjes flauw geluid = kik flauw schijnsel = glimp flauwekul - apekool, gezwets, kiete, kletskoek, kletspraat, larie(koek), nonsens, onzin, shit, wartaal flauw en slapjes – zwakjes flauwe praat – kletspraat, liflafje, onzin, rut flauwerd - labbekak, lafbek, melkmuil flauwe wind - briesje, labberkoelte flauw gebogen balk - krommer flauwgrappig - melig, zouteloos flauwhartig – blode, lafhartig, moedeloos, wee flauw keelgeluid – kik flauw of zwak - vaagjes flauw praatje – smoesje flauw praten - kletsen flauw schijnsel - glimp flauwte = bezwijming, collaps, onmacht, onvermogen, slapte, toeval, zwijm flauwtjes - zwakjes flauwvallen = bezwijmen flebotomus - Leishmaniosis fleer = klap, slag, straatmeid flegma - kalmte, onverstoorbaarheid flegmatiek = bedaard, (dood)leuk, droog, kalm, koel, lakoniek, rustig, flegmatische tekens - Kreeft, Schorpioen, Vissen flemen – aanhalen, flikflooien, mooipraten, pluimstrijken, strooplikken, vleien flemer – flikflooier, mooiprater, pluimstrijker, strooplikker, vleier flens = kraag, oorveeg, pannekoekje, radkrans, randkraag flensje – pannenkoekje, vadde flenter = fard, lap, reep flep - hoofpdoek fleren - lanterfanten, rondslenteren fles = fiool, flacon, karaf, kolf, stoop, urinaal flesafsluiting = dop, fliptop, kroonkurk, kurk, mandfles, prop, stop, top fles om iets warm te houden = thermosfles flesje = ampul, fiool, flacon flesje voor bewaring van zekere vloeistoffen = ampul fles, grote dikbuikige - dame-jeanne, demijohn flesje wijn van een vijfde liter = kalkoen (tje) flessen – afzetten, neppen, oplichten flessengeld = statiegeld, staangeld flessenhals - bottle-neck, knelpunt flessentrekker – bedrieger, nepper, oplichter, zwendelaar flessentrekkerij - zwendel flesvormig hout - kegel flessen vullen – tappen flets – betrokken, bleek, bloedeloos, dof, dol, dor, mat, ongezond, ontkleurd, pips, vaal, verlept, verschoten, witjes flets en mager – ijl, iel, teer flets en verdroogd - verlept fleur = bloei, blos, kleur, verkleurd, vrolijkheid fleuret – schermdegen, vignet fleurig = bloeiend, fris, gezond, luchtig, opgewekt, pittig, plezierig, tierig, vrolijk, welig flexibel - buigzaam, lenig, veranderlijk flexuur - buiging, kromming flier – violier flierefluiter – losbol, luiaard, nietsnut flik - chocolaatje flikflooien = flemen, kruipen, strelen, vleien flikflooier – flemer, pluimstrijker flikflooierij - vleierij flikken - lappen, verstellen flikkeren – flonkeren, glanzen, gloren, pinken, stralen, tintelen, vlammen flikkering – fonkeling, glimp, schittering, tinteling flink = adret, best, boud, danig, dapper, dartel, degelijk, doortastend, duchtig, energiek, erg, fel, ferm, fier, fiks, fors, geducht, gezond, grondig, hups, kloek, koen, kordaat, krachtig, kranig, kras, kwiek, levendig, mans, moedig, opgewekt, pittig, potig, rap, solide, standvastig, sterk, stevig, stoer, terdege, tof, vast, vief, vurig, welgebouwd flink duur – prijzig flink en lang – rijzig flink en leuk - aardig flink en sterk – fier, fors, potig, stoer flink gevorderd – ver flink knorrig – nors, stuurs flink mens = held, kerel, vent flink uit de kluiten gewassen = potig flink van postuur – fors, groot, kloek, kloekbebouwd flink voorkomen - postuur flink voor zijn leeftijd - kras flink werken – aanpakken, aanpoten, sjouwen flinkheid – braafheid, dapperheid, fermiteit, koenheid, kranigheid, krasheid, moedigheidsterkte, stoerheid flinkweg = kordaat flinke – knaap flinke hap - mondvol flinke man = held, kerel, vent flinke slok - scheut flinke vent - bram flinke vrouw = kenau flint – veldkei, vuursteen flintertjes = flentertje, sneetje (dun) flip – mislukkig flipperkast - trekkast flirt = hofmakerij, vrijerij flirten - sjansen flistertje – flentertje, dun sneetje flits = glimp, pijl, schicht, straal, weerlicht flitsen – tjoepen flobert - geweer flodder = flard, patroon, slons, veenbagger flodderig - slordig flodderen – lobberen, lubberen floers – rouwsluier, sluier, waas flok - wollegras flokken - klapwieken flonkeren – flikkeren, glanzen, glimmen, pinkelen, schitteren, stralen, tintelen flonkering - glans floodlight = spreidlicht flop – tegenvaller flop of debacle – fiasco floppen – mislukken floppy - diskette flora = plantenwereld Florentijns dichter = Dante Florentijns paleis = Uffizi, Pitti Florentijnse familie = Medici Florentijnse munt = florijn floreren = bloeien, gedijen, pronken, tieren floret - schermdegen Florida, badplaats in - Beach, Miami, Palm Florida, eilandengroep bij - Bahama´s Florida, haven in - Fermandina, Jacksonville, Pensacola, Tampa Florida, hoofdstad van - Tallahassa florijn – goudmunt, gulden, f., fl. florissant = bloeiend, prachtig florist - bloemist flous = smoesje, uitvlucht flouw = snippennet fluim = kwal, kwalster, mispunt, rochel, speeksel fluimen opgeven – kwalsteren fluisteren – femelen, mompelen, prevelen, veziken fluit = blokfluit, dwarsfluit, ocarina, piccolo, veldfluit, wijnglas fluiteend – smeent, smient fluiten – pijpen, loeien, schuifelen, sijfelen fluiten gaan - vluchten fluithaas - pika fluitketel - waterketel fluitklep - molla fluit, kleine - flageolet fluit met negen teengaten = ocarina fluitspeler - pijper fluitist - fluitspeler fluitje = piccolo fluks = dadelijk, gezwind, haastig, meteen, rap, ras, snel, terstond, vlug, zoeven, (zo)juist fluor = f. fluoriet - vloeispaat flus = daareven, straks flut – onbenullig, onbetekenend fluweel = chiffon, paan, sameet, velours fluweel met zeer lang haar – fulp flueelachtige stof - pluche fluweelachtig trijp - moquette fluweelachtig weefsel - Alaska-flueel fluweelbedekking = trijp fluweelgras - hazenstaart fluweelkoord = chenille fluweelsoort - cordelet, felp, fulp, paan, sameet, velours fluweeltjes - afrikanen fluweelzwarte granaatsoort = melaniet fluwelen damesmutsje - toque fluwijn = (steen)marter, kussensloop fnuiken = beknotten, kortwieken, verijdelen fnuikend – verderfelijk fobie = afkeer, afschuw, angst, vrees focus = brandpunt, haard foedraal = doos, etui, hoes, holster, huls, kas, koker, (mes)schede, tas foef = (Ind.) akal, handigheid, kneep, kunst, list, loopje, streek, stunt, truc, uitvlucht foelie = bladmetaal, macis, muskaat, zilverpapier Foenicische god = Astarte, Baäl, Bel, Bendis, Dagon, Moloch, Opis, Tanit, Usoes Foenicische koning - Hiram Foenicische stad - Arvad, Beiroet, Byblos, Djebail, Sidon, Tripoli, Tyrus foerage = leeftocht, voeder, voedsel, voorraad foeragemeester - foerier foerageren - bevoorraden, voederen, voeren foet - feut, groen, noviet foeteren = knorren, mopperen, razen, schelden, treiteren, uitvaren, vloeken foetor - stank foetsie – verdwenen, weg, zoek foetus - groen, noviet foezel - schrobnet fok = bril, kluiver, (ra)zeil, teelt fokken = kweken, telen fokker – kweker fokker van vee - veeboer fokmethode - kruising, teelt foks - fuchsia fok van een schip - zeil folder = brochure, drukwerk, pamflet, prospectus, reclsmebladvouwblad folklore = volkskunde, volkswetenschap folterbank = pijnbank folteren = kwellen, martelen, pijnigen foltering = kwelling, marteling, pijniging, tortuur foltertuig = gala, gesel, knoet, kruis, martelpaal, plei, palei, polei, pijnbank, rad, zweep folie - bladmetaal folter – pijnbank folteraar – beul, kweller, martelaar, pijniger folteren – kwellen, martelen, mishandelen, plagen, pijnigen, teisteren foltering – kwelling, marteling, pijniging, radbraken foltertuig – gesel, pijnbank, zweep fond – achtergrond, belegging, grond, kapitaal fonds - kapitaal fondsenmarkt - effectenbeurs foneem = klankteken fonkelen = glanzen, gloeien, schitteren, scintilleren, fonkelend – parelend, sprankelen, stralen, tintelen fonkeling – flikkering, schittering, tinteling, twinkeling fonkelnieuw = (spik)splinternieuw fontanel - bregma fontein - bron, wel, springbron fonteinkruidachtigen - potamogetonaceeën fooi = aalmoes, baksjis, beloning, douceur, drinkgeld, geschenk, gift, tip, tipgeld, verval, steekpenning fooi geven = tippen fooi voor dienstboden = verval fooienpot = tronk fop – speen fopbericht in de krant - canard foppen – bedotten, beetnemen, misleiden, neppen, verlakken, verschalken fopper - kullebroer fopperij – bedriegerij, bedrog, canard, kullage fopspeen – tutter, zuigspeen force - geweld, kracht force majeur = nooddwang, overmacht forceps = verlostang forceren – doordrijven, dwingen, verbreken foreest – bos, woud forellensoort - bleekforel, regenboogforel, schotje, schotzalm, zeeforel formaat = afmeting, grootte, inhoud, kaliber, kwarto, maat, octavo, vorm formaat (boek) = duodecimo, kwarto, octavo formaat van 11 bij 16 cm - kabinetformaat formateur = samensteller, vormer formatie - echelon, linie, oerband, schepping, vorming formatie uit het primaire tijdperk - perm formeel = juridisch, plechtig, vormelijk Formentera, heuvel op - Mola formeren – opstellen, samenstellen, scheppen, uitmaken, vormen formering - vorming formidabel = enorm, geducht, geweldig, groots, vreselijk Formosa = Taiwan formule voor europium = Eu. formule voor goud = au. formule voor selenium = Se. formule voor tin = sn formuleren - verwoorden formuleren in een bepaling - clausuleren formulering – redactie formulier – biljet, invulbiljet, lijst fornuis – keukenkachel, kookkachel fors = flink, groot, hevig, kloek, krachtig, sterk, stevig, struis, zwaar fors gebouwd man – atleet, reus forse Amerikaanse kip – wyandotte forse beweging - swing forse dikkerd - kamerolifant forsen flink – stoer forsie - geweld fort = bastion, bolwerk, bunker, burcht, citadel, sterkte, vesting forte (muz.) = luid, sterk fortificatie - versterking, vestingwerk fortuin = bof, buitenkansje, fatum, geluk, geval, kapitaal, lot, mazzel, noodlot, rijkdom, schat, tref, voorspoed, vermogen, weelde Fortuin - Fortuna fortuinlijk - gelukkig, voorspoedig fortuintje - buitenkansje, gelukje, meevaller, tref fortuinzoeker = avonturier, gelukzoeker, profiteur forum = markt, panel, plein, vergadering, verzameling fosfaat - kunstmest fosforigzuur, zout van - fosfiet fossiel = afdruk, ammoniet, overblijfsel, versteend fossiel dier = ammokiet, brontosaurus dinosaurus, mastodont fossiel hout = kienhout fossiele aardhars = barnsteen, hars, kopal, retiniet fossiele hars - barnsteen, kopal, fossiele keileem = tilliet fossiele paraffine = aardwas, ozokeriet fossiele vis - pteraspis fossielenkenner = paleontoloog fossielenkennis = paleontologie foto – afbeelding, afdruk, beeltenis, kiek(je), opname, plaat(je), portret, prent, print, shot fotoalbum – fotoboek fotoapparaat - camera foto op glas = dia, diapositief fotogeen - lichtgevend fotograferen – kieken, knippen fotograferen van hemellichamen = astrofotografie fotografie op glas = verrotypie fotografie op ijzer = ferrotypie fotografie op wasdoek - panorypie fotografisch materiaal - camera, geelfilter, lichtmeter, rolfilm fotografische drukplaat = cliché fotografische vloeistof - ontwikkelaar fototoestel = camera fouilleren - doorzoeken foule - menigte, volkshoop fourneren – leveren, verschaffen fournisseur = leverancier fout = abuis, bêtise, blunder, bok, errata, erratum, euvel, faal, feil, flater, gebrek, lapsus, leemte, mis(ser), misslag, misstap, onjuist(heid), overtredingvergissing, verkeerd fout begaan - vergissen fouten signaleren - detecteren foute waarneming - illusie fout gaan - stuklopen fouten/van.... ontdaan = gecorrigeerd, verbeterd foutief – fout, mis, onjuist, vrkeerd foutloos – correct, goed, juist, onberispelijk, perfect foyer – koffiekamer, lobby, voorhal, wandelzaal fra = broeder, frate(r) fraai – aardig, abel, fijn, geestig, knap, mooi, netjes, prachtig, proper, riant, schoon, sierlijk, welgevormd fraai gebouw = kasteel, paleis fraaie kleding = dos, gala, tenue fraaie letteren - belletrie fraaie rode verfstof = eosine fraaie stof – kamelot fraaie witte bloem – lelie fractie – deel, partij fractuur = barst, beenbreuk, breuk fragiel = breekbaar, bro(o)s, teer, zwak fragment = brok (stuk), deel, gedeelte, part, passage, perikoop, stuk fragmentarisch = broksgewijs frak - herenjas, rok frambozentong - roodvonk frame = bouw, constructie, draagraam, geraamte, fietsraam, kader, montuur, omlijsting, raamwerk franciscaanse kloosteroverste - gardiaan franciscaner - minnebroeder, Minoriet franco – kosteloos, portvrij, (vracht)vrij. fr. franco aan boord leveren - boordvrij franco aan wal = f.a.g. francofiel - fransgezind, gallofiel franje = beuzelpraat, boordsel, garnering, kwast, opsiering franjeaap - guereza, mbega frank = fier, open (hartig), onbeschroomd, onomwonden, rondborstig, vlot, vrij, vrijmoedig Franken, nationale wapen der - francisca Frankrijk = (afk.) R.F., Gallia, Gallië Frankrijk, hoofdstad van - Paris, Parijs Frans-Afrikaanse cavalerist - Spahi Frans-Afrikaanse infanterist - Turco, Zouaaf Frans architect = 3 Gau, Lod 5 Ballu, Duban, Ragon 6 Eiffel, Garnier, Lassus, Lebrun, Lescot, Lurcat, Perret, Prouvé 7 Blondel, Delorme, Gabriel, Guimard, Mansart, Maymont 8 Soufflot 9 Corbusier Frans astronoom - Lyot Frans auteur - 4 Anet, Fort, Gide, Hugo, Labé, Loti, Sand, Zola 5 Arcos, Camus, Carco, Dabit, Genet, Gracq, Green, Jarry, Scève, Simon 6 Allain, Allais, Balzac, Barres, Becket, Daudet, France, Sammes, Moreas, Pagnol, Pascal, Racine, Samain, Sartre, Valery 7 Bourget, Claudel, Duhamel, Gautier, Lonwsco, Malraux, Mauriac, Molière, Rimbaud, Rolland, Romains, Roussin 8 Bernanos, Malherbe, Mallarmé, Rabelais, Rousseau, Stendhal, Verlaine, Voltaire 9 Corneille, Lamartine 10 Baudelaire 13 Chataubriand Frans automerk - Citroën, Renault Frans bacterioloog = Pasteur Frans beeldhouwer = Rodin, Mailol Frans bevelhebber = Foch, Joifre, Pétain Frans blijspeldichter = Corneillo, Molière, Racine Frans broedje - croissamt Frans cafetaria = bistro Frans componist - 3 Huë, 4 Beck, Indy, Lalo 5 Alain, Alkan, Bizet, Dukas, Fauré 6 Blavet, Boulez, Daquin, Gounod, Lecorq, Rameau 7 Berlioz, Debussy, Milhaud, Poulenc, Roussel 8 Arcadelt, Couperin, Goudimel, Honegger, Janequin, Leolinus, Massanet, Messiaen 9 Causteaux, Dutilleux, Offenbach, Perotinus Frans departement = 3 Ain, Lot, Var 4 Aube, Aude, Cher, Euze, Gard, Gers, Jura, Nord, Oise, Orne, Tarn 5 Aisne, Corse, Doubs, Drôme, Indre, lsère, Loire, Marne, Meuse, Seine, Somme, Yonne 6 Allier, Ariège, Cantal, Creuse, Landes, Loiret, Lozére, Manche, Nièvre, Sarthe, Savoie, Vendée, Vienne, Vosges 7 Ardèche, Averyon, Bas-Rhin, Belfort, Caspers, Corrèze, Côte-d´Or, Essonne, Gironde, Herault, Mayenne, Moselle 8 Ardennes, Calvados, Charente, Dordogne, Haut- Rhin, Morbihan, Val-d´Oise, Vaucluse, Yvelines 9 Finistère, Puy-de-Dôme 10 Deux-Sèvres, Eure-et Loir, Haute-Loire, Haute- Marne Haute-Saône, Loir-et-Cher 11 Basses-Alpes, Cotes-du-Nord, Lot-et-Garonne, Hautes-Alpes, Haute-Savoie, Haute-Vienne, Pas-de-Calais 12 Haute-Garonne, Hauts-de-Seine, Indre-et-Loire, Saône-et-Loire, Seine-et-Marne, Seine-St.-Denis 13 lIIe-et-Vilaine, Seine-Maritime, Tarn-et-Garonne 14 Alpes-Maritimes, Basses- Pyrénées, Bouches-du-Rhône, Hautes-Pyrénées 15 Loire-Atantique 16 Meurthe-et-Moselle, Charente-Maritime 18 Pyrénées-Orientales Franse departementale hoofdstad - 3 Gap, Pau 4 Agen, Albi, Auch, Caen, Dyon, Evry, Foix, Laon, Lyon, Metz, Nice, St.-Lo 5 Arras, BIois, Digne, Laval, Mâcon, Melum, Mende, Nancy, Nimes, Niort, Paris, Rodez, Rouen, Rijsel, Tours 6 Amiens, Angers, Annecy, Cohors, Colmar, Epinal, Evreux, Guéret, Nantes, Nevers, Privas, Tarbes, Troyes, Rennes, Vannes, Vesoul 7 Ajaccio, Alençon, Auxerre, Avignon, Belfort, Bobigny, Bourges, Crétreil, Limoges, Moulins, Orléans, Quimper, Valence 8 Aurillac, Bar-le-Duc, Beauvais, Besançon, Bordeaux, Chambéry, Chartres, Chaumont, Grenoble, Mézières, Nanterre, Pontoise 9 Angoulême, Marseille, Montauban, Perigueux, Perpignan, St.-Etienne 10 Carcassone, Draguignan, Strasbourg, Versailles 11 Montpellier 12 Chateauroux, Mont-de-Marsau 13 Bourg-en-Bresse, Lons-Ia-Saurnier 15 Chalons-sur-Marne, Clermont-Ferrand Frans dialect - patois Frans dierenarts en Immunoloog - Ramon Frans district = arrondissement, departement, kanton Frans dorp - Eze. Frans eiland - Aix, Belie-lle, Chausey, Corsica, Croisie, Oléron, Quessant, Ré, Riou, Yeu Frans filmacteur = Gabin Frans filosoof - sartre Frans fluitist = Rampal Frans frontsoldaat = poilu Frans gebergte - Cevennes, Vogezen Frans gewest = departement Fransgezinde Belg - franskiljon Fransgezinde Vlaming - leliaard Frans Guyana, hoofdstad van - Cayenne Frans Guyana, ontdekker van - Columbus, Pinzon, Raleigh Frans Guyana, rivier in - Approuague, Maroni, Oyapoc, Sinnamary Frans kaartspel - Baccarat, bezique Frans kerstlied = Noël Frans koningshuis = Bourbon, Capet, Orléans, Valois Frans letterkundige = Taine Frans lidwoord = la, le, les, un, une Frans medicus-astroloog = Nostradamus Frans museum - Louvre Frans natuurkundige = Ampère, Curie, Coulomb, Lavoisier, Reaumur Frans operettecomponist = Offenbach Frans overzees departement - Guadeloupe, Guyana, Martinique, Réunion Frans persoonlijk voornaamwoord = il, je, tu, ils, elle, elles, nous, vous Frans Polynesië, hoofdstad van - Papeete Frans Polynesië, een der eilanden van - Huahine, Moorea, Raivavae, Rapa, Rimatara, Ruruti, Tehaa, Tubuai Frans politicus - Briand, Colbert, Danton, De Gaulle, Marat, Mazarin, Maribeau, Richelieu, Robespierre Frans porselein = Sèvres Frans president = Fauré, Coty, Pompidou Frans protestant = Hugenoot Frans republikein = Girondijn, Jacobijn Frans revolutionair = Danton, Marat, Robespierre Frans scheikundige = Pasteur Frans schiereiland - Bretagne, Cotentin, Vendée Frans schilder = David, Degas, Greuze, Manet, Monet, Picasso, Vernet, Watteau, Renoir, Bouch, Cézanne, Daumier, Gauguin, Lautrec, Matisse, Rouault, Dufy, Corot, Léger, Caspers Frans schrijfster = Colette, Sand, Sagan Frans schrijver = Balzac, Becket, Camus, Duhamel, Dumas, Flaubert, France, Gide, Goncourt, Hugo, Loti, Mauriac, Maurois, Molière, Proust, Racine, Rimbaud, Rolland, Rousseau, Stendhal, Racine, Sartre, Valery, Verne, Voltaire, Zola Frans somaliland, bewoners van - Afar, Issa´s Frans somaliland, hoofdstad van - D(z)jibouti Frans soldaat = poilu Frans sprekende Belg = Waal Frans symbool – Marianne Frans tafeltje - etagere Frans telwoord - 2 un 3 dix, six 4 cent, cinq, deux, huit, neuf, onze, sept 5 douze, mille, trois, quatro vingt 6 quatre, quinze, treize 8 quatorze Frans vennootschap = s.a. Frans voegwoord = et, mais, ni, ou, si Frans volkslied - Marseillaise Frans wiskundige = Poincaré Franse alleenstaande bouwschuur - mas Franse baai - calanque Franse bacterioloog - Pasteur Franse badplaats = Biarritz, Cannes, Deauville, Menton Nice, Nue, Pau, Sète Franse beeldhouwer - 4 Rude 5 Biard, César, Dalou, Pajou, Pilon, Lurcat, Perret, Prouvé 6 Goujou, Houdon, Mercié, Prieur, Stahly 7 Condier, Coustou Delahay, Despiau, Fremiet, Maillol, Meunier, Nicolas, Pigalle, Ricjier 8 Carpeaux, Guillain, Sarrazin, Tremblay Franse berg - Donon, Pelat, Pelvoux Franse blauwbaard = Landru Franse brandewijn - cognac Franse brouwerij – brasserie franse buldog - bulletje Franse burgemeester = maire Franse buurtschap - Brou Franse chansonnier = Aznavour, Brassens, Brel, Chevalier Franse chirurg - Anel Franse componist = Adam, Berlioz, Bizet, Gounod, Lully, Massenet, Ravel, Rameau Franse daalder - ecu Franse dans – badinerie, bourrée, carmagnole, farandole, gavotte, gigue, menuet, passepied, quadrille, rondeau, sarabande, tourdion Franse dans in tweekwartsmaat - gavotte Franse departementale hoofdstad - 3 Gap, Pau 4 Agen, Albi, Auch, Caen, Dyon, Evry, Foix, Laon, Lyon, Metz, Nice, St.-Lo 5 Arras, BIois, Digne, Laval, Mâcon, Melum, Mende, Nancy, Nimes, Niort, Paris, Rodez, Rouen, Rijsel, Tours 6 Amiens, Angers, Annecy, Cahors, Colmar, Epinal, Evreux, Guéret, Nantes, Nevers, Privas, Tarbes, Troyes, Rennes, Vannes, Vesoul 7 Ajaccio, Alençon, Auxerre, Avignon, Belfort, Bobigny, Bourges, Créteil, Limoges, Moulins, Orléans, Quimper, Valence 8 Aurillac, Bar-Ie-Duc, Beauvais, Besançon, Bordeaux, Chambéry, Chartres, Chaumont, Grenoble, Mézières, Nanterre, Pontoise 9 Angoulême, Marseille, Montauban, Perigueux, Perpignan, St.-Etienne 10 Carcassone, Draguignan: Strasbourg, Versailles 11 Montpellier 12 Chateauroux, Mont-de-Marsau 13 Bourg-en-Bresse, Lons-Ia-Saurnier 15 Châlons-sur-Marne, Clermont-Ferrand Franse dialect - Patois Franse dichter - Char, Fabre Franse dynastie - Capet Franse figuurdans = cotillon Franse geestelijke = abbé Franse geleerde uit de 19e eeuw - Pasteur, Taine Franse gemeente - Acq Franse grondbelasting - taille Franse havenstad = Bordeau, Brest, Calvi, Duinkerken, Le Havre, Marseille, Nantes, Rouaan, Toulon Franse hoeve - bastide Franse infanterist in Noord-Afrika - zoeaaf, zouaaf Franse inhoudsmaat - aime, broc, feuillette, piece, queue, tonneau Franse kaap aan de kanaalkust - Antifer Franse kaassoort = Boursin, Brie, Camembert, Célérikaas, Chèvres, gervais, gruère, roquefort Franse keizer - Louis, Napoleon Franse kledingontwerper - couturier Franse klaver = luzerne Franse kolonie - Comoren, Guadeloupe, Guyana, Martinique, Miquelon, Réunion Franse koningsnaam = Charles, Henri, Lodewijk, Louis, Philippe Franse koninklijke standaard = onflamme Franse kroningsstad = Reims Franse kroonprins(es) - Dauphin(e) Franse landstreek - Beauce, Berry Franse lelie - francisca Franse likeur = bénédictine, cointreau, ricard Franse likeurwijn - peneau Franse literatuurhistoricus = Taine Franse luchtvaartmaatschappij - Air France, Air-Inter Franse maat = mètre, toise Franse matrozendans = matelotte Franse meubelstijl - régence Franse militaire academie = St. Cyr Franse munt = franc, blanc, centime, dizaine, ecu, livre, napoleon, sol, sou Franse museum - Louvre Franse N.V. - S.A. Franse oorlogshaven = Toulon, Cherbourg Franse partij tijdens revolutie = Jakobijnen, Girondijnen Franse porseleinplaats - Lomoges Franse protestant in de 16e en 17e Eeuw = Hugenoot Franse rechtbank = assise Franse republiek - Marianne Franse revolutionaire menigte - sans-culottes Franse revolutionaire partij - Girondijnen, Jacobijnen Franse revolutionair in de 18e eeuw - Danton, Marat Franse rijksvaan = orifamme Franse rivier - 2 Aa 3 Ain, Don, Lay, Loy, Lot, Orb, Tet, Var, Yll, Yon 4 Agly, Aire, Anon, Arve, Aube, Aude, Aune, Cher, Cure, Drac, Epte, Gard, Gers, Guil, Hers, Isle, Loir, Loue, Odet, Oise, Orja, Orné, Save, Sere, Tech, Vire 5 Adour, Agout, Aisne, Ancre, Aulne, Buech, Clain, Doubs, Douze, Dropt, Indre, Isere, Loire, Madon, Marne, Meuse, Neste, Ognon, Oudon, Ourca, Rance, Rhone, Saone, Savre, Seine, Sevre, Somme, Suzan, Vanne, Viaur, Yonne 6 Allier, Anglin, Argens, Ariege, Auines, Authie, Blavet, Bleone, Bresle, Bruche, Canche, Chiers, Creuse, Dionne, Jabron, Saison, Sambre, Sarthe, Scheer, Scorff, Sendre, Sioule, Tardes, Vendee, Verdon, Vezere, Vienne 7 Celunne, Durance, Garonne, Gimonne, Gironde, Gourbie, Mayenne, Moselle, Truyere, Vilzine 8 Alloncon, Auvezere, Boulogne, Boutonne, Charente, Couesnon, Dordogne, Gartempe, Herault, Vidourie Franse scheikundige - Pasteur Franse schilder - 4 Agar, Alix, Bloc, Dufy, Gris, Gros, Lami 5 Corot, Degas, David, Leger, Manet, Monet 6 Bonnat, Braque, Buffet, Clouet, Cousin, Damien, Derain, Estere, Gérard, Greuze, Guérin, Ingres, Lehman, Serpan, Renoir, Vernet 7 Bazaine, Boucher, Cézanne, Chardin, Courbet, Couture, Fouquet, Lorrain, Matisse, Picabra, Picasso, Poussin, Watteau 8 Fautrier, Flandrin, Fréminet, Pissaro 9 Delacroix, Géricault Franse schuimwijn - Ay Franse spreektaal - seilaise Franse stad - 3 Dax 4 Dole, Lens 5 Arles, Brest, Douai, Lille, Reims, Sedan 6 Cannes, Menton, Monaco, Rennes, Toulon 7 Etienne, Lorient 8 Mulhouse 9 Dunkerque 10 Marseille, Thionville 12 Valenciennes Zie ook Franse departementale hoofdstad Franse straatjongen = gamin Franse streek - Beaujolais, Bigorre, Blayais, Bourgondië Franse tapijtenplaats - Aubusson Franse tekenaar - Doré Franse theoloog - Allix, Favre Franse vechtsport - savate Franse veiligheidsdienst - DST Franse veldheer - Foch Franse vissershaven - Bayonne, Boulogne, Dieppe Franse vlag = tricolore Franse vlaktemaat - acre, arpent Franse volksdans - gavotte Franse voorstad - banlieu Franse vrouwenmoordenaar - Landru Franse wijn - Beaujolais, Bordeaux, Bourgogne, Champagne, Hermitage, Languedoc, Medoc, paillet, Pinard, Pomerol, Rôhnewijn, saumur Franse zeehaven - Bordeaux, Brest, Duinkerken, Le Havre, Marseille, Nantes, Toulon Fransgezinde = francofiel Fransgezinde Vlaming = franskiljon frappant = markant, opvallend, sprekend, treffend frapperen - opvallen, raken, treffen frase = uitspraak, spreekwijs, volzin, zin fraseur = praatjesmaker frater = fra, (klooster)broeder, lekenbroeder, ordebroeder, frats – aanstellerij, bui, caprice, gril, grimas, kunst, kuur, nuk frats of bui - kuur fraude – bedriegerij, bedrog, geknoei, malversatie, nepperij, ontduiking, oplichterij, oplichting, smokkelarij, valsheid, zwendel fraude plegen - frauderen frauderen - bedriegen, oplichten, smokkelen, zwendelen fraudeur - zwendelaar frauduleuze handeling = malversatie freak – zonderling fregat - volschip frêle = breekbaar, broos, fijn, fragiel, iel, mager, te(d)er, tenger frenetiek = bezeten, dol, furieus, razend frequent = frekwent, herhaaldelijk, vaak, veelvuldig frequentie = menigvuldigheid frequentiemodulatie = FM fret – boor, bunzing, schroefboor fretboor – krukboor, schroefboor fretkast – fossa freule – jonkvrouw fricandeau - kalfsvlees Friché - wrijving frictie - schuring, wrijving friemelen - peuteren, prutsen, triefelen Fries dorp = zie: dorp in Friesland Fries eiland - Ameland, Schiermonnikoog, Terschelling, Vlieland Fries evenement = Elfstedentocht Fries heldendichter - Bernlef Fries herenhuis = stins Fries landgoed = state Fries meer - Bergummermeer, Fluessen, Heegermeer, Leijen, Morra, Nannewied, Pikmeer, Slotermeer, Sneekermeer, Tjeukemeer Fries voor grootmoeder - beppe Fries voor grootvader - pake Fries voor moeder = mem Fries voor vader = heit Friese adelijke woning - stins Friese auteur - Brolsma, Brouwer, Dijkstra, Folkertsma, Halbertsma, Japiks, Jonkman, Kalma, Lenige, Riemersma, Schurer, Tamminga, Troelstra, Wadman Friese buurtschap - hammerke, hamrik, hemrik Friese gemeente - 10 Haskerland, Heerenveen 11 Dantumadeel, Ferweradeel, Gaasterland, Lemsterland, Wonseradeel 12 Baarderadeel, Doniawerstal, Kollummerland, Utingeradeel 13 Achtkarspelen, Franekeradeel, Idaarderadeel, Menaldumadeel 14 Smallingerland 15 Hennaarderadeel, Leeuwarderadeel, Oostdongeradeel, Westdongereadeel 16 Oostellingwerf, Tietjerksteradeel, Weststellingwerf Friese hofstede = state, stins Friese hoofdstad - Leeuwarden, Ljouwert Friese jongensnaam = Abe, Anne, Sietze, Sjoerd, Tiemen, Oege, Onno, Wijtze Friese kast - Keeft, Kevie Friese kleileemwand - klift Friese koning - Buba, Radboud Friese moeder - mem Friese rivier - Boorn(e), Linde, Tjonger Friese schoutambacht - grieten Friese sport - kaatsen Friese stad - Bolsward, Dokkum, Franeker, Harlingen, Hindelopen, Leeuwarden, Sneek, Sloten, Stavoren, Workum, IJlst Friese vader - heit Friese streek = Bildt, Greidhoek, Gaasterland, Zevenwouden Friese vlaktemaat - pondemaat Friese vluchtheuvel = terp Friese voornaam = Abe, Age, Bouke, Gerben, Jelle, Oege, Onno, Okke, Sjoerd, Sietske, Sietze Sjouke, Wietze, Wijtze Friese woning - stins Friesland, apostel van - Bonifatius, Wilfrid, Willebrord Friesland, water in - Boorn(e), Ee, Luts, Tjonger friet - patat frigidaire - diepvries, koelkast, ijskast frik - leraar, onderwijzer, schoolmeester frikkerig - benepen, kleingeestig, schoolmeesterachtig fris – bloeiend, fit, fleurig, gezond, helder, jeugdig, jong, kil, koel, koud, levenslustig, luchtig, nieuwopen, onbedorven, opgewekt, pril, verkwikkend, vers, vitaal, zuiver frisdrank – cola, limonade, ranja friseur - barbier, coiffeur, haarsnijder, kapper friseuse - coiffeuse, kapster frisheid – helderheid, jeugd, kilte, koelte fris zuur = rins friseertang = krultang frisjes = kil, koel, koud frisse groente = komkommer, sla, salade frisse wind = bries, koeltje fris snoepgoed - ijsje frisuur - kapsel frit – glazuur frites – patat frituren – bakken frituurpan – friteuse fritvlieg - korenvlieg frivoliteit = lichtzinnigheid, mondaniteit, wereldsheid, wuftheid frivool = lichtzinnig, mondain, werelds, wuft, wulps fröbelen - knutselen frommel - dot, kreukel, prop frommelen – frunniken, kreukelen fronderen – mokken frondeur - opposant frons = plooi, rimpel fronsel – plooi, rimpel front = gevechtslinie, slagorde, voorkant, voorvlak, voorzijde frontje - halfhemdje frotteren - inwrijven fronton = timpaan frontsoldaat (Frans) = poilu froufrou - biscuit fructose - laevulose frugaal = karig, schraal, sober fruit = 3 bes, vijg 4 kers, ooft, peer 5 appel, braam, druif, morel, pruim 6 banaan, meloen, perzik, tomaat 7 amandel, citroen, walnoot 8 abrikoos, framboos, kruisbes, kweepeer, mandarijn 9 hazelnoot 10 grapefruit, rozenbottel 11 sinaasappel fruiten – bakken fruitmand – ben, hoenderik fruitenier – wesp fruit oogsten - plukken fruitprodukt = appelmoes, gelei, jam, marmelade, moes fruitvlieg – Drosophila frul - nietigheid frunnik - los, peuter, prul frunniken – frommelen, frutselen, peuteren frutje – beetje, kleinigheid frutselaar – knoeier, prutser frutselen – frunniken, knoeien Frygië, koning van - Gordius, Midas Frygiërs, god van de - Attis, Atys frijnen - boucharderen ftisis - t.b.c., tering Fuegiërs - Alakaloef, Chono, Yaghan fuga, korte - fughetta fuif - feest, partij fuifnummer = bamser, boemelaar, doordraaier, feestneus, lolmaker, losbol, lichtmis, nachtbraker, roué, verkwister fuif of partij - instuif fuik – aalkorf, kubbe, kulo, net, sero, visnet fuik, deel van - inkeling, keel, kub fuiven – feesten, feestvieren, ruien fulguriet - dondersteen fulminaat - knalkwik, kwikzout fulmineren = foeteren, razen, schelden, tieren, uitvaren fumaria - duivekervel fumarioidee - duivenkervel, helmbloem, holwortel fumigatie - beroking functie = ambt, baan, dienst, hoedanigheid, lob, post, taak, werkkring functionaris - beambte fundament = basis, fundering, grondmuur, grondslag, grondvest, onderbouw, pijler fundamenteel – grondig fundatie – fundering, voetstuk funderen – baseren, gronden, grondvesten, stichten, vesten fundering = basement, basis, fundament, fundatie, grondslag, onderbouw Funen - Fyn funest = fataal, heilloos, noodlottig, onzalig, rampspoedig, rampzalig, verderfelijk, verwoestend fungerend = fg, dienstdoend fungibel - vervangbaar fungus = paddestoel, schimmel, zwam furie = feeks, heks, helleveeg, prij, razernij, serpent, tang, toorn, woede, wraakgodin furiën = Alecto, Erinyen, Megaera, Megera, Tisiphone furieus = dol, razend, toornig, uitzinnig, woedend, woest furore = bijval, opgang furunkel = bloedvin, steenpuist fuselier = infanterist fuseren = samengaan, samensmelten, samenvallen fusie = gieting: (ineen)smelting, samengang fust – barrel, bierton, ton, vat, verpakking fut – aandrift, animo, daadkracht, energie, kracht, moed, pit, puf, spirit, sterkte, trek, vuur, werkkracht, werklust futiel = armzalig, nietig futiliteit = beuzeling, kleinigheid, nietigheid, onbelangrijkheid futloos = flauw, inert, krachteloos, lamlendig, lusteloos, slap, sloom, wee, willos, zwak futloos mens – beuzelaar, slappeling futselaar – beuzelaar, knoeier futselen - friemelen fuut - aalduiker, dodaars, duiker, duikvogel, hagelzakje, kroonduiker, zandreiger Fyn, hoofdstad van - Odense Fyn, stad op - Assens, Bogense, Faborg, Kerteminde, Middelfart, Nyborg, Svendborg fysica = natuurkunde fysicus = natuurkundige fysiek – lichamenlijk, lijfelijk Fysiocraten, grondlegger van - Quesnay fysiologische bewegingsleer - kinesie, kinesiologie fysiologisch ras - biotype fysionomie – gelaat, uiterlijk, voorkomen fysiotherapeut – masseur G ga = echtgenoot, echtgenote, gade, gemaal, gemalin, man, verdwijn, vrouw gaaf = foutloos, geheel, goed, (ge)heel, gezond, intact, maagdelijk ongerept, ongeschonden, onverlet, perfect, rein, volledig, volmaakt, zuiver gaafheid - ongeschondenheid, volledigheid gaai = doelvogel, meerkol, mikvogel, spotvogel gaal = galle, glee, onstuimig, ruw, slijtplek gaan = lopen, marcheren, verdwijnen, vertrekken, voortbewegen, vooruitkomen gaan begrijpen - dagen gaan bewonen – betrekken, intekken gaand – indringend gaande - bezig gaanderij = galerij, tribune, zuilengang gaandeweg = allengs, altermet, langzaamaan, langzamerhand gaan langs – passeren gaan liggen – bedaren, luwen gaan naar – begeven, bezoeken gaan wandelen – kuieren, lopen gaan zien - bezoeken gaap = geeuw gaapbeen - tongbeen gaapstok - luiaard, sufferd gaar = afgemat, bereid, beu, eetbaar, gekookt, gestoofd; moe, vermoeid gaar maken = braden, garen, koken gaard = hof, hortus, lusthof, park, tuin gaarde - tuin, hof, hortus, lusthof, park gaardenier = hovenier, tuinman, tuinier gaarder – ontvanger, rentmeester gar en korstig maken - braden gaarkeuken - ganeum, ordinaris, spijshuis gaar maken – braden, koken gaarne – alstublieftbegerig, bereidwillig, graag, gretig gaarne lerend = leergierig, weetgierig gaarne willen doen - bereid gaarte – gaarheid gaas - vlechtwerk gaasachtig weefsel = grenadine, tule gaasdoek - kamerdoek gaasstrook = tampon Gaasterland, kunstvorm in - klif gaat aan de kost vooraf = baat gaat aan het scheren vooraf – inzepen gaat heen - voort gaatje = perforatie gaatje in de huid - potie gaatjesdragers - foraminiferen, krijtdiertjes gaatjeskaas – rijzer gaatjes maken - perforeren gaatjeszwam - buiszwam gaat niet door = veto gabaar - lichter, modderschuit, praam gabber = kameraad, deelgenootkerel, kornuit, maat, makker, deelgenoot, vent gabbertaal - dieventaal Gabon, bevolkingsgroep in - Bakalai, Bakota, Bateke, Mpangwe, Oeroengoe Gabon, hoofdstad van - Libreville Gabon, inwoner van - Gaboener, Gabonees Gabon, rivier in - Ogowe gade = eega, echtgenoot, echtgenote, gemaal, gemalin, levensgezel, man, vrouw, wederhelft gade van Aegir = Ran, Rana gade van Amphion = Niobe gade van Baäl = Astarte gade van Balder = Nanna, Idoena gade van Claudius = Agrippina, Messalina gade van Freyr = Gerda gade van Hector = Andromache gade van Hercules = Deianira gade van Jupiter = Juno gade van Menelaos = Helena gade van Orfeus = Eurydice gade van Osiris = Isis gade van Othello = Desdemona gade van Peleus = Tethis gade van Poseidon = Amphitrite gade van Saturnus = Rhea gade van Tyndareos = Leda gade van Uranus = Gaea gade van Zeus = Hera gadeloos - ongeëvenaard, onschatbaar, weergaloos gederen - verzamelen gadeslaan – aanschouwen, bekijken, bemerken, beschouwen, bespeuren, bespieden, observeren, opmerken, waarnemen gading = belangstelling, genoegen, lust, zin gadolinium = gd gaffel = drietand, riek, stramp, vork gaffelanker = tuinanker gaffelantilope - pronghorn gaffelhert - gaffeler faffelkruid - boelmansvorken gaffelsteng = gipskruid gaffel voor hooi - hooivork gaffelvormige splitsring = bifurcatie gaffelvormige stutpaal = mik gaffelvormige tak - stramp gaffelzeil - achterschoenerzeil, bezaan, brikzeil, grootbarkzeil, voorbarkzeil, voorschoenerzeil gaga - rijstveld gagaat - git gage = bezoldiging, honorarium, inkomen loon, salaris, scheepsloon, soldij, traktement, verdienste, wedde gagea - geelster gagel – kreupelhout, luiskruid, mirt, pos, posse, possem tandvlees, verhemelte, vlooienkruid gagement - soldij gaggelen - kwaken, snateren gage of salaris - loon gajes – geboefte, gepeupel, janhagel, rapalje, schuim, tuig, uitvaagsel, volk gal – bitterheidflegma, kwal gala – avondkleding, feestdos, feestgewaad, feesttenue, hofbalhoffeest, plechtgewaad, statie, staatsiekleding galabal - hofbal galachtig - gemelijk, gramstorig, knorrig, somber galactiet = melkjaspis, melksteen galakoets – statiekoets galakostuum = rok, smoking, statiegewaad galant – aanstaande, amant, beleefd, heus, hoffelijk, hoofs, minnaar, ridderlijk, voorkomend, vrijer galante man = charmeur, cavalier galante wereld = demi-monde galanterie = hoffelijkheid, liefdesavontuur, snuisterij, urbaniteit galantheid - Courtoisie Galapagos-eilanden, een van de - Albermarle, Baltra, Chatam, Fernandina, Isabela galapak - staatsiekleding galappel - galnoot galblaasontsteking - Cholecystitis galei = galjoot, roeischip, roeivaartuigtrireem galei met vier rijen roeiers boven elkaar - quadrireem galei uit de vijftiende eeuw - galeas, galias galei vormig schip - brigantijn galeniet - loodglans galerij – etagegang, gaanderij, loggia, mijngang, omloop, tribune, veranda, zuilengang galerij aan een huis - veranda galerij in kerk = doxaal, kraak, oksaal galerij om een gebouw – omgang, omloop galettezijde - galettame galgangontsteking - cholangitis galg = bretel, draagband, grendel, ophanging galgenaas – boosdoener, rakker, schurk galgenbrok = deugniet, rakker, rekel, schelm galgenmaal - afscheidsetentje galgroen - bilivordine galkruid - genadekruid galle = gaal galletje - broodje gallig - brommerig, vitterig Gallische god - Borvo Gallische priester - Druïde Gallisch volk - Carnuten, Insubriërs gallium = ga galm = geluid, klank, naklank, resonantie, toon, (klank)weerkaatsing galmbord = klankbord galmei = kalamijn galmeisteen - kalamijnsteen galmen – luiden, resoneren, schallen, schreeuwen, weerklinken galmgat - bomgat galnoot = galappel galon - belegsel, goudboordsel, passement, trens, versiersel galop = canter, dans, gang, ren, springloop galopperen - rennen galsteenziekte - cholelitihiasis galstoornis - acholurie galvaniseren - electriseren, opwekken, prikkelen galvormend diertje - aaltje, galmug, galwesp, mijt, vaderdiertje galzucht = melancholie galzuur – cholzuur gamba - knieviool Gambia, bevolkingsgroep in - Foelbe, Joles, Mandingo, Sarahoelis, Wolof Gambia, hoofdstad van - Banjul, Bathurst Gambia, munteenheid in - dalasy Gambiereilanden, een van de - Mangareva Gambiereilanden, hoofdstad van de – Rikitea gamel – eetketel, etensblik, keteltje Gamélan, citer in de - tjelempang Gamélan, compositie van de - gending, tembang Gamélan, gongslag in de - gong-ageng Gamélan, instrument van de - 4 alus, gade 5 ketuk, luang, rebab, saron 6 bonang, gender, kempul, kenong, ketjer, peking, sindèn, suling, tjaruk 7 gambang, gending, kendang, renteng 8 gerongan, ketipung, ketjiter, klendang 9 gong-ageng, tjlempung 10 tjelempang Gamélan, kernmelodie van de - balungan Gamélan, leidend instrument van de - gending, klendang Gamélan, toonschaal van de - pelog, slendra Gamélanspeler - nyaga gamma = scala, toonladder gammavlinder - pistooltje gammel = lusteloos, oud, vervallen, wrak, ziekelijk gander – ganzerik, gent gang – allure, beloop, galop, kanaal, loop, loopgraaf, pace, proces, rit, schacht, snelheid, spoed, stap, tocht, tred, tunnel, vaart, verloop gang (lopen) = corridor, galop, loop, stap, tred gang (leiding) = buis, doorloop, kanaal, riool, tunnel, weg gangbaar = algemeen, courant, gebruikelijk, geldig, gewild, gewoon gangbaarheid = geldigheid, koers gangbare dracht - mode gangboord = halfdek, waring ganglion = peesknoop, zenuwknoop ganglioom = gezwel (van zenuwcellen) gangmaken - pacen gangmaker – animator, motor, pacemaker, promotor, propagandist, ijveraar, propagandiststimulator, stuwer gangmaker bij wielrennen – stayer gang of draf – loop gang of pas – trede gang of snelheid – vaart, tempo gang onder de grond - tunnel gangreen = koudvuur, versterf gangspil = aardwind, kaapstander, windas gangster = bandiet, bendeleider, bendelid, misdadiger gangtapijt – loper gangtrap - opgang gang van een mol – mollengang, rit gang van een paard – draf, galop, tel, trot gang van paarden - draf gang van zaken = beloop, toedracht, verloop gangwiel = vliegwiel gangwissel - transmissie gannef - dief, schelm gans – domoor, gander, ganzerik, ganzenkieken, geheel, gent, helemaal, totaal, volkomen, volledig, volstrekt gans die Niels Holgerson droeg = Akka gansachtige vogel = brandgans, rotgans ganzebloem = margriet ganzenbloem, gele - goudsbloem ganzenboer = tolker ganzegat - broekje ganzenjager = tolker ganzensoort - brandgans, kolgans, ne-ne, rietgans, rotgans, sneeuwgans ganzenvanger - flapper ganzenvet - smout ganzekruid = muur, scheefkruid ganzerik = gander, gent, mannetjesgans, zilverschoon ganzentong - herderstasje gapen = geeuwen gapende wond = jaap gaper – geeuwer, moriaan gaperig – geeuwerig, slaperig, suf gaperschelp - mya gaping = barst, bres, gat, hiaat, holte, interval, kloof, lacune, leegte, leemte, opening, scheur gappen – afpakken, dieven, graaien, jatten, kapen, ontvreemden, pikken, roven, stelen, wegpakken, gapper – dief, rover, steler gaps = handvol garage = autostalling, box garanderen – beloven, verzekeren, waarborgen garant = borg, waarborg garant staan = garanderen, waarborgen garantie = borg, borgstelling, borgtocht, onderpand, verzekering, vrijwaring, waarborg, zekerheid garantiebedrag – waarborgsom garant staan – borg, garanderen, waarborgen garçon - kelner, ober gard = roe, roede, stok garde = elite, erewacht, kluster, keurbende, keurtroep, kluster, lijfwacht, stoottroep, wacht gardenier - tuinier garderobe – kleding, kleerkast, kleerkamer, kleren, uitzet, vestiaire gardist - dtrijder gareel = band, breidel, dwang, greel, halsgordel, halsjuk, juk, lemoen, pressie, trektuig, tuig garen – bijeen, draad, lezen, sparen, verzamelen garen, grondstof voor - jute, katoen, wol garenfabriek - spinnerij garenklos – spindel, haspel, winde garenklosje – cops, spoel, spindel garensoort - breigaren, filamentgaren, jaspé, Kamgaren, naaigaren, rayongaren, strijkgaren, tapijtgaren, vezelgaren, weefgaren garenspil = spoel garenweefsel - tule garenwiel = spoelwiel garenwinder = haspel garf = garve, (koren)schoof garibaldihoed - bolhoed garnaal = (lnd.) oedang garnaalsoort - steurgarnaal, steurkrab garnalennet - saaien garneerknoop = sierknoop garneersel – agrement, belegsel, boordsel, oplegsel, opmaak, versierselzoom garneersuiker = poedersuiker garneren – omzomen, opmaken, versieren, uitmonsteren garnering – franje, versiering, versiersel garnering van bloemen = corsage garnering van draden = franje, tres garnier = grenier garnituur – belegsel, keuze, set, sortiment, stel garnizoen - legerplaats garstig = galsterig, gortig, misselijk, vinnig, rans, ranzig, walgelijk garstigheid - gortigheid garve – garf, schoof gas - aardgas, argon, brandstof, edelgas, helium, neon, koolzuur, lichtgas, lucht, ozon, radon, stikstof, waterstof. zuurstof gas in buislampen = neon gas met scherpe giftige geur = chloor gasbrander = komfoor, bunsenbrander, pit gasexplosie = gasontploffing gashouder – gastank, gazometer gasketel = gasreservoir gasklep = smoorklop gaskool = retortegrafiet gaslucht – gasreuk gasmengsel – butaan, propaan gaspeldoorn - doornstruik, ginster, steekbrem gasolie - dieselolie gasoline = benzine gasontploffing - gasexplosie gasreuk = gaslucht gassoort – aardgas, acetyleen, butagas, propaangas gasstel - kooktoestel gast = bezoeker, eter, gezel, logé, invité visite, genodigde, slaper, snaak, snuiter, tafelgenoot, vreemde gastank - gashouder gasten – bezoek(ers), visite gastenlokker = runner gastenpater – hospitarius gastheer – hospes, traktant gasthuis -hofje, hospitaal, ziekenhuis gasthof - logement gastmaal = banket, diner, feestdiner, regaal gast of lege - meeeter gastplant = epifyt gastriloog = buikspreker gastritis = maagontsteking gastrologie = gastronomie gastronoom = gourmand, lekkerbek, smulpaap gastvrij = gul, herbergzaam gastvrijheid = hospitaliteit gasverdichter = condensor, compressor gasvormig element = argon, helium, krypton, neon, waterstof, xenon gaswet, opsteller van - Avogadro, Boyle, Dalton gat – bijt, bres, diepte, doorbraak, dorp, gaping, gehucht, kuil, leegte, leemte, lek, negorij, opening, put, uithoek, uitholling, uitweg, wak, zitvlak gat in de muur - bres gat in een kous = knol gat in een weg = del gat in het ijs = bijt, wak gatenbak - vergiettest gaten in ijzer slaan = ponsen gaten maken – boren, hakken gatenplant - Monstera gatenplateel = vergiet gatenteil – vergiet gauw – aanstonds, alras, binnenkort, dra, ijlings, meteen, rap, ras, schielijk, snel, spoedig, vlug, vort, weldra, ijlings gauwdief - deugniet, guit, schelm, schurk, snaak gauw te breken – breekbaar gauw verslijtend - sleets gauwerd - sluwaard gauw kwaad = driftig, opvliegend gauwheid = behendigheid, slimheid, vlugheid gauwigheid = inderhaast gave = aalmoes, aanbieding, aanleg, begaafdheid, bijdrage, cadeau, donatie, dotatie, eigenschap, genie, geschenk, charisma, gift, offer, present, schenking, talent, vermogen gave aan arme = aalmoes, gift gave aan de goden = offer gave van het woord = elokwentie, welsprekendheld gaviaal = snavelkrokodil ga weg – verdwijn gazelle - antilope gazellensoort - gerenuk, impala, springbok gazen scherm = hor gazen vrouwenmuts - cornet, kornet gazen weefsel = tule gazet = courant, dagblad, krant, nieuwsblad gazeuse - limonade gazon = grasveld, perk gazongewas - gras Gdansk, oude naam van - Danzig geaardheid - complexie, natuur geabonneerde - abonnee geaccepteerd – aangenomen, aanvaard geacht – aanzienlijk, gezien geaderd – aderig geaderd gesteente - marmer geadopteerd = aangenomen geadviseerd = aangeraden, geraden geaffecteerd = aanstellerig, gekunsteld, gemaakt, gezocht geagiteerd = onrustig, opgewonden, zenuwachtig geaggregeerd = toegevoegd gealiëneerd = waanzinnig gealimenteerde = armlastige, bedeelde geallieerden = bondgenoten gealtereerd = ontroerd geanimeerd = levendig, opgewekt, vrolijk geankerd = ga geaspireerd = aangeblazen geassumeerd = toegevoegd geassureerd = verzekerd geavanceerd = bevorderd, gevorderd, nieuwst, vooruitstrevend gebaand gedeelte grond = weg, pad gebaar – beweging, geste, gesticulatie, manuaal, minne, wenk gebaarmaking - mimiek gebabbel = gekal, gekakel, gekeuvel, geklets, gepraat, getater, gezeur, kletspraat, praats gebak = allumet, baksel, banket, beignet, biscuit, bolus, cake, eierkoek, evenveeltje, kantoek, koek, lekkernij, moorkop, oliebol, polonaise, roero, roomsoes, soes, speculaas, sprits, taaitaai, taart, taartje, tompoes, tulband, vla, wafel gebak uit amandelen en suiker = noga gebak in bladerdeeg - banket, rissole gebakken aardappelen – frites, patat gebakken aardewerk = keramiek gebakken bouwsteen - brik gebakken ei – omelet, spiegelei gebakken ei met brood en vleeswaren – uitsmijter gebakken karamel – ulevel gabakken kransje - koekje gebakken steen = baksteen, kareel, klinker, tegel, tichelsteen gebakken vloertegel = estrik, plavuis gebalde hand = vuist gebalder - geraas gebalk = ia gebalsemd stoffelijk overschot = mummie gebaren = gesticuleren gebaren maken = gesticuleren gebarenkunde = pantomimiek gebarenkunst = mimiek gebarenspel = gesticulatie, mime, mimiek, pantomime gebarenspelers - mimen gebarentaal - mimiek gebarentaci = mimiek gebarsten – gebroken, rap, stuk gebaseerd = gegrond gebazel = geklets, gewauwel, gezeur, gezanik, prietpraat, wartaal gebbe – ruitwagen, slaghaam gebed = angelus, avemarij bede, paternoster, smeekbede, smeking, vesper gebedel - geschooi gebeden, vroege = metten gebedenboek = breviarium, brevier, kerkboek, rubicella gebedenhuisje - bidkapel gebedenkamer - bidcel gebedsmantel - tallieth gebedsriemen = tefillin gebed opzeggen – bidden, danken gebedsruimte - kapel gebed van de Moslim - Namaz gebeente = beenderen, bot, geraamte, graat, karkas, knook, rib, skelet, wervel gebeier = gebengel, geklep, gelui gebelgd = boos, gebeten, gepikeerdkwaad, ontstemd, toornig, verbolgen, verstoord gebenedijing - heiliging, wijding, zegening gebergte = Alpen, Andes, Apennijnen, Eifel, Himalaya, Harz, Ida, Karpaten - Kaukasus, Libanon, Oeral gebergte in Afrika – Adamawa, Atlas, Bongo, Mitumba gebergte in Amerika = Andes, Alleghenies Apalachen gebergte in Arabië = Sinaï gebergte in Azië = Altai, Himalaya, Karakorum, Libanon gebergte in Duitsland. = Eifel, Harz,Taunus, Hunsrük, Zevengebergte gebergte in Europa = Alpen, Ardennen, Apennijnen, Balkan, Dolomieten, Eifel, Grampian, Harz, Hunsruck, Jura, Karpaten, Karst, Kaukasus, Oeral, Parnon, Pindus, Pyreneeën, Taygetos, Taunus, Vogezen gebergte in Griekenland = Pindus gebergte in Italië = Apennijnen gebergte in midden-Azië = Pamir gebergte in midden-Europa = Alpen, Karpaten, Sudeten, Tatra gebergte in Rusland = Oeral, Kaukasus gebergte in Spanje = Sierra gebergte in Turkije = Taurus gebergte in de Sahara - Ahagger, Hogar gebergte in de Sudeten = Tatra gebergte in het midden-Oosten = Libanon gebergte in Zuid-Amerika - Andes gebergte op Kreta = Ida gebergtebeschrijver = orograaf gebergtebeschrijving = orografie gebergte-etage - alpiene-etage, coliene-etage, montane-etagenivale-etage, subalpiene-etage gebergtekunde - orognosie, orologie gebergtevorming = orogenese, plooiing gebeten = boos, fel, gebelgd, kwaad, nijdig, toornig, verbitterd, verbolgen, vergramd, verstoord, woedend gebeuk - gebons, gestoot gebeurd – afgelopen, gedaan, voorbij gebeuren – overkomen, voorkomen, wedervaren gebeurlijk = eventueel, ev., mogelijk gebeurlijkheid = mogelijkheid gebeurtenis = belevenis, evenement, feit, gebeuren, geval, tefereel, voorval gebeurtenissen – daden, feiten gebied - district, domein, erf, gewest, gezag, grondgebied, kreits, land, landschap, macht, rayon, regio, ressort, rijk, staat, streek, terrein, territorium, veld, zone gebied begroeid met rietplanten = gors, rietland gebied dat onder de ban staat - banaat gebied in Midden-Oosten - Afghanistan, Arabië, Armenië, Egypte, Irak, Iran, Israël, Jordanië, Koeweit, Libanon, Turkije gebied in Oceanië = Samoa gebied in oorspronkelijke staat = reservaat gebied in Zuid-Afrika = Natal gebied met gelijke invoerrechten = tolgebied gebied met bepaalde flora - bioom gebied met bepaalde flora en fauna - bioom gebied met een oppervlakte gelijk aan een zesde van al het vaste land - U.S.S.R gebied of streek – zone gebied om grote stad = banlieue gebied op de grens. van Brabant en Limburg – Peel gebied op Sumatra – Deli gebied van een baron - baronie gebied van een Markies = markizaat, marktgraafschap gebied van een Meier = meierij gebied van een Temeie = areaal gebieden = bevelen, bevelvoeren, commanderen, gelasten, heersen, noemen, offeren, opdragen, ordenen (toe)wijden, verplichten, vorderen gebiedend = dwingend, imperieus, noodzakelijk gebiedende wijs = imperatief gebieder = bevelhebber, gezaghebber, heer, heerser, hoofd, koning, leider, leidsman, machthebber, meester, vorst, imperator gebiedsdeel = staatsgebied gebijt = geknabbel gebimbam = beieren, gebeier, klokgelui gebint = balkwerk, dakspant, spant, dakstoel gebit – dentuur, mondstuk gebit, deel van het - hoektand, kies, maalkies, snijtand, tand gebit en leidsel = toom gebitverzorger - tandarts geblaas - gepoch, gesnoef gebladerte = groen, lommer, loof, lover gebladerte van eiken = eikenloof geblakerd – verbrand geblèr - gehuil geblesseerd = bezeerd, gekwetst, geraakt, getroffen, gewond geblokkeerd - afgesloten, ingesloten, omsingeld, vast gebluf = gesnoef, gepoch gebocheld = bultig gebocheld iemand = bochel, bultenaar gebochelde = krates gebod = bevel, last, opdracht, order, regel, voorschrift, verordening, wet gebod = drink, eet, ga, kom, sta, weg gebod voor militairen = commando, dienstbevel geboefte = gajes, gebroed, gespuis, geteisem, schoft, schorem, schuim, triefel, tuig geboeid = geketend gebogen = gekromd, gewelfd, krom, rond gebogenbalk - krommer gebogen been – rib gebogen blaashoorn – bugel, kornet, piston gebogen handvat - hengsel gebogen dolkmes – rentjong gebogen draadje - kram gebogen hoorn = bugel, kornet, piston gebogen houding - gebukt gebogen lijn = curve, haal, kromme, krul, parabool, spiraal gebogen neus – arendsneus gebogen priem - els gebogen stuk hout van een scheepsromp = ribbe, spant, rib gebogen vlak van kegel = mantel gebogen werpknots – boemerang gebogen zoldering - gewelf gebogen zwaard = sabel gebonden = (muz.) legato gebonden – afhankelijk, bezet, onvrij, vast gebondenheid - gehechtheid gebons = geklop, gebeuk, gestoot geboomte = boomgewas, bos, foreest, Loo, woud geboorte = afkomst, afstamming, baring, bevalling, komaf, rang, stand, wording geboortebeperking - anticonceptie geboortecijfer = nataliteit, nativiteit geboortedag = verjaardag geboorteland - vaderland geboorte voorafgaand = prénataal geboorteplaats van Abraham = Ur geboorteplaats van Adenauer = Keulen geboorteplaats van Alexander = Pella geboorteplaats van Andersen = Odense geboorteplaats van Apollo = Delos geboorteplaats van Aristoteles = Stagira geboorteplaats van Aurelius en Artemis = Rome geboorteplaats van Bach = Eisenach geboorteplaats van Baden Powell = London geboorteplaats van Beethoven = Bonn geboorteplaats van Boeddha = Kapilavestoe geboorteplaats van Brahms = Hamburg geboorteplaats van Brederode = Amsterdam geboorteplaats van Caspers = Lahaye geboorteplaats van Chroetsjow = Kalinowka geboorteplaats van Columbus = Genua geboorteplaats van Goethe = Frankfurt geboorteplaats van Van Gogh = Zundert geboorteplaats van Haydn = Rohrau geboorteplaats van Heine = Keulen geboorteplaats van Jezus = Bethlehem geboorteplaats van Mendelssohn = Hamburg geboorteplaats van Mohammed = Mekka geboorteplaats van Mozart = Salzburg geboorteplaats van Napoleon = Ajaccio geboorteplaats van Piet Heyn = Delfshaven geboorteplaats van Rembrandt = Leiden geboorteplaats van Rossini = Pesaro geboorteplaats van Samuel = Rama geboorteplaats van schepen - dok, scheepswerf geboorteplaats van Schubert = Lichtenthal geboorteplaats van Timmermans = Lier geboorteplaats van Tsjaikowski = Wotkingk geboorteplaats van Vondel = Keulen geboorteplaats van Wagner = Leipzig geboorteplaats van Willem de Zwijger = Dillenburg geboortesteen = agaat, amethist, beryl, diamant, granaat, jaspis, opaal, robijn, saffier, sardonyx, smaragd, topaas, turkoois geboortestreek = vaderland geboortig = afkomstig geborduurde rand - feston geborduurde zware zijden stof = brocaat, brokaat geboren – ontstaan, voortgekomen geborene = kind, kroost, telg geborgen – beschutveilig, zeker geborneerd - bekrompen, kleingeestig, kortzichtig gebouw = barak, bouwwerk, dom, fabriek, huis, kantoor, kasteel, kathedraal, kazerne, kerk, loods, opstal, perceeltoren, toren, woning gebouw met ketels - ketelhuis gebouw in Amsterdam = RAI, Beurs. Paleis, C.S., Munt gebouw voor besmettelijke ziekte - barak gebouw in Granada = Alhambra gebouw in Leningrad = Hermitage gebouw in Londen = Tower gebouw in Madrid = Prado, Escoriaal gebouw in Moskou = Kremlin gebouw in Parijs = Eifeltoren, Elysée, Louvre, Odeon, Sorbonne gebouw in Rome = Pantheon, Colosseum gebouw in Rotterdam = Euromast gebouw in Toledo = Alcazar, Alhambra gebouw in Washington = Capitool gebouw van volksvertegenwoordiging = parlement gebouw voor boeken = bibliotheek gebouw voor dressuur = circus gebouw voor kunst – museum, theater, odeon gebouw voor kunstwedstrijden = odeon gebouw voor officiële weging - waag gebouw voor paardrijden = manége gebouw veer quarantaine = barak gebouw voor sport = stadion, sporthal gebouw voor toneelvoorstellingen = theater, schouwburg gebouw voor vee - stal gebouw voor wedstrijden op kunstgebied - Odeon gebouw waar van overheidswege goederen gewogen worden - waag gebraad – kotelet, wildbraad gebrabbel - wartaal gebraden ribstuk = kotelet, karbonade gebral – geklets, gesnoef, gezwets gebrand gips = pleister gebrand linnen = tondel, tonder gebrande gerst - mout gebrande klei - chamotte gebrande suiker = buisman, karamel, koffiestroop gebreid damesjasje - cardigan gebreide visfuik = kub gebrek = armoede, behoefte, defect, deficientie, derving, euvel, faal, fout, gemis, kommer, krapte, krimp, kwaal, leemte, manco, mangel, mankement, nood, nooddruft, ondeugd, ontbering, schaarste, tekort(koming) gebrek aan eetlust - anorecie gebrek aan goede wil = onwil gebrek aan moed - lafheid gebrek aan ondervinding = aporie gebrek aan regen = droogte gebrek aan ruimte = plaatsgebrek gebrek aan vitamine C = scheurbuik, scorbuut gebrek aan wind - blak gebrekkelijk = gebrekkig gebrekkig = defectief, gehandicapt, halfbakken, hulpbehoevend, hulpeloos, invalide, mank, misdeeld, mismaakt, ondeugdelijk, onvolkomen, onvolledig, primitief, slecht, stuntelig, zwak gebrekkige - invalide gebrekkig lopen = strompelen, hompelen, mank gebrekkig praten - brabbelen, stotteren gebrocheerde stof - broché gebroddel = knoeiwerk gebroed - broeisel, geboefte, gespuis gebroederlijk - samen gebroeders = Gebr. gebroken = defect, kapot, stuk gebroken eens gegeven woord = woordbreuk gebreken gerst = gries gebroken getal = breuk gebroken glas = scherven gebroken graan – gries, grut gebroken iemand = geslagene gebroken plaats - breuk gebroken praten = haspelen, stamelen, stotteren gebroken taal = kromtaal gebroken steen – puin, steenslag gebroken waar - brekage gebrom = gegrom, gemopper, gesnor gebruik – adat, besteding, geplogenheid, gewoonte, mos(mores), manier, regel, traditie, usance, zede, zwang gebruik in kerk = ceremonie gebruik in kleding = mode gebruik van listen = trucage gebruik van zinnebeelden = allegorie, allegorisme gebruikelijk = gangbaar, gewoon, habitueel, in, normaal, normaliter, traditioneelo, usueel gebruiken - aanwenden, consumeren, bezigen, benutten, cons eten, hanteren, innemen, mores, nemen, nuttigen, toepassen, verorberen gebruiker = consument gebruiker van rookwaren = roker, smoker gebruikmaken van twee draden - bifilair gebruiksgoed = kleding, machine gebruiksvoorwerp = mes gebruikt = benut gebruikt bij het melken = melkemmer gebruikt de bakker – bakvorm, bloem, boter, deeg, gist, meel, suiker gebruikt de boer = eg, karn, ploeg gebruikt de goudsmid - ank gebruikt de hengelaar = aas, dobber, hengel, werpmolen gebuikt de kunstschilder = ezel, kwast, mes, palet, penseel, gebruikt de naaister = garen, naaimachine, naald, rijggaren, spelden gebruikt de schilder = kwast, ladder, lijnolie, olie, plamuur, roller, stopverf, terpentine, verf gebruikt de schoenmaker = els, ijzergaren, leer, leest, schoensmeer gebruikt de timmerman - hamer gebruikt de turner = bok, brug, mat, rek, rekstok, ringen, toestel, wandrek gebruikte Hugo de Groot om te ontsnappen - kist gebruik van meer woorden dan nodig - pleonasme gebruind - tanig gebuikt - corpulent, dik, lijvig gebukt – gebogen, gekromd, voorover geburen - buren, buurlieden, buurlui geburin - buurvrouw gecacheteerd – vergezeld gecamoufleerd - verkapt gecastreerd paard - ruin gecastreerd rund - os gecastreerd schaap - hamel, weer gecastreerd varken – barg, borg gecastreerde bok – hamel gecastreerde haan - kapoen gecastreerde harembewaker = eunuch gecastreerde kip - kapoen, poularde gecharmeerd = bekoord, gevleid geciviliseerd = beschaafd gecombineerd – samen, verenigd gecommitteerde = gevolmachtigde, lasthebber gecompliceerd = ingewikkeld geconcentreerd – gebundeld, sterk geconcentreerde lichtstraal = laser gecondenseerd = neergeslagen, ingedikt, verdicht gecondenseerde damp - dauw geconfijte schil van een citroen = sukade geconfijte vruchten - confitures geconfijte wortelstok van een Ind. Plant = gember, sucade geconfirmeerd = bevestigd geconjugeerd = toegevoegd geconserveerd = ingeblikt, verduurzaamd geconsferneerd - onthutst, ontsteld, verbaasd geconsterneerd = onthutst, ontsteld, verbaasd gecontinueerd = vervolgd, voortgezet gecostumeerd feest = maskerade gecultiveerd = beschaafd, ontwikkeld, verfijnd, verzorgd gedaagde - gedagvaarde gedaan – afgehandeld, afgelopen, gebeurd, geëindigd, gereed, klaar, uit, verhandeld, verricht, voorbij gedaan en laten – g.l. gedaan geven - ontslaan gedaante = figuur, geest, gestalte, lichaam, postuur, schijn, schim, spook, voorkomen, vorm gedaante geven = formeren, maniëren, vormen gedaante onder wit laken - spook gedaanteverandering = metamorfose, transfiguratie, transformatie gedaantevorming = anamorfose gedaas – geleuter, rimram, zotteklap gedachte = beschouwing, denkbeeld, dunk, gepeins, gevoelen, idee, inval, mening, nadenken, notie, oordeel, overlegging, overweging, plan, vermoeden, oetstoots, vvoornemen, zienswijze gedachteloos = achteloos, onberaden, onbezonnen, onbewust, onnadenkend, suf gedachteloos gebruik = sleur gedachteloos zijn - suffen gedachtenbeeld - droombeeld, fantasie, hersenschim gedachten in slaap = droom gedachtenis = aandenken, commemoratie, herdenking, herinnering, souvenir gedachtelezen = clairvoyance, telepathie gedachtelezer = telepaat gedachteloop = gedachtegang gedachtestelsel - gnostiek gedachtewisseling = debat, discussie, dispuut gedagtekend geschrift - cognossement, connossement gedarmte – ingewanden gedagvaarde - gedaagde gedateerd = d.d., van gedaver – gedender, gedreun, lawaai gedecideerd = beslist, ferm, flink, vastbesloten gedecimeerd = uitgedund gedecolleteerd = gedurfd, gewaagd gedecoreerd – geridderd gedeeld – gesplitst gedeeld door - deling gedeeld door twee - gehalveerd gedeelte = afdeling, brok, deel, fragment, helft, kwart, paragraaf, part, partij, segment, stuk, viertel gedeelte der kleurenleer = epoptica gedeelte van de mis = canon gedeelte van de Spaanse hoogvlakte = Morena gedeelte van een aandeel – certificaat gedeelte van een boek - paragraaf gedeelte van het aangezicht - kin, lip, mond, neus, oog(lid), wang, wenkbrauw, wimper gedeelte van premie dat men terugkrijgt bij verval van verzekering = restorno gedeelte van.... = zie deel van gedeeltelijk = deels, demi, half, kwart, onvolkomen, onvolledig, partiaal, partieel, semi gedeeltelijk van bewegingen beroofd = lam, verlamd gedeeltelijke breuk – barst, knak, knik, scheur gedeeltelijke verduistering van de maan = (maan)eclips gedeeltelijke vergoeding = tegemoetkoming gedegen = beproefd, degelijk, doordacht, ontaard, onvermengd, zuiver gedegenheid = degelijkheid gedekt - bevruchtbeschut gedekte staatsschuld - consola gedekte tafel = dis gedelegeerde = afgevaardigde, gevolmachtigde gedelgd worden - delging gedempt = dof, mat, onderdrukt, wazig, zacht gedender – gedaver, gedenkboek - memorandum gedenken - vieren gedenknaald = obelisk gedenkpenning = kroonmunt, medaille, medalje gedenkplaat = plaquette gedenkschriften = memoires gedenksteen - gedenkteken gedenkteken = cenotaaf, gedenksteen, memoriaal, monument, naald, obelisk, steen gedenkuitgave = album gedenkwaardig = memorabel gedenkwaardigheden - memorabilia gedenkzuil = obelisk gedeporteerde - banneling gedeputeerd = afgevaardigd gedeputeerde = afgevaardigde Gedeputeerde Staten = G.S gedetermineerd = vastgelegd gedetineerd = gevangen gedetineerde = gevangene gedicht – ballade, cantate, dicht(stuk), epos, kwatrijn, lied, ode, rijm, sonnet, strofe, vers, zang gedicht, eenvoudig - rijm gedicht van Gorter = Mei, Pan gedichtenboek - bundel gedichtencyclus van Perk = Mathilde gedichtenverzameling = bundel gedichtje – rijmpje, versje gedienstig = bereidwillig, coulant, dienstwillig, hulpvaardig, inschikkelijk, voorkomend gedienstige = dienares, dienstbode, dienster, dienstmeisje, huishoudster, meid gedienstigheid - behulpzaamheid, dienstvaardigheid, dienstwilligheid gedierte - dierage gedijen – aarden, floreren, groeien, tieren, sarden, wassen geding - geschil, procedure, proces, rechtszaak, zaak geding voeren = procederen geding voerend = procederend geding voerende partij = litigant gedissel = gekibbel, gestribbel gedistileerde steenkool – cokes gedistingeerd - deftig gedoe – bedoeling, bedrijf, drukte, geduvel, gezanik, last, leven, nering, omhaal, omslag, opschudding, soesa, toestand gedoente - drukte gedogen = dulden, toelaten, toestaan, uithouden, verdragen, verduren, vergunnen gedol – gestoei gedoofd – uit gedorste halmen = stro gedraaf = draven, gehol, geren, geloop gedraaide vorm - torsie gedraal - getalm gedrag = conduite, handelwijze, houding, levenswijze, optreden, stijl, wandel gedragen = sostenuto, statig gedragen = (muz.) portando gedragen als een kind - kinds gedragen tempo = (muz.) sostenuto gedraging = gewoonte, houding, manier gedragingen - handelswijze gedragsleer - enthologie gedragslijn = code, fatsoen, grondregel, houding, instructie, mode, moraal, norm, regel, zede gedragspatroon = handelingen, manieren, optreden gedragspsychologie = behaviorisme gedragsregel = fatsoen, mode,moraal, norm, zede gedrang = drukte, gewoel, menigte, volte gedrenkt in vloeistof = nat gedresseerd = afgericht, beleerd, gedrild, geoefend, getemd gedreun – bons, bons gedreven – gebosseleerd, bezield, gehaast gedrild - afgericht gedrocht = draak, gnoom, misbaksel, monster, ondier, spook, wanschepsel gedrochtelijk = mismaakt, misvormd, monstrueus, monsterachtig, wanschapen, wanstaltig gedrochtelijk wezen - monster gedrocht op Kreta - Minotaurus gedrongen = compact, klein, kort gedrongen van postuur - kort gedroogd bisonvlees - pemmekan, pemmikan gedroogd gras = hooi gedroogd vlees van de kokosnoot = copra gedroogd zeewier - agar-agar gedroogde bladeren verzameling = herbarium gedroogde bloemstengels = saffraan gedroogde druiven = krenten, rozijnen gedroogde gerstekiemen - mout gedroogde halmen = stro gedroogde kabeljauw = klipvis, leug, stokvis gedroogde melksappen en hars van de bolletrieboom = balata gedroogde palmbladeren = kadjang gedroogde pruim - pruimedant, prunel gedroogde vis = bokking, stokvis gedroogde vogelmest = guano gedroogde vruchten - tuttifrutti gedroogde zoden van veenachtige heidegrond = schadde gedroom = gesuf gedorste halmen - stro gedruis = gerommel, herrie, keet, lawaai, leven, opschudding, rumoer, tumult gedrukt = bedrukt, neerslachtig, sip, somber gedrukt bericht – bulletin gedrukt boek - kapitalon gedrukt geschrift - pamflet gedrukte plaat = ets, litho, prent geducht = behoorlijk, bijzonder, danig, deerlijk, degelijk, flink, gevreesd, geweldig, grondig, hevig, intens, kloek, ontzaglijk, respectabel, schromelijk, sinister, terdege, vervaarlijk, vreselijk, zeer geduld = berusting,gelatenheid, kalmte, lankmoedigheid, lijdzaamheid, patiëntie rust, volharding geduldspelletje - patience geduld vergende bezigheid = wachten geduldig – bedaard, duldzaam, gedwee, gelaten, kalm, lankmoedig, lijdelijk, lijdzaam, onderworpen, rustig, toegevend, wee geduldwerk = legkaart, peuterwerk, puzzel gedupeerd = bedrogen, beetgenomen, gefopt gedupeerde = benadeelde, bedrogene, slachtoffer, geduren = standhouden, voortduren gedurende – over, staande, tijdens gedurende de dag = daags, overdag gedurende korte tijd = even gedurfd – driest, ferm, gewaagd, koen, moedig, overmoedig, stout, vermetel gedurfd modern - hip gedurig = aanhoudend, aldoor, almaar, constant, dikwijls, gestaag, gestadig, herhaald, onophoudelijk, permanent, riskant, staag, steeds, telkens, vaak, vermetel, voortdurend geduvel – gedoe, gelazer, gezanik, herrie gedwaal = gedool gedwee – berustend, buigzaam, dienstwillig, docie, geduldig, gehoorzaam, gelaten, gewillig, gezeglijk, handelbaar, handzaam, mak, makkelijk, meegaand, onderdanig, onderworpen, slaafs, tam, volgzaam, zoet gedweeheid = handzaamheid, makheid, onderdanigheid, onderworpenheid, slaafsheid, tamheid, volgzaam(heid) gedweep - geestdrijverij gedwongen - gekunsteld, gemaakt, genoodzaakt, gezocht, kunstmatig, node, onnatuurlijk, onwillig stijf, verplicht gedwongen afzondering = celstraf, quarantaine gedwongen keuze = alternatief gedwongen verblijf van schepen of goederen – quarantaine gedwongen worden – moeten, verplicht gedwongen zijn = moeten geëerd - geacht geëindigd = afgelopen, basta, fini, over, uit geef acht – attentie, opgelet geefachtig = gul, mild geel = geluw geel aardhars - retiniet geel worden – gelen, vergeeld geelachtig paard = bleekvos geelachtig wit - izabel geelachtig wit stenen goed = faience, roomgoed geelachtige delfstof = zwavel geelachtige faience = roomgoed geelborstje - spotvogel geelbruinig = tanig geelgors - haverkneu geelhars = gummi geelhout = fisethout, fustiekhout geelkop - zeearend geelkoper – double, latoen, messing, tombak geelkruid = reseda, wouw geel-oranje kleurstof - carotine geelrode verfstof = orleaan geelster - Gagea geeltje - dukaat, geld, goudstuk Geelvinkbaai, eiland in de - Japèn, Noemfoor, Schouteneiland geelwit = isabel, izabel geelwitte hars - sandrak geelwortel = kurkuma geelijzersteen - goethiet geelzucht = cholomie, geling, icterus geëmigreerde Chinees - sing(h)ke, ke geen – niemand, niets geen aangename vrouw = feeks, prij, tang, Xantippe geen aardse goederen bezittend - arm, berooid geen adem meer krijgen - stikken geen anderen navolgend = oorspronkelijk, origineel geen deskundige = leek geen eigendom - leen geen enkel ding - niets geen enkel mens = niemand geen enkele uitgezonderd = alle, allen, elk, elkeen, ieder, iedereen geen enkele zaak – niets geen geld meer – platzak, rut geen geluid doorlatend – geluiddicht geen geluk – pech, strop, tegenvaller geen gevoel - pijnloos geen gezag erkennend = anarchist geen god erkennend = atheïst geen hand uitsteken = luieren, toekijken geen kennis bezitten - dom, ignorant, onwetend geen knappe kop = domoor, ezel, knuppel geen koper – kijker geen korte – lange geen krimp geven - volharden geen kunst = kitsch geen melk gevend - gust geen mens = niemand geen notie nemen = negeren geen nut opleverend = braak, nutteloos,onnut geen overdaad - eenvoud geen overheid erkennend persoon = anarchist provo geen spaan - niets geen succes - echec, pech, strop geenszins - allesbehalve geen tijd hebbend = bezet, druk geen uitstel kunnende lijden = dringend, gewenst, hoognodig, urgent geen uitzondering = alle, allemaal, allen, alles, elk, elke, leder, elkeen, iedereen, iedere geen vakman = leek, dilettant geen van beiden - niemand geen vocht bevattend = droog, dor, uitgedroogd geen vruchten dragend – gust geen vuile - schone geen werkelijkheid = droom, fantasie, verbeelding geen zedelijke verantwoordelijkheid kennende = gewetenloos geen zeeman – landrot geen zin hebben – lusteloos, passen geëngageerd = betrokken, verloofd geer – kiel, strook geërfde - ingeland geërgerd - geraakt geest – animo, brein, demon, duivel, elf, energie, engel, esprit, fantoom, gedaante, genie, humor, pit, satan, schim, sfeer, schim, spirit, spook, vernuft, verschijning, wezen, ziel geest van azijn = aceton geest van salmiak = ammonia geest van wijn = spiritus geest van zout = zoutzuur geestachtig - kernachtig geestdrift = aandrift, animo, bezieling, elan, energie, enthousiasme, lust, spirit, trek, verve, vuur, ijver, zin geestdriftig = enthousiast, bezield geestdriftig = (muz.) spirituoso geestdriftig slotwoord - peroratie geestdrijver = dweper, fanaticus, zeloot geestdrijverij - dweepzucht geesteloos - flauw, insipide geestelijk = clericaal, godsdienstig, klerikaal, mentaal, onstoffelijk, psychisch, spiritueel, onstoffelijk geestelijk adviseur = moderator geestelijk en wereldlijk hoofd van de Boeddhisten in Tibet - Dalai Lama geestelijk gewaad = habijt, pij geestelijk hoofd in Arabië – imam, iman geestelijk hoofd in Atjeh = imeum geestelijk leider van een klooster - overste, proost geestelijk lied = gezang, hymne, koraal, psalm geestelijk overwicht - invloed geestelijk plaatsvervanger = vicaris geestelijk verzorger – dominee, priester, provisor geestelijk volmaakt - heilig geestelijk wezen = engel geestelijke = abbé, abt, acoliet, bisschop, broeder, clericus, curé, deken, diaken, dominee, ds, em., eminentie, frater, imam, kanunnik, kapelaan, kardinaal, monnik, non, ordebroeder, pastoor, pater, paus, pope, prelaat, prior, predikant, priester, rabbi, rabbijn, reverend, vicaris, voorganger geestelijke (vr.) = abdis, non, zuster geestelijke die de leiding heeft van een klooster = overste geestelijke die de mis opdraagt = celebrant geestelijke die preekt = dominee, predikheer geestelijke herleving = opwekking, reveil geestelijke hoogwaardigheidsbekleder = bisschop, kardinaal, paus, prelaat, prior, vicaris geestelijke in het leger – aalmoezenier, veldprediker geestelijke leraar - herder geestelijke liefde = platonisme geestelijke orde = congregatie geestelijke raadgever - moderator, proost geestelijke ridderorde = Johannieter. Tempelier geestelijke schakering = modaliteit geestelijke stroming = sekte geestelijke titel = dominee, ds., eminentie, em., monseigneur mgr. geestelijke vereniging – orde geestelijke zuster - non geestelijken van domkerk = kapittel geestelijkheid = clerus, spiritualiteit geesteloos - flau geesten = elfen, spoken, genieën geestenbanner = bezweerder, exorcist geestengeloof = bijgeloof, spiritisme geestenleer - spiritisme geestenoproeper = medium, psychosant geestenuitbanning = exorcisme geestenuur - middernacht geestenverering = animisme geesten verschijning = fantasmagorie geestesgesteldheid = mentaliteit, stemming geesteshouding = denkwijze,mentaliteit geestesziek = dwaas, gek, krankzinnig geesteszieke = idioot, krankzinnige, psychopaat geestesziekte - neurose, psychose, schizofrenie, waanzin geestesziekte in de tropen = tropenkolder geestgrond afgraven - afgeesten geestig = adrem, fraai, gevat grappig, leuk, komisch, kostelijk, luimig, moppig, pittig, snedig, spits, spiritueel, zinrijk geestig en leuk - aardig geestig gezegde - bon-mot, kwinkslag geestige kritiek - boutade geestige tekening = cartoon, spotprent geestige uitval = boutade geestige woordspeling = calembour geestige zet = inval, saillie geestigheid – aardigheid, esprit, grappigheid, humor, mop geestkracht = elan, energie, pit, spirit, wil, wilskracht geestkrachtig - energiek, wilskrachtig geestkracht tonend – ferm, kloek, moed geestrijk = spiritueel, spiritueus, vernuftig geestrijk vocht = alcohol geestrijke drank = arak, cognac, jenever, rum, wodka, wijn geestrijkheid = spiritualiteit, vernuft, vernuftigheid geestverrukking = exaltatie, extase, geestvervoering, trance geestverschijning = fantoom, schim, spook geestvervoering = extase, trance, verrukking geestverwant - congeniaal geeuw = gaap geeuwen – gapen geeuwer – gaper geeuwerig - gaperig geëxalteerd = overdreven, overspannen gefantaseerd verhaal = fabel, legends, mythe, parabel, sage, sprookje gefeliciteerd – proviciat gefemel - geteem gefigureerd = versierd gefingeerd = verdicht, verzonnen Gefjon, schepping van - Sjaellond gefleem – geflikflooi, gevlei geflonker – schittering gefopt - verschalkt geforceerd = gedwongen, gemaakt, gewild, onnatuurlijk geforceerde kopstem = falset geforceerde opening = bres gefortuneerd = rijk, vermogend gefortuneerd iemand = rijkaard, miljardair, miljonair gefrankeerd tot aan de plaats van bestemming – PB gefundeerd – gegrond, stellig gegaan = heen, vertrokken, weg gegadigde = belanghebbende, dinger, kandidaat, reflectant, sollicitant gegarandeerd – stellig, zeker gegarandeerd minimumloon = garantieloon gegeneerd = gehinderd, timide, verlegen gegeneerdheid = gêne, verlegenheid gegeten kunnende worden - eetbaar, gaar, rijp gegeven = dat, dosis, geschonken, hoeveelheid, onderwerp, thema gegeven hoeveelheid - dosis gegevens - data, feiten gegevens omtrent de persoon – personalia gegil – gekrijs, geschreeuwlawaai gegist druivensap - wijn gegist melkgerecht = yoghurt gegist vruchtensap = cider gegiste drank = cider gegiste drank in Guinee - bili geglaceerde amandel - dragee geglansd leer = glacé geglazuurd aardewerk = gleiswerk, majolica gegoed = bemiddeld, binnen, gezeten, rijk, vermogend, welgesteld, welvarend gegolfd – geplooid, gewaterd gegolfd streepje boven letter = tilde gegolfde lijn = tremblé gegoten asfalt = mastiek gegraasde boter - grasboter gegraveerde prent = ets gegraven gat = put, kuil gegraven graf - groeve gegraven water – doorvaart, gracht, kanaal, sloot gegraven waterkom - vijver gegrepen = gepakt gegriefd – beledigd, verbitterd, wrevelig gegroefd = gecanneleerd gegroet = adé, adi adieu, adio, ave, bonjour, dag, houdoe, salve, saluut, tabé, vaarwel gegrom – gebrom, geknor gegrond = degelijk, deugdelijk, gefundeerd,geldig, juist gegrond zijn op - stoelen gehaaid – bijdehand, geslepen, gewiekst, handig, slim, uitgekookt gehaaide vrouw - haaibaai, heibei gehaakt kleedje = antimakassar gehaast = gedreven, gejaagd, gepresseerd, haastig, jachtig, koortsachtig, naarstig gehakkel = gestamel, gestotter gehakketak = geharrewar, gekibbel, onenigheid, ruzie gehakt vlees = met gehaktbal = frikadel gehakte biefstuk - tartaar gehakte opening in het ijs = bijt gehalmd gewas - gras gehalte = allooi, hoedanigheid, inhoud, kaliber, kwaliteit, legering, niveau, peil, percentage, waarde gehaltebepaling bij munten = essaai gehalte betreffend - kwalitatief gehalte eenheid van goud – allooi, karaat gehalte teken – keurmerk gehalveerd - gedeeld gehamerd = (muz.) martellato gehandicapt = belemmerd, gebrekkig, gehinderd, verminkt gehandicapte - invalide gehannes = geknoei, gemier, gepeuter gehard – gestaald, spartaans geharrewar = gekibbel, geruzie, gesol, verwarring gehaspel = gebrabbel, geharrewar, geknoei, gekrakeel, gekijf, gemorrel, getwist gehavend – aangeslagenbeschadigd, ontredderd gehecht = gebonden, trouw, vast, verknocht gehechtheid - gehecht zijn = hangen aan gehechtheid = gebondenheid, trouw, verknochtheid, vriendschap geheel = alles, compleet, finaal, gaaf, gans, heel, helemaal, integraal, ongeschonden, rond, som, totaal, volkomen, volledig, volmaakt, volslagen, volstrkt, voltallig geheel bedekt met - vol geheeld - beter geheel der inzetten bij weddenschappen – pool geheel der liefdegevoelens – erotiek geheel der menselijke kennis - wetenschap geheel de uwe = t.a.t., t.a.v., t.t geheel en al = absoluut, compleet, finaal, gans, helemaal, letterlijk, radicaal, totaal, totaliter, volkomen geheel en al instemmen – beamen geheel goed - gaaf geheel gevuld = vol geheel nazien – reviseren geheel onderworpen - slaafs geheel overgegeven = verslaafd geheel stuk - kapot geheel van bouwlanden = enk geheel van gedragsregels = protocol geheel van de verwanten = sibbe geheel van streek = ontdaan , ontsteld geheel van woorden - tekst geheel verbruikt = leeg, op, uitgeput geheel verbruikt worden = opgaan geheel verwoestend = vernietigend geheel volk betreffende – nationaal geheel voltooien - voleinden geheel vormend – aaneen geheel vullen - volmaken geheelonthouder = afschaffer geheid – absoluut, onwrikbaar, vast, zeker geheiligd = gewijd, sacraal geheim – discreet, duister, heimelijk, mysterie, secreet, geheim agent = spion, stille geheim betreffende landszaken = staatsgeheim geheim bordeel - knip geheim geneesmiddel = arcanum geheim genootschap = Camorra, Carbonair, Fenians, Illuminaten, K.K.K, Kikoejoe, Maffia, Maumau, Rozenkruisers, Tempelieren, Vrijmetselaars, Waldenzen geheim genootschap, Iers - Fenians geheim genootschap Italiaans = Camorra, Carbonari, Maffia geheim genootschap van misdadigers in Napels = camorra geheim genootschap, Macedonisch - Komitadsji geheim genootschap, Melanesisch - Sukwe geheim genootschap, Oost-Afrikaans - Mau-Mau geheim genootschap, West-Afrikaans - Bundo, Poro geheim pad - sluippad geheim verbond = complot, kongsi geheimbewaarder = vertrouweling geheime akte = contrelettre geheime bode – emissario, spion, verkenner, verspieder geheime leer - Kabbala geheime politie = Gestapo. Gepeoe geheime staatspolitie = B.V.B., C.I.A. ,G.P.O.U., Ocra, Ovra, S.S., PIDE, Gestapo geheime vijandschap - rancunegeheimen = arcana geheimbouden = verbergon, verzwijgen geheimhouding - discretie, secretesse geheimleer = kabbala, mystiek geheimenis - arcanum geheimschrift = code, cryptografie, rune geheimschrijver = secretaris geheimtaal = argot, bargoens, boeventaal, dieventaal, jargon geheim verbond - complot geheimzinnig = duister, mystiek mysterieus, raadselachtig, vreemd gehele ommekeer = revolutie, omwenteling, verandering gehele verandering – ommekeer gehele verkoop - omzet gehemelte = palatum, raak, verhemelte, velum gehemelteletter - palataal Gehenna = hel, hellepoel Geheten - genaamd geheugen = gedachtenis, heugenis, memorie, mneme geheugenis = gedachtenis, geheugen, herinnering geheugenleer = memoniek geheugenloos - vergeetachtig geheugensteun = agenda, ezelsbrug geheugenstoornis - paramnesie geheugenverlies = amnesie geheugenzwakte = mnemasthenie gehinderd = belemmerd, gegeneerd, gehandicapt gehol - gedraaf gehoor = aandacht, auditorium, publiek, weerklank gehoor, door- kenbaar - acustich, akoestisch, akustich gehoor, het- betreffende - auditief gehoorapparaat = audiofoon, otofoon gehoorbeentje = aanbeeld, hamer, stijgbeugel, zadel gehoorcurve = audiogram gehoorgestoord – doof gehoor geven - volgen gehoorkunde = audiologie gehoormeter = akoe(sti)mester gehooronderzoek - auscultatie gehooronderzoeken - ausculteren gehoororganen = oren gehoorverlening = audiëntie gehoorzaal = auditorium, aula gehoorzaam = braaf, beleefd, gedwee, gezeglijk, onderdanig, oppassend, suf, volgzaam, willig, zoet gehoorzaamheid = discipline, subordinatie, obediëntie, tucht gehoorzamen - luisteren, naleven, obediéren, volgen, gehouden – verbonden, verplicht gehucht = buurtschap, dorp, gat, negorij, plek, uithoek, vlek gehucht bij Steenwijk - Eze gehucht (Eng.) = hamlet gehuicheld – onoprecht gehuil – gebler, gejank, misbaar gehuisvest – wonend gehumeurd – geluimd, gemutst, gestemd gehuurde sluipmoordenaar = bravo, pistolero gehuurde sjouwer = koelie, kruier gehuwd = getrouwd gehuwde - getrouwde gehuwd paar = echtelieden, echtpaar gei = takel, scheepstouw, touw geijkte uitdrukking – cliche, gezegde, spreekwoord, zegswijze geil = dartel, heet, host, vet, weelderig, wellustig, wulps geiman = kraandrijver geïmiteerd = nagedaan, nagemaakt, onecht geïmporteerd = ingevoerd gein – aardigheid, gekheid, grap, humor, leukheid, lol, oele, plezier, pret, scherts, snakerij geinig – amusant, grappig, leuk, lollig geinmaker – clown, lolbroek, pleziermaker geintje – aardigheidje, grapje, lolletje geiser – springbron geisoleerd – afgesloten, apart geit - bok, met(te), sik geitantilope - gems, kambing-oetan. sneeuwgeit geit, soort van - markhoorn, sakin, steenbok, thar, toer geitenbok - sik geitenbaard - sik geitenbond – chevrette geitengeluid - mekkeren geitenhaar - mohair geitenkaas - chevron geitenleer - chevreau, corduaan geitensoort - alpensteenbok, bezoargeit, huisgeit, geitenziekte - aamt gejaagd – doldriest, gehaast, haastig, jachtig, koortsachtig, nerveus, ongeduldig, onrustig, zenuwachtig gejaagdheid - onrust, spoed gejammer – lamentatie, misbaar gejank – gehuil gejen – geterg gejoel – getier, geroep, rumoer gejuich - cheer, hoera gek - absurd, bespottelijk, bezeten, crazy, daas, dwaas, geschift, getikt, idioot, knots, koddig, krankzinnig, kwast, kwibus, lijperd, maf, mal, malloot, mesjokke, ongewoon - onwijs, onzinnig, raar, vreemd, waanzinnig, zot gekakel – babbelarij, gebabbel, gekwebbel, gekwetter gekanaliseerd riviertje in Friesland - Ee gekanker – basvetting gekant – ertegen gekanteld – omgevallen gekarteld - ingekeept gekend - bekend, openbaar, publiek gekend wordende - bekend gekeperd linnen weefsel - dril gekeperde stof – kamelot, oriëntaal, serge gekeperd weefsel - dril, pilo,serge gekeperd weefsel van strijkwol en katoen – napolitaine gekerm - gesteun geketend - geboeid, gekluisterd, vastgeklonken gekheid – aardigheid, aperij, boert,dwaasheid, frats, grap, grol, gein, kolder, leut, lol,malligheidoele, onzin, scherts, sottise, zotheid, zotternij gekheid maken – dollen, schertsen gekibbel – bisbilles, gehakketak, geharrewar, kijvage gekietel – gekriebel gekijf – drukte, getier, krakeel, lawaai, ruzie, tweedracht, twist gekkemanswerk – dwaasheid gekkenpraat – larie, nonsens gekken - boerten, schertsen gekkengetal - elf gekkenpraat – larie, nonsens, onzin, zotteklap gekkerd – malle, malloot gekke vent – dwaas, kwibus, malloot gekko – hagedis, reptiel, tokeh geklaag – gelamenteer, misbaar gekladder – geknoei geklap - applaus gekleed - deftig, zondags geklemd – beknel geklep - gebeier geklets – beuzel, gebabbel, gebazel, gebral, gekwebbel, geleuter, gepraat, gewauwel, gezeur, gezwam, larie, onzin, praterij gekleurd - getint gekleurde kwast - troetel gekleurde plaat - prent gekleurd weefsel – batik geklieder – geknoei geklier - gezeur geklonterde melk – ruiting geklop – gebons geklopt touwwerk – pluis geklots – aanslag gekluisterd – geketend geklungel - geknoei geklutste eieren - struif, roerei gek mens – dwaas, malle, malloot gekneed mengsel - deeg geknoei - bedrog, fraude, geklungel, gemodder, gemors, gepruts, gezanik, zwendel geknor – gegrom gekocht – aangeschaft, overgenomen gekochte voorraad - inslag gekonkel – mikmak, intrige, konkelarij, kuiperij gekooktemeelkost – troet gekookt - gaar, gezoden gekookt fruit – gelei gekookt mengsel van lijnolie, pijpaarde en loodwit - plamuur gekookt sap van vruchten - gelei gekookt vruchtensap - rob gekookte rijst - nasi gekostumeerd – verkleed gekostumeerd feest - maskerade gekozene - elect, uitverkorene gekraak – lawaai gekraak laten horen – kraken gekrab – gekriebel gekrengt – beledigd, gepikeerd, verdrietig gekreukt – verfrommeld gekreun - gekerm, gesteun, gejammer gekriebel - gekietel, gekrab, gestreel, jeuk gekriewel - krevel gekrioel – gewemel, gewoel gekristalliseerde suiker – kandij gekroesd weefsel – crepe gekromd – gebukt gekroond hoofd – vorst gekruid - pikant gekruide drank - kandeel gekruid broodje - bestel gekruid nat – saus gekruiste vis – muil gekrulde zuring - koeleek gekscheerder - grappenmaker gekscheren - boerten, dollen, jokken, railleren, schertsen gekscherend - lachenderwijs gekskolf - marot, zotskolf gekte - waanzin gekunsteld - gemaakt, gezocht, kostbaar, onecht, onnatuurlijk, onnatuurlijk, precieus, vals gekunsteldheid – affectatie gekwaak - gekwek gekwartierd - ecartelé gekwebbel - geklets gekwek - gekwaak gekwetst - beledigd, geblesseerd, geraakt, gewond, verstoord gekwetste - gewonde gekwetter - gekakel, gesnap, gesnater gekwezel – gefemel gelaafd - verkwikt gelaagd gesteente - gneis gelaagdheid - stratificatie gelaat - (aan)gezicht, aanschijn, bakkes, facie, mine, ponem, smoel, snoek, snoet, snuit, toet, tronie gelaat van een dier - bek, snoet, snuit gelaatkunde - fysiognomie, proposologie gelaatkundige – fysionomist gelaatsafdruk - masker gelaatskleur - bleek, blos, teint, teint gelaatspoeder – blanketsel, rouge gelaatsschildering - grime, portret gelaatsuitdrukking - mime, mimiek gelaatsversiering - baard, bakkebaard, knevel, snor, sik gelach - geschater, hilariteit, vrolijkhid geladen – affectief geladen admosfeer - spanning geladen atoom - ion gelag - braspartij, lot, orgie, vertering gelaghouder - herbergier, kastelein, kroegbaas, waard gelachkamer - beierd gelamenteer - gejammer, geklaag, geweeklaag gelande - landeigenaar gelang – mate gelast - verbonden gelasten – aanzeggen, bevelen, commanderengebieden, opdragen, opgeven, ordonneren, verordenen gelaster – kwaadsprekerij gelastigde - agent gelaten - berustend, geduldig, gedwee, geresigneerd, getroost, lijdzaam, onderworpen, passief, rustig, stoicijns gelatenheid - bedaardheid, berusting, geduld, kalmte, lijdzaamheid, passiviteit, resignatie gelatine – beenderlijm, lil gelauwerd - bekroond, versierd gelazer - geduvel geld – betaalmiddel, financiën, kapitaal kas, munt, pingping, poen, poet, spie, ruilmiddel, vermogen, geldafperser – afzetter, chanteur geldafpersing – chantage, knevelarij geldbakje van straatmuzikant - mans geldbedrag – som geldbeheerder – bankier geldbergplaats – beurs, buidel, kluis, safe geldbeurs – knip, portemonnee geldbriefje - boljet geldbuidel - beurs, portemonnee geld bulten omloop stellen -demonetiseren geldelijk – financieel geldelijke ondersteuning – donatie, subsidie, toelage geldduivel - mammoon geldelijke ondersteuning - subsidie, toelage geldelijke straf - boete, poene geldelijk vermogen - fortuin geldelijke verplichting - obligo geldelijk voordeel – gewin, winst gelden - kosten, (mee)tellen Gelderland, deel van - Achterhoek, Betuwe, Bommelerwaard, Liemers, Lijmers, Montferland, Veluwe Gelderse beek - Berkel, Slinge(rbeek) Gelderse gemeente - 3 Ede, Epe 4 Eist, Tiel, Wehl 5 Bergh, Didam, Gendt, Hedel, Neede, Vuren, Wamel, Wisch 6 Aalten, Arnhem, Bemmel, Brakel, Druten, Elburg, Ermelo, Hattem, Heerde, Lochem, Maurik, Nijkerk, Putten, Renkum, Rheden, Rossum, Voorst, Vorden, Wijchen 7 Angerlo, Borculo, Brummen, Echteld, Gorssel, Groenlo, Haatten, Hengelo, Heteren, Huissen, Lienden, Nijmegen, Zutphen 8 Doesburg, Eibergen, Ubbergen, Zevenaar 9 Apeldoorn, Barneveld, Culemborg, Dinxperlo, Dodewaard, Groesbeek, Harderwijk, Maasdriel, Millingen, Oldebroek, Pannerden 10 Doetinchem, Gendringen, Wageningen, Winterswijk, Zaltbommel 11 Westervoort 12 Geldermalsen, Heerewaarden, Scherpenzeel 13 Hummelo-Keppel, Lichtenvoorde Gelderse hoofdstad - Arnhem Gelderse plaats - 4 Ewijk, Ulft, Velp 5 Driel, Eefde, Uddel 6 Dieren, Ruurlo 7 Barchem, Dreumel, Leeuwen, Vaassen 8 Nunspeet Gelders vliegveld - Terlet, Teuge geldgier – hebzucht gelddaren - sparen geldgod - Mammon, Plutus geldhandel - bankbedrijf geldhandelaar - bankier, financier geldheffing - belasting geld huishouding - maatschappij geldig – aannemelijk, deugdelijk, gangbaargegrond, juist, valabel, wettig geldigverklaring - validatie geld inbrengen - deposito, inleggen geld in kas – baar, cash, contanten geld inleggen – lappen, zetten geld innen – opsteken geld instelling - bank geldinzameling – collecte geldkast – kluis geldkistje – cassette geldknip - beugel geldkoning - financier geldlade - kassa geldlening met schip als onderpand - bodemerij geldmiddelen - financiën, kapitaal geldnemer – lener geldnood - penarie geldomloop – circulatie geld ontvangen – beuren, incasseren, innen geldontwaarding - devaluatie, inflatie geld ophalen - incasseren geld opmaken - interen, uitgeven, verteren geld opsparen – potten geld opzij leggen – sparen geld overmaken – gireren, remitteren geldschaaltje - muntwaag geldschieter - actionair, actionist, belegger, financier, lener geld slaan - munten geldsom - bedrag, kapitaal geldsom die betaald moet worden = somma, waarde geldspeler = gokker, speculant geld steken in aandelen – speculeren geldstelsel - valuta geldstraf – bekeuring, boete, pene, poene geldstuk = cent, daalder, dubbeltje, duit, euro, gulden, knaak, munt, oortje, penning, pop, riks, schelling, sou geldstuk (fr) - sou geldtas – beurs, buidel geldswaarde – bedrag, valuta geldwaarde (Eng.) - P.,St. geldswaardig papier = aandeel, bankbiljet, betaalcheque, cheque, effect, fonds, obligatie, stuk, wissel geldtransactie – koop geld voor het stallen - stalgeld geldvoorraad = kas geld weggeven - doneren, schenken geldwezen - financiën geldwisselaar = agioteur geldwolf – gierigaard, gortenteller geldzak - beurs, buidel geldzending = remise geldzuchtige - goudduivel gele aardsoort = oker gele bladkleurstof – xantofyl gele ganzebloem - strobloem gele granaat = topasoliet gele harsachtige kleurstof - morine gele kleurstof in meekrap - xanthine gele koorts, overbrenger van het virus - Aëdes gele licht brandbare stof = zwavel gele loofvogel = lopertje gele narcis – paaslelie gele paardebloem - hengel gele plantenkleurstoffen - flavonen gele plomp = kruik Gele rivier - Hwang(h)o Gele zee - Hwang-hai gele vaseline met terpentijn - kloosterbalsem geleden = afgelopen, her, passé, voorbij gelederen - kring geleding – gelid, lidsegment geleed = apocyt(isch), gearticuleerd, samengesteld geleed dier – insect, krab, kreeft, spin geleedpotige - arthropoda geleedpotig dier = duizendpoot, insekt, krab, kever, kreeft, spin, tor geleend geld – lening geleend goed - leen geleerd = bekwaam, deskundig, erudiet, geletterd, knap, kundig, onderlegd, onderwezen, prifessoraal, savant, wijs geleerde - professor geleerde Hindo - Pandit geleerde uit Rotterdam afkomstig = Erasmus geleerde vrouw = blauwkous, savante geleerdheid = eruditie, kennis, kundigheid, wijsheid gelegen - gesitueerd gelegen komend – opportuun, welkom gelegen zijn aan = belenden gelegenheid = aanleiding, kans, mogelijkheid, occasie, stade gelegenheid geven - aflaten gelegenheid tot overnachten = herberg, hotel, jeugdherberg, logies, motel gelegenheid tot verblijf = logies gelegenheidskleding = avondtoillet, gala, jacquet, rok, smoking gelegenheidskoopje = occasion gelegenheidskostuum – rok, smoking gele granaat - topasoliet gelei = jam, lil, vruchtenmoes geleiachtig afval – dril, lil geleiachtige benzine = napalm geleiachtige massa - dril geleiachtige stof = gel, gelatine geleiboom - leider geleidebuis van leer of zeildoek = mamiering geleide – bescherming, escorte, gids geleide economie = dirigisme geleidebiljet = ceel, cedel, permit geleidebuis van leer - mamiering geleidelijk = allengs, geordend, geregeld, getemporiseerd, langzaam, langzaamaan, ordelijk, regelmatig, rustig geleidelijk zich ontwikkelen - evolueren geleidelijke ontwikkeling = evolutie, groei geleiden = begeleiden, escorteren, flankeren, leiden, vergezellen, voeren geleider = cicerone, conductor, gids, loods geleider – chaperon, cipier geleider van olifant = kornak geleider van pakpaard - batman geleider van toeristen = gids, cicerone geleidster van een jonge dame = chaperonne geleigeest - beschermengel gelest = gestild geletterd - erudiet, geleerd, knap, kundig, wijs geletterde = lettré, literator geletterdheid - alfabetisme, eruditie geleuter – geduvel, geklets gemier, gepeuter, gezanik, gezeur, gezwam, kletspraat, mallepraat geleverd door een koe - melk, zuivel geleverd door een olifant - ivoor geleverd door een schaap - wol geleverd door het land - graan, voedsel gelid - file, geleding, geslacht, rij, ris geliefd = begeerd, bemind, dierbaar, getapt, favoriet, geliefkoosd, gezien, lief, populair geliefde – aanbedene, amant, belle, beminde, favoriet, liefje, maitresse, minnaar, minnares, uitverkorene, vlam geliefde van Abelard = Heloïse geliefde van geliefde van Aeneas = Lavinia geliefde van Alexander de Grote = Thaïs geliefde van Antonius = Cleopatra geliefde van Bob = Daphne geliefde van Cupido = Psyche geliefde van Dante = Beatrice geliefde van Daphnis = Chloë geliefde van Heloïse = Abelard geliefde van Isolde = Tristan geliefde van Jacques Perk = Mathilde geliefde van Jupiter = Latona geliefde van Julius Caesar = Cleopatra geliefde van Pericles = Aspasia geliefde van Petrarca = Laura geliefde van Pyramus = Thisbe geliefde van Romeo = Julia geliefde van Rougeleaa = Bettina geliefde van Theseus = Ariadne geliefde van Tristan = Isolde geliefde van Zeus = Aegina, Antiope, Demeter, Dione, lo, Leto, Loda, Maera, Maia, Metis Semele, Themis, geliefhebber = amateurisme, dilettantisme geliefkoos – gevlei geliefkoosd – bemind, geliefd geliefkoosd onderwerp = stokpaardje gelieven - behagengoedvinden, willen gelig - vergeeld gelijk – conform, eender, eenparig, eenzelvig, effen, egaal, enerlei, equaal, evenals, evenveel, evenzo, glad, hetzelfde, identiek, onbeslist, ongewijzigd, onveranderd, parallel, pari, plat, rechtstreeks, uniform, vlak, zoals gelijk = kiet (quitte), onbeslist gelijk = intussen, ondertussen, onderwijl, simultaan, tegelijk gelijk aan - evenals, identiek, synoniem gelijk aan minimale waarde = à pari gelijk blijven – bijbenen gelijk doen - meteen gelijk en cilindervormig = rolrond gelijk en gelijkvormig - congruent gelijk gekleed = uniform gelijk in uiterlijk = uniform, evenbeeld gelijk op = sam-sam gelijk spel – onbeslist, remise gelijk van vorm = isomorf gelijke = collega. evenknie genoot, gezel, maat gelijke betekenis hebbend = synoniem gelijke kleding = uniform, tenue gelijken = evenaren, pares, stroken gelijkenis = beeld, evenbeeld, model, overeenkomst, parabel, vergelijking gelijkerwijze = evenals, evenzo, zoals gelijkgeaard = eendrachtig, homogeen gelijkgeaardheid = eendrachtigheid, homogeniteit gelijkgerechtigheid - pariteit gelijkgezind = eensgezind, unaniem, verwant gelijkheid = eenheid, identiteit, overeenkomst, pariteit, uniformiteit gelijkin aantal - even gelijkheid in afmeting = isometrie gelijk in uiterlijk - evenbeeld gelijkheid van klank - isofonie, rijm gelijkheid van klinker = assonantie gelijkheid voor voortplantingscellen = isogamie gelijkhoekig – isogonisch, isogoon gelijkkleurig = egaal gelijkklinken - stemmen gelijkklinkend – homofoon gelijklijkend – eender, overeen gelijkluidend – eensluidend, homoloog, overeenkomend gelijkluidend doch met verschillende betekenis - homoniem gelijkmaken = assimileren, effenen, egaliseren, nivelleren, vlakmaken gelijkmaker = egalisator gelijkmaking = assimilatie, effening, egalisatie, nivellering, vereffening gelijkmatig = eenparig, effen, egaal, evenwichtig, gelijkmoedig, glad, vlak, vloeiend gelijkmatige algemene loonsverhoging = loonrondo gelijkmatigheid – egaliteit, enerleiglad, vlak gelijkmiddelpuntig = concentrisch gelijkmoedig = geduldig, kalm, onverstoorbaar, stoïcijns, gelijknamig – gelijkluidend, homoloog gelijkslachtig = homogeen gelijkstaan met - evenaren gelijksoortig = soortgelijk gelijkstelling - emancipatie gelijktijdig = contemporain, contemporair, gelijk, simultaan, tegelijkertijd, tevens gelijktijdig optreden van verschijnselen = synchronisme gelijktijdig optreden van verschillende maatsoorten = polymetriek gelijktijdig rijp zijn - homogaam gelijk van vorm - isomorf gelijkvleugelig insekt = bladluis, cicade, kermes, luis, platluis, termiet, wandluis gelijkvloers = begane beneden, grond, parterre gelijkvloerse verdieping - parterre gelijkvormig = eenvormig, conform, congruent, isomorf, uniform gelijkvormigheid = conformiteit, conformisme, uniformiteit gelijkwaardig = adequaat, equivalent, identiek gelijkwaardig zijn = pariteit gelijkwaardige = equivalent, evenknie gelijnd – gelinieerd gelimiteerd – begrensd gelinieerd - gelijnd geling - geelzucht, icterus gelinieerd = belijnd gelofelijk = aannemelijk gelofte = belofte, bezwering, eed, getuigenis, votum geloften = vota geloftesteen – votiefsteen gelogen - onwaar geloken = dicht, toe geloof – confessie, blijk, fiducie, gezindte, godsdienst, leer, mening, overtuiging, religie, vertrouwen geloof aan één God = monotheïsme geloof aan mirakelen = wondergeloof geloof aan onmiddellijk van de Godheid uitgaande openbaringen = supernaturalisme geloof dat geen geloof mogelijk is = agnosticisme, scepsis geloof in de toekomst = chiliasme, optimisme geloof in duizendjarig rijk = chiliasme geloof in geen God = atheïsme geloof in geesten = spiritisme, bijgeloof geloof in meer dan een God – polytheïsme geloof in mirakelen - wondergeloof geloof in wetenschap = sciëntisme geloof verlaten = afvallen geloofbaar = aannemelijk, croyabel gelooflijk - aannemelijk geloofsafval = apostasie geloofsafvallige = apostaat, ketter, renegaat geloofsartikel - dogma geloofsbelijdenis = confessio, credo geloofsbelijdenis aanhangend - confessioneel geloofsbrief - accreditief geloofsbrieven = credentialen geloofsgemeenschap – gemeente, sekte geloofsgetuige - martelaar, martelares geloofsleer = catechismus, dogmatiek, religie geloofsleerling = catechumeen , catechumenaat geloofsonderricht = catechisatie geloofsonderzoek - inquisitie geloofsonderzoeker - inquisiteur geloofspartij - sekte geloofspunt = dogma geloofsrechtbank = inquisitie geloofsrechter = inquisiteur geloofsregel - canon geloofsverdediger = apologeet geloofsverdediging = apologie geloofsverdeler = scheurmaker geloofsverdeling = scheuring, schisma geloofsverklaring - belijdenis geloofsverkondiger - apostel, missioonaris, prediker, zendeling geloofsverkondiging - predikatie, prediking, preek, sermoen geloofsverzaker = afvallige, ketter, mam(m)elijk, renegaat geloofsverzaking - apostasie geloofwaardig – authentiek, aannemelijk, betrouwbaar, controleerbaar, plausibel, waarachtig gelooide huid = bazaan, leer, leder gelooid schapenvel - bezaan geloop = gedraaf, geren, lopen geloven - aannemen, denken, dunken,menen, oordelen, vertrouwen gelovig - godsdienstig, religieus, vroom gelp - tierig Gelre = Gelderland geltharing = hommer gelui = gebeier geluid = beng, bons, gerucht, gil, herrie, kabaal, kik, klank, klap, klop, klots, knal, kreet, lawaai, muziek, rumoer, stem, tik, toon geluid bij onweer - donder geluid om aandacht te trekken = pst geluid van baby = blèren, kraaien geluid van bazuin = schallen, toeten geluid van beer = brommen, grommen geluid van bij = gonzen, zoemen geluid van blaren = geritsel, ritselen geluid van brekend glas = gerinkel, rinkelen geluid van buffel = blazen, bulken, snuiven geluid van duiven = gekir, gekoer, kirren, koeren geluid van eenden - snateren geluid van everzwijn = knorren geluid van ezel = ia, balken, gebalk geluid van gans = gak geluid van gewonde = kermen, kreunen, steunen geluid van golven = geklots, klotsen geluid van grote trompet = bazuingeschal geluid van hart = bonzen, slaan geluid van hert = brommen, reutelen, schreeuwen geluid van hommel = blozen, brommen, hommelen geluid van hond, jakhals, hyena = bassen, blaffen, grommen, janken, keffen geluid van houtvuur = knetteren, suizen geluid van huiskrekel = krekelen, krieken geluid van jonge vogel = piepen geluid van kat = blazen, gespin, m(i)auwen, ronken, spinnen geluid van kikker = kwaken, kwekken, rikkikken geluid van kippen - kakelen geluid van klok = slaan, tikken geluid van koe = bulken, loeien geluid van konijn = piepen geluid van krekel = kriepen, piepen, ritselen, (t)sjirpen, zingen geluid van krokodil = jammeren geluid van leeuw = briesen, briezen, brullen, grollen geluid van meikever = gonzen, ronken, zoemen geluid van mug = dommelen, gonzen, zingen geluid van muis = knagen, piepen, ritselen geluid van olifant = beren, trompetten geluid van paard = briesen, hinniken, proesten, snuiven geluid van poes - spinnen geluid van ratelslang = ratelen geluid van rinoceros = beren geluid van schaap, geit = blaten, blèren, mekk(er)en geluid van slang = biezen, bissen, sissen, ratelen, sijfelen geluid van slot = klik geluid van stier = brullen, knorren geluid van tijger = brullen, knorren geluid van uil = gekras, krassen geluid van vallend voorwerp = bons, dreun, klap, plons geluid van vallende druppel = pats, pets geluid van varken = knorren geluid van vlammen = geknetter, geloei, knetteren, loeien geluid van vleermuis = piepen geluid van vliegen = gonzen, ronken geluid van vogel = zingen geluid van vos = blaffen, janken, keffen geluid van vuurwerk = knallen, knetteren, ploffen geluid van water = kabbelen, klotsen, murmelen ruisen geluid van wind = blazen, bulderen, fluiten, gieren, loeien, ruisen, suizen, zoeven geluid van wolf = huilen geluid van zwijn = gieren, knorren, knuffen, snorken geluid waarnemen = horen geluidbreker = demper, geluiddemper geluiddemper = geluidbreker, sordino, sourdine geluidkunde = akoestiek geluidkundig = akoestisch geluidloos – onhoorbaar, stil geluidloosheid - stilte geluid makend insekt = krekel geluid makend voorwerp = rommelpot geluid voortbrengend = geluidgevend geluidwerend maken – isoleren geluidwerend materiaal - isolatie geluidsband- tape geluidsleer = acustica, akoestiek geluidsmaat = decibel geluidsoverbrenging – telefoon geluidsregistratie - opname geluidsversterker = megafoon geluidswagen - omroepwagen geluidsweerkaatsing – echo, galm geluimd – gehumeurd, gestemd geluk = bof, buitenkansje, fortuin, heil, mazzel, meevaller, secces, tref, veine, voorspoed, welzaart, welzijn, zaligheid geluk hebben = boffen, treffen geluk aanbrengend voorwerp = amulet, mascotte, talisman, totem geluk ermee – proficiat geluk hebben – boffen, sloffen, treffen gelukje = bof, fortuin, kans, meevaller, toeval, tref, treffer, veine gelukken - beteren gelukkig = blij, fortuinlijk, gezegend, happy, tevreden, voorspoedig, zalig gelukkig toeval = bof, fortuin, kans, mazzel, meevaller, tref, treffer geluksgodin = Fortuna gelukspoppetje = mascotte, nénette geluksspel – hazard,kansspel loterij geluksvogel – boffer, bofkont gelukt = geslaagd gelukwens = felicitatie, heilwens gelukwensen - complimenteren, feliciteren gelukzalige = hemeling gelukzoeker = avonturier geluw = geel, geelachtig gemaakt – aanstellerig, afgemeten, geaffecteerd, gedwongen, gehuicheld, gekunsteld, gespeeld, gezocht, geveinsd, onecht, onnatuurlijk, vervaardigd, voorgewend gemaakte bloemen – kunstbloemen gemaakt deftig - parmantig gemaaktheid – aanstellerij, affectatie, gekunsteldheid gemaal = echtgenoot, e(e)ga, ga(de), man, molen, pomp gemaal van Frigga = Odin gemaal van Tethys = Okeanos gemachtigd - bevoegd gemachtigde = afgevaardigde, bevoegde, gedelegeerde, lasthebber, mandataris, zaakgelastigde gemagnetiseerde schijf - floppydisk gemak = bedaardheid, bestekamer, comfort, gerief(lijk), kalmte, komfort, privaat, rust, stilletjes, toilet, wc gemak (Fr) - aise gemakkelijk = behaaglijk, comfortabel, eenvoudig, faciel, gerieflijk, gesmeerd, grif, handzaam, kalm, licht, rustig, simpel, vlot gemakkelijk baantje = sinecure gemakkelijk breekbaar = broos, bros, teer gemakkelijk glijdend – glad, glibberig gemakkelijk te begrijpen = bevattelijk gemakkelijke stoel = club, fauteuil, leunstoel, sta-op stoel gemakzuchtig = laks, lui, (ge)makkelijk gemalen biefstuk - tartaar gemalen eikenschors = run gemalen graan = meel gemalen koren - tarwemeel, gerstemeel gemalen polijstaarde = tripelpoeder gemalen rode, dakpannen - gravel gemalen schelpen = grit gemalen tabak - snuif gemalen tufsteen = tras gemalen vlees - gehakt gemalin = echtgenote, eega, gade,, vrouw gemalin van ... = zie gade van gemanierd - welopgevoed gemanierde vrouw = dame gemanierdheid – beleefdheid, fatsoen, manieren gemankeerd - mislukt gemar - gedraal, getalm gemarkeerd = (muz.) marcato gemartel – gepijnig gemaskerd – bedekt, vermomd, verborgen gemaskerd bal – maskerade, redoute gemaskerd feest - maskerade gemarmerd glas = marbriet gemaskerd bal = bal masqué, maskerade, redoute gematigd = (muz.) adagio, andante, moderato gematigd = bedaard, bezadigd, getemperdkalm, maathoudend, moderaat, tamelijk, verzacht gematigdheid = matiging, moderatie gemeen = abject, achterbaks, algemeen, arglistig, gedrieglijk, doorsnee, doortrapt, eniepig, gangbaar, gewoon heimelijk, ignobel, infaam, kwaadwillig, laag, laaghartig, min, minderwaardig, obsceen, onedel, oneerlijk, onguur, onoprecht, ploertig, slecht, smerig, snood, unfair, vals, veil, venijnig, vuig, vulgair, wreed, zedeloos gemeen mens – bedrieger, doerak, fielt, gemenerik, loeder, ploert, schoft, schurk, valsaard, wreedaard, zwendelaar gemeend = bedoeld, eerlijk, ernstig, oprecht, serieus gemeendheid - ernst gemeenheid = kwaad, laaghartigheid, laagheid, valsheid, vuigheid, vuilheid gemeen lachen - grijnszen gemeenlijk = doorgaans, gewoonlijk, meestal, normaal gemeenplaats = alledaags gemeenschap - betrekking, civitas, communiteit, contact, convent, maatschappij, omgang, samenleving, verbinding, verkeer, verstandhouding, volk gemeenschappelijk = collectief, communaal, overeenkomstig, samen, tezamen, verwant gemeenschappelijk bezit - communiteit gemeenschappelijk bouwland = es, enk, eng gemeenschappelijk gedachtenismaal = agape gemeenschappelijk weiland = groenland, made, meent, mient gemeenschappelijk zingen = samenzang gemeenschappelijke grond - meent, mient gemeenschappelijke markt = E.E.G., Euromarkt gemeenschappelijke slaapzaal -dortoir gemeenschappelijke tafel bij de marine - gamelle gemeenschappelijke weide - meent gemeenschappelijke werkzaamheid -coördinatie, samenwerking gemeen sujet - doerak gemeente – burgerij, dorp, plaats, stad, gemeente aan de rand van een grote stad = randgemeente, voorstad gemeente bestuur – gemeenteraad, stadsraad, gemeente in Belgisch Limburg = Bocholt, Eksel gemeente in de Achterhoek = Aalten, Groenlo gemeente in de provincie Antwerpen = Meerle gemeente in Drenthe = Dalen, Emmen, Norg gemeente in Gelderland = Didam, Ede, Elst, Epe, Neede gemeente in Groningen = Eenrum, Warfum gemeente in Limburg = Elsloo, Haelen, Weert gemeente in Noord-Brabant = Asten, Bladel, Erp, Gemert, Goirle, Megen gemeente in Noord-Holland = Bloemendaal, Edam gemeente in provincie Luik - Ans gemeente in Utrecht = Baarn, Soest, Zeist gemeente in Zuid-Holland = Arkel, Puttershoek, Strijen, Vianen gemeentehuis = mairie, raadhuis, stadhuis, gemeentelijk – municipaal, stedelijk, gemeentelijk register = BS gemeentelijke geneeskundige dienst = G.G.D. gemeentepils = leidingwater gemeenteweide = meent gemeentezang – koraal gemeen volk – gajes, geboefte, gebroed, gespuis, schorem, tuig gemeenzaam – amicaal, eigen, familiaar, gemoedelijk, vertrouwelijk gemeenzaam woord voor plezier = gein, leut, lol gemeenzame aanduiding van een familielid = pipa gemeier – gezanik, gezeur gemêleerd = gemengd, gemixt, grijzend gemelijk = aalwaardig, alwallig, knorrig, landerig, lomig, misnoegd, narrig, nurks, wrevelig gemelijk mens = brompot, kniesoor, kwel, nijdas, nurk, sar gemelijkheid = landerigheid gemelijk zijn – huilen, narren, plagen, sarren gemene kerel - aterling, doerak, fielt, loeder, ploert, pooier, schurk, smeerlao, smiecht gemenebest = republica Gemene best, deel van het Britse - 5 Ghana, India, Kenya, Malta, Nauru, Sabah 6 Canada, India, Cyprus, Gambia, Guyana, Malawi, Malaya, Nguana, Tobago, Uganda, Zambia 7 Jemaica, Lesotho, Nigeria, Sarawak 8 Barbados, Botswana, Malaysia, Trinidad, Zanzibar 9 Australië, Mauritius, Singapore, West-Samoa 10 Tanganyika 12 Nieuw-Zeeland gemenerik – fielt, onterik, snoodaard, valsaard, valserik, vuilak gemene streek – gemenigheid gemene vent – fielt, poen, schurk gemene vrouw - furie, helleveeg, karonje, sloerie gemene weide - meent gemengd = aangelengd, bont, dooreen, gemeleerd, onzuiver, verdund gemengd eten = kliek, prak, stamppot gemengd ras - halfbloed gemengd veevoer – haksel, kortvoer gemengde drank - cocktail gemengde hoeveelheid = melange, mengsel gemengde meststof = compost gemengde orgelstem – tertiaan gemengde pijptabak - mixture gemenigheid = gemeenheid gemerkt = aangezien, naardien, wijl gemeste gesneden haan = kapoen gemeste hoen - poularde gemetseld rookkanaal = schoorsteen gemetselde oeverkant – beer, kaai, kade, wal gemetselde voet van een vloerbalk = stiep gemeubileerd = gem. gemiddeld = alledaags circa, dooreengenomen, doorsnee, gewoon, normaal gemiddeld inkomen - modaal gemiddelde = moyenne gemiddelde vaart = kruissnelheid gemiddelde weersgesteldheid - klimaat gemier = geknoei, geleuter, gepeuter, gepruts, gewriemel, gezanik, gezeur gemieter = geduvel, gemier, gezanik gemijmer – pepeins gemini = tweelingen gemis = armoe, behoefte, defect, derving, gebrek, krimp, lacune, leegte, leemte, manco, nood, ontbering, tekort(koming), verlies gemis aan het nodige – gebrek, kommer gemixt = dooreen, gemêleerd, gemengd gemixt meel – beslag, deeg gemixte soorten = melange gemme - camee gemodder = gebagger, gebroddel, geknoei, gepruts, geschipper, getob gemodelleerd - modele gemoed = binnenste, boezem, inborst, drift, gestemd, gevoeligheid, gezind, innerlijk, stemming gemoedelijk – bezadigd, familiair, fideel, gemeenzaam, gezapig, gezellig, goedhartig, goedmoedig, handelbaarlos, vlot, vriendelijk, zachtaardig gemoedereerd – doodleuk, kalmweg, vanzelfsprekend gemoedsaandoening = emotie, ontroering gemoedsaard = inborst, karakter, temperament gemoedsbeweging = emotie gemoedsgesteldheid = bui,ernst, humeur, luim, stemming, vrolijkheid gemoedsrust - zielenrust gemoedsstemming = dispositie, droefheid, ernst, humeur, instelling, melancholie, vrolijk gemok – bouderie gemopper – gebrom gemor – gebrom, gemompel, gezanik gemors - geknoei gemotoriseerde kraan = dragline gems = berggeit, klipgeit, steengeit gemsachtige - gocel, kambing-oetan, sneeuwgeit gemsbok - passan gemsbuffel – anoa gemskleurig – chamois gemul – gruis gemunt – geslagen gemunt geld = specie gemurmel = gemompel, geprevel gemutst = gehumeurd, geluimd gemzenleer = chamois, kamoes genaakbaar = benaderbaar, toelaatbaar genaakbaar - toegankelijk genaamd = alias, geheten, getiteld genade - amnestie, barmhartigheid, clementie, deernis, erbarmen, gena, goedertierenheid, gratie, gunst(bewijs), medelijden, pardon, vergeving, vergiflenis genadegave - charisma genadekruid - galkruid genadeloos = onbarmhartig, onverbiddelijk, wreed genademiddel = prediking, sacrament genadeoord = bedevaartplaats genadereis = bedevaart genade schenken = pardonneren, vergeven genadeslag – nekschot genadeslag geven – afmaken, doden, neerslaannekken genadig = barmhartig, clement, goedertieren, goed(gunstig), mild, vergevingsgezind genaken = naderen, naken genan = genant, genante, naamgenoot genant – beschamend, ergerlijk, hinderlijk, lastig gendarme = agent, marechaussee, rijkswacht, veldwachter gene = die, gindse gêne = schaamte, schroom, verlegenheid genealogie = geslachtskennis, geslachtsrekenkunde, stamboom genealoog = stamboomkundige geneesbaar - curabel, heelbaar geneesheer = arts, chirurg, dermatoloog, dokter, esculaap, internist, medicus, specialist geneesheer der goden = Meichior, Paenan geneesheer van zielezieken = psychiater geneeskrachtig kruid - gentiaan, kamille, lavendel, papaver, salie, standelkruid, valeriaan, valkruid geneeskrachtige bron bij Jeruzalem = Bethesda geneeskrachtige drank = salep geneeskrachtige modder = fango geneeskrachtige planten - 2 ui 3 eik, els, hop, tijm 4 brem, munt, noot, wilg 5 alant,alsem, gouwe, haver, komijn, kweek, salep, salie, vlier, 6 alruin, bijvoet, bosbes, distel, dragon, heemst, kervel, klaver, tijloos, toorts, venkel 7 bosrank, camelia, daslook, ereprijs, kalmoes, kwendel, kamille, malrove, melisse, papaver, selderij, wederik 8 berglook, cichorei, gamander, gentiaan, hoefblad, knoflook, lavendel, valkruid, vossebes, weegbree, zeealsem 9 beekpunge, doodkruid, dovenetel, fenegriek, haagwinde, hertshooi, hondsdraf, koriander, lepelblad, maankruid, pepermunt, sleedoorn, valeriaan, vogelkers, wolverlei, zandzegge 10 belladonna, bilzekruid, bitterzoet, brandnetel, doornappel, hartgespan, heggenrank, jeneverbes, kattedoorn, kruiskruid, ogentroost, wolfsklauw 11 duivekervel, duivelsbeet, genadekruid, guichelheil, laurierkers, nachtschade, ridderspoor, varkensgras 12 haasjeskruid, herderstasje, herfsttijloos, honingklaver, kamperfoelie, penningkruid, peperboompje 13 vrouwenmantel, waterdrieblad geneeskunde = heelkunst, medicijnen, therapie geneeskunde, richting in de - anatomie, bacteriologie, chemotherapie, cytopathologie, diagnostiek, geriatrie, gerontologie, neurologie, oogheelkunde, pediatrie, psychiatrie, virologie geneeskunde van de spraakorganen = toniatrie geneeskundig - medisch geneeskundige = arts, dokter, geneesheer, medicus, m.d. therapeut geneeskundige, beroemd - Boerhaave, Galenus, Harvey, Koch, Paracelsus, Pasteur, Vesalius, Virchow geneeskundige inrichting = hospitaal, kliniek, ziekenhuis geneeskunst = geneeskunde, therapie geneesleer = therapie geneesmethode = kuur, lavement, massage, operatie, remedie, therapie geneesmiddel = anti bioticum, artsenij, aspirine, capsule, dragee, drankje, kamille, kervel, kinabast, kinine, kruid, lavement, medicament, medicijn, penicilline, pil, poeder, remedie, salep, serum, tablet, therapie, zetpil geneesmiddel = (lnd.) obat geneesmiddel tegen alle kwalen = panacee geneesmiddel tegen giftige beet = triakel geneesmiddel regen malaria - araleën geneesmiddelen = sera geneesmiddelenbriefje - recept geneesmiddelenleer = acognosie geneesmiddelen, natuurlijke - drogerijen geneesmiddelenwinkel = apotheek geneesproces = kuur, remedie geneeswijze = allopathie, homeopathie, kuur, therapie genegen = bereid, geneigd, gereed, gewillig, therapie, toegedaan, (wel)gezind, welwillend genegenheid = affectie, drift, liefde, lust, min, neiging, trek, tendens, vriendschap, wil genegenheid opwekkend – innemend genegen iets te doen - bereid geneigd = bereid, genegen, gereed, gezind, gezond, neigend, willig geneigdheid = aandrift, neiging, tendens, wil geneigd tot veel babbelen - babbelachtig, praatgraag geneigd tot verzet - opstandig, rebels generaal = algemeen gen., veldheer generaalsbewind - junta generale staf = GS generaliseen - veralgemenen generalisatie = algemeen making Generaliteitslanden, een der - Brabant, Limburg, Opper-Gelderland, Vlaanderen generatie = geslacht, voortplanting generatief = geslachtelijk generatiewisseling - metagenesis generator = dynamo generen – hinderen, schamen genereren = telen, verwekken genereus = edel, edelmoedig, goedertieren, grootmoedig, mild, onbekrompen generositeit - edelmoedigheid genese = ontstaan, wording genesis – ontstaan genet – paard, rijpaard genetica = erfelijkheidsleer geneugte = genieting, genoegen, genot, vermaak, vreugde, wellust genezen – beter(en), gezond, helen, herstellen, opgeknapt, verhelpen genezen = beter, cureren, hersteld, heel genezend = curatief genezing – herstel(ling), regeneratie, reconvalescentie, recuperatie geniaal = begaafd, briljant, knap, talentvol, talorijk, uitzonderlijk, vernuftig geniaal mens - genie genialiteit = vernuft, vindingrijkheid genie = aanleg, esprit, fenomeen, gave genie-officier - genist geniesoldaat = genist, mineur, pontonnier geniep - geheim, heimelijk, stiekem, verborgen geniepig = achterbaks, boosaardig, gemeen, gluiperig, heimelijk, insidieus, slinks, sluw, steels, stiekem, vals genieten – ontvangen, snoepen genieten wederverkopers - rabat genieting = geneugte, genot, genucht, leut, vreugde genist - geniesoldaat genius = beschermengel, beschermgeest, geleigeest genocide = rassenmoord, soortmoord genodigde = gast, gevraagde, introducé, invité genoeg = afdoende, afgedaan, afgemeten, basta, halt, plenty, stop, toereikend, voldoende, zat, zeer genoegdoening = boete, eerherstel, excuus, revanche, satisfactie, vendetta, wraak genoegdoening voor verloren wedstrijd = revanche genoegen – behagen, bevrediging, gading, geneugte, genot, gerief, lol, leut, liefhebberij, lust, plezier, pret, schik, tevredenheid, verlustiging, vermaak, voldoening, vreugde, welbehagen, welgevallen, wellust, zin genoeg en uit – basta genoeg gekookt – gaar genoeg hebben – rondkomen genoeg hebben van - balen genoeglijk = aangenaam, aardig, amusant, bekoorlijk, charmant, gezellig, knus, leuk, plezierig, prettig, vriendelijk, vrolijk genoeglijke bezigheid = hobby genoeglijke stemming - schik genoegzaam = krachtig, nagenoeg, overtuigend, toereikend, voldoende genoemd = gemeld, vermeld genoot = compagnon, doelgenoot, gelijke, gezel, kameraad, makker, metgezel, vennoot genootschap – bent, bond, broederschapclub, compagnie, maatschappij, orde, organisatie, sekte, sociëteit, unie, (ver)bond, vereniging genoodzaakt - verplicht genot – bezit, blijdschap, geneugte, genieting, genoegen, gerief, lust, plezier, pret, smaak, verrukking, vreugde, welbehagen, wellust, zaligheid genot achteraf beleven – nagenieten genotartikel - tabak genoteerd – aangetekend, gen., opgeschreven genotleer – hedonisme genotloos - blase genotmiddel = 2 ijs 3 wijn 4 hasj, thee 5 cacao, drank, opium, snoep, snuif, tabak 6 bonbon, koffie, sigaar 7 alcohol, cocaïne, sigaret, snoepje, specerij 8 hasjiesj, nicotine genotrijk - aangenaam genotziek = hedonistisch, wellustig, wulps, zinnelijk genotzucht - epicurisme genre = allooi, manier, ras, slag, smaak, soort, stijl, trant, wijze genst – heidebrem genster - vonk gent = gander, gans, ganzerik Gent, gilde huis in - St. Jorishof, Toreke Gent, monument in - Belfort, Gravensteen, Lakenhalle, Mammelokker, Prinsenhof, Rabat Gent, oude gevangenis in - Mammelokker Gent, oude haven van – Graslei gentiaan – alpenplant gentiaanachtigen – Gentianaceeën gentianacee - bittering, duizendguldenkruid gentleman = edelman, heer, seigneur genuanceerd van klank = klankrijk, melodieus Genuees = Columbus genuïen = aangeboren, echt genuïteit = echtheid genurk = gebrom, gekijf, geknor genus = geslacht, soort geoccupeerd = bezet, bezig geodeet = landmeter geodesie = landmeetkunde geoefend – afgericht, bedreven, ervaren, geroutineerd, geschoold, getraind geoefend in de cijferkunst = rekenkundig geoefend op de jacht = bejaagd geofaag = aardeter geogenie = aardwording geograaf = aardrijkskundige geografie = aardrijkskunde geografisch = aardrijkskundig geografische aanduiding = N.B., O.L., W.L., Z.B. geografische breedte = latitude geografische breedtecirkel = parallel geografische lengte = longitude geografische lengtecirkel = meridiaan geografische ligging = topografie geografische mijl = g.m. geografische naam = toponiem geografische naamkunde = toponymie geografische plaatsbepaling - breedtegraad, lengtegraad geografische tekening = (land)kaart geologie = aardkunde geologisch = aardkundig geologisch proces - abrasie, erosie, sedimentatie, verwering geologisch tijdperk = Algonkium, Alluvium, Cambrium, Carboon, Devoon, Diluvium, Jura, Kambrium, Krijt, Mioceen, Neozoïcum, Oligoceen, Perm, Pleistoceen, Plioceen, Quartair (Holoceen), Secondair, Tertiair (Eoceen),Trias, IJsperiode, Ijstijd geologisch tijdperk, huidig - quartair geologische formatie = eoceen, krijt, trias geologische hulpwetenschap = mineralogie, petrologie, sedimentologie, stratigrafie, geologisch verschijnsel - boudinage geoloog - aardkundige geometrie = meetkunde geometrisch = meetkundig geometrische verhouding = cosecans, cosinus, cotangens, secans, sinus, tangens geomorfologie = landschapkunde geomorfologische eenheid = landschap geoorloofd – gepermitteerd,oorbaar, toegelaten, toegestaan, toelaatbaar geopend – openstaand geordend - geregeld geordende lijst = index, rooster, tabel geordende overeenkomst – schikking geordende zeemacht – marine, vloot Georgië, hoofdstad van - Tbilisi Georgië, oorspronkelijke bewoners van - Colchii, Iberii Georgië, rivier in - Rion Georgië, stad in - Batoemi, Koetaisi, Tsiatoera Georgië, steppe in - Karajas, Sjiraki geoutilleerd – uitgerust geoxideerd – roestig gepaard - gehuwd gepaardhoevige = ezel, koe, varken gepakt = gegrepen gepantserde legerafdeling = pantserdivisie gepapt dicht gordijnweefsel = lancaster gepard = jachtluipaard gepareld = parelvormig geparenteerd = verwant (schapt) gepassioneerd = hartstochtelijk gepast = adequaat, behoorlijk, betamelijk, bruikbaar, eerlijk, fatsoenlijk, geschikt, gevoeglijk, juist, keurig, net, oirbaar, oorbaar, passend, schikkelijk, sortabel, voegzaam gepast betalen - passen gepastheid = betamelijkheid, keurigheid, netheid, oorbaarheid, voegzaamheid gepeild = geraaid gepeilde diepte = loding gepeins = denkbeeld, denken, gedachte, gemijmer gepekeld - gezouten gepelde gerst = gort gepelde rijst = beras, bras, nasi gepen = geschrijf gepensioneerd – rustend gepensioneerde - oudgediende gepeperd = bijtend, hartig, heet, pikant, sterk, stekelig geperforeerd = doorboord gepermitteerd = geoorloofd, toegestaan, veroorloofd geperst hout - triplex geperste haarstof = vilt geperst hout – triplex geperst kolengruis - briket gepetrifieerd = versteend gepeupel = canaille, gajes, gemeen, gepeupel, gespuis, grauw, heffe, janhagel, plebs, rapaille, schorem, schorriemorrie, schuim, tuig gepeuter – geknoei, geleuter, gemier gepieker – getob gepiept – gedaan, klaar gepijnig - gemartel gepikeerd = beledigd, boos, gebelgd, gekrenkt, geraakt, kwaad, ontstemd gepikeerdheid - geraaktheid geplaag = gesar, geterg, getreiter geplaatst = ondergebracht, neergezet geplaveide weg = straat gepleegde handeling - daad geplekt – bont geplet koper - latoen geplet en vertind dun metaal = blik geploeter = gesjouw, getob, gezwoeg geplogenheid - gebruik, gewoonte geplooid – gegolfd, plisse geplooid oplegsel = ruche geplooide bef = jabot geplooide dameshalskraag = frees geplooide huid = leer, leder geplooide kraag – lob, lub geplooide leren zak – balg geplooide muts - kaper geplooide zoom = falbala geplukt = kaal gepoch = bluf, gesnoef, gezwets, grootspraak, opschepperij, snoeverij gepofte mais - popcorn gepolitoerd = gepolijst geposeerd = aanstellerig, bedaard, bezadigd, gemaakt gepraal = gepronk, pralerij, pronkerij gepraat = gebabbel, geklets, gesnap, praterij geprepareerd waspapier = stencil geprepareerde huid = leder, leer geprezen – geroemd, gevierd, gezegend gepriegel = gepeuter geprikkeld = boos, geraakt, humeurig, kregel, kriebelig, nerveus, nijdig, opgewonden, opvliegendwrevelig gepromoveerd persoon = doctor, dr gepronk = gepraal, pralerij geprotesteerd (handel) = geweigerd gepruil = bouderie, gemok gepruts = geknoei, gemier, gemodder gepruttel = gemopper, gemor geps = gaps gepuf = grootspraak gepunt = puntig, scherp, spits gepunte stok - prikkel gepurperd = purperkleurig geraaid = gepeild geraakt – aangedaan, aangeschoten, aangeslagen, beledigd, boos, gebelgd, geblesseerd, geergerd. gekwetst, gepikeerd, getroffen, gewond, raak, verstoord geraaktheid = boosheid, ergernis, gekwetstheid, gepikeerdheid, touche, verstoordheid geraamte = beenderen, gebeente, bot, bouw, constructie, frame, graat, karkas, knook, rib, scharminkel, schema, skelet, wervel geraamte van het hoofd = bekkeneel, doodshoofd, schedel geraamte van hout - latwerk geraas = drukte, gebalder, gerucht, gesnor, getier, heibel, herrie, kabaal, keet, lawaai, leven, opschudding, rumoer, tumult geraas en getier - stampei geraaskal = gebral, gezwets geradbraakt = afgemat, doodmoe, doodop, kapot, uitgeput, geraden = aangeraden, dienstig, geadviseerd, raadzaam, wenselijk gerafelde naad = torn geraffineerd = doorkneed, doortrapt, gezuiverd, listig, sluw, verfijnd geraffineerde houding = raffinement geraffineerde vouwvamp gerak – gerei, gerief geraken – komen, terechtkomen gerammel - geratel geranium - ooievaarsbek, pelargonium gérant = beheerder, zaakeider, zetbaas geraspte snuiftabak = rapé geratel – gerammel, lawaai gerecht = billijk, correct, hot, juist, rechtbank, raad, rechtvaardig, vierschaar, wettig gerecht = 3 pap, vla 4 moes, saté, soep, spijs 5 haché, purée, salmi, snert 6 fondue, muesli, omelet, pastei, ragout, reerug, salade, salami 7 beignet, compote, hutspot, pudding, reebout, schotel, soubise, soufflé, vissoep, zalmsla 8 biefstuk, bouillon, flensjes, fleurons, niertjes, rissoles, rijstebrij, rijstepap, stamppot, tournedo, uiensoep, vispastei, zuurkool 9 hamburger, haringsla, pasteitje, uitsmijter 10 croquetten, erwtensoep, huzarensla, linzensoep, watergruwel 11 aardappelen, groentesoep, hors d´oeuvre, kalfsoester, pannekoeken, plumpudding, trommelkoek, vogelnestje 12 jachtschotel 13 wentelteefjes gerecht van fijn gekookte groente = moes gerecht van fijn vlees en deeg = pastei gerechtelijk = justieel, justitieel, rechtelijk gerechtelijk ambtenaar - officier gerechtelijk bevel = injunctie gerechtelijk toewijzen - addiceren gerechtelijk vooronderzoek - perquisitie gerechtelijk vooronderzoek in militaire strafzaken - informatiën gerechtelijke aanmaning = sommatie gerechtelijke actie = procedure gerechtelijke bekrachtiging = homologatie gerechtelijke bekrachtiging van een akkoord = hornologatie gerechtelijke beslaglegging = sequestratie gerechtelijke ontzegeling - resignatie gerechtelijke uitspraak = oordeel, vonnis gerechtig - billijkerwijs, rechtvaardig gerechtigd = bevoegd, competent gerechtigheid = recht,rechtvaardigheid gerechtsbode = deurwaarder gerechtsdienaar = agent, beul, diender gerechtshof = rechtbank gerechtshof in Drenthe tot eind 18e eeuw = etstoel gerechtshof in Oud-Athene - Areopagus gerechtskosten - vacatiekosten gerechtsoefening - rechtspleging gerechtsplaats bij Jeruzalem = Golgotha gerechtsplaats in Athene - Areopagus gerechtsplaats in Twente = Dingspelberg gerechtsschrijver = griffier gerechtszaak = (Ind.) perkara, proces gerechtvaardigd – billijk, gegrond, juist, terecht gerecht van verschillende groenten – jardinière gerecht met uien en vlees – hachee gered = behouden, bevrijd, ongedeerd, safe, veilig, verlost geredelijk = bereidwillig, gemakkelijk, graag, grif, licht, pront gereed = af, afgewerkt, bereid, contant, grif, klaar, paraat, ready, ree, slagvaardigvaardig, volbracht, voltooid gereedgemaakt – afgewerkt, bereid, klaar gereed maken – klaarmaken, prepareren gereedschap - alaan, aks, beitel, bij, boor, drevel, drijver els, gerei, graveerijzer, hak, hamer, instrument, kaarde, mes, nijptang, spaan, tang, tuig, vijl, werktuig, zaag, zie ook werktuigen gereformeerde - Calvinist, Doleerder gereed tot handelen = bereid, paraat, vaardig gereed uit te trekken = beweegbaar, marsvaardig, mobiel gereedschap = gerei, tuig gereedschap om emmers te dragen = juk gereedschap om oven mee uit te krabben – loet gereedschap om te vegen – stoffer, veger gereedschap om zeis te scherpen = strekel gereedschap van tekenaar = winkelhaak gereedschap van timmerman – hamer, schaaf gereedschap voor de tuin – hark gereedschap voor de tuin – hark gereed zijn – bereid, klaar gereformeerd = hervormd gereformeerd geloof = calvinisme geregeld – altijd, behoorlijk, dagelijks, dikwijls, doorgaans, geordend, meestal, ordelijk, regelmatig, regulair,steeds, steevast, telkens, vaak, vast geregeld bezighouden – oefenen geregeld volgen - nalopen geregelde toestand - orde, regel, regelmaat geregelde volgorde = beurt gerei – gereedschap, tuig gerekend worden tot = behoren gerekt = lang, langdradig, tenuto, uitvoerig, wijdlopend gerekte vorm hebbend = langwerpig geremd = belemmerd geren = gedraaf, geloop, rennnen gerenommeerd – bekend, beroemd, vermaard gerenommeerdheid = vermaardheid gereserveerd = besproken, terughoudend geresigneerd – gelaten geresolveerd – kordaat, resoluut gerezen gedeelte van de aardkost - horst gergel = glee geriatrie = ouderdomszorg geribbeld = geribd geribd brood – wegge geribde stof - rips gericht op de ander = altruïstisch gericht op zichzelf = egocentrisch gerief = accommodatie, comfort, gemak, genoegen, genot, gerei, nut, plezier, voordeel gerieflijk = comfortabel, gemakkelijk, genoeglijk geriefelijkheid – gemak gerieven – bedienen gerij – wagen gerimpeld – geplooid, schrompelig gering – armzalig, bescheiden, iel, karig, klein, laag, luttel, matig, min, miniem, nietig, onaanzienlijk, onbeduidend, pover, schaars, schril, weinig gering bezit = armoe, armoede geringe hoeveelheid = beetje, greintje, iets, ietwat, luttel, schijntje, wat geringe warmtegraad bezittend = koud, lauw geringer – kleiner, minder , zwakker geringheid = nietigheid gering in aantal - weinig geringschatten = minachten geringschattend - dedaigneus, schamper geringschatting = dedaindepreciatie, minachting geringst – minst geringste – kleinste, minste gering van kracht – slap, zwak gering verschil - miniem Germaan = Bataaf, Batavier, Teutoon Saks Germaans godengeslacht = Asen, Wanen Germaans feest - midwinterfeest, joelfeest Germaans heidens winterfeest = joelfeest Germaans letterteken = rune Germaans volk = Denen, Duitsers, Engelsen, Nederlanders, Noren, Zweden Germaans volk in Zuid-Duitsland = Alamannen Germaanse aarde = Midgard Germaanse afgod - Irmin Germaanse bewaakster van onderwereld = Hel(a) Germaanse boze geest - belewitte, Holda, Pertha Germaanse goden - Asen Germaanse Godheid = Aegir, Balder, Bragi, Donar, Forseti, Freyr, Geirrod, Hermod, Hoenir, Ing, Kvasir, Loki, Lodur, Lytir, Magni, Niord, Od, Odin, Skold, Thor, Tiw(az), Tyr, Vali, Vé,Vidar, Vili, Wodan Germaanse godin = Edda, Erna, Freya, Frigg, Frigga, Geijon, Gerd, Hel, Hela, Iduna, Laga, Manna, Ran, Rana, Sif Germaanse godin van de eeuwige jeugd - Iduna Germaanse godin van de lente - Ostara Germaanse godin van de onderwereld - Hela Germaanse godin van de zee - Ran Germaanse heldenfiguur - Hilde Germaanse hemel = Asgaard, Walhalla Germaanse koning = Odoaker Germaanse korte speer - framer Germaanse landstreek - Gou(w) Germaanse lotgodinnen = Nornen, Skuld Urd,Werdandi, Germaanse luchtgeest - sylfe Germaanse natuurgeesten = alven, elfen Germaanse oergod - Tuisto Germaanse onderwereld = Niftheim, Helheim Germaanse oppergod = Odin, Wodan Germaanse reus - Berserik Germaanse sagen = Edda Germaanse sagenfiguur - Beowulf, Emenarik, Gudrun Germaanse schikgodinnen = Norne Germaanse taal = Deens, Duits, Engels, Fries, Gotisch, IJslands, Nederlands, Noors, IJslands, Zweeds Germaanse tweelinggoden - Alcis Germaanse volksstam - Cherusken, Fosi, Gauten Germaanse wereld = Midgaard Germaanse zeegod = Aegir, Eiger Germaanse zeegodin = Ran, Rana germanium = ge geminatie = broeien, ontkieming germineren = ontkiemen, ontspruiten geroddel – praarje geroemd – geprezen, gevierd geroep = geschreeuw geroerd = aangedaan, getroffen, ontroerd geronnen = gestold, gestremd gerookte aal = paling gerookte haring – bokking gerookte vis – bokking, paling gerookt spek – bacon gerookt visje - sprot geroosterd brood = toast, toost, tosti geroosterd vlees = saté geroutineerd = bedreven, geoefend, doorkneed, ervaren, geoefend, vaardig gerst, gepelde - gort gerstenat = ale, aal, bier, pils gerucht = geraas, mare, nieuws, opzien, praatje, rel, roddel, tijding geruchtmakend - fameus, opvallend geruime tijd durende = lang, langdurig geruis = lawaai geruisloos – onhoorbaar geruite stof - tartaan gerust = bedaard, kalm, rustig, tevreden, vredig, zeker gerustheid – onbekommerd, onbezorgdheid, zorgeloosheid geruststellen = rassureren geruststellend – rassurant geruwde dekendtof – molton gerwe - duizendblad gesar = geplaag, geterg, getreiter geschakeerd - genuanceerd geschal – geschetter geschapen - aangeboren geschapen wezen – schepsel geschat – globaal geschater - gelach gescheiden - apart, uiteen, los, seperaat gescheiden van elkaar – vaneen gescheld - geschimp geschenk – aardigheid, cadeau, fooi, gave, gift, gratificatie, persent, surprise, xenie geschetter – geschal, gesnater gescheurd – beschadigdkapot, stuk, vernield gescheurde lap - flard geschiedboeken – annalen geschieden – gebeuren, voorvallen geschiedenis - gebeurtenis, historie, storietoedracht, verhaal, voorval geschiedenisverhaal - kroniek geschiedkundig - historisch geschiedkundig tijdperk - Middeleeuwen geschiedkundige - historicus geschiedkundige wereldbeschouwing - historisme geschiedschrijver - analist, historicus, historiograag geschiedschrijving - historiografie geschiedzang - historielied geschift - dwaas, dol, gek, gestoord, getikt geschikt - aangenaam, bekwaam, betrouwbaar, braaf, bruikbaar, capabel, convenabel, dienstig, fijn, gepast, goed, handzaam, jofel, oorbaar, opportuun, passend, sortabel, reeel geschiktheid - aanleg, bekwaamheid, bruikbaarheid, handigheid, opportuniteit, talent geschikt maken tot - predisponeren geschikt voor bebouwing - bouwrijp geschikt voor consumptie - consumabel, eetbaar geschikt zijn - dienen geschil – afkeer, afschuw, geding, geschil, kijf, kwestie, onenigheid, onmin, pleit, probleem, redetwist, ruzie, strijd, tweedracht, twist, vete, woorden geschilpunt = kwestie, (Ind.) perkara, ruzie, twist geschimp – gesmaal geschokt – aangedaan, onpasselijk, overstuur geschimmeld = schimmelkleurig geschonden - beschadigd, gekwetst, kapot, ongaaf geschonken - gegeven geschonken door = d.d. geschooi – bedelarij, gebedel geschoold = bekwaam, geoefend, getraind, opgeleid geschoren schapenvel = ploot geschrapt – afgevoerd, schoongemaakt geschreeuw = gegil, geroep, misbaar geschreeuwde leuze = yell, slogan geschreven - schriftelijk geschreven stuk = brief, document, epistel, manuscript, oorkonde, tekst geschrift = bijbel, boek, handschrift, koran, opstel, pamflet, scriptie, tekst, werk geschrijf – gepen geschroeid worden - roosteren geschrokken = onthutst, opgeschrikt, verschrikt geschubd - ecaillé geschulpte zoom = falbala geschut – artillerie, bas, bazooka, houwitser, kanon, kartouw, mitrailleur, mortier, vuurmond geschutbedding - remas geschutkelder - kazemat geschutlaag op schip = batterij geschut, middeleeuws - ballist geschut, Romeins - ballista geschutserie = batterij geschuttoren op een oorlogsschip – barbette geschuurd rotan - manou gesel = karwats, knoet, kwispel, plaag, ramp, roe, roede, tuchtroede, zweep gesel Gods = Attila geselaar - flagellant geselbroeder = flagellant geselecteerd - uitgelezen geselen = hekelen, kastijden, lijfstraf geseling = flagellatie geselmonnik = flagellant, geselbroeder, ranselaar geselwerktuig - knoet, zweep gesepareerd = afzonderlijk, gescheiden geserreerd = beknopt, gedrongen, kort gesigneerd – getekend gesitueerd - gelegen gesjochten = desolaat, gefopt, geruïneerd gesjouw - geploeter geslaaf = getob geslaagd – gelukt, succesvol geslaagde voor examen = abituriënt geslacht – afstamming, familie, generatie, genus, huis, kunne, linie, lijn, ras, sekse, stam, tak geslachtloos = aseksueel geslachtelijk - generatief, seksueel, sexueel geslachtsbastaard - bigenerisch geslachtsboom = geslachtslijst, geslachtsregister, pedigree, stamboom geslachtscellen - gameten geslachtsdeel - genitalie, penis, schaamdeel, scrotum geslachtsdrift - libido geslachtsgemeenschap = bijslaap, coïtus, paring geslachtsklieren - gonaden geslachtskoel = frigide geslachtskoelheid = frigiditeit geslachtskunde = genealogie geslachtskundige = genealoog geslachtsleven = seksualiteit geslachtslijst = genealogie, geslachtsregister, pedigree, stamboom geslachtsnaam = achternaam, familienaam geslachtsregister = genealogie, geslachtslijst, pedigree, stamboom geslachtsrekenkunde - genealogie geslacht van kuikens bepaler = sekser geslacht van paddestoelen = boleet geslachtsverkeer - coïtus geslachtswisseling = generatiewisseling, metagenesis geslachtsziekte - lues geslagen teken van een munt = klop gesleep - gezeul geslemp = gebras geslepen = aangezet, betjoegd, betjoecht, betjoekt, doortrapt, gahaaid, goochem, link, listig, loos, scherp, slim, sluw, uitgekookt geslepen diamant - briljant geslepen glas - bril, kristal, lens, oculair geslepen glas van bril - lens geslepen glee = bril, objectief lens, oculair geslepenheid - list geslepen kerel = boef, rat geslepen persoon - slimmerik geslepen scherp van beitel = faas geslepen vlak van edelsteen = facet geslepenheid = list, sluwheid gesleten plek in weefsel = glee, sleet gesleufd – sulcaat gesloof - gewurm gesloten = dicht, geheimzinnig, geloken, introvert, toe, verboden, zwijgzaam gesloten – dicht, toe, verboden, zwijgzaam gesloten aanval - charge geloten auto = limousine, sedan gesloten baan - circuit gesloten boek = geheim, mysterie, raadsel gesloten glazen veranda = loggia gesloten groep - corps gesloten hand – knuist, vuist gesloten hoekbalkon = erker gesloten huurrijtuig = vigilante gesloten kring = cirkel, clan, kaste, kongsie, korps gesloten kromme lijn - cirkelkring gesloten luxe auto waarin de bestuurdersplaats van de passagiersruimte gescheiden is = limousine gesloten stand = kaste gesloten tijd - spertijd gesloten van aard = introvert gesloten veranda = loggia gesloten vistijd = schoontijd gesloten voor anderen = besloten gesloten waranda – serre gesmaal – geschimp gesmeerd – gemakkelijk, vlot, voorspoedig gesmokkel – smokkelarij gesmolten asfalt - mastiek gesmolten gesteente = lava, magma gesmolten vet = reuzel gesmolten witte suiker = kokanje, kokinje gesmoord = onderdrukt gesmoord lachen - giechelen gesnap = achterklap, gebabbel, gekwebbel, gepraat, getater, lasterpraat gesnapt – begrepen,betrapt gesnater – geschetter, gekwetter gesneden – gecastreerd, gecoupeerd, gesteriliseerd, ontmand gesneden druksteen = litho gesneden edelsteen = camée, gemma, gemme gesneden eikenschors = run gesneden haan = kapoen gesneden hengst = ruin gesneden ram – hamel, weer gesneden stenen – gemmen, glypten gesneden stier = os gesneden tabak - shag gesneden varken - schram gesneden vlees - poulet gesnedene = eunuch, ontmande gesnoef – gebluf, gebral, gepoch, gezwets, opschepperij, pocherij gesnor – gebrom, geraas, gesnoef, gezwets gesol – geharrewar gesorteerde koekjes - allerhande gesp = agrafe, beugel, riemsluiting, ringbeugel, sluiting, spang gesphaak = span, agrafe gespan = koppel, paar, span gespannen – drukkend, glad, heftig, nerveus, onrustig, star, stijf, strak, verbeten gespannenheid = spanning, tensie gespeeld - gemaakt gespekt = rijk, welvoorzien gespen – aangorden, vastmaken gesphaak - agrafe, spang gespierd – gestaald, krachtig, musculeus, pezig, potig, sterk, gespierd mens = atleet gespitste mond = toet gespleten = gesplitst, schizofreen, vaneen gespleten bovenlip = hazenlip gespleten van geest = schizofreen gesplitst - gedeeld gesponnen draad – garen, koord, touw gesponnen vezels – draad gespreid - wijd gesprek = bespreking, colloquium, conferentie, conversatie, dialoog, discussie, discours, kout, onderhoud, overleg, praatje, redenering, ronde-tafelconferentie gesprek aanknopen - aanpappen gesproken = parlando gesproken brief – fonopost, lezing gesproken inleiding = proloog gesproken nawoord = epiloog gesproken voordracht = causerie, college, lezing, oratie, praatje, rede, speech, toast, toespraak gesproken woord = causerie, lezing, toespraak gespuis = crapule, gajus, geboefte, gebroed, gepeupel, grauw, janhagel, Jan Rap, ontuig, rapalje, tuig, uitschot gest - bezinksel gestaag = aanhoudend, aldoor, constant, gestadig, steeds, voortdurend gestaald - atletischgehard, gespierd gestaarte aap - javaan gestadig – aanhoudend, aldoor, altoos, constant, (ge)staag, onophoudelijk, regelmatig, steeds, staag, voortdurend gestadig aanvallen = bestoken gestadiglijk = gestadig, voortdurend gestalte – figuur, gedaante, leest, postuur, statuur, tailevorm gestalte der maan = e.k., l.k., n.m., v.m. gestalte geven – scheppen, vormen gestamel – gestotter gestand doen - nakomen geste – gebaar, handgebaar gesteente = amaril, apliet, arduin, basalt, breccie, diabaas, diamant, diatomiet, dolomiet, eoliet, gabbro, gneis, graniet, granofier, granuliet, kalk, kalksteen, kwarts, kwartsiet, lei, marmer, opaal, posfier, purpersteen, radiolariet, ryoliet, tufsteen gesteente - grafsteen, grafzerk, tombe gesteente dat oplosingsverschijnselen vertoont = dolomiet, kalksteen gesteente door afzetting in water ontstaan = sediment gesteente door stolling ontstaan = bazalt, graniet, porfier gesteente gevormd door planten of dieren - bioliet gesteente waarin erts voorkomt = moedergesteente gesteentekunde = lithologie, petrologie gestel = aard, bouw, constitutie, geaardheid, inborst, karakter, natuur, raamwerk, samenstel gesteld = aangenomen , verondersteld gesteldheid = aard, circumstantie, complexie, conditie, état, houding, instelling, mentaliteit, omstandigheid, situatie, staat, stand, stemming, emperament, toestand gesteldheid van de lucht = weer, klimaat gestemd = gehumeurd, geluimd gestemdheid - ernst, gemoed, luim, sfeer, stemming gestempeld plat stuk metaal = munt, penning, plaquette gestempelde metalen plaat = munt, plaquette, penning gesteriliseerd = onvruchtbaar, steriel gesterkt - getroost gesternte - sterrenbeeld, uitspansel gesteun = gekerm, gekreun gesteven front van overhemd = plastron gesticht = gesterkt, getroost, instelling, instituut, inrichting stichting, tevreden, tuchthuis, gestichtsbewoner = provenier gesticulatie = gebarenspel gesticuleren = gebaren gestie = ambtsuitoefening, beheer, daad, verrichting, werkzaamheid gestild = bedaard, geblust, gelest gestoei – gedartel, gedol gestoelte = katheder, kerkbank, zetel, zitbank gestoffeerd - bekleed gestoffeerde rustbank = divan, sofa gestold dierlijk vet = ongel gestold lijmachtig vocht = gom gestold sap = gelei gestold vet = smout gestold vleesnat = dril, gelei, lil gestolde suiker op een stokje = lolly gestolen buit - poet gestolen goed kopen = helen gestoofde uien met vlees – hachee gestoomde koffie – cappuccino gestoord – getikt, geschift gestoorde spijsvertering – indigestie gestoot – gebons gestort bedrag - storting gestorven = dood, ontslapen, overleden, wijlen gestorvene – dode, overledene gestorvene zonder testament – intestaat gestotter - gestamel gestrand schip - wrak gestrande goederen – wrakgoed gestreel - gekriebel gestreept = gearceerd gestreept zijn - striatie gestreepte ezel = zebra gestrekt = lang, uitgerekt gestremd - prollig gestremde melk = runsel, wrongel gestreng – hard, onverbiddelijk, rigoureus, scherp, straf, streng, strong gestrengheid – ernst, onverbiddelijkheid, strengheid gestudeerde vrouw = blauwkous, dra, savante gesuf = gedroom, gepeins gesuikerde ooftmoes = jam,marmelade gesuikerde warme wijn = negus gesyncopeerde muziek = ragtime getailleerd - nauwsluitend getakte horens = gewei getal = aantal, cijfer, hoeveelheid, nummer, tal getal, onmeetbaar - pi getal tussen nul en een = breuk, fractie getallen in volgorde opnoemen = tellen getallenleer - cijferkunst, rekenkunde getalm = gedraal, getreuzel getalmerk = cijfer, no, nr getalsmatig - nummeriek getalvers - jaardicht getalvorm - breuk getand muurwerk = kanteel getand werktuig = greep, hark, riek, vork getand wiel = kamrad, rad, tandrad, tandwiel getande muurrand – kanteel getande uitwas van vogels - kam getapt = geliefd, populair getater – gebabbel, gesnap geteem – gezemel, gezeur geteerd dekkleed = presenning geteerd garen tot bekleding der kabels = lording geteisem = falderappes, schorrie morrie, schuim, uitschot, uitvaagsel getekend – gesigneerd, gevlekt getekend plan - schets getekend verhaal = strip getekende mop = cartoon getemd = bedwongen, gedresseerd, handelbaar, mak, koest, tam getemde jachtvogel = hagerd getemperd = gedempt, gematigd, matig, (ver)zacht, verzwakt geterg = gejen, geplaag, gesar, getreiter getest = beproefd, onderzocht, probaat geteut = getalm getreuzel getier – drukte, gejoel, gekijf, geraas, heibel, kabaal, lawaai, leven, misbaar, rumoer, ruzie getier en geraas - stampei getij = eb, tij, vloed getijdenboek van priester = brevier getikt = dwaas, getroebleerd, gek, geschift, gestoord, idioot, onwijs getimmerde steiger = stellage getint - gekleurd getintel = geflonker getiteld = genaamd getob – gemodder, geploeter, gezwoeg, moeite, zorg getogen = grootgebracht, opgegroeid, opgevoed getokkeld = (muz.) pizzicato getorst = gedraaid, gewrongen getouw = gareel, weefgetouw getraind - geoefend getralied hok = kooi getraliede voederbak - ruif getreiter = gejen, geplaag, gesar, geterg, pesterij getreuzel – getalm, geteut getroffen – aangedaan, aangeschoten, bewogen, geraakt, geroerd, gewond, ontroerd, raak, touche getroffene = geblesseerde, gewonde, slachtoffer getrokken koperdraad – rekdraad getrokken lijn - streep getrokken door paard met bellen - ar getrokken streep = haal getrokken voertuig = ar, koets, slee, sleep, slede, wagen getrokken wissel = traite getroost – gelaten, gesterkt getrouw = gehecht, loyaal, nauwgezet, stipt, trouw getrouwd - gehuwd getrouwden - echtgenoot, echtgenote, eega, gehuwden, man, vrouw getrouwe = aanhanger, dienaar, satelliet, trawant, volgeling getrouwelijk = nauwgezet, nauwkeurig, stipt getrouwheid - betrouwbaarheid, loyaliteit, nauwkeurigheid getto - jodenwijk getuige = deponent, get. getuige bij duel – secondant getuigen - verklaren getuigende van goedheid = gastvrij, goedgeefs getuigende van weinig nadenken = ondoordacht getuigenis = attest, bewijs, belofte, brevet, diploma, eed, gelofte, getuigschrift, kenmerk, oorkonde, referentie, testimonium, verklaring getuigschrift – akte, attest, attestatie, brevet, certificaat, diploma, einddiploma, oorkonde, referentie, testimonium getweeën - samen, tezamen getwijnd garen = sajet getwist – stribbeling, geruzie getij - eb, vloed getijdenboek - brevier getijverschijnsel - agger, naspui geul – diep(te), gleuf, goot, greppel, groef, kanaal, kil, ril, sleuf, vaargeul, vore, wetering geul in het strand = slenk geul of slootje - greppel geul voor afvoer = afvoerkanaal, riool geur = aroma, aroom, boeket, lucht, odeur, parfum, reuk geurballetje = kamfer geuren – opscheppen, pronken, rieken, ruiken, snoeven geurig = aromatisch, odorant, welriekend geurig gewas - lavendel geurig zaad = anijs, komijn geurige bolbloem = narcis geurige citrusvrucht = mandarijn geurige drank = mokka, thee geurige kruiden = foelie, kaneel, lavendel, rosemarijn, specerij, thijm, vanille geurige plant = kamperfoelie, lavendel, reseda geurige tabaksoort – manilla geurigheid – aroma, geurmaker = bluffer, branieschopper, opschepper, poen, pocher, snoever, opsnijder geurstof = parfum geurstof leverend oosters gewas = nardus geurstof uit kruidnagelen – eugenol geurtje – luchje geurwater – parfum geurzakje - sachet geus - calvinist, protestant, vaan geuzenleider - Lumey geuzenlied = Wilhelmus gevaar - bedreiging, ellende, nood, onheil, onraad, perikel, risico gevaar lopen = dreigen gevaar voor schade = risico gevaar voor voertuigen = slippen gevaarlijk – bedenkelijk, gewaagd, hachelijk, kritiek, link, netelig, onveilig, periculeus, riskant, roekeloos, verraderlijk, zorgelijk gevaarlijk dier = adder, kaaiman, krokodil, leeuw, panterpoema, roofdier, schorpioen, slang, tijger gevaarlijk en leep – link gevaarlijke kans = risico gevaarlijke oogziekte = staar gevaarlijke plek in het ijs = wak gevaarlijke plek op zee = mui gevaarlijke prestatie – stunt, waagstuk gevaarlijke sprong = salto gevaarlijke stunt – waagstuk gevaarlijke vis – haai gevaarlijk kruipend dier – slang gevaarlijk spul – gif gevaarloos – veilig gevaar lopen – dreigen, riskeren gevaarte = bakbeest, kolos gevaccineerd = ingeënt gevader = doopvader, peet, peetoom, peter geval – akkevietje, casus, feit, gebeurtenis, gesteltenis, lot, omstandigheid, toeval, voorval, zaak geval in nood – noodgeval, noodzaak gevallen = gebeuren gevallen engel = Belial, demoon, duivel, Lucifer, Satan gevalletje = akkevietje, karweitje, klusje gevang – cel, bajes, nor, petoet gevangen = captif, gedetineerd, onvrij gevangenbewaarder = cipier gevangene = arrestant gevangenis = bagno, bajes, bak, bonenhotel, cachot, cel, gevang, kast, kerker, lik, nor, pensionaat, petoet, tuchthuis gevangenis = (Frans) bagno gevangenishok - cel gevangenis in Madrid - Carabanchel gevangenis in U. S. A. – Sing Sing gevangeniskamer – pistole gevangenis ondergronds - kerker gevangenis, oude - rasphuis gevangenisstraf = cellulair gevangenisstraf vervangend = subsidiair gevangenis te Gent – rasphuis gevangenis voor galeislaven - bagno gevangennemen = arresteren, inrekenen, opbrengen, pakken gevangenneming = arrestatie, hechtenis, inrekening gevangenschap = celstraf, detentie, opsluiting gevangenwagen = arrestantenwagen, boevenwagen gevangenzetten = detineren gevangenzetting - gijzeling gevarieerd = afwisselend, gemêleerd, verschillend, wisselend gevarieerde voorraad = assortiment gevat = adrem, bijdehand, geestig, gewiekst,handig, intelligent, pienter, raak, schrander, slagvaardig, slim, snedig, spits gevatheid – flair, snedigheld, slagvaardigheid, slimheid gevecht – botsing, duel, handgemeen, kamp, krijg, slag, strijd, treffen, worsteling gevecht op grote schaal – treffen gevechtseenheid - divisie gevechtsformatie – slagorde gevechtsklaar - mobiel gevechtslinie = front, frontlijn gevechtsplaats = front, slagveld gevechtstas = pukkel, ransel gevechtsvliegtuig = fighter, jager, Mig, Mirage, Phantom, Starfighter gevecht tussen twee legers - veldslag gevechtswagen = tank gevederd dier = vogel gevederte = dons, pluimage geveins - veinzerij geveinsd = gehuicheld, gluiperig, hypocriet, huichelachtig, onoprecht, vals, voorgewend geveinsd mens - valsaard geveinsde = huichelaar geveinsde flauwte = katzwijm geveinsdheid - huichelarij gevel – facade, neus, pui, voorkant, voormuur geveldriehoek = timpaan, tympaan gevelornament - makelaar, oelebord gevelsoort - halsgevel, lijstgevel, puntgevel, trapgevel gevelsteen - puisteen geveltoerist = glazenwasser, inbreker geven – aanbieden, aanreiken, afstaan, bijdragen, betalen, leveren, overhandigen, schenken, toebrengen, toedienen, trakteren, uitgeven, verschaffen, verstrekken geven om = talen gevensgezind - goedgeefs, mild gever – donor, schenker geverfde stof – doek, linnen geverfd tafereel - schilderij gevergeerd = gestreept geverseerd = bedreven, behendig gever van bloed - donor gevest – greep, wapenhandvat gevestigd = onveranderlijk, vast, vaststaand, woonachtig gevestigd zijn – wonen, zetelen gevierd = geprezen, geroemd, populair gevierd man – held, lion, vedette gevierde zangeres = diva gevlamd – flambe, moiré, gewaterd gevlamd ijzer - moor gevlamd weefsel – chiné gevlei – gefleem, geliefkoos gevlekt = besmet, bont, gespikkeld, getekend, veelkleurig gevlekt van kleur - bont gevlekte koe = bonte gevlekte tijger - luipaard gevlerkt = gevleugeld gevleugeld paard = Pegasus gevleugelde termiet (witte mier) = larong gevlochten band = snoer gevlochten bloemenring = krans gevlochten draad = gaas, koord, prikkeldraad, snoer gevlochten haar – vlecht gevlochten haarbos - streng gevlochten samenstel = netwerk gevlochten snoer = koord gevlochten visfuik = kub gevlogen = verdwenen, vertrokken, weg gevoegd bij = annex, adjunct gevoeglijk = betamelijk, gepast gevoeglijkheid = betamelijkheid, gepastheid gevoegzaam = dienstig, inschikkelijk gevoel = aanraking, begrip, besef, emotie, gemoed, gewaarwording, honger, intuïtie, moeheid, pijn, sentiment, stemming, tact, tast(zin), waarneming, wellust gevoel (of tastzin) betreffende = haptisch gevoel van afkeer = antipathie, haat, hekel, walg(ing), weerzin gevoel van bewondering = eerbied gevoel van eenheid - saamhorigheidsgevoel gevoel van eerbied = piëteit, verering, vroomheid gevoel van eigenwaarde - egotisme gevoel van genegenheid = sympathie gevoel van welbehagen = euforie, geluk gevoel voor wijze van optreden = tact gevoelen = beseffen, gemoedsbeweging, mening, oordeel, opinie gevoelig = aandoenlijk, dierbaar, innig, kies, kwetsbaar, netelig, pijnlijk, sensibel, sentimenteel, te(d)er, vatbaar, week gevoelig raken met de voet = trap, trappen gevoelig samendrukken = knijpen gevoelig verlies - aderlating gevoelig verslaan = inmaken ,schoppen, slaan, stompen gevoeligheid = aandoenlijkheid, geraaktheid, prikkelbaarheid, sensibiliteit, tederheid, gevoeligheid voor bepaalde stof = allergie gevoelloos = apatisch, flegmatiek, frigide, harteloos, levenloosonaandoenlijk, torpide, verdoofd gevoelloosheid = anesthesie, frigiditeit, hardvochtigheid, harteloosheid, lethargie onaandoenlijkheid gevoelloos mens – wreedaard gevoel van afkeer – haat, hekel, walging, weerzin gevoelvol = innig, teder gevolleerd = dof, gedempt, omfloerst, wazig gevolg = aanhang, effect, karavaan, konsekwentie, nasleep, oorzaak, partij, resultaat, sleep, staart,stoet, uitkomst, uitslag, uitvloeisel, uitwerking gevolgen nagaan - nadenken gevolg van aantijging = smet gevolg van hard werken – eelt, vermoeidheid gevolg van overtreding = berouw, boete gevolg van vuur = as, roet, rook gevolgaanduidend = consecutief gevolgtrekking = besluit, conclusie, slotsom gevolmachtigd - accreditief gevolmachtigd minister = plenipotentiaris gevolmachtigde = consul, gezant, lasthebber, legaat, mandataris, resident gevolmachtigde van een regering - consul, gezant, legaat, resident gevolmachtigde van een vereniging = penningmeester, secretaris, voorzitter gevonden = aangetroffen, ontdekt, terecht gevonden kind – vondeling gevorderd - ver gevorkte tak - strampel gevormd = ontstaan, ontwikkeld, volgroeid gevouwen bedrukt vel papier – katern gevouwen doek - kompres gevraagd = begeerd, gewild, gewenst, gezocht, vereist gevreesd = geducht gevrijwaard - beschut gevulcaniseerde rubber - eboniet, gummi, rubber gevuld – bezet, corpulent, dik, gefarceerd, gevleesd, gezet, mollig, rond, vol gevuld gebak = pastei gevuld gevogelte - opor (Ind.) gevuld maar slap - voos gevuld pannekoekje = loempia gewaad = dos, habijt, japon, jurk, kleding(stuk), kleed, ornaat, overkleed, robe, tenue, toga, tooi gewaagd - bevreemdend, dubbelzinnig, gedurfd, gevaarlijk, hachelijk, pikant, riskant, roekeloos, stout gewaagdheid = pikanterie gewaand = ingebeeld, illusoir, pseudo, vermeend gewaarmerkt stuk = akte gewaarworden = bemerken, beseffen, bespeuren, ervaren, gevoelen, horen, inzien, merken, ontdekken, proeven, ruiken, vermenen, voelen, zien gewaarwording = aandoening, emotie, gevoel, prikkel, sensatie gewag = melding , uiting, vermelding gewag maken - vermelden gewagen – aanroeren, melden gewalst vloerijzer = bandijzer gewand = hijsblok, katrolblok gewapend beton = cementijzer gewapend dienaar - staffier gewapend geleide = convooi, escorte gewapend ijzerdraad - pinnekesdraad, prikkeldraad gewapende bende = horde, rot gewapende macht – leger, politie gewapende ruiter – ulaan gewapende schutter = klovenier gewas = aloë, boom, gerst, graan, gras, haver, heester, hei, klaver, knol, koren, mais, plant, riet, rogge, spelt, struik, tarwe, vlas, zie verder bloemen en bomen gewas in Middellandse Zee gebied = alkan(n)a gewas. op de droge grond = hei, heide gewas verzorgen = wieden gewaterd = gegolfd, gevlamd, moiré gewaterde zijden stof = tabijn gewatteerde kap = theemuts gewauwel – gebazel, geklets, gezeur, prietpraat, wartaal geweeklaag = gejammer, gelamenteer, gewen, gejeremieer geween - misbaar geweer = bren, garrand, gun, karabijn, mauser, sten(gun), uzi, vuurwapen geweerbandelier = geweerriem geweer met korte loop = karabijn geweer met lange loop = eendenroer geweerdolk = bajonet geweerhaan – trekker geweerkogel – patroon geweerkorrels - hagel geweer, oud - (haak)bus geweerrek – ratelier geweerriem – kordon geweest – voorbij, voormalig gewei = hertehorens geweidragend dier = edelhort, eland, hert, ree, rendier geweld = dwang, hevigheid, kabaal, keet, kracht, lawaai, leven, macht, onstuimigheid, rumoer, tirannie gewelddadig – agressief, bruut, hevig, ruw, violent gewelddadige aanmatiging = ingreep geweldenaar = dwingeland, kei, overheerser, reus. tiran geweldig = enorm, fantastiesch, formidabel, geducht, grandioos, groot, groots, heftig, hevig, immens, kolossaal, krachtig, machtig, massaal, moorddadig, ontzaglijk, reusachtig, reuze, sterk, vervaarlijk, zeer geweldig en groot - massaal geweldig jager = Nimrod, Orion geweldig van omvang - groot geweldige bijval – furore geweldige stroom - vloed geweldloosheid - pacifisme geweldmaker = herrieschopper, levenmaker, rumoermaker, geweldpleger = terrorist geweldpleging – moord, terreur gewelf - arcade, boog, firmament, uitspansel, verwulf gewelfconstructie van hout – kapgewelf gewelfd been - rig gewelfde doorgang = arcade, boog, poort gewelfde zoldering - boog gewelf, soort - arcade, kloostergewelf, kruisgewelf, ribgewelf, stergewelf, tonggewelf, waaiergewelf gewelfvlak in een kerk - travee gewemel = gekrioel, gemier, gewoel, gewend – aangepast, eigen, gewoon, vertrouwd gewend aan – gewoon gewennen = aanpassen, aarden, acclimatiseren gewenning - acclimatisatie gewenst – begeerd, gevraagd, goed, in votis, nodig, verlangd, wenselijk gewervelde dieren = vertebraten gewervelde dieren, soort van de - amfibieën, reptielen, vissen, vogels, zoogdieren gewest – district, gebied, landstreek, streek, gouw, kanton, oord, provincie, regio, gewestelijk = dialectisch, provinciaal, regionaal gewestelijke taal = dialect, tongval geweten – binnenste, consciëntie, gewissen gewetenloos – eerloos, onterend gewetensangst = wroeging gewetensbezwaar = scrupule gewetensknaging = onderzoek, wroeging gewetenskwestie = gewetenszaak gewetensonderzoek - inquisitie gewetensvol = consciëntieus, scrupuleus gewettigd = gerechtvaardigd, oké, ok., toegestaan geweven band = lint geweven borduursel = tres geweven hechting - stiksel geweven katoen = sanel geweven stof = doek, laken, linnen, lint, madras, orleans, weefsel, zijde geweven tapijt = kelim geweven wandtapijt – gobelin geweven wollen stof - tweed gewezen = ex, oud, vroeger, voormalig gewicht = 2 cg, dg, gr, hg., kg, mg 3 ons, ton 4 gram, kilo, last, lood, pond 5 grein, pikol 6 belang, karaat, waarde 7 zwaarte 8 decagram, decigram, hectogram, kilogram, milligram 9 centenaar, hectogram gewicht - belang , kaliber, steen, waarde, zwaarte gewicht, eenheid van - newton gewicht der verpakking = tarra gewicht en munt in China = tael gewicht in Indonesië, China en Japan = kati gewicht controleren = ijken, nameten, nawegen gewicht van de inhoud = netto gewicht van de inhoud plus de verpakking = brute gewicht van een stof vergeleken bij water = s.g gewicht van 40 Russische ponden – pud gewicht van verpakking - tarra gewicht voor edelgesteente = mark gewichtig = aanzienlijk, belangrijk, important, relevant, voornaam, waardevol, zwaar gewichtig feit = evenement, gebeurtenis gewichtige gebeurtenis voor een vorst - kroning gewichtige uitspraak = orakel gewichtje - grein gewichtsaftrek - tarra gewichtseenheid = gram, grein, karaat, kt. gewichtseenheid voor edelstenen - caraat, karaat gewichtsklasse (boksen) = bantam, midden, vlieg, welter, zwaar gewichtskorting = tarra gewichtsmaat van diamanten en parels = karaat gewichtsmerk = ijk gewiekst = bijdehand, doortrapt, goochem, gehaaid, gevat, glad, goochem, handig, kien, leep, link, pienter, slim, sluw, uitgekookt, uitgerekend, uitgeslapen gewiekstheid - sluwheid gewiekst persoon - goochemerd, handigerd, linkmichiel, slimmerd, slimmerik gewiggel = gewik gewijd = geheiligd, gezegend, heilig, plechtig, sacraal gewijd lied = hymne, psalm gewijd water = wijwater gewijde gave = offer gewijde handeling = ritus, sacrament gewijde zalfolie = chrisma gewijde zang - canticum gewijsde = beslissing, vonnis gewijzigd = veranderd gewijzigde speelwijze = variant, variatie gewild = begeerd, bemind, gangbaar, geforceerd, gemaakt, gevraagd, gezocht gewillig = bereid, gaarne, gedwee, graag, gehoorzaam, genegen, gezeglijk, goedwillig, graag, inschikkelijk, tam, volgzaam, willig gewilligheid = bereidheid, gedweeheid, volgzaamheid, willigheid gewin = aanwinst, baat, belang, inkomen, opbrengst, profijt, voordeel, winst gewinnen = erlangen, krijgen, telen, verwekken, verwerven, winnen gewis = beslist, betrouwbaar ,ongetwijfeld, pertinent, stellig, vast, waar, waarlijk, werkelijk, wis, zeker gewoel = drukte, gedrang, gekrioel, gewemel, leven, onrust gewond – aangeschoten, geblesseerd, gekwetst, geraakt, getroffen gewonde – gekwetste, slachtoffer gewonden verpleegster - zuster gewonden verpleger – broeder gewone gang - sleur gewoon = algemeen, alledaags, banaal, eenvoudig, gangbaar, gebruikelijk, gemeen, gemiddeld, gewend, gewoonweg, normaal ongekunsteld, ordinair, plat, regelmatig, sober gewoon hoogleraar - ordinariaat gewoon lettertype = romein gewoon zijn = plegen gewoonheid = alledaagsheid, platheid gewoonlijk = anders, dikwijls, doorgaans, gemeenlijk, habitueel, meest, meestal, normaal, normaliter, vaak, veelal gewoon maken – gewennen, wennen gewoonte = aanwensel, adat, ethiek, gebruik, manie(r), mode, mos, regel, sleur, traditie, usance, zede, zwang gewoonte der moraal - zede gewoonte hebben – plegen gewoont gang - sleur gewoontegebruiken = mores gewoonte in het maatschappelijk leven - gebruik gewoontemisdadiger = recidivist gewoonterecht = adat gewoontjes = alledaags, middelmatig, ordinair gewoonweg – ronduit gewoon worden - wennen gewricht = elleboog, enkel, era, gelid, heup, kaak, knie, lid, pols, schouder, vinger gewricht aan de voet - enkel gewricht aan het been - knie gewrichtsaandoening – reuma(tiek), jicht, omalgie, voetbalknie gewrichtsdeel - band, kapsel, kom, kop gewrichtsknobbel - kneukel gewrichtsslijm - synovia gewrichtsontsteking = artritis gewrichtspijn = arthralgie, reuma gewrichtssoort - amfiartrose, draaigewricht, kogelgewricht, preudartrose, scharniergewricht, schuifgewricht, schijngewricht gewrichtsstijfheid- ankylose gewrichtsverstijving - ankylose gewrongen - obstruus gewrongen vorm = torsie gewurm = gesloof, getob gezaagd stuk hout = plank, lat gezag = autoriteit, beheer, bewind, commando, heerschappij, invloed, macht, overheid, overwicht, regering, respect gezag uitoefenen = besturen, heersen, regelen, regeren gezag hebbend = autoritair, toonaangevend gezag hebbend woord = bevel, commando, gebod, opdracht gezaghebber = gezagdrager, bestuursambtenaar gezagsdrager – autoriteit, gezaghebber gezagsgebied – ressort gezag uitoefenen – besturen, heersen, leiden, regeren gezagvoerder = admiraal, commandant, commodore, generaal, kapitein, schipper gezakt = afgewezen, gestraald gezakte op de K. M. A. = asymptoot gezamenlijk = altegader, altezamen, saam, samen, tegaar, tegader, tezamen, vereend, verenigd gezamenlijk schot - salvo gezamenlijk werk - coöperatie gezamenlijk werk van een kunstenaar = oeuvre gezamenlijke apparaten = apparatuur gezamenlijke bedienden = personeel gezamenlijke beenderen - geraamte gezamenlijke bloedverwanten = familie, magen, maagschap gezamenlijke burgers - burgerij gezamenlijke dagbladen - pers gezamenlijke edellieden = adel, adelstand gezamenlijke hoeveelheid – alles gezamenlijke inzet - pot gezamenlijke leiders van een vereniging = bestuur gezamenlijke ministers = kabinet, regering gezamenlijke musici = orkest gezamenlijke personen uit een gemeenschappelijke stamvader ontsproten = familie, geslacht, sibbe, stam gezamenlijke redacteuren van een blad – redactie gezamenlijke spieren = spierstelsel gezamenlijke toetsen = klavier, tastateur gezamenlijke vee = veestapel gezang = air, aria, cantate, canto, duet, lied, psalm, vers gezangenboek der R. K. Liturgie = antifonarium, cantatorium gezanik = gedoe, geduvel, geknoei, geleuter gemier, gemor, geteem, gezemel, gezeur gezant = afgevaardigde, ambassadeur, attaché, bode, diplomaat, gedeputeerde, legaat, nuntius gezant van de paus = nuntius gezantschap = ambassade, legatie gezapig = bedaard, bezadigd, gemoedelijk, goedig, kalm, rustig gezapig man = goedzak, goeierd gezapigheid = bezadigdheid gezegde = aforisme, leus, leuze, praedicaat, predikaat, spreekwoord, spreuk, uitdrukking, uiting, uitlating, zegswijze gezegelde oorkonde - bul gezegend = gebenedijd, geloofd, gelukkig, geprezen, gewijd, zegenrijk gezegend brood - eulogie gezeglijk = gedwee, gehoorzaam, gewillig, inschikkelijk, onderworpen, verbiedelijk, volgzaam gezel = (be)geleider, chaperon, collega, compagnon, consort, gast, gelijke, genoot, handwerksman, jonkman, kameraad, knecht, kornuit, kwant, leerling, maat, makker, medestander, metgezel, reisgenoot, snuiter, vent, vriend gezellig = aangenaam, aardig, behaaglijk, conversabel, enig, fijn, gemoedelijk, genoeglijk, intiem, knus, leuk, lief, lustig, onderhoudend, plezierig, prettig, sociaal, tof gezellig breedvoerig praten – bomen gezellig druk – geanimeerd gezellig en leuk – aardig gezellig gesprek - conversatie gezellig prater – causeur, keuvelaar gezellig samenzijn = onderons (je) gezellig thuis – huiselijk gezellig verkeer - omgang gezellige bijeenkomst - kransje gezelligheid = behaaglijkheid, gemoedelijkheid, knusheid gezelligheidscentrum = bar, café, club, kroeg, sociëteit, soos gezelschap – club, compagnie, corps, ensemble, groep, kring, samenzijn, soos, team, troep, vereniging gezelschapsdans - 4 beat, jive, wals 5 bebob, galop, gigue, mambo, polka, rumba, samba, swing, tango, twist 6 boston, branle, menuet, pavane, shimmy 7 calypso, foxtrot, gavotte, mazurka, morisca, musette, onestep, ragtine, slowfox, twostep 8 cakewalk, chaconne, cotillon, machiche, rigaudon 9 allemande, cha-cha-cha, jitterbug, passepied, quadrille, quickstep, sarabande 10 bassedanse, charleston gezelschapsdans, 18e-eeuwse - quadrille gezelschap kunstenaars = bent gezelschap kunstenaars uit de 17e eeuw = Muiderkring gezelschapsspel = bingo, bridge, canasta, dammen, dobbelen, domino, ganzenbord, halma, hazard, kaarten, kienen, lotto, monopoly, pokeren, roulette, schaken, scrabble, sjoelen, skat, triktrak gezelschapszaal = salet, salon gezemel – geteem, gezanik, gezeur, semmel gezet = corpulent, dik, geregeld, gevuld, log, regelmatig,, vastgesteld, vet, zwaargebouwd, zwaar(lijvig) gezeten – binnen, gegoed, in bonus, rijk, welgesteld, zittend gezet en zwaar – corpulent, log, vlezig gezetheid – corpulentie, dikte, embonpoint gezette man = dikkerd, dikzak, vetzak gezeul - gesleep gezeur = gebabbel, gedoe, geklets, geleuter, gemier, geteem, gewauwel, gezanik, gezemel gezicht = aanblik, aangezicht, aanzien, aspect, bakkes, blik, facie(s), fado, gelaat, panorama, smoel, snoet, snufferd, snuit, toet, tronie, uitzicht, visioen gezicht (Barg.)ponem, porem gezicht op iets = aanblik, blik, kijk, panorama, uitzicht, vue, gezichtkunde = optica, optiek gezichtkundig = optisch gezichtkundige – opticien gezichtsas - oogas gezichtsbedrog = pseudopsie,visioen, gezichtseinder = einder, horizont, horizon, kim gezichtskring = sfeer gezichtsleer = optiek gezichtslijn - collimatielijn gezichtsmeter - optometer gezichtsorgaan = oog gezichtsorgaan van geleedpotigen = facetoog gezichtspijpen - figuranten gezichtspunt – aspect, oogpunt, standpunt gezichtssluier – voile gezichtsvermogen - zien gezichtszwakte - athopie gezien – bemind, geacht, populair gezin = familie, huishouden, huishouding gezind – bereid, (toe)genegen, geneigd gezindheid = denkwijze, geloofsovertuiging, geneigdheid, gevoelen, mentaliteit, neiging, stemming gezindte = kerk, kerkgenootschap, sekte gezind zijn – neigen gezinslid - huisgenoot gezocht = abstruus, gekunsteld, gemaakt, gewild, verzonnen gezoden = gekookt gezond = behouden, deugdelijk, fleurig, fit, flink, fris, gaaf, genezen, heilzaam, hersteld, kloek, levenslustig, stevig, tierig, valide, welgedaan, welvarend gezond maken = genezen, helen, saneren gezond verstand = rede gezonde kleur - rood gezondene = bode, gezant gezondheid = proost, sanitas, santé, welzijn gezondheid betreffende = sanitair, hygiënisch gezondheidsdienst = G.G.D. gezondheidsinrichting = bio, herstellingsoord, sanatorium gezondheidsleer = hygiëne, macrobiotiek gezondheidstoestand – salubriteit gezondheidswens – proost, prosit, sante gezond maken - helen, genezen, saneren gezond making – herstelling, sanering gezond verstand - rede gezongen = (muz.) cantate gezongen gedicht - lied gezouten = gekruid, gepekeld, kras, pikant gezouten kabeljauw = zoutevis gezouten spek = bacon gezouten steurkuit = kaviaar gezouten varkenskluifjes – bors gezouten vlees - pekelvlees gezouten water = pekel gezuiverd = gedestilleerd, geraffineerd, rein, schoon gezuiverd asfalt van Trinidad = goudron gezuiverde olie = petroleum gezuiverde talk = stearine gezusters = gez. gezwam – blabla, geklets, geleuter, gezwets, gezwatel = gegons, geruis gezwel = abces, adenoma, blastoom, buil, bult, cyste, glioom, kanker, neoplasma, poliep, puist, tumor, wrat, zwelling gezwel aan koeienpoot - egelsvoet, mokpoot gezwel aan pootgewricht = galspat gezwel, goedaardig - fibroom gezwel op bladen, planten = gal gezwets – flauwekul, gebral, gepoch, gezwam, grootspraak gezwind = cito, fluks, rap, ras, snel, spoedig, (muz~)presto, vaardig, vlot, vlug gezwindheid – rapiditeit, snelheid, spoed gezwoeg = getob, geploeter, geürm, gewurm gezwollen = bombast(isch), dik, hoogdravend, opgeblazen, opgezet, retorisch, uitgedijd, gezwollen taal = bombast gezwollenheid = pathos, hoogdravendheid gezworen gelofte – beëdigd, eed gezworen vijand – aardsvijand deoodsvijand Ghanese bevolkingsgroep - Akan, Ewe, Mosi Ghanese boom - boabab Ghanese haven - Takoradi Ghanese hoofdstad - Accra Ghanese munt = penny, pond Ghanese politicus - Nkroemah Ghanese rivier - Bia, Volta Ghanese stad - Koforidua, Kumasi, Legon, Obuasi, Sekendi, Takoradi, Tamale, Wijnneba Ghanese taal - Akan, Fanti, Ga, Twi gibbonsoort - imbou, lar, oewa, siamang, wau-wau gibbus - bochel gids = baken, begeleider, cicerone, geleider, guide, leider, leidraad, leidsman, leidster, leidsvrouw, loods, mentor, raadsman, reisleider, rondleider, voorganger, wegwijzer gids langs de weg - baken gids te water = loods giechelen = giebelen giek – gig, sloep gier = aal, aalt, beestendrek, condor, drek, ier, mestvocht, gil gieren = fluiten, giechelen, gillen, joelen, schaterlachen, schreeuwen gierig = begerig, gretig, hebberig, hebzuchtig, inhalig, karig, krenterig, parcimonieus, schraperig, schriel, vrekkig, zuinig gierigaard = duitendief, erwtenteller, geldwolf, gortenteller, harpagon, knar, krent, potter, schraper, schriep, vrek gierigheid = erwtentellerij, geldzucht, hebzucht, krenterigheid, parcimonia, schrielheid, vrekkigheid giering = gierslag, zwenking gierkabel = dwarskabel, gierketting giersoort = aasgier, condor, koningsgier, lammergier, monniksgier gierst = dari, durha, koren, millet, millies, milo, sorghum, mil giertij = gierstroom, springtij gierzwaluw – salangaan, scheer gietbui = plensbui, stortregen gieteling = geus, merel gietemmer - gieter gieten – bevochtigen, plenzen, regenen, schenken, sproeien, stromen, uitschenken gieter = sproeier, gietemmer gietijzer = goteling gietkegel – trechter gietmodel - vorm gietvorm – mal, matrijs, model gif = gift, laster, roddel, venijn, vergift gifgas – mosterdgas gif in tabak - nicotine gifplant = bilzekruid gifslang = adder, cobra, naga gifstof die in het bijzonder het zenuwweefsel aantast = neurotoxine gift = aalmoes, bijdrage, cadeau, donatie, gave, geschenk, legaat, liefdegave, offer, schenking, venijn gift aan arme = aalmoes giftig = boos, hatelijk, nijdig, sarcastisch, scherp, venijnig giftig en fel – veninig giftig gas - kolendamp giftige opmerking = hatelijkheid, sneer, steek giftige paddestoel = amaniet, braakrussula, panteramaniet satansboleet, vliegenzwam giftige plant - monnikskap, nachtschade giftige slang - adder giftige stof = arcenicum, blauwzuur, ricine gig = cabriolet, disselwagen, giek gigant – kolos, reus gigantisch – groots, reusachtig, titanisch gigantisme - reuzengroei gijl = biergist, schuim gijn – hijstouw, scheepstouw, takel gijzeling – arrest, terreurdaad gil = kreet, roep, schreeuw, uitroep Gilbert-and- Ellice-eilanden, deel van de - Ellice-eilanden, Gilbert-eilanden, Line-eilanden, Phoenix-eilanden Gilbert-and- Ellice-eilanden, een van de - Aranuka, Birnie, Canton, Christmas-island, Enderbury, Fanning, Gardner, Hull, Maraki, Marawa, Monouti, Ocean-island, Phoenix, Sydney, Tamana, Tarawa gilde = ambachtsvereniging, broederschap, corporatie, genootschap, hanze, vakgenoten gildebode = gildeknecht gildebroeder - collega, vakgenoot gildedeken = overman gildeheilige = patroon gildehoofd = deken gildekleed = lijkkleed gildeproef = meesterstuk Gilgamesj-epos, figuur uit het - Agga, Enkidoe, Gilgamesj, Isjtar, Oetnapisjtim gilet – vest gillen – krijsen, schreeuwen gillend – schreeuwend gillen van het lachen – brullen, gieren ginder - daar ginds = daar, ginder gindse – gene ginst – heidebrem gips - witkalk gipskalk - pleister, stuc gipskruid = bruidssluier, gypsophila gipsmarmer = albast gipsmeel - pleister gipspleister = stuc gipsy = gitano, zigeuner (in) giraffe, familielid van de - ocapie, okapie girerern – overmaken, overschrijven, storten girering - storting giro – betaaldienstoverdracht, overschrijving gis = bijdehand,handig, pienter, raming, schatting , scherpzinnig, slim, uitgeslapen gispen = afkeuren, geselen, hekelen, laken, verwijten gisping = verwijt gissen = onderstellen, raden, ramen, rooien, schatten, vermoeden gissing = conjectuur, hypothese, raming, rooi gist – bakmiddel, desem, droesem, grondsop gistbestanddeel - bios gisten = broeien, fermenteren, opbruisen, schuimen gisting = fermentatie, gijl, zymose gistmiddel = desem, ferment, zuurdeeg giststof – enzym, ferment, leb gistzwam = kaam, kaamsel, kaan git = agaat, agaatsteen, bergwas, kraal, zwart gitaarachtig instrument = banjo, mandoline, ukelele gitaarspeler – gitarist gitana – waarzegster, zigeunerin gitano - zigeuner gitarist = gitaarspeler gitarist, beroemd – Segovia gitsteen – agaat gitzwart - pikzwart glaasje = borrel, neut gaasje sterke drank – borrel glacé - handschoen glaciale accumulatievorm = drumlin, keileem, morene glaciale erosie = exaratie glaciale erosievorm = bultrots,trogdal glaciale nis = cirque, kaar glaciale tijd = Günz, ijstijd, Mindel, Pleistoceen, Riss, Wüim glaciatie = ijstijd, vergletsjering glad = effen, egaal, gelijk(matig), gespannen, glibberig, haarloos, ongekreukt, ongerimpeld, plat, plooiloos, pluis, slim, sluw, smeu, uitgestreken, vlak, vlot, vlug gladaf - gladweg, rondweg glad afhangend = sluik gladakker - field, leperd, schurk glad dier = aal, paling, slang, pier, worm glad katoenfluweel (In het bijzonder voor werkkleding) = manchester glad maken = effenen, egaliseren, glanzen, planeren, poetsen, polijsten, schaven, schuren, strijken, vijlen gladakker = fielt, knol, leperd, schurk, smeerlap gladde band – slick bladden - polijsten gladde onbewogen oppervlakte = waterspiegel gladharig hondje = dwergpincher, teckel gladde satijnen stof – atlas gladde stijve stof – taf glad en vlak - strak gladheid – politoer glad maken – effenen, egaliseren, mangelen, polijsten, raspen, strijken gladmaken met rasp - vijlen glad neerhangend - sluik gladiator (Rom.) = kampvechter, laquearius, murmillo, retiarius, zwaardvechter glad tricot – jersey gladuit - ronduit gladweg - ronduit, totaal, volstrekt glamour – glans, glitter glans – blink, brille, fonkering, glamour, glimp, glinster, gloed, gloor, glorie, helderheid, luister, numbus, politoer, praal, pracht, roem, schijnsel, schittering, (uit)straling glans en glorie - luister glans van genoegen = glunder glans verliezen = tanen glanshout - likhout, wrijfhout glanskool = antraciet glanslak = vernis glansloos = dof glansmachine = kalander glansmiddel = lak, politoer, vernis, was glansperiode = bloeitijd glanspers - mangel glanspunt - clou glansrijk = glorieus, luisterrijk, prachtig, roemrijk, schitterend glansschub vis = huso, sterlet, steur glansverf = lak glansvogel – jacamar glanszijde - satijn glanzen = blinken, flikkeren, flonkeren, glimmen, gloren, satineren, schitteren, stralen, tintelen,vlammen glanzend – blinkend, briljant glanzend maken – poetsen, polijsten glanzen van laken - appreteren glanzend maken van garen – lustreren glanzend schijnen – glimmen, gloren glanzend wrijven = boenen glanzende zijde = satijn glanzig – blinkend glanzing – tinteling, twinkeling glas = fluit, kelk, pint, roemer, romer, ruit glas bier – pint, tapje glas jenever – borrel, oorlam glas koude koffie met cognac – mazagran glas licht bier - pilsje glas met ijs, vruchtjes en slagroom – sorbet glas sterke drank – borrel, neut glas zonder voet = tumbler glasaal - lintaal glasaaltje – etver glasaardedeksel - aludel glasachtig = email, glazig, hyalien, vitreus glasachtig korund - pachee glasachtig mineraal = hyaliet, mica glasachtige massa - glazuur glasblazerswerktuig - bolstok glasdruk = hyalografie glasgarnaal - steurkrab glasgordijn = vitrage glashard - zakelijk glashelder = doorzichtig, duidelijk, klaar, zonneklaar glasinstrument = verrofoon glas jenever - borrel, schrapmannetje glasklok - stolp glas koffie met suiker - mazagran glasopaal = hyaliet glaspapier – cellofaan glasplaat – ruit glasruit - vensterruit glasschilder = glazenier glassoort = stras glassteen = hyaliet glauberzout – natriumsulfaat glazen bak – schaal glazen blad – plaat, ruit glazen bolletje = knikker, kraal, stuiter glazen buisje = pipet glazen chemische buis – buret glazen deksel - stolp glazen kap op een dak = bovenlicht, daklicht, lantaarn glazen kast - vitrine glazen klok = stolp glazen knikker - kraal, stuiter glazen korf met platte bodem – erlenmeijer glazen kweekhuis - kas glazenmaker – libelle glazenmakers beitel - loodmes glazen omhulsel = fles glazen proefbuisje = pipet glazen uitbouw = erker glazen vat – flas glazen veranda - serre glazen verpakkingsmiddel – fles glazen visbakje - kom glazen voorwerp = fles, glas, pot, vaas glazen uitstalkast – vitrine glazen vullen - tappen glazen zuigbuisje – pipet glazenier - glasschilder glazenier, Nederlandse - Boermeester, Campendonk, Colette, Eyck, Hofman, Nicolas, Prikker, Toorop, Weyand glazig - glasachtig glazuren – gleizen, verglazen glazuur- email, tandemail, verglaassel glee = gaal, gergel, gleuf, kroos, sleet, slijtplek glei - dekriet gleis = pottenbakkersklei gletsjer = ijsveld, ijsrivier gletsjer afsmelting = ablatie gletsjerbanden = ogiven gletsjerbreuk = ijsval gletsjerkunde = glaciologie gletsjerpuin = eindmorene, middenmorene, morene, zijmorene gletsjerrand - morene gletsjerspleet = crevasse , gletsjer, smeltwater van de - gletsjermelk gleuf = geul, glee, greppel, groef, groeve, inkeping, insnijding, keep, kerf, kier, reet, richel, rits, sleuf, sponning, spleet, split, uitholling, vore, wetering gleuf van een schuifraam - sponning glibberig - glad, schampig, slibberig, slijmerig, vetachtig glibberig dier = aal, kikker, paling, pier, slak, slang, worm glibberig persoon = gladjanus slibberige vis - paling glijbaan = roetsjbaan, sullebaan glijden – afzakken, glissen, roetsjen, schuiven, schuren, slippen, sullen glijden door de lucht - zweven glijdend = (muz~) glissando glijdende sneeuw - lawine glijder = spirant glijdop = glijspijker glijvliegen - zweven glijvliegtuig – zweetvliegtuig glij-ijzer – loper, schaats glijvoertuig – slee, slede glimlach – grijns glimlachen - smuilen glimmen = blinken, flonkeren, glanzen, gloeien, gloren, schitterenspiegelen, stralen, vunzen glimmend kunstaas – blinker glimmend maken - poetsen glimmer – kattengoud, mica glimmer of kachelglas - mica glimmersoort - biotiet glimp = flikkering, glans, gloed, schijn(sel), sprank(je), vleug, vonk glimworm - lichtkever glimworm, mannetje van de - vuurvliegjes glinster = glans, sprank, schittering, vonk glinsteren – blinken, schitteren, tintelen, twinkelen glinsteren van de ogen - gloriën glinsterend - blinkend glinsterend aardewerk = gleiwerk glinsterend zwart – gitzwart glinstering – glans, schittering, tintel(ing) glint – heining, latwerk glioomsoort - astrocytoom, ependynoom, glioblastoma, medulloblastoom, multiforme, oligodendroglioom glip – kerving, kier, reet, scheur, snede, spleet, split glippen - uitglijden glippertje = escapade, slippertje, uitstapje glissen - glijden glissando (muz.) – glijdend glit – loodoxide glitter – glamour, schittering globaal = afgerond, doorsnee, gemiddeld, geschat, ongeveer, ruwweg globe - aardbol, bol, wereldbol globebloem - trollius gloed = bezieling, blink, elan, geestdrift, glans, glimp, gloor, hitte, kracht, reflectie, schittering, verve, vlam, vuur(glans), warmte gloednieuw – fonkelnieuw gloed ontberend = kil gloeien = blaken, blinken, branden, fonkelen, glimmen, gloren, schitteren, schijnen, uitstralen, vlammen gloeiend – ardente, blakend, heet, heftig, verhit, vlammend, vurig gloeiend deeltje - vonk gloeiende kolom gas = vlam gloeiende massa = lava gloeispaan –hamerslag gloeiworm - lichtkever glooien = afhellen, aflopen glooiend - schuin glooiing = beloop, berm, helling, talud, verloop gloor - glans, gloed, schijnsel glop – glans, gloed, schijnsel gloren = blinken, dagen, flikkeren, glanzen, glimmen, krieken, schitteren, stralen glorie = aanzien, aureool, eer, ere, faam, glans, hulde, lof, luister, nimbus, praal, pracht, roem gloriëren = pralen, roemen gloriekroon = erekroon glorierijk = heerlijk, roemrijk, verheerlijkt glorieus = glansrijk, luisterrijk, roemrijk, trots glorificatie = verheerlijking gloriool = stralenkrans glossé = glos, kanttekening glottis – stemspleet Gloucester, oorspronkelijke naam van - Glevun glucocol - lijmzoet glucose = dextrose, druivensuiker glucogeenstapelziekte – thesaurismus glui - dekriet gluipen = loeren gluiperd = huichelaar, leperd, stiekemerd, valsaard gluiperig = achterbaks, geveinsd, hypocriet, huichelachtig, onecht, stiekum, vals gluiperig kijken - loeren glunder – blakend, glanzig, helder, opgewekt, tevreden, vrolijk glunderen – stralen glunderend – blij gluren – koekeloeren, loeren, spieden, turen glutaeus - bilspier glutine = beenderlijm glutineus = lijmerig gluurder = bespieder, kijker, loerder, spieder, voyeur gluurster - loerster glijboot – hydroplaan gniffelen – gnuiven, grinneken gnoe = antiloop gnome - zedenleer gnoom = aardgeest, aardmannetje, berggeest, dwerg, kabouter gnosis = inzicht, kennis gnuiven - gniffelen goal – doelpunt, treffer goalie - keeper goalkeeper = doelverdediger, keeper goallat = doellat goalpaal = doelpaal gobelin – wandkleed, wandtapijt God = Aangeroepene, Opperwezen, Schepper God = (Lat.) deus, Jahweh, Jehova God alleen zij eer = s.d.g. God der Indianen - Noncomala God met bokkenpoten = Pan, sater God met twee gezichten - Janus God van de akkers = Conus, Faunus, Vervactor God van de Babyloniërs = Baäl God van de begeerte = Pathos God van de bescherming van de staat = Polias God van de besmetting = Sterculius God van de bevrijding van zorgen = Aequitas, Lydios God van de bijbel = Elohim, Jehova, JHWH God van de bliksem = Jupiter God van de bloedige dood = Ker God van de dapperheid = Vitrus God van de dichtkunst = Apollo,Braga, Bragi God van de dieven = Hermes God van de donder = Donar, Jupiter, Thor God van de dood = Anubus, Caeculus, Mors, Thanatus Uller God van de dood = Ind. Myth. - Jama God van de droom = Morpheus God van de duisternis = (Gr.) Ahriman, Erebus, Zoroaster God van de eed en trouw = War God van de eeuwigheid = Aeternitas God van de geboorte = Pelumnus God van de geneeskunde = Aesculaplus, Esculaap God van de geploegde akkers = Obarator God van de grenzen = Terminus God van de handel = Hermes, Mercurius God van de haven. = Portunus God van de hekeling en spot = Momus God van de herders = Ruminus God van de herfst = Vertumnus God van de Hindoes = Brahma, Indra God van de honger = Fames God van de hoop = Spes God van de Indianen = Manitou, Noncomala God van de jaargetijden = Freyer God van de jonggehuwde mannen = Subigus God van de kinderen = Fascines God van de koophandel = Hermes, Mercurius God van de landbouw = Saturnus God van de liefde = Amor, Cupido, Eros God van de muzen = Apollo God van de noordenwind = Boreas God van de noordoostenwind = Kaikias God van de onderwereld = Dis, Oreus, Pluto, God van de onoverwinnelijkheid = Invictus God van de oorlog, wijsheid en kracht = Ares, Mars, Tyr God van de oostenwind = Eurus, Vuturnus God van de overwinning = Victor God van de regen = Pluvius God van de rijkdom - Plutus, Xanthos God van de rivieren = Asopus, Enipeus, Peneus, Rhesos, Xanthos God van de scheiding van ziel en lichaam = Viduus God van de scherts = Liber, Locus God van de schone kunsten = Apollo God van de schrik = Pavor, Phobos God van de slaap = Hypnos ,Morfeus God van de slaven = Portunus God van de spot = Momus God van de steden = Promachos God van de stilzwijgendheid = Horos, Widar God van de storm = Njord, Typhon God van de stroom = Inachos, Tiburtus God van de trouw = Fides, Var God van de tuinbouw = Priapus God van de tijd = Janus God van de uitvindingen = Hermes God van de veeteelt = Pales, Priapus God van de veiligheid = Securitas God van de velden = Picus God van de vernietiging = Loki God van de wateren = Neptunus, Njord, Poseidon God van de wederliefde - Anteros God van de welvaart van de staat = Salus God van de westenwind = Zephyrus, Zephuros God van de wind = Aeolus God van de wijn = Bacchus, Dionysos God van de woede = Furor God van de wouden = Picus God van de zang, snarenspel en schone kunsten - Apollo God van de zee = Aegir, Egir, Glaucus, Neptunus, Njord, Ocoanos, Poseidon God van de zuidenwind = Africus Auster, Notus, God van de zuidoostenwind = Eurus God van de zuidwestenwind = Libs God van het begin en einde = Janus God van het bestraffen van misdaden = Ultor God van het bos - Sater God van het dodenrijk = Hades, Pluto God van het eggen = Occator God van het huwelijk - Hymen God van het kwaad = Ahriman God van het metaal bewerken = Vulcanus God van het onweer = Hadad God van het spreken = Fabulius God van het uitrusten tijdens de tocht = Qulies God van het vee = Faunus God van het veld - Sater God van het vuur = Hephaistos, Vulcanus goddelijk = heerlijk, hemels, schoon, verheven, verrukkelijk, zalig goddeloos = gruwelijk, heilloos, misdadig, ongodsdienstig, onheilig, schandelijk, slecht, zedeloos, zondig goddeloosheid = Atheïsme, inpieteit, boosheid ongodsdienstigheid, verdorvenheid goddeloos mens - atheïst goddeloze = atheïst, ongelovige goddelijke openbaring - orakel goddelijkheid - diviniteit Gode allen zij de eer - S. D. G. Gode zij dank = dg Gode zij de hoogste 1of = L. P.O. Gode zij lof = Ld. Gode zij lof en het volk heil = L.D.S.P. goden = asen, penaten godendienst - afgodsdienst godendrank = nectar godenleer = fabelleer, mythologie godenspijs - ambrosia, ambrozijn godenverhaal - mythe godgeleerdheid = theologie godenverblijf = Asga(a)rd, Helicon, Hemel, Olympus, Parnassus, Walhalla godgeklaagd = ergerlijk, schandelijk godgeleerd = theologiach godgeleerde = theoloog godgeleerdheid = theologie Godgewijd - heilig Godgewijde vrouw - begijn, non Godgezind - godsdienstig, vroom Godheid - Aegir, Apollo, Amor, Ares, Ate, Eos, Eolus, Eros, Donar, Loki, Odin, Frigga, Ra, Ran, Saturnus, Wodan Godheid = Opperwezen Godheid = (Hebreeuws) Ja(h)we Godheid - demon Godheid met bokspoten = Pan, Sater Godheid van de Hindoes = Brahma Godheid van de Indiërs - Indra godin = Ate, Artemis, Astarte. Aurora, Bellona, Ceres, Demeter, Diana, Eris, Flora, Fortuna, Gea, Gerda, Hera, Hestia, Iduna Irene, Iris, Isis, Laga, Nemesis, Ran, Venus, Vesta Godin van de aarde = Gea Godin van de akkers = Dea Godin van de Amazonen = Otrera Godin van de angst = Angerona Godin van de armoede = Penia Godin van de bestrijding van kwaden = Angitia Godin van de blindheid = Orbona Godin van de bloemen = Flora, Ohioris Godin van de bronnen en rivieren = Najade Godin van de dag = Homers Godin van de dageraad = Eos, Aurora, Themis Godin van de dapperheid = Minerva Godin van de duistere nacht = Leto Godin van de eendracht = Concordia Godin van de eeuwige jeugd = Hebe, Iduna, Juventa Godin van de gemakkelijke geboorte = Numeria Godin van de genezing = Panakeis Godin van de gerechtigheid = Astrea, Justitia, Themis Godin van de gezondheid = Hygiea Godin van de groeikracht = Marcia Godin van de herlevende natuur = Ostara Godin van de hulp op woelige zee = Leukothea Godin van de jacht = Artemis, Diana Godin van de jeugd = Hobo Godin van de kinderen = Cunia Godin van de krijgshaft = Indra Godin van de kuisheid = Pudicitia Godin van de lagere rang - nimf Godin van de landbouw = Ceres, Demeter Godin van de lastdieren = Epona Godin van de lente = Flora, Ostara Godin van de liefde = Aphrodite, Venus Godin van de lieflijkheid = Bettina Godin van de maan = Astarte, Luna, Selene Godin van de muzen = Melete, Mneme Godin van de natuurkracht = lris Godin van de onderwereld - Cora, Hela, Persefone Godin van de onsterfelijkheid = Ida Godin van de oorlog - Bellona Godin van de opwekking der liefde = Stimula Godin van de overreding = Suada Godin van de overvloed = Abundantia, Consivia Godin van de overwinning = Nike. Victoria Godin van de paarden = Epona, Hippia Godin van de plantengroei = Chloris, Flora Godin van de razernij = Lyssa Godin van de regenboog = Iris Godin van de rijstcultuur - (Dewi) Sri Godin van de rust = Hesychia Godin van de scheepvaart = Nehalennia Godin van de schoonheid = Gerda Godin van de spinsters = Berchta Godin van de Syriërs = Astarte Godin van de toorn = Ira Godin van de toverij = Hecate Godin van de trouw = Fides Godin van de tuin en het ooft = Pomona Godin van de tweedracht = Eris Godin van de twist = Eris Godin van de tijdwisseling = Dike, Eirene, Eunomia Godin van de verblinding = Apate,Ate Godin van de vergetelheid = Lethe Godin van de vermoeidheid = Fessonia Godin van de verzoening = Virplace Godin van de vindingrijkheid = Minerva Godin van de vrede = Forsete, Irene Godin van de vreugde = Laetitia Godin van de vrijheid = Feronia Godin van de vruchtbaarheid = Nerthus , Rhenia Godin van de wellust = Volupia Godin van de wieg = Cunina Godin van de wijsheid = Athene, Minerva Godin van de wolken = Nephele Godin van de wraak = Ate, Nemesis Godin van de wrekende gerechtigheid - Nemesis Godin van de zee = Ino, Ran, Rana Godin van de zogende moeders -Edulia Godin van de zorg = Cura Godin van het bedrog = Apate Godin van het beginnende jaar = Anna Godin van het berouw = Metameleia Godin van het geheugen = Mnomosyne Godin van het geluk = Fortuna Godin van het gerucht = Faam, Fama, Pheme Godin van het graan = Ceres ,Demeter Godin van het huiselijk geluk = Vesta Godin van het huwelijk - Hera, Holda, Holle, Juno Godin van het lot = Fortuna Godin van het medelijden = Misericordia Godin van het noodlot = Moïra Godin van het ongelijk = Cassandra Godin van het onheil = Ate Godin van het recht = Astraea, Themis Godin van het schaakspel = Caïssa Godin van het vuur - Megera, Vesta Godin van het zinnelijk genot = Libentia, Vulgivaga Godin van tuin en erf = Pomona Godinnen van de jaargetijden - horen Godlof = l. d. godloochenaar = atheïst, ongelovige godloochening = atheïsme godsakker - begraafplaats, kerkhof godsbode - engel godsdienst = animisme, boeddhisme, christendom, confucianisme, cultus, dynamisme, geloof, hindoeïsme, islam, jodendom, leer, NH, P.G., religie, ritus, R.K., shintoïsme, taoïsme godsdienst = Islam, N.H., R. K., P.G., godsdienst in Voor-Indië = Brahmanisme godsdienstig = devoot, geestelijk, gelovig, religieus, vroom godsdienstig feest der Turken = bal-ram godsdienstig gebouw = abdij, kapel, kerk, klooster, synagoge, tempel godsdienstig gebruik – besnijdenis, rite godsdienstig gezang – motet godsdienstig lied - psalm godsdienstig offermaal (Arab.) = sedekah godsdienstig vragenboek = catechismus godsdienstige gebruiken - ritus godsdienstige groep = kaste, kerk, sekte godsdienstige - vrome godsdienstige handeling = bidden, cultus, gebed, liturgie, magie, rite, ritueel, ritus godsdienstige groep - sekte godsdienstige herleving = Réveil godsdienstige leerrede = preek, predikatie, sermoen godsdienstige overdenking = meditatie godsdienstige richting = confessie, gezindte, kerk, sekte godsdienstige scheiding = schisma godsdienstige sekte uit de middeleeuwen = Atbigenzen, Waldenzen godsdienstige toespraak = allocutie, predikatie, preek, sermoen godsdienstijver = geloofsijver godsdienstleraar = dominee, geestelijke, pastoor, predikant, priester, rabbi, rabbijn, rebbe godsdienstloos - neutraal godsdienstoefening = adventsdienst, dienst, (Isr.) seider, mis, godsdienstonderwijs = catechese, catechisatie, lering godsdienstonderwijzer - (Ind.) goeroe godsdienstplechtigheid = eredienst, liturgie godsdienstschool van de Islam = madrasah godsdienstzaak = geloofszaak godsdienstzin = godsdienstigheid godsgebouw = godshuis, kerk, tempel, liefdadigheidsgesticht godsgericht = orakel, ordale godsgetuige = martelaar Godsgezant = apostel, engel, profeet godshuis = armenhuis, basiliek, bedehuis , dom, kathedraal, kerk, tempel godslastering = blasfemie, vloek godslasterlijk - blasfemisch, liederlijk Godsman = apostel, Godsgezant, heilige, profeet godsoordeel (middeleeuwen) = vuurproef, waterproef godsoordeel - ordale Godsregering = theocratie godsspraak = Epifanie, openbaring, orakel, profetie godsstad - Jeruzalem godsverzaking - godloochening godsvloek - Kainsteken godsvrucht = devotie, godsvrees, godvrezendheid, vroomheid godvergeten - goddeloos, gruwelijk, snood godverloochenaar - afvallige, geloofsverzaker godvrezend - gelovig, godvruchtig, religieus, vroom godvruchtig = devoot, pieus, vroom godvruchtige oefening = novene godzalig = godvruchtig, vroom goed – bagage, behoorlijk, bekwaam, bene, best, betamelijk, beter, betrouwbaar, billijk, braaf, bruikbaar, bezit, degelijk, deugdelijk, deugdzaam, edel, eerbaar, eerlijk, eerzaam, eminent, flink, fair, fijn, gaaf, genadig, geschikt, gewenst, gezond, gunstig, have, heerlijk, heilzaam, juist, kleding, koopwaar, leuk, nobel, oprecht, passend, puik, recht, rechtschapen, schitterend, textiel, tof, uitstekend, voortreffelijk, wel goed = bezit, goederen, have goed (Barg.) = emmes goed = garderobe, kleding, kleren goed algemeen gebruik = gewoonte, mos, zede goed bedacht – bekeken goed begrijpen – beseffen, snappen, vatten goed bekend – eigen, vertrouwd goed beklant = druk goed doordacht = weloverwogen goed door elkaar gemengd = b.m. goed er uit zien – ogen goed gekookt = gaar goed gelegen – welgelegen goed geslepen - scherp goed gewicht = ggw goed gezouten = hartig, pittig goed groeiende = welig goed helpen - weldoen goed helpend = afdoend, beproefd, deugdelijk, probaat goed hoorbaar – luid, overluid goed ingelicht = geïnformeerd, welingelicht goed kunnende koken = g. k. k. goed nadenken - bezinnen goed op de hoogte = welingelicht goed oplettend = opmerkzaam goed oppassen – deugen goed oppassend – braaf goed passend - aangegoten goed redenaar = Brugman, Cicero, Guldenmond goed schoon – keurig, net, proper goed schot = treffer goed snijdend = scherp goed spreker = orator, redenaar goed staan = kleden goed stevig – sterk goed te lezen – duidelijk, leesbaar goed verneembaar – hardop, luid goed verstaanbaar – helder, duidelijk goed verzorgd – netjes goed voor kleding - stof goed waarneembaar = hoorbaar, verstaanbaar, zichtbaar goed waarvan iemand het vruchtgebruik bezit = loon goed zo = bravo goedaardig = benigne, braaf, goedhartig, goedig, goedmoedig, ongevaarlijk, vriendelijk goedaardig gezwel - angioma, angioom goedaardige hond - lobbes goedaardige spot = ironie goedbloed - goedzak, lobbes, sukkel, sul goeddoen - weldoen goeddunken – believen, welbehagen goede afloop - welslagen goede bekendheid = faam, naam, reputatie, roep goede daad = weldaad goede eigenschap = deugd goede geest = engel, Ormazd, patroon goede gezindheid - gundtig goede grond = teelaarde goede grond voor bloembollen = geest goede hoedanigheid = merite goede hoop – kans goede kennis – amice goede kwaliteit – tof goede luim - humor goede manieren = bon ton, fatsoen goede mannen = arbiters, scheidsrechters goede naam = faam, reputatie goede naam in geldzaken - krediet goede talenkenner = polyglot, tolk goede trouw = eerlijkheid, integriteit, probaatheid, rechtschapenheid goede uitslag = succes goede verstandhouding = harmonie goedang (End.) = pakhuis, provisiekamer goedbloed = goedzak, lobbes, sukkel, sul goeddoen = weldoen goedendag = adé, adi, aju, bonjour, daag, dag, hallo, knots, vaarwel goedendag - knots goedendag zeggen – groeten goed en fijn – puk goed en fraai – mooi goed en grondig – terdege goed en terecht – juist goed en zuiver - rein Goedereede, plaats op - Ouddorp, Stellendam goederen = artikelen, bezit, bezittingen, gerei, have, huisraad, koopwaar, spullen, stoffen, waar, waren goederen boven op een schip = deklast goederen opslaan = bergen, opbergen goederen opslagplaats = depot, loods, pakhuis, veem goederenverkeer- handel goedertieren = barmhartig, clement, genadig, genereus, goedgunstig, lankmoedig, mild, welgezind, welwillend, zachtmoedig goedertierenheid = genade, gratie goedgebouwd = welgevormd, krachtig goedgeefs = gul, mild, milddadig, royaal, scheutig, vrijgevig goedgeefsheid – gulheid, milddadigheid, mildheid, royaliteit goedgehumeurd = opgeruimd, opgewekt, vrolijk goedgekeurd – toegestaan goedgekleed - pront goedgelovig = lichtgelovig, naïef, onnozel, orthodox goedgemutst – opgewekt, vrolijk goedgevig = gul, royaal, vrijgevig goedgevormd - mooi, schoon goedgezind = weldenkend, welnemend, welwillend goedgunstig = genegen, minzaam, welwillend goedhartig = braaf, gemoedelijk, goedaardig, goedig, gul, vriendelijk, zachtaardig goedhartige, domme man - sukkel, sul goedhartigheid = bonhomie, braafheid, jovialiteit welwillendheid goedheid = braafheid, deugd, gunst, rechtschapenheid goedheilig man – sint, sinterklaas, sintnicolaas goedig – bezadigd, gezapig, goedaardig, goedhartig, goedmoedig, zachtaardig, inschikkelijk, kalm, lankmoedig, liefderijk, sullig, toegeeflijk, vriendelijkheid goedig mens - sul goedige en domme man = sukkel, sul, goeierd goedje = kleren, meubels, spul goedkeuren = accepteren, beamen, billijken, gouteren, gunnen, instemmen, inwilligen, ratificeren, sanctioneren, toelaten, toestaan, toestemmen goedkeurend = instemmend, toestemmend goed- of afkeurende uitspraak - oordeel goedkeuring = approbatie, bekrachtiging, bijval, fiat, homologatie, instemming, ratificatie, sanctie, toestemming, waardering goedkeuringsstem - suffrage goedkoop = billijk, bon-marché, plat, voordelig goedkoopboekje - pocket goedkope mutsekant = langet goedkope schouwburgrang - engelenbak, schellinkje goedkope rang = engelenbak, schellinkje goedmaken = bestrijden, dekken, goedpraten, herstellen, verbeteren, vergoeden goedmaking = vergoeding goedmoedig = goedaardig, gemoedelijk, goedig, onergdenkend, trouwhartig, welwillend goedmoedigheid = bonhomie, gemoedelijkheid, goedigheid, jovialiteit goedreiniger = bleker goedrond = openhartig, oprecht, rondborstig goedschiks = behoorlijk, betamelijk, gewillig goedsmoeds = bedaard, opgeruimd, opgewekt, welgemoed goedspreken = waarborgen goedvinden = goedkeuren, toelaten, toestaan, toestemmen, welbehagen goedwillig = dienstvaardig. gewillig goedzak – goedbloed, goeierd, lobbes, sul goeierd = goedbloed, goedzak, lobbes, sukkel, sul Goël = Heiland, losser, Verlosser, wreker, goelijk = goedaardig, lief, vriendelijk goeman – arbiter, bemiddelaar, commissaris, scheidsrechter goendoe - anakhré goeni = gonje, jute goenoeng (Ind.) = berg, bergland goesting = lust, smaak, trek, zin goffer = dikkerd, dikzak gok = kans, pari, risico, schatting, waagstuk, weddenschap gokhuis - casino gokken – riskeren, schatten, speculeren, wagen, wedden gokker – ibbelaar, dspeculant, speler gokmachine - trekkast gokspel – dobbelspel, hazard, kaarten, loterij, lotto, poker, roulette, saturnus, totalisator, toto golf = baai, baar, gulp, guts, inham, roller, zeeboezem, zwalp golfbaan - links golfbeweging = trilling, triller, deining, branding, omslaan golfbreker = dam, hoofd, pier, strandhoofd, strekdam golfbroek - plus-fours golflijn = tremblé golfslag - deining, rolling golfspel, term uit het - bogey, brassy, bunker, caddy, club, course, drive, eagle, green, handicap, hole, iron, link, mashie, putter, spoon, stick, stroke, tee golfstok – brassy, club golfterm – green, hole, par, putt, putter, stick, tee, golfterrein = course, golflinks, greens, links Goliath - reus golven = deinen, gulpen, plooien, stromen,zwalpen golvende lok haar - krul golving – deining, fluctuatie, ondulatie, plooi, schommeling, undulatie gom - gum,kit, kit, lijm, plak, plaksel, stuf, vlakgom gomachtige stof = lak gomboom = eucalyptus, sapium gomelastiek = caoutchouc, gummi, rubber, stuf gomhars = amoniakgom, bdellium, duivelsdrek, guttegom, mirre, opium, wierook gomlak = schellak gommen – kleven, lijmen, (op)plakken, rederen, stuffen, uitvegen gondel – cabine, schuitje gondelier = gondelroeier gondellied = barcarolle gondelroeier = gondelier, gondeliere gondelschipper - gondelier gondelstad = Venetië gondelwedstrijd – regatta gonfalon - banier gong = klankbekken gong bij drumstel - bekken goniometrie = hookmeetkunde goniometrische term = cosecans, cosinus, cotangens, secans, sinus, tangens gonje – jute, zakkengoed gonzen = brommen, malen, zeuren, zoemen gonzend = brommend, malend,snorrend gonzer - snorrepot goochelaar - illusionist, kunstenmaker, prestidigitateur goochelen - toveren goochelkunst – magie, toverij goochelnummer - act goochem = arg, behendig, betjoegd, bijdehand, geslepen, gevat, gewiekst, handig, leep, link, listig, pienter, slim, sluw, schrander, spitsvondig, uitgekookt, uitgerekend, uitgeslapen goocheme jongen = linkmichel, linkmichiel, slimmerik goochemerd = leperd, slimmerd gooi – duw, slag, smeet, worp gooien – keilen, kogelen, slingeren, smakken, smijten, werpen gooien of smijten – kwakken gooier – smijter, werper Gooilander = Gooier Goois dorp = Blaricum, Bussum, Hilversum Huizen, Laren, Naarden goor – bedorven, grauw, groezelig, modderig, morsig, ongewassen, onfris, smerig, smoezelig, vaal, vies, vuil goot = afvoerbuis, afvoerkanaal , dakrand, geul, greppel, pijp, regenafvoer, rioolbuis gootgat = afgietsel, spoelwater gootnat - spoelwater gootpijp = afvoerbuis goot in de rundveestal - groep, grup gootsteen – aanrecht, lavet gootvormig, groef op een zuil = cannelure gordel = band, buikriem, ceintuur, draagband, krans, kring, lasso,lijfband, riem, singel, sjerp, snoer gordel (Jap.) - obi gordelbeurs - beugeltas gordeldier - armadil, armadillo, pantserdiertatoe gordelriem - (degen)koppel gordelroos - zoster gordel van bloemen – krans gordel van een trekdier - gareel gordel van sterren = melkweg gordel van zijde of andere stof = sjerp gordel zonder sluiting = step-in gordelroos = huidontsteking gordelvormig sneeuwgebied = sneeuwgordel gordijn = courtine, doek, (Fr) rideau, store, vitrage, voorhang, voorhangsel gordijn van gaas = klamboe, muskietennet gordijnband of koord = embrasse gordijnpreek = bedsermoen gordijnroede – rail gordijnstof - tarlatan gordijnstok = roe, roede gordijnwieltje = runner gording – balk, bint, dwarsbalk, dwarshout, rib, spant, spier gore lucht - stank gorgel = hals, keel, strottenhoofd gorgelen - spoelen Gorgonen = Medusa, Euryale, Stheno Gorgonen, vader van de - Phorcys gorgonisch = ijzingwekkend gorig - onzindelijk, smerig gorilla - lijfwacht gorilla = mensaap, pongo gors – aanslibbing, kardoes, kwelder, nes, schor, zandplaat gorsachtige vogel = cirigors, ortolaan, rietgors gortig = bont, garstig, grof, smerig, vinnig, vuil gortenbrij - gortenpap gortenteller = duitendief, erwtenteller, geldwolf, gierigsard, knar, krent, vrek gortenpap = gortebrij gorter - pelmolenaar Gorter, werk van - Mei, Pan gorterij – pelmolen gortgerecht – watergruwel gortig – garstig, grof, ongans, smerig, vuil gortrijst - emer gortworst - beuling goteling = geus, gietijzer Gotisch siermotief = hogel Gotische letter = fractuur Gotische lettersoort = blak Gotische spitsboog = ogief Gotische stijl - ogivaalstijl, spitsbogenstijl Goto Eilanden, een der - Foekoesjima goud = Au, Aurum goud = (Fr.) or goudarend = steenarend goudboordsel – galon, tres gouddraad = cantille goudduivel = geldzucht goudemail - cloisonné gouden boordsel - galon, tres gouden dollarstuk = eagle gouden kalf = mammon gouden pond sterling = sovereign gouden munt = dukaat, eagle, florlijn gouden ring van Odin = Draupnir gouden vaatwerk = (R.K.) monstrans goudenregen = linzeboom goudforel - bergmeerforel goudgehalte van munten = allooi goudgewicht - karaat goudgulden = Ggld. goudhaantje = elzenhaantje, goudsbloemvogel goudhaas - acouchi, agoeti, paka goudkleurig = dorré, verguld goudklomp - pepite Goudland = Eldorado, Ofir goudmaken - alchemie, alchimi, alchimisterij goudmaker = alchemist, alchimist goudmakreel = dorade goudmerel = gouw, wielewaal goudmunt - albertijn, dukaat, eagle, florijn, goudgulden, napoleon, nobel goud of zilverboordsel - tres goudpluvier – diek, wilster goudrenonkel = boterbloem goudsbloem = calendula goudschuim = goudglit goedsmid – juwelier goudstaaf = baar goudsteen - chrysoliet goudstuk van 10 dollar = eagle goudtoets - essaai goudvis - dorade goudvogel = wielewaal goudwolf - jakhals goudwortel = gouwe, vrek, jakhals goudzoeker = alchimist, avonturier, (Am.) digger, fortuinzoeker goudzwavel - antimoonsulfide gougnotte - lesbienne gouvernante = duenna (Sp), huisonderwijzeres landvoogdes gouvernement = bestuur, provincie, regering gouverneur = bestuurder, landvoogd, nabob Gouverneur-Generaal - G.G., onderkoning Gouverneur-Generaal = (Ned. Gesch.) Alting, Both, Brouwer, Carpentier, Coen, Daendels, Fock, Heutz, ldenburg, Loudon, Maetsuyker, Mossel, Pahud, Rochussen, Valckenier, Wiese gouw = gewest, goudmerel, landstreek, pad, provincie, sloot, streek, water, weg, watering, wielewaal gouwe = goudwortel, schelkruid, speenkruid gozer – kerel, vent graad = hoogte, mate, orde rang, stadium, titel, trap, waardigheid graad van een breedtecirkel – lengtegraad graaf – earl, edelman, landsheer graafijzer - houweel graafmachine = dragline, excavateur, Jan-Allemachtig graaf met bepaalde titel – paltsgraaf Graaf van Holland = Aernout, Dirk, Floris, Jan, Willem Graafschap - landschap Graafschap in Engeland = Essex, Kent, Leicester, York, Norfolk, Sussex Graafschap in de middeleeuwen = Bentheim, Brabant, Graafster – delfster, spitster Graaf van Monte Christo = Dantes Graaf van Vlaanderen = Arnuif, Boudewijn, Clito, Guido(guy), Robert, Robrecht, Clito, Dampierre Gelre, Holland , Zutphen graafwerk – delfwerk, drondwerk, spitwerk graafwerktuig = 3 spa 5 schop, spade 6 grader, grijper 7 houweel, scraper 8 dragline, hefschop 9 bulldozer, graafwiel, hooglepel 10 excavateur graafwesp = bijenwolf, harkwesp, keverdoder, rupsendoder, spinnendoder graag = begerig, gaarne, gewillig, gretig, grif, gulzig, happig, hongerig, tuk graagheid – begeerte, eetlust graag spelende - speels graagte = appetijt, begeerte, gretigheid, honger, lust, trek, zin graag thuis zijn – huiselijk graaien – gappen, grabbelen, grissen, ratsen, struinen, wegkapen graal - schaal graan = gerst, haver, koren, maïs, rijst, rogge, tarwe graanafval = kaf, stro graanbeurs - korenbeurs graanbewerker = molenaar graanhulzen – zemelen graankorrel – graantje, grein graanelevator - graanzuiger graanmarkt - korenbeurs graanpakhuis = silo graanschuur – korenschuur graansilo - graanpakhuis graansoort = boekweit, gerat, gerst, gierst, haver, koren, maïs, rogge, rijst, spelt, tarwe, weit graantje = korrel, borrel graantjespikker = drinkebroer, nathals graantrechter = treem, tremel graan uit de halm halen – dorsen graan voor nasigorang - rijst graanworm = korenbijter, korenbout graanzeef = harp graanziekte - dwergroest, kalfjesbruin, kroonroest, meeldauw, moederkoren, oogvlekkenziekte, sneeuwschimmel, steenbrand, stuifbrand graanzolder – pezel, pijzel graanzuiger = elevator graasde boter - grasboter graasvlakte - weiland graat = beentje, gebeente, geraamte graatachtig = gratig, kraakbenig, week grabbelen - graaien grabbelton = tombola gracelijk = aanvallig, bevallig, gracieus, sierlijk gracht = kanaal, kade, singel, vaarwater, veste gracht in Amsterdam = Egelantiersgracht, Elandsgracht, Herengracht, Keizersgracht, Prinsengracht, Rozengracht, Singel gracht om de stad = singel gracieus = bekoorlijk, bevallig, elegant, gracelijk, hoffelijk, innemend, lieflijk, sierlijk graderen - frijnen gradueel = trapsgewijs, opklimmend graf – grafkuil, groeve, kuil, mausoleum, pyramide, rustplaats, tombe graf der farao´s = piramide graf van zwerfkeien = hunebed grafdelver = doodgraver grafelijk verzoek om geld = bede grafgebouw = mausoleum grafheuvel = terp, tumulus graficus - zie schilders, drukker, grafici, letterzetter, tekenaars, zetter grafiek = diagram, prentkunst grafisch product = boek, druk, drukwerk, ets grafisch teken - cedille grafisch vakman = drukker, zetter grafische afdruk = ets, litho grafische voorstelling = curve, diagram, grafiek, schema grafische voorstelling van aardbevingen = seismogram grafische voorstelling van hartslag – cardiogram grafiet - potlood grafkelder = crypte, crypt graflied – dirge grafmonument – pyramide, tomge grafmonument in Bretagne en Engeland = dolmen grafnaald - obelisk grafologie - handschriftkunde grafschrift = epitaaf, epitatis, epitafium, R.l.P. grafsteen = epitafium, grafmonument, tombe, zerk grafteken - mastaba, piramide, sarcofaag, steen, stele, stoepa, tomge graftempel in Peru = huaca graftombe – mausoleum, praalgraf grafvaas – urn graf van grote stenen - hunnebed gragzerk - tombe grafzuil – obelisk, stele gram = beu, boos, kwaad, toornig, verbolgen, verstoord gram - eenheid van gewicht, gr. grammaire = spraakkunst grammatica = grammaire, spraakkunst, syntaxis, taalkunde gramaticaal - grammatisch grammaticale term = achtervoegsel, affix, bijwoord, bijzin, casus, enkelvoud, foneem, meervoud, naamval, naamwoord, nomen, persoon, prefix, pronomen, suffix, telwoord, tijd, tussenwerpsel, verbuiging, voegwoord, voornaamwoord, voorvoegsel, voorzetsel, werkwoord, wijs, woord, zin grammatische figuur = apocope, syncope grammofoon – draaitafel, fonograaf, pathefoon, platenspeler, pick-up grammofoonplaat = L.P., E.P.,plaat, schijf, single grammofoonplatenautomaat - jukebox gramschap – boosheid, toorn, verstoordheid, woede, wrevel gramstorig = boos, grimmig, korzelig, kregel, kwaad, nijdig, toornig granaat – edelsteen, kartets, obus, patroon, projectiel granaatkartets - schrapnel granaatsteen = melaniet grande - rijksgrote grandioos – enorm, geweldig, groots, heerlijk, magistraal, monumentaal, prachtig, schitterend, weids granen maaien - oogsten graniet – hardsteen, natuursteenporfier granietkiezel = macadam granietputje = kociolki, oricango granito - kunststeen granietribbel = tafoni granietsoort – Poptrfier, Rapakivi granietvariatie = dioriet, porfier granuleus = korrelig grap = aardigheid, anekdote, bak, farce, geestigheid, gein, jolie, grol, jen, joke, klucht, kwinkslag, leut, mop, narrenpots, paskwil, poets, scherts, snakerij, streek, ui grapefruit - pompelmoes grapjas = bouffon, clown, grappenmaker, hansworst, harlekijn, komiek, leukerd, lolbroek, malloot, nar, paljas, pleziermaker, potsemaker, schalk grapje – aardigheidje,geintje, lolletje grapjes maken = dollen, mallen grappenmaker = clown, farceur, geinig, grapjas, guit, hansworst, komiek, kwant, leukerd, lolbroek, luimig, malloot, nar, olijkerd, paljas, pias, pirewiet, potser, scaramouche, schalk, snaak grappig = aardig, amusant, boertig, dwaas, geestig, geinig, guitig, humoristisch, idioot, jofel, kluchtig, koddig, komisch, lachwekkend, leuk, leutig, luimig, mal, moppig, olijk, potsig, schalks, schelms, snaaks, uiig, vermakelijk, vrolijk grappig = (muz.) scherzando grappig deuntje - mopje grappig verhaal = anekdote, boerde grappigheid = boert, geestigheid, gein, luim, snakerij gras - alang-alang grasachtig onkruid – duist gras afeten door koeien – grazen grasbewerking - maaien grasbloem - aartje, madelief, spicula gras dat na het maaien opschiet = etgras,, etgroen, nagras grasgewas = pitrus,zegge grasgewas aan de oever = bies, riet grasgans – rietgans grasgewas – zegge grasgrond – veld, wei(de) grashalm – raai, spriet grasjonker - groenvink grasknarper – kwartelkoning gras korten - maaien graskramp = kopziekte, krampziekte grasland - anger, beemd, dries, greide, groenland, made, mars, meent, meers, wei, weiland, weide, wel grasland aan water = beemd grasland (drassig) = dries grasland (maaiveld) = made grasland tot akkerland maken - scheuren grasland (gemeensch.) = meent, mient grasland (Vlaams) = mars, meers graslook = bieslook grasmaaier - hannekemaaier grasmaand – april grasmachine – maaie grasmat - voerbalveld grasmus = braamfluiter, fitis, erwtenpikker, koewachter, tjiftjaf, tuinfluiter, zwartkop graspeen = graswortel grasperk = gazon graspieper = akkerleeuwerik, veldleeuwerik grasplant = allang-alang, bamboe, dravik, gerst, gierst, haver, helm, maïs, riet, rijst, rogge, sorgho, suikerriet, tarwe, kweek, spelt, spits, vossenstaart graspol – aardkluit, plag graspreek = hagepreek grassoort – 3 oot, pee, poa, zea 4 aira, alfa, bent, bunt, coix, helm, mais, raai, riet, rijst, teff 5 avena, briza, dolik, dravik, dreps, duist, emmer, evene, gerst, halfa, haver, kweek, oryza, rogge, sereh, smeel, smele, spart, spelt, tarwe, zegge 6 bamboe, bromus, dravik, fiorin, gierst, holcus, lolium, melica, milium, phleum, secala, sparte, witbol 7 bambusa, festuca, hordeum, kamgras, kropaar, lagurus, molinia, panicum, pijlriet, sekgras, slofhak, sorghum 8 agrostis, alfagras, bentgras, buntgras, dactylis, duinriet, eenkoorn, glyceria, hanepoot, hardgras, hooigeur, imperata, liesgras, paspalum, phalaris, piekgras, pilzegge, raaigras, reukgras, rietgras, rijstgras, sesleria, slikgras, slijkgras, spartina, timothee, trilgras, triciticum, vlotgras 9 agropyton, ammophila, beemdgras, blauwgras, cynosurus, cypergras, doddegras, elytrigia, emerkoorn, mannagras, nevelgras, pampagras, panikgras, parelgras, roegneria, saccharum, schijngras, slijkzegge, tarwegras, tweekoorn, vedergras, vlasdolk, zwenkgras 10 alang-alang, alopecurus, cortadoria, cymbopogon, fioringras, gierstgras, hazenstaart, jobstranen, kruipertje, liefdegras, oplismenus, paardegras, pampasgras, pennisetum, phragmites, prachtriet, pseudosasa, schapegras, scherpgras, slangegras, steppegras, straatgras, struisgras, struisriet, suikerriet 11 anthoxantum, arundinaria, citroengras, deschampsia, espartogras, kanariegras, kanariezaad, kweldergras, muizengerst, negergierst, parelgierst, pluimgierst, puccinellia, schaduwgras, scherpkruid, spartelgras 12 corynephorus, olifantsgras, stenotaphrum, timotheegras 13 arrhenatherum, calamogrostis, pijpestrootje, rietzwenkgras, vossenstaart, zanddoddegras 14 beemdlangbloem, hondstarwegras 15 borstelveergras grassoort in Spanje = esparto, halfagras grassoort in weilanden = raaigras grasspier – grasspriet grasstengel – halm, smeel grassteppe = llano, pampa, poesta, savannah grassteppe in Hongarije = poesta grasstuk – plag, pol, zode grastapijt = graskleed, grasmat, grasveld grastetanie = graskramp, kopziekte grasveld = bleek, gazon, wei(de) grasvlakte = pampa, poesta, prairie, savanne, steppe, wei(land) grasvlakte in Brazilië = campo grasvlakte in Ecuador = paramos grasvlakte in Noord-Amerika = prairie grasvlakte in Zuid-Amerika = Llano, pampa grasvlakte met groepjes bomen = savanne graszode = groes, plag, pol gratias = dankzegging gratie = bevalligheid, charme, elegantie, genade, goedgunstigheid, goedertierenheid, gunst, kwijtschelding, zwier Gratiën = Aglaja, Euphrosyne, Thalia gratieus = zie: gracieus gratificatie = bonus, geschenk, premie, tantieme, toelage gratig - graatachtig gratis = cadeau, kosteloos, pro deo, p.d., te geef, vrij gratuit (Fr.) = ongegrond, ongemotiveerd, onverplicht grauw = donkergrijs, gemeen, gepeupel, gespuis, goor, grijs, groezelig, janhagel, plebs, schuim, snauw, tuig, vaal vaalwit, vaalzwart grauw gesteente = amaril grauwe erwt = kapucijner, keker, raasdonder grauwe peulerwt - keker grauwe peulvrucht – capucijner grauwe rotssteen - basalt grauwe staar - cataract grauwe zusters - Klarissen grauwbruin = dofbruin, vaalbruin grauwen – snauwen grauwgeel = kaki grauwtje = ezel, grauwschildering grauwvink - ringmus gravamen (Lat.) = bezwaar, zwarigheid grave (muz) = ernstig, plechtig graveel = blaassteen, niersteen graveerder = etser, graveur, plaatsnijder graveernaald = burijn, ponsoen graveersel - prent graveerstift = graveernaald graveerwerk - niëllo graven = delven, spitten graver = grondwerker, delver , mineur, sappeur, spitter graveren – etsen, griffen, kerven, krassen graveur = etser, graceerder, plaatsnijder graviditeit = zwangerschap gravin – edelvrouw, landsvrouw gravimeter -aërometer, zwaartemeter gravinnenkruid - hertshoornweegbree, varkenskers Gravin (Eng.) = Countess Gravin (Fr.) = comtesse Gravin van Holland = Ada, Jacoba, Margaretha gravitatie = aantrekkingskracht, zwaartekracht graviteit = deftigheid, plechtstatigheid gravure = ets, koperdruk, plaat, prent, zegelstempel grawitz-tumor - hypermefroma grazen = weiden grazig = grasrijk grazioso (muz) = bevallig, liefelijk, zacht grebbe = greppel, sloot, vore greel – gareel, halsjuk Greenwichtijd = G.T. greep = gevest, grip, handigheid, handvat, handvol, heft, hengsel, houvast, knop, kruk, mestvork, oor, steel, stool, vaardigheid greep van een degen = gevest greid = grasland, weiland greidboer - veehouder greidgrond - wei(land) greidplaats = boerenplaats grein = beetje, gewichtje, korrel, korrel, schijntje, zier greinachtig - greinig. korrelachtig, korrelig greineren – korrelen greinig – korrelig greintje – ziertje grellen - visafval grenadier – infanterist, keursoldaat, soldaat grenadine - vruchtenlimonade grendel – klink, knip, slot, schuif, schuifbout, sluitijzer grendelen - sluiten grenier = garnier grenenboom - den, pijnboom grens – afbakening, afpaling, afscheiding, einde, eindpunt, kant, kust, limiet, lijn, maat, rand, scheiding, scheidslijn, uiterste grensbeambte = commies, douane, douanier, grenswacht, grensboom = maal, slagboom grenscontrole = douane, douanedienst, grenswacht grensdocument – paspoort, visum grensganger = grensarbeider grensgebied tussen twee flora´s – biochore grendgeld - tol grensgewest – grensstreek, mark grenskantoor - douanepost grensland = mark, randgebied grenslijn – grenslinie, limiet, omtrek, rading, schreef, zijde grenslinie – grenslijn grens met douane - grenspost grensoppervlak - horisfeer grenspaal – cippus, landpaal, scheipaal grenspolitie - douane grensrivier van Europa en Azië = Oeral grensrivier van Italië en Gallië = Rubicon grensscheiding = demarcatielijn, demarkatie, laak, wetering grenssloot = laak grensteken = boom, paal, steen grensstreek – grensgebied grens van heesters - heg grenswaarde = lim., limiet grenswacht = douanier, kommies grenswachter - commies, douanebeambte grenzeloos = bar, eindeloos, erg, mateloos, oeverloos, onbegrensd, onbeperkt, geul, , onmetelijk, ontzettend grenzen - belanden, naderen, palen grenzen aan – palen grenzend - aangelegen greppel = aardgeul, geul, goot, grep, groef, groeve, slootje, voor, vore, watergang greppel in het hoogveen = raai greppelrus - mothaar, paddengras gres = kiezelzandsteen gresbuis = rioolbuis gretig = begerig, belust, gaarne, graag, grif, gulzig, happig, hongerig, schrokkerig, tuk gretig verlangen = azen, smachten gretigheid = aviditeit, begeerte, begerigheid, graagte, gulzigheid gribus = achterbuurt, bouwval, keet griebels = fratsen, grimassen, kunsten, rillingen grief = belediging, bezwaar, ergernis, klacht, krenking, kwelling, leed, smart, verdriet Grieken (bij Humerus) = Danaërs Griekenland = Hellas Grieks = Helleens Grieks achtervoegsel = algie, archie, fiel fobie, geen, grafie, iatrie, kratie, logie, loog,, manie, pathie Grieks alfabet = alpha, bèta, chi, delta, epsilon, èta gamma,, jota, kappa, lambda, mu, nu, omega, omikron, phi, psi, rho, thèta, xi, sigma, tau, upsilon, zeta Grieks bestuurder = geront, archont Grieks beeldhouwer = Doidalses, Eubolides, Eufranoz, Feidias, Leochares, Lysippos, Myron, Praxiteles, Skopas, Timotheos Grieks blaasinstrument = aulos, kithara panfluit, schalmei, subs, syrinx Grieks blijspeldichter - Aristofanes, Eupolis, Kratinos, Menander Grieks bovenkleed - Chitoon Grieks bruiloftslied - Epihalamion Grieks Concertgebouw = Odeon Grieks danslied - hyposchema Grieks dialect - Aiolisch, Archaisch, Attisch, Boiotisch, Dorisch, Eleisch, Ionisch, Koinê, Lesbisch Grieks dichter = Anacreon, Homerus, Pindarus ,Sappho Grieks district - nomos Grieks eiland = 3 Ios, Kea, Kos 4 Nios, Oxia, Simi 5 Chios, Delos, Hydra, Korfu, Kreta, Milos, Laros, Lesbos, axos, Samos, Syros, Thera, Tinos, Vidos, Zante 6 Aegina, Amorgo, Andros, Euboia, Fleves, Ikaria, Ithaca, Ithaki, Kastos, Korfoe, Lesbos, Lesvos, Leukas, imnos, Megalo, Patmos, Piperi, Schiza, Skyros, Thasos, hodos, Valexa, yioura 7 Arkoudi, Athokos, Kalamos, Kerkyra, Kythira, ythnos, Pelagos, Petalas, Spetsai 8 Serirhos, Skiathos 9 Alonnisos, Antimilos, Antipaxos, Falkonera, Patroklos, Periatera, Psasthoura, Sapientza, Skaopelos, Velopoula, Zakynthos 10 Elafonisos, Kefallina, Samothrake, Skantzoura, Skyropoula Grieks fabeldichter = Esopus Grieks fabeldier - griffioen Grieks feest in de oudheid - Apat(o)uria, Ch(l)oia Grieks geneesheer = Galenas, Hippocrates Grieks gebergte = Athos Grieks gerechtshof = Areopagus Grieks geschiedschrijver - Eforos, Herodotus, Thoukydides, Xenofon Grieks grensland - Albanië, Bulgarije, Joegoslavië, Turkije Grieks heilig dier - stier Grieks heldendicht = epos, Ilias, Proteus, Poseidon Grieks infanterist - peltast Grieks kapmantel - Birrus Grieks kledingstuk - chiton, chlamys, Himation, peplos, petasos Grieks landschap = Arcadia, Attica, Beotië, Elis, Epirus, Thessalie Grieks lied ter ere van Apollo - paian Grieks lied ter ere van Doinysos - dithyrambe Grieks loflied - enkomion, epinokos Grieks mannenvertrek - androon Grieks muziekinstrument - aulos, hydraulis, kithara, lyra, syrinx Grieks onderklees - chiton Grieks schiereiland - Chalkidike, Pelion, Peloponnesos Grieks schilder - Apelles, Apollodoros, Eufranor, Mikon, Nikias, Parrasios, Pausias, Polygnotos, Protogenes, Zeuxis Grieks snaarinstrument = kithara, lier, lyra Grieks soldaat = hopliet, peltast Grieks spreekgestoelte - ambo, bema Grieks treurdicht - threnos Grieks treurspeldichter = Aeschylus, Casperius,Thespis, Sophocles, Euripides Grieks veldheer = Epaminondas, Miltiades, Themistocles Grieks voorvoegsel = akro, amfi, an, ana, anti, apo archeo, auto, baro, biblio, bio, chrono, crypto, demo, di, dia, en, epi, fono, foto, geo, helio, hemi, hexa, holo, homo, hydro, hypo, iso, kata, kilo, kosmo, kyno, leuko, litho, makro, meso, meta, mikro, mono, necro, neo, neuro, ochlo, on, ortho, paleo, pan, para, patho, penta, peri, petro, poly, proto, pyro, steno, syn, tele, theo, thoxi, zoö Grieks voorzetsel - epi Grieks wiskundige - Eudoxis Grieks wollen vrouwenkleed - peplos Grieks zinnebeeld van de vruchtbaarheid - fallos Griekse aanvoerder voor Troje - Agamemnon Griekse berg - Athos Griekse berg aan Apollo en de Muzen gewijd - Helikon, Parnas(sus) Griekse beroepszanger - aoidos Griekse bevolkingsgroep - Joerochen, Wlachen Griekse bode der goden - Iris Griekse bouwstijl - Dorisch, Korintisch, Lonisch, Griekse bruidschat - proika Griekse bijbelvertaling - septuaginta Griekse dichter(es) - Alkaios, Alkman, Anaxillas, Archilochos, Batoon, Hesiodos, Hipponax, Homeros, Korinna, Pindaros, Sapfo, Simonides, Theognis, Tyrtaios Griekse dictator = Hipparchus, Hipplas, Metaxas, Pattakos, Papadopoulos Griekse eilandengroep = Dodekanesos, Milo Griekse fabeldichter - Esopus Griekse geldswaarde = talent Griekse geschiedschrijver = Herodotus Griekse gezelschapsdame - hetaere Griekse God = Apollo, Ares, Artemis, Ate, Athene, Bia, Dionysos, Eros, Gaea, Hades, Hebe, Hera, Pan, Poseidon, Tyche, Zeus Griekse God van het dodenrijk - Hades Griekse godin = Artemis, Ate, Athene, Demeter, Eris, Hebe, Hera, Irene, Iris, Tethys Griekse godin van de dageraad - Eos Griekse halfgod = Herakles, Heros, Hercules, Prometheus Griekse halfgoden - heroën Griekse harp = magadis Griekse haven - Patras, Pireüs, Saloniki, Volos Griekse held van Troje = Achilles, Ajax, Patroclos Griekse heraut - Stentor Griekse hoofdstad - Athene Griekse koning over het eiland Erythia met drie lichamen = (myth.) Geryon Griekse koningin der goden - Hera Griekse koorleider - choreeg Griekse krijgsgod - Ares Griekse krijgsman uit Thebe = Epaminondaa Griekse laars - kothurn Griekse lengtemaat = palmos, piki, stadie Griekse letter - 2 fi, mu, nu, pi, ro, xi 3 chi, eta, ksi, phi, psi, rho, tau 4 alfa, beta, iota, jota, zeta 5 alpha, delta, gamma, kappa, laba, omega, sigma, theta 6 lambda 7 epsilon, omikron, upsilon Griekse lier = kithara, phorminx Griekse lierdichter = Arion, Orpheus, Pindarus Griekse maat, oude - choes, kotyle Griekse mantel = pallium Griekse markt = agora Griekse munt = drachme, lepton, obool, stater Griekse muntwaarde = talent Griekse mythologische vorst - Ceyx Griekse naam voor Amer = Eros Griekse naam voor Ceres = Demeter Griekse naam voor Diana = Artemis Griekse naam voor Hercules = Heracles, Herakles Griekse naam voor Juno = Hera Griekse naam voor Jupiter = Zeus Griekse naam voor Mars = Ares Griekse naam voor Mercurius = Hermes Griekse naam veer Minerva = Athene Griekse naam voor Neptunus = Poseidon Griekse naam voor Pluto = Hades Griekse naam voor Venus = Aphrodite Griekse nimf - Calypso Griekse omgangstaal - koinè Griekse onheilsgodin en godin van de blinde drift = Ate Griekse oorlogsgod = Ares Griekse oppergod = Zeus Griekse orakelplaats = Delphi Griekse pasmunt = obool Griekse patrijs - steenhoen Griekse politieke club - hetaerie Griekse raad - boule Griekse redenaar = Aft(h)onos, Aichinis, Antifon, Demosthenes, Hyperides, Isokrates, Lysias Griekse rivier - 4 Aoos, Arta 5 Axios, Euros, Ladon 6 Evinos, Kourou, Louros, Mornos, Nestos, Pinios, Pirros 7 Acheron, Aggitis, Enipeus, Euratas, Strymon, Thyamis 8 Acheloos, Aliakmon, Alpheios, Filiouri, Gallikos, Selinous 11 Kalamntari, Monglenitsa Griekse schilder = Apelles, Zeuxis Griekse stad = Aigai, Argos, Arta, Athene, Bolos, Chalkis, Chios, Drama, Edessa, Enos, Kalamai, Korinthe, Nauplia, Patrai, Pyrgos, Saloniki, Serrai, Sparta, Thebe, Thessalinica, Veria, Xanthi Griekse stad met orakel - Delphi, Dodone Griekse stad-staat in de oudheid - Athene, Sparta, Thebe Griekse tiran - Hippias, Kyselos, Peisistratos, Periander, Polykrates Griekse tragediedichter - Aischylos, Euripides, Sofokles Griekse vaas = amfoor, amfora Griekse vaasvorm - kylix Griekse vampier - lamia Griekse veldheer = Miltiades, Themistocles Griekse vertaling van het O.T. = septuaginta Griekse vilten muts - 0pilas Griekse wachter = filax Griekse waterkruik - hydria Griekse waterslang - hydra Griekse wijsgeer = Aristoteles, Epicurus, Plato, Pythagoras, Socrates, Thales, Solon, Zeno Griekse wijsgerige school - Eleaten Griekse witte wijn = Samos Griekse woonkamer = megaron Griekse zanger = rapsode Griekse zeegod = Poseidon, Proteus, Triton Griekse zeenimf – Galatea Griekse zoete wijn - samos Griekse zonnegod - Helios grien - huilebalk griend = hoephout, rijshout, rijswaard, waard griendhout = hoephout, rijshout, teen griendland = hoepland grienebalk = huilebalk grienen = huilen, jammeren, janken, pruilen griep – influenza griepen – pesten, treiteren, zeuren gries = kiezelzand, meisje, gruis, snol griesmeelproduct - macaroni, spaghetti, vermecelli griet = grutto, meisje grietensoort - scharretong, schurftvis, tarbot grietenij – schoutambacht grietje – bakvis, topzeil grieven = beledigen, ergeren, hinderen, krenken, kwellen, kwetsen, plagen, pijnigen, steken, treffen, (ver)wonden grievend = beledigend, bitter, bijtend, grof, krenkend, kwetsend, pijnlijk, sarcastisch, scherp, stekend, grievende belediging = hoon, smaad grieze – meisje, snol griezel = afkeer, engerd, gruizel gruwel, kriezel griezelen – gruwen, huiveren, rillen, ijzen griezelfilm – horrorfilm, thriller griezelig = eng, grillig, huiverig, huiveringwekkend, ijzig, koud, macaber, onguur, sinister griezelig mens = engerd griezelverhaal = spookverhaal, thriller grif – begerig, gaarne, glad, graag, graveernaald, gretig, vaardig, vlot(weg), vlug, volmondig griffel = entlot, entrijs, entrijchlorophyls, grift, stift griffelen - enten griffen = etsen, graveren, inkrassen griffioen = fabeldier, griffion, grijpvogel, lammergier, leeuwarend, smous grif – kanaal, vaart, watergang grifnesje = entmesje grifweg - moeiteloos, vlot grein – knorrepot grijnen - grienen grijns – glimlach, grimas grijnslach = spotlach grijnzaard = grommer, knorrepot grijnzen – grinniken, huilen, lachen, grijnzend = sardonisch, spotlachend grijnzend lachen – grinniken grijpachtig - begerig grijpbaar - bereikbaar, tastbaar grijpen = (aan)pakken, beetpakken, krijgen, nemen, pakken, snappen, vangen, vatten grijpen naar – reiken grijper - vanger grijper (grondgraafmachine) – excavateur grijprtje - pakkertje grijpvogel = griffioen, krakeend, lammergier grijs = aloud, bar, donkerwit, grauw, groezelig, lichtblauw, overoud, oud, schier, vaal grijsaard - bejaarde, nestor, oude grijsachtig geel = beige grijsachtig metaal - kobalt grijsbont = grauwgevlekt grijs en bejaard - oud grijsgrauw = vaalgrauw grijsgroene kleur – reseda, zegroen grijsheid - ouderdom grijskruid - knoflookkruid, kruiskruid grijs of flets - vaal grijs worden – poliose grijze ijnkorrelige zandsteen - molasse grijze kleur = asgrauw grauw, gril = bevlieging, bui, caprice, frats, inval, kuur, luim, nuk, rilling, opwelling, willekeur grill - braadrooster grillen - griezelen, huiveren, rillen grilleren = braden, roosteren grillerig - grillig, huiverig, nukkig, rillerig grillig – balsturig, barok, bizar, buitensporig, capricieus, (muz.) capriccio, eigenzinnig, exentriek, grotesk, huiverig, humeurig, korzelig, lastig, luimig, moeilijk, netelig, nukkig, onbestendig, ongedurig, ongestadig, onregelmatig, onstabiel, onvoorzien, ruw, veranderlijk, wonderlijk, willekeurig, wispelturig, wisselvallig, wispelturig, wuft, zonderling grillig behandelen = gesol, sollen grillig van stijl = barok, bizar, grotesk, rococo grillig van vorm - grotesk grilligheid = bizarrerie, kuur, luimigheid, nuk, nukkigheid, wisselvalligheid grilling = huivering, rilling gril of frats - kuur grilziek - lastig, nukkig grim = grimmigheid, onvriendelijk, toorn, woede grimas = frats, gezicht, grijns, kuur grimassen = geveinsdheid, kunstenmakerij, onoprechtheid grimbek - knorrepot grime = opmaak grimeersel - schmink grimeren = opmaken, sminken grimeur - toneelkapper grimmig = boos, nors, onguur, onvriendelijk, toornig, (muz.) torso, verbitterd, verbolgen, verhard, verontwaardigd, vertoornd, woedend, vreeswekkend, wrevelig grimmigheid = boosheid, norsheid, toorn, verbolgenheid, woede, wreveligheid grind (grint) = kiezel, rolstenen, steengruis grind-en zandrug - oos grindhoop in wegbermen - kits grindewal = dolfijn grindzand - gus grinniken – gniffelen, grijnzen, lachen, meesmuilen griotje – dropje grip - houvast grissen = graaien, jatten, pakken, weggrijpen, wegroven grit – grutto groef = geul, gleuf, greppel, inoeping, inkerving, kerf, kloof, kuil, plooi, put, reef, ril, rimpel, rits, sleuf, sloot, uitholling, voeg, voor, vore groef in de huid - rimpel groef in een zuil = cannelure groefbidder – aanspreker groeftaster – pick-up groei = aanwas, evolutie, ontwikkeling, tier, toeneming, toename, uitbouw, uitbreiding, uitspruitsel, was(dom) groeien – aangrijpen, aanwassen, aanzwellen, dijen, gedijen, opkomen, opschieten, ontwikkelen, tieren, toenemen, wassen groeihormoon – somatotropine groeiloos – onvruchtbaar groeimiddel – gier, mest, kunstmest groeimiddel toedienen – bemesten, gieren groeistadium = embryonaal groeistoffen - auxinen groeizaam = fertiel, vet, voedzaam, vruchtbaar, welig, wulps groen (wapenkunde) = sinopel groen = foet, nieuweling, noviet, onervaren, onrijp, pril, vers Groen (Herald.) - sinopel groenaarde - seladoniet groenachtig blauw - pauwblauw groenbedrijf = groenboerderij, veehouderij groenblijvende heester - taxus groenblindheid = deuteranopsie groenboer = veehouder, groentekweker, warmoezenier groene edelsteen – beril , smaragd groene eiland - Ierland groene haring = panharing groene heester – hulst, taxus groene lipbloemige plant – rozemarijn groene naaldboom - lariks groene sierplant = oleander groene staar – glaucoma groene tafel - biljart groene zijde – linkerzijde groene zuidvrucht - kiwi groenheid = frisheid, linksheid, onervarenheid, wrangheid Groenland, bergtop op - nunatak Groenland, hoofdstad van - Godthab Groenland, ontdekker van - Gunnbjörn Groenland, stad op - Etah, Ivigtut, Umanak, Groenlander = Eskimo Groenlands vaartuig = kajak groenling = groenvink, kneu, knuit groensel - uitspruitsel groensteen = dioriet groente = 2 ui 3 lof, sla 4 biet, boon, erwt, knol, kool, look, moes, peen, peul, prei, raap 5 kroot, linze, radijs, taugé, ijssla, 6 augurk, dunsel, kervel, molsla, salade, sjalot, snijsla, sperge, tomaat, witlof, wortel, zuring 7 andijvie, asperges, bindsla, doperwt, kardoen, kropsla, paprika, pluksla, ramenas, selderij, slaboon, snijbiet, snijboon, snijkool, snijmoes, veldsla, warmoes 8 artisjok, botersla, brocceli, koolraap, koolrabi, rabarber, rammenas, spinazie, rodekool, selderie, slabonen, snijbonen, spekboon, spinazie, spruitje, sterkers, stoofsla, tuinboon, zuurkool 9 aubergine, bloemkool, cantharel, doperwten, flageolet, kapucijner, komkommer, moeskruid, pastenaak, patiëntia, postelein, pronkboon, raapsteel, radijskool, spitskool, spruitjes, wittekool 10 boerenkool, champignon, groenekool, capucijners, peterselie, raapstelen, savoyekool, spruitkool, suikermais, winterbiet, winterpeen 11 bladselderij, knolselderij, savooiekool, schorseneer, sperzieboon, topinamboer 12 bleekselderij, schorseneren, slierasperge, winterwortel 14 prinsessenboon 15 herfstknolletje groenteboer - groenteman groente- en vleesextract = maggi groentekweker = berkoos, tuinder, warmoezenier groentesoep = julienne, potage groentetuin = moestuin groente voor de soep – selderie greentijd = novitiaat groentje = fout, nieuweling, noviet groenvink - groenling groenvoedergewas = serradella groenwerk - vendure groep = afdeling, club, complex, fondament, gezelschap, klasse, kliek, koor, kring, kudde, partij, ploeg, reeks, stel, team, troep, verzameling groepen – samenscholen groeperen - rangschikken groep agenten - politie groep bijeen wonende dieren = kolonie groep bij elkaar behorende voorwerpen – set, stel groep bijen = zwerm groep cijfers achter de komma van een logaritme – mantisse groep coureurs - renstal groep deskundigen – braintrust, forum groep dichters omstreeks 1950 = experimentelen groep duiven = vlucht groep eilanden = archipel, eilandengroep groep ganzen = koppel groep hemellichamen = melkweg, spiraalnevel groep herten = roedel groep honden = meute groep kippen = toom groep klanken = woord groep kunstenaars = bent, generatie, kring, school groep kunstenaars uit de 17e eeuw = Muiderkring groep. leerlingen = klas, school groep met opdracht = comité, commissie groep muzikanten – korps, orkest groep samenlevende personen – commune groep samenwerkers - ploeg, team groep schapen = kudde groep schrijvers aan het eind der 19e. eeuw = Tachtigers groep spelers = group, elftal, equipe, team groep sporters - team groep sterren = stelsel, sterrenbeeld groep uitgelezenen = elite groep van drie = trias groep van drie noten = triool groep van verfstoffen - eosine groep van vier noten = quartole groep van vijf noten = quintool groep verwante families van planten en dieren = orde groep verwante geslachten = familie groep verwante ordes = klasse groep verwante soorten = genus, geslacht groep verwante variëteiten = soort, species groep verwanten = familie, geslacht groep vissen = school groep woorden - woordgroep, zin groep zangers = koor groep zwanen bij elkaar = zwanendrift groepstaal - argot, bargoens, slang groes - dries groet = adé, adie, adieu, aju(us), ave, begroeting, beleefdheidsbetuiging, bonjour, dag, eerbetoon, eerbewijs, gedag, glimlach, goedendag, hallo, handdruk, knik, morgrn, nik, salu(u)t, salve, tabé, vaarwel, welkom, zwaai groeten – aanslaan, gedag zeggen, knikken, nijgen, salueren, wuiven groeten bij aankomst = begroeten, verwelkomen groeten bij afscheid – uitzwaaien, vaarwelzeggen groeten met de hand - zwaaien groeten door een militair = salueren groet tijdens carnaval - alaaf groeve – gleuf, graf, greppel, kuil, sponning, vore groeven - graveren, ingriffen groezelig = beduimeld, bestoven, goor, grijs, grauw, morsig, onfris, onzindelijk, smoezelig, vaal, vuil groezig = dof, goor, grijs, morsig, onfris, smoezelig, vaal, vuilgrauw grof = boers, bruusk, brutaal, cru, dik, gortig, groot, hard, honds, log, lomp, onbehouwen, onbeschoft, ongemanierd, onverbloemd, ordinair, ploertig, plomp, ruig, ruw, schromelijk, zwaar grof aardewerk - diggel grof bedrog = boerenbedrog grof been - schonk grof behaard = ruig, ruwharig grof boezeroengoed – nassau grof en boers - lomp grof gebouwd = bonkig, krachtig, plompstevig, zwaar grof geschut = kanon, houwitser, overmacht grofheid - bruuskheid, forsheid, kloekheid, lompheid, ruwheid, onbeschaafdheid, onbeschoftheid, platheid, platitude, plompheid grof hennepweefsel – canvas grof kolensoort – cokes grofkorrelig gesteente - notiet grofkorrelige sneeuw – firn grof laken – want grof lijnwaad – drol grof linnen - jute grof mens = lomperd, plomperd grof puin - brik grofschilder = huisschilder, verver grof stuk brood = homp grof stuk geschut - houwitser, kanon grofte - dikte, zwaarte grof vuil - afval grof weefsel = canvas, jutestramien, tweed grofweg - onnauwkeurig grof wild - hert, moeflon, ree, zwijn grofzinnelijk = dierlijk grog - kwast grol = aardigheid, boert, gekheid, grap, gril, mop, poets, ui grollen = grommen, knorren, morren, pruttelen grollen maken = schertsen grollenmaker - clown, grapjas, grappenmaker, humorist, komiek, lolbroek, moppentapper, pias grollig - grappig, snaaks grombaard = oudgediende, veteraan grommen = brommen, knorren, pruttelen, grommig = gemelijk, knorrig grompot = brompot, grol, knorrepot, nurks grond = aarde, akker, basis, beweegreden, bodem, drijfveer, erf, erve, fond, fundament, land, motief, oorzaak, raison, reden, veld, vloer grond aanwinnen - inpolderen grond bij een huis = erf grond die erts bevat = ader grond langs de zee = strand grond om boerderij = erf, erve grond ophogen = aanaarden grond tot behandelen = reden grond tussen dijk en rivier = oeverwal, uiterwaard grond van weinig waarde = onland grond voor vermoeden = indicium grondaanwinning = inpoldering, kolonisatie grondbalk = kesp grondbedrag = basisbedrag grondbeeld = model, prototype grondbedekking = kleed, loper, tapijt grondbeginsel = dogma, element, fundament, kiem, principe, richtsnoer, stelregel grondbeginsel betreffend = elementair, fundamenteel, principieel grondbeschrijving = kadaster grondbeschrijvend = kadastraal grondbewerking = eggen, gieren, mesten, ploegen grondbezit = eigendom grondbezitter – landheer grondbezitter van een polder - ingeland grondbezit van vazal = leen grondbezitting - landerijen grondboor = puls grondconstructie - postulaat grondel - dikkopje gronddenkbeeld = grondgedachte grondduiker- sifon grondeenheid = monade grondeigendom = grondbezit grondeigendom van de staat = domein grondeigenschap - axioma grondeloos = bodemloos, ongegrond, onpeilbaar gronden = baseren, funderen, grondverven, grondvesten, stichten, vesten grond en goed - terdege gronden op - baseren gronderig - troebel grondgebied = areaal, erf, land, rechtsgebied, rijk, staat, streek, terrein, territoir, territorium, tuin grondgebruiker = boer grondgedachte = basis, beginsel, principe, thema grondgetal - zestig grondhoek – basishoek grondhoogte – terp grondhuur - erfpacht grondig – afdoend, danig, degelijk, deugdelijk, diep, diepgaand, flink, fundamenteel, gedegen, geducht, indringend, ingrijpend, innig, radicaal, solide, stevig, terdege, troebel, uitentreuren, weldoordacht grondig = grondlegging, stichting gronding - grondlegging grondlaag = fundament, onderlaag, precoat, residu, substraat grondlaag met grondwater = kwelm grond langs de weg – berm grond langs de zee - strand grondlasten = grondbelasting grondleen - bordelagium grondlegger = oprichter, stichter grondlegger van de bacteriologie = Pasteur grondlegger van de biochemie = Liebig grondlegger van de elektriciteitsleer = Maxwell grondlegger van de psychoanalyse = Fraud grondlegger van de spectroscopie = Huggins grondlegger van het Esperanto – Zamennof grondlegging - gronding grondlijn (wisk.) = basis grondlijn – fundament, grondslag, grondvlak grondlijster – pitta grondmist - nevel grondnoot = aardnoot, apenoot, katjang, olienoot, pinda grondnotenolie - arachisolie grondpand - hypotheek grondpein - kweek(gras) grondplan = grondtekening, ontwerp, plattegrond grondplant - lilmos grondprobleem = kernprobleem grondregel = axioma, basis, beginsel, norm, principe, programma, statuut, stelregel grondregister - kadaster grondrente - cijnsrecht grondschaaf - horletoet grondschuiver - bulldozer grondslag = axioma, basis, beginsel, fundament, fundering, grondvest, handvest grondslag leggen = baseren, funderen, grondvesten grondslag van een dijk = zaat, zate grondslag van muntstelsel = standaard grondsoort = geest, grint, hei, hoogveen, kalk, keileem, klei, laagveen, leem, löss, mergel, moer, molm, oer, tuinaarde, veen, zand, zandsteen, zavel, zeeklei grondsop = bezinksel, drab, droesem, heffe, moer, residu, zetsel grondsteen = fundamant, hoeksteen grondstelling = axioma, postulaat, principe, stelregel grondstof = element, erts, materiaal, materie, specie, stoffage grondstof van asfalt - bitumen grondstof voor aluminium = bauxiet grondstof voor beton - cement grondstof voor bier = gerst, gist, hop, mout grondstof voor brood – beslag, bloem, deeg, gist, graan, koren, meel grondstof voor brouwerij = hop, mout grondstof voor buskruit = houtskool, salpeter, zwavel grondstof voor linnen - vlas grondstof voor metaalbereiding - erts grondstof voor pap = melk grondstof voor papier = cellulose, hout, lompen grondstof voor pannekoeken = beslag grondstof voor pottenbakkers = gleis, klei, leem grondstof voor superfosfaat - calciumfosfaat, fosforiet grondstof voor tennisbaan = gravel grondstof voor textiel – garen, katoen grondstof voor touw = hennep, sisal, vlas grondstof voor macaroni, vermicelli etc. - hardgries grondstof voor zeepbereiding = loog grondstuk – voetstuk grondtaal = begintaal, Germaans, Gotisch, Grieks, Latijn, oertaal grondtekening - plattegrond grondtekst - origineel grondtoon = a, do, prime, tonica, ut grondtrek - hoofdlijn grond tussen dijk en rivier - uiterwaard grond verbetering – melioratie grondvernis – slijplak grondverven - gronden grondverwering = erosie grondverzetmachine = bulldozer grondvest = basis, fundament, grondslag, principe grondvesten = baseren, funderen, gronden, stichten grondvester - grondlegger, stichter grondvester van da U.S.S.R. = Lenin grondvlak = basis, bodem, bodemvlak, steunvlak, vloer grond voor tuinbouw - teelaarde grondvorm = model, type, voorbeeld, vorm grondwaarheid = axioma grondwals - aardrol grondwater = kwelwater, welwater, zakwater grondwater betreffende = freatisch grondweefsel van planten – parenchym grondwerker - graver grondwet = constitutie grondwettelijk = constitutioneel, grondwettig grondwoord = stamwoord grondzee = stortzee grondzuil = steunpilaar Gronings bier = kluin Gronings eiland = Rottum, Rottumeroog, Rottumerplaat Gronings gebouw = Martinitoren Gronings gewest = Fivelingo, Hogeland, Hunzingo, Oldambt, Reiderland, Westerkwartier, Westerwolde Gronings hoog dorp = wierd(e) Gronings vliegveld = Eelde Gronings water - Boterdiep, Damsterdiep, Reitdiep Groningse edelen (middeleeuwen) - redger Groningse haven - Delfzijl, Zoutkamp Groningse munt (17e eeuw) - flebbe Groningse plaats - 4 Leek 5 Bedum, Haren, Marum, Ulrum 6 Beerta, Winsum 7 Delfzijl, Veendam, Warffum 8 Hoogkerk, Midwolda, Scheemda, Zoutkamp 9 Groningen, Grijpskerk, Hoogezand, Loppersum, Muntendam, Onstwedde, Sappemeer, Uithuizen, Zuidhoorn 10 Appingedam, Grootegast, Noordwolde, Slochteren, Vlagtwedde, Wildervank, Winschoten 11 Roodeschool, Stadskanaal 12 Bellingwolde, Musselkanaal, Nieuweschans Groningse streek - Duurswold, Fivelingo, Goorecht, Hunsingo, Oldambt, Westerkwartier, Westerwolde groom = livreibediende, rijknecht, stalknecht groot = aanmerkelijk, aanzienlijk, belangrijk, breed, enorm, fiks, geweldig, groots, kloek, kolossaal, lang, machtig, macro, mega, omvangrijk, ruim, uitgebreid, uitgestrekt, volwassen, voornaam, voortreffelijk, uitgebreid, uitgestrekt, uitstekend, wijd groot aantal – boel, massa, menigte, hoop, legio, veel, verzameling groot applaus - ovatie groot bedrag – miljoen, kapitaal, ton groot bezit – gezondheid, rijkdom, schat groot bierglas - pul groot bioloog - Darwin, Carell, Mendel groot boek - foliant groot brengen – opfokken, opkweken, opvoeden Groot-Brittanië – Engeland, Schotland groot dichter = Dante, Goethe, Homerus, Shakespeare groot dik boek – pil, foliant groot dik stuk - homp groot diner – banket groot drinkglas - bokaal groot drukletter = regaal groot eiland = Eire, Erin, Groenland ,Ierland groot en breed – ruim groot en gerekt – lang groot en ruim – breed groot en sterk – flink, stevig, stoer groot en stevig – fors, lijvig groot en zwaar = grof, groot, lomp, lijvig groot en zwaar persoon - gofferd groot exemplaar = kanjer, knots groot feest = gala, partij groot figuur = held, reus groot formaat papier – folio groot gat in een kous - knol groot gebergte = Alpen, Andes, Oeral groot gebouw = burcht, dom, flat, hal, kasteel, kathedraal, kerk, schouwburg, stadion, theater, toren, wolkenkrabber groot gebouw in Amsterdam = R.A.l. groot gebouw voor sport – stadion groot gebrek - gemis groot geoloog – Lamarck groot getal – legio, menigte, veel groot geval – gevaarte groot gevecht - veldslag groot gasveld – weide groot glas – bel, kelk groot hert – eland, rendier groot huis = kasteel, slot, villa groot in aantal – legio, talrijk groot inlands hert - edelhert groot jager – Nimrod groot kapitaal – fortuin groot kussen - peluw groot land - Australië, V. S., U. S. A., China, India, Rusland groot lichaam - kolos groot logement – hotel groot nlokaal - zaal groot maken - verheffen groot man uit de geschiedenis = Alexander, Caesar, Erasmus, Hannibal, Napoleon groot mens = enak, genie, held, kei, reus groot muziekfeest - festival groot natuurkundige = Einstein, Newton groot ongeluk = catastrofe, onheil, ramp groot onheil = calamiteit, catastrofe, ramp groot opgezet - ambitieus groot opzien = sensatie groot papierformaat – folio groot plat stuk hout - plaat groot plein = esplanade groot pretpark - lunapark groot projectiel = raket, torpedo groot schaakmeester = Aljechin, Bogoljubov, Botwinnik, Bronstein, Capablanca, Euwe, Fischer, Lasker, Morphy, Petrosian, Smislov, Spasski, Steinitz, Tal groot scheikundige = Laplace, Oparin groot schietwapen – kanon groot soort augurk – komkommer groot soort hagedis - krokodil groot soort letter = hoofdletter, kanon, kapitaal, regaal groot soort walvis – ork, orka grootsoort sportterrein - stadion groot sterrenkundige = Kepler, Tycho groot strijkinstrument = bas, contrabas groot stuk – bonk, brok, homp, klomp, klont, mop groot stuk boter – klont groot stuk vis – moot groot treknet - wade groot uitvinder = Edison, Marconi groot vaartuig – prauw groot vee - runderen groot verlies = debâcle, ramp, slag groot vertrek = aula, hal, zaal groot vinvoetig dier - walrus groot visnet – schrobnet, wade, zegen groot volkscentrum - stad groot voorstellen = opsnijden, opscheppen, overdrijven groot voorwerp – gevaartejoekel, kanjer groot vuur – brand groot warenhuis - bazaar groot water = meer, oceaan, zee groot waterdier = narwal, nijlpaard, walrus, walvis groot wezen = reus groot wijnglas = roemer, romer groot wijnvat = toelast groot winkelbedrijf – supermarkt, warenhuis groot wiskundige = Boole, Euclides, Euler, Frege, Gauss groot worden – groeien groot zeedier – walrus, walvis groot zeezoogdier – orka, walvis groot zeilschip – fregat, galjoen groot zoogdier - neushoorn groot, zwaar boek = turf grootdoener – dikdoener, opschepper, pocher groot grondbezitter - bojaar groothandelaar – grossier groot hans – bluffer, pocher groothartig - edelmoedig, grootmoedig groothartigheid - edelmoedigheid, grootmoedigheid, hoogheid grootheidswaan - megalomanie groothertogdom - Luxemburg grootbrengen = opkweken, opvoeden grootgebracht = getogen, opgevoed groothandelaar = grossier groothartig = edel, edelmoediglankmoedig groothartigheid = edelmoedigheid, hoogheid grootmoedigheid grootheid = adel, hoogheid, luister grootheidswaanzin = megalomanie groothertogdom = Luxemburg grootje = grootmoeder , oma, opoe grootkanselier = opperzegelbewaarder grootkruis = erekruis, ridderteken grootmaken = verheerlijken, verheffen grootmoeder = beppe, besje, bestemoer grootje, oma, opoe grootmoedig = aardig, edel(moedig), genereus, nobel, onbaatzuchtig, onzelfzuchtig grootmoedigheid = edelmoedigheid, noblesse grootmogol - Lenk, Timoer grootouder – oma, opa, opoe grootpoothoender - hamerhoen, maleo groots – edel, enorm, fier, grandioos, heerlijk, hooghartig, immens, indrukwekkend, (muz.), kolossaal, luisterrijk, machtig, maëstuoso, magistraal, massaal, meesterlijk, monumentaal, ontzaglijk, prachtig, roemrijk,reusachtig, ruim, schitterend, trots, verheven, weids grootscheeps - weids groots van afmetingen = enorm, gigantisch, kolossaal, monumentaal grootse prestatie = topprestatie grootsheid = indrukwekkendheid, pracht, verwaandheid, fierheid, trots, hoogmoed grootspraak = blague, bluf, bombarie, branie, lef, ophef, opschepperij, overdrijving, pocherij, poeha, praal, snoeverij, vertoon, poeha, poeha grootsprakig = snoevend, zwetsend grootspreekster – pochster, snoefster grootspreken = bluffen, overdrijven, pochen, snoeven grootspreker = bluffer, opschepper, opsnijder, overdrijven, pocher, praalhans, snoever, windbuil, zwetsen grootsprekerij – renommage, snoeftaal grootst – gewichtigstmeest, uiterstvoornaamst grootste deel = leeuwendeel grootste diamant - Culliman grootste diersoort = bruinvis, olifant, potvis, walvis grootste eiland der Antillen = Cuba grootste gedeelte - grotendeels grootste gemene deler = G.G.D. grootste hoeveelheid - maximaal grootste hoogte = culminatie, top, zenith grootste klier - lever grootste klok in klokkentoren = bourdon grootste rivier van Afrika = Nijl grootste rivier van Europa = Wolga grootste rivier van Java = Solo grootste rivier van Rusland = Wolga grootste rivier van Zuid-Amerika = Amazone grootste schiereiland van Noord Amerika = Labrador grootste soort hert = eland grootste stad van Nebraska = Omaha grootste strijkinstrument = (contra)bas grootste vaart = topsnelheid grootte = afmeting, breedte, formaat, getal, inhoud, kaliber, lengte, maat, omvang, sterkte, volume grootte bepalen - meten groottemeter = megameter grootvader = opa, grootpapa grootvader van Abraham = Nahor grootvader van David = Obed grootvader van Kanaän = Noach, Noë grootvader van Salomo = Isaï grootvee = runderen grootzeil van de achterste mast van een viermastbark - Jigger gros = aantal, meerderheid, meesten, merendeel, tal grosse - agschrift grossierderij = groothandel grosso mode = (afk.) gr .m. , ruwweg grot = hol, holte, spelonk, uitholling grot in Noord-Spanje – Altamira grote aal - lebaal grote aanvangsletter = hoofdletter, initiaal grote aap = baviaan, gorilla,, mandril, orang-oetang grote adelaar = koningsarend grote afkeer = haat, hekel, walging grote afstand = verte grote auto = camion (Belg.), slee, truck grote auto voor verhuizingen = verhuiswagen, tapissière grote beginletter = hoofdletter, initiaal grote Beer - Hellewagen grote Beer , een van de sterren van de - Alcor, Alioth, Benetnach, Dubhe, Megrez, Merak, Mizar, Phecda grote beker = bokaal, roemer grote beroemdheid - superster grote bijl = aks grote bijval = furore grote binnenplaats – plein grote blauwepruim - pruimedant grote boerderij = farm grote boor = avegaar, egger, effer grote borst - boezem grote boterbloem = egelkolen grote braadpan – kastrol, kasserol grote brede schop – schoep grote broeikas - serre grote deurnis = portaal grote dichter - Dante, Goethe grote dolk - kortelas grote domheid = blunder, enormiteit, flater, stommiteit grote domoor - uil grote draagmand = bagge grote drinkbeker – bokaal, kelk grote drukletter = kapitaal, regaal, sabon grote eetkamer - eetzaal grote Europese rivier = Don, Donau, Rijn, Wolga grote figuur = reus grote fles - bottel grote gehoorzaal = aula, auditorium grote geldsom - kapitaal grote gemeente = stad grote gier uit de Andes = condor grote golf = roller grote grasvlakte = campo, llano, pampa, poesta, prairie, steppe, toendra grote groep hoefdieren - kudde grote groep insecten - zwerm grote groep mensen - drom, massa, menigte grote groep wielrenners – peloton grote hagedis - varaan grote halsdoek = labaar grote hamer = moker, slegel, slegge grote hoeveelheid = boel, berg, bom, drom, hoop, legio, massa, menigte, overvloed, smak, stapel, stortvloed, tal, veel, wolk, zee grote hoeveelheid geld = fortuin, kapitaal, schat grote hoeveelheid hooi = hooiberg, hooimijt grote hoeveelheid mensen = menigte, schare grote hoeveelheid schepen = vloot grote hoeveelheid vissen – school grote hoeveelheid zand – berg grote hofstede – havezaat, havezate Grote Hond, een van de sterren van de - Hondsster, Sirius grote hoop - gros grote houten hamer = slag, slegge, slei grote houten zeilboot - klipper grote huizenmassa - blok, flatgebouw, huurkazerne grote kamer – salon, zaal grote kan = kit grote katuil - ransuil grote kerk = basiliek, dom, kathedraal grote knikker – bonket, stuiter grote knol – koolraap, rammenas grote kogel met ontplofbare lading - bom, raket grote kuip – bad, tobbe grote kwint = dominant grote landmassa – continent, vasteland grote lange vis – zaagbaars grote lepel sleef grote lettersoort = kanon, kapitaal, regaal grote loods = hangar grote loopvogel – struisvogel grote man – kolos, reus grote massa = drom(men), hoop, horde, massa, menigte, meute, troep grote meneer - banjer, banjerheer grote menigte = bande, boel, drom, heleboel, hoop, leger, massa, troep, vleet, zee, zwerm grote menigte krijgsvolk = leger, legioen grote menigte sterren = starrenbeeld grote menigte vogels = zwerm grote meteoor = bolide grote mier = brek grote mislukking = catastrofe, debacle grote modderkruiper = meerpoet, donderaal grote moedige vogel = adelaar, havik, valk grote mogendheid = China, Rusland, USA, USSR, VS. Engeland, Frankrijk, Italië, Duitsland, Japan grote motorsloep – barkas grote muziekuitvoering - taptoe grote naaldboom - ceder grote oceaan, eiland in de - 3 Yap 4 Wake 5 Baker, Efate, Flink, Goeam 6 Anatom, Bikini, Jaluit, Jarvis, Kadvak, Malden, Ponape, Saipan, Tahiti 7 Baranof, Fanning, Howland, Matador, Norfolk, Palmyra 8 Eniwetok, Johnston, Pitcairn, Wrangell 9 Guadelupe 10 Paaseiland, Tongalaboe grote oceaan, eilandengroep in de - 7 Fidzji´s, Midways 8 Aleoeten, Hebriden, Koerilen, ,Marianen, Sporaden 9 Carolinen, Galapagos, Louisiaden, Melanesië, Polynesië, Rioe-Kioes, Tokelaoes 10 Filippijnen, Micronesië, Toeametoes 16 Bismarck-archipel grote oceaan, trog in de - 7 Yaptrog 9 Bonintrog, Japantrog, Palautrog, Tongatrog 10 Mexcotrog 11 Atacamatrog, Kermadetrog, 12 Acapulcotrog, Aloetentrog, Koerillentrog, Marianentrog, Rioekioetrog 16 Bougainvilletrog grote onderneming = concern, kartel, trust grote opeenhoping - aandrang grote ontplofbare kogel = dumdum, granaat, bom grote opgang = furore grote overdekte ruimte – hal grote personenauto – stationcar grote piano - vleugel grote plaats = metropool, stad grote platte boot – aak grote platte mand - wan grote puts - amiraal grote ramp = catastrofe grote reistas - koffer grote rivier = Amazone, Don, Donau, Ganges, Indus, Maas, Mekong, Nijl, Mississippi Rijn, Taag, Tsjaad, Waal, Wolga, Zambezi grote rivier in Afrika = Kongo, Niger, Nijl, Senegal grote rivier in Amerika = Amazone, Mississippi grote rivier in Azië = Ganges, Indus, Hoangho, Jangtsekiang, Lena, Mekong, Ob grote rivier in Duitsland = Elbe, Oder, Rijn, Wezer grote rivier in Engeland = Theems grote rivier in Frankrijk = Garonne, Loire, Rhône, Seine grote rivier in Italië = Po, Tiber grote rivier in Nederland = Maas, Rijn, Waal grote rivier in Rusland = Wolga grote roeiboot – aak, barkas, pinas, sloep grote ronde cake – tulband grote ronde vrucht – pompoer grote roofvogel – adelaar, condor grote sardien = pelser grote schare mensen - menigte grote schep = ballaster, bats grote sinaasappel = Jaffa grote sjaal - omslag grote slachting = hecatombe grote slee = ar, arre grote sloep = barkas grote smidshamer = voorhamer grote spijker = draadnageltaats grote stad in Afrika = Alexandrië, Caïro grote stad in Amerika = Boston, Chicago, New-York, Washington grote stad in Australië = Melbourne, Sydney grote stad in Azië = Bombay, Calcutta, Peking grote stad in België = Antwerpen, Brussel grote stad in Duitsland = Aken, Berlijn, Dortmund, Essen, Frankfurt, Hamburg,, Hannover, Keulen, München, Wupperthal grote stad in Engeland = Birmingham, Leeds, Londen, Manchester, Sheffield, Southampton grote stad in Italië = Genua, Milaan, Napels, Rome, Venetië grote stad in Nederland = Amsterdam, Rotterdam, 's-Gravenhage grote stad in Oostenrijk = Wenen grote stad in Rusland = Leningrad, Moskou grote stad in Spanje = Barcelona, Madrid grote steen = kei grote steenmassa = klip, rots grote stoep = bordes, trottoir grote tas = karbies grote terts – majeur grote teug - gulp grote tobbe - balie grote toeloop = run, rush grote troep - karavaan grote trom in een Moskee - bedoek grote tuin = hof, park, paviljoen grote tuin in stad - park grote verkeersweg = autobaan, rijksweg, snelweg, verkeersader grote verwondering - verbazing grote verzameling huizen = stad grote verzameling sterren = sterrenhemel grote viervoeter = kameel, olifant grote vijgenboom = waringin grote vis – kanjer, tarbot grote vlerkpauw = karakor, korekore grote vlieg - brems, bremze, horzel grote vloot = armada grote vogelkooi - voliere grote vrucht = ananas, kalebas, kokosnoot, meloen, pornpoen, suikermeloen grote waadvogel = flamingo grote warmte = hitte grote waskuip – tobbe grote waterbak - tank grote waterplas op de heide = slat, ven grote watervlakte = zee grote weide = meers grote wereldzee - oceaan grote werkplaats = fabriek grote wesp - horzel grote wezel = hermelijn grote wielerronde - toer grote winkelzaak = bazaar, bazar, magazijn, supermarkt grote woede – razernij grote woestijn – sahara grote zaak – supermarkt, warenhuis grote zaal – aula, hal grote zak van grof linnen = baal grote zandvlakte – woestijn grote zee – oceaan grote zeebewoner - walvis grote zeef = teems grote zeef voor graan = harp grote zeekreeft = langoest grote zeevis – goudmakreel, ork grote zeevogel - albatros grote zilveren munt = knaak, rijksdaalder, riks grote zure kers (rode) = griotte grote zwaardwalvis – ork grote zware hamer - moker grote zware persoon - dikzak, goffer, gofferd grote zwemvogel - pelikaan grotelijk - erg, hevig, zeer grotendeels - voornamelijk groter = meerder groter worden - groeien grotesk = barok, bizar, fantastisch, grillig, potsierlijk, raar, vreemd, vreemdsoortig, wonderlijk, zonderling grotonderzoek - speleologie grotonderzoeker = speleoloog grotsalamander = olm grotwerk van schepen - rocaille grove = ruwe grove den - green, pijnboom grove doek - dweil grove fout = blunder, bok, flater grove geweven stof - jute grove kerel – bonk, knoet grove laster - smaad grove lat – raster grove schoen - barrel grove stof – jute, tweed grove straatsteen - kassei grove tarwe = spelt grove vijl – basterd vijl, rasp grove wollen stof = aba, pilo, trijp, tweed, stamijn grovelijk = erg, schromelijk, zwaar grovigheid - lompheid, ruwheid gruis = brokje, gries, korreltje, mortel stukje, poeder, puin, serpeling, zandje gruit - gagel gruizel – griezel, scherf grut = gort, gruis, kinderen, kleingoed, kriel, ontuig, uitschot grutboer - grutter grutten - gorst, griesmeel grutter = grutmolenaar, kruidenier grutterswinkel - grutterij grutto = griet, grit, marel gruwbaar = afschrikwekkend, afgrijselijk, ontzettend, vreselijk gruwel = afgrijzen, afkeer, afschuw, atrisiteit, hekel, horreur, huivering, tegenzin, weerzin walging, wanbedrijf gruwelijk – afgrijselijk, afschuwwekkend, ontzettend, vreselijk gruwen – griezelen, huiveren, ijzen, walgen gruwzaam = afschuwwekkend, afschuwelijk, verschrikkelijk Guadalcanal, hoofdstad van - Honiara Guam, hoofdstad van - Agana Guatemala, berg in - Agua, Fuego, Tajumalco Guatemala, bevolkingsgroep in - Ladino´s Guatemala, luchtvaart mij. van - Avizteca Guatemala, munt van = centavo, quetzal Guatemala, oorspronkelijke bewoner van - Maya Guatemala, politicus in - Armas, Barrios, Cabrera, Carrera, Fuentos Guatemala, stad in - Coban. Guatemala, Quetzaltenango, Zacapa Guatemala, vulkaan in - Tacana, Tajamulco gueridon (Fr.) = siertafeltje guichel = gekheid, goochelarij, grimas, oog bedrog, toverij, toverwerk guichet (Fr.) = deurraampje, loket guide (Fr.) = geleide, gids, vleugelman, wegwijzer guillotine = valbijl Guinee, bevolkingsgroep in - Foelbe, Kossi, Malinké, Soussou Guinee, drank in - bili Guinee, hoofdstad van - Conakry Guinee, munteenheid in - Cauri, sily Guinee, politicus in - Touré Guinee, schiereiland van - Kaloem Guinee, stad in - Dalaba, Kankan, Hindia, Mamoe Guinees biggetje – cavia, marmot guirlande - bloemslinger, festoen guit – bengel, clown, deugniet, grappenmaker, kwant, kwant, leperd, nar, olijkerd, pagadder, platje, rakker, schalk, schavuit, schelm, slimmerd, snaak, vlegel guitachtig = schalkachtig, schelmachtig guitig = grappig, boertig, koddig , luimig, olijk, onschuldig, schalks, schelms, snaaks guitigheid - ondeugd guitstuk = guitenstreek, jongensstreek gul = cordiaal, gastvrij, goedgeefs, goedhartig, hartelijk, joviaal, kwistig, liefdadig, mild, onbekrompen, rijkelijk, royaal, vrijgevig, warm gulden = florijn, fl., pegel, pegulant, piek, pietermanpop guldenteken = fl. gulden maand - maart gulden mysterie - Maria-boodschap gulhartig = gastvrij, hartelijk, joviaal, oprecht, openhartig gulhartigheid = gastvrijheid, mildheid, vrijgevigheid gulheid – kwistigheid gul in het onthalen – gastvrij gulp – broeksplitgolf, plens, slok, zwalp gulpen - golven, gutsen, slokken, stromen, zwelgen gulp in broek - split gulzand = stuifzand, welzand gulzig = begerig, graag, gretig, inhalig, onmatig, overdadig, schrokkerig, vraatzuchtig gulp - sluiting, split, straal, stroom gulp water = zwalp gulpen = golven, gutsen, zwelgen gulzigaard = hebberd, schrok, schrokop, slokkerd, slokop, veelvraat, vraat, vreter, zwelgerd gulzig eten – buffelen, schranzen, slokken, vreten gulzige eetster – vreetster gulzige eter – slokker, schranzer, slokop, vraat, vreter gulzigheid - vraatzucht gum = gom, stuf, vlakgom gummi = caoutchouc, elastiek, gom, rubber gummiartikelen – perservativa gummidop op zuigfles - speen gummidruk - offsetdruk gimmimelksap van een sapotilleboom - chicle gummistok – knuppel, wapenstok gunnen = laten, toestaan, toewijzen, verlenen gunst – affectie, benefice, benevolente, genegenheid, genade, goedheid, gratie, pre, voordeel, voorkeur, voorrecht gunsteling = favoriet, lieveling, troetelkind gunstgodin - Eumenide, wraakgodin gunstenjager = naloper, strooplikker gunstig = batig, bevorderlijk, dienstig, genadig, innemend, nuttig, optimaal, positief, voordelig, voorspoedig, welgezind gunstig en fraai - mooi gunstig gezind = genegen, toegedaan, welwillend gunstig gezind zijn - aanlachten, toelachen gunstig toeval – geluk gunstig verlopen - meevallen gunstige bekendheid = faam, naam, roem, roep gunstige aanbeveling = recommandatie gunstige eigenschappen = voordelen gunstige indruk maken = ogen gunstige toestand - gelegenheid gunstigst = optimaal gunstrijk - goedgunstig gure noordwestenwind = mistral gust = blut, droogstaand, leeg, lens, mager, onbevrucht, schraal, vaar, guts = plens, golf, holbeitel, steekbeitel, zwalp gutsen – gooien, gulpen, neerstromen, plenzen, regenen gutta - druppel guttapercha = balata, gummi, rubber guur = akelig, bar, kil, koud, naar, onaangenaam, ongenadig, schraal, snijdend, winderig, wreed guur en droog – schraal guurte – kilte guur weer - herfstweer Guyana, berg in - Roraima Guyana, hoofdstad van - Georgetown Guyana, rivier in - Berbice, Coeyouni, Demarara, Essequibo, Mazerorni gymnaste - turnster Gymnastiek - turnen gymnastiek toestel = bok, brug, halter, ladder, paard, rek, rekstok, ringen, trampoline, trapeze, wandrek gymnastiekwerktuig – halter, klimtouw gy.nastische oefeningen - turnen gyneacecum - harem gynaecoloog = vrouwenarts Györ - Raab gyratie = draaiing gyromantie = waarzeggerij H haag = heg, heining, omheining haagberk - zilverberk haagbezie - braam haagbloem = winde haagbos = doornstruik, struikgewas haagboterbloem - speenkruid haagdoorn = meidoorn haageik = steeneik haagloper = spijbelaar haagmus - bastaardnachtegaal Haags romanschrijver = Couperus, Haagse meester - Allebé, Artz, Bisschop, Blommera, Bosboom, Gabriel, Israëls, Jongkind, Maris, Mauve, Mesdag, Neuhuys, Poggenbeek, Roelofs haagspel – rederijkersfeest haagstruik - liguster haagvors = boomkikvors haai = bijdehand, roofvis, schrokop haaiachtige - aalhaai, doornhaai, hamerhaai, haringhaai, hondshaai, isuridae, neushaai, reuzehaai, ruwehaai, sphyrnidaeste, gostoma, triakidae, voshaai, zaaghaai, zebrahaai haaibaaj – kenau, manwijf haaiensoort - alopias haaienvel – segrijn haaiig - pinnig haailuis - remoza haairog - spitsmuil haak = agrafe, angel, gesp, klauwier, kram, sluitbeugel, spang, zandplaat haak aan een roer - roerhaak haak met drie omgebogen tanden = krauwel haak met ring - palter haak met veer = musketon haakfiguur - accolade haakje - haakpen, krasje, schrapje haakjes = insluitingsteken haaknaald – haakpen haak of hang – kram haakring - duimeling haaks = dwars, rechthoekig haaksleutel = loper, slothaak haakspijker – klauwier haaksteek – losse, vaste haaks zetten – zweien haak ter bevestiging - gesp haakvormig voorwerp = klauw haakwal – spit, strandhaak haal = dor, droog, kras, lijn, overtoom, pennenstreek, ruk, streep trek, uithaal haalbaar – bereikbaar, uitvoerbaar haal met de tong – lik haal of kras – streep haal over de huid – krab haaltje - trekje haam = achter schenkel, gareel, halsjuk, knieboog, trektuig, voorschoft haan – cantecleer, hoender, mannetjeskip haan, gecastreerde - kapoen haan van een geweer - trekker haantje de voorste = belhamel haantje op de toren - weerhaan haar = dos, heidegrond, lanugo, manen, pels, pruik, vacht haar afsnijden – scheren haar borstelen – kappen haar kammen - kappen haar onder de neus = moustache, snor haar op de opperhuid van planten = trichoom haar van dieren = manen, pels, wol haar van een haas = rool haar van een paard = manen haar van een schaap – wol haarband - anadeem haarbos – dot, knot, krul, kuif, lok, vlecht haarbos bij paarden - manen haarbosje aan de onderlip = sik haarbosje voor het oor = tochtlat haarbos met vlecht – streng haarbos op voorhoofd - kuif haarbundel = krul, lok haard = broeinest, centrum, convector, kachel, schouw, stookplaats, vuurbron, vuurplaats haarddeel = haardkuil haardijzer – pook, rakel, vuurijzer haardos -baard, bakkebaard, pruik, sik, snor, toupet haardos aan kin – baard haardos onder de neus – snor haardot - knoedel haardracht = kapsel, krul, pony, pruik, tres, vlecht, wrong haardroog apparaat – droogkap, föhn haarfijn – precies haargroei – lok, sik, baard haardstede - stookplaats, vuurplaats, woonplaats haarfijn = minutieus, nauwkeurig, precies, procleus haargolven = onduleren haargolving = ondulatie haargras - aira haargroei = baard, beharing, lok, sik, snor haarkleur = asblond, blond, bruin, donkerblond, grijs, platina, rood, ros, rossig, wit, zwart haarkleuring = spoeling haarkloven = harrewarren, muggenziften, uitpluizen, vitten haarklover = muggenzifter, sofist, vitter haarkloverij = beuzelarij, byzantinisme, casuïstiek, chicane, muggenzifterij, sofisme haarknipmachine = tondeuse haarknipper - coiffeur, kapper haarknoedel – chignon, knoet, wrong haarkrans bij een konijn - rozet haarkrul = boekel, lok haarkruller - krultang haarkuif = aigrette haarkunstenaar - stylist Haarlemmerhout, van hem staat een beeld in de - Hildebrand Haarlems voetbalelftal = Edo Haarlemse meester - Berkheijde, Bouts, Brouwer, Claez, Codde, Duck, Dusart, Freck, Hals, Heda, Leyster, Palamedesz, Pot, Ruysdael haarlint – strik haarlok - haarkrul haarloos - glad, kaal, onbehaard haarmiddel - brillantine, haarlak, pommade haarmos - vedermos haarmuts = berenmuts haarolie = brillantine haar onder de neus – knevel, snor haaropmaken - kappen haarpijn = kater haarplakmiddel = brillantine haarplukken = harrewarren, twisten haarrook – heidedamp, veendamp haarsieraad = diadeem haarsnijden - knippen haarsnijder = barbier, coiffeur, friseur, kapper, scheerbaas haarsnijmachine – tondeuse haarsnit - coupe haarsnoer – haarband, tres, vlecht, wrong haarspeld - schuifspeld haarstreng = tres, vlecht, wrong haarstuk – postische, pruik haarstukje - touoet haartangetje – pincet haartje - pluisje haartooi - coiffure, kapsel haartrimmen – scheren haaruitval = alopecia, kaalheid, psilosis, rui haar van sommige dieren - manen, wol haarvat – capillair haar verliezen - kalen haarversiering = diadeem, spang haarversteviging – hairspray haarverzorger = coiffeur, kapper haarvlecht – klis, streng, tres, wrong haarvogel - buulbuul haarwasmiddel = shampoo haarwassen = shamponeren haarwater = lotion haarwerker = posticheur, pruikenmaker haarworm = draadworm, huidziekte, trichine haarwrong = chignon, dot, knoedel, knot, kondee, streng, toet haarzalf = pommade haarzeef - teems haas = langoor, lendestuk, moer, rammelaar, voedster haasje = dupe haassoort - fluithaas, moer, pika, rammelaar, voedster Haas, ster uit het sterrenbeeld de - Arneb haast = bijkans, bijna, gezwindheid, ongeduld, schier, spoed, spoedig, weldra haasten - draven, jachten, jagen, opdrijven, opschieten, rennen, reppen, snellen, spoeden, voortmaken haast hebbend = gejaagd, gehaast, gepresseerd haast maken = opschieten, reppen haastig = driftig, dringend, gehaast, ijlings, jachtig, opvliegend, overijld, rap, schielijk, snel, spoedeisend, vlot, voorbarig, vlug, weldra haastig (muz) = precipitando, presto, tosto haastig aanbrengen – flansen haastige beet – snak haastig en vlug – snel, vlot haastig hapje - snack haastigheid - drift, haast, overijling haastig wegkomen – ritsen haast of spoed - ijl haasvreter - angsthaas, bangerik, bloodaard, wezel haat – afgrijzen, afgunst, afkeer, afschuwhekel, nijd, odium, pik, rancune, vete, vijandschap, walg, wrok haatcampagne - hetze haatdragend = onverzoenlijk, rancuneus, vijandig, wrokkig haatgevoel – rancune haat opwekkend - hatelijk haatster - vijandin habiel = bedreven bekwaam, vaardig habijt = gewaad, kleed, monnikskleed, opperkleed, ordekleed, pij, toga, habiliteit = bedrevenheid, bekwaamheid, handelingsbevoegdheid, vaardigheid habitué = klant, kroeglopen, stamgast habitueel = aangewend, gemeenzaam, gewoonlijk habitus = gedaante, gedrag, houding, manieren Habsburgse huis, lid van het - Albrecht, Ferdinant, Frederik, Karel, Leopold, Maria, Maximiliaan, Rudolf hach – waagstuk hachee - vleesgerecht hachelijk = benard, benauwd, delicaat, epineus, gevaarlijk, gewaagd, kritiek, lastig, moeilijk, netelig, ongewis, penibel, precair, pijnlijk, veeg hachelijke kans = gevaar, risico hachelijke onderneming = waagstuk, risico hachelijke situatie = dreiging, gevaar, nood, risico hachelijke toestand = gevaar, nood, penarie, perikel hachje = jantje lichaam, leven, matroos, waaghals haciëda - farm Hades = Dis, onderwereld, Orcus haemomanie - bloedroes, bloedwaan haf = baai, fjord, inham, kreek, kustmeer, strandmeer hafachtig zoutmeer = etang hafnium = hf haft = eendagsvlieg, oeveraas hagedisachtige - 4 teju, worm 5 agame, gekko, skink, 6 agamen, iguana, tokkeh, sauria, varaan, waraan 7 lacerta, leguaan, tjitjak 8 basilisk, daggekko, kameleon 9 hazelworm, heloderma 10 dinosaurus, steengekko 11 gilamonster, muurhagedis 12 brontosaurus, franjevinger, komodovaraan, ruïnehagedis 13 ijzerslangetje, gigantosaurus hagedis der oude wereld – agame hagel – ijskorrel hagelwit - spierwit Haiman, hoofdstad van – Hoihow hairstylist - kapper Haïti, eiland behorende tot - Tortuga Haïti, eiland waarop - is gelegen - Hispaniola Haïti, hoofdstad van - Port-au-Prince Haïti, munteenheid op - gourde Haïti, rivier op - Artibonite Haïti, stad op - Gonaives, Jacmel, Jeremie, Port-au- Prince, Port-de-Paix, Saint-Marc Haïti, zeldzaam zoogdier, voorkomend op - agouta Haitiche munt = gourde hak = afgunst, bijlslag, haat, hiel, houw(eel), kerf, nijd, pikhouweel, slag, snede, wrok hakbaar = oogstbaar hakbeitel = hakguts hakbijl = (a)aks hakbos - eikelhakhout, kreupelhout haken – haperen, naaldvak, naaldwerken, reikhalzen, smachten, snakken, strikken, talen, vasthechten, verlangen hakenkruis = swastika haker = gierzwaluw hakerig - lastig, netelig hakgereedschap – bijl hakhout - schaarhoutstrubben hakkebord = cimbaal, fries, zimbalon hakkelaar = stamelaar, stotteraar hakkelen = haperen, inkepen, insnijden, stamelen,stotteren hakken – delen, fijnmaken, rooien, houwen, kappen, sabelen, slaan, vellen, vitten hakkenei = telganger, damespaard hakkepoffer – motorbootje hakketakken – krakelen, vitten hakken van eenzijdige groeven, in natuursteen - frijnen hakmes = heep, hiep, kapmes, (Mal. Parang), wiedmes haksel - kort hakselmachine - hakselaar hakwerktuig = aks, bijl, kapmes hal = portaal, portiek, vestibule halen = afhalen, apporteren, bereiken, ontbieden, ophalen, trekken, verkrijgen, verschaffen half = deels, demi, gedeeltelijk, medio, semi half (muz) = mezzo halfaap - 4 lori, maki vari 5 indri, katta, lemur, potto 6 adapis, aye-aye, galago, ooraap, sifaka, vosaap 7 katmaki, koekang, oormaki, toepaja, wolmaki 8 babaketo, beermaki, busbagy, muismaki 9 spookdier 10 angwantibo, kobaltmaki, spookaapje, vingerdier 13 boomspitsmuis half ambtelijk = officieus, onofficieel, semi-officieel half dozijn = zes half vrouw, half vis = sirene, zeemeermin half wol, half katoen = satinet halfagras - espartogras halfbakken = gebrekig, halfgaar, halfslachtig, stumperig halfbloed = cabocio, creool, grikna, halfkaste, indo, kee, kleurling, mesties, mulat, sinjo, zambo halfbloed van Chinees - maliko halfbloed van blanke en zwarte - mulat halfbolvormig. overwelving van een gebouw – koepel halfbroer - stiefbroer halfcirkelvormige boog in Romaanse stijl = rondboog halfdek = gangboord halfdonker = schemer(ing ) halfdoorlaatbaar = semi-permeabel halfdoorschijnend marmer - albast halfdoorzichtig glas = opaline halfdrogende olie = raapolie halfdronken - beschonken, tipsy halfduister - schemer halfedelsteen = agaat, amethist, chalcedoon, jaspis, onyx, opaal, topaas halfedelgesteente = agaat, amethist, chalcrdon, granaat, jaspis, kwarts, nalijn, onyx, opaal, turkois Zie ook edelgesteente halfezel = dzjiggetai, ghor-khar, kiang, koelan, onager halfgaar = gek, halfzachtuitgeput halfgekamd wollen garen = sajet halfgod - Heracles, Heros, Prometheus, sater halfgoden der Gothen - anses halfgoud = semilor, similor, tornbak halfhemdje = frontje) halfhoevige - cacia, mara halfhoge kolbak = talpa halfjaar = semester halfjaarlijkse wind = moesson, passaat halfjarig - semestraal, semestrieel halfjarige stier - pinkbul halfjonker = page halfhatoen - satinet halfmaan = e.k, l.k, raagbol half mens, half paard - centaur half mens, half stier - minotaurus half mens, half vis - zeemeermin halfrond = hemisfeer halfrond snijmes sikkel halfrondvormig = ovaal halfrijm - assonantie, klinkerrijm half slapen – dommelen, dutten, soezen halfschaduw = penumbra halfslaap – doezel, dommel halfslachtig = weifelend, halfhartig halfslachtigheid = onzekerheld, weifeling half stuk – deel, helft halftime - pauze, rust halftint - nuance, schakering, tussentint halfvasten = Laetare halfvette melk - halvamel halfverheven - bas-reliëf halfvlak = hemiëder halfvleugeligen - luizen, wantsen halfvloeibaar kooksel – brij, gelei, pudding, pap, vla halfvloeibare stof – stroop halfvolwassen - aankomend halfvrije = horige, laat, lijfeigenen, slaaf, slavin halfwarm = lauw halfwas = leerling, melkmuil, puber halfwas knecht op steenhoven - schabul halfweg – halverwege halfwijs - kinds halfwind – dwarswind halfwollen stof – flanel halfwollen stofsoort - molton halfzacht = dwaas, halfgaar, mallotig halfzijde - floret halfzijde stof = satijn, satinet halfzijdige verlamming - hemiplegi half zingend, halfsprekend = recitando, recitatief halfzoete Spaanse wijs = xeres(wijn), sherry halfzuster - stiefzuster halide - 6 haliet 7 boleïet, kalomel, sylviet 8 cryoliet, fluoriet, rinneïet 9 atacamiet 10 carnalliet, ralstoniet 11 cerargyniet 12 tachyhydriet, terlinguaïet halleluja - hallal, lofkreet, lofzang halletoren –belford hallo – aanroep, goedendag, uitroep hallucinatie = zinsbegoocheling halm - aar, korenaar, spriet, stengel halmen van gedorst koren = stro halo = maankring, zonnekring halogeen - broom, chloor, fluor, jodium haloragacee - myriophyllum, vederkruid hals = cervix, domkop, goedbloed,gorgel, keel, kluns, kraag, nek, onnozele, stakker, stumper, sufferd, sukkel, sul halsband - halsriem hals, deel van de - keel, nek, strottenhoofd hals over kop = abrupt, acuut, ineens, onverwacht, opeens, pardoes, plots, plotseling, subiet halsbandzwijn - pekari halsbedekking = boa, boord, col, das, kraag, shawl, sjaal halsheugel voor vee = kelf, kennef halsbont = boa, vos halsboord = col, kol, kraag halsbrekende sprong = salto halsdas - bouffante halsdoek – bef, das, fichu , labaar, shawl, sjaal, stola halsdoek in driekantige vorm = fichu halsdoekje - tissu halsgezwel = krop, struma halsgordel = breidel, gareel, greel halshout voor vee = klaaf halsijzer – boei, pang halsjuk = gareel, haam halsketting = collier, snoer halskraag – boord, col, lub halskwab = kossem, wam halskwab van runderen – kossem halslap - bef halsoverkop – acuut, ineens, onverwacht, pardoes, plots, plotseling halsrecht = terechtstelling halsrechter – beul halsrechtplaats = schavot halsriem – halsband, halster halsriem voor paarden = halster halssieraad - karlant, parelsnoer halsslap = bef halssnoer = collier, karkant, ketting halsstarrig – bekrompen, eigenzinnig, wars, hardnekkig, hoofdig, koppig, obstinaat, onbuigzaam, stroef, stug, stijfhoofdig, vasthoudend halsstarrigheid = koppigheid halsstarrig mens - stijfkop halsstraf – doodstraf halster – halsriem, hoofdriem, hoofdstel, paardentuig halswervel = atlas, draaier halt – genoeg, ho, hu, sta, stop, stopteken, werda halte = abri, stopplaats, wachtlokaaltje halteplaats = station, stopplaats halter – handstaaf, hefgewicht halt houden – remmen, stoppen hal van een huis - portaal halve aardbol = halfrond, hemisfeer halve bikini - monokini halve boog - hemicyclus halve cent - detje halve cirkel - halrond halve delen = helften halve eindstrijd - demifinale halve gare = onnozele, onwijze halve gek – jool halve kilo - pond halve koets = coupé halve maan = e.k., l.k. halve maansbeen - oslunatum halve maanvormig bolwerk – ravelijn halve maanvormig snijmes – sikkel halvern - delen halve toonafstand = chroma halverwege – halfweg, medio, midden halzerig - onnozel, stumperig ham = achterbout, bacon, bil, dij, hesp, schink hamamelidacee - amberboom, hamamelis, toverhazelaar hamamelis = toverhazelaar Hamarsfeest – purimfeest Hamei – slagboom, sluitboom hameibrug - wipbrug hamel – emelt, muggenlare, schaap, veram hamer = beuker, marteel, moker, sleg, slegel, slegge, slei, vuist hamer van Thor = Mjollnir hamer voor kolfspel - kliek hameren = slaan , spijkeren, timmeren hamertje in een piano – tangent hamster - korenwolf hamsteren - inslaan hamsterhaas -pika hand – jat,knuist hand, deel van de - duim, erwtebeen, kootje, maanbeen, muis, palm, pink, vinger hand in bepaalde vorm houdend = knuist, vuist hand van een anker – wem handbeugel - boei handbeweging - gebaar, manueel handboei - bracelet, kluister, knevel handboeien = paternoster handboek – dagboek, leidraad, manuaal, naslagwerk, vademecum, zakboek handboek voor de eredienst = agenda, liturgie, rituaal handboord = manchet handbril – lorgnon handdoek – droogdoek handdynamo - knijpkat handel = business, greep, handvat, hefboom, koopwaar, kramerij, kruk, negotie, nering, (Eng.) omzet, trade, transactie, verkoop, zaken, zwengel handel (Barg.) - massematten handel betreffende - mercantiel handel en wandel - gedrag handel in aandelen - actiehandel handel in geestelijke goederen = simonie handel met ongeoorloofde winst = woekerhandel handelaar – businessman, dealer, handelsman, koopman, kramer, markkt(koopman), negotiant, opkoper, venter verkoper, winkelier, zakenman handelaar aan huis - venter handelaar in antiek = antiquair handelaar in bier - bottelaar, bottelier handelaar in bloemen = bloemist handelaar in edelstenen, goud en zilver = juwelier handelaar in geslacht gevogelte – poelier handelaar in gevogelte – poelier handelaar in huizen - makelaar handelaar in linnen en wollen stoffen = manufacturier handelaar in oude boeken – antiquaar handelaar in runderen - veekoper handelaar in tweedehands goed - uitdrager handelbaar – billijk, gedwee, gemoedelijk, getemd, gewillig, inschikkelijk, mak, makkelijk, rechtvaardig, redelijk, rustig, tam, verstandig, handeldrijven = negotiëren handelen – ageren, optreden, verkopen, volgen, handelen naar voorbeeld = navolgen, navolging handelend - actief handelend optreden = ageren handelend persoon – subject handel en wandel – gedrag, leven handeling = act, actie, feit, daad, gedrag, operatie, proces, verrichting, verslag, werking, zaak handeling in schaakspel = zetten, slaan handeling op een boerderij - bemesten, dorsen, eggen, hooien, karnen, maaien, melken, mesten, oogsten, opladen ploegen, zaaien handelingen = akta acta handel in lompen - voddenhandel handelwijze = gedrag, gedraging(en) handelsagent = facteur, factoor handelsartikelen = handel, koopwaar handelsbetrekking = relatie handelsbeurs = exchange handelsbevoegd - habiel handelsbevoegdheid – habiliteit handelscentrum - beurs handelscombinatie = b.v.,c.v.,fa, firma, n.v., trust, vennootschap handelscrisis = baisse, depressie, krach handelsexpositie – beurs, show handelsfirma = handelshuis handelsgebouw = beurs handelsgebruik = usance, usantie handelsgeest = handelsaanleg handelsgenoot - associé handelsgewas = koolzaad, vlas handelsgewicht – netto, rabat, tarra handelsgewicht op Java = pikol, pikoel handels god = Hermes, Mercurius handelsgoederen = handel, waren handelshuis = firma, kantoor, verzendhuis, zaak handelskantoor - factorij handelsmachtiging = licentie, octrooi handelsman – handelaarkoopman, venter, zakenman handelsmonopolie = alleenverkooprecht handelsmonopolie van de staat = regie handelsnaam = firma handelsnaam voor cocosvezels - coir handelsnaijver = mededinging, concurrentie handelsonderneming = cie, concern, cooperatie, fa., firma, maatschappij, N.V. , zaak handelspapier = accept, ceel, cheque, cognossement, promesse, wissel handels pas = ferman handelsplaats – beurs, markt handelsreiziger – agent, vertegenwoordiger handelsscheepvaart – koopvaardij handelsstad - koopsrad handelsterm = aval, baisse, b.r.o. bruto, credit, debet, factuur, franco, f.o.b., gedaan, hausse, koop, korting, laten, loco, netto, n.t.o., petto, rabat, reductie, tarra, toonder, trust handelstrein – karavaan handelsvaartuig - kraak handelsverdrag = traktaat handelsverkeer - commercie handelsvertegenwoordiger = agent, agentuur, dealer, handelsreiziger handelsvloot = koopvaardijvloot handelsvoorwaarde op beurs - beurscondities handelsvoorwerp = artikel, goed, waar handelsvorm – b.v.,firma, holding, n.v. handelswaar – koopwaar handelszaak = b.v. Comp.., firma, N.V., ondernemer, zaak handeltje - deal handelwijzen - gedraging, manipulatie handenarbeid = huisvlijt, slöjd handentaal – chirologie handen verheffen – opsteken handenverzorgster - manicure handgebaar = geste, manuaal handgeklap = applaus, ovatie handgeld – jatmoos, steekpenning handgemeen = gevecht, handtastelijkheid, slaags handgeweven tapijt – kelim handgewricht - pols handgreep = behendigheid, beugel, greep, handigheid, handvat, heft, hengsel, klink, knop, kruk, kunstgreep, manipulatie, oor, steel, handgreep van een degen = gevest handhaven = persisteren, uithouden, verdedigen, volharden, volhouden, voorstaan handhaver van de wet = politie, wetsdienaar handhaving = instandhouding handicap = belemmering, hindernis, hinderpaal, rem handicappen = benadelen, belemmeren, hinderen handig = adrem, bedreven, behendig, bekwaam, diplomatiek, gehaaid, gevat, gewiekst, goochem, handzaam, handvaardig, kien, kunstig, listig, pienter, schrander, slim, snedig, tactisch, vaardig, vlug, uitgekookt, uitgerekend handig en geslepen - listig handige verrichting = foef, kunstgreep, truc handigheid = bedrevenheid, behendigheid, flair, foef, hanteerbaarheld, kneep, kunst, tact, truc, vaardigheld handigheidje - foefje handig werken - manipuleren handijzer = breekijzer, handboei handjicht = chiragra, handeuvel handkar = handwagen handklavier - manuaal handkoffer – karbies handlamp – zaklantaarn handlanger = confrère, consort, heler, helper, medeplichtige, mededader, satelliet, trawant handleiding = compendium, gids, handboek, leerboek, leidrand, toets, vademecum handlijnkunde - chiromantie handlijnwaarzeggerij = chiromantie handlood – peillood handmaaier – sikkel, zeis handmitrailleur = sten(gun) handmolen = kweern handomdraai = ommezien, wip handoplegging = inzegening, wijding handpalm = muis handpenning = godspenning, handgeld handpersplaat = degel handpersraam = frisket handregenscherm - paraplu handreiker - compère handschermpje = waaier handschoen = glacé handschoen zonder vingers = mitaine, mof, want handschoenenleer = nappa handschrift = autograaf, codex, geschrift, hs, kopij, manuscript, ms. handschriften – hss,mss handschrift van de schrijver zelf = autograaf handschrift voor de drukker = kopij, manuscript handschriftkunde = codicologie, grafologie, paleografie handschriftkundige = codicoloog, grafoloog, paleograaf hand. off (Eng) = afblijven handspraak – vingertaal, windboom handtas = karbies, reticule handtastelijk = handgemeen, vechtend handtekening = autogram, paraaf, signatuur handtekening plaatsen - signeren handtrommel - tamboerijn, tamtam handvaardig – bekwaam, handig hand van een anker - wem handvat = beugel, draagbeugel, gesp, gevest, greep. handel, handgreep, hengsel, heft, klink, knop, kruk, manette, oor, steel handvatsel – heft, oor, steel handvat aan een deur – klink handvat aan een geweer - kolf handvat aan een hark = steel handvat aan een kan = oor handvat aan een tas = beugel, greep handvat van een degen = gevest handvat van een sabel – sabelgevest handvat van een zwaard – greep handveger - stoffer handverzorger = manicurist, chiropodist handverzorging = manicure, chiropodie handverzorgster - manicure handvest = charter, grondslag, keur, oorkonde, pact, privilege, stuk handvleugelig zoogdier = vleermuis handvol = gaps, greep, haffel, plok, pluk, toef handvol haren - haarbos handvuurwapen = geweer, karabijn, pistool, revolver, sten handwagen - handkar handwarmer = mof handweefstof = gordijnstof handweefwerk Ind.) - ikat handwerk = ambacht, bedrijf, beroep, metier, stiel, vak handwerken = borduren breien, haken, knippen, knopen, mazen, merken, naaien, punnikenrijgen, stoppen handwerkmand - naaimand handwerksgezel - knecht handwerksman = ambachtsman, gezel, werkman Zie ook ambten en beroepen handwerktechniek - filet, frivolité handwerkster - arbeidster, naaister handwerk vrouwelijk - appliceren, borduren, breien, frivolité, haken, kantklossen, knippen, macramé, naaien, patchwork handwijzer = wegwijzer handzaam = gedwee, gemakkelijk, geschikt, gunstig, handelbaar, handig, nuttig. praktisch, volgzaam handzaamheid - gedweeheid handzegel – signet hanenbalk – dakbalk, dakgebint, daksteun hanengekraai – kukeleku hanengeluid – gekraai, kraaien hanenkam – cantharel, dooierzwam hanenpoot - schoorpaal hang = kram, neiging, rek, trek, verlangen, visokerij hangar = loods hangbroek - dauwel, druil hangebast - galgenbrok, hangop hangend - onbeslist hangende = gedurende, onafgedaan, onbeslist, tijdens hang- en sluitwerk - dagschoot, fits, grendel, hengsel, knop, kruk, paumelle, scharnier, slot, taatspot hangel – vuurijzer hangen – treuzelen hangende luchter - luster hanger – bandelotte, medaillon hanger van edelstenen - pendeloque hangerig = druilig, lamlendig, lusteloos hangkamer = insteek hanglamp – pendel hanglip – pruillip hangman - beul hangnestvogel = troepiaal hang of haak - kram hangsieraad - breloque hangt men gordijnen aan op - roe Han-hai - Gobi hanig – fel, geil, kijfachtig, vinnig, wulps hank – kolk, kreek, plas hansop – kinderpyama, nachtgewaad, nachtkledingpiama, hansworst = clown, grappenmaker, harlekijn, nar, paljas, pias, pierrot, polichinel, potsenmaker, scaramouche hansworst van het Franse toneel - Pierrot hanteren = aanwenden, behandelen, beoefenen, bezigen, gebruiken, verplaatsen, uitoefenen Hanzestad - 5 Memel, Reval, Stolp, Wisby 6 Berlijn, Bremen, Brugge, Danzig, Kammin, Kampen, Keulen, Krakau, Kyritz, Londen, Lübeck, Windau, Zwolle 7 Breslau, Hamburg, Kolberg, Munster, Rostok, Stettin 8 Brunswijk, Deventer, Dortmund, Duisburg, Hanover, Prenziau, Warchau 9 Amsterdam, Antwerpen, Dordrecht, Enkhuizen, Frankfort 10 Braunsberg 11 Maagdenburg 13 Koningsbergen hap = beet, bete, kliekje, knauw, mondvol, snak, snap, stuk haper = scheurtje, winkelhaak haperen – dralen, falen, haken, hakkelen, hokken, horten, mankeren, ontbreken, schorten, steken, stokken, vastzitten haperend – stoterig hapje – bijgerecht, mondjevol, snack happen – bijten, snakken happig = begerig, belust, graag, gragig, gretig, tuk, verlangend happy = blij, gelukkig har – duim, knier, scharnier harakiri = zelfmoord hard = cru, emotieloos, fel genadeloos, geplaveid, hardvochtig, harteloos, hevig, krachtig, luid, moeilijk, sterk, onbarmhartig, onbewogen, onbuigzaam, ongenadig, ongevoelig, onzacht, rigide, smartelijk, snel, sneu, snood, straf, streng, stijf, stug, verhard, wreed hard (muz) = forte, fortissimo hard arbeiden – ezelen harddraver – loper harddraverij – drafsport harddraverskar – sulky harddrug - lsd hard en niet vloeiend = stotend hard en star - streng hard gebakken steen - klinker hard geloop = gedraaf, geren hard geluid = bons, detonatie, klap, knal, ontploffing hard gesteente – agaat, amaril, arduin, basalt, diamant, dioriet graniet, marmer rots, silex hard glanzend staal – chroom hard gooien – kegelen, kogelen hard groen gesteente = dioriet hard hollen – racen hard ijzer - staal hard klinkend = luid hard lachen = schateren hard leren – blokken, sloven, zwoegen hard lopen = draven, hollen, rennen snellen, spurten hard maken – harden hard metaal – korund, staal, stelliet widia, wolfram hard niezen = proesten hard, nors man (bijb.) = Nabal hard omhulsel – korst hard regenen – gieten, hozen, plenzen hard rijden = races, pezen, rennen, rossen, sprinten, spurten, vliegen hard schot - spetter hard schreeuwen = blèren, gillen, krijsen hard slaan = beuken, dreunen, meppen, mokeren, stompen hard stoten - rammen hard studeren = blokken, ploeteren, vossen, zweten, zwoegen hard trappen – raggen hard trappen op de vloer – stampen hard vallen - smakken hard vet – ongel, talg, talk hard voorwerp = kei, steen hard vulkanisch gesteente – basalt hard waaien - stormen hard werken – beulen, blokken, ezelen, pezen, ploeteren, sappelen, slaven, sloven,stompen, zwoegen hard werkende vrouw - sloof hard woord = grauw, snauw hard worden van vet – stollen hard zoenen – smakken hard zwart gesteente - graniet harde beet = knauw harde blauwgrijze steensoort - arduin, bazalt harde buitenkent = bast, bolster, korst, schil harde delfstof = git, kolen, steenkool, erts harde droge oppervlakte = korst harde duw = opstopper, por, stomp harde handbezem – boender harde houtplek – knoest harde kalksteen – arduin harde klap – dreun, mep, poeierram, stomp, stoot harde koolstengel = stronk harde kreet – gil harde kunsthars – bakeliet harde kus - smakker harde loop = ren, draf, geren harde muurbedekking – granol harde neerslag - stortregen harde oppervlak = korst, schil harde pees = zeen harde plek in hout = knoest, kwast harde plof – smak harde popmuziek – rock harde regen – gietbui, hoosbuistortbui, wolkbreuk harde roep - gil harde rubber = eboniet harde schil - bast harde slaapplaats = brits, krib harde slag = dreun, klap, pets, plof harde slag op hoge bal - smash harde smeer = talk harde steensoort – bazalt, silex, vuursteen harde stengel van kool = stronk harde stof = eboniet, diamant, staal, ijzer harde stomp - pug harde val = smak, plot harde veldsport - rugby harde werkelijkheid – realiteit harde werker – ploeteraarstomper, zwoeger harde wind = orkaan, storm harde woorden = grauwen, snauwen harde zwarte stof – eboniet, git harden = fineren, hardmaken, oefenen, stalen, trainen, uithouden, verduren, volhouden harden van ijzer - stalen hardhandig – ruw, wreed hardheid – rigueur, strengheid hardheid van de grond door vorst = hal hardhoofdig = bot, koppig, stuthoofdig hardhorend = doof, ongezeglijk hardhorendheid, seniele - presbyacusis hardhorig = doof hardhuidig - ongevoelig hardleers = bot, dom, eigenwijs, koppig hardlijvigheid = constipatie, obstipatie, verstopping hardlopen = draven, hollen, racen, rennen, sjezen, snellen, spurten hardloper – atleet, renbode, renner,sneller, sprinter, spurter hardloper, schoenen van een - spikes hardnekkig – bokkig, eigenwijs, halsstarrig, koppig, obstinaat, onbuigzaam, onverzettelijk, star, stug, stuurs, volhoudend, weerbarstig hardnekkig zwijgen = mutisme, stomheid hard, nors man - Nabal hardop = luid, luide, luidop, overluid hardop en hel - luid hardrijder – renner, sprinter, stayer, wielrenner hardsteen – arduin, graniet hardvochtig = gevoelloos, meedogenloos, onaandoenlijk, ongenadig, ongevoelig, ruw, streng, wreed, wreedachtig hardvochtigheid = wreedheid, ongevoeligheid hardvochtig mens - wreedaard Hare Doorluchtige Hoogheld = S. A. E. Hare Hoogheid = H.H., SA. Hare Keizerlijke Hoogheld = S.A.l. Hare Koninklijke Hoogheid = H.K.H. Hare Majesteit = H.M., S.M. harem - serail harembewaker = eunuch haremwachter - eunuch haremslavin = odalisk (e) haren = haardos, scherpen, verharen haren uittrekken - epileren haren zeef = teems harig = behaard, borstelig, draderig, ongeschoren, onstuimig, ruig, ruw harige gal op rozelaar - bedeg(u)argal harig oppervlak - ruigte harig sieraad bij mannen = baard, bakkebaard, sik, snor haringachtige = ansjovis, elft, fint, houting, maraena, meerforel, meivis, sardine, spiering, sprot, vlagzalm, zalm haring – zeebanket, zeevis haringachtig visje – sardine, sprot haringbuis = kwee haring, conserveren van - kaken haring, gerookte of gestoomde - bokking haringingewand = gel haringmaat - kantje haring met augurk - rolmops haringnet = vleet haringolie = haringtraan haringpen = speet haringtraan = haringolie haringvaart - nering haringvaatje - kantje haringvis = clupea hark – raak, rakel, reek, riek, rijf harken – reken, rijven harkerig – houterig, stijf hark met beugel - rijf harlekijn = clown, grapjas, hansworst, nar, paljas, pias, pierrot, potsenmaker harmel – hermelijn harmonica – accordeon, trekorgel harmonie – eendracht, eenheid, samenklank, samenspel harmonieleer = harmoniek harmoniëren – klikken, overeenstemmen, samenklinken, stroken harmonieus = overeenstemmend, welluidend harmonisch – evenredig, overeenstemmend, welluidend harmonisch bijeengeschaarde figuren = groep harmonium = huisorgel, kamerorgel harnas = anime, kuras, pantser, rusting, wapenrusting harnas, Grieks - Thorax harnas, leren - lorica harnas, onderdeel van een - kinstuk, knieplaat, okselschijf, salerde, schelp harnas rijgen – collecteren harp - graanzeef harp door de wind bespeeld = eolusharp harpij = feeks, heks, kol, prij Harpij - Aello, Kelaino, Oikypete, Podarge harpist - harpspeler harpoen = aalschaar, lens, spies, spiets, werpspies harpoenier - walvisjager harpspeler = David, harpist harre - scharnier harrewarren = kibbelen, krakelen, ruziën, steggelen, twisten hars = amber, barnsteen, kopal, mirre, resine, resiniet harsachtig - bitumineus, harsig, resineus harsachtige stof = lak harsalcohol – resinol harsoplossing - balsem harssoort = amber, ambriet, benzoë, brandhars, damar, duivedrek, hireine, kopal, mastiek, mirre nardus, pijnhars, sandarak, storax harsspiritus – pinoline harst - lendestuk hars voor strijkstok = colofonium harszalf - balsem harszure metaalverbinding - resinaat hart – city, cor, binnenste, innerlijk, kern, merg, middelpunt, pit hartaanval = apoplexie, attaque, beroerte, hartaandoening, hartinfarct, infarct hartbrekend = deerniswaardig, treffend hartdefect = acardie hartebeest - antilope, kama, kongoni, konzi, lelwel, tora harteblad - zaadlob hartendief = engel, lieveling, schat hartegel - zandbal, zeeklit hartelap - gunsteling, lieveling hartelijk = aardig, amicaal, cordiaal, diep dierbaar, gevoelig, gul, innig, lief, ongeveinsd, opbeurend, openhartig, oprecht, spontaan, teder, vriendelijk, warmhartig, welgemeend, warm, zacht hartelijk onthaal - warm hartelijk ontvangst - onthaal hartelijkheid = cordialiteit, innigheid, warmte harteloos = gevoelloos, hard, hardvochtig, koud, ongevoelig, onmeedogend, wreed harteloosheid = gevoelloosheid, koudheid, onverschilligheld hartendief – engel, lieveling, schat hartenklop – pulsatie hartenleed – hartzeer hartenwens - ideaal hartgrondig – innig, oprecht hartig = flink, gepeperd, gezouten, krachtig, kruidig, pittig, stevig, zout hartroerend – aandoenlijk, treffend hartige versiering - borrelgarnituur, fondu hartkamer = ventrikel hartklep = aortaklep hartklepontsteking - endocarditis hartklopping - palpitatie hartknaging - wroeging hartkramp - stenocardie hartkwaal - endocarditis hartlast - bombarie, drukte hartontsteking - endocarditis hartpunctie - cardiocentese hartroerend = aandoenlijk, treffend hartsamentrekking = systole hartschelp, eetbare - kokkel hartslagmeter = cardiograaf hartspecialist = cardioloog hartspierontsteking – myocarditis hartstikke gek – knetter hartstikke leuk - gaaf hartstimulator - pacemaker hartstocht = affect, begeerte, bezieling, drang, drift, lustpassie, minnevuur, onstuimigheid, passie, vuur hartstochtelijk (muz) = appassionato hartstochtelijk = ardent, bezield, driftig, geestdriftig, gepassioneerd, heftig, hevig, innig, onstuimig, passionato, pathetisch, verwoed, vurig, warmbloedig, ijverig hartstochtelijke liefhebber van muziek = melomaan hartstochtelijkheid = bezieling, passie, pathos, patos, vurigheid hartvergroting - hypertrofie hartverheffend - edel hartverscheurend = jammerlijk, navrant, ontzettend, smartelijk hartversterking = borrel, bemoediging, oorlam hartvlies - endocardium hartvormig sieraad = medaillon hartzakje - pericardium hartzeer – droefheid, grief, hartenleedkwel, leed, smart, verdriet, zielenpijn Harzgebergte, een der toppen in het - Andreasberg, Auerberg, Brocken Harzgebergte, plaats in het - Blankenburg, Goslar, Ilsenburg, Thale hasj - stuff Hasmonieën - Makkabeeën haspel – draadklos, garenwinder, sukkel, tourniquet, windas, winder, wuit haspelaar – knoeier, tobber haspelarij = gekibbel, moeite haspelen - stuntelen haspelwerk = gebroddel, getob, gewurm, knoeiwerk hassebassen - harrewarren, kibbelen, zaniken, zeuren hatelijk – boosaardig, cynisch, giftig, nijdig, odieus, onhebbelijk, sarcastisch, schamper, scherp, stekelig, verfoeilijk, vijandig hatelijk iets = odiosum (odiosa) hatelijke campagne = hetze hatelijke opmerking = insinuatie, sneer, steek hartelijkheden – odiosa hatelijkheid – sneer hatelijk persoon – nijdas, nurk haten – verafschuwen, verfoeien hausse = koersstijging, prijsstijging, rage haussier = beursspeculant, speculant hautain = arrogant, hooghartig hautbois = hobo, schalmei have = bezit, bezitting, eigendom, goed, goederen, possessie have en goed - bezit haveloos = arm, armoedig, berooid, kaal, onooglijk, onverzorgd, schamel, schunnig, shabby, sjofel, slons, slordig, vellig, vervallen, verwaarloosd, verwilderd haveloos bezit - armoe(de) haveloos persoon – schooier, slodder haveloze vent - badraaf haveloze vrouw – slons haven – losplaats, wijkplaats haven aan de Adriatische zee - Fiuma, Pola, Rimini, Triëst haven aan de Atlantische Oceaan = Dakar, Lissabon haven aan de Egeïsche zee - Enos haven aan de Middellandse Zee = Genua, Marseille, Ostia, Port Said haven aan de Noordzee = Antwerpen, Londen, Rotterdam, Vlissingen haven aan de Oostzee = Gdansk, Kiel, Leningrad, Riga, Rostock, Tallin, Wismar haven aan de Rode Zee = Djeddah, Sue, haven aan de Zwarte Zee = Odessa haven in Afrika = Algiers, Dakar, Oran, Rabat, Suez, Tanger haven in Arabië = Aden haven in België = Antwerpen, Gent haven in Brazilië - Bahia, Belem, Natal, Para, Pelotas, Rio, Santos haven in Chili - Arica, Lota, Tome haven in China – Amoy, Macao, Kanton, Nanking, Ningpo haven in Deli - Belawan haven in Duitsland = Bremen, Cuxhaven, Emden, Hamburg, Kiel haven in Engeland = Bristol, Dover, Harwich, Hull, Liverpool, Londen, Southampton haven in Frankrijk = Bordeaux, Brest, Calais, Dieppe, Le Havre, Marseille, Straatsburg, Toulon haven in Irak = Basra haven in de Levant - echelle haven in Marokko = Rabat haven in Mexico = Sisal haven in Nederland = Amsterdam, Delfzijl, Rotterdam, Vlissingen haven in Nigeria = Lagos haven in Noorwegen = Bergen, Oslo, Stavanger, Trondheim haven in Scandinavië - Bergen, Gotenburg, Hammerfest, Malmö, Oslo, Stavanger haven in Oost-Friesland = Emden haven in Verre Oosten - Hongkong, Macao, Singapore haven in Yucaytan - Sisal haven op Sumatra = Sabang havenarbeider = bootwerker, dokwerker, lader, losser, stuwadoor, stuwer havendam – hoofd, pier havendam in Italië = molo havendam in zee = hoofd, pier havenen = beschadigen, ontredderen, toetakelen havengeld – ankerage, liggeld havenhoofd – pier, waterdam havenmuur - wal havenstoomboot – tender havenwerker - bootwerker havenwerktuig = bok, elevator, kraan haver – aat, avena, oot haverdop = haverkaf havergort - grutten haverklap = beuzeling, kleinigheid haverzak = meuzel havezaat - hoeve havezate = ridderhofstede havik – patrijsvogel havikskruid - hieracium haviksnest - horst haviksoort - sperwer Hawaï-eilanden, een der - Hawaï, Kaholawan, Kauai, Lanai, Maui, Molokai, Niihai, Oahu Hawaï-eilanden, hoofdstad der - Honoloeloe Hawaï-eilanden, vulkaan op de - Haleakala, Kilaea, Mauna-Kea, Mauna-Loa hazard = geluk, gok, kans, toeval hazardeus = gewaagd, hachelijk, onzeker hazardspel = dobbelen, dobbelspel, kansspel, poker, roulette hazegrauw - schemerig hazelaar - lambertsnoot hazalip - cheiloschisis hazelnoot struik – hazelaar hazelworm – blindslang hazelwortel - mansoor hazenbrood - tulgras, veldbies hazendistel = melkdistel hazengras - duizendblad hazengrauw – schemerig hazenhart - bangerd hazenleger = polk hazenoog - lagofthalmus hazenoor – doorwas hazenpad – vlucht hazenslaap – dutje, tik hazenspoor - prent hazenverblijf = leger hazenpootje - trifolium hazenprent = hanenspoor, spoor hazenslaapje - dutje, tukje hazenwortel = mansoor hazewind - whippet head-line = kopregel, krantenkop heat = manche, race, serie hebbelijk = behoorlijk, beleefd, fatsoenlijk, hebbelijkheid = aanwensel, gewoonte, manie, tic hebben = begeren, bevatten, bezitten, dulden, eisen, gevoelen, houden, mogen, inhouden, ondervinden, toestaan, vertrouwen, wensen hebben van aandeel in iets – participatie hebberd – gulzigaard hebberig = begerig, gierig, hebzuchtig, inhalig, vrekkig hebbig - bits Hebe – Juventus hebernakel = winterknop Hebreeën - Israëlieten Hebreeuws = Hebr., Ivriet Hebreeuws dialect = Aramees Hebreeuws muziekteken = sela Hebreeuwse bibliotheek in Amsterdam = Rosenthaliana Hebreeuwse inhoudsmaat - bath Hebreeuwse lengtemaat - ammah Hebreeuwse letter - 2 he, pe 3 bet, jod, kaf, kof, mem, sin, taw, tet, waw 4 ajin, alef, chet, noen, resj, sjim 5 dalet, gimel, lamed, tsada, zajin 6 samech Hebreeuwse munt - sikkel Hebreeuwse vechter - dajan Hebreeuwse voorganger - chazan, chazen Hebriden, een van de - 4 Iona, Jura, Kuck, Skye 5 Barra, Islay 6 Pabbay 7 Eriskay, Oronsay, Rockall, Sandray, Shiants 8 Berneray, Colonsay, Mingulay, Vatersay 9 Benbecula, treshnish Hebriden, taal der - Gaelisch hebzucht – begerigheid, gierigheid, hebberigheid, inhaligheid, vrekkigheid hebzuchtig = begeriggierig, hebberig, inhalig, vrekkig hebzuchtig mens – geldwolf hebzuchtig of gierig - vrekkig hebzuchtige – vraat, vrek hebzuchtige vrouw - vamp hecatombe = bloedbad, slachting hecht = aaneengesloten, compact, degelijk, dicht, duurzaam, greep, onverbrekelijk, pal, solide, stevig, vast hechten – aandrukken, aanhaken, bevestigen, kleven, krammen, lassen, lijmen, nieten, plakken, rijgen, trouwen, vastmaken hecht en sterk - stevig hecht geheel = eenheid hechten met nagels - klinken hechtenis = arrest, bewaring, celstraf, detentie, opsluiting, straf, vrijheidsstraf hechtheid = compactheid, consistentie, dichtheid, duurzaamheid, stevigheid, soliditeit, stevigheid, vastheid hechtlat - spalk hechtmiddel = gom, kram, lijm, nagel, niet, plak (sel), schroef, soldeersel, speld, spijker hechtnagel = kram hechtpennetje = niet (je) hechtplant - klimop hechtpleister = leukoplast hecht samenhangend geheel - eenheid hechtspijkertje = punaise hechtijzer - punteerijzer hectare = bunder, ha. hectogram = hg. , ons hectoliter = hl. , mud hectometer = hm. hede – hennepafval, vlasafval heden = dato, momenteel, nou, nu, tegenwoordig, thans, vandaag hedenavond = vanavond hedendaags = contemporain, huidig, modern, recent, tegenwoordig, thans hedendaags nieuws - actueel hedenmiddag = vanmiddag hedenmorgen = vanmorgen hedennacht = vannacht Hedera helix - klimop hederik - (knop)herik, krodde hee = hennepafval, vlasafval heef = gebbe, zuurdeeg heefsel - zuurdeeg heeft het gegraveerd - sculpsit heeft het gemaakt - fecit heeft het geschilderd - pinxit heeft het geschreven - scripsit heeft het getekend - dilineavit heeft het ontworpen - invenit heeft het uitgegeven – edidit heek - srokvis heel = compleet, effen, erg, gaaf, geheel, groot, intact, onbeschadigd, ongebroken, ongedeerd, ongerept, ongeschonden, volkomen, volledig, zeer heel begaafd = geniaal, intelligent heel dun = fijn, fragiel, ragfijn heel flink – kranig heel gauw – meteen, snel, subietvlug heel goed – best, uitnemend heel goed doen – presteren heel goed gedaan – prestatie heel groot – enorm heel hard regenen – plenzen, stromen heel klein = nietig heel klein stukje = kriezel, piezel, snipper, splinter heel mooi – beeldig, fraai heel onbeleefd = bot, grof, lomp, onbehouwen heel onverwachts komen - inwaaien heel oud = stokoud, vergrijsd heel sterk - oersterk heel streng = rigoureus heel veel = boel, hoop, massa, menigte, talloos heel wat - boel, hoop, massa, menigte heel wat keren = dikwijls, vaak heel weinig – pietsie, schijntje heelal = al, kosmos, oneindigheidschepping, universum heelal, het- betreffend - kosmisch, universeel heelalbeschrijving = kosmografie heelbaar = geneeslijk, herstelbaar heelbeen - holosteum heelhuids = behouden, ongedeerd, onverlet heelkunde = chirurgie heelkundig = chirurgisch heelkundig instrument - snepper heelkundige – arts, chirurg, dokter heelkundige ingreep - operatie heelkundige bewerking = massage heelkunst - geneeskunde heelmeester = chirurg (ijn), wondheler heelmiddel - pleister heem = erf, erve, heim, hof, huis heemdeur = staldeur heemhond = hofhond heemraadschap = polder, waterschap Heemskinderen = Adelaert, Reinout, Ritsaert, Writsaert heemst – althaea heemstede - boerderij heemstwortel, afkooksel van de - althaeastroop heen = gegaan, regge, verdwenen, vertrokken, voorbij, weg, zeebies heendragen - wegdragen heen en terug – retour, vice versa, v.v. heen en weer = retour, v.v. heen en weer bewegen – rammelen, schommelenwiebelen heen en weer gegooi = gesol heen en weer lopen – ijsberen heen en weer reizen – pendelen heen en weer trekken - sollen heen en weer trekkend = ambulant, nomadisch heengaan = afscheid, opduvelen, sterven, verdwijnen, verscheiden, vertrekken, weggaan, weglopen heentrekken = wegreizen, wegtrekken heen vliegen = wegsnellen, wegvliegen heep = (snoei)mes heer = aga, caballero, gebieder, gentleman, hr, koning, leger, lord, man, manspersoon, meester, menigte, monsieur, signor, sir, sahib, senor, toean, vorst heer (Eng.) - Gentleman, Lord, Sir heer (Fr.) - monsieur, seigneur heer (Kaartspel - Koning heer (Sp.) – caballero, senor, signor heer (Turks) - aga heerbaan = hoofdverbindingsweg heerd - haard heerlijk = aangenaam, briljant, brillant, delicaat, denderend, enig, excellent, fijn, glorieus, goddelijk, grandioos, groots, hemels, ideaal, jofel, koninklijk, kostelijk, lekker, luisterrijk, magnifiek, meesterlijk, mieters, mooi,plezierig, prachtig, prettig, reuze, roemrijk, schitterend, schoon, smakelijk, super, uniek, verrukkelijk, voortreffelijk, zalig heerlijk en fraai – mooi heerlijk smakend = exquis, delicieus heerlijk verblijf = Eden, Eldorado, Dorado, hemel, paradijs heerlijkheid – aanzien, glans, glorie, grootsheid, lekkers, luister, pracht, schittering, verhevenheid, zaligheid heerlijkheid bij Breda = Baarle heerlijkheidsrechten = regalia heerlijk maal – festijn heerlijk smakend – lekker, verrukkelijk heermoes - robol heeroom = pastoor heerschaar = leger, legerschaar, legioen, legerbende, menigte, oorlogsmacht heerschap - manspersoon heerschappij = autoriteit, beheer, bestuur, directie, gebied, gezag, macht, regering, regiment, rijk heerschappij der ambtenaren - bureaucratie, burokratie heerschappij van vreemdelingen - heterarchie, xenocratie heerschappij voeren = besturen, heersen, regeren heersen = besturen, domineren, gebieden, regeren heersend = algemeen heersende besmettelijke ziekte = epidemie heersende volksziekte = endemie heerser - archont, despoot, dictator, farao, gebieder, geront, imperator, inca, keizer, koning, landsheer, machthebber, monarch, perator, regeerder, tiran, tsaar, vorst heerser uit de historie = Alva, Attila, Barbarossa, Caesar, Carlemagne, Hannibal, Hitler, Mussolini, Napoleon, Nero, Stalin heerser over Egypte = Farao, Pharao heerser over Rusland = tsaar heersersblik = adelaarsblik heersersstaf - Scepter heerszuchtig - tiraniek heerszuchtig iemand = despoot, dwingeland, pasja, potentaat, tiran heerszuchtig persoon - dragonder heertje = dandy, fat, jonker, saletjonker heervaart = krijgstocht hees = klankloos, rauw, schor heesheid - afonie heester = berberis, bosbes, braamstruik, brem, egelantier, eiloof, gagel, genst, ginst, gewas, jeneverstruik, kamperfoelie, klimop, kruisbes, lavendel, liguster, magnolia, mirte, plant, rozelaar, sering, slee, struik, taxis, struikroos, veil heesterachtig gewas – bamboe, ginst heesterachtige naaldboom - taxus heester met bessen - klapbes, kruisbes heestertje = lavendel heet = brandend, gepeperd, gloeiend, heet, hevig, hitsig, kokend, verhit, warm, ziedend, heet(Mal.) - pedis heetgebakerd = driftig, kortaangebonden, ongeduldig, opvliegend heetheid - hitte, warmte heethoofd – driftkop heethoofdig = driftig, onbezonnen, onstuimig, opvliegend, voortvaardig, vurig heethoofdigheid – drift heet maken – verhitten, warmen heetwaterbad - caldarium heetwatertoestel = boiler, geiser heet zeepsop - broei Hefaistos - Vulcanus hef = bezinksel, droesem, grondsop, heffe, uitvaagsel hefboom – domp, handel, hevel, koevoet, machtarm, zwengel hefboom voor voetbediening – pedaal hefbrug – autolift, ophaalbrug heffe - bezinksel, droesem, gepeupel, gist, grauw, grondsop, schuim heffen – beuren, hijsen, innen, opbeuren, opleggen, oplichten, optillen, retribueren heffing – accijns, (in)vordering, inning, leges, recognitie, retributie heffing van belastingen - aanslag heffing voor schepen - bakengeld hefgewicht = halter hefhaak – platine hefijzer - koevoet hefnerkaars = hk. hefnet = kruisnet, totebel hefschroefvliegtuig = helikopter heft = greep, handvat heftang - elevatorium heftig -cholerisch, driftig, fel, furioso(muz.), gespannen, geweldig, hevig, hooglopend, onstuimig, scherp, verbeten, verbitterd, virulent, vurig, wild heftige beroering - oproer heftig branden = laaien, loeien heftig dispuut = polemiek heftig gebarend = gesticulerend heftig prediker - Boanerges heftig verlangen = haken, smachten, snakken heftig begeren – hunkeren, snakken heftige democraat - Jacobijn heftige drang = rage heftige gemoedsbeweging = affect, emotie heftige neiging – drift, woede heftige strafrede = filippica heftige uitbarsting = paroxisme heftige uiting - drift heftige vervolging – pogrom heftiger maken - tergen heftruck = hefwagen hefwagen – bok, katrol, kraan, lier, takel hefwerktuig = autocrick, bok, dommekracht, haspel, her, hijstoestel, katrol, kelderwind, koevoet, kraan, lier, lift, takel, vijzel hefwerktuig voor auto’s - krik heg = afheining, afscheiding, afschutting, afsluiting, haag, heining, omheining, omtuining, scheiding, tuinhaag hegemonie – heerschappij, overwicht heggenmus = bastaardnachtegaal heggenrank = bryonia, clematis, duivelskers, haagwinde, wingerd hei = heide, heiblok, plant, stamper heiaal - hazelworm, ringslang heibel = drukte, geraas, getier, herrie, kabaal, keet, kijf, lawaai, leven, rel, rumoer, ruzie, soesa, tumult, tweedracht heibelen = kijven, razen, schelden, tieren heiboer - heikneuter heideachtigen - ericaceeën heideachtige plant = alpenroos, azalea, bergroos, dopheide, erica rododendron heidebezem - schrobber heidebloem – erica heidebrem – genst, ginst heidekruid = erica heidemeer = ven heiden = gojiem, humanist, ongelovige, onchristen, paganist heidenapostel = Paulus, zendeling heidenbode - zendeling heidendom = afgodendienst, paganisme heidens = afgodisch, paganistisch, profaan, verschrikkelijk heidens heiligdom - afgodstempel heideplantje - calluna, dopheide, erica heidepluis – lok heidesoort - erica heidevogel = fazant, korhoen, patrijs heidezode – heideplag, tors heihaan - korhoen heiig = dampig, dijzig, mistig, nevelig, onhelder, wazig heikneuter -boer, kneu, pummel heil = ave, baat, geluk, groet, hosanna, leve, nut, redding, salus, saluut, toeverlaat, troost, verlossing, voordeel, voorspoed, welzijn, welvaart, wens, zaligheid, zegen heil (Ind.) – slamat Heiland = bevrijder, Messias, redder, verlosser, verzoener, Zaligmaker heilbede - zegenwens heildronk – feestdronk, toost heil de lezer = ls (lectori salutem) heilig = gewijd, Godgewijd, sacraal, sacrosanct, sanctus, taboe, verheven, zalig Heilig Avondmaal = H.A. heilig boek = bijbel, koran, mormon, talmoed, thora (chr), veda (s) heiligboek der Joden - thora heilig boek der oude Perzen - Zend-Avesta heilig boek van de gemeenschap der sikhs - adi-granth, granth-sahib heilig boek van het hindoeïsme - bhagavadgita, upanishad, veda heilig boek van de islam - Koran heilig boek van de joden - Talmoed, Talmud heilig boek van het parsisme - Avesta heilig dier- apis, kat, koe, krokodil, lam, rund, scarabee, stier heilig dier (Chr.) - lam heilig dier der Egyptenaren = apis, ibis, kat, krokodil, scarabee, stier heiligdom - altaar, kerk, moskee, relekwie, reliek, tabernakel, tempel heiligdom in Mekka - Kaba, Kaäba heilig gebouw - kerk heilig graf = kramat heilig handelen = Liturgie, ritueel, ritus, sacrament heilig jaar - jubeljaar heilig land = Israël, Kanaän, Palestina heilig putje - sacrarium heilig reukwerk = wierook heilig verklaarde bisschop - Ignatius heilig verklaren = canoniseren heilig voorwerp - altaar, amulet, ark, fetisj, kaäba, reliquie, sacrament,talisman, totem heilig voorwerp der Indianen = totem heilig voorwerp der Israëlieten = ark heilig voorwerp der Mohammedanen = kaäba heilig woud van Zeus - altis heiligdom = altaar, kerk, relikwie, sanctuarium, tempel heiligdom in Mekka = Kaäba, Kaba heilige = sant, sint, st, zalige heilige - Barbara heilige banier van St. Denis - Oriflamme heilige bloem der Boeddhisten = lotus heilige brilslang – naga heilige gave - offer heilige maagd = Maria heilige plaats = Bethlehem, Jeruzalem, Mekka, Nazareth, Rome heilige rivier = Ganges, Indus Heilige Roomse rijk = H.R.R. heilige schrift - H. S., Bijbel heilige schrift der Mohammedanen = Koran heilige stad = Bethlehem, Jeruzalem, Lourdes, Mekka, Nazareth, Rome, Utah heilige stier der Egyptenaren = apis heilige stad der Boeddhisten = Pali heilige stoel - Vaticaan heilige taal der Boeddhisten - pali, sanskriet heilige tempel - pagode heilige tor = scarabee Heilige Vader - paus heilige vogel = Ibis, garoeda heilige voorwerpen - sacra´s heilige vrouw - Afra, Agnes, Alena heiligen - sacraceren, sancteren, sanctifi(c)eren, wijden, zalven heiligenbeeld = Icoon , Ikoon heiligenbeen = kruisbeen heiligenbeschrijving = hagiografe heiligenleven = hagiografie heiligelevensbeschrijver = hagiograaf heiligenprentje = bidprentje, santje heiliging - sanctificatie heiligschennend - profaan heiligschennis = blasfemie, ontering, ontheiliging, profanatie, sacrilegie, simonie, vloek heiligheid - gewijdheid, zondeloosheid, godvruchtigheid heiligverklaring = canonisatie heilloos = desastreus, ellendig, fataal, funest, goddeloos, noodlottig, ongelukkig, onzalig, rampspoedig, rampzalig, slecht, snood, verderfelijk heilsleer - evangelie Heilsleger = (afk.) SA heilsmiddel = sacrament heilstaat = dorado, Utopia heilwens = ave, cheers, dronk, felicitatie, gelukwens, love, proost, prosit, saluut, santé, santjes, skol, toast, zegenwens heilwensen uitbrengen - drinken, gelukwensen, feliciteren, klinken, toasten, toosten heilzaam – geschikt, gezond, goed, verkwikkend, weldadig heim = erf, heem heimelijk = achterbaks, bedekt, clandestien, duister, geheim, gemeen, geniep, illegaal, onderhands, onopgemerkt, oogluikend, steels, steelsgewijze stiekem, stilletjes, tersluiks, verborgen, verholen, verkapt, verstolen heimelijk beluisteren - afluisteren heimelijk kijken = gluren, loeren, spieden heimelijk praten – smoezen heimelijk voorbereiden – bekokstoven heimelijke indringer = insluiper, sluiper heimelijk waarnemer - spion heimwee = nostalgie heinde = dichtbij heining – afbakening, afrastering, afscheiding, afsluiting, afzetting, glint, balustradehaag, hamei, heg, hek,latwerk, schutsel, schutting heining van struiken - haag heinsel = slootruigte heipaal - pilotis heir = armee, leger, legerschaar, menigte, strijdmacht, troepenmacht heisa = drukte, herrie, kabaal, omhaal, omslag heisteren = ploeteren, rommelen, klimmen, klauteren, stoeien heitje – kwartje heitoestel - stoomhei hek – afbakening, afrastering, afscheiding, afsluiting, afzetting, balustrade, barriere, glint, haag, hamel, heg, hekraam, latwerk, omheining, scheiding, schutting, traliewerk, wagenkrat hek met punten van onderen, dat wordt neergelaten - hamel Hekabe - Hercuba Hekabe, nakomeling van - Deifobos, Hektor, Helenos, Kassandra, Paris, Polyxena hekel = afkeer, afschuw, antipathie, aversie, gruwel, haat, nijd, rancune, tegenzin, weerzin, wrok hekel = vlaskam hekelaar = gisper, momus hekelachtig – hekelig, vitterig hekeldicht – satire, schimpdicht hekeldichter - satiricus hekelen = doorhalen, geselen, gispen, ioniseren, parodiëren, repelen, steken hekelend - stekelig hekelig = bits, scherp, vinnig, vitterig hekeling = afranseling, satire, gisping hekel of afschuw - walging heknagel - drieling heks = eunjer, feeks, harpij, helleveeg, kol, prij, spin, tang, toverkol, tovenares heksen - toveren heksenattribuut = bezem, kat heksendans - wolfsklauw, heksenkrans heksenfeestnacht = Walpurgisnacht heksengerei = bezem, kat heksenketel = baaierd, chaos heksenkunst - toverij heksenmast - reeden heksenmeester = duivelskunstenaar, tovenaar heksenproef = waterproef heksentoer = hekserij, karwei heksenvervoermiddel = bezem heksenwaan = heksengeloof heksenwerk = karwei, toverij hekserij - toverij hekwerk – afschiding, balie, balustrade, omheining, railling, raster, reling, staket hekwerk voor een brug - hamei hekwieler - raderboot hel = blinkend, fel, hard, klinkend, luid, scherp, schel, scherp, schitterend, schol, venijnig, verblindend, verdoemenis hel = dodenrijk, gehenna, Hades, inferno, kwelling, Nilfheim, onderwereld, orcus, Tartarus helaas = ach, och, eilaas, eilaci, jammer, spijtig, zonde held = dappereheros, hoofdpersoon held uit drama van Shakespeare = Hamlet, Romeo heldendicht = aeneide, aeneis, edda, epopee, epos, lliade, Ilias, Odyssee, Ilias heldendicht, Grieks - Ikade, llias, Odyssee heldendicht der Hindoes - Mahabharata, Narak heldendicht, oud-Engels - Beowulf heldendicht, oud-Indisch - Mahabharata heldendicht, Romeins - Aeneïde, Aeneis heldendicht van Humerus = Ilias, Odyssee heldendicht van Voltaire - Henriade heldendichter = Homerus, Vergilius, Virgilius heldendom - heroïsme heldenepos = heldendicht heldenmoed – durf, heroïsme helder = begrijpelijk, blank, brandschoon, duidelijk, fris, glad, glanzend, klaar, klankvol, licht, net, onbewolktpienter, proper, rein, schel, scherpzinnig, schoon, sereen, smetteloos, sonoor, stralend, verlicht, vlekkeloos, wakker, zindelijk, zonneklaar, zuiver helder blauw – lazuur helder doen worden – bleken helder en kalm – sereen helder en klaar – apert helder en zuiver – rein helder klinken - klateren helder klikkend – hel, sonoor, zuiver helder klikkend (It.) – sfogato helder van geluid – schel helder verlicht - stralend helder worden = klaren, opklaren heldere bouillon – consommé heldere geluiden geven - kletteren helderheid = duidelijkheid, frisheid, glans, klaarheid, klaarte, klankvolheid, licht, magnitude, properheid, reinheid, schoonheid, sereniteit, sonoriteit, volheid, zindelijkheid, zuiverheid, helderrood = scharlaken helderste planeet = Jupiter helderste ster = Sirius, Wega helderwit - blank helderziende = clair-voyante, paragnost, psychoscopist, telepaat, ziener helderziendheid = clair-voyantce, paragnosie, proskopie, telepat(h)ie, telethesie, heldhaftig – boud, dapper, ferm, heroïsch, koen, kloek, moedig, onversaagd, stoer heldhaftigheid = dapperheid, heldenmoed, kloekheid, moed, onversaagdheid held uit Troje – Hector, Aeneas held voor Troje - Achilles, Ajax, Diodemes, Patroklos heleboel = massa, menigte, hoop, veel helegaar – geheel, helemaal heleline - alantkamfer helemaal = alles, finaal, gans, geheel, helegaar, integraal, radiaal, totaal, volkomen, volledig, volstrekt helemaal gevuld – vol helemaal niets – geeneens helemaal niks – niets, niemendal, noppes helen – beteren, boeten, genezen, herstellen, repareren, verbergen, verhelpen, verzwijgen hel en blinkend – fel hel en hoorbaar - luid hele Piet - kei heler = snees, opkoper hele verandering = omkeer, ommekeer helft – gedeelte, half, meta, semi Helgoland, eilandje bij - Düne helhond = Cerberus Helicon - Zagora Helicon, hoogste top van de - Palaiovuna helikopter - wentelwiek heling = genezing, verberging Heliopolis – Baälbek helium = he , zonnegas helix - schroef, spiraal Hellas = Griekenland hellebaard – houwwapen, lans, steekwapen hellehond – Cerberus Helleen - Griek hellen – aflopen, glooien, neigen, overhangen, plongeren hellend – scheef, schuin hellend vlak – berg, dijk, duin, opritstoep, talud hellende weg = afrit, oprit hellerivier - Styx helleschipper - Charon Hellespont = Dardanellen helleveeg = feeks, furie, harpij, heks, karonje, kenau, kol, kreng, prij hellevorst = duivel, satan hellewicht = booswicht, verdoemde hellig – boos, hels, kwaad, nindig, toornig, vurig, wild, woedend, woest helling – afgang, afloop, beloop, glooiing, inclinatie, schuinte, steilte, stoep, talud, werf helling langs spoorweg = talud helling onder aan een borg = piedmont helling tussen twee vlakke terreingedeelten = steilrand, steilwand helling van een dijk - beloop, glooing hellingmeter = clinometer hellos = zon helloscoop = zonnekijker hellotropine - piperonal hellozoa – zonnedieren, serpent, virago, Xantippe helm – duingras, duinplant helmbindsel = connectief helmbloem – copydalis, monnikskp helmdraad = filament, zandzegge helmen = galmen, weerklinken helmgat = galmgat helmhok = theca helmkleed - lambrequin helmklep = vizier helmknop = anthere helmkruid – scorpgularia helm, lichte - barbute helm, soort - armet, bassinet, bekkeneel, hondsgurgel, isenhut, morion, noormannenhelm, salade, spangenhelm helmstok = inspit, roerpen, stuurstok helmtop - timber heloot = onderdrukte, slaaf helpen = assisteren, baten, bedienen, bijdragen, , bijspringen, bijstaan, dienen, meewerken, ondersteunen, opereren, redden, secunderen, steunen, tegemoetkomen, verlichten, verplegen, verzorgen, weldoen helpen bij metselen – opperen helpen bij nood - redden helper = assistent, handlanger, hulp, knecht, (ind.) kornet, maat, medestander, medewerker, redder, secondant, trawant helper in lab. - amanuensis helper in de nood = redder helper in een laboratorium = amanuensis helper uit de nood = redder helper van draaiorgelman = manser helper van een schout - rakker helper van een spinner - oploper helpers = aanhang helpster – assistente, dienstbode, dienster, hulp helpster bij een diner - dienster, serveerster hels – afschuwelijk, duivels, demonisch, diabolisch, hellig, infernaal, kwaad, oorverdovend, razend, satanisch, slecht, verschrikkelijk, vreselijk, woedend, woest hels lawaai = kabaal, pandemonium hels wijf = feeks helse furie = Megera helse geest = Belial helse machine = tijdbom helse steen = lapis, zilvernitraat Helsingfors - Helsinki Helvetië = Zwitserland hematiet = bloedsteen, roodijzersteen hemd - baadje, chemise, onderkleed, shirt hemd (Mal) = baadje hemdachtig kleed van de Arabieren - gandoera hemdsboord - bef hemdsbroek - combinaison hemel = azuur, dampkring, ether, gewelf, firmament, hemelruim, lucht, paradijs, trans, uitspansel zwerk hemel = Asga(a)rd, paradijs, walhalla hemelbestormer = Titanen hemelbewoner = engel, God hemelbode = engel, Godsgezant hemelbol = hemelglobe, hemellichaam, sfeer, ster hemelboog - gewelf hemelboom - ailanthus hemelbrood = manna hemelburger = gezaligde, zalige hemeldak = firmament, uitspansel hemeldauw - regen hemelen - overlijden, sterven hemelgeest = cherubijn, engel, serafijn, seraf hemelgewelf = azuur, firmament, hemel, koepel, uitspansel, zwerk hemelgod - Anoe, Dyanspitar, Jupiter, Sjanti, Zeus hemelheir = engelenscharen hemelhof - eden, paradijs hemeling = engel, gelukzalige, hemeltelg, zalige hemelkenner = astronoom hemelkoningin - Juno, Maria hemellichaam = aarde, Jupiter, komeet, maan, Mars, Mercurius, meteoor, planeet, planetoïde, satelietSaturnus, ster, Venus, zon hemelruim = hemel, kosmos, luchtruim hemels = bovenaards, celest, goddelijk, heerlijk, onaards, prachtig, verrukkelijk, zalig hemelblauw - azuur, lazuur hemels brood - hostie, manna hemelsfeer - kreits hemelsgezind = godvruchtig, heilig, vroom hemels rijk = China hemels rijk, zoon van het - Chinees hemelsteen = meteoor, meteoriet hemelstreek = luchtstreek, noord, oost, sfeer, streek, west, windstreek, zuid, hemels wezen = cherubijn,engel, fee, seraf, serafijn hemeltergend = ergerlijk, goddeloos , weerzinwekkend hemeltoorts - zon Hemelvaartsdag, gebruik op - dauwtrappen, dauwtreden, hemelvaren hemelverschijnsel = komeet meteoor hemelvuur = bliksem, weerlicht hemelwater - neerslag, regen hemiëder - halfvlak hemidor = regen (bui) hemofilie = bloederziekte hemorroïden - aambeien hen - hoen, hoender, kip, kloek hendel – hefboom(pje), manette Henegouwen, arrondissement in - Aat, Ath, Bergen, Charleroi, Doornik, Moeskroen, Mons, Mouscron, Soigniesm Thuin, Tournai, Zinnik Henegouwen, mijngebied in - Borinage hengel = beugel, greep, handvat, lee, scharnier, vistuig hengelaar = visser hengelaarsuitrusting = aas, dobber, haak, hengel, leefnet, lijn, molen, schepnet, snoer hengelaarsvis - hozemond, zeeduivel hengelen - vissen hengelsnoer = sim hengelsport - vissen hengelstok = hengelroede hengeltouw - staartlijn hengeltrommeltje = reel hengsel - beugel, draagbeugel, greep, handgreep, handvat, oor, scharnier hengselmand – ben, kabas, korf hengst - vaderpaard hengst, gesneden = ruin hengstebron = Hippocrene hengsten = beuken, slaan hengstig – paarzuchtig, ritsig, tochtig, wellustig henker = beul, scherprechter, satan henna – kleurmiddel, verfplant hennep = cannabis, gelling, kemp, zaailing hennepafval = hede, hee hennepbraak = blouwel, rete, reep, repel, reet, rete hennepbraken – blouwelen hennepnetel – dauwnetel hennepplant - sisal hennepvink - kneutje hennepworteleinde - blees hens = hands (Eng.), handen her = geleden, herexamen, hier, hierheen, opnieuw, overal, sedert Hera = Juno herademen = bijkomen Herakleïden, stamland der - Peloponnesus Herakles - Hercules herademing = oplichting heraldiek = wapenkunde heraldiek stuk - herautstuk heraldiek wapen = blazoen heraldische figuur - bemmel, geer heraldische bijfiguur - berensteel, lambel, palesteel heraldisch teken – lelie heraldisch wapen - schild heraldische kleur = email (rood, groen, blauw, purper en zwart), goud (geel), keel (rood), lazuur (blauw),sabel (zwart), sinopel (groen), zilver (wit) heraldische penning - besant, bezant heraldische term = balk, kwartier, tenant heraut – aankondiger, bekendmaker heraut van wapenen - wapenkoning heraut voor Troje = stentor herba = h., kruid herbarium = plantenverzameling herbarist - kruidenkenner herberg – bierhuis, café, doening, drankhuis, estaminet, hotel, kroeg, logement, osteria, staminee, tapperij, taveerne, taverne, uitspanning herberg (It.) = osteria herbergen - huisvesten, onderbrengen opnemen herbergier = gelaghouder, kastelein, kroegbaas, tapper, waard herbergierster = kasteleines, waardin herbergierszoon die koning werd - Murat herbergklant = kroegloper herbergzaam = bewoonbaar, gastvrij herbivoor = planteneter, vegetariër herboriseren - botaniseren herborist = kruidenzoeker, plantenverzamelaar herbouw - wederopbouw herbouwen – reconstrueren, verbouwen herbouwing = reconstructie Hercules - Herakles herculeskever - dynastes herculeswerk = reuzenwerk herculisch = gespierd Hercuul - atleet, kermisworstelaar herdenken = gedenken, herinneren, memoreren, vieren herdenking – gedachtenis, viering herdenking van de geboortedag = verjaardag herder = bewaker, herdershond, hoeder, kuddehoeder, oppasser, pastor, pastoor, predikant, priester, schaper, scheper, senn, veehoeder, waker herder die de Trojanen bedroog = Simon herder in de Alpen = Senn herder in Pfrygië = Atys herderin – bergère, predikante herderlijk = arcadisch, bucolisch, idyllisch, landelijk, pastoraal herderlijke brief = mandement herderlijk schrijven - encycliek, mandement herderschop = mak herdersdicht = bebergerie, ecloge pastorale herdersfluit = Panfluit, rietpijp, schalmei, veldfluit herders god = Pan herdershond soort - eloga, ecloge 4 puli, pumi 5 corgi 6 briand, collie, kuvasz 7 bobtail, bouvier, sheltie 8 hovawart, komondor 9 beauceron, Mechelaar 10 rottweiler, sennenhund 11 schapendoes 12 Groenendaler herders hut in de Alpen = Sennhut herderskout - eloga, ecloge herdersleven - idylle herderslied = bergerette, pastorale herdersroman – arcadia herdersspel = arcadia, pastorale herdersspin - hooiwagen herderstasje - capsella, tasjeskruid herdersvolk - Nomaden herdoop = wederdoop hereditair = erfelijk herediteit - erfelijkheid heremiet = anachoreet, asceet, eenzaat, kluizenaar, solitair her en der – alom, altijd, overal her- en derwaarts zwerven = dolen heren = hh. herenboon - sperzieboon herendienst – corvee hernhuis - villa herenhuis in Friesland – state, stins hereniging = reünie, samenvoeging, verzoening ,weerzien herenjas – frak, jacquet herenjasje - colbert herenkamerjas = chambercloak herenkapper = barbier, coiffeur, figaro, stylist herenkledingstuk = anklet, boord, bretel, colbert, costuum, das, frak, jasje, jekker, jopper, kamerjas, kostuum, ochtendjas, overhemd, overjas, pantalon, pullover, sjamberloek, smoking, sok, vest herenknecht - butlerlakei herenmantel - raglan herenoverjas – demi, ulster herenpaard = luxepaard herenrijwiel = herenfiets herensok = anklet heresiarch = aartsketter heresie = dwaalleer, ketterij herfst – najaar, seizoen herfstbloem = amarant, aster, biggekruid, chrysant, herfsttijloos herfstdag - najaarsdag herfstgetijde - najaar herfstig – herfstachtig herfstmaand = september herfstmijt - trombiculidae herfstmis = najaarsmis, najaarsmarkt herfstraap = zandraap herfstroos = stamroos, stokroos herfsttijloos - colchicum herfstweer = guur, mistig, winderig hergeven – teruggeven herhaald – gedurig, nogmaals telkens, wederom herhaalde versregel = refrein herhaaldelijk = almaar, dikwijls, menigmaal, steeds, telkens, vaak, veelvuldig herhaalde wedstrijd - barrage herhalen = bis, bisseren, encore, herzeggen, itereren, nogmaals, opnieuw, overdoen, recapituleren, repeteren, reproduceren herhalend = iteratief herhalende decimaal = repetent herhaling – bis, da capo, echo, hervatting, ïteratie, recidive, reditie, reiteratie, repetitie, reprise, suminatie, tautologie herhaling van misdrijf - recidive herhaling van een toon – echo herhaling van versregels - refrein herhalingsthema = refrein, ritornel herhalingswerkwoord = frequentatief her inenten = revaccineren herinneren – gedenken, herdenken, heugen, memoreren, terugdenken herinnering = aandenken, aanmaning, anamnese, gedachtenis, geheugen, heugenis, memorie, rappel, reminiscentie, souvenir, voorstelling herinneringsbord = gedenkbord herinneringsgeschenk - souvenier herinneringsmedaille = gedenkpenning herinneringsvermogen = geheugen herik – boerenkers, onkruid herkansing - barrage herkauwer = antilope, beisa, bok, bizon, buffel, damhert, dromedaris, eland, gazelle, geit, gems, giraf(fe), gnoe, hert, hinde, kameel, karbauw, kemel, koe, koedoe, lam, lama, moeflon, muskusos, oeros, okapi, ooi, os, ram, ree, reebok reegeit, rund, stier, schaap, yak, wisent, zeboe herkauwersmaag - pens herkauwer voor teling – fokstier herkenbaar – kennelijk herkenningsmelodie - tune herkenningspapier = identiteitsbewijs, legitimatiebewijs, persoonsbewijs herkenningsteken = badge, embleem, insigne, logo, vignet herkenningswoord = parool, sjibbolet, wachtwoord herkomst = afkomst, afstamming, bron, gewoonte, oorsprong, origine herkomstig van - uit herleefd = redivivus herleiden = reduceren herleiding = reductie herleven - opleven herleving – opleving, renaissance, reveil herleving van kunst en wetenschappen - renaissance hermafrodiet = interseks, tweeslachtig hermelijn – harmel hermelijnachtig dier - mink hermeneutiek = bijbeluitlegging, exegese, schriftverklaring Hermes - Mercurius Hermes, beeld van - Herme hermetisch gesloten - potdicht hermetisch = luchtdicht hermitage = kluizenaarshut hermoes - akkerpaardestaart hermopolis , Asjmienein hernemen – terugnemen hernhutter - zandgebakje hernia - breuk hernieuwde aanval - recidief, recidive hernieuwen – renoveren, vernieuwen hernieuwig - renovatie heroïne - dracetylmorfine heroïsch = dapper, heldhaftig heroïsme - heldenmoed, heldhaftigheid heropleiden - omscholen heros = Castor, halfgod; held, Heracles, Hercules, Pollux, Theseus herrie – bonje, drukte, gedruis, geduvel, geraas, heibel, heisa, kabaal, keet, krakeel, lawaai, krakeel, leven, onmin, opschudding, pan, rumoer, ruzie, spats, spektakel, stampei, tumult, twist, herrie maken - krakelen, ruziën, twisten herriemaker - lawaaischopperlevenmaker herrijzen = herleven, oprijzen herrijzenis - herstel, opstanding herroepbaar - revocabel herroepen = intrekken, terugnemen herroeping - retractatie, revocatie, terugneming herschatting - hertaxatie herscheppen - recreëren, veranderen, verjongen herschepping - gedaanteverwisseling, metamorfose hersenaanhangsel - hypofyse, pijnappelklier hersenbeeld = hersenschim, waanbeeld hersenblaasworm - bolworm hersenbloeding - attaque, beroerte hersenbreuk - cefalocele hersenen = brein, denkraam, geest, rede, verstand hersenen, deel der - achterhoofdskwab, epifyse, hersenbalk, hersenbrug, hersenschors, hersenstam, hersenvlies, hypofyse, slaapkwab, ventrikel, voorhoofdskwab hersengezwel - glioom, tumor hersenklier = hypofyse, pijnappelklier hersenloos - dom, leeghoofdigstom, zin(ne)loos hersenmantel - pallium hersenontsteking = encefalitis, meningitis hersenpan – bekkeneel, schedel hersenproduct - bedenksel, uitdenksel hersens = brein, verstand hersenschim = droombeeld, fantasie, fantasmagoriefantoom, illusie, luchtkasteel, spook(beeld), utopie, visioen, waan(beeld) hersenschimmig = denkbeeldig, ingebeeld, imaginair, onwezenlijk hersenspinsel = gedachtenweefsel hersentumor = hersengezwel hersenverweking - encefalomalacie hersenvlies - arachnoïden, leptomeninx, pachymeninx hersenvliesontsteking = encefalitis, meningitis hersenwerk = denkarbeid, denkwerk, onderzoek herstel = analeptie, beterschap, correctie, genezing, opleving, rectificatie, recuperatie, redres, rehabilitatie, renovatie, reparatie, restauratie, verbetering, wederoprichting herstelbaar - reparabel herstelboekerij - storno herstel van een fout in handelsboeken - ritorno herstel van eer = genoegdoening, rehabilitatie, satisfactie hersteld = beter, genezen, gerestaureerd, vernieuwd hersteld in vroegere staat = gerehabiliteerd herstellen = beteren, bijwerken, boeten, corrigeren,genezen, helen, herzien, maken opknappen, oplappen, reconstrueren, rehabiliteren, renoveren, repareren, renoveren, repareren, restaureren, restitueren, stoppen, verbeteren, verhelpen, vernieuwen, verstellen herstellen na ziekte – aansterken herstellen van kleding - lappen herstellend = beterend, genezend, opknappend, reconvalescent hersteller = boeter, lapper, maker, restaurateur, reparateur hersteller van beschadigde kunstwerken - restaurateur hersteller van rijwielen = fietsenmaker hersteller van visnetten = nettenboeter herstelling = boete, genezing, opheffing, ordening, renovatie, reparatie, restauratie, rehabilitatie, reparatie, tenietdoening, vernieuwing herstellingsoord – kliniek, rusthuis, sanatorium herstelling van eer - rehabilitatie herstelplaats = dok, garage, remise herstelplaats = garage, gasthuis, kliniek, remise, rusthuis, sanatorium, uitdeukerij, ziekenhuis herstelplaats voor auto’s – garage, plaatwerkerij herstelplaats voor schepen = dok, werf herstelwerk = reparatiewerk, restauratiewerk herstelwerkplaats – atelier hert = antilope, damhert, edelhert, eland, gazelle, gnoe, hinde, kalf, ree, reebok, rendier, spitser hert (Eng,) - deer hert, driejarig - zesender hert, eenjarig - spieshert hert, tweejarig - gaffelhert hert, vrouwelijk - hinde hertachtig dier - 3 elk, ree 4 gnoe, milu 5 eland, moose 6 cervus, heumul, kidang, poedoe, reebok, sambar, wapiti 7 damhert, gazelle, kariboe, muntjak, reegeit, rendier, takhert 8 antilope, axishert, blafhert, deikahert,edelhert, kuifhert, lierhert, waterree 9 barasinga, paardhert, waterhert, zwijnhert 10 davidshert, muskusdier, pampashert, sambahert 12 virginiahert 15 aristoteleshert hertaxatie = herschatting hertenkalf (vr.) - smaldier hertenleer = daim hertengroep = roedel, sprong hertenhorens - gewei hertenpaard - gnoe hertensoort uit Klein-Azië = damhert 's-Hertogenbosch in carnavalstijd = Oeteldonk hertog - doge, duke, dux hertogin - duchesse hertog uit de historie = Alva hertshooi - hypericum hertshoornvaren - platycerium hertstong - adderwortel, tongvaren hertzwijn - babiroessa hertz = Hz. heruitzenden - relayeren hervertoning = reprise herverzekeren - reassureren hervinden = terugkrijgen,terugvinden hervormd Esperanto = Ido hervormen = herzien, reformeren, reorganiseren, verbeteren, wijzigen hervormer = Calvijn, Hus, Luther, reformateur, reformator, vernieuwer, Savonarola, Zwingli hervorming = metamorfose, reform, reformatie, transformatie, verandering heruitzending = relais herwaardering - revaluatie herwissel = restorno herzeggen - herhalen, repeteren herzien – bewerken, herstellen, hervormen, overdoen, revideren, veranderen, verbeteren, wijzigen herziening = redres, revisie, verbetering ,wijziging hes – blouse, kiel hesp = bil, dij, ham Hesperus - avondster, Venus hesseling - kopvoorn, serpeling Hessen, hoofdstad van - Wiesbaden hessoniet – kaneelsteel het aanbieden – aanbod, aanbieding het aanbrengen – aandragen, berichten het aanwezig zijn elders = alibi het aardse slijk = geld het abc - alfabet het bed uit = op, opgestaan het bestaan billijken - erkennen het beste = bloem, elite, keur het bewaren - opslaan het boze oog = malocchio het doel bereiken = aankomen, arriveren, komen het doodgaan = sterfte, sterven het door ondervinding geleerde – ervaring het eerst arriverend = a.s., e.k. het eerste = primair, primeur het elders zijn' geweest = alibi het erbij laten zitten = afweten, opgeven het ervan nemen = genieten, profiteren het erven - erving het ervoor houden = aannemen, menen het ervoor nemen = menen het evenwicht betreffende = statisch het fijne - essentie, finesse het ga U goed = bene vale, B.V. het gebruiken van de handen – manueel het geseponeerd worden – sepot het gewicht bepalen – wegen het geziene – bericht, mening, raad het groter worden – groei het haar – kapsel het hazenpad kiezen – vluchten het hoofd bieden - volharden het hoogste = summum, top, toppunt het inkuilen – ensilage het in omloop brengen – uitgifte het inwendige - intern het is tijd - h. e. het jong zijn – jeugd, jeugdig het kiezen – keus, keuze het laagst gelegen – onderste het lef hebben - durven het leven betreffend – zotisch het luchtledige – vacuum het middelste – centrum, medium het midden zoeken – centreren het omgekeerde – tegendeel het oosten – levant, orient het opgeven – afstellen het raken der biljartballen – carambole het ruime sop – zee het schrijven – schrift het spijt mij – pardon het spreken – gesprek het streven – aspiratie het telen van gewassen – kweek, teelt het teveel = overmaat het toegegooide pakken – vangen het vaste land – wal het verdelen in fasen – faseren het verstand gebruiken - denken het verst van het midden gelegen gedeelte = uiteinde het werk neerleggen = staken het worde afgedrukt - imprimatur het worde gemengd = misc. het worde herhaald = iter. het worde ingelast – f. i. het wreken – wraak het zedelijke gedrag - moraal het zien - zicht het zit in dit - hierin het zij zo = amen, soit hete bliksem = appelprol hete damp – stoom hete drank -groc hete droge wind = chamsin, harmattan, khamsin, samoem, sirocco hete luchtbad - sauna hete luchtstreek = tropen hete springbron = geiser hete toespijs bij nasi - sambal hete waterdamp - stoom, wasem hete wind op Westafrikaanse kust = harmattan hete woestijnwind = chamsin, ghibil, samoen, samoem heten = betitelen, bevelen, gebieden, gelasten, kwalificeren, noemen, verklaren hetere - courtisane heterogeen = ongelijksoortig, verschillend heterogeniteit - ongelijksoortigheid heterodox = onrechtzinnig heterodoxie – onrechtzinnigheid hetgeen - datgene hetgeen gewoonlijk geschied – regel hetgeen men verdienst – inkomen, loon hetgeen iets maakt tot wat ik ben - wezen hetgeen ik getuig = q.a. (quod attestor) q.t (quod testor) hetgeen voorhanden is – voorraad hetman - aanvoerder Hettitische godheid - Arinna hetwelk - dat, hetgeen, wat hetwelk betekent = q.e. (quod est) hetze - drijfjacht, ophitsing hetzelfde = dito, eender, evenzo, gelijk, id(em), identiek, ongewijzigd hetzelfde aantal = evenveel hetzelfde 'tempo (muz.) = istesso heug - lust, zin heugen - herinneren heugenis = aandenken, gedachtenis, geheugen, herinnering, memorie, reminiscentie heuglijk – blij, gedenkwaardig, onvergetelijk, opgewekt, verblijdend, verheugend heul = baat, bijstand, heil, hulp, slaapbol, toevlucht, troost heulen = collaboreren, samenspannen heulsap = amfioen, opium heup - coxa heup, uitholling in de - acetabulum, azijnnapje heupbeenderen - darmbeen, schaambeen, zitbeen heupgewrichtenontsteking - coxitis heupgordel - draagband heupjicht = ischias, coxagra heupontwrichting - heupluxatie heus = beleefd, echt, gegarandeerd, kuis, oprecht, trouwhartig, vriendelijk, waar, waarachtig, waarlijk, wel, werkelijk, wezenlijk heusheid = beleefdheid, compliment, hoffelijkheid, vriendelijkheid heuvel – belt, berg(je), duin, hil, hoogte, lee, nol, terp, verhevenheid, verhoging, wierd(e) heuvel in Rome = Kapitool, Palatinus, Quirinaal, Viminale heuvel te Jeruzalem = Sion heuvelachtig = geaccidenteerd, golvend, oneffen heuvelland in Frankrijk = Langres heuvelrij = heuvelkling, kling , rug heuvelrug in Drenthe - Hondsrug heuvels, stad der zeven - Rome heuveltje = nol, terp, wierde heuvel tussen twee ijsmassa´s - karne hevel = hefboom, koevoet, overtapbuissifon hevelen – overtappen hevelfles - sifon hevig = acuut, beduidend, danig, duchtig, erg, ernstig, fel, fervent, fiks, geducht, gewldadiggeweldig, hard, heftig, hooglopend, intens, krachtig, lastig, ongenadig, onstuimig, overmatig, scherp, schromelijk, sterk, uitbundig, verregaand, verwoed, vinnig, vreselijk, vurig, wild, zeer, zwaar hevig afkammen - afkraken hevig beven - sidderen hevig kloppen = bonzen hevig kwellen – martelen hevig razen – woeden hevig rillen - bibberen hevig schreien = gieren, snikken hevig stoten = botsen hevig verlangen – azen, begeren, dorsten, haken, hunkeren, popelen, reikhalzen, smachten, snakken hevige afkeer – afgrijzen, haat hevige angst – paniek hevige botsing – conflict hevige buikpijn – koliek hevige emotie – shock hevige korte wervelwind – wind(hoos) hevige kramp - stuip hevige noordoostenwind in Rusland = buran hevige orkaan – tornado hevige regenbui – wolkbreuk hevige schrik - paniek hevige schudding = schok hevige storm – blizzard, cycloon, orkaan, tornado, tyfoon, wervelstorm hevige trilling = aardbeving, aardschok hevige wervelwind = cycloon, tornado, tyfoon, (wind)hoos hevige wind = storm hevige windhoos - tornado hevige wind in Rusland - boeran hevige wind in Zuid-Amerika - pampero hevige woede - razernij heviger = erger hevigheid = felheid, geweld, intensiteit, kracht, sterkte hexaanzuur - captonzuur hexachloorbenzeen - gammexaan hexacorallia - actinaria, antipatharia, ceriantharia, doornkoralen, madreporaria, rifkoralen, zeeanemonen, zoantharia hexaëder = kubus, zesvlak hexagonaal = zeshoekig hexagoon = zeshoek hexamethyleentetramine - urotropine hexameter = zesmaat (van gedichten) hexaniet, bestanddeel van - aluminium, hexyl, trotyl hexogeen - RDX hexoronzuur - ascorbinezuur hiaat = gaping, gebrek, gemis, lacune, leegte, leemte, opening hibernatie = winterslaap hibernia - wintervlinder hidalgo (Sp.) = edelman hidrotica (Gr.) = zweetmiddelen hiel = hak hielbeen = calcaneus, koot hield men vroeger kleine kinderen mee zoet - dot, speen hielen = (bijbels) verzenen hielenlikken – vleien hielenlikker - vleier hielstuk in een schoen = konfoort, konterfo(o)rt, konterfoor(t) hieltje van een ham = hasp, hesp hieltouw = spiertouw hiel van de voet – hak hiel van een kous - hak hiep = hakmes, heep, kapmes hier = alhier, her hier (fr.) - ici hier (lat.) - hic hierbenevens - bij, met, naast hier en boven - bovendien, ook, tevens hier en daar – ergens, plaatselijk, verspreid hierheen - her(waarts) hier ligt begraven = hj. (hic jacet)., h.j.s.(hic jacet sepultus) h.s. (hic situs) hierna – later, nogmaals hiëroglief - anch hiëroglifisch - onleesbaar, raadselachtig hier noch daar = nergens hier op aarde - beneden hier te land. = h.tl. hierbij = hieraan, eraan hiernamaals = dodenrijk, hemel, Nirwana, Walhalla hiëroglief = beeldschriftteken, raadselachtig hiervoor - a. h. hieuwen = inhalen, opwinden hij die geeft = gever hij die meedoet = deelnemer hij die ontvangt = ontvanger, penningmeester hij die schrijft = secretaris hij die sterker is dan een beer - Ursinus hij heeft het gemaakt = fec. (fecit) hij heeft het gezien = Vt. (vidit) hij heeft het ontworpen = mv. (invenit) hij heeft het zelf gemaakt = it (ipse fecit) hij is dienend - dienstig hij is overleden = ob. (obilt) hij ruste in vrede = R.I.P. (requiesca(n)t in pace) hijgen – zuchten hijgen naar adem – snakken hijger - telefoongek hijgerig – kortademig hijsbalk - dovejut hijsblok – gewand, karvielkatrol, takel hijsbok = kraan hijsen = drinken, heffen, ophalen, opsteken, optakelen, omhoogtrekken, optrekken, sjorren, takelen hijskamertje – lift hijslijn – touw, kabel hijstalie - wipper hijstoestel = dektalie, derdehand, kraan, lier, lift, takel, talie hijstoestel op schip = davit hijstoestel voor personen - lift hijstouw – bras, trijs, gijn hijswerktuig – bok, elevator, her, katrol, kraan, lier, lift, takel, talie hik = nik, nok, snik, singultus hikkend schreien – snikken hil – hoogte, terp, vluchtheuvel hilariteit = gelach, vrolijkheid hilt - zoldertje Himalaya, top in de - Annapurna, Api, Badrinath, Chumalhari, Dhaulagiri, Gosainthan, Kanchenjuga, Kulhakengri, Makula, Nunkun Himas, koning der – Kabaka hinde - hert, ree hinder = belemmering, last, letsel, moeilijkheid, molest, nadeel, ongemak, ongerief, overlast, plaag, schade, storing, trubbel, valstrik, verdriet hinderen – afleiden, belemmeren, beletten, bemoeilijken, derailleren, deren, dwarszitten, generen, grieven, irriteren, lastigvallen, ophouden, plagen, remmen, storen, tegengaan, tegenwerkentergen, verstoren hinderlaag = val, valstrik hinderlijk = ergerlijk, gênant, irritant, irriterend, lastig, opdringerig, storend hinderlijk dier = mug, wesp hinderlijk persoon = bemoeial, être, lastpost hindering – belemmering, storing hinderlaag – strik, val hinderlijk – belemmerend, ergerlijk, genant, lastig, onvrij, schadelijk, storend, vervelend hinderlijk zijn – kwellen, plagen, storen hinderlijke onderbreking - storing hindernis = belemmering, beletsel, lokkade, bembarras, handicap, hinderpaal, obstakel, verhindering hinderpaal, horde, incident, klip, obstakel, rem, stoornis hindernis in de ruitersport - oxer hindernisrace - hordenloop hinderniswedstrijd - cyclecros hinderpaal – belemmering, beletsel, hindernis, horde, impediment, obstakel Hindischriftsoort - devanagari Hinditaal - Bihari, Rajasthani, Urdi Hindoeasceet - sadhoe Hindoe-sekte = Sikhs Hindoes, eerbiedwaardige personen bij de - guru Hindoes Heilig boek = Veda Hindoese God = Agni, Asoeras, Avatar, Boeddha, Brahma, Cri, Deva, Doerga, Ganesja, Indra, Kama, Koebera, Krisjna, Manoe, Rama, Sarasvati, Sjiwa, Skanda, Soerja, Trimoerti, Varuna, Varoena, Visjnoe, Visjnoe, Yama, Wisjnoe, Hindoeïsme - Brahmanisme Hindoeïsme, begrip uit het - bhakti, brahman, dharma, isvarna, marga, sjiva, visjnoe, yoga Hindoeïsme, god van het vuur in het - Agni, Hindoepriester = pandit, Brahmaan Hindoese geleerde - pandit Hindoese heldenfiguur = Krisjna, Rama Hindoese oorlogsgod = Skanda Hindoese zonnegod = Soerja Hindoestan - Voor-Indië Hindoestaans kluizenaar = fakir hinken = strompelen hinkend = kreupel, mank hinkelbaan - hinkperk hink(e)poot = manke hinkjambe - choliambus hint = aanwijzing, raad, seintje, tip, vingerwijzing, waarschuwing, wenk Hiob – Job hip – blits, modern, snol hippocastanacee - aesculus, paardenkastanje, paria hippodroom = paardenspel, piste, renbaan histologie = weefselleer historicus = geschiedkundige historie = geschiedenis, verhaal, verleden, vertelling, voorval historieschrijver = analist, geschiedschrijver, historiograaf historie van de beschaving - cultuurgeschiedenis historiografie = geschiedschrijving historisch = echt, gebeurd, verleden, waar, werkelijk historisch graf = mausoleum, piramide, tombe historisch verhaal - legende historische figuur = Alva, Augustus, Erasmus, Napoleon historische figuur uit de Franse revolutie = Danton, Fouché, Marat, Robes-pierre historische figuur uit de 80 jarige oorlog = Albertus, Alva, Anjou, Filips, Huygens, Isabella, Lumey, Tromp, Leicester, Maurits, Oldenbarnevelt, Parma, Willem histirische soldaat - musketier hit = dienstmeisje, ked, kedde, ket, kid, paard, pony, schlager, succes, succesnummer, topper, treffer hitje - dienstbode, kedde, kid, neg, pony hitsen = aandrijven, aanvuren, aanzetten, opruien, opstoken,opzwepen hitsig = driftig, heet, krols, loops, paarlustig, vurig, wulps hitte = drift, gloed, vuur, warmte hitte afstralen – gloeien hitte bestendig - onbrandbaar ho = halt, stop hobbel = bobbel, knobbel, oneffenheid, ongelijkheid hobbelen = wiegelen hobbelig = bultig, oneffen, ongelijk, rul, ruw hobbelstoel = schommelstoel hobo, soort - 4 kuan 5 gaita, zurna 6 rhaita, zoerna 7 gallega, pibcorn, piffera 8 bombarde, hautbois, schalmei, slompret, tarompet, tontarde 9 hitsjirki 10 charoemela hobby = bezigheid, liefhebberij, stokpaardje hockeystick - slaghout hockeyterm - bully, goal, stick hoc loco = hier, h.l. hoed – bolhoed, dop, flambard, garibaldi, hoofddeksel, kiep, mijter, sombrero, steek, stetson hoed met brede rand = sombrero hoedanigheid = aard, eigenschap, functie, gehalte, gesteldheid, kwaliteit, macht, soort, staat, stand, waarde, waardigheid hoedanigheid bepalen = meten hoede = behoedzaamheid, bescherming, bewaking, bewaring, protectie, steun, toezicht, voorspraak, waakzaamheid, wacht, zorg hoeden = beschermen, beveiligen, bewaken, bewaren, protegeren, rondgaan, verzekeren, wachten, waken, zorgen, waken hoedenmakersboog - slagboog hoedenmaakster = modiste hoedenstof - vilt hoedenstro - bakoe, batu hoeder = beschermer, bewaker, herder,leidsman, oppasser, pastor, schepper, waker hoedje - bonnet hoedversiersel = kokarde hoef – hoornschoen, poot hoef (van een hert, ree etc.) – schaal hoefdier = antilope, banteng, bizon, bok, buffel, eland, ezel, ever, gazelle, geit, gems, giraffe, gnoe, hert, kameel, koe, koedoe, lama, muildier, muilezel, neushoorn, nijlpaard, oeros, okapi, os, paard, ree, rinoceros, rund, sapi, schaap, stier, tapir, tarpan, varken, wisent, yak, zeboe, zebra, zeug, zwijn hoefdieren - ungulata hoefdierensoort = evenhoevigen, onevenhoevigen hoefijzerpunt – kalkoen hoefijzers – beslag hoefijzers aanbrengen – beslaan hoefijzervormig bevestigingsmiddel = kram hoefmes - veegmes hoefschoen - solea hoefslag – kavel hoefsmid - paardensmid hoefsmidsmes – renet hoefsmisvijl - rasp hoefstal - travalje hoefziekte - bokhoef, klem, knolhoef, nageltred, plathoef, rotstraal, steengal, volhoef hoek = angel, corner, haak, honk, kaap, oksel, oord, streek, winkel hoekbalkon - erker hoek door twee delen van een plaat gevormd - oksel hoek van een lijn met haar horizontale projectie = elevatie hoekdeellijn = bissectrice, bissectrix hoeker = transportschip, vissersschip hoekerbuis = kwee hoekig = angulair, ongemakkelijk; puntig, scherp, stijf, vierkant hoekje - plekje hoeklijn - diagonaal hoekmaat = graad, minuut, seconde hoekmeetinstrument = equerre hoekmeetinstrument met magneetnaald = boussole hoekmeetkunde = goniometrie hoekmeter = astrolabium, boussole equerre, goniometer, sextant, theodoliet hoekpijler = ante hoekpilaster = ante hoekpuntslijn = diagonaal hoekschop – corner hoeksteen - steunpilaar hoektafeltje = stommeknecht hoektand = oogtand hoekvatter - zwei hoelok - gibbon hoempa = straatmuzikant hoen = hen, kip, kloek, patrijs, pel hoender – hen, leghorn, pel hoenderachtige vogel = ancone,auerhaan, auerhoen, bankivahoen, barnevelder, brahma, congopauw, diamantfazant, dorking, faverolle, fazant, goudfazant, hamerhoen hazelhoen, kalkoen, kochin, kwartel, koningsfazant, korhoen, kraaikop, kuifhoen kuifkwartel, leghorn, maleo, orpington, patrijs, parelhoen, pauw, patrijsleghorn, sneeuwhoen, uilebaard, welsummer, wyandotte, zilverfazant hoenderbeet = lamium, murik, muur hoenderhof - neerhof hoenderhok = ren hoenderkoet – anioema hoenderkorf - kippenmand hoenderpark = hoenderfokkerij hoenderpest = vogelcholera, vogelpest hoenderras – pel hoenders – pluimvee hoenderslaapplaats - roest hoendersoort – barnevelder, cochin, kriel, pel hoenderstok – roest hoenderverkoper - poelier hoendervogel - fazant, frankolijn, hokkop, kalkoen, kip, kwartel, panier, patrijs hoenderziekte = leukose, snot hoepel – band hoepelaar – reper hoepeldans - hoelahoep hoepelolie - copaivabalsem hoepelrok = crinoline, farthingale, verdugo, vertugardin hoepeltje = kip hoephout – griendhout, rijshout, wilgenhout hoepland = griendland hoer – lichtekooi, prostituee hoera = hoezee hoera (Jap.) – banzai hoerageroep – cheer, gejoel, gejuich hoerhuis - bordeel hoes – bedovertrek, cover, etui, foedraal, huls, koker, omhulsel, overtrek, sluif, tas hoest - verkoudheid hoestaanval = hoestbui hoestballetje - dropje,hoestpastille, hoestbonbon = jujube hoestbui = hoestaanval hoesten = kuchen, tussis hoetelaar - beuzelaar, broddelaar, treuzelaar, twijfelaar hoeve = boerderij, farm, hacienda, havezaat, hofstede, landgoed, state, stee, zate hoeve in Mexico - hacienda hoeve of landhuis in de Provence - bastide hoeveelheid - 3 iet, mud, ons, tal, ton, vim 4 baal, berg, boel, deel, gros, hoop, iets, kilo, knot, maat, mate, paar, riem, unit 5 anker, dosis, dozijn, getal, massa, mille, partij, plens, snees 6 aantal, portie 7 aandeel, kwantum, menigte, tiental 8 rantsoen 9 grootheid 10 kwantiteit hoeveelheid bepalen – doseren hoeveelheid breiwol - knot hoeveelheid die ontbreekt = gebrek, manco, tekort hoeveelheid, die over is = overschot, rest hoeveelheid eten – portie hoeveelheid haring - kantje hoeveelheid kolen = mud hoeveelheid koopwaar = partij, zending hoeveelheid medicijn = dosis hoeveelheid Noors hout - ellen hoeveelheid papier = boek, riem,vel hoeveelheid tabak om duizend sigaren te dekken - dekkracht hoeveelheid van een geneesmiddel – dosis hoeveelheid vlas - root hoeveelheid vloeistof - gulp guts, puts, straal hoeveelheid vocht - plens hoeveelheid voedsel = portie, rantsoen hoeveelheid water – gulp, puts, straal hoeveelheid werk – karwei, taak hoeven - behoren, dienen, moeten hoevenaar - agrariër, boer, bouwman, landman hoewel = al, alhoewel, hoezeer, ofschoon, schoon hoezee = oi, hoera, leve hoezeer – alhoewel, zoals hof = cour, eden, erf, gaard(e), hoeve, koer; lustoord, pachthoeve, paradijs privaat, rechtbank, siertuin, tuin, voorplein hofambtenaar - dignitaris hofbal – gala, galabal hofcabaal - intrigue, kuiperij hofbediende = lakei hofdame - eredame hofdignitaris = waardigheidsbekleder hofedelman - paladijn hoffeest = gala(bal), tuinfeest hoffelijk = attent, beleefd, beschaafd, civiel, complimenteus, fijngemanierd, galant, gracieus, hoofs, trouwhartig, urbaan, voorkomend, welgemanierd, wellevend hoffelijkheid = beleefdheid, courtoisie, galanterie, hoofsheid, politesse, urbaniteit, wellevendheid hofhond - heemhond hofhouding = cour hofhouding, opzichter over de - hofmeier hofjonker = page hofkliek = camarilla hofmakerij – flirt hofmeester – bottelier, drost, intendant, purser, steward hofmeester aan boord van een schip – purser steward, hofmeesteres - stewardess hofmeier der Merovingers - majordomus, pepijn hofnar - bouffon hofridder - pair hofstad = Den Haag, 's Gravenhage, residentie hofstede = boerderij, hoeve, state, stee, zate hofstee - boerderij hofstoet – gevolg hof van Eden - paradijs hofzanger - braamsluiper, citroentje, fitis, geelbuikje, spotvogel, tuinfluiter hoge adel - nobility hoge adellijke titel = pair hoge afkomst = adel hoge begaafdheid = genie, intelligentie, talent hoge belastingen = belastingdruk hoge berg = alp, top hoge berg in Europa - Elbroes, Jungfrau, Matterhorn, Mont-Blanc hoge doeleinden = idealen hoge duintop = blinkert, hil, kopje hogedrukgebied - anticycloon hoge dunk van zichzelf = eigenwaan hoge geboorte = adel hoge geestelijke = prelaat hoge golf - roller hoge hoed – kachelpijp hoge hoed met veren – klak hoge kaart - troef hoge kale duintop = blekker, blinkerd hoge koersen = hausse hoge, laag in atmosfeer = exosfeer ionosfeer, ozonosfeer, stratosfeer hoge laars = lieslaars, stevel, stiefel hoge landpunt – kaap hoge leeftijd – bejaard, oud, ouderdom hoge lichaamstenperatuur - koorts hoge loofboom - populier hoge luchtlaag - stratosfeer hoge mannenstem = falset, tenor hoge militaire rang – generaal, kapitein, luitenant, officier hoge paal - mast hoge prijzen = boom, duurte Hoge Raad = H.R. hoge raad der joden = Sanhedrin hoge rente = woeker hoge rug – bochel, bult hoge ruiterlaars - rijlaars hoge schoen = bottine, laars hoge staande boord – vadermoorder hoge stand - adel hoge stem = falset, sopraan, tenor hoge stoep – bordes hoge titel – hoogheid hoge vierkante zuil - obelisk hoge visserslaars = hoos hoge vrouwenstem = mezzo, sopraan hoge zangstem – kopstem, sopraan hoge zetel – troon hoge zuil - obelisk hoger – boven, super, supra, superieur hoger beroep = appel(latie) hoger beroep in, gaan - appelleren hoger dan a = ais, bes hoger den C = cis, des hoger dan d = dis, es hoger dan f = fis, ges hoger dan g = as, gis hoger dan de huizen - flat, toren hoger gelegen bouwland - enk hogerhand, van – overheidswege hoger personeel – kader, staf hoger worden = groeien, rijzen, wassen hogere = meerdere hogere aardbodem - heuvel hogere burgerschool - HBS hogere in rang - meerdere, superieur hogere luchtlaag - stratosfeer Hogerhuis lid = lord, peer Hoger Onderwijs - H. O., Universiteit hoger personeel - kader, staf hogestand - ereplaats, rechterzijde hogere officier - admiraal, generaal, luit5enant, majoor, Hogere Technische school - H. T. S. hogepriester = Aaron, Eli, Kajafas, patriarch, Samuel hogeschool = academie, universiteit hogeschool in Delf = T.H. hogeschool in Rotterdam = E.H. Hoggar - Agahar hok – berging, bergplaats, cel, kooi, kot, nor, ren, schuilplaats, schuurtje, stal, vak hokje – cabine, vakje hokken – greineren, haperen, samenleven, samenwonen, stokken, stuiten hok of keet – barak hok voor dieren – kooi, stal hol = concaaf, grot, ijdel, ledig, leeg, loos, nietszeggend, ongevuld, polk, spelonk hol = grot, schuilplaats, spelonk hol dekseltje van een flas - dop hol der ontucht = bordeel hol en leeg – ijdel, loos hol gebogen zolderwerk = gewelf hol geslepen = concaaf hol gezegde = banaliteit, cliché, frase hol in een berg – grot hol maken - uithollen hol metalen voorwerp = bel, klok, vat hol schepje - schulp holbeitel = guts holbewoner = troglodiet holbol - periscopisch holbuik - gulzigaard, veelvraat holderdeholder = halsoverkop overhoop holenkunde = speleologie holenkundige = speleoloog holenvis - amblyopsis hol gebogen zolderwerk - gewelf Holland, graaf van - Albrecht, Arnolf, Dirk, Filips, Floris, Gerulf, Fan, Karel, Willem Hollander - Nederlander Hollander (Ind.) - blanda Hollandse munt - cent, dubbeltje, gulden, knaak, kwartjeriks, rijksdaalder, stuiver, vijfje holle beitel = guts holle binnenkant - holte holle bodem van een fles = ziel holle frase = tirade holle gezegden = frasen holle gietvorm = matrijs hollelijst - talaan holle praat = frasen holle retoriek - bombast, frase holle ruimte = holteleegte holle spiegel = reverbere holle spier = hart holletje - kuiltje holle uitdrukking = frase holle vorm - matrijs Holle, vrouw - Holda holle weg = kloof, ravijn holle woordenstroom - bombast hol gebogen zolderwerk - gewelf holheid - ledigheid holhoornig dier - antilope, geit, gems, rund, schaap hollen = draven, hardlopen, lopen, racen, rennen, snellen, ijlen, vliegen holligheid – buts, deuk holmium = ho holoceen - alluvium holpijp – equisetum, pijpheermoes holrond = concaaf holronde overkapping - boog holsblok = klomp holspaat - chiastholiet, kruissteen holster = foedraal, koker, pistoolkoker, wapenhouder holte = caviteit, gaping, gleuf, grot, nis, kas, kuiltje, leegte, spelonk, spleet holte boven de kuit = wade holte in de kaak = tandholte holte in de schedel - oogkas holte in gegoten ijzer = gal holte in kies = caviteit holte in muur - nis holte onder de arm = oksel holte onder de knie = wade holte van een tand = tandkas holte van het oog = kas holtedier = bezaantje, buiskwal, gorgelpijp, koraal, kwal, poliep, spons, zeeanemoon, zeerasp, zeespriet holtedieren - coelenterata holvormig = concaaf hom = bef, jabot home – tehuis, thuis home country - Berkshire, Buckinghamshire, Essex, Hertfordshire, Kent, Surrey home rule = zelfbestuur homerisch = bovenmenselijk, gigantisch onbedaarlijk, schaterend homileet = kanselredenaar homille = kanselrede, leerrede hommel = dar, klaplopermannetjesbij hommeles – bonje, herrie, mis, ruzie hommer = geltharing, hummer, mannetjesvis, zeekreeft, homo – mens, homoseksueel homofiel - homoseksueel homo novus = parvenu homogeen = gelijkslachtig, gelijksoortig, verwant homogeen verloden - loodbranden homolie - kanselrede, leerrede homologeren = bekrachtigen, goedkeuren homoloog – gelijkluidend, gelijknamig, overeenstemmend homonymie = gelijkluidendheid homoptera - bladluis, cicade, motluis, schildluis homo sapiens – mens homoseksueel – homo, homofiel, poot homoseksuele man – nicht homoseksuele vroew - lesbienne homothetisch - gelijkvormig homp = bokaal, brok, knoest, scheg, stuk homp brood = pil, keg, kèchie, kegje, klomp, stik hompel - kreupele hompelen = hinken, strompelen hom van vis – melk, melte, milt homvis - hommer hondachtige = 3 dog, fik, reu, vos 4 brak, does, kees, mops, taks, teef, wolf 5 adjak, boxer, dhole, dingo, dino, poedel, rekel 6 buldog, collie, coyote, fennek, herder, lobbes, poedel, setter 7 blaffer, boshond, bouvier, dashond, griffon, jakhals, pincher, poolvos, spaniel, terriër 8 Bernhard, chow-chow, hazewind, Warrigal, Windhond, Maltezer, Pekinees 9 alpenhond, hyenahond, lepelhond, manenwolf 10 foxterriër, marterhond, patrijshond, viervoeter, woestijnvos 11 Falklandvos, wasbeerhond 14 newfoundlander hond van Odymus = Argos hond van Orion = Sirius hondalarm = geblaf hondenbewaarplaats – asiel honden geluid – blaf, geblaf, waf, woef hondenhok – kennel hondenjong – puppy hondenkapper - trimmer hondenkenner = kynoloog hondenras. – 3 dog, fox 4 brak, does, foks, kees, mops, puck, puli, taks, wonk 5 boxer, cargi, dingo, husky, kelpy, laiki, smous, stabij 6 barbet, barzoi, basset, beagie, biard, bichon, buldog, collie, herder, hunter, huskie, kelpie, levier, loboor, poedel, setter, sloegi, spaniël, teckle, teckel 7 afghaan, airdale, babiche, basenja, bobtail, borgnet, bouvier, bulhond, dasbrak,dashond, griffon, harrier, koehond, mastiff, pincher, pointer, scheper, sheltie, sloughi, smousje, spaniel, terriër, whippet 8 aardhond, chowchow, elkhound, foxhound, hazewind, heemhond, keeshond, labrador, mopshond, pekinees, poolhond, samo jeed, spinjoen, takshond, warrigal, windhond 9 bandrekel, beauceron, bloedhond, bolognees, chihuahua, dalmatier, deerhound, doberman, dwergkees, gladakker, greyhound, hyenanond, jachthond, pariahond, retriever, schnauzer, sledehond, spitshond, stabyhoun, steenbrak, wolfshond 10 bul-terriër, eskimohond, foxterrier, leonberger, patrijshond, poedelhond, rottweiler, schapendoes, schipperke, schnautzer, sennenhund 11 Appenzeller, dwergpoedel, herdershond, kamponghond, kroespoedel, kwartelhond, leuwhondje, prairiehond, schapendoes, scheepshond, schippertje, Sint-Bernhard, wachtelhond 12 bernhardshond, dwergpincher, gordonsetter, maltezerhond, welshterrier 13 cocker-spaniel, juffershondje, poedel-pointer, schippershond, vlinderhondje 14 newfoundlander hondenrenbaan - kynodroom hondenriem - leis(t) hondenvel – schavuit, schelm hondenverblijf – asiel, hok, kennel honderd - centiem honderd are – ha honderd centen – gulden honderdduizend gulden - ton honderd gram - hg, ons honderdgulden biljet - meier honderd jaar = eeuw, seculem honderd kilo = centenaar honderd man = centurio honderd procent – geheel, totaal, volledig honderd vier en veertig - gros honderd vierkante meter = are honderdduizend = ton honderdjarig = seculair honderdjarig feest - eeuwfeest honderdogige = Argus honderdste deel = centi, percent, procent honderdste gedeelte van een ons - gram honderdtal = vim honderdtallig – centesimaal honderdvoud = hecto honds = bar, brutaal, cru, erg, grof, lomp, onbeschoft, ruw hondsaap = baviaan hondsboom = vogelkers, vuilboom hondsbossen = smele, bentgras hondsdolheid = lyssa, rabiës hondsdraf - aardveil, glechoma hondshaaien - scyliorhinidae hondskopaap - baviaan hondsmelk = kattendoorn hondsoor = slimkarbeel hondspeterselie = eppe hondsribbe = weegbree homdsrozelaar – wilde rozenstruik hondenrozespoos = bedeguar hondsster = Sirius hondsvot (figuurlijk) = schurk Hondurassiche munt = lempira Hondurassiche hoofdstad - Tegucigalpa Hondurassiche mestiezen - ladinos honen = affronteren, beledigen, bespotten, smaden, smalen, sneren, schimpen, uitschelden honend – beledigend, kwetsend, schamper, smadend, vernederend honend spreken = smaden, smalen, sneren honende grijnslach - sneer, snier honende opmerking – sneer honende scherts – ironie, spot Hongaar = Magyar, Magyaar Hongaars gerecht = goulash, goelasj Hongaars meer = Balaton, Plattensee Hongaars vleesgereht - goulash Hongaarse componist = Lehar, List, Bartok, Heller, Kalman, Kéler, Kodály, Seiber, Szervánszky Hongaarse dans = czardas, tjardas, verbunkos Hongaarse dichter - Ady Hongaarse graafschap - Komitat Hongaarse grassteppe = poesta Hongaarse hoofdstad - Boedapest Hongaarse huzarenhoofddeksel - kalpa Hongaarse infanterist - haiduk Hongaarse jeugdorganisatie = KISZ Hongaarse munt = filler, forint, pengö Hongaarse musicus - Barok, Erkel, Kodály, List Hongaarse piano - zongaro Hongaarse provincie = Békes, Bihar, N6grad, Pest, Sopron Tolna, Vas Hongaarse rivier - Duna, Tisza Hongaarse rode peper = paprika Hongaarse ruiter = lovas Hongaarse schrijver - Agai, Dery Hongaarse soldaat = honvéd Hongaarse stad = Ajka, Baja, Bekes, Boedapest, Debrecen, Györ, Miskolc Pécs, Hongaarse uitroep = éljen Hongaarse voornaam = Arpád, Gabi, György, János, Jenö, József, Lájos, Lászió, Sándor, Tibor Hongaarse wapenknecht - pandoer Hongaarse wijn = tokayer Hongaarse zwijnenhoeder = konda Hongarije = Magyar honger = appetijt, begeerte, eetlust, lust, smaak, trek, zin hongerig - begerig, graag, gretig, inhalig, ondervoed, schrokkerigverlangend hongerlijder - armoedzaaier, stakker hongerloon = bloedgeld hongersnood - gebrek hongerwespen - evaniidae Hongkong, hoofdstad van - Victoria Hongkongse munt = dollar honing = bijen product, honig honingaanwijzer - indicator honingazijn = oxymel honingbij = apis, ieme, imme, imk honingbloem = bijen blad honingcel = raat honingdas - ratel honingdrank = hydromel, mede, mee honinggras = witbol honinggroefje = honingbakje honingheide = dopheide honingklaver - melilotus honingkleuren - nectariën honingklier - nektarie honingschijf = honingklier, honingraat honingsteen - melliet honingvogels – nectarinidae honingzoet - vleiend honingzuiger - tui honingzuigers - meliphagidae honingzwam - armillariella honk = hoek, home, huis, meet, schuilplaats, thuis honkbal - base ball honnepon – liefje schatje, snoes, honneponnig = allerliefst, honnigsnoezig, honnet = beleefd, fatsoenlijk, net honorair lid - erelid honneurdagen = honordagen, respijtdagen honneurs = eerbewijzen honnig = allerliefst, snoeperig, snoezig honorabel = eervol honorarium = beloning, bezoldiging, gage, loon, salaris, wedde honorarium voor dokter = sostrum honoreren = accepteren, betalen honoris causa - eershalve Honsjoe - Hondo hoofd = aanlegplaatsaanvoerder, baas, bol, captain, caput(Lat.), chef, chief, deken, gezicht, golfbreker, havendam, kop, leider, meester, opschrift, overman, overste, schedel, taats, test, tete(fr.) hoofd van een afdeling = baas, chef hoofd van een bewaarschool = matres hoofd van een departement = minister hoofd van een Frans departement = prefect hoofd van een gezin = vader hoofd van een gilde = deken hoofd van een groep arbeiders = ploegbaas, voorman hoofd van een klooster = abt, abdis, gardiaan, prior hoofd van een moskee = imam hoofd van een onderwijsinstelling = directeur, rector hoofd van een school = bovenmeester, directeur, rector, schoolhoofd hoofd van een stam = hoofdman, opperhoofd, sheik hoofd van een vrouwenklooster = dis, priorin hoofdader - aorta, slagader hoofdafdeling van een universiteit – faculteit hoofdader – aorta, slagader hoofdagent - brigadier hoofdambtenaar = referendaris hoofdarbeider - intellectueel hoofdartikel = leader hoofdband = bandeau, diadeem hoofdbedekking – alpino, baret, doek, haar, hoed, kalot, kap, muts, pet, pruik, toupet, zie ook hoofddeksel hoofdbedrijf in het Westland = tuinbouw hoofdbeginsel - principe hoofdbescherming = helm, strohoed, valhelm, zuidwester hoofdbescherming van een racer = valhelm, valkap hoofdbestanddeel van olie = elaïne hoofdbestanddeel van pepermunt - menthol hoofdbestanddeel van vetten = stearine hoofdbestuurder = overste hoofdbestuurder van Venetië = doge hoofdbewerking van het rekenen - aftrekken, delen, optellen, vermenigvuldigen hoofdboek - grootboek, journaal, rekening-courant hoofdboor - trepaneerboor hoofdburcht in Oud Rome - Kapitool hoofddeel van een toneelstuk = akte, bedrijf hoofddeksel = 3 cap, dop, fez, hul, kap, pet 4 doek, flep, helm, hoed, huif, kepi, kiep, kipa, klak, koof, muts, toot, tuit 5 agaal, baret, derby, gibus, kales, kalot, kaper, kapje, kepie, kroon, mijter, pruik, sjako, steek, talpa, tiara, toepa, toque, toupet 6 alpino, bolero, bonnet, capote, capuce, claque, gassie, helmet, ijsmuts, kalpak, keuvel, kolbak, kornet, morion, panama, poffer, sjapka, skipet, talpak, toppie, turban 7 badmuts, biretta, bolhoed, chechia, drietip, kalotje, kapoets, kaproen, kapuits, kastoor, matelot, mopmuts, reispet, soemada, solidee, tipmuts, tulband, valhelm, zeilpet, zotskap 8 baigneux, capaline, capuchon, cilinder, deukhoed, flambard, flaphoed, fontange, helmhoed, hogehoed, klaphoed, klapmuts, koksmuts, mantilla, pachlevi, pelsmuts, punthoed, puntmuts, regenkap, reismuts, sjakopet, sombrero,sportpet, strohoed, tarboesj, tuinhoed, tuithoed, veldmuts, vilthoed 9 alpenhoed, berenmuts, bivakmuts, dienstpet, driekroon, garibaldi, hoofddoek, jagerspet, nachtmuts, regenhoed, slaapmuts, stormhoed, vlieghelm, zomerhoed, zonnehoed 10 cowboyhoed, duikerhelm, jagershoed, jagersmuts, monnikskap, panamahoed, pinnenmuts, strandhoed, tropenhelm, uniformpet, zuidwester hoofddeksel van de sint - mijter hoofddeksel van een huzaar = talpa hoofddeksel van rechtsers en professoren = baret hoofddeksel, vrouwelijk - guimpe, hennin hoofddekseltje - mutsje hoofdeloos - dom, zinloos hoofdelijk - correaal hoofdelijkheid - solidariteit hoofdengel – Gabriël, seraf hoofd der afdeling – baas, chef, leider hoofddoek = falie hoofdengel = aartsengel, seraf, serafijn hoofdfacet van een diamant - bezeel hoofdfiguur uit een dierenepos - Reinaert, Reintje hoofdgedachte - thema hoofdgedachte van een muziekstuk = gegeven, thema hoofdgeld ( Arab. ) - djija hoofdgestel = tafelment hoofdgetal = een hoofdhuid = scalp hoofdig – achterlijk, eigenzinnig, halsstarrigkoppig hoofdingang - portaal hoofdje - kopje, opschrift hoofdkaas – preskop, zult hoofdkantoor – centrale hoofdkap - capuchon hoofdkerk van een bisdom - dom, kathedraal hoofdkussen – oorkussen, peluw hoofdkwartier = pretorium hoofdletter = initiaal, kapitaal, majuskel hoofdluis - pietje hoofdman = aanvoerder, centurio, deken, gids, hopman, kapitein, leider, opperhoofd, opperste hoofdman der Kazakken = hetman hoofdman op Java = wedono, wedana hoofdman over tien - decaan, decanus hoofdman van een Romeinse legereenheid = centurio, decurio hoofdmatras = peluw hoofdmelodie = obligaat hoofdofficier = admiraal, commandeur, generaal, kolonel, majoor, overste hoofdopzichter - beheerder hoofdpersoon - antagonist, held, protagonist hoofdpijn – kopzeer hoofdpijn, schele = koppijn, migraine hoofdpijp van orgel = prestant hoofdpersoon = held heefdplaats – hoofdstad hoofdpost – centrale, hoofdkantoor hoofdpunt = essentie, kern, spil hoofdrichting - frontaal, sagitaal, transversaal hoofdriem - halster hoofdroos = schin, seborrhoea hoofdschout - baljuw hoofdsieraad = diadeem, kroon, oorbel, oorijzer, strik, tiara hoofdslagader = aorta hoofdsluier van Spaanse dames = mantille, mantilla hoofdsom = kapitaal hoofdstad in Oman = Maskate hoofdstad van Afghanistan = Kaboel hoofdstad van Alabama - Montgomerie hoofdstad van Alaska = Juneau hoofdstad van Albanië = Tirana hoofdstad van Algerije = Algiers hoofdstad van Angola = Luanda hoofdstad van voormalig Annam = Hué hoofdstad van Argentinië = Buenos-Aires hoofdstad van Armenië = Jerivan hoofdstad van Assyrië = Ninivé hoofdstad van Australië – Canberra hoofdstad van Azerbeidjan – Bakoe hoofdstad van Bahama’s - Zassau hoofdstad van Banglades - Dacca hoofdstad van Barbados – Bridgetown hoofdstad van Beiern – Munchen hoofdstad van België - Brussel hoofdstad van Bengalen - Dacca hoofdstad van Bermuda eilanden -Hamilton hoofdstad van Bhutan = Punakha hoofdstad van Birma = Rangoon hoofdstad van Boeotië = Thebe hoofdstad van Boeroendi. Boejoemboera hoofdstad van Bolivia = La Paz hoofdstad van Bosnië – Serajevo hoofdstad van Botswana = Mafeking hoofdstad van Brazilië = Rio hoofdstad van Brits Guyana - Georgetown hoofdstad van Bulgarije = Sofia hoofdstad van Burundi = Usumbura hoofdstad van Cambodja = Pnompenh hoofdstad van Canada = Ottawa hoofdstad van Ceylon = Colombo hoofdstad van Chili = Santiago China = Peking hoofdstad van Columbia = Bogota hoofdstad van Costa Rica = San José hoofdstad van Cuba = Havanna hoofdstad van Cyprus = Nicosia hoofdstad van Denemarken = Kopenhagen hoofdstad van Duitsland = Berlijn hoofdstad van Ecuador = Quito hoofdstad van Egypte = Caïro hoofdstad van EI Salvador - San Salvador hoofdstad van Engeland - Londen hoofdstad van Estland = Tallin Ethiopië = Addis Abbeba hoofdstad van Falkland eilanden - Port Stanley hoofdstad van Filippijnen - Manilla hoofdstad van Finland = Helsinki hoofdstad van Formosa = Taipei hoofdstad van Frankrijk = Parijs hoofdstad van Gabon – Libreville hoofdstad van Ghana - Accra hoofdstad van Gambia = Bathurst hoofdstad van Georgia = Atlanta hoofdstad van Ghana = Accra hoofdstad van Griekenland = Athene hoofdstad van Groenland = Godthaab hoofdstad van Groot-Brittannië.-Londen hoofdstad van Guatemala - Guatemala hoofdstad van Guinee = Conakry hoofdstad van Hai'ti - Port du Prince hoofdstad van Honduras = Tegucigalpa hoofdstad van Hongarije = Boedapest hoofdstad van India = Delhi hoofdstad van Indonesië = Djakarta hoofdstad van Ierland = Dublin hoofdstad van IJsland = Reykjavik hoofdstad van Irak = Bagdad hoofdstad van Iran = Teheran hoofdstad van Israël – Jeruzalem hoofdstad van Italië – Rome hoofdstad van Ivoorkust = Abidjan hoofdstad van Jamaica = Kingston hoofdstad van Japan = Tokio hoofdstad van Jemen = Sanaa hoofdstad van Joegoslavië = Belgrado, Beograd hoofdstad van Jordanië = Amman hoofdstad van Kalimantan - Bafldjarmasin hoofdstad van Kameroen = Yaoundé hoofdstad van Kasjmir en Jammu = Srinagar hoofdstad van Katar = Doha hoofdstad van Kenia = Nairobi hoofdstad van Koeweit - Koeweit hoofdstad van Kongo (voormalig Belgisch) = Kinsjasa (Kinshasa) hoofdstad van Kongo (voormalig Frans) = Brazzaville hoofdstad van Korea = Seoel hoofdstad van Laos = Vientiane hoofdstad van Letland - Riga hoofdstad van Libanon = Beiroet hoofdstad van Liberia = Monrovia hoofdstad van Libië = Tripoli hoofdstad van Liechtenstein -Vaduz hoofdstad van Litouwen = Wilna hoofdstad van Luxemburg –Luxemburg hoofdstad van Malediven - Male hoofdstad van Malagassië = Tananarive hoofdstad van Malakka - Malakka hoofdstad van Malawi = Zomba hoofdstad van Maleisië = Kuala Lumpur hoofdstad van Mali = Bamako hoofdstad van Malta = La Valetta hoofdstad van Marokko = Fez, Tetuan hoofdstad van Mauretanië – Nouakchott hoofdstad van Mexico – Mexico hoofdstad van Monaco - Monaco hoofdstad van Mongolië - Oelanbator hoofdstad van Montenegro - Titograd hoofdstad van Muskat en Oman – Muskat hoofdstad van Namibi - Windhoek hoofdstad van Nederland – Amsterdam hoofdstad van Nederlandse Antillen - Willemstad hoofdstad van Nepal = Katmandu hoofdstad van Nicaragua = Managua hoofdstad van Nieuw-Zeeland = Wellington hoofdstad van Niger = Niamey hoofdstad van Nigeria = Lagos hoofdstad van Noord-Ierland = Belfast hoofdstad van Noord-Korea = Pjongjang hoofdstad van Noord-Vietnam = Hanoi hoofdstad van Noorwegen = Oslo hoofdstad van Oostenrijk = Wenen hoofdstad van Opper-Volta -Ouagadougou hoofdstad van Pakistan = Karachi, Rawalpindi hoofdstad van Panama - Panama hoofdstad van Paraguay = Asuncion hoofdstad van Peru = Lima hoofdstad van Perzië = Teheran hoofdstad van Polen = Warschau hoofdstad van Puetto Rico - San Juan hoofdstad van Portugal = Lissabon hoofdstad van Portugees = Guinee = Bissao hoofdstad van Portugees-Timor – Dilly hoofdstad van Rhodesia = Salisbury hoofdstad van Roemenië = Boekarest hoofdstad van Ruanda = Kigali hoofdstad van Rusland = Moskou hoofdstad van San Merino - San Marino hoofdstad van Saoedi Arabië = Er, Riaad / Mekka hoofdstad van Serawak = Kuching hoofdstad van Senegal = Dakar hoofdstad van Sierra Leone = Freetown hoofdstad van Sikkim = Gangtok hoofdstad van Soedan = Khartoem hoofdstad van Somalië = Mogadiscio hoofdstad van Spanje = Madrid hoofdstad van Suriname = Paramaribo hoofdstad van Syrië = Damascus hoofdstad van Tai-Wan = Taipei hoofdstad van Tanzania = Dar-es-Salaam hoofdstad van Thailand = Bangkok hoofdstad van Tibet = Lhasa hoofdstad van Tsjecho-Slowakije = Praag hoofdstad van Togo = Lome hoofdstad van Trucial Oman = Dubai hoofdstad van Tunesië = Tunis hoofdstad van Turkije = Ankara hoofdstad van Ubangl-Shari = Bangui hoofdstad van Uganda = Entebbe hoofdstad van Uruguay = Montevideo hoofdstad van Venezuela = Caracas hoofdstad van Vietnam = Hanoi (nrd.) Saigon (zd.) hoofdstad van West-Duitsland = Berlijn hoofdstad van Wight = Newport hoofdstad van Zambia = Lusaka hoofdstad van Zuid-Korea = Seoel hoofdstad van Zuid-Vietnam = Saigon hoofdstad van Zweden = Stockholm hoofdstad van Zwitserland = Bern hoofdstad van de Bahama-eilanden = Nassau hoofdstad van de Bahrein-eilanden = Manama hoofdstad van de Bermuda-eilanden = Hamilton hoofdstad van de Falkland-eilanden = Stanley hoofdstad van de Filippijnen = Manilla hoofdstad van de Hawaï-eilanden = Honolulu hoofdstad van de Kaapverdische eilanden = Praia hoofdstad van de Libanon = Beiroet hoofdstad van de Nederlandse Antillen = Willemstad hoofdstad van de Seychellen = Victoria hoofdstad van de Soedan = Khartum Chartoem hoofdstad van de Sovjet-Unie = Moskou hoofdstad van de Unie van Zuid-Afrika = Pretoria hoofdstad van de Verdragskust = Dubai hoofdstad van de Verenigde Arabische Republiek = Kaïro de Verenigde Staten – Washington hoofdstel – halster hoofdsteun - kussen hoofdstuk – afdeling, caput, cap, chap, chapiter, kapittel, paragraaf hoofdstuk in de Koran = Ssura(h) hoofdtak van een gewei = stang hoofdtelwoord = hoofdgetal hoofdtooi = diadeem, kroon, strik, tiara hoofdtooisel - kapsel hoofdtoon = grondtoon hoofdtrainer - coach hoofdtroef in kaartspel = matador hoofd van een afdeling - baas, chef, voorman hoofd van een bedrijf – baas, chef hoofd van een bewaarschool - matres hoofd van de brandweer - brandweercomandant hoofd van een departement - minister hoofd van een gezin - vader hoofd van een gilde - deken hoofd van een grietenij - grietman hoofd van een groep arbeiders - ploegbaas hoofd van de huisknechten – butler hoofd van de keuken - chefkok hoofd van een klooster - abt, gardiaanoverste, prior hoofd van een moskee – imam hoofd van een nonnenklooster - abdes, abdis, priores, priorin hoofd van een onderwijsinstelling - rector hoofd van een reisgezelschap - gids(e), reisleider(ster) hoofd van een school - directeur, rector hoofd van een stam – sheik hoofdvlees – zult hoofdwapen van het leger - artillerie hoofdwerk = hersenwerk hoofdworm = bolworm hoofdzaak = belangrijksteessentie, kern, wezen hoofdzakelijk – grotendeels, meest, overwegend, vooral, voornamelijk hoofdzeer - favus hoofdzonde = gierigheid, gramschap, gulzigheid, haat, hebzucht, hoogmoed, hovaardigheid, luiheid, nijd, onkuisheid, onmatigheid, traagheid hoofs = beleefd, galant, hoffelijk, vormelijk, wellevend hoog – verheven hoog aan de wind - krap hoog aanzien = achting, eer, ere hoog achten - considereren, eren, vereren hoog achting - eerbied, verering hoog adelijke titel – pair hoogbedaagd – bejaard hoog begaafd - geniaal hoog bejaard - oud, stokoud hoog bejaarde - grijsaard hoog bestuurslichaam = directie, patlement, senaat hoog bevel = ferman, firman hoogborstig – trots, verwaand hoog bouwwerk = dom, flat, kathedraal, toren, torenflat, wolkenkrabber hoog boven iets uitsteken - torenen hoog conjunctuur - boom hoog doel = ideaal hoogdravend - bombast, gezwollen, pompeus, retorisch hoogdruk - boekdruk, reliëfdruk hoog en smal – slank hoog gaande bal – lob hooggeleerde – hoogleraar prof, professor, hoog gelegen afvoerkanaal – dakgoot hooggelegen akker - es hoog geleden bouwland - eng, enk hoog gelegen droge zandgrond – geest hooggelegen plaats – trans hoog geluid – piepen hooggeplaatst – voornaam hooggeroemd – fameus hooggewaardeerd – best, prima, puik hoog gras met bloempluim - riet hoog in prijs = duur, kostbaar prijzig hoog land = enk hoog nest van een roofvogel – horst hoog opgeven - pochen hoog schoeisel – kaplaars, laars, stevel, stiefel, lieslaars hoog spel - risico hoog water = vloed hoog woord = praats, praatjes hoogachten = eren, vereren hoogachting = aanzien, eerbied, respect, verering hoog adellijke titel = pair hoogbedaagd = bejaard hoogblond = goudblond hoogborstig = trots, verwaand hoogbouw = flatbouw, toren, torenflat hoogdravend = (muz.) pomposo hoogdravend = bombastisch, pompeus retorisch, hoogfrequent = h.f. hooggaand = hevig, hooglopend hooggeleerde = hoogleraar, prof, professor hooggelegen afvoerkanaal = dakgoot hooggelegen bouwland = enk hooggelegen droge zandgrond = geest hooggelegen korenveld - korenes hooggelegen punt in een waard = donk hooggelegen rijstveld - gaga hooggelegen stuk land - krocht hooggelegen zandgrond = gaast, geest hooggezind = hooghartig hooghartig = arrogant, fier, groots, hautain, kloek, laatdunkend, trots, verwaand hooghartigheid - fierheid hooghartige houding = air, kapsones hoogheid – aanzien, heerlijkheid hoogheemraadschap in Holland = Delfland, Rijnland, Schieland hoogheemraadschap, voorzitter van een - dijkgraaf hoogheidsrecht - regaal hoogheilig = sacrosanct hoogkoor = priesterkoor hoogkijker - vieroog, zeepaap hoogland = plateau hoogland in Afrika = karo hoogland in Centraal-Azië = Pamir, Tibet Hooglander - schot hooglands schaap - merino hoogleraar – docent, professor, prof., hoogl. hoogleraarschap = leerstoel, professoraat Hooglied = hymne Hooglied van Salomo = Cantica hooglijk = zeer hooglopend = fel, heftig, hevig, overmoed hoogmoed – eigendunk, eigenwaan, hovaardij, hybris, trots hoogmoedig – arrogant, eigenwaan, fier, houtain, hovaardij, hybris, laatdunkendheid, minachtend, opgeblazenheid, prat, pratheid, trots, verwaand hoogmoedige houding = adeltrots hoogmogendheden, Hunne - Staten hoognodig = dringend, noodzakelijk, urgent hoogoven, afval van de - slakken hoogrode kleur = inkarnaat hoogrood - bloedrood hoogschatten – achten, respecteren, waarderen hoogst = hevig, optimaalsupreem, uitermate, uiterst, zeer, hoogstaand - edel, integer, nobel, verheven hoogstapwlaar - vorkheftruck hoogst begaafd – geniaal hoogst begaafd mens - genie hoogst begaafde = genie hoogst begaafde aardbewoner = mens hoogst gunstig - optimaal hoogst beminnelijk = adorabel hoogst in aantal - allermeest hoogstaand = chique edel, integer, verheven hoogstens - maximaal hoogste = climax, record, summum, top,(punt) hoogste berg in Afrika - Kilimandzjaro hoogste berg in Australië - Kossiuzko hoogste berg in Azië - Everest hoogste berg in Europa - elbroes hoogste berg in Noord-Amerika - McKinly hoogste berg in Zuid-Amerika - Aconcagua hoogste berg op Ceylon - Adamspiek hoogste bestuur in Carthago = sufeet hoogste deel = piek, top hoogste gerechtshof in het oude Athene = Areopagus hoogste graad van woede - paroxisme hoogste in rang - baas, chef, directeur, leider, patroon hoogste macht - oppermacht hoogste mannenstem = tenor hoogste militaire rang = admiraal, generaal, (veld)maarschalk hoogste officiersrang bij de land-en luchtmacht - generaal hoogste officiersrang bij de marine – admiraal hoogste onderofficiersranf – adjudant hoogste prestatie - record hoogste punt = kruin, nok, top hoogste punt in Afrika = Kilimandzjaro hoogste punt in Amerika = Aconcagua hoogste punt in Australië = Koscluszko hoogste punt in Azië = Everest hoogste punt in Europa = Elbruz (Elbroes) hoogste rand van een dak = nok hoogste punt van een berg- top hoogste punt van een huis - nok hoogste register van een zangstem = falset, kopstem hoogste score - topscore hoogste snaar op viool = chanterelle hoogste speelkaart – troefaas hoogste staatsdienar - minister hoogste stem = sopraan hoogste ten - hoogstens, maximaal hoogste troef in het quadrillespel - matador, spadille hoogste vorstentitel - keizer hoogste vrouwenstem = sopraan hoogste vulkaan in Europa = Etna hoogste wat bereikt is – maximale, record hoogte – alp, altitudo, belt, berg, duin, heuvel, hil, kluft, kopje, niveau, nol, plateau, terp, verheffing, verhevenheid hoogte bezet net struikgewas - horst hoogte in heide - haar hoogte in prijs = duurte hoogtemerk = pegel, peil hoogtemeter = altimeter, clinometer, hypsometer hoogtemeter in de sterrenkunde = sextant hoogtemeting = hypsometrie hoogtepeil = A.P., N.A.P. hoogtepunt = acme, climax, top, zenith hoogtepunt van een vertaling – climax hoogtepunt van een ziektetoestand = acme hoogte tussen twee voren – ril hoogte van aarde - heuvel hoogte van water - peil hoogtevrees = akrofobie hoogtij – feestdag, vloed hoogverraad = landverraad hoogvlakte = dekan, plateau hoogvlakte in Centraal Azië - Pamir hoogvlakte in Turkije – Ararat hoogwaardig – verheven hoogwaardige benzine - super hoogwaardigheidsbekleder - hofdignitaris, prelaat hoogwaardigheidsbekleder, religieuze - pontifex hoogwaardigheidsbekleder in Servië = ban hoog water – vloed, volzee hoog woord - praats hoogzaal = oxaal hooi - langvoer hooiafval – ort hooibk - ruif hooiberg – barg, mijt, rook hooiboom - ponder, ponter hooihark = rijf hooihoop = opper, rook, schelf, schoof hooiland = hooislag, made hooimaand = juli hooimijt – opper hooiraam - berrie hooirek = ruiter hooiruimte = dilt hooischelf - klamp, mijt, tas hooistapel = kets, opper, rook, schelf hooivork = gaffel, opsteker, reek, riek hooiwagen - bastaardspin hooizolder = bolkerd, delte, dilt hoon = affront, belediging, bespotting, gesmaal, insult, schimp, smaad, spot hoonlach = sneer hoop = optimisme, (Lat) spes, toeverlaat, uitzicht, verwachting hoop = belt, berg, boel, bult, massa, menigte, mijt, schare, slomp, tas, stapel, troep hoop grond – ophoping hoop hebben – hopen hoop hooi – opper, rook, schelf hoopje drek – keutel hoop rommel - afvalhoo hoop van 10.000 stuks turf = stobbe hoopvol = rooskleurig, veelbelovend hoopvol teken = morgenrood hoop vuil - belt hoor = luister hoorder - luisteraar hoor eens = à propos hoorapparaat = hoortoestel, otofoon hoorbaar – hardop, luid, luidop, verneembaar, verstaanbaar, waarneembaar hoorbaar ademhalen – hijgen, piepen, snurken hoorbaar drinken - lebberen, slurpen hoorbaar en hel – luid hoorbaar schuimen – borrelen, bruisen hoorbaar slapen - snurken hoorbaar zuigen – lurken hoorbaar zuipen - slurpen hoorbuis = otofoonstethoscoop, statoscoop hoorn – autoclaxon, kornet, toeter, trompet hoornaanbeeld = speerkaak hoornachtig verhard = eeltig, hoef hoornachtige stof = balein, keratine hoornachtige verdikking der huid = eelt, eksteroog, likdoorn hoornblad - ceratophyllum hoornbladachtigen - ceratophyllaceeën hoornblazer = hoornist hoornblende - ampibole, oeralliet hoornblendeschalie - amfibolet hoornbloem - cerastium hoorndol - gek, razend hoorndrager = cocu hoornkiezel - chert hoornklaver - trigonella hoorn met kleppen - ventielhoorn hoornpapaver - glaucium hoornschoen - hoef hoornsignaal = fanfare hoornstof = keratine hoornstruisvogel - casuaris hoornvlies - cornea, parchen hoornvliesontsteking – keratitis hoorn van een auto – claxon, toeter hoornvee - rundvee hoorspel = klankbeeld, luisterspel hoort bij het schaakspel = bord, dame, kasteel, koning, loper, paard, pion, toren hoort bij een zeem – spons hoos – laars, visserslaars, wervelwind, windstoot hop - aanslibbing hopbitter - lupuline hopeahout - merawan hopeloos = beroerd, desperaat, reddeloos, slecht, wanhopig hopen – opstapelen, verlangen, verwachten, wensen hopje - ulevel hopklaver - medicago hopman - hoofdman, kapitein hopper – baggerschuit, vultrechter hopperzuiger = zandzuiger hor – gaasdeur, muggenraam, scherm, snorrebot hora = h., uur horde = bende, hindernis, kudde, massa, obstakel, schare, troep Horeb = Sinaï horecabedrijf - bar, bistro, bodega, café, cafetaria, herberg, hotel, kroeg, motel, restaurant horecaberoep – barkeeper, barman, gerant, hotelier, kelner horen = aanhoren, behoren, bemerken, betamen, luisteren, opmerken, opletten, passen, serveerster, vernemen, verstaan, waarnemen horens van een rendier - gewei horentje van hardhorende = otofoon horen van doven – liplezen horen zeggen – opvangen horig – afhankelijk, onvrij horige = laat, lijfeigene, onwijs, slaaf horige boer = laat horigheid - afhankelijkheid, onvrijheid horizon = einder, kim, verschiet horizontaal = liggend, plat, vlak, waterpas horizontaal vlak - niveau horizontale balk in gebint = hanenbalk horizontale band op wapenschild – balk horizontale houding - liggend horizontale strook aan zeil = reef horizontale windas – lier hork – hommel, wesp horlepijp - schalmei horloge = remontoir, uurwerk horloge met een bolronde vorm = savonet horlogezakje - binnenbeursje hormoon - ACTH, ADH hormoon door de alvleesklier afgescheiden - glucagon, insuline hormoon door de bijnieren afgescheiden - adreline hormoon door de darm afgescheiden - secretine hormoon door de eierstok afgescheiden - progesteron hormoon door de hypofyse afgescheiden - oxytocine, intermedine, prolactine, vasopressine hormoon door de placenta afgescheiden - gonadotropinwn, progesteron hormoon door de schildklier afgescheiden - parathormoon, thyoxine hormoon door de testis afgescheiden - testosteron hornpipe - horlepijp horoscooptrekker - sterrenwichelaar horribel = afgrijselijk, gruwelijk, ontzettend horror - afschuw, schrik horrorfilm - griezelfilm hors – marsbank, zandplaat hors d´oeuvre - bijwerk, toegift, voorgerecht horsmakreel = marsbanker , poer horst - vogelnest hort - duw, schok, stoot horten = botsen, haperen, schokken, stoten hortend – schokkend, stroef hortensia - hydrangea hortus = gaard, hof, tuin hor voor ramen - inzetraam horzel = brems, bremze hoornaarrunderdaas hosanna - heil hospes – gastheer, herbergier, kostbaas, ploert, waard hospita – gastvrouw, kostjuffrouw hospitaal = armhuis, gasthuis, kliniek ,lazaret, ziekenhuis hospitaalridders - Johannieters, Lazarieten hospitaalsoldaat – hospik hostess - stewardess hostie = oblaat, ouwel hostiel - vijandig hostiehouder - pyxis hostiekelk = ciborie, ciborium hostiel = vijandig hostieschotel – pateen hot – draagkorf, rechts, rugkorf hotel = herberg, logement hotelbeheerder - gerant hotelcafe - bar hoteldief - hotelrat hotelhal – lounge, receptie hotelhouder - hotelier hotelier = hotelhouder hotel in de woestijn - karavanserail hoteljongen = liftboypiccolo hotten – haperen, hokken, schiften, stremmen houdbaar – draaglijk, duurzaam houden – handhaven, hebben, verduren houden van = liefhebben, mogen houder - beheerder, bestuurder, bezitter, eigenaar, ondernemer, rechthebbende houder - reservoir, tank houderschap – detentie houdertje - dispenser houder van geldswaardig papier = toner, toonder houder van verkopingen – auctionaris houder voor banden en platen - cassette houding = air, allure, attitude, gedrag, gesteldheid, habitus, pose, positie, postuur, stand houding of pose – stand houding van ruiter - zit houding wijzigen = aanpassen houdt schip vast = anker house-boat - woonark, woonschip House of Commons - Lagerhuis Hous of Lords - Hogerhuis hout – xyleen hout dat vergaan is = molm hout met fineerlaag - blindhout hout impregneren - beitsen hout onder de schors = spint hout voor pijp = bruyère houtachtig gewas – boom, heester, struik houtafval – krul, spaan, spaanders, zaagsel houtazijn - azijnzuur houtbederf = molm hout behandelen - beitsen, boren, hakken, schaven, schilderen, schuren zagen houtbewerker = meubelmaker, schrijnwerker, timmerman houtboor - avegaar houtboorder - boorschelp, paalworm houtbijen - xylocopidae houtcement – scifarien houtdraad – nerf houtduif - bosduif houten afscheiding - beschot houten bak – kist, krat, nap, tobbe houten bankje - schamel houten beenverlenging = stelt houten bekleedsel = beschot, lambrisering, schot houten bevloering = laminaat, plankier houten blaasinstrument = blokfluit, fagot, flageolet, fluit, hobo, klarinet, schalmei houten blad = bord houten blok - aambeeldsblok houten blokhut - chalet, shack houten dakpan = sirap houten dansvloer – plankier houten dwarsbalk - bint houten gebouw = barak, hok, keet, kot, loods, schuur houten hack = mik houten halsjuk = haam houten hamer = moker, slegge, sleg, slei, slegel houten hekwerk – glint houten hok - schuur houten hooihark = rijf houten hoorn = bassethoorn houten huis – chalet houten juk – haam houten keet - schuur houten keukenlepel - sleef houten klepper = ratel houten knots = knuppel houten koffer - kist houten kom – nap houten kuip – tobbe houten lepel - spaan houten loods = barak, keet houten loopstok = stelt houten mantel - katheder houten moker = sleg, slegge, slegel houten muziekinstrument = fluit, flageolet, fagot, hobo, klarinet, ocarina, schalmei houten nagel = pen, pin, plug houten paaltje - piket houten pen = plug, spie, stift houten pilaar – paal houten pin - deuvel houten pin in vat = zwik houten pollepel – sleef houten post - paal houten pop = ledenpop houten raam = rek houten raamwerk = kozijn houten ronde bak = tob, tobbe houten scheiding - schot houten schep – schepel, spaan houten schepje - leuter houten schoen – klomp houten schot - scherm houten schutting – glint houten spade – lep houten spijker - peg houten staaf = paal, steel, stok houten staak - paal houten stang - barre houten steel = stok houten stellage = bok, rek, steiger houten stok met voetsteun = stelt houten stok met ijzeren kam of vork = eiger, riek, vork houten stop - tapoen houten tobbe – falie, kuip houten tussenwand - schot houten vaatje - but houten vat – aad, kuip, ton houten verdedigingsmuur - palank houten verhoging – stellage houten verpakking – kist houten vloer – parket, vlonder houten voetmodel - leest houten wandbekleding = lambrisering houten werktuig van metselaars en teenbakkers - plaan houten wasbak – kuip, tobb houten werpspies - assagaai houten ziekenloods - barak houterig = gedwongen, harkerig, onbeholpen, onhandig, star, stram, stijf houterig persoon – hark houterig stijf meisje - tut houtgedeelte der vaatbundels - xyleen houtgeest - methylalcohol, methanol hout gladmaken – schaven, schuren houtgraniet - spoelcement, xyloliet houtgraveur - xylograaf houtje-touwtje jas = duffelcoat, montycoat houting - adelvis houtkleurend middel = beits houtlijn – nerf houtluis – meluw, mijt houtmaat = tult, vim houtmaat, oude - riemduim houtpap – pulp houtplaat - triplex houtrolletje – klos houtschaafsel - krul houtskool = amer, arengcarbo houtskoolrooster - barbecue houtsneeprent - xylografie houtsnijden - graveren houtsnijder - xyiograaf houtsoort = 3 ako, apo, dao, oro, sao 4 aloë, buks, fuma, lara, pine, podo, sibo, sipo, tali, teak 5 abura, afara, azobé, balsa, bossé, cedar, ceder, coula, danta, djati, ebben, eiken, elzen, espen, essen, freijo, iepen, iroko, jarra, lauan, limba, locus, noten, oboto, opepe, oleko, vala, ovoga, ozigo, ramin, rauli, tenen, vuren, wengé 6 abachi, acajou, alerce, aligna, baboen, bamboe, bassam, berken, beuken,coigue, corail, dennen, esyris, grenen, ilomba, imbula, jarrah, kabbes, kapoer, kersen, kotibé, krappa, kussam, kwariem, lariks, lerken, lorken, linden, makoré, meibau, obeche, peroba, poenak, redwood, sapeli, takien 7 afzelia, avodoré, benauas, billinga, buften, doussie, esdoorn, hickory, kambala, kusambi, mahonie, meranti, pakoeli, pokhout, edwood, robinia, thingan, triplex, wacapou, without, zebrano, zingana 8 aderhout, adjoceba, aloehoet, amarante, bongossi, bukshout, campêeche, canthium, flokhout, hardhout, kastanje, olijfhout, palmhout, roodhout, rozehout, santalum, sawohout, talkhout, teakhout, 9 ahornhout, angéligue, appelhout, atlashout, balsahout, bangkirai, calembour, cederhout, djatihout, ebbenhout, eikenhout, elzenhout, espenhout, essenhout, exocarpus, jacaranda, jarrahout, keroewing, kopiehout, kuvazingo, lindehout, multiplex, naaldhout, noerhout, notenhout, olmenhout, perenhout, quebracho, satijnhout, awoehout, stinkhout, vlierhout, vurenhout, zebrahout 10 acaciahout, acajouhout, afrormosia, basralocs, berkenhout, beukenhout, coromandel, dennenhout, grenenhout, grenadille, guajakhout, kamferhout, katoenhout, kersenhout, leptomeria, lorkenhout, meubelhout, olijvenhout, peppelhout, purperhart, sandelhout, sappanhout, spaanplaat, ilgenhout 11 amaranthout, citroenhout, esdoornhout, mahoniehout, meubelplaat, moerbeihout, palissander, pijnboomhout, plataanhout, pruimenhout, rhodiumhout, sparrenhout 12 adelaarshout, braziliëhout, kastanjehout, potloodceder, weichselhout 13 cipressenhout, miekoeloengoe houtstapel - mijt houtstof = cellulose, molm houtverbinding – liplas houtvester - boswachter houtvezelplaat – board hout voor beenbreuk - spalk houtweefsel - paranchyn houtwerker = meubelmaker,schrijnwerker, timmerman houtwerkplaats – zagerij houtwesp - sirex houtworm - meker, memel houtzaagmolen = paltrok houtzeep – panamabast houtziekte - olm houtzwam - uilelever houvast – balkhaak, greep, grip, steun houw = dissel, hak, kalkkloet, klap, slag, wond houwdegen = ijzervreter, sarras, vechtjas houweel = bik, graafijzer, hak, pik houwen - bedillen, hakken, harrewarren , kappen, sabelen, slaan, splijten, vellen, vitten, uithakken houwer = kapmes, viskaar, zwaard houwwapen - sabel, schiavona, zwaard hovaardig = fier, hautain, hoogmoedig, ingebeeld, prat, trots hovaardij - hoogmoed, trots hoveling = kamerheer, kamerling, kamenier, vleier hovenier = tuinbaas, tuinier, tuinman hovenierhof - groentetuin, moestuin hovenierskunst - tuinbouwkunde hoveniersmes - snoeimes hovenierstuin - groentetuin, moestuin howea - kentia hozebek - zeeduivel hozen - besproeien, leegmaken, natgooien, uitscheppen Hudsonbaailamd - Alberta, Saskatchewan Hufter – kaffer, pummel hui = wei huichelaar = farizeeër, gluiper(d), hypocriet , veinzer huichelachtig = bedrieglijk, gehuicheld, geveinsd, hypocriet, schijnheilig, vals huichelarij = veinzerij huichelen – femelen, veinzen, voorwenden huid = balg, bast, pels, vacht, vel, vlies huidaandoening - dermatose huidarts = dermatoloog huidbedekking = dons, haar, haren, pels, schub, vacht, veren huidblaas – blaar huidgezwel – buil, puist huidige dag - vandaag huidigen dage, ten – nu, thans huidbloeding - suffisio huidbloedingen – purpura huidje - velletje huidkanker - lupus huidkleur - teint huidkloven - rhagades huidknobbel = wrat huidlaag - lederhuid, opperhuid huid mt wol - vacht huidmondjes der planten = stoma(ta) huidontsteking = belroos, dermatitis, gordelroos, wondroos huidontsteking aan paardenbenen = mok huidontsteking, oppervlakkige - eczeem huidopening = porie huidpest - bubonenpest huidplooi bij runderen - kossem, wam huidschending = pok huidskleur = teint huidsmeer = talg, talk huidsmeerkliertje - talgklier huidstreep = striem huidtekening = tatoeage huidtepeltje - papil huiduitslag = acne, eczeem, exentheem , mazelen, schimmel, wrat huiduitwas - bult, wrat huiduitwaseming - transpiratie, zweet huid van aardappel – schil huid van een dier - pels huid van een jong kalf - zuiger huid van varken = zwoerd huidverdikking - eelt, elefantiasis huidverzorgingsmiddelen - cosmetica huidvet - talg huidvlekje = gremel, moedervlek, sproet huidwaterzucht - anasarca huidziekte = acne, belroos, dauwworm, dermatitis, eczeem, framboesia, favus, gordelroos, herpes, impetigo, lepra, lupus, (netel)roos, ploon, pellagra, rap, schimmel, schurft, uitslag, vetpuist, xeroderma huidziektekundige = dermatoloog huidziekteleer = dermatologie huidzwelling = buil, bult, puist, steenpuist huif – kap, knikker, netmaag, huifkar – kapkar, wijtewagen huik - hu(r)ik huilebalk – grimbek, huichelaar, kwezel, zeurpiet huilen – bleren, bulken, grienen, janken, krijten, loeien, pruilen, schreeuwen, schreien, simmen, snikken, wenen huilerig – larmoyant, narrig huilerig kind – drein huilerig klagen – dreinen, zeuren huis = boerderij, bungalowclan, etui, familie, flat, foedraal, geslacht, heem, helm, honk, kardoes, koker, omhulsel, onderdak, pand, perceel, verblijf, villa, woning huisarts – dokter huisbakken = alledaags, banaal, bekrompen, benepen, duf, gewoon huisbedekking – atap, dak, kap huisbediende – butler, boy, domestiek, lakei huisbewaarder – claviger, concierge, custos, huismeester, portier huisblad - vislijn huisbrandstof - aardgas huisbuffel - karbouw huis des Heren - kerk, pagode, tempel huisdier = bok, cavia, ezel, geit, hamster, hond, kanarie, kat, kater, kip, koe, konijn, marmot, paard, papegaaiparkiet, poes, reu, teef, vee huisdier aan de Noordpool = rendier huisdieren = vee huisdokter - huisarts huiselijk = familiair, gezellig, intiem, knus, ongedwongen huiselijk feestje - onderonsje huiselijk spel = dammen, halma, kaarten, monopolie schaken, scrabble, tafelbiljarten, huisgeest – kabouter, kobalt huisgenoot - medebewoner huisgewaad – duster, kamerjas, kimono, negligé, peignoir, sjamberloek huisgezin – familie, huishouden huisgoden = laren, lares, penaten huishoen - kip huishoudelijk = menacieus, ordelijk, zuinig huishoudelijk voorwerp = bezem, bloempot, emmer, frituurpan, fruitschaal, koelkast, koffiepot, kookplaat, kop, lepel, pan, spoelbak, schrobber, soeplepel, spons, stoffer, stofzuiger, theemuts, theepot, tobbe, veger, wasautomaat, wasdroger, zeem huishoudelijke kleding = eva, schort huishoudelijke mannelijke bediende - butler huishouden – familie, gezin, menage, tekeergaan huishouding – familieleven, gezin, menagerie huishoudkunde = economie huishoudster - menegère, njahi huis in Friesland = state, stins huisjapon - duster huisjasje - coin-de-feu, dolman huisje op rijstveld = goeboeg, gubuk huisje van de bril - koker huisje voor krantenverkoop = kiosk huisjesslak = caracole, karakol huisjesslakken - helicadae huisjuffrouw - hospita huiskamer – woonkamer, woonvertrek huisknecht – butler, domestik huislook - donderbladsempervivum huis met buskruit – kardoes huis met veel gezinnen = ark, huurkazerne huismeester – concierge huis of onderkomen - verblijf huisonderwijzer = gouverneur huisonderwijzeres = gouvernante huisorgel = harmonium, serafine huisraad – 3 bed, hor, mat, pot 4 bank, bord, club, kast, kist, kree, kruk, lamp, poef, rasp, sofa, spit, spot, vaas, vork, wieg, zeil 5 brits, deken, gril, kleed, kruik, laken, lepel, loper, mixer, sloop, spaan, sprei, stoel, store, tafel, tapijt, zetel 6 abacus, buffet, bureau, canape, dekbed, gordijn, ijskast, ijstang, kachel, karpet, kavete, krukje, kussen, meubel, rasper, rideau, schrijn, spinde, vorket 7 bakoven, balatum, dekbed, bedstee, bergere, bossing, couvert, crapaud, deurmat, eetvork, eierrek, etagere, fornuis, gangmat, gasstel, gobelin, hakbord, hangmat, kabinet, kapstok, kleedje, latefel legkast, ligbank, markies, raamhor, reisbed, rolluik, rooster, rustbed, samowar, schabel, schamel, servies, spiegel, strobed, strozak, theepot, tinwerk, touwmat, trekpot, trumeau, vergiet, vitrage, vloermat, vuurpan, warmpan, zitbank, zoutpot, zoutvat, zwabber 8 aanrecht, armstoel, armzetel, azijnfles, bankstel, bedkruik, bedstede, bedsteen, bedtafel, boterpot, broodmes, causeuse, dekkleed, dienblad, doorslag, dormeuse, dressoir, eetlepel, eettafel, eierkast, etensbel, fautuil, geldkist, goudkast, gummimat, hangkast, hanglamp, hangwieg, hoekbank, jaloezie, kamerpot, kaptafel, klapbank, kleerbak, koelkast, kokosmat, kolenkit, kurkzeil, ladekast, ledikant, leeslamp, linoleum, luxaflex, muurkast, ottomane, paplepel, peperbus, pijpenrek, placemat, pollepel, potlepel, praalbed, roltafel, rustbank, slaapbed, slalepel, spijskast, steekpan, taboeret, tafelbel, tafelmes, theeblad, theeboel, theegoed, theemuts, theezeef, tuinbank, valtafel, vederbed, vislepel, visplaat, visspaan, vleesmes, vloermat, voetbank, voetveeg, voltaire, voorhang, wandbank, zuurstel 9 barkastje, barmeubel, beddenpan, beddenzak, bedscherm, bedwarmer, behangsel, biezenmat, bordenrek, braadijzer, braadoven, braadspit, brochette, broodkast, clubstoel, dekservet, draaispit, eetstokje, etenskast, fruitmand, fruitstel, gangloper, gebakstel, hoekstoel, hoeslaken, kermisbed, keukenmat, keukenmes, klapstoel, klaptefel, klapzetel, kleerkast, kleerkist, koekepan, kookketel, kopjesrek, krukstoel, lancaster, leunstoel, melkkoker, merglepel, meubilair, moeslepel, muggennet, oblieijzer, opklapbed, overdeken, oversprei, peperdoos, pronkkast, rolgordijn, ruststoel, salonkast, sauslepel, schiderij, slaapstee, snelkoker, soeplepel, speetijzer, stilletje, stroopmes, tafeldoek, fafelgoed, tafelvork, rheebeurs, theeketel, theestoof, theetafel, tinnegoed, tinnekast, traploper, trektafel, tuintafel, turftapijt, twijfelaar, valgordijn, vlachtmat, vleesvork, voetenzak, vouwschut, vouwtafel, vrieskist, wafelijzer, wandtapijt, zitkussen 10 beddengoed, beddenkast, boekenkast, boterlepel, bouilloire, bovenlaken, draaistoel, eetservies, eierwekker, flessenrek, frituurpan, gasconfort, gasfornuis, glasgordijn, glazenkast, gonjeloper, gratenbord, hoekbuffet, ijslepeltje, kamerstoel, kannenbank, kapspiegel, keukengoed, keukenkast, keukenklok, koffieblad, kokoskleed, kolenschop, kruidenrek, kussenbank, likeurstel, linnenkast, melkkoeler, menuhouder, nachtstoel, nachttafel, onderdeken, onderlaken, ontbijtgoed, ontbijtstel, overgordijn, plantenbak, pottenkast, pronkzetel, prullenbak, punchlepel, rietgordijn, salontafel, schenkblad, schenkbord, scheplepel, schotelrek, schrijfkast, secretaire, serrestoel, servetband, servetring, slaaplaken, slaapmatje, slaapstede, snijmachine, stofzuiger, stromatras, suikerrasp, suikertang, taartschep, tafelkleed, tafellaken, tafelloper, tafelschel, theemeubel, theewarmer, tochtdeken, trekgordijn, vensterhor, vingerglas, viscouvert, voetenbank, voorsnijmes, vouwscherm, vuilnisbak, windscherm, zilverkast, zilverwerk, zonneblind 11 aspergetang, bamboestoel, beddendeken, beddenlaken, beddensprei, broodspinde, eierklopper, etagerekist, haardscherm, handspiegel, hoekspiegel, kamerscherm, kapokkussen, kapokmatras, keukengerei, keukenstoel, keukentafel, kinderstoel, kleerhanger, kleerkoffer, klontjespot, koffiegerei, koffiemolen, koffietafel, kussensloop, kussenstoel, lappendeken, lepeldoosje, lepelvaasje, leuningbank, nachtkastje, notenkraker, ontbijttafel, penanttafel, plafonniere, prullenkast, prullenkist, roljaloezie, schemerlamp, schenkketel, schouwkleed, schrijftafel, schuiftafel, schuimlepel, schuimspaan, serremeubel, snelkookpan, spiegelkast, steekbekken, strooplepel, tafelzilver, theelichtje, theeservies, tochtgordijn, tochtscherm, toilettafel, verenkussen, vliegenkast, voetkleedje, voorsnijvork, waterkussen, wiegelstoel, wiegendeken, wiegenkleed, zonnescherm 12 beddenkussen, beddenlinnen, bordenwarmer, braadrooster, brandspiegel, broodrooster, cilinderkast, dessertlepel, dientafeltje, eierlepeltje, etageretafel, familietafel, groentelepel, harmonicabed, hoektafeltje, insteektafel, kanapeetafel, keukengerief, klontjestang, kralengordijn, kruidenrekje, kurklinoleum, leuningstoel, muggengordijn, muskietennet, nachtspiegel, ophaalgordijn, portemanteau, provisiekast, rooktafeltje, salonspiegel, schuifgordijn, serveerwagen, springmatras, stommeknecht, tafelschuier, tafelservies, theelepeltje, tracheermes, tweezitsbank, uittrektafel, vingerdoekje, zoutlepeltje, zoutstrooier huisstofmijt - dermatophagoides huis van bewaring = gevang, gevangenis, zie: gevangenis huis van ontucht = bordeel huistelefoon – intercom huis van bewaring - gevangenis huisvesten = herbergen, inkwartieren, onderbrengen, wonen huisvesting = inkwartiering, inwoning, onderdak, onderkomen, verblijf, woning huisvlijt – handenarbeid huisvogeltje = kanarie, papagaai, parkiet huisvrouw - echtgenote, eega huisvuil – afval, vuilnis huiszwam - serpula huiver = vrees huiveren = aarzelen, beven, griezelen, rillen, sidderen, terugdeinzen, trillen, vrezen huiverig = aarzelend, angstig, bevend, bibberachtig, grillig, kil, koud, luguber, vreselijk, huivering - aarzeling, gruwel, riI, rilling huiveringwekkend - angstig, akelig, eng, griezelig, guur, luguber, ijselijk, ijzig, ijzingwekkend, macaber, naar, sinister, spookachtig, vreselijk huizen = leven, logeren, verblijven, wonen huizenverkoper – makelaar hul - neepjesmuts hulde = aubade, eer(betoon), ovatie, serenade, verering huldebetoon = aubade, huldiging, ovatie huldeblijk – ovatie hulde of roem - glorie huldemuziek in de avond - serenade huidigen = (ver)eren, erkennen huldiging – eerbetoon, huldebetoon, verering hulk - magazijnschip hullen - wikkelen hulp = assistentie, baat, bediende, bijstand, dienstbode, dienster, help(st)er, heul, medewerking, ondersteuning, rechterhand, redding, soelaas, steun, toeverlaat, toevlucht, uitkomst, verlichting hulp bij arbeid – assistent, helper, knecht hulp bij rekenen = computer, telmachine, telraam hulp geven – assisteren, bijstaan, helpen, redden, steunen hulp in de huishouding = dienstbode hulp in de keuken = bijkok hulp in de winkel - bediende hulp in nood – redder, redding hulp van de stoker = tremmer hulp van een ridder = jonker, page, schildknaap hulpbatterij = accumulator hulpbehoevend = arm(lastig), gebrekkig, invalide hulpbetaalmiddel = fiche hulpbron – ressource hulpeloos - weerloos hulpeloosheid - abandon, aporie hulphoogleraar = lector hulpje – bijloper, dienaar hulpje bij golfspel = caddie hulpknecht in laboratorium = amanuensis, laborant hulpkoetsier - palfrenier hulpmiddel = ezelsbrug , instrument, medium, remedie, werktuig hulpmiddel bij het betalen – bank, giro hulpmiddel bij het graveren = etswas hulpmiddel bij het kijken = binocle, bril, kijker, lens, loep hulpmiddel bij het rekenen = computer, kassa, rekenmachine, rekentabel, telraam hulpmiddel bij het stemmen = stemvork hulpmiddel bij radio-ontvangst = antenne, versterker hulpmiddel bij reizen - landkaart hulpmiddel om te onthouden = ezelsbrug hulpmiddel voor muzieknotatie = notenbalk hulpprediker = vicaris hulppriester – coadjutor, kapelaan hulproep = noodkreet, s.o.s. hulpschaalverdeling - nonius hulpstelling = lemma, lemux hulpstoker - tremmer hulptaal = Esperanto, Ido, volapuk hulpvaardig = bereidwillig, gedienstig, voorkomend hulpvaardige bejegening = tegemoetkoming hulpvaardigheid = gedienstigheid hulp van de kok – koksmaat hulp vragen - roepen hulpwerkwoord - hebben, kunnen, laten, moeten mogen, schijnen, willen worden, zullen, zijn hulpzeil - fok hulp zoeken - recurreren huls – foedraal, koker, omhulling hulsel – bekleding, etui, koker, omkleding, zaadhuisje hulst - ilex hulst achtigen - aquifoliaceeen hulzeboom - hulst hulzebos - hulst humaan = menselijk, menslievend, welwillend humanist = ongelovige humaniteit = menselijkheid, menslievendheid humbug = bedrog, bluf, boerenbedrog, larie, onzin humeraal - amikt humeur = bui, luim, stemming, temperament, vlaag humeurig - grillig, knorrig, ontstemd, opvliegend humeurig mens = kniesoor, neetoor, nurks humeurige uitval = boutade humiliteit - nederigheid hummel – dreumes, kind, kleuter, uk hummer – hommer, zeekreeft humor = boert, geest, geestigheid, gein, luim, scherts, vrolijkheid humoren = bloed, gal, slijm humorist – conferencier, grollenmaker humoristich - geestig humoristische tekening – cartoon humorloos - afgezaagd humus – aardmolm, bladaarde, molmgrond, teelaarde humusame verbindingen - humaten Hunnenkoning - Attila, Bleda, Roea hunebed – dolmen hunker - verslaving hunkeren – begeren, dorsten, smachten, talen, verlangen, versmachten huns inziens - h. i. huppelen = dansen, dartelen, springen huppelwater - genever, jenever hups – aardig, beleefd, dartel, flink, innemend, monter, net, opgewekt huren = pachten hurk - knorrepot hurricane – cycloon husky – eskomohond, poolhond hut – cabine, hik, kabaan, kajuit, kluis, kot, schuilplaatsschuur, stulp, woning hutspot – mengelmoes, stamppot, warwinkel huttentut - camelina, deder hut van een schip - kajuit huur – lease, pacht, woonlasten huurauto = taxi huurcontract = huurceel huurder = pachter huurder bij huurstakingen - maffer huurgrond in M. E. – leen huurkoop - afbetaling huurling - loondienaar, mercenair huurrijtuig = aapje huursoldaat = lan(d)sknecht, soldenier, waardgelder huur van land - pacht huwbaar - nubiel, volwassen huwelijk = echt, echtverbintenis, echtverbond, echtvereniging, trouwerij, matrimonium, trouwerij, verbintenis huwelijk beneden stand - mesalliance huwelijk met een vrouw uit de eigen stam = endogamie huwelijk met een vrouw uit een vreemde stam = exogamie huwelijksaankondiging - anonce, ban huwelijksafkeer = misogamie huwelijksduivel = Asmodee huwelijksfeest - bruiloft huwelijksfeest in de Bartholomeusnacht - bloedbruiloft huwelijksgemeenschap – connubium huwelijkskandidaat - partij huwelijksleven - matrimonium huwelijksmakelaarster - koppelaarster, koppelares huwelijks god = Hymen huwelijkspand = kind, ring huwelijkspartner = eega huwelijksverbintenis - partij huwelijksverstoorder – asmodee huwelijksvoltrekking - bruiloft huwen – paren, trouwen huzaar = cavaleriesoldaat, cavalerist, tanksoldaat huzarenbuis met tressen - attila, dolman huzarenhoofddeksel = kolbak, talpa, talpak huzarenstukje – stunt, waagstuk huzarenwambuis - dolman hyacint - nageltak hyaliet -glassteen, lavaglas hybride = bastaard, halfslachtig, kruising, vals hydrocharitacee - elodea, kikkerbeet, krabbescheer, stratiotes hydrafyt - waterplant hydrolasen - enzymen hydrophyliacee - bosliefje, nemophila, phacelia hydroxide - base hydroxydicarbonzuur - appelzuur hyena = jakhals, strandwolf hyena-achtig dier - aardwolf, strandwolf hygiëne = gezondheidsleer, zindelijkheid hymne – lofdicht, loflied, ode, zang hymmendichter - hymnicus hyper - zeer hyperbolisch = overdreven, overdrijvend hypericaceen -guttiferen hypnose - trance, zenuwslaap hypnoticum = slaapmiddel hypnotische toestand = trance hypnotiseren = biologeren, mesmeriseren hypochondrie = droefgeestigheid, zwaarmoedigheid hypocriet = huichelaar, schijnheilige, schijnvroom hypotheek = bezit, hyp, kusting hypotheekhouder - hypothecaris hypothese = theorie, (ver)onderstelling hypothetisch = onzeker, (ver)onderstellend hypsometrie = hoogtemeting hysterisch = zenuwziek I ibbel - misselijk, naar Iberië = Georgië, Spanje Iberisch gebergte = Pyreneeën Iberisch randgebergte, top in het - Moncayo Iberisch schiereiland = Spanje, Portugal Ibidem = aldaar, ib, ibid ibis = Nijlreiger Ibiza, berg op - Atalayassa Ibiza, eilandje behorende bij - Conejera, Tagomayo Icel - Mersina ichneumon - faraorat, spoorrat, spoorwezel ichthyocol - vislijm ichtyologie = viskunde, vissenkunde ichtyosaurus = vishagedis iconoclast = beeldenstormer iconografie = beeldbeschrijving iconologie = beeldenleer icoon = afbeelding, beeld, heiligenbeeld, iko(o)n icterus = geelzucht ictus = stoot Idaho, hoofdstad van - Boise ideaal = doel, droombeeld, fantastisch, foutloos, gaaf, hartewens, heerlijk, idool, illusie, modelbeeld, perfect, plan, utopie, verrukkelijk, volmaakt, wensdroom ideaal land = Utopia idealen = doeleinden idee – bedenksel, begrip, benul, besef, concept, denkbeeld, dunk, gedachte, ingeving, inval, inzicht, mening, notie, ontwerp, plan, suggestie, verstand, waan, zienswijze ideëel = denkbeeldig ideeënleer - ideologie idee-fIxe = dwangvoorstellingmonomanie idem – almee, Id. dezelfde, dito, eender, eveneens, evenzo, gelijk, hetzelfde, netzo, Idenburgrivier - Taritatu identiek – eender, gelijk(waardig), hetzelfde, identificatie = vereenzelviging identiteit - eenheid, gelijkheid identiteitsbewijs = pas, paspoort ideografisch schrift - beeldschrift ideogram = begripteken ideologie - leer ideomorf - automorf idioom = dialect, taaleigen, tongval idioot = absurd, achterlijk, bespottelijk, bezeten, bezopen, dol, dwaas, gek, getikt, knots, krankzinnig, maf, mal, malloot, onnozel, onzinnig, stapelgek, stompzinnig, stupide, waanzinnig, zot, zwakzinnig idiootje = mongooltje idioterie = dwaasheid, malligheid, nonsens, onzinnigheld, stompzinnigheid idiotie = stompzinnigheid, Ido = wereldtaal idolaat = afgodisch, verliefd, verzot, weg idolatrie = aanbidding, afgodendienst, afgoderij, eerbetoon, verering idool – aasngebedene, afgod, afgodsbeeld, favoriet Idumea - Edom idylle = pastorale, sprookje idyllisch = bekoorlijk, herderlijk, lieflijk, vreedzaam ieder = allemaal, alleman, allen, elk, elkeen, iedereen, iegelijk ieder de helft – delen, fiftyfifty iedere dag – daags iedere dag terugkerend - alledaags iedereen = allehens, allen, allemaal, alleman, elk(een), ieder iedereen bekend = openbaar, publiek, publiek geheim iedere keer – aanhoudend, herhaaldelijk, telkens iegelijk = ieder, elk iedere keer weer – aldoor, steeds iedere week – wekelijks iegelijk - elk iel- bleek, broos, dun, doorschijnend, frêle, gering, ijl, klein, luchtig, luttel, mager, min, nietig, schriel, teer, tenger iel en nauw - smal iemand = individu, mens, persoon iemand begrijpen – aanvoelen iemand besmetten - aansteken iemand de les lezen = berispen, kapittelen, vermanen, iemand die aan alcohol is verslaafd = alcoholicus, alcoholist iemand die aan morfine is verslaafd = morfinist iemand die aan opium is verslaafd = opiumschuiver iemand die aandelen plaatst voor nieuwe N.V. = promotor iemand die aanspraak maakt - pretendent iemand die afgestudeerd is = alum- nus iemand die afkerig is van werk = leegloper, luiaard, luilak, luiwammes, nietsnut iemand die alleen op instrumenten vliegt = blindvliegen iemand die alleen plantaardig voedsel eet – vegetariër iemand die alleen speelt – solist(e) iemand die alleen waarde hecht aan het geestelijke - idealist iemand die alleen waarde hecht aan het stoffelijke = materialist iemand die alles van de beste zijde beziet = optimist iemand die alles weet = weetal iemand die als maar praat = filibuster iemand die als twee druppels water op een ander lijkt = dubbelganger iemand die altijd tegenspreekt – betweter, tegenspeker iemand die anderen onder hypnose brengt – hypnotiseur iemand die bedelt - bedelaar iemand die bedrieglijk te werk gaat = bedrieger, falsaris, fraudeur, knoeier, zwendelaar iemand die blij de radio hoort = omroeper iemand die bij een kerk hoort – koster iemand die bijen houdt - imker iemand die bij zijn leven al zijn bezittingen aan een klooster schenkt = donaat iemand die blauw bloed heeft – edele iemand die boemelt - boemelaar iemand die de colleges aan een universiteit volgt - student iemand die dieren opzet - preparateur, taxidermist iemand die doof is - dove iemand die door eigenstudie is gevormd - autodidact iemand die door moed uitblinkt = held iemand die door streling geneest – magnetiseur iemand die dubbel gehuwd is – bigamist iemand die een ambt bekleed - ambtenaar iemand die een ander afperst = chanteur iemand die een ander arglistig bedreigt = belager iemand die een ambt of post bekleedt – ambtenaar, functionaris iemand die een ander helpt - mededader, medeplichtige, handlanger iemand die een bepaald spel speelt = speler, schaker, kegelaar iemand die een boot voortbeweegt = roeier, peddelaar, kanovaarder iemand die een debat voert = debater 'iemand die een examen aflegt = examinandus iemand die een functie bekleedt = functionaris iemand die een gebod overtreedt = zondaar iemand die een geschil graag toespitst = scherpslijper iemand die een girorekening heeft = girant iemand die een herberg bezoekt – gast iemand die een last draagt - drager iemand die een. loket bedient = loketbeambte, lokettist(e) iemand die een optie heeft = optant iemand die een studiebeurs heeft = bursaal iemand die een verzoekschrift indient = suppliant iemand die een ziekte voorwendt = simulant iemand die eindexamen heeft gedaan – abituriënt iemand die eist - eiser iemand die erg hard is – spartaan iemand die ergens van af weet - adept iemand die ergens zeer in bedreven is - virtuoos iemand die er is - arrivé iemand die ergens van afwet – adept, ingewijde iemand die er zwart uitzet = roetmop, smeerpoets iemand die examenstof repeteert = repetitor iemand die gaat promoveren = promovendus iemand die gelooft aan contact met geesten = spiritist iemand die grondwerk voor verschansingen verricht = schanswerker iemand die hard werkt = ploeteraar, slover iemand die heldendaden verricht in een zeeoorlog = zeeheld iemand die het gunstig inziet = optimist iemand die het somber inziet = pessimist iemand die huizen afbreekt = sloper iemand die het werk uit protest neerlegt - staker iemand die iets aanbied – presentator iemand die iets kent - kenner iemand die in Indonesië rijk is geworden – nabob iemand die in leen geeft - lener iemand die in loondienst is – werknemer iemand die je helpt – assistent, hulp(je) iemand die kegelt - kegelaar iemand die klanten verwerft – acquisiteur iemand die kleding draagt van het andere geslacht = transvestiet iemand die land huurt = pachter iemand die lastert = roddelaar iemand die leeft van aalmoezen = bedelaar iemand die leeft van weldadigheid = arme, bedelaar iemand die lijdt aan vallende ziekte = epilepticus iemand die machines in elkaar zet – monteur iemand die mank is – kreupele, manke iemand die mensen wekt - porder iemand die met geld geld heeft verdiend = bankier, woekeraar iemand die monteert – monteur iemand die morst - morser iemand die naar herzieningen streeft = revisionist iemand die net zo heet = naamgenoot iemand die niet pienter is = domoor, ezel, sufferd iemand die niets uitvoert = nietsnut, luiaard, luierik, luiwammes, rentenier iemand die onderwijs geeft = docent, leraar, meester, onderwijzer iemand die onrust brengt = onruststoker iemand die op jacht gaat = jager iemand die opkoopt – handelaar, opkoper iemand die piano’s op toon brengt = stemmer iemand die plannen maakt = plannenmaker iemand die polemieken schrijft = polemicus iemand die rode letters aanbrengt in codex = rubricator iemand die samenwerkt mat de vijand = collaborant, collaborateur, verrader iemand die schepen uitrust – reder iemand die slecht spreekt = stamelaar, stotteraar iemand die speelt = speler iemand die steeds giechelt / grinnikt - ginnegapper iemand die steelt = dief, kleptomaan, rover iemand die stemt - stemmer iemand die tanks schoonmaakt -classificeerder iemand die tijdelijk ergens verblijf houdt = gast, logé iemand die tijdens de operatie voor de verdoving zorgt = anesthesist, narcotiseur iemand die tot bisschop is gekozen en nog niet is gewijd = elect iemand die traag van begrip is = domme, domoor, ezel, sufferd iemand die van de stun moet leven - steuntrekker iemand die van de weldadigheid moet leven - clochard, bedelaar iemand die van een oud pak een nieuw maakt = keerder iemand die van vrouwelijke sekse is = dame, deern, meisje, vrouw iemand die van weldadigheid leeft = bedelaar iemand die van zijn geld leeft = rentenier iemand die van zijn hart geen moordkuil maakt = flapuit iemand die van zoetigheid houdt = snoeper iemand die veel in cafés vertoeft = habitué, kelner, kroegloper, ober, stamgast, iemand die veel talen spreekt = polyglot iemand die veel met geld omgaat = kassier iemand die veel te kort komt = arme, stakker, behoeftige iemand die verstand van iets heeft = deskundige, expert, kenner, specialist iemand die visnetten maakt = nettenboeter iemand die vlas hekelt = repelaar iemand die voor gentleman wil doorgaan = snob iemand die vragen stelt in het parlement = interpellant iemand die vrome levenswandel houdt = asceet iemand die weddenschappen afsluit - bookmaker iemand die zeden bekritiseert = zedenmeester iemand die zich in de onthouding oefent = asceet iemand die zich richt op de werkelijkheid = realist iemand die zich verbeeldt veel te weten = wijsneus iemand die ziekte voorwendt - simulant iemand die zijn beloften niet nakomt = woordbreker iemand die zijn doctoraal examen heeft gedaan = drs., doctorandus iemand die zijn doel heeft bereikt = arrivé iemand die zijn geloof verloochent -renegaat iemand die zijn kennis alleen aan de ervaring ontleent = empirist, empiricus iemand die zijn kennis door zelfstudie heeft verkregen = autodidact iemand die zijn werk uit protest neerlegt = staker iemand die zijn zonden opbiecht = biechteling, boeteling, penitent iemand die zorgt voor aangespoelde goederen = strandvonder, strandvoogd iemand die zwerft = dolaard, nomade, zwerver iemand een tik geven – aantikken iemand eren - huldigen iemand met blauwbloed - edele iemand met bochel = bultenaar iemand met dezelfde naam = genan, naamgenoot iemand met een zeer harde stem - stentor iemand met fijne smaak – epicurist iemand met gekruld haar – kroeskop, krukkekop iemand met gemengd bloed = creool, halfbloed, kleurling, mulat iemand met verstand - kenner iemand met werkelijkheidszin – realist iemand iets misgunnen – benijden iemand koud maken - doden iemand leren kennen – kennismaken iemand om wie men lacht = risée iemand op een hoge uitkijkpost – torenwachter iemands leven bedreigen - belagen iemands partij kiezen - bijvallen, steunen iemand onder invloed - dronkaard, zuiplap iemand oneer aandoen = blameren iemand uit de Indische Archipel = Alfoer, Ambonees, Ajjeher, Balinees, Batakker, Boeginees, Maleier, Niasser, Soendanees, Toradja iemand uit Wales – Davy, Taffy iemand van adel = baron, barones, edel(e)man, freule, graaf, gravin, hertog, jonker, jonkheer, markies, prins, ridder, vorst iemand van de vrouwelijke sekse = dame, doom, juf, juffrouw, meid, meisje, mokkel, vrouw iemand van grote macht = mogol iemand van hoge geboorte = edele, edeling, edelman iemand van invloed - magistraat iemand van zeer vrome en strenge levenswandel - asceet iemand zonder pigment = albino iemand zonder werkelijkheidszin – idealist, irealist ieme = bij, honingbij, imme iemker = bijenboer, bijenhouder, imker iep = olm, ulmus iepachtigen - ulmaceeën Ier = Paddy Ierland = Eire, Erin, Hibernia Ierland, berg in - Connemara, Errigal, Nephin Ierland, deel van - Ulster Iers dichter-geleerde - fili Iers eiland - Achill, Clark, Clear, Mullet Iers graafschap - zie Ierse provincie Iers geschrift - Leinster iers meer - Conn Iers moeras - bog Iers ondergronds leger - IRA Iers parlement = Dail Iers-Amerikaanse terreurbeweging - Fenians Ierse dans - reel Ierse harp - clarsach Ierse havenstad - Cobh Ierse held - Conn Ierse huurkoetsier - jarvey Ierse hoofdstad - Dublin Ierse koetsier van een karretje met twee banken = jarvey Ierse munt = pond Ierse nationale beweging - Sinn-Fein Ierse provincie - 4 Cork, Mayo 5 Cavan, Clare, Kerry, Louyh, Meith, Sigo 6 Carlow, Dublin, Galway, Offaly, Ulster 7 Donegal, Kildare, Munster, Wexford, Wicklow 8 Connacht, Kilkenny, Laoighis, Leinster, Limerick, Longford, Monaghan 9 Roscommon, Tipperary, Waterfood, Westmeath Ierse rivier - Bann, Bayne, Barrow, Blackwater, Boyne, Corrib, Erne, Foyle, Lee, Moy, Shannon, Ree, Slanay Ierse sport - hurling Ierse stad = Antrim, Athy, Belfast, Cobh, Cork, Dublin, Galway, Limerick, Ulster Ierse vrijheidsbeweging - ira Ierse wal = bullfinch iet – beetje, kleinigheid, lichtelijk,wat iets – beetje, enigszins, iet, snufje, wat, weinig iets aanpraten – aansmeren iets aanschaffen – aankoop iets aantrekken – aandoen iets afslaan – afwijzen, weigeren iets dat groot is - kanjer, kolos, kokkerd iets dat iemand raakt = belang iets dat lang en dun is = sliert, staak, talhout iets dat onbetamelijk is = onbehoorlijk, onoorbaar, onfatsoenlijk, ontoelaatbaar iets dat rond is = bal, bol, kogel, wiel iets doorgronden - kennen iets door het lot laten beslissen = loten iets drievoudigs = trilogie, trio, trits iets enigs in zijn soort - knoest, reus, unicum iets ervaren – ondervinden, weten iets goeds - deugd iets groots - bommerd, kanjer, kolos iets groots in zijn soort – knoest, reus ietsje – beetje, tikkeltje iets mollen – breken, slopen iets ondervinden = beleven, ervaren, meemaken iets openmaken – aanbreken iets ouds repareren – oplappen iets pakken – grijpen iets plaatsen - zetten iets prettigs = weldaad, genoegen iets scheel – loens iets slordig afmaken – knoeien iets bter hand stellen – aanbieden, geven, presenteren iets te warm voor de tijd van het jaar = broeierig, zoel, zwoel iets tijdelijk afstaan = (uit)lenen iets vangen – grijpen iets van zeer grote afmetingen = kanjer, kolos, reus iets verrichten – doen, plegen iets verzoeken – noden, vragen iets waaraan alles ten offer moet worden gebracht – moloch iets wagen – aandurven, gokken iets wat de veiligheid bedreigt = gevaar, onraad iets wat zeer mooi is = beeld, beeldig curiosum iets weigeren - afwijzen iets zeggen - spreken iets zonder belang = bagatel iets zonder waarde = kitsch, lor, prul, vod ietwat – beetje, enigermate, enigszins, iets, lichtelijk, wat, weinig iezegrim = brompot, knorrepot, nurks, wolf ifte – klimop iglo – ijshut, sneeuwhut ignobel = gemeen, laag, laaghartig, onedel, onwaardig, vals ignorant = dom, onwetend, onkundig ignoreren = ontkennen i-grec = ypsilon ijdel – behaagziek, hoogmoedig, koket, ledig, louter, praalziek, pronkzuchtig, onnut, prat, tevergeefs, vergankelijk, vergeefs, vruchteloos, zinloos ijdele gedachte = dagdroom, illusie, waan ijdelheid – pronkzucht ijdeltuit - pral ijf = taxus, ijverboom ijk - keur, merk(teken), standaard, waarmerk ijken – waarmerken ijker – ambtenaar, keurder, keurmeester ijkgereedschap = ijkpen ijkgewicht = standaardgewicht ijking – keuring ijkmaat = etalon ijkmeester = ijker ijkteken = ijkmerk ijl- doorschijnend , dun, haast, iel, leeg, luchtig, mager, schraal, slank, spoed, verdund, vluchtig ijlbode – estafette, expresse, koerier, loper, renbode ijlbot = heilbot ijlen – dazen, fantaseren, haasten, hollen, razen, rennen, snellen, spoeden, zwammen ijlend achtervolgen - narennen ijlhoofd = dolleman, onbesuisde ijlhoofdig = dom, verwardwuft ijle stof = gas, lucht ijle vloeistof = ether ijlen = haasten, reppen, rennen, snellen ijlheid = dunheid, losheid ijlig - haastig ijlings = gauw, gehaast, haastig, inderhaast, overhaast(ig), rad, rap, ras, snel, spoorslags, vlug, vlot ijsbaan schoonhouder = baanveger ijsbreker – beer ijscoman - ijscoventer ijsdrank = sorbet ijsduiker = lom ijselijk – affreus, afgrijselijk, afschuwelijk, afstotend, akelig, lelijk, ongehoord, ontzettend, schromelijk, terribel, verschrikkelijk ijselijk wezen - monster ijsemmertje – koeler ijsgerecht - sorbet ijsheilige = Bonifacius, Mammertius, Pancratius, Servatius ijsheuvel – toros ijshut - iglo ijsje = hoorntje, ijsco, wafel ijskap – ijsdek ijskar – ijswagen ijskast – koeling, koelkast ijskegel = pegel ijskoud - brutaal, glaciaal, onaangedaan, onverstoorbaar IJslands literair werk = Edda IJslandse fontein = gletsjer IJslandse munt = aurar, kronen Ijslandse proza - edda IJslandse vulkaan = Askja, Hekia ijsmeeuw = mallemuk, ijsstormvogel ijsproduct – pegel ijsregen - ijzel ijsstoel = ar, prikslee ijstap - ijskegel ijstijd = Günz, Pleistoceen, Mindel, Riss, Saale, Weichsel, Würm ijsvlakte = gletsjer ijsvogel (Griekse mythologie) = Alcyon, Alcyoon, Halcyon ijsvos – poolvos ijswater - smeltwater ijver = aandrift, ambitie, animo, bedrijvigheid, eerzucht, elan, enthousiasme entrain, geestdrift, naarstig, toewijding, vlijt, vuur, werklust, zin ijveraar – propagandist, strijder, zeloteur ijveren – bevorderen, streven ijverig – ambitieus, arbeidzaam, bedrijvig, driftig, gestaag, leergierig, naarstig, noest, nijver, onverdroten, toegewijd, vlijtig, vurig, wakker, werkzaam ijverzucht = afgunst, jaloezie ijverzuchtig = afgunstig, jaloers ijzerbijter – iezegrim ijzel – ijsregen, rijp ijzelen = rijpen ijzen = griezelen, gruwen ijzer – erts, fe, ferrum, metaal, staal ijzer aantrekkend = magnetisch ijzer aantrekkend voorwerp = magneet ijzerafval = schroot, scraps ijzerbewerker = smid ijzerdraad – metaaldraad, staaldeaad ijzeren bak - tank ijzeren bekleding = harnas, maliënkolder, pantser ijzeren beugel met veer = kiem ijzeren blok met voetstuk - aanbeeld ijzeren bout – klink, rong ijzeren drievoet = treeft, tripode ijzeren hefboom - koevoet ijzeren kan voor dieren = roskam ijzeren knie = plaatknie ijzeren lange nagel = pin ijzeren mondstuk van paard = bit ijzeren nagel – pin, rong ijzeren pen = spie, pin, taats ijzeren punt - prikkel ijzeren reservoir = blik, bus, tank ijzeren ringetje = malle ijzeren scherm rondom een kachel = kachelmantel ijzeren staaf = pen, rail, stang , tralie ijzeren staander = rong ijzeren vat – drum, ton ijzeren vishaak - hoek ijzeren wapenrusting = harnas, kuras ijzeren werktuig = hamer, vijl, tang, zaag ijzeren wolkam - kaarde ijzergroeve = ijzermijn ijzerhoudend = oerachtig ijzerhoudend pigment = heem ijzerhoudende grond = oer ijzerkuid = verbena ijzermijn - ijzergroeve ijzeroxide = roest ijzersmelterij = hoogoven ijzersterk - oersterk ijzervitriool = ferrosulfaat, ijzersulfaat ijzervreter = sabreur, vechtjas, vechtersbaas ijzerweg - spoorweg ijzig – afschuwelijk, angstwekkend, griezelijk, gruwelijk, kil, koud, luguber, ijselijk, ijskoud ijzingwekkend = afgrijselijk, luguber, griezelig, huiveringwekkend Iconoclasten, tegenstanders van de - Iconodulen ik (Lat.) = ego ik ben gekomen = veni ik geloof = credo ik groet je – adieu, hadie ik-gevoelig – egocentrisch ik heb gevonden = eureka ik heb gezien = vidi ik heb gezegd = disci ik heb ontvangen = accept ik heb overwonnen = vici ik verbied = veto Ikaria, berg op - Melissa ikheid - individualiteit ikker = demon, droes, duivel, nekker nikker, satan ikzucht = egoïsme, zelfzucht illade = epopee, epos, heldendicht Ilium = Troje illegaal – clandestien, heimelijk, onrechtmatig, onwettelijk, onwettig, verboden illegale bewoner – kraker illegale taxi - snorder illegaliteit = ondergrondse, onwettelijkheid, verzet illegitiem = ongerecht onwettig, illiciet = ongeoorloofd, verboden Illinois, hoofdstad van - Springfield illinium = il., promethium illuminatie = verlichting illuminatiemiddel = lamp, kaars, teerton illumineerglas = vetpotje illusie = begoocheling, droom, droombeeld, geloof, schijnbeeldutopie, waan(beeld), waan illusies, zonder - ontgoocheld illusionist = goochelaar illusoir = denkbeeldig illuster = beroemd, briljant, doorluchtig, edel, eminent, heerlijk, prachtig, schitterend, voortreffelijk, uitstekend illustratie = afbeelding, figuur, kenschetsing, plaat, prent, tekening, verluchting verduidelijking, voorbeeld illustrator - tekenaar illustreren = aantonen, tekenen, tonen, verluchten illericum, deel van - Dacië, Dalmatië, Macedonië, Noricum, Pannonië, Thracië Illyrië, deel van - Albanië, Bosnië, Dalmatië, Herzegowina, Montenegro iloaïet - lievriet imaginair = denkbeeldig, imaginatie = verbeelding, verbeeldingskracht imago – beeld, status imam, eerste discipel van - bab imam, twaalfde - mahdi imbeciel = dom, oerdom, oliedom, onnozel, stom, stommeling, stompzinnig, wezenloos, zwakzinnig imidazool - glyoxaline imipramine - tofranil imitatie = antiek, na-aperij, nabootsing, namaak(sel), navolging, novantiek imitatie edeleteen = doublet, stras imitator = na-aper, nabootser imiteren = na-apen, nabootsen, nadoen, namaken, navolgen imker – bijenhouder, bijker, iemker, ymker immanent = aanklevend, inwonend, verbonden, verknocht immaterieel = geestelijk, onstoffelijk immaturiteit = onrijpheid imme – bij, honingbij immeditaat = onmiddellijk, rechtstreeks immenkorf = bijenkorf immens – enorm, geweldig, groots, oneindig, onmeetbaar, onmetelijk, ontzaglijk, reusachtig, inmensurabel = onmeetbaar immer = aanhoudend, almaar, altijd, altoos, blijvend, eeuwig, semper, steeds, voortdurend, voorgoed immermeer - ooit immers = althans, toch, tenminste, trouwens, want immersie = indompeling, onderdompeling immigrant = inkomeling, landverhuizer, tramp immigreren - intrekken imminent = dreigend, naderend, nakend immobilisme - onbeweeglijkheid, onwrikbaarheid immoreel = onzedelijk, slecht immortellen - droogbloemen immuniteit = onvatbaarheid immuun = onschendbaar, onvatbaar impair = oneven impala - rooibok impasse - moeilijkheid, slop impediëren - belemmeren, verhinderen, verwarren impediment - beletsel, hinderpaal impensen = onkosten imperatief = bevelend, gebiedend, gelastend imp - ga, halt, loop, sta, stop imperator = gebieder, heerser, i, imp. keizer imperfect = gebrekkig, onvolmaakt imperfectie = onvolkomenheid, gebrek imperiaal – bagagerek imperium = keizerrijk, wereldrijk impermeabel = ondoordringbaar, ondoorlaatbaar, waterdicht impertinent = brutaal, onbehoorlijk, onbeschaamd, impliceren = bevatten, inhouden, meebrengen, omsluiten, vervatten impliciet = inbegrepen, middellijk impopulair - onbemind import – invoer important - belangrijk, gewichtig importeren – invoeren importeur - invoerder importuun - lastig imposant = indrukwekkend, groot imprecatie - bezwering, verwensing, vloek impressario - manager, ondernemer impressie = indruk, schets imprimatur = impr. improbiteit - goddeloosheid, oneerlijkheid, slechtheid improductief - onvruchtbaar, schraal improvisatie = cadans, fantasie, rede, voordracht impugnatie - aantasting, aanvechting, bestrijding, weerstreving impuls = aandrift, beweeggrond, drang, gril, neiging, opwekking, opwelling, prikkel, stoot, stroomstoot, vlaag impuur = onzuiver, troebel in- binnen, intra in aanmerking nemen - regarderen in aantocht - onderweg in aantocht zijn = naderen, onderweg in aabzien – tel in achtingzijn – meetellen in actie komen – handelen, reageren in allerijl = holderdebolder in ar rijden - arren in azijn en kruiden inmaken - marineren in bedwang houden - bedwingen, coërcitie in beginsel aanwezig = rudimentair in behandeling = aanhangig in bewaring gegeven geld - disposito in bewaring geven = consigneren, deponeren in bezit nemen - occupatie, verovering in bijzonderheden = gedetailleerd in casu = ingeval, i.c. in citeren = aanvuren, aanzetten, opruien, prikkelen in conditie in dat geval = dan in de breedte - overdwars in de buurt = nabijgelegen, omtrent, ongeveer, omstreeks, rond, nabij, vlakbij in de eerste plaats – allereerst, bovenal, vooraan, vooral in de derde plaats komend = tertiar in de gedachte - mentaal in de geest = mentaal in de geest levende voorstelling = idee in de grond gegraven gang met borstwering = loopgraaf in de grond levend zoogdier – mol in de grond zetten – planten, poten in de hoogste mate = extreem, meest, uiterst, in de huid = intracutaan in de juiste mate – afgepast in de knoei - klem, wanhopig in de lengte - overlangs in de loop van de tijd = mettertijd in de lopende maand = c.m. (currente mense) in de mond = oraal in de naam van God = l.N.D. (In nomine Dei) in de naam van Jezus = I.N.I. (In nomine Jesu) in de nabije toekomt = binnenkort, eerlang, straks in de nabijheid – dichtbij in de narigheid zijn – lijden in de olie – dronken, teut, zat in de open lucht = buiten in de plaats stellen = substitueren, vervangen in de plaats van = in loco in de puntjes - keurig, perfect, volmaakt in de put – verdrietig in de rats zitten – knijpen in de rechte tijdmaat - a tempo in de regel = dikwijls, doorgaans, gewoonlijk, meest, meestal, normaal, vaak, veelal in de rimboe – achteraf, afgelegen, ver in de rondte gaan - rondgaan in de stad = e.v. alhier in de strijd omkomen - sneuvelen in de toekomst - dan, eens, later, ooit, straks, voortaan in de tuin werken – tuinen, tuinieren in de volle lengte = languit in de war – confuus, geschokt, overstuur in de war raken - ontstellen, verwarren in de war maken = ontstellen, verwarren in de weer zijn – vlijtig in de weg staan – hinderen in de wolken – opgetogen in de wolken zijn - vrolijk in de zin van = a la, sensu in delen doen – indelen, ontleden in delen scheiden – indelen, verdelen in der haast gereed gemaakt = impromptu in dezelfde plaats = alhier in dezelfde tijd = simultaan, tegelijk in deze tijd – als, huidig, nu, ook, tegenwoordig, samen, simultaan, tegelijk, thans in deze tijd geldend = vigerend in deze zin = h.s. in die mate = derwijze, zodanig zozeer in die tijd - toen in dienst - actief in dienst nemen - aanwerven in diepe slaap leggen = ronken in dier voege = dermate, derwijze, zodanig, zozeer, in dit geval = in casu l.c. in dit jaar = h.a. (hoc anno) in dit teken = i.h.s. in drie soorten = drieërlei in drievoud – triplo in dubio zijn - weifelen in een ader geschiedend = intraveneus in een ar rijden = arren in een gelid scharen – rijen in een hoekje - stilletjes in een klap – ineens, tegelijk in een lijst zetten - intabuleren, inlijsten, omranden in een ogenblik – mum, tel in een opwelling = impulsief in een passende verhouding - evenredig in een stok verborgen wapen = steekdegen, stekade in een tent verblijven - kamperen in een wip = even, meteen, zo in eerste aanleg – primordiaal in eigen handen - a. m. p., zelf in eigen persoon = persoonlijk, zelf in elkaar – ineen in elkaar gevouwen vellen – katern in elkaar gezet – hecht in elkaar slaan - aftuigen in elkaar zetten – monteren in elk geval – absoluut, beslist, ingetwijfeldpertinent, sowieso, stellig, in Engeland iemand die op kamers woont = lodger in erge mate = hevig,, sterk, zeer in ergere zin - s.st. in ernst – serieus in ernst bedoeld – menens in evenwicht houden – balanceren in feite – eigenlijk in functieactief in gebreke = nalatig, schuldig in gebruik = bezet, in usu in gebruik van = in usu in gebruik geven – lenen, uitlenen in gebruik nemen – openen in geen plaats - nergens in geheime zitting = l. g. z. in gelijke mate - evenzeer in gelijkmatige verhouding - evenredig in genen dele – geenszins in geringe mate – beetje, iets, klein, luttel, weinig in getallen uitgedrukt = numeriek in getallen uitgedrukte gegevens - statistiek in geval - als, indien in geval van - c. q. in gevecht = slaags in goede conditie = fit in goede doen = in bonis, rijk in goede staat - prima, puik in grondverf zetten = menieën in grote massa neervallen – regenen in grote pracht – luxueus, weelderig in grotere hoeveelheid = meer in haast opgeworpen verschansing = barricade, rideau in het afgelopen jaar = a.p. in het aangehaalde werk = op. cit., o.c. in het algemeen = i.h.a., doorgaans, meestal in het begin – aanvankelijk, eerst in het bijzonder = inzonderheid, vooral in het buitenland = buitenslands in het gebied der ongelovige - i.p.i. in gebreke - nalatig in gebreke(Lat.) - i.m. in gebruik - bezet in gebruik afstaan - lenen, uitlenen in het gegeven geval = c.q. (casu quo) in het geheel - a.s. in het geheel niets = niemendal, niks, nihil in het geheim = clandestien, crypto, heimelijk, latent, ondershands, privatim, rosa, stiekem, sub, tersluiks, verborgen, tersluiks, verholen, verstolen in het gelid stellen - aantreden in het gemoed treffen – ontroeren in het geniep - stiekem in het genoemde jaar = d. a. in het gras weiden - grazen in het geval dat = c.q., casu quo in het heilige jaar - a.s. in het hoogste gedeelte - bovenin in het jaar = anno, a. o. in het jaar des Heren = Anno Domini, a.d. in het jaar der wereld = anno mundi, a.m. in het jaar voor Christus geboorte = a. a. C. in het klein - miniatuur in het komende jaar = a.f. (anno futuro in het kort - summier in het lopende jaar = a.c. (anno currente) in het middelpunt = centraal in het midden = centraal, halverwege, medio, misogaam in het midden brengen - opperen in het midden gelegen – centraal in het nauw - klem in het nauw gebracht = benard in het onderhavige geval = c.q. (casu quo) in het ongerede = onklaar in het oog lopend = duidelijk, evident, opvallend in het oog vallend = frappant, markant, opvallend, treffend in het openbaar - openlijk, publiek in het slop - wanhopig in het vaderland (Lat.) - i.p. in het verleden = eertijds, vroeger, weleer in het verleden noch in de toekomst = nimmer, nooit in het vervolg = later, naderhand, voortaan in het volgende jaar = a.f. (anno futuro) in het vuur verguld zilver – vermeil in het water plonzen - duiken in het wilde weg = lukraak, zomaar in hevigheid afnemen = luwen in hoge mate = danig, erg, hevig, hooglijk, zeer in hoge mate gelukkig – zalig in hoge mate stevig – sterk in hogere mate – meer, sterk in hoedanigheid van = qua in hope - in spe in huis = binnen(shuis), thuis in huis gebleven - thuis in ieder geval - per see, zeker in Indonesië geboren Chinees – baba in je eentje – uppie in je woning - thuis in kegelvorm geperste klomp - brood in kleine stukken verdelen = verhakken, versnipperen, versplinteren in klinker gelijk zijn - assoneren in koor dansen = reien in koortstoestand praten – ijlen in korte tijd – dra, spoedig in kracht afnemend = (muz.) decrescendo, decr. in kracht toenemend = (muz.) crescendo, cresc. In laatste instantie - uiteindelijk in leeftijd gevorderden = ouderen in letters of cijfers uitgedrukte waarde = formule in leven zijnde - levend in liggende positie - gelegen, horizontaal in lijnen uitbeelden = tekenen in lood zetten = loden in margine = i.m., marginaal in massa – massaal in mindering - aftrek in omgekeerde richting = achterstevoren, averechts, in omgekeerde volgorde - andersom, retro in omloop – courant, gangbaar in omloop zijn – rouleren in omvang afnemen – slinken, vermageren in omvang toenemen – opzwellen, groeien in onderhavig geval = l.c. in ondertrouw gaan = aantekenen in ontredderde toestand = desolaat in ontvangst nemen = incasseren, innen, ontvangen in ontwikkeling = embryonaal, evoluerend in ontwikkeling achtergebleven – rudimentair in onze dagen – heden, nuthans in opdracht van = namens in opgesloten - inpliciet in opspraak brengen - compromitteren in optima forma = volkomen in orde – af, afgesproken, fiat, gereed, gewettigd, goed, i.o., juist, kits, klaar, legitiem, oké, o.k., okido, terecht, toegestaan in orde brengen = beredderen, gereedmaken, klaarmaken, regelen in overvloed – genoeg, zat in parenthesi = terloops in persoon = e.p., en personne in plaats van = namens, vanwege, wegens, i.p.v. in plaats van het zegel – l.s. in plooien schikken - draperen in poedervorm = melig, pulverachtig in puin slaan - afbreken in rang verhoogd = bevorderd,gepromoveerd in rang verlaagd – gedegradeerd in rang verlagen – degraderen in reepjes snijden – kerven in rijen feestelijk dansen - hossen in rubrieken splitsen – specialiseren in ruil voor - tegen in ruime mate = overvloedig in samenwerking – gezamenlijk in scène zetten - ensceneren in schijn - pseudo in sieraden gebruikt mineraal – maansteen in snippers snijden - snipperen in spe. = toekomstig in staat = bekwaam, geschikt, goed in staat te betalen = solvent in staat tot = capabel, kunnende in staat tot betalen - solvabel in staat van wording = l.s.n. in staat zijn - kunnen in stand houden = behouden, conserverenhandhaven in stand houder - steunpilaar, stut in sterke afnemend = (muz.) diluendo, diminuendo in stijlvorm brengen - stileren in stilte - geheim, ongemerkt in strijd met = anti, contra, strijdigtegen in strijd met de rede – irrationeel in stukken – kapot in stukken delen - scheuren in suspenso = hangende in teerlingvorm = kubus in tegengestelde richting - andersomtegenin in tegengestelde stand – omgekeerd in tegenspraak - strijdig in het geheim – steels in te grote mate - overtollig in tijdnood verkerend = gehaast, haastig in toom houden – beheersen, beteugelen in toorn ontstoken – toornig in touw - bezig in trek – begeerd, getapt, gewild, gezien, gezocht, veelgevraagd in trek zijn – getapt, gewild, gezien in tweeën = doormidden, gehalveerd, middendoor in tweeën gevouwen vel papier = folio in twee gelijke stukken verdelen = halveren in twee vormen voorkomend – dimorf in tweevoud - duplo in verband met = i.v.m. in verhouding = evenredig in 1296 vermoorde graaf – Floris in vaten doen – fusten, tonnen in veiligheid - gered in vertrouwen = sub rosa in verval - decadent in verwachting – pregnant, zwanger in verzet komen - opsteken in vieren gedeeld (herald.) = ecarelé in voice - i.v. in volgorde = resp. (respectievelijk) in volkomen gezondheid - blakend in volle vergadering - in pleno in volle zee = buitengaat in voorkomend geval = eventueel, evt., gebeurlijk in voorraad – reserve, voorhanden, voorradig in vorm gegoten metaal - afgietsel in vrede = i.p. (in pace) in vrijheid stellen - loslaten in vroeger tijden = eertijds olim, ooit, weleer, voorheen in vuur en vlam staan - branden in vuur verguld zilver – vermeil in waarde gelijk zijn - opwegen in water dompelen = dopen in water zwevende organisme = nekton, plankton in weerwil van – (des)ondanks in welk geval = c.q. (casu quo) in wezen samenvallend – identiek in wezen zijn - bestaan in wijde plooien schikken – draperen in wilde vaart naderen – aanstormen in woede geraken – opsteken in woede razen - tieren in zee liggende ondiepte = plaat, strandwal, zandbank in zee uitstekend gebergte = kaap in zee uitstekende dam = pier, wandelhoofd in zee uitstekende landpunt = landtong, tong in zee uitstekende landpunt tussen twee riviermonden – plei in zekere mate – nogal in zekere toestand komen - geraken in zich opnemen = inademen, inhaleren in zichzelf gekeerd - eenzelvig in zijn geheel = en bloc, integraal in zijn huis – thuis in zijn sas – tevreden in zijn sas zijn – vrolijk in zijn schik – ingenomen in zijn uppie – afgezonderd, alleen, eenzaam in zijn vaart belemmeren – remmen, stuiten, vertragen in zijn vuistje lachen – gnuiven, gniffelen, ginnegappen in zo hoge graad - dermate in Zuid-Amerika voorkomende vogel = agami. kolibrie in zwang - levend inachtneming = betrachting, nakoming, observantie, opvolging, waarneming inademen = inhaleren inademing = inhalatie Inanna - Esjtar, Isjtar inattentie - achteloosheid, onoplettendheid inauguratie = intrede, inwijding inauguratierede = oratie inbaar - invorderbaar inbeelding = hersenschim, imaginatie, trotsheid, verbeelding, verwaandheid, waan inbegrepen = impliciet, inclusief, incluis, incl., meegeteld inbeslagneming = beslaglegging, confiscatie, saisie inbeuren - ontvangen inbezitneming = occupatie inblikken – conserveren inbinden – bedwingeninnemen, matigen inboedel - ameublement, boel, huisraad, inventaris, meubelementmeubels, meubilair inboeken - registreren inboorling = inlander, inheemse, inwoner, kreool, landzaat, naturel- inboorling van Afrika = Bantoe, Bosjesman, Hottentot, Kaffer, Zoeloe, neger, pygmee inboorling van Arabië = Arabier inboorling van Groenland = Eskimo inboorling van de Filippijnen = Negrito inboorling van Nieuw-Zeeland = Maori inboorling van West-Irian = Papoea inboorling van Zuid-Afrika = Naturel inborst = aard, geaardheid, gemoed, gestel, innerlijk, karakter, natuur inbraak – diefstal, kraak inbreken - kraken inbreker = dief, geveltoeristindringer, insluiper, kraker, rover inbreng – inleg, bijdrage inbrenging = aandeel, immissie inbreuk – aanranding, overtreding, schending, schennis inbreuk op rechten van een verkoper – retract in bruikleen afstaan – lenen incapabel = onbekwaam, ongeschikt incarnatie = menswording, vleeswording incarnatie van Vishnoe = Rama incasseerder - inner, kassier incasseren – innen, ontvangen incasso = kassiersloon incident = gebeurtenis, geval, hindernis, rel, stoornis, voorval incidenteel = bijkomstig, casueel, occasioneel, terloops, toevallig incisie = insnijding, snede incisief - bijtend, scherp, snijdend inclinatie = geneigdheid, helling, verbuiging includeren = insluiten, bevatten incluis - inclusief inclusief = inbegrepen, incluis, incl., meegerekend incompetent = onbekwaam, onbevoegd incompleet = onvolledig incorrect - gebrekkig, onbehoorlijk, onjuist, onnauwkeurig incunabel = wiegendruk incurabel = ongeneeslijk, onheelbaar indachtigmaking - herinnering indagen – dagvaarden indaging - dagvaarding indammen - bedijken indecent = aanstotelijk, onbetamelijk, onzedelijk onwelvoeglijk indecisie - besluiteloosheid, onbeslistheid indelen - classificeren, klasseren, rangschikken indeling = classificatie, verdeling, partitie indeling bij teamsport - opstelling indeling van de lessen = rooster indenken – begrijpen, voorstellen inderdaad = (Ind.) betoel, echt, metterdaad, ongetwijfeld, toch, waarachtig, waarlijk, warempel, werkelijk, wezenlijk, zeker, zowaar, inderhaast = haastig, ijlings, terloops, tussendoor indertijd – destijds, eens, toen, voorheen, vroeger, weleer indeuken - blutsen indeuking = bluts, holligheid, put index = bladwijzer, inhoudsopgave, klapper, lijst, naamlijst, register, wijsvinger India = Bharat India, berg in - Abu India, deelstaat in - Assam, Bihar,Gujarat,Haryana, Jammoe, Kasjmir, Kerala, Madras, Maharasjtra, Mysore, Nagaland, Orissa, Punjab, Rajasthan India, epos van - Mahabharata India, eretitel in - begam, begum India, gebergteketen in - Ghats India, gebied in - Doab India, hoofdstad van - Delhi India, munt in - Paisa, rupee India, officiële schrift van - danagari India, officiële taal van - Hindi India, parlement van - Lok, Sabha India, politicus in - Gandhi, Nehroe, Sjastri India, protectoraat van - Sikkim India, provincie van - 5 Assam, Bihar, Delhi 6 Kerala, Mysore, Orissa, Punjab 7 Gujarat, Haryana, Manipur, Tripura, Mizoram 8 Nagaland 9 Meghalaya, Rajasthan 10 Chandigarh 11 Maharashtra, Pondicherry India, provinciehoofdstad in - 4 Aijal, Ziro 5 Patna, Simba 6 Bhopal, Bombay, Inphal, Jaipur, Kohima, Madras, Panjim 7 Lucknow 8 Agartala, Calcutta, Shilong, Silvasa, Srinagar 9 Ahnadabat, Bangalore, Hyderabad, Kavaratti 10 Chandigarh, Trivandrum 11 Bhubaneswar, Pondicherry India, rivier in - Beas, Bhima, Bias, Brahmapoetra, Domadar, Ganges, Godavari, Gogra, Jumma, Histwa, Mahanaci, Narbada, Yamuna India, staat in Noord - Bihar India, stad in - Bharata, Bhils, Nagas India, stand in - brahmanen, ksatriyas, parias, sjudras, vaisyas India, taal, gesproken in - Asamees, Bengali, Gujarati, Hindi, Kannada, Kasjmiri, Malayalam, Marathi, Oerdoe, Oriya, Punjabi, Rajasthai, Tamil, Telegu India, weefsel uit - adatis Indiaan – apache, Roodhuid, zwartvoet Indiaans dorp = pueblo Indiaans hoofdman uit Mexico = Kazike Indiaans opperhoofd = cacique, chief, sachem Indiaans symbool = totem Indiaans voedsel - pemmikan, Yuca Indiaans wapen - boetoe, bola, tomahawk Indiaans werptouw = bola Indiaanse - squaw Indiaanse bijl = tomahawk Indiaanse boer - peon Indiaanse godheid - Manitou Indiaanse knots - boetoe Indiaanse kreet = ugh Indiaanse nederzetting = pueblo Indiaanse schoen - mocassin Indiaanse slee = tobogan Indiaanse stamhoofd - sachem Indiaanse strijdbijl = tomahawk Indiaanse taal - Algonkin, Athabaskisch, Caddo, Chinook, Hokan-Sioux, Irokees, Keres, Muskogee, Pemutisah, Salish, Shoshome, Tanoa Indiaanse tent = tipi, wigwam Indiaanse vredespijp - calumet, kalumet Indiaanse vrouw = squaw Indiaas = zie: Indisch Indiana, hoofdstad van - Indianapolis Indianen hut – wigwam Indianenschoen - mocassin Indianenstam - 3 Ona, Oto, Uru, Ute, Yuk 4 Chol, Cora, Cree, Crow, Cuna, Hare, Hopi, Inca, Kato, Kusc, Maya, Mono, Pima, Pomo, Tupi, Yuma, Zumi 5 Alsea, Campa, Chono, Creek, Haïida, Nahua, Kiowa, Maidu, Modoc, Otomi, Pipil, Sioux, Supai, Turok, Wappo, Wiyot, Xingu, Yaqui 6 Ahtena, Atsina, Aymara, Beaver, Bororo, Cayuse, Dakota, Dog-rib, Eskimo, Jivaro, Lengwa, Micmac, Nahane, Navajo, Nayaho, Nootka, Ojibwa, Osagen, Papago, Pawnee, Pueblo, Slavey, Tungas, Queché, Warran, Wintum, Yakima 7 Apachen, Azteken, Bakairi, Beothuk, Chibcha, Chinook, Choctaw, Guarani, Huichhol, Huronen, Khotana, Kutehin, Naskapi, Natehez, Navahos, Ojibwam, Puelehe, Shawnee, Tahltan, Takelma, Tlingit, Walapai 8 Abiponen, Aigonkin, Alaealaf, Algonkin, Arowaken, Botocudo, Caraïben, Caquetio, Carriers, Cherokee, Cheyenne, Chuckchi, Delaware, Irokezen, Kwakiutl, Louehoux, Malecite, Mixteken, Misquito, Muskogee, Sekanais, Seminole, Shoshone, Shoshwap, Tarasken, Tolteken, Tsimhian 9 Araueanen, Ashluslay, Bfackfoot, Chickasaw, Chimakuan, Chipewyan, Comanchen, Kalapooia, Mesealèro, Mohikanen, Saulteaux, Seminolen, Tehuelehe, Tonowaken, Tupinambe, Zapoteken 10 Bella-bella, Chimmesayan, Chiriguano, Montaignes, Moskekowug, Plains-eree, Swampy-cree, Tarahumara 11 Zwartvoeten 12 Patagoniërs, Plains-ojibwa, Yellow-knives 13 Carlbou-eaters Indianenstamhoofd in Amerika - cacique Indianenvoedsel – pemmikaan Indiase tokkelluit – sitar Indiase vorstin - rani indicator = aanwijzer Indië = Indonesië, Insulinde indien = als,(Eng.) If, bijgeval, ingeval, mits, tenzij, wanneer, zo indien nodig te vervangen door -subs(idair) indienen – aanbieden, inleveren, presenteren, voorleggen indiener van een request = adressant indiener van een verzoek schrift = adressant, suppliant indiening = inlevering, offerte, presentatie, voorlegging indienne = sits indifferent = lauw, ongevoelig, onverschillig, indigent = arm, behoeftig, nooddruftig indignatie = misnoegen, verontwaardiging indigo - donkerblauw indigobloem = amorpha indigoplant = anyl indijken - droogmaken, inpolderen indirect = middellijk, zijdelings indirecte belastingen = accijns Indisch arbeider = koelie Indisch asceet - yogi Indisch bestuursambtenaar = resident Indisch bloempje = melati Indisch boek van de liefde - kamasutra Indisch bouwwerk = stoepa Indisch districthoofd - resident, wedana Indisch dorp – desa, kampong Indisch edelman = raden Indisch eiland = Amboina, Bali, Banka, Billiton, Boeroe Borneo, Celebos Ceram, Flores, Java, Lombok, Madoera Nias, Soemba, Soembawa, Sumatra, Ternate, Timor Indisch geel - pioeri Indisch gerecht = ba(h)mi, nas(s)i(gorang), roedjak Indisch gewicht = almene, candy, kati, kendi, pikol Indisch graangewas = rijst Indisch grootvorst = maharadja Indisch hert - muntjak Indisch kapmes - golok Indisch kledingstuk – badjoe, sari, arong Indisch koninkrijk - Andhra Indisch koord - tali Indisch lang baadje - kabaai, kabaja Indisch levenselixer - amrita Indisch magisch offer - pribihan Indisch matje - tikar Indisch matroos - laskaar, laskur Indisch muziekinstrument = ankloeng, anklong, gender, rebab, soeling Indisch mythologisch wezen - Garuda Indisch opzichter = mandoer Indisch orkest = gamelan Indisch paleis = kraton Indisch raadslid - edeleer Indisch rijstveld = sawah, sawa Indisch rijtuig – deleman, sado Indisch rood - almagra Indisch rund = karbouw , sapi Indisch schaker = tan Indisch schepenemmertje - gajoeng Indisch schoonheidsmiddel - bedak Indisch schrijver - Bana Indisch slaginstrument = kendang Indisch snaarinstrument = dilruba, esraj, sarangi, sarod, sitar, tamburi, vms, vina Indisch toneel = stamboel Indisch touw = sero, tali Indisch tovermiddel - Goenagoena Indisch visnet - sero Indisch vlas = jute Indisch voedsel = rijst, maniok Indisch voertuig = korakora, ossekar, sado Indisch vorst = mogol mochol, nizam, radja Indisch vorstenverblijf - puri Indisch vrouwenkleed - sari Indisch wapen = klewang, kris Indische antilope - sasin Indische arbeider - koelie Indische archipel, behoort tot de - Filippijnen, Indonesië, Nieuw Zeeland, Irian Indische asceet = yogi Indische bard - alvar Indische boom = alkanna, djati, lontar, waringin Indische boomsoort = djati, doerian, sapan, waringin Indische dadel = tamarinde Indische dakbedekking - atap Indische dans - nrtya Indische danseres = bajadère Indische demon - Bhoeta Indische dodengod - Jama Indische draagdoek - slendang Indische draaglast = pikol Indische draagstoel -tandoe Indische edelman - raden Indische eenheidsstaat = Hindi Indische eretitel = mahatma Indische geleerdentitel = sjastri, pandit Indische geluksgodin - Lakshmi, Shri Indische geneeskundige - doekoen Indische gitaar = krontjong Indische godheid = Ardjoena, Boeddha Deva, Devi, Ganapati, Ganesja, Indra, Vishnoe Indische godin - Aditi Indische god van de liefde – Kama Indische groet - slamat Indische haardracht - kondée Indische hanenklopbaan – wantilan Indische heer - toean Indische hennep – gonje, hasj(isj), jute Indische houtskool – baseng Indische huismeid - baboe Indische instrumentale muziek - vadya Indische kaste van sprookjesvertellers - bhat Indische keizer - akbar Indische kindermeid = baboe Indische klipzwaluw - salangaan Indische koe = sapi Indische koning = Asoka Indische krokodil = gaviaal Indische lagere ambtenaar - mantri(e) Indische lagere godheid - Gandharva Indische landbouwer - tani Indische leer - bhakti Indische lengtemaat = cubit Indische ligmat = tikar Indische maat = paal Indische mand - krandjang Indische markt = passar Indische matrozen = laskaren Indische munt -paisa, roepia, rupee, sen Indische muziek - gita, sangita, vadya Indische mystiek - yoga Indische mythologie - Ragveda Indische Oceaan, eiland in de - Ambre, Anjouan, Madagascar Indische palmsoort = lontar Indische plant = rotan, rottan Indische ploegbaas - mandoer Indische prinses = rani Indische rivier = kali Indische rijksdaalder - ringgit Indische schouderdoek = slendang Indische sierplant = aloë Indische soldaat = g(h)urka Indische spook - preta Indische staat = Assam, Bihar, Dardistani, Goedzjaraat, Harasjitra, Kerala, Madras, Maisoer, Orissa, Pendsjaab, Radsjastan Indische taal = Assami, Bengali, Gujaratti, Hindi, Kacchi, Kashmiri, Marathi, Nepali, Oriya, Pali, Pashtu, Punjabi, Sindhi, Tamil, Urdu, Vedi Indische tempel = pura, vali Indische tempeltrom - padmasana Indische titel = Adipati, belhar, Mahatma, Pandit, r.m. Indische toneelvorm - bhana Indische trommel - tabla Indische universele liefde - ahimsa Indische vastendag - hartal Indische vijgenboom = waringin Indische visfuik = sero Indische vismeelkoek - kroepoek Indische vocale muziek - gita Indische vogel = beo Indische volksleider - Gandhi Indische vorst - maharadja, mogol, radja Indische vrucht = doekoe, doerian, manga, mango, nangka, papaja, zuurzak, doerian, zuurzak Indische weduwe = sutti Indische wijn = tari Indische winkel = toko, warong Indiscreet = onbescheiden indispensabel = onmisbaar indisponeren = vertoornen indisponibel = onbeschikbaar indium = in. individu = eenling, enkeling, figuur, iemand, kerel, man, mens, persoon, sujet, individuatie = verbijzondering individueel = afzonderlijk, persoonlijk indo = creool, halfbloed, kleuring, mulat Indo-China, deel van - Cambodja, Laos, Vietnam Indo-Chinese taal - Birmees, Burmaans, Chinees, Dioi, Karen, Khamti, Lao, Li, Shan, Siamees, Thai, Tibetaans Indoen - inslaan indociel = onhandelbaar Indo-europese taal - 4 Iers, Lets, Pali, Saka 5 Brits, Deens, Duits, Frans, Fries, Hindi, Noors, Pools 6 Engels, Grieks, Iraans, Spaans, Zweeds 7 Albaans, Armeens, Bengali, Bretons, Faeroes, Gotisch, Indisch, LitouwsLydisch, Lykisch, Pahlavi, IJslands 8 Afghaans, Bulgaars, Gaelisch, Gallisch, Germaans, Italisch, Keltisch, Kornisch, Perzisch, Prakrits, Roemeens, Saksisch, Sanskriet, Slavisch, Slowaaks, Sloweens, Sogdisch, Toehaars, Wallisch 9 Avestisch, Catalaans, Frankisch, Italiaans, Koerdisch, Oekraïens, Portugees, Singalees 10 Anatolisch, Hettitisch, Nederlands, Sardinisch, Tsjechisch 11 Dalmatiaans, Reto-romaans, Wit-Russisch 12 Servo-Kroaaks Indo-europese volkeren groep - Germanen Indo-Germaan = Ariër, Kelt Indo-Germaanse stam = Kelten Indo-Germaanse nomadenstam - Alanen Indo-Iraanse taal - Afghaans, Hindoestani, Indisch, Iraans, Pali, Penjabi, Prakrits, Sanskriet indolent = apathisch, inert, laks, loom, lui, lusteloos, onverschillig, passief, sloom, traag, vadsig Indolylazijnzuur - heteroauxine indommelen = insluimeren, slapen, wegzakken indompeling = bad, doop, immersie Indonesië = Indië, Insulinde Indonesië bevolkingsgroep in = Ambonezen, Atjeeërs, Bajao, Balinezen, Batak(ker)s, Buginezen, Dajahs, Dajaks, Javanen, Madurezen, Makasaren, Maleiers, Menadonezen, Minangkabauers, Papoea´s, Sundanezen, Toradja´s Indonesië/ in...geboren Chinees = baba Indonesisch = zie ook bij: Indisch Indonesisch bloempje = melati Indonesisch bouland - tegal Indonesië , deel van = 3 Adi, Moa, Obi 4 Alos, Bali, Buru, Java, Muna, Nias, Sawu, Siau 5 Ambon, Buton, Damar, Djawa, Irian, Manuk, Rotti, Seram, Sumba, Timur, Wetar 6 Banggi, Banka, Bawean, Borneo, Butang, Flores, Gorong, Lombok, Madura, Maluku, Misool, Rakata, Sipora, Tidore, Waigeo 7 Celebes, Enggano, Morotai, Salajar, Serasam, Siberut, Singkep, Sumatra, Sumbawa, Tambora, Termate 8 Beliting, Billiton, Djailolo, Molukken, Saumlaki, Sulawesi, Sumatera 9 Halmahera 10 Kalimantan Indonesië, hoofdstad van - Jakarta Indonesisch dorp = des(s)a, kampong Indonesisch dorpshoofd - Loerah, Petinggi Indonesisch eiland = zie eiland in Indonesië Indonesisch geestelijk leraar = goeroe Indonesisch gerecht - bami, nasi Indonesisch gewicht - amat, pikol Indonesisch handwerk = batik, ikat Indonesisch hert = muntjak Indonesisch hoofd = panglima Indonesisch instrument = ankloeng, gender, rebab soeling Indonesisch jakje - baadje Indonesisch katoenweefsel - Basta Indonesisch kindermeisje = baboe Indonesisch kledingstuk = sarong Indonesisch leger – TNI Indonesisch ligmatje – tikar Indonesisch meisje - nonnie Indonesisch muziekinstrument = 4 toda 5 kledi, lamba, mbeka, rebab 6 bangsi, gambus, gender, kasapi, merwas, rabana, robeka 7 djungga, foi-mere, kendang, serunai, sinrili, soeling 8 ankloeng,genggong, késo-késo 12 gesong-kesong Indonesisch open huis - balé Indonesisch orkest – gamelan Indonesisch palmriet - rotan Indonesisch regentschap - Blitar, Bogor Indonesisch rijstveld = sawah sawa Indonesisch rund - buffel, karbouw, sapi Indonesisch scheepje - caracor Indonesisch soldaat in dienst van de Japanners tijdens de bezetting = heibo Indonesisch staatsman = Hatta, Sjahrir, Soekarno Indonesisch taxi-fiets - betjah Indonesisch touw = tali Indonesisch vaartuig - prauw Indonesisch voertuig = sado Indonesisch vorstenverblijf - kraton Indonesisch wachthuis = gardoe Indonesisch wapen = kris Indonesische adellijke titel = Adipati Indonesische akker = ladong Indonesische ambtenaar - pati Indonesische arbeider - koelie Indonesische badkamer = mandiekamer Indonesische bergland = goenoeng Indonesische bloem - melatie Indonesische boomsoort = djati doerian, sapan, waringin Indonesische dichter – Anwar Indonesische dorpsbuurt - kampong Indonesische draaglast = pikol Indonesische drank - arak, brem Indonesische edelman = raden Indonesische eetkraam - warong Indonesische eilandengroep - Batu Indonesische feestmaaltijd = slametan Indonesische. fuik – ink, sero Indonesische heer = toean Indonesische jongere broer of zuster - ade(e) Indonesische naam voor jenever = pait, split Indonesische koe = sapi Indonesische landbouwer = tani Indonesische landmaat - bouw, patok Indonesische leermeester - goeroe Indonesische ligmat = tikar Indonesische maat = bahoe, paal Indonesische markt = passar, pasar Indonesische munt - gobang, roepia(h) Indonesische nachthagedis - gekko Indonesische nachtlampje = pelita Indonesische neushoorn – badak Indonesische omslagdoek - sarong Indonesische open winkel = warong Indonesische oppervlakte maat - bahu, bouw Indonesische opzichter = mandoer Indonesische palm – aren, lontar Indonesische palmwijn = toeak Indonesische plant - bamboe Indonesische rijksgrote = panglima Indonesische rijst = nasi Indonesische rivier = air, ajer, Brantas, kali, Solo Indonesische sierplant - aloë Indonesische stad - 4 Palu 5 Ambon, Medan 6 Djambi, Malang, Manado, Padang 7 Bandung, Kendari, Kuppong, Makasar, Mataran 8 Bengkulu, Denpasar, Djakarta, Semarang, Surabaja 9 Pakanbaru, Palembang, Pontianak, Samarinda, Surakarta 10 Balikpapan 11 Djokjakarta 12 Bandjermasin Indonesische tafelbediende - spen Indonesische talen = Atjehs, Balisch, Bataks, Javaans, Madurees, Maleis, soundaas Indonesische titel voor vrouwelijke vorstelijke personen op Java en Madoera = ratoe Indonesische vesting - benteng Indonesische vorst - ratoe Indonesische vulkaan - Batur, Gede(h) Indonesische winkel = toko Indonesische zalf – boreh indoorsport - zaalsport indopen – dippen, instippen, scheppen, soppen indoping = bad, dompeling, immersie indriachtige - avahi, babakoto, sifaka, wolmaki in drievoud - triplo indrijven - beitelen, griffen, inslaan, instuwen indrillen - instampen indringen - binnendringen, indrijven, infiltreren indringend = afdoend, diep(gaand), grondig, nadrukkelijk, penetrant indringer = inbrekerinfiltrant, intrigant, kuiper, sluiper, spion indringerig turen - loeren indruk = impressie, merk, moet, prent. schets, striem, spoor, teken indruk in gewichten – merk indrukking - deuk indruk maken = imponeren indruk makend = eerwaardig, pakkend, waardig indruksel - deuk, moet, spoor indruk, onder – bekommerd indruk van een wiel - spoor indrukwekkend = aangrijpend, groots, imposant, machtig, monumentaal, ontzaglijk, roerend, statig, treffend indruppeling - instillatie inductie = gevolgtrekking inductieklos - bobine induffelen - inbakeren, inpakken indulgentie - aflaat indulgestie = aflaat, toegevendheid, verschoning indult - dispensatie, respijt, uitstel industrie = fabriek, fabriekswezen, nijverheid industrieel = fabrikant industriegebied = Bot-Lekgebied , Mijnstreek, Roergebied, Zaanstreek industrieel grootbedrijf - fabriek industrieschool = technicum industriestad - fabrieksstad Industriestad in Engeland = Leeds, Liverpool Manchester, Oldham, Sheffield industriestad in Nederland = Amsterdam, Eindhoven, Enschede, Hengelo, Krommenie, Rotterdam, Tilburg, Zaandam indutten = inslapen, soezen induw = deuk ineen = dichter, in elkaar, samen, tezamen, vereend ineendraaiing – torsie ineendrukken - verfrommelen ineengedrongen = beknopt, kort in een klap - ineens ineenlopende kamers = suite ineens = abrupt, eensklaps, onverwachts, opeens, pardoes, plots(eling), plotsklaps, subiet, terstond, ineen smelting = eenmaking, unificatie ineenstorten - neervallen ineenstorting = afbrokkeling, collaps, debacle, krach ineenstorting van koersen = krach, slump ineen voeging = inlas ineenzakken - bezwijmen, flauwvallen ineenzetten - construeren, samenstellen ineen zetting = montage inegaal = oneffen, ongelijk, veranderlijk inenten = vaccineren inenting = inoculatie, spuit, vaccinatie inentingsbriefje - vaccinbewijs inentstof – koepokstof, serum, vaccin inept = absurd, dwaas, ongerijmd, zot ineptie - zotheid inert = apathisch, futloos, indolent, laks, langzaam, loom, lui, sloom, traag, willoos inertie = apathie indolentie, laksheid, loomheid, luiheid, sloomheid, traagheid inetsen - graveren infaam = aanstotelijk, abject, eerloos, ergerlijk, gemeen, laag, laaghartig, laf, schandalig, schandelijk, snood, vuil infamie = eerloosheid infanterie = inf. ,voetvolk infanterist = zandhaas infantiel = flauw, kinderachtig, kinderlijk infantilisme – onvolwassenheid infarct - hartaanval infect - aangestoken, afschuwelijk, besmet infecteren - besmetten infectie = aansteking, besmetting, ontsteking, sepsis infectieziekte - 3 bof, tbc 4 pest 5 droes, griep, lepra, tyfus 6 angina, pokken 7 cholera, druiper, malaria, mazelen, sjanker 8 difterie, Kala-azar, miltvuur, nekkramp, roodvonk, trachoom 9 influenza, kinkhoest, paratyfus, vlektyfus 10 dysenterie, erysipelas, trichinose, 11 malta-koorts, slaapziekte, tuberculose, waterpokken 12 hondsdolheid, 15 pappatacikoorts, 16 kinderverlamming, papegaaienziekte 17 amoebedysenterie infereren - afleiden, besluiten inferieur = minderwaardig, ondergeschikt, slecht infernaal = duivels, hels inferno - hel infesteren - verpesten infideel - ontrouw, trouweloos infiltratie - indringing inflecteren - (ver)buigen inflexie - afwijking, buiging inflexibel - hardnekkig, onbuigzaam infiltrant = binnendringer, indringer influenza = griep influisteren = inblazen, souffleren, voorzeggen informaliteit - ambtsvergrijp, onvormelijkheid informant - zegsman informatie = bericht, boodschap, gegeven, inlichting, mededeling, melding, navraag, nieuws, onderricht, onderzoek, tipvoorlichting informatiebureau = V.V.V., A.N.V.V., A.N.W.B., K.N.A.C. informatiecentrum - documentatiedienst informatiedienst inzake lectuur = l.D.l.L, prisma informatie-eenheid in computer - bit informeel = officieus, onvormelijk, voorlopig, vrijblijvend informeren = navragen, inlichten, vragen infra - beneden infunctietreding - ambtsaanvaarding infusie – aftreksel, infuus infusiediertje = monade infusoriënaarde = kiezelgoer ingaan = aanvangen, beginnen, betreden, binnengaan, intreden ingang = aanvang, begin, deur, entree, kek, intrede, monding, opening, poort, toegang ingebeeld – arrogant, denkbeeldighersenschimmig, kwasterig, minachtend, nuffig, pedant, verwaand ingebeeld meisje = nuf ingeboren = aangeboren, ingeschapen, inheemsnatuurlijk ingteboen aard - natuur ingebruiknemen = openen ingeburgerd - aanvaard ingedeelde afstand = etappe ingedijkt land = koog, polder ingedijkte kwelder = zeepolder ingedikt = gecondenseerd ingedikt vleesnat - gelei ingedikt vruchtensap - gelei, siroop ingedroogd sap als looistof = kino ingehouden = beheerst, verbeten ingehouden (muz.) = retenuto ingehouden winst = reserve ingekankerd = hecht, ingeworteld, onuitroeibaar ingekeept - gekarteld ingekeerd - devoot, indachtig, vroom ingekwartierd soldaat = garnisair ingelast - ingevoegd ingelegd geld – inlaag, inleg, inzet, pot, bank ingelegd parelsnoer = intaglio ingelegd zuur, Maleis - atjar ingemaakt – gemarineerd, ingezouten ingemaakte vruchten = confituren ingenaaid = ing. ingenieur - ing., ir., technicus, technoloog ingenieus – scherpzinnig, vernuftig, vindingrijk ingenomen = bekoord, blij, gesteld, tevreden, verwaand ingenomenheid met zichzelf = eigenliefde ingenomen met - blij, tevreden, ongekunsteld ingenomen plaats - positie ingénu = argeloos, naïef ingepekelde kabeljauw - moluwe ingeroest = vastzettend ingeschapen = aangeboren, natuurlijk ingeschapen aandrift = instinct ingeschoven krantenbericht = entrefilet ingeslagen gedeelte = inslag ingesleten gewoonte - sleur ingesloten = bijgaand, incl., incluis, inclusief, omsingeld, p.c. ingesloten land delta ingesloten landstreek - waard ingesloten ruimte van een Romeinse woning = atrium ingesloten stuk land = enclave ingeslotene - incluse, recluse ingespannen aandacht = ademloos ingespannen denken = hoofdbrekens, piekeren ingespannenheid = moeite ingetogen – abstinent, bedaard, bescheiden, bezadigd, heus, kalm, kuis, matig, modest, nederig, preuts, sober, stemmig, zedig ingetogenheid = modestie, bescheidenheid ingeval = als, gesteld, indien, mits, wanneer ingeven = inblazen, inspireren, toedienen ingeving – aanblazing, idee, inspiratie, inspraak, inval, vonk, voorgevoel ingevoegd – ingelast ingevoerd - geimporteerd ingevolge = door, mits, n.a.v., volgens, wegens ingevolge ener gelofte gestichte kerk = votiefkerk ingevouwen strook – inslag ingevroren product - diepvries ingewand = darm, gal, lever, long, luchtpijp, maag, milt, nier, pens, slokdarm, strottenhoofd ingewanden - entera, intenstine, viscera ingewand van een haring = gel ingewand van een vis = beuling, grom ingewandskramp = koliek ingewandswormen = entozoen, helminthen, lintworm ingeweven plooien - plisse ingewijde = adept, expert, insider, orgiast ingewikkeld = complex, duister, lastig, moeilijk, netelig, verward ingewikkeld maken - compliceren ingewikkelde samenhang - verband ingezameld geld = collecte ingezetene = bewoner, burger, inwoner, poorter ingezet stuk - las ingezonken - diepliggend, hol ingezouten = ingemaakt ingezouten kool = zuurkool ingezouten voedsel – inmaak ingooi - inworp ingot - baar ingrediënt = bestanddeel, element ingrediënt der rijsttafel = kroepoek, lombok, sambal, saté, trasi ingreep – inbreuk ingriffen – graveren ingrijpen - optreden ingrijpend = doordringend, drastisch ingroeven = ingraveren inhaaltalie = achtertalie inhaalwedstrijd - poursuite inhabiliteit = onbekwaamheld inhaerent - aanklevend, samengaand inhalatie = inademing inhalen = binnenhalen, inpalmen, intrekken, introduceren, ontvangen, oplopen, passeren, winnen, zwichten inhalen van het anker - hieuwen inhaleren = inademen inhalig – begerig, deun, gierig, gulzig, hebberig, hebzuchtig, schraperig, schrokkig, vrekkig inhalige - vrek inhalige vent – hapshaar ijhaligheid - hebzucht inham = baai, boezem, cala, estuarium, etang, fjord, haf, kreek, lagune, nis, zeeboezem inham aan de kust = hop inham achter landtong - haf inham der Noordzee – Lauwerszee inham in een muur - nis inham in de Oostzeekust - fö(h)rde inham in een rotsachtige kust = fjord inham met getijdenwerking – estuarium inhamvan een zee - baai inham van de zee gescheiden door een schoorwal = lagune inhechtenisneming = arrestatie, gevangenneming inheemsen - inboorlingen inheems = aborigineel, autochtoon, endemisch, inlands inheems bestuursambtenaar - wedana inheems districthoofd - demang inheems dokter = djawa inheems geneeskundige - doekoen inheems opzichter = mandoer inheems volksleger = T.R.l. inheems zoogdier - dingo inheemse dagloner = koelie inheemse eend – taling inheemse gebruiken – adat inheemse zangvogel - paap inheemse ziekte = endemie inheemse zwemvogel - gans inhiberen = stuiten, verbieden, verhinderen inhoud = begrip, betekenis, bevatting, boring, capaciteit, formaat, grootte, index, maat, overzicht, register, ruimte, substantie, teneur, volume inhoud van een bijenkorf = raten inhoud van een geschrift - teneur inhoud van een gezwel = etter, pus inhoud van een lichaam = vol., volume inhoud van een thermometer = kwik inhoud van het ruim van een schip - bulk inhoud uitdrukkend = kubiek inhouden – afremmen, bedwingen, behelzen, beteugelen, betomen, bevatten, impliceren, korten, omsluiten, omvatten, reserveren, vervatten inhoudend = retenuto, ritardando inhoudsmaat – 3 aam, kan, kop, mud, ton, vat, zak 4 fles, hoed, last, pint 5 anker, liter, mudde, roede, schat, spint, stêre, stoop, tobbe, vadem 6 achtel, barrel, bushel, gallon, kojang, legger, maatje, mengel, meuken, pintje, sester, tierce 7 quarter, schepel, steekan, viertel 8 kinnetje, okshoofd 9 decaliter, decastere, deciliter, roggelast 10 bordelaise, centiliter, hectoliter, scheepston, vingerhoed 11 registerton, scheepslast inhoudsmaat (Indisch) = gantang, kati, pikol inhoudsmaat voor droge waren – mud, spint inhoudsmaat voor wijn = anker, legger inhoudsopgave = index, overzicht, register inhoud van spuitbussen - aerosol inhoudsvermogen = capaciteit inhuldiging = inauguratie, initiatie, inwijding inhumaan = gevoelloos, onmenslievend, onwelwillend, wreed inhumatie = begrafenis, teraardebestelling inimitabel = onnavolgbaar initiaal – beginletter, (voor)letter, kapitaal initialen van een internationale organisatie = V.N., O.A.E., OAS., U.N.O., N.A.T.O., N.A.V.O., S.E.A.T.O., Z.O.A.V.O. initialen van een omroep = K.R.O., V.P.R.O., A.V.R.O., V.A.R.A., l.K.O.N., I.K.O.R., N.C.R.V., T.R.O.S., E.O. initialen van een politieke partij = B.P., A.R.P., C.H.U., C.P.N., G.P.V., K.V.P., P.S.P., S.G.P., V.V.D., P.v.d.A. Initialen van een scheepvaartmaatschappij = H.A.L, K.P.M., S.M.N., K.N.S.M. initialen van een sportvereniging - K.N.V.B., K.N.A.U., K.N.A.C., A.N.W.B., K.N.S.B. initialen van een vervoersmaatschappij = N.S., K.LM., A.T.O., N.B.M., N.Z.H.T.M., V.A.D. initiatie = inwijding initatief - aanpak initiëren = inleiden, inwijden injecteren - inspuiten injectie = inspuiting, prik, shot, spuitje, vaccinatie injectiestof = sera, serum, koepok, vaccin injector = inspuitpistool injurie = belediging, hoon, mishandeling, schade ink = inkol (soort net) Inkacultuur - Chavin, Chimu, Mochica, Tiahuanaco Inkagod - Inti Inkaheerser - Atahulpa, Capaq, Huascar, Huyana, Pachacuti, Yupangui Inkaheiligdom - huaca inkarnaat = vleeskleur Ink’s, drinkbeker van de - kero Inka’s, gouverneur der - tucricuc Inka’s, maangodin van de - Mamaquila Inka’s , taal der - Quechua inkeep – inkerving inkeer = berouw, bezinning, inversie, spijt inkepen – groeven, insnijden, kartelen, kerven inkeping = cannelure, gergel, groef, kartel, kartelingkerf, snede, snee inkeping in een ton - gergel, kroos inkerkering = opsluiting inkerven – insnijden, kartelen, insnijden inkerving – groef, kartel, snee inklinken = slinken, krimpen inklinkende grondsoort = veen inkoling - carbonificatie inkomen = bezoldiging, binnenkomengage, gewin, honorarium, loon, revenuen, salaris, verdienste, wedde inkomst – binnenkomst, intrede, intree inkomsten aan entreegelden - recette inkomsten van geestelijke – prebende inkopen – aanschaffen, inslaan inkorten – couperen, innmen inkorten van bloemen – snoeien inkorten van een staart - couperen inkorting - verkorting inkrassen – graveren, griffe(le)n, raderen, ritsen inkrassing – rits inkrimpen – afnemen, beperken, slinken, verkorten inktappel = galnoot inktgrondstof = gal(noot), ijzerhout inktkussentje - tampon inktkussentje om een drukvorm van inkt te voorzien = tampon inktmop = klad, vlek inktsoort – bister inktsteen = atramentsteen inktvis = achtarm, argonauta, decapoda, koppotige, kraak, lolige, nautilus, octopoda, octopus, poliep, sepia, sepiola, spirula, toverlamp, zeekat inktvlek - klad, mop inktzwarte mist - smog inkuilen - conserveren, ensileren, putten inkuiling van veevoeder = ensilage inkwartieren = biljeteren, huisvesten, legeren inkwartiering = huisvesting inlaagdijk – slaper inlaat – opening, ventiel inlage – inbrenginleg, inslag, inzet inlander = inboorling, inheemse, naturel inlands = inheems inlands bestuursambtenaar - wedono inlands dagloner - koeli, tani inlands dansmeisje = ronggeng inlands dorp = dessa, kampong, kraal, negerij, negorij inlands godsdienstonderwijzer - goeroe inlands medicijn - obat inlands winkeltje = warong, toko, waroeng inlands zangvogeltje - boompieper inlandse artsenij = obat inlandse dakbedekking – atap inlandse gemeente - desa inlandse huisbediende = boy inlandse hulptroepen = barisan inlandse infanterist in het Franse leger in Noord-Afrika = turco inlandse landbouwer = tani inlandse markt - pasar, passar inlandse medicijn = obat inlandse oorlogsvloot - hongi inlandse open winkel - waroeng, warong inlandse ploegbaas - mandoer inlandse prins - pangeran(g) inlandse soldaat in Oost-Afrika – askaro inlandse tuinjongen - kebon inlandse vesting (ind.) = benteng inlandse vorst = radja inlandse woningen = kampong inlassen – invoegentussenvoegen, tussenzetten inlassing = Insertie, interpolatie,invoeging, parenthese inlaten - binnenlaten inleg = deposito, inbreng, inlage, inleg, inslag, inzet, pot, plooi, speelgeld, vulsel, zoom inlegblad van tafel = allonge inleggeld = bank, mise, pot inleggen – conserveren, inmaken, pekelen, zulten inlegger - spaarder inlegkunst in hout - intarsia inlegsel = inseraat, insertie inlegstof – azijn inleg van geld – inzet, pot inleg van kleding - zoom inlegvel = bijbladinlage inlegwerk = mozaïek inleiden - introduceren inleidend - preliminair inleidend onderwijs = propedeuse inleidend werk = stage inleidende opmerkingen - prolegomena inleidende rede – preambul inleider- aankondiger, referent inleiding = aanloop, begin, entrada, intro(ductie), ouverture, preambule, prelude, proloog, voorbericht, voordracht, voorspel, voorwoord inleiding in de wetenschap = isagoge, logica, propedeuse inleiding tot een muziekstuk = ouverture, prelude, preludium, voorspel inleveren = indienen inlevering - indiening inlichting – bericht, informatie, mededeling, opheldering, tip, verklaring inlichting van een ingeweide = hint, seintje, tip inlichtingendienst = B.V.D., C.I.A., F.B.I. inlichting van een ingewijde - tip inlopen - binnenvloeien, krimpen inlossen - vrijkopen inlijsten = encadreren, omkaderen, zetten inlijsting - kader, montuur inlijven = annexeren, bezetten, incorporeren, usurperen inlijving - bezetting, incorporatie, usurpatie inluiden - aankondigen inmaak = weck inmaaksel - confituren inmaakvrucht = augurk inmaken - conserveren, inleggen, konfijten, pekelen, steriliseren, zulten inmaken in azijn en kruiden – marineren inmaken van groente - wecken inmenging = bemoeiing, ingreep, interferentie, tussenkomst inmiddels – alreeds, intussen, middelerwijl, ondertussen, onderwijl innaaien - brocheren innagelen - vastspijkeren inname = verovering innemen – bekleden, bemachtigen, bezetten, doorslikken, drinken, gebruiken, inbinden, inpalmen, laden, opdrinken, ophalen, verkorten, veroveren innemend = aanminnig, aantrekkelijk, bekoorlijk, bevallig, charmant, gracieus, gunstig, hups, lief, lief(e)lijk, lieftallig, vriendelijk innemendheid - charme, lieftallighid, vriendelijkheid innemer - veroveraar inneming = inname, verovering beuren, incasseren, opstrijken innen – beuren, incaseren, invorderen, ontvangen, opstrijken innen van een vordering – disponeren inner - incasseerder innerlijk = aard, binnenste, gemoed, immanent, inborst, interieur, intrinsiek, inwendig, intern, karakter, kern, natuur, psyche, wezen innerlijk aanwezig maar nu niet werkzaam - virtueel innerlijk besef van goed en kwaad = geweten innerlijk oordeel = geweten, smaak innerlijk zelfvertrouwen = moreel innerlijke aandrift = drang, impuls, roeping innerlijke aansporing - aandrang innerlijke drang – drift innerlijke geaardheid – inborst, karakter innerlijke gesteldheid - gemoed innerlijke kracht = intensiteit innerlijke strijd = tweestrijd innerlijke waarde - gehalte innerlijke zelfwaarneming - introspectie innesteling - nidatie innig = amoroso, devoot, diep, dierbaar, gevoelig, hartelijk, intiem, intens, liefdevol, teder, teer, vurig, warm, zacht innig berouw = contritie, wroeging innig en sterk – intens innigheid - hartelijkheid intimiteit innig verenigen – verbinden innig vertrouwen - geloof innig zijn = innigheid innige verering = devotie innige vermenging van fijne vloeistofdeeltjes = emulsie inning = collectie, heffing, incassering, incasso, invordering, inzameling, ontvangst, perceptie, slagbeurt inning van gelden - insasso innocent = argeloos, naïef, onnozel, onschadelijk, onschuldig Ino - Leukothea Inowroclaw - Hohensalza innovatie = nieuwigheid inoculeren = inenten, vaccineren inopportuun = ongelegen inpakken - annexeren, bergen, bezetten, emballeren, inlijven, inwikkelen, ophoepelen, weggaan inpalmen = binnenhalen, inhalen, innemen, paaien, veroveren inpassen - invoegen inpekelen = inzouten, inmaken, zouten inperken – beknotten, bekorten, beperken inperkingen = bakenen inpersen – impregneren, stouwen inpikken – naasten, nemen, pakken, stelen, inplanten = inpoten inplooien van de zeilen = reven inpoeieren = bepoederen, inwrijven inpolderen = bedijken inpoten = inplanten inprangen = inpersen, inklemmen, inwringen inprenten = aanpraten, benadrukken, verzekeren, wijsmaken inproppen - induwen inquisiteur = geloofsrechter, kettermeester inquisitie = geloofsgericht, kettergericht, onderzoek inrekenen - arresteren inreven = inhalen, reven inrichten – arrangeen, installeren, ordenen, organiseren, regelen, schikken inrichter - installateur, stoffeerder inrichter van woning = stoffeerder inrichting = constructie, etablissement, gesticht, instelling, instituut, interieur; organisatie, stichting, tehuis inrichting als herstellingsoord = sanatorium inrichting om graan te malen = maalderij, molen inrichting om motor op gang te brengen = starter inrichting om stoffen te drogen = ast, centrifuge, eest, droogstof, exsiccator inrichting om stoffen te vernietigen = destructor inrichting om te drogen - eest inrichting om vee te slachten = abattoir inrichting voor besmettelijke ziekten = quarantaine inrichting voor daklozen = asiel inrichting voor geesteszieken = gesticht inrichting voor middelbaar onderwijs = Gymnasium, H.B.S., Lyceum, H.A.V.O. inrichting voor opslag van goederen = dépôt inrichting voor zieken - hospitaal, sanatorium, ziekenhuis inrichting voor zonnebaden – solarium inrij - oprijlaan inrijgen = insnoeren inrit = inrij, oprijlaan, oprit, toegang inroepen = verzoeken, vragen inrollen - wikkelen inruil - (ex)change inruilen – inwisselen, uitwisselen inrukken – afmascheren, vertrekken, weggaan inschakelen = aanzetten, inzetten, tussenvoegen inschenken = ingieten inschepen = embarkeren inscherping = inprenting in schijn - pseudo inschikkelijk = accommodabel, convenient, coulant, gepast, gewillig, handelbaar, meegaand, passend, plooibaar, soepel, toegevend, welwillend inschikkelijk zijn - couleren inschikken – toegeven inscriberen - aantekenen, boeken, inschrijven, intekenen, opdragen, optekenen, toewijden inschrift = inscriptie inschrijden = binnentreden inschrijfboek - klapper, register inschrijven = aantekenen, boeken, inscriberen, noteren, optekenen, registreren inschrijver = abonnee inschrijven in hypothekenboek - ingrosseren inschrijver op een periodiek = abonnee inschrijving – aanbesteding, boeking, immatriculatie, notering, registratie inschrijvingsboek = klapper, register inschrokken – verorberen inschuifbare wand - vouwwand inscriptie - inschrift, opschrift insecten - 2 bij 3 bie, dar, dol, emt, mot, mug, non, pop, rus, rijp, tor, vlo 4 apis, brek, daas, elft, empe, haft, hork, hurk, ieme, imme, luis, maai, maan, made, mier, neet, page, rups, spin, teek, wesp 5 aphis, argus, atlas, brems, emelt, hamel, imago, kapel, kever, kobbe, kriek, laron, libel, meluw, mosbij, osmia, pater, pepel, rajap, salda, sater, sfinx, sirex, spook, vlieg, wants, witje, wolbij 6 aardbij, aastor, adalia, agonum, apollo, boktor, bombyx, brenze, cicade, gaasje, galmug, hommel, horzel, houtbij, juffer, rabbe, krekel, larong, lasius, looier, mantis, mulder, muurbij, neefje, psocus, ridder, ruiter, thyssa, thrips, trekbij, tuinbij, walang, wasmot, werkbij, woudbij, zandbij, zeevlo, zijworm 7 aardbok, aardtor, aardvlo, aurelia, beeruil, bladvlo, bonttor, bosmier, brommer, dansmug, dopluis, eenworm, formica, galwesp, heempje, heimpje, hoprups, houttor, huisbok, kaasmijt, kloptor, kniptor, koolmot, kooluil, meelmijt, meelmot, meeltor, muskiet, nonrups, oorworm, pauwoog, pelsmot, piepauw, plakker, roestje, rombout, spanner, spektor, termiet, pestvlo, plakker, rauwmug, rombout, schirus, spinner, stamuil, stijfkop, termiet, uienmot, voonmol, visluis, vlinder, wasluis, wegmier, wolluis, zakspin, zandtor, zandvlo, zeespin, zingmug 8 aardluis, aardmier, aardrups, aardspin, aaskever, aasvlieg, admiraal, anofeles, aphidius, aphodius, atalanta, bladluis, bedwants, beerrups, bladluis, bladwesp, blauwtje, blindaas, boekluis, boekworm, bokkever, boomluis, boommier, brakwesp, dagkapel, dagvlieg, dolkwesp, galvlieg, gammauil, glimworm, goudwesp, graanmot, grasrups, groentje, harlekijn, hoornaar, hoorntje, houtluis, houtmier, houtrups, huisspin, kalander, kleermot, koevlieg, koolrups, kopertor, korenmot, langbeen, langpoot, lichtmot, lintworm, meelworm, meikever, metselbij, molkever, netwants, oeveraas, palpares, panvogel, perentak, pissebed,platluis, rattevlo, rietluis, ringrups, ritnaald, roofmier, scarabee, slakrups, snuitmot, snuittor, spanrups, spekdief, steekmug, stofluis, symphyla, symphyta, tapijtmot, tijgertor, trekmier, vedermot, veenmier, veldmier, viltluis, wandluis, watertor, watervlo,weegluis, weeskind, werkmier, wolkever, wolvlieg, zaagwesp, zandwesp, zijderups, zijdeworm, zuurworm 9 akkerwesp, azijnvlieg, bastkever, bladkever, bloedluis, boomkever, boomwants, boorkeer, bromkever, bromvlieg, bronswesp, butterfly, daasvlieg, drekkever, drekvlieg, druifluis, duinkever, eikenblad, engerling, fritvlieg, gaasvlieg, glimkever, goudvlieg, graafwesp, halmvlieg, heikrekel, hondenvlo, hooibeest, hooiwagen, houtkever, ichneumon, jachtspin, juffertje, julikever, junikever, juweeltor, kaasvlieg, kakkerlak, kameeltje, keverluis, kleerluis, klopkever, knoopmier, knopkever, koolwitje, kruisspin, landmeter, loopkever, luisvlieg, meelkever, mensenvlo, mestkever, muskusbok, oliekever, papiermot, papaverbij, pijlstaart, plantluis, polyergus, pruimenmot, pijlstaart, rattenvlo, regendaas, roofvlieg, sabelmier, schietmot, schildmot, schildvlo, schubmier, slijkvlieg, sluipwesp, slijkvlieg, spekkever, spinvlieg, spitswesp, springtor, stalvlieg, stegomyia, suikermot, tarantulla, tuinkever, vachtluis, vogelspin, vuurkever, vuurvlieg, waternimf, waterspin, weidemier, wespvlieg, wilgenmug, wintermug, zaagvlieg, zandkever, zandloper, zandoogje, zilvermot, zwemkever 10 aardhommel, aardkrekel, appelwants, atlaskever, bakkerstor, bladroller, bladsnijder, boekenluis, boekenworm, citroentje, cochenille, dagpauwoog, doodgraver, draaikever, eendenluis, fruitenier, fruitvlieg, graankever, grashopper, grashupper, hondenluis, hondsvlieg, hongerwesp, hooiwipper, huiskrekel, huismoeder, kamervlieg, kluizenaar, korenvlieg, lichtkever, livreirups, maaghorzel, malariamug, metselwesp, motvlinder, nonvlinder, oeverloper, ossndoder, paardenmug, pannenkoek, parelvlieg, pistooltje, pruimepage, regenbrems, regenvlieg, reuzenmier, ringelrups, roumantel, runderdaas, schapeluis, schildluis, schorpioen, schrijvertje, schurftmijt, sluipkever, sluipvlieg, snuitkever, snuitvlieg, spinselmot, springspin, sprinkhaan, staafwants, steekvlieg, steenloper, stippelmot, strandgast, suikergast, tapijtkever, vedervlieg, veldkrekel, vleesvlieg, waterkever, waterloper, waterwants, zandgraver, zilverwesp, zonnekever, zweefvlieg 11 agaatuiltje, amazonemier, behangersbij, bietenvlieg, bladvlinder, borstelrups, donsvlinder, duizendpoot, erwtenkever, glazenmaker, bletsjervlo, goudhaantje, hooibeestje, hooivlinder, katoenkever, kokerjuffer, koningspage, koolvlinder, koolzaadmug, langpootmug, lupinevlieg, maskervlieg, mierenleeuw, miljoenpoot, paardenluis, paardenwesp, palmbladvlo, pareljuffer, pillenkever, poppenrover, populierbok, prachtkever, prestwichia, rozenboktor, rozenvreter, schildkever, schildwants, schorskever, schrijvertje, schuimvlieg, scolopender, slankjuffer, springkever, steenhommel, strontvlieg, vierbandb ok, vuurvliegje, vuurvlinder, wapendrager, waterjuffer, wespvlinder, wijngaardmot, wortelvlieg, zandvliegje, zijdevlinder, zilverkever, zilvervisje 12 aardappelvlo, appelboorder, aspergevlieg, atlasvlinder, avondpauwoog, bananenvlieg, berkensteker, dennenboktor, eendagsvlieg, elzenhaantje, franjestaart, goliathkever, graanklander, koekoekswesp, korenkniptor, leliehaantje, letterzetter, nachtpauwoog, nachtvlinder, paardehorzel, paardenvlieg, penseelkever, pistoolkever, popelspinner, rozengalwesp, runderhorzel, satijnvlinder, schallebijter, scharrebijter, schoenlapper, springstaart, vliegendoder, wilgenboktor, wrattenbijter, zomervlinder, zwaluwstaart 13 bidsprinkhaan, pruimevlinder, slakkenvreter 14 kelderpissebed, roofsprinkhaan 15 schorpioenvlieg insect dat met ander in grote menigte samenleeft = bij, dar, mier insect met schilderachtige vleugels = kever, tor lnsektenbeschrijver = entomograaf insektenbeschrijving = entomografie lnsektenbouwwerk = raat, mierenhoop insectendeel - abdomen, dekschild, elythra, farynx, segment, thorax, trachee insektendodende stof = insecticide; flit, D.D.T. insecten ei = neet insectenetend zoogdiertje = egel, mol insectenetend vogeltje - draaihals insectenetende plant = aldrovanda, darlingtonia, dionaea, drosera, drosophyllum, nepent(hes), pinguicula, sarracenia, utricularia, zonnedauw insecteneter = 3 mol 4 egel 6 agouta, tenrek 7 almiqui, bosmuis, desmans, goudmol, stermol, veenmol 8 bergmuis, kameleon 9 dwergmuis, solenodon, spitsmuis, vleermuis, watermuis 10 gordeldier, houthakker, miereneter 11 borstelegel, slurfhondje, sterneusmol, 12 bosspitsmuis 13 veldspitsmuis 14 otterspitsmuis, waterspitsmuis 15 springspitsmuis insecteneters - insectivora insectenfase = cocon, larve, made insectengedaante = cocon, emelt, larve, made, nimf, pop insectenhuisje - insectarium insectenkunde = entomologie insectenkundige = entomoloog insectenlarve = emelt, engerling, made, nimf insectenpoeder = D.D.T. insectenproduct = was insectenvorm = cocon, larve, made insectenwapen = angel insectenetende plant = nepent insecticide - bhc, bidrein, carbaryl, ddt, ddvp, dieldrin, dnoc, endrin, fosdrin, lindaan, malathion, parathion, vapona insectivoor = insecteneter insectologie - entomologie insectoloog = insectenkenner insect op het hoofd - hoofdluis inseminatie = bevruchting inseparabel = onafscheidelijk inseraat = bijlage, naschrift insertie - invoeging insgelijks – almee, eveneens, evenzo, idem, id., item, it, ook insider = ingewilde insidieus = arglistig, geniepig, verraderlijk insigne – badge, draagspeld, embleem, ereteken, kenteken, onderscheidingsteken, teken, toesoeling, verdachtmaking insinuatie = aantijging, suggestie, toespeling, verdachtmaking insinueren = suggereren insipide = flauw, geesteloos inslaan – hamsteren, inkopen, kopen, inslaan bij tennis = serveren inslag- inweefsel, karaktertrek, zoom inslager = bladslager inslaggaren - werpgaren inslagspoel = weversschietspoel inslapen = indutten, insluimeren, overlijden; sterven inslikken - verzwijgen insluimeren - wegdutten lnsluipsel(taal) = barbarisme insluithaard = beleg insluiten – omgeven, omringen, omsingelen insluiting = beleg, belegering, blokkade, omsingeling insmeren – invetten insmeren met olie – olien insmeren met zalf - zalf insnede = caesuur, cesuur insnoeren - inrijgen insnijden - besnoeien, graveren, inkorten, kepen, kerven insnijding = aansnee, gleuf, kartel, keep, kerf, sectie, snede, snee, spilt, rits, snede insnijding door een rivier = erosie, kloof (vorming) insnijding in de kust = fjord insolent = brutaal, grof, lomp, onbeschaamd insociabel - ongezellig, onverdraagzaamonverenigbaar insolvabel - insolvent inspan = disselboom, lamoen inspannen – streven, toerusten, tuigen inspanning = arbeid, energie, moeite, streven inspecteren = bezichtigen, controleren, keuren, monsteren, nakijken, schouwen, toezien inspecteur = controleur, keurmeesteropzichter, opziener, inspecteursambt - inspectoraat inspectie = controle, keuring, monstering, onderzoek, schouw, wapenschouw inspiratie = aanblazingbezieling, inademing, inblazing, ingeving, inspraak, inval, prikkel inspireren = aanblazenaanzetten, bezielen, enthousiasmeren, inblazen, inboezemen, ingeven, prikkelen inspit = roerpen, helmstok inspraak = drang, ingeving, inspiratie, inval, medezeggenschap, prikkel inspringen - helpen inspringend gedeelte = inham inspuiten - injecteren, injiciëren inspuiting – injectie, prik, spuitje inspuittoestel - injector instaan – garanderen, responderen, waarborgen instabiel = labiel, onbestendig, onvast, wankel installateur - monteur installatie = benoeming, bevestiging, uitrusting installeren = aanbrengenbevestigen, inaugureren, inrichten, inwijden, opnemen instampen - inproppen in standhouder = pilaar, steun, steunpilaar, stut, zuil instandhouding - handhaving instantelijk = dringend, nadrukkelijk, onverwijld, terstond instantie = aandrang, aanleg, afdeling, bureau, college, orgaan, verzoek instantie, in eerste - aanvankelijk, oorspronkelijk instantie, in laatste - tenslotte, uiteindelijk instappen - instijgen instapschoen = flat, loafer instauratie = hernieuwing, herstelling ,wederoprichting insteek - kielspit insteekblad = inlegblad, inschuifblad insteekkamer = entresol, hangkamer insteekijzer - koevoetreevoet instellen = beginnen, inspannen, institueren, invoeren, oprichten, ordineren, stichten insteller - oprichter instelling = gesticht, inrichting, instituut, lichaam, organisatie, regeling, stichting, tehuis, verordening instelling in de oorlog = gaarkeuken instelling van de A.N.W.B. = wegenwacht instelling voor opinieonderzoek = NIPO instemmen – beamen, bijvallen, goedkeuren, toestemmen instemmend – willig instemmen met - beamen instemming = adhesie, applaus, beaming, bijval, goedkeuring, toestemming, waardering instigatie = aandrijving, prikkel, ophitsing instijgen = instappen instillatie = indruppeling instinct = aandrift, bezieling, impuls, intuïtie, (natuur) drift instinctief = aangeboren, instinctmatig, onberedeneerd, onbewust, onwillekeurig, vanzelf instippen = indopen institueren = instellen, oprichten, stichten instituteur = kostschoolhouder instituut = genootschap, gesticht, instelling instituut voor algemene ontwikkeling –volksuniversiteit instorten - neervallen instorting - collaps instortingskrater = caldeira instortingstrechter in kalkgesteente = doline instroomopening - ostium instructeur = drilmeester, exercitiemeester, leermeester, leraar oefenmeester instructie = aanwijzing, consigne, dienstorder, gedragslijn, les, onderrichting, onderwijs, order, regel, reglement, richtsnoer, verordening, voorschrift instructie van strafzaken - vooronderzoek instructief - leerrijk, leerzaam instructie voertuig - lesauto instrueren - doceren, leren, oefenen, onderrichten instrument = apparaat, orgaan, toestel, werktuig instrument dat het tempemtuurverloop toont = thermograaf instrument in duikboot - periskoop instrument om aardbevingen te registreren = seismograaf instrument om bordpapier te snijden = kartonschaar instrument om de belichtingstijd vast te stellen = actinofotometer, belichtingsmeter instrument om de diepte te meten = bathometer instrument om de gewichtsvermindering bij drogen te bepalen = xerometer instrument om de helling van aardlagen te meten = clinometer instrument om de lengte van een willekeurige lijn te meten = curvimeter instrument om de sterkte van de reukzin te meten = olfactometer instrument om de windsnelheid te meten = anemometer instrument om dunne laagjes te snijden = microtoom instrument om een richting in het terrein te bepalen = kompas instrument om hoeken te meten = boussole, clinometer, equerre, gradenboog, sextant, theodoliet instrument om in de maag te kijken = gastroscoop instrument om luchtfoto's te bekijken = stereoscoop instrument om op zee de hoogte van de zon te meten = sextant, zeering instrument om snelheid van een schip te meten = log instrument om woordblinde kinderen beter te leren lezen = tachistoscoop instrument van het gamelanorkest = ankloeng, bonang, kendang rebab, soeling(an) instrument voor blaasonderzoek - cystoscoop instrument voor het afmeten van vloeistoffen = buret instrument voor het bepalen van de schedelafmeting = cefalometer instrument voor het bepalen van de zwaartekracht - gravimeter instrument voor bet meten van de spanning van gassen = manometer instrument voor punctie = stilet instrument voor violist = strijkstok instrumentaal muziekstuk = concert, sonate, symfonie instrumentaal slot = naspel instrumentaire getuigen - vormgetuigen instrumentale partij = obligaat instrumentarium = apparatuur, gereedschap(skist) instrumenten - instrumentarium instrumentenbord = dashboard instrumentist = muziekspeler, muzikant instuderen = leren instuif = fuif, party, receptie, instuiven = binnenstormen instulping = deuk, moet, insubordinatie = ongehoorzaamheid, sabotage, verzet insuffisant = onvoldoende insuikeren = konfijten insulair rijk - eilandenrijk insulinde - Oost-Indië, Indonesië insultatie = belediging, hoon insult, apoplectisch - beroerte insurgent = oproerling, opstandeling insurrectie = oproer, opstand intabuleren = omranden intact = gaaf, heel, onaangeroerd, onbeschadigd, ongeeerd ongerept, ongeschonden, onverkort, onverlet inteelt – endogamie integendeel - daarentegen integer = braaf, hoogstaand, onkreukbaar, onomkoopbaar, onschendbaar, rechtschapen integraal = geheel, helemaal, volledig, voltallig integriteit = ongeschondenheid, onkreukbaarheid, onomkoopbaarheid, rechtschapenheid integument = bekleedsel, foedraal, omhulsel intekenaar - abonnee intekening - subscriptie intellect = logos, rede, vernuft, verstand intellect - verstand intellectueel = denker intellectuelen = intelligentsia intelligent = knap, slim, gevat, snedig, schrander , verstandig intelligentie = denkvermogengeest, schranderheid, slimheid, vernuft, verstand intelligentieproef = denksport, hersengymnastiek, kwis, quiz, test, intelligentiequotiënt = I.Q. Intelligibel - begrijpelijk, klaar, verstaanbaar Intendant - hofmeester intenderen = bedoelen, beogen intens = erg, diep, fel, heftig, hevig, innig, krachtig, levendig, sterk, terdege, vurig intens gemeen - doortrapt intens genoegen = genot intensheid - intensiteit intensief = diep, krachtig, vol intensiteit - intensie intens lief – aanbiddelijk intens smerig - goor intentie = bedoeling, oogmerk, opzet, plan, voornemen inter = gedurende, onder, terwijl, tussen intercessie - bemiddeling, tussenkomst, voorspraak intercity - sneltrein interdict = ban, schorsing, verbod interessant = boeiend, belangwekkend interesse – aandachtanimo, belang(stelling) interessant - belanghebbende, belangstellende, gegadigde interest = intrest, opbrengst, rente interest opbrengend - rentegevend interest op wissels = supporto interestbewijs = coupon interferentie - inmenging, tussenkomst interieur = binnenhuis, binnenste, innerlijk, inrichting, inwendige, meubilering interrieurverzorgster – huishoudster, werkster interim = tussentijd, voorlopig, waarnemend interjectie = tussenwerpsel interlock = hemd, ondergoed interlocutoir - interlocutie, tussenvonnis interludium - intermezzo, tussenspel intermediëren = bemiddelen intermezzo = incident, tussenspel intermissie - nalaten, tussentijd, uitblijven intern – binnen, innerlijk, inwendig, inwonend internaat = kostschool internationaal = int., mondiaal internationaal gezagsorgaan - U.N.O., V.N. nationaal handelsverdrag = E.E.G., E.V.A., E.F.T.A., G.A.T.T. internationaal orgaan = F.A.O., Unesco, Unicef internationaal padvinderskamp = jamboree internationaal verdedigingspact = N.A.T.O., NA.V.O. S.E.A.T.O., Z.O.A.V.O., Warschau-pact internationale bank voor herstel en ontwikkeling - Wereldbank internationale criminele politie - Interpol internationale handelsovereenkomst = l.T.O. Internationale meteorologische organisatie = l.M.O. internationale organisatie = V.N., U.N.O., Unesco internationale organisatie voor burgerluchtvaart = internationale overeenkomst – uitleveringstraktaat internationale politie - interpol internationale taal = Ido, Esperanto internationale trein = T.E.E. internationale vergadering – assemblee internationale wedstrijd - olympiade interne - kostleerling interne organisatie = infrastructuur internist - arts interpretatie = opvatting, uitlegging, verklaring interpreteren = opvatten, uitleggen verklaren, vertolken interpunctieteken = punt, komma, leesteken, aanhalingsteken interrumperen = onderbreken interruptie = onderbreking, stoornis, storing intersectie = doorsnee, doorsnijding, kruising, snij(dings)punt interval = deciem, decime, gaping, klanktrap, kwart, kwint, none, octaaf, prime, seconde, secunde, septime, sext, sprong, terts, tussenpoos, tussenruimte interval van een halve toon = chroma interval van 9 tonen = none interveniëren = bemiddelen interventie - tussenkomst interview = vraaggesprek interviewer = reporter, verslaggever in ‘t geheim - steels intiem = eigen, gezellig, huiselijk, innig, knus, nauw, teder, vertrouwd, vertrouwelijk intijds = tijdig, bijtijds, vroeg intimidatie - ontmoediging, vreesaanjaging intimiteit - innigheid, vertrouwelijkheid intolerabel - onuitstaanbaar, onverdraaglijk intolerant = hard, onverdraagzaam intomen – afhouden, bedwingen, beteugelen, breidelen, matigen intonatie = stembuiging intoneren – stemmen int. padvinderskamp - jamboree int. televisie organisatie - eurovisie intra = binnen, onder, tussen intraden - staatsinkomsten intransigent = onverzoenlijk intransitief = intr., onovergankelijk intrede – aanvang, binnenkomst, debuut, entree, initiatie, inkomst, intocht, introïtus, komst intreden = betreden, binnengaan, ingaan intree = binnenkomst, entree, ingang, inkomst, intrede intreezang = introïtus intrek = verblijf intrekbare nagel - klauw intrekken = binnengaan, cancelen, royeren, terugnemen, intrekking van bevel – revocatie intrek nemen - logeren intrest = intr., interest, rente intricaat = ingewikkeld, moeilijk, netelig, verward intrigant - arglistig, coknoeier, knoeier, konkelaar, kuiper, opstoker, stoker, streber intrige = complot, gekonkel, geknoei, kabaal, konkelarij kuiperij, plot, verwikkeling intrige van film = plot intrigeren = complotteren, konkelen, kuipen, samenzweren intrinsiek = immanent, innerlijk, wezenlijk intro - inleiding introduceren = binnenleiden, invoeren, uitnodigen, voorstellen introductie = aanbeveling, inleiding, kruiwagen, ouverture, toegang, intrusief gesteente = batholiet, dyke, gang, laccoliet, sill intubatie - tubage intuïtie – feeling, gevoel, instinkt intussen = echter, inmiddels, middelerwijl, nochtans, ondertussen, ondanks, onderwijl, terwijl, tussentijds intijds – tijdig in tweeën – doormidden, middendoor inula - donkerkruid, ulant inundatie = overstroming, verdrinking invaart = ingang, monding inval = gedachte, gril, idee, ingeving, inspiratie, invasie, inventie, ontwerp, overval, saillie trouvaille, vondst invalide – blind, doof, gebrekkig, gehandicapte, kreupel, mank, ongeldig, verminkt invallen - neerstorten invaller – plaatsvervanger invaren - binnenvaren invasie - inval, raid, strooptocht invasievogel - barmsijs, kruisbek, notenkraker, pestvogel, steppehoen invectief - scheldwoord, schimpwoord, smaadwoord inventaris - boedel(beschrijving), inboedel inventie - uitvinding inversie = omkering invers – omgekeerd, tegengesteld investigatie - nasporing, navorsing, onderzoek invetten = oliën, smeren invisibel = onzichtbaar invitatie = uitnodiging invité = gast, genodigde inviteren = noden, uitnodigen, verzoeken invloed – betekenis, effect, gezag, influentie, (in)werking, macht, nut, overwicht, prestige, uitwerking, waarde, zin invloedrijk - machtig invloedrijk persoon = bons, magnaat, pineut invocatie = aanroeping, afsmeking, inroeping invoegen – inlassen, inpassen invoeging = inlassing, insertie invoer van koopwaren = import invoeren = importeren, introduceren invoerhandelaar – importeur invoer van gegevens - input invorderbaar = executoir, inbaar invorderen - innen invordering – inning invretend – bijtend, corrosief invulbiljet = formulier invullingsstaat = tabel inwaarts = binnenwaarts inwaarts gekeerd = introvert inwendig = innerlijk, intern inwendige - binnenste, essentie, interieur, kern, merg, pit, inwendig leeg = hol inwendig lichaamsdeel = maag, nier, orgaan, hart, long, lever, milt, darm, galblaas, gal inwendig onderzoek - introspectie inwendig orgaan – blaas, hart, hersenen, long, lever, klier, lever, maag, milt, nier, waterblaas inwendige = binnenste, hart, interieur, kern, merg, inwendige mens versterken = eten. voeden inwendige werking - drift inwendige zending - evangelisatie inwerking = invloed, nut inwijden = inaugureren, inhuldigen, initiëren, inleiden, installeren, inzegenen, ontgroenen inwijding = inauguratie inwijding bij volwassenen = initiatie inwijdingsfeest der Joden – Chanoeka inwikkelen - inpakken inwilligen – goedkeuren, toegeven, toelaten, toestaan, toestemmen inwilligend – concessief inwinnen - verwennen inwisselbaar = converteerbaar, convertibel inwisselen = ruilen inwisseling = ruil inwonend = immanent intern inwonende = commensaal, kamerbewoner inwoner = burger, inboorling, ingezetene, ziel inwoner des lands - burger inwoner van..... = zie ook: bewoner van inwoner van Alaska - Aleut, Eskimo, Tingit inwoner van Algerijë – Algerijn, Arabier, Berber inwoner van Amsterdam = Mokumer inwoner van Andorra - Andoraan inwoner van Beieren = Beier inwoner van België = Vlaming,Waal inwoner van Bengalen = Bengalees inwoner van Birma = Birmaan inwoner van Bologna = Bolognezer inwoner van Bretagne = Breton inwoner van Brussel = Brusselaar inwoner van Bulgarije = Bulgaar, Tataar, Slaaf inwoner van Ceylon = Ceylonees, Singalees, Toda, Vedda inwoner van Cyprus = Cyprioot inwoner van Damascus = Damascener inwoner van Edam = Edammer inwoner van Friesland - fries inwoner van Genua = Genuees inwoner van Gouda - Gouwenaar inwoner van 's Gravenhage = Hagenaar, Hagenees inwoner van Groenland = Eskimo inwoner van Guatemala = Guatemalaan inwoner van 's-Hertogenbosch = Bossenaar inwoner van Joegoslavië = Serf, Kroaat, Sloveen, Macedoniër inwoner van Kreta = Kretenzer inwoner van Lombok = Bodha, Sasak inwoner van Madrid = Madrileen inwoner van Majorca = Majorcaan inwoner van Mexico = Mexicaan inwoner van Milaan = Milanees inwoner van Monaco = Monegask inwoner van Moskou = Moskoviet inwoner van Noordpoolland - Eskimo inwoner van Oost-Polynesië = Maori inwoner van Portugal = Portugees inwoner van Rome = Romein inwoner van Spanje = Bask, Catalaan, Spanjaard, Andalusiër inwoner van Tirol = Tiroler inwoner van Venezuela = Venezolaan inwoner van een der Baltische Staten = Balt, Est, Let, Litouwer inwoner van het oude Amerika = indiaan inwoner van het oude Griekenland = Helleen inwoner van het oude Rome = Romein inwoner van het westelijk deel der Pyreneeën = Bask inwoning – intrek inwoonster des lands - burgeres inwoonster van Parijs = Parisienne inworp – ingooi inwrijven – inpoeieren, insmeren inzage = visie inzake = aangaande, betreffende, i.z., nopens, omtrent, wegens inzakken - verzakken inzamelaar = collectant inzamelen = collecteren, oogsten, ophalen, sparen, vergaren inzameling = collecte, kollekte inzameling van gelden = collecte inzameling van vruchten – oogst, pluk inzegenen - celebreren, inwijden inzenden - opsturen inzender tentoonstelling - exposant inzet – aanhef, begin, bod, gok, ijver, inlage, inleg, inleggeld, mise, openingsbod, pot, remise, speelgeld, toewijding inzet bij spel – poule inzetraam – hor inzet van geld - inleg inzicht = begrip, benul, beschouwing, besef, blik, idee, kijk, licht, mening, notie, omvatting, oordeel, verstand, visie inzien = begrijpen, doorzien, erkennen, mening, opvatting, prudentie, snappen, vatten, verstaan, weten, zienswijze inzinking = baisse, dal, depressie, dijkval, laagte inzinking tussen hoogvlakten = canon, canyon, dal, ravijn inzinking van de bodem = bekken, depressie, slenk inzinking van de bodem in kalksteengebied = polje, uvala, doline inzonderheid = bijzonder, vooral inzouten - pekelen inzuigen – absorberen, opslurpen inzuiging = absorptie ionium = io. ionidium - hybanthus Ionië, heiligdom in - Panioniom Ionië, stad in - Coazomenae, Colophon, Efeze, Milete, Phocaea, Priene, Smyrna Ionische eilanden, een der - Antipaxos, Cefalona, Cephalonia, Corfu, Ithaca, Ithyaki, Kefallinia, Korfoe, Kerkyra, Levkas, Poxas, Zakynthos, Zante Ionosfeer, laag in de - F-laag Iowa, hoofdstad van - Des Moines ipecaeuanhawortel - braakwortel ipheion - brodiaea, triteleia ipso facto - feitelijk ipso jure - vanzelf Iraakse havenstad = Basra Iraakse hoofdstad = Bagdad Iraakse luchthaven = Bagdad, Basra, Kirkoek, Mosoel Iraakse luchtvaartmaatschappij = I.A. Iraakse munt = dinar, dirhem, dollar, piaster Iraakse provincie - 4 Liwa 5 Anbar, Babil, Basra, Erbil, Wasit 6 Bagdad, Dhigar, Diyala, Naynawa 7 Kerbela, Kiskoek, Naynawa 9 Oadisiyah 12 Soelaimaniya Iraakse provinciehoofdstad - 4 Koet 5 Amara, Basra, Erbil 6 Bagdad, Diyala, Mosoel, Ramadi 7 Kerbela, Kirkoek 8 Diwaniya, Nasiriya 12 Soelaimaniya Irak, bevolkingsgroep in - Koerden Irak, hoofdstad van - Bagdad Irak, rivier in - Eufraat, Tigris Iraanse hoofdstad = Teheran Iraanse keizer = shah, sjah Iraanse keizerin = Farah Iraanse munt = dinar, rial Iraanse prinsentitel - misra Iraanse roesdrank - haoma, hauma Iran = Perzië Irian - Guinea Irian Barat, eiland bij - Biak, Japen Irian Barat, plaats op - Fak-Fak iris – bergkristal, lisbloem iridaceae - acidanthera, crocosmia, crocos, fresia, gladiolus, iris, ixia, lis, monbretia, moraea, tijgerbloem iridium = lis. iris, lis(bloem), regenboog(vlies) irisachtige bloem = lis, krokus Irokezen, opperhoofd der - Haiawatha Irokezen, stam der - Cayuga, Mohawk, Oneinda, Onondaga, Seneca Irokezen, taal der - Cherokee, Erie, Huron ironie = spot irreëel = onwerkelijk, onwezenlijk iridium - ir. irrigatie = bevloeiing irrigeren – bevloeien, bewateren irritant = ergerlijk, hinderlijk, lastig, prikkelend, tergend, vervelend, irritatie = ergernis, ontstemming, prikkeling irriteren = ergeren, hinderen, prikkelen irriterend = ergerlijk, hinderlijk, lastig irriterend voor de zintuigen = schel, scherp irvingiaceae - desbordesia, irvingia, klainedoxa Isaïas - Jesaja Isboseth - Isjbaäl ischias = heupjicht Isjtar - Inanna Iskenderoen - Alexandrette Islam - Mohammedanisme Islam, niet-gelovige in de - kafir islamiet = mohammedaan, moslem, moslim, muzelman Islamitisch - zie ook Mohammedaans Islamitisch deest - Muharram islamitisch feest na de vasten = Beiram Islamitisch gebed - salat Islamitisch plichtgebed - salab Islamitische armenzorg - sakat Islamitische bedevaart - hadj Islamitische bedevaartganger - hadji Islamitische broederschap - tarika Islamitische gebedsdienst - chatma Islamitische gebedsnis - mihrab Islamitische gebedsoproep - azan Islamitische gebedsrichting - gibla, kibla Islamitische geloofsbelijdenis - sjahada Islamitische gewoonte - soenna Islamitische godsdienstoefening - salat Islamitische groet - sala(a)m, salem Islamitische heilige oorlog - djihad Islamitische heilige schrift - koran Islamitische heilige wet - sjaria islamitische monnik = derwisj Islamitische moskee - masdjid Islamitische mystieken – soefi’s Islamitische mystieke orde - tarika Islamitische plichtenleer - fikh Islamitische schriftgeleerde - moealla, oelema Islamitische profeet = Mohammed Islamitische tekstuitleg - kiyas Islamitische titel - bab Islamitische traditie - hadith Islamitische vasten - sawm Islamitische wetskennis - fakih Ismaëliet - Arabier Ismaliten, sekte behorende tot de - Assassijnen, Hodsjas, Karmaten Ismene - Hymenocallis Isnardiz - Ludwigia isoëtacae - biesvaren, isoëtes, stulites isolatie = afsluiting, afzondering, quarantaine isolatiemateriaal = asbest, bengoliet, eboniet, isolatiemateriaal uit mica en schellak = micaniet isolatiemateriaal voor radio-onderdelen = ameniet isolement = afzondering isoleren – afzonderen isolerend materiaal - eboniet isomeer van glucose - galactose isomeer van wijnsteenzuur - druivenzuur isonitrosoverbinding - oxine is op de kermis te zien = rarekiek isoropylbenzeen - cumeen isotherm harden - bainitreren Israël = Jakob, Palestina Israël, deel van - Galilea, Negev Israël, hoofdstad van - Jeruzalem Israël, koning van - 3 Ela 4 Basa, Jehu, Joas, Omri, Saul 5 Achab, David, Hosea, Joram, Nadab, Zimri 6 Pekach, Sallum, Salomo 7 Achazja, Joachaz, Zekarja 8 Jerobeem, Menachem, Pekachja, Zacharia Israël, landbouwnederzetting in - kibboets Israël, rivier in - Jordaan, Kis(j)on Israël, stad in - Eilat, Haifa, Jaffa, Jeruzalem, Lod, Lydda Israël, stam in - Aser, Benjamin, Dan, Gad, Issaschar, Jozef, Juda, Levi, Naftali, Ruben Israël, volksvertegenwoordiging van - knesset Israëliet = Arabier, jood Israëlisch collectief dorp – kibboets Israëlisch feest - (C)Hanuka Israëlisch heilig boek - kitab Israëlisch ondergronds leger - Hagana Israëlisch parlement = knesset, knesseth Israëlische generaal = Dayan, Herzog, Rabin Israëlische haven - Eilat, Haifa Israëlische inhoudsmaat - efa Israëlische kerk = synagoge Israëlische luchthaven = Lydda (Lod) Israëlische luchtvaartmaatschappij = Elal Israëlische maat = dunam Israëlische munt = agorot, pond, prutah Israëlische naam = Abraham Eli, Levi, Moos, Mozes, Ruben, Sam, Samuel Israëlische parlement - knesset, knesseth Israëlische politieke beweging - Zionisme Israëlische schilders = Ardon Guttman, Janco, Mokady, Rubin, Zaritski, Israëlische schrijvers = Gilbao, Guri, Meged, Shamiz, Yishar Israëlische taal = Hebreeuws, Ivriet, Iwrieth Jiddisch, Ladino Israëli(ti)sche kerkvoogd = parnas Istanboel - Byzantium, Konstantinopel Istanboel voorstad van - Galata, Skoetari, Usküdar Istanboel wijk der Europeanen in - Pera Italiaan = Napolitaan, Romein, sard Italiaans aardewerk uit de 15e eeuw = majolica Italiaans adellijk geslacht = Medici, Orsini Italiaans automerk = Ferrar,i Fiat, Lancia Italiaans baksel - pizza Italiaans beeldhouwer - 5 Manzu, Rosso 6 Canova, Marini, Pisano, Rocchi 7 Bernini, Bugatti,Cellini, Martini, Messina, Quercia, Raffael, Ruggeri 8 Boulogne, Bramante, Calandra, Ghiberti, Pericolo 9 Donatello, Romanelli, Sansovino 10 Bandinelli, Buonarotti, Marochetti 12 Brunelleschi, Michelangelo Italiaans bergland = Apennijnen Italiaans componist - 4 Nono 5 Asola, Berio, Verdi 6 Artusi, Borghi 7 Bellini, Bernadi, Corelli, Landini, Puccini, Rossini, Tartini, Vivaldi 8 Mascagni, Paganini, Petrassi, Pizzetti 9 Carissimi, Donizetti, Malipiero, Pergolesi, Scarlatti 10 Bocherini, Monteverdi, Sammartini 11 Frescobaldi 12 Dallapiccola Italiaans danslied = villanella Italiaans eiland in de Middellandse Zee = Capri, Caprera, Elba, Lido, Sardinië, Sicilië Italiaans geheim genootschap - carbonari Italiaans gerecht = macaroni, pizza, polenta, ravioli, risotto, spaghetti Italiaans geslacht -, Borgia, Este Italiaans heerser = doge Italiaans kaartspel - bod(spel) Italiaans landschap - Abruzzi, Basilicate, Calabria, Campania, Lazio, Liguria, Lombardia, Marche, Molise, Piemonte, Puglia, Sardegna, Sicilia, Toscane, Umbria, Veneto Italiaans letterkundige - 4 Arzo, Caro, Levi, Vico 5 Belli, Bembo, Berni, Berto, Betti, Casti, Dante, Gozzi, Monti, Negri, Prati, Pulci, Tasso, Verga 6 Alvaro, Bracco, Fabbri, Gianni, Marino,Parini, Vasari 7 Alberti, Allegri, Arentino, Ariosto, Bernari, Boiardo, Cellini, Collona, Fiscolo, Goldoni, Guarini, Lentini, Manzoni, Moravia, Moretti, Pascoli, Pellico, Pistolia 8 Bandello, Carducci, Compagni, Petrarca, Pugliese, Sordello, Trissino 9 Boccaccio, Fogazzaro, Poliziano, Sacchetti, Sannazaro 10 Angiolieri, Buonarotti, Cavalcanti, Guinizelli, Pirandello 12 Castiglione, Machiavelli italiaans meelproduct - spaghetti Italiaans meer = Como, Garda, Lugano, Maggiore Italiaans meerstemmig lied - frottola Italiaans natuurkundige - Marconi, Volta Italiaans restaurant - pizzeria trattoria Italiaans volk = Etrusken Italiaans volkslied – ritornel, tarantella Italiaans vorstengeslacht = Este Italiaans wijndistrict - Apulië, Barletta, Campania, Emilia, Falerno, Lambrusco, Moscato, Piemonte, Sicilië Italiaanse Alpen - Dolemieten Italiaanse architect - 3 Gio 4 Fuga, Rava, Zevi 5 Larco, Nervi, Ponti 6 Fifini, Frette, Trucco 7 Alberti, Barozzi, Bernini, Cronaca, Galilei, Guarino, Juvarra, Pollini, Rafael, Valdier 8 Bramante, Montuori, Palladio, Perruzzi, Terragni 9 Borromini, Catalogni, Sansovino 10 Michelozzo, Rossellino 12 Brunelleschi, Michelangelo Italiaanse badplaats = Alassio, Chiaveri, Como, Imperia, Lido, Merano, Rapallo, Rimini, San RemoSavona, Sestri Italiaanse beeldhouwer = Donatello, Marinie, Michelangelo Italiaanse burgemeester = podesta Italiaanse componist uit de Baroktijd = Albinoni, Manfredini, Marcello, Scarlatti, Torelli, Veracini, Vinci Vivaldi, Italiaanse componist uit de moderne tijd = Dallapiccola, Nono, Italiaanse componist uit de renaissance = Cavalli, Frescobaldi, Monteverdi, podesta Italiaanse componist uit de romantiek = Bellini, Boito, Donizetti, Mascagni, Puccini, Verdi Italiaanse dame - signora Italiaanse dans = pavane, forlano, saltarello, tarantella Italiaanse oude dans - calata Italiaanse dichter = Ariosto, Dante, Petrarca, Tasso Italiaanse filmster = Loren Italiaanse filosoof - Acri Italiaanse fluittheoreticus = Gariboldi Italiaanse gendarme = carabinieri Italiaanse geheime staatspolitie = ovra Italiaanse groet - ciao Italiaanse heer = signore Italiaanse herberg = osteria Italiaanse hertog = doge Italiaanse hoofdstad - Roma, Roma Italiaanse jongeheer - signorino Italiaanse juffrouw = signorina Italiaanse klokkentoren - campanile Italiaanse landstreek = Apulië, Calabrië, Campania, Catania, Cremona, Emilia, Ferrara, Liguria, Lombardije, Lucca, Mantua, Parma, Perugia, Siena, Toscane, Trente, Umbria Italiaanse munt = centesimo, lire Italiaanse natuurkundige = Marconi, Volta Italiaanse opvoedkundige = Montessori Italiaanse pap = polenta Italiaanse partijleider = Nenni Italiaanse provincie = Benevento, Catania, Cremona, Enna, Ferrara, Lucca, Mantria, Parma, Perugia, Regusa, Siena, Verona Italiaanse provincie hoofdstad - 4 Asti, Bari, Como, Enna, Pisa, Roma, Rome 5 Aosta, Cuneo, Forli, Genua, Lecce, Lucca, Massa, Nuoro, Padua, Parma, Pavia, Rieti, Siena, Terni, Turijn, Udine 6 Ancona, Arezzo, Chieti, Foggia, Genova, Latina, Matera, Mantua, Milaan, Milano, Modena, Napels, Napoli, Novara, Padovo, Pesaro, Ragusa, Reggjo, Rovigo, Savona, Terano, Trente, Trento, Torino, Triest, Varese, Verona 7 Belluno, Bergamo, Bologna, Bolzano, Brescia, Caserta, Catania, Cosenra, Cremona, Ferrara, Firenze, Gorizia, Imperia, lsernia, l'Aguila, Livorno, Mantova, Messina, Palermo, Perugia, Pescara, Pistoia, Potenra, Ravenna, ,Salerno, Sassari, Sondrio, Tarente, Tarento, Trapani, Treviso, Trieste, Venetië, Venezia, Vicenza, Viterbo 8 Avellino, Brindisi, Cagliari, Florence, Grosseto, Macerata, Piscenza, Siracusa 9 Agrigento, Benevento, Catanzaro, Frosinose, Pordenone 10 Campobasso 11 Alessandria 13 Caltanisetta Italiaanse rivier - 2 Po 3 Aso, Era, Lao 4 Adda, Agno, Agri, Alli, Arno, Asso, Ceno, Dora, Eisa, Enza, Fino, Nera, Noce, Nure, Orba, Orco, Orte, Reno, Sele, Taro, Tavo, Toce 5 Adige, Belbo, Bruna, Corno, Esaro, Esino, Farfa, Ferro, Fioio, Fiora, Idice, Lorda, Maira, Marta, Melfa, Mella, Merse, Oglio, OIona, Orciz, Parma,Piave, Plave , Ronco, Sacco, Sarca, Sauro, Savio, Seria, Sesia, Siere, Sinni, Sisto, Tenna, Tiber, Torres, Ufita 6 Agogna, Alento, Allaro, Amatto, Aniene, Arrone, Astion, Atella, Aterno, Avisio, Brembo, Brenta, Calore, Cavone, Cecina, Cesano, Chiani, Chiese, Cornia, Foglia, Isonzo, Lamone, Locone, Maduna, Melito, Mincio, Mucone, Musone, Ofanto, Olpeta, Panaro, Pecora, Rapido, Sangro, Tacina, Tanaro, Tesino, Tevere, Ticino, Tronto, Turano, Velino, Venosa, Vomano 7 Albegne, Amaseno, Biferno, Bormida, Bradano, Busento, Cellina, Cervaro, Chienti, Chisone, Dragone, Etevivo, Follone., Fortore, Gravina, Livenza, Metauro, Mignoni, Montone, Nestore, Ombrone, Pellice, Pescara, Platano, Potenza, Secchia, Serchio, Tammaro, Titerno, Torbido, Tordino, Trebbia, Trionto, Varaita, Vitravo, Vulgano 8 Ancinale, Calaggio, Mingardo, Sarmento, Signello, Staffora, Teverone, Tusciano, Volturno . 9 Amendolea, Argentino, Candelaro, Fiumenica, Marecchia, Raganello, Selinello, Trasubbie 10 Abatemarco, Basentello, Garigliano, Laurenzana 11 Tagliamento Italiaanse rovers - briganti Italiaanse schalmei - calandrone Italiaanse schilder - 4 Afro, Feti, Rosa 5 Aglio, Burri, Carra, Dolci, Tozzi 6 Allori, Cigoli, Giotto, Gu, ardi, Vasari 7 Barocci, Bellini, Cimabuc, Da VinciGozzoli, Morandi, Raffael, Saltian, Tiepolo, Titiaan, Uccello 8 Anastano, Angelico, Campigli, Magnelli, Mantegna, Masaccio, Severini, Veronese 9 Cavallini, Correggio, Donatello 10 Botticelli, Caravaggio, Cerrachini, Tintoretto 11 Ghirlandaio 12 Michelangelo, Parmigianino Italiaanse schrijver – Annunzio Boccaccio, Caspeno Croce, Dante, Lampedusa, Malaparte, Moravio, Petrarca Italiaanse stad - 3 Bra 4 Atri, Como, Este, Fano, Gela, Pola, Rome 5 Adria, Anzio, Cantu, Capua, Combo, Fondi, Genua, Prato 6 Anagni, Andria, Milaan, Rimini, Salerno, Spezia, Urbio 7 Cassino 8 Camerino, Florence italiaanse soep – minestra, minestrone Italiaanse stad aan de Adriatische Zee - Ancona, Brindisi, Rimini, Venetië Italiaanse stad aan een gelijknamig meer - Como Italiaanse tiran - Borgia Italiaanse volksdans geheten naar de stad Tarente - tarantella Italiaanse vrijheidsheld - Garibaldi Italiaanse vrijstaande klokkentoren - campanile Italiaanse wijn = Aleatico, Bardolino, Barola, Campari Chianti, Martini, Gragnano, Lambrusco, Moscato, Moscatello, Valpolicella, Zibiblo Italiaanse vrouw – donna, signora Italiaanse witte wijn - Caluso, Falerner Italiaanse wijn - Este, Chianti, Barolo, Martini, Italiaanse worst - salami Italië, schiereiland van - Calabrië, Otranio, Latijn, Marrucijns, Oskisch, Paelignisch, Sabellisch, Umbrisch, Vestljns, Volkisch Italische talen, een der - Faliskisch Italmenen - Kambsjadalen 7 Capraji, Gorgone, Pianose, Sicilië, Vulcano 8 Sardinië 9 Stromboli Italië, gebergte in = Apennijnen Italië, eiland behorende bij - 4 Elba 5 Capri 6 Giflio, Ischia, Lipari, Ustica item = desgelijks, dezelfde, evenzo, insgelijks, it, post Ithome - Vurkano ivoor = elp, elpenbeen Ivoorkust, bevolkingsgroep in - Kroe, Senoefoe Ivoorkust, hoofdstad van - Abidjan Ivoorkust, rivier in - Bandama, Cavally, Comoë, Sassandra Ivoorkust, stad in - Bauake, Daloa, Dalva ivoornoot - phytelephas ivoorsurrogaat – eburine ivoren - elpen Iwriet = Hebreeuws ixodas - teek Izabel(le) = geelbruin izegrim = brombeer, brompot, knorrepot, nurks, wolf J jaagbout - drevelbout jaaglijn - treil jaagpad - tragel jaagschuit - trekschuit jaap - kerf, messnede, snee, snede, snede, snijwond, wond, jaar - annus jaar, astronomisch - zonnejaar jaar dat een zifting duurt - zittingsjaar jaarbedrag - annuïteit, aflossing jaarbeurs - fair, messe Jaarbeursstad - Bazel, Brussel, Frankfort, Keulen, Leipzig, Londen, Lyon, Parijs, Utrecht, Zürich jaarboek - almanak, annalen, annarium, kroniek jaarboeken - analen jaarboekenschrijver - analist, kroniekschrijver jaarboekje - agenda jaardeel - maand jaardicht - chronogram, jaartalvers, tijdvers jaarfeest - anniversarium, verjaardag jaargang - jg., jrg. jaargeld - pensioen, wedde jaargetijde - herfst, lente, moesson, najaar, seizoen, voorjaar, winter, zomer jaar honderd - eeuw jaarinkomen - wedde jaarlijks - annueel jaarlijkse aanvulling van paarden - remonte aarlijkse aflossing som plus rente - annuïteit jaarlijkse erfpachtsom - canon jaarlijkse feestdag - bevrijdingsdag, Hemelvaartsdag, Kerstmis, Koninginnedag, nieuwjaar, Pasen, Pinksteren jaarlijkse keuring - schouw, ijk jaarlijkse opbrengst - annona jaarlijkse overzichten - annalen, balans, jaarboek, jaarverslag, staat jaarlijkse uitkering of afbetaling - annuïteit jaarlijkse verdienste - inkomen jaarlijkse zonnebaan aan de hemel - ecliptica jaarling - enter jaarloon - traktement, wedde jaarmarkt - foire, foor, kermis, Messe, mes, mis jaaroverzicht - annalan, balans, jaarverslag, staat, jaarrente - annuïteit jaarringmeting - dendrometrie jaarschrift - chronogram jaartallenlijst - tijdtafel jaartalvers - chronogram jaartelling - aera, anno, eeuw, era, tijdrekening jaarwedde - pensioen, toelage, traktement jaarwijzer - kalender jaarzang - nieuwjaarsdicht jabot - bef, hom jacaranda copaia – goebaja jacht - weispel jachten - haasten jachtenduivel - Sint-Janskruid jachtexpeditie - safari jacht op groot wild - safari jachtgebied – revier jachtgeweer - buks jachtgodin - Artemis, Diana, Uller jachthond - 4 brak 6 barzoi, basset, beagle, hunter, poedel, setter, teckel, viszia 7 afghaan, canische, dasbrak, dashond, griffon, laufhund, pincher, pointer, shoughi, spaniël, terriër, whippet 8 aardhond, drijfhond, foxhound, pronkrug, staander windhond 9 bloedhond, dalmatier, deerhound, greyhound, retriever, stabyhound, steenbrak 10 patrijshond, weimaraner, wetterhound, 11 kwartelhond, wachtelhund 12 heidewachtel 13 cockerspaniel, jachthoorn - waldhoorn jachtig - driftig, gehaast, gejaagd, haastig jachtinstrument - buks, geweer, harpoen, hengel, hoorn, klem, net, roer, strik, val jachtinstrument met pijl - boog jachtliefhebber - Nimrod jachtluipaard - cheetah, gepard jachtmes - hartsvanger jachtmuziek – caccia jacht op groot wild - safari jacht op wild - stroperij jachtoppasser – koddebeier jacht op zekere dieren - vossenjacht jachtopziener - koddebeier, wildschut jachtpartij - drijfjacht, slipjacht jachts - loops jachtspoor - drag, slip jachtstoet - meute jachtvermaak - weidspel, weispel jachtvliegtuig - jager jachtwapen - harpoen, geweer jachtwild – duif, eend, ever, fazant, haas, hert, konijn, patrijs, ree, zwijn jacket - boekomslag Jacob, het huis - Israël Jacobsganger - kreupele, manke jacobsladder op baggermolen - nona Jacobijnen, lid der - Barnave, Condorcet, Desmoulins, Mirabeau, Robespierres jade - chlorommelaniet, jadeiët, nefriet Jaffa - Jafo jagen - drijven, haasten, jachten, opdrijven, snellen, vervolgen, voortsnellen jagen op – najagen jagen zonder akte - stropen jager - Nimrod, Orion, weidman, weideman jagershoed - chasseur jagersmes - weidmes jagersroep - tiro, hallali jagerstas - weitas jagersverblijf - jachthuis, jachtslot, jachthut jaguar - panter jajem - jandoedel, jen, klare, jenever jak – buffel jakhals – vrek Jakobijnenleiders tijdens de Franse revolutie - Danton, Robespierre jacobsladder - noria Jakoetrie, bevolkingsgroep in-Jakoeten - Joekarigen, Lamoeten, Toengoezen , Tsjoekstjen jaloers - afgunstig, naijverig, ijverzuchtig jaloersheid - afgunst, jaloezie, nijd, ijverzucht, naijver jaloezie - afgunst, broodniojd, kif, kift, minnenijd, naijver, nijd, store, wangunst, zonwering, zonnescherm jaloezie - zonneblind jaloezie uit liefde - minnenijd jam - confiture, gelei, marmelade jamaicaanse muziek - ska Jamaica hoofdstad van - Kingston Jamaicapeper - piment jambische zesvoet - alexandrijn jammer - eilacie, helaas, klacht, kommer, leed, rampspoed, sneu, spijtig, verdriet, zonde jammeraar - klager jammerdaad - gruweldaad jammerdal - tranendal jammeren - jeremierenklagen, krijsen, treuren, weeklagen jammerend - huilerig, larmoyant, weeklagend jammerkast - draaiorgel jammerklacht – jeremiade, weeklacht jammerlied - treurzang jammerlijk – bedroevend, deerniswekkend, deerlijk, deplorabel, ellendig, erbarmelijk, hartbrekend, helaas, rampzalig, smartelijk, zielig jammerlijke toestand - ellende jammernis – ellende jammerrijk - hel, vagevuur jammer vinden - beteuren Jan - matroos Jämtland, berg in - Helagsfjall Jämtland, hoofdstad van - Ostersund Jan Allemachtig - excavaateur janboel – anarchie, bende, chaos, keet, rommel, troep, verwarring, zootje Jan Boezeroen - arbeider, dagloner, werkman Jan Compagnie - O.I.C. Jan de Rijmer - pruldichter Jan de Wasser - pantoffelheld Jan, een rechte - opsnijder, snoever Jan en Alleman - (een)ieder, elk(een), iedereen jandoedel - jajem, jenever jangat - sukkel janhagel - crapule, gajes, gepeupel, gespuis, plebs, rapalje tuig Jan Kalebas - grootdoener, onbenul, opsnijder janken - galpen, grienen, huilen, krijten, schreien jankerig - dreinend, drenzend Jan Klaassen - Hansworst, polichinel, potsenmaker Janklaassen - guignol, kasperl, punch Janmaat - jantje, marinier, matroos janoom - lommerd, pandjesbaas Jan Ongeluk - ongeluksvogel, pechvogel Jan Papperlepap - nietsnut, slapperd Jan Potage - hansworst Jan Rapen zijn maat - canaille, gepeupel, gespuis, grauw, iedereen, janhagel, plebs Jan Salie - slappeling, slijmerd Janskruid, Sint - Hypericum jantje - matroos, marinier, janmaat Jan van Gent - bazaangans, rotspelikaan Jan Vlegel - lomperd Jan Weetal - neuswijze, eigenwijze januari - louwmaand Japan - Nippon Japanner - Jap Japans aardewerk - iwaibe Japans auteur - Ihara Japans automerk - Datsun, Honda, Mazda, Toyota Japans beeldje - haniwa Japans bordspel - go Japans bovenkleed - kimono Japans dansmeisje - geisha, geisja Japans district - koeni Japans doosje - inro Japans edelman - daimio Japans eiland - 3 Iki, Oki 4 Goto, Izoe, Sado, Taka, Tori, Tsoe 5 Amami, Awaji, Hondo, Yakoe 6 Hirado, Osoemi, Reboen, Tanega 7 Honsjoe, Risjiri, Tokoeno 8 Awasjima, Hokkaido, Kioesjoe, Sjikokoe, Soemisoe 9 Aogasjima, Okoesjiri, Tobisjima, Torisjima, Tsoesjima 10 Hatsjidsjo Japans feodaal heer - daimio Japans gedicht - renga Japans gewaad - kimono Japans gewicht - kan, kin, momme Japanskarretje - riksja Japans keizer - mikado, tenno Japans landgoed - sjoen Japans lettergreepschrift - hiragana Japans meer - Biwa Japans muziekinstrument - biwa, gakoeso, koto, o-dadaiko, samisen, taiko, tsoezoemi Japans nationale religie - sjintoisme Japans oorspronkelijke bewoners - Ainoe Japans regent - sessjo, sjikken Japans rekenbord - soroban Japans rijtuig - riksja (riksha) Japans schilderij - kakenmono Japans schrijver - foehito Japans spel - go, gobang, mikado Japans tokkelinstrument - biwa, koto Japans toneelstuk - sewamono Japans tweewielig rijtuig - riksha Japans veldheer - sjogoen Japans voertuig – riksja Japans zegeldoosje - inro Japans zelfmoordzwaard - wakizasji Japans zelfverdedigingssysteem - karate Japanse adel - koege Japanse arbeiders - be Japanse aristocratie - oeje Japanse bergtop - Jari Japanse beroepsdanseres - geisha Japanse bloemsierkunst - ikebana Japanse bouwstijl - kara-yo, tenjikoe, wa-yo Japanse ceder - cryptomeria Japanse dichtvorm - haikoe Japanse drank - sake, saki Japanse edelman - daimio Japanse geest - Oni Japanse geheime politie - kempei, kimpai, kernpetai Japanse geluksgod - Daikoku Japanse geschiedkundige periode - Heian, Kamakoera, Meiji, Nara Japanse goden - Amida, Amateras, Atago, Djin, Elbiss, Izanagui, Izanami, Kami, Yebiss Japanse godin - inari Japanse godsdienst - shinto, shintoisme Japanse gordel - obi Japanse grafheuvel - Kofoen Japanse grootgrondbezitter - daimio Japanse havenstad - Kobe, Osaka. Yokohama, Hirosjima Japanse heldenfiguur - Benkei Japanse hoofdstad - Tokio Japanse industriestad - Osaka Japanse kanselier - Kampakoe Japanse kast - chigaidana Japanse Keizer - 4 Koko, Oeda, Saga, Toba 5 Daigo, Enjoe, Gosai, Jozei, Kazan, Kogon, Komei, Komio, Konim, Konoe, Nidjo, Ninko, Seiwa, Sjoko, Sjowa, Soeko 6 Go-Oeda, Go-Saga, Go-Toba, Heidjo, Kammoe, Koboen, Meidji, Miodjo, Mommoe, Nimmio, Reigen, Reizei, Sandjo, Sjidjo, Sjomoe, Taisjo, Temmoe, Tentji, Tjokei 7 Antoeko, Djoenna, Go-Daigo, Go-Enjoe, Go-Jozei, Go-Kogon, Go-Komio, Go-Nidjo, Itjidjo, Kokatoe, Tjoekio 8 Djoennin, Foesjimi, Go-Reizel, Go-Sandjo, Hanazono, Horikawa, Kamejama, Kotokoe, Momozomo, Montokoe, Ogimatje, Rokoedjo, Soetoko, Soezako 9 Go-Itjidjo, Moerakami, Sjirakawa, Takakoero 10 Djoentoko, Go-Foesjimi, Go-Hanazone, Go-Horikawa, Go-Kamejama, Go-Komatsoe, Go-Mizoeno'o, Gö-Momozono, Go-Soezakoe, Nakamikodo . 11 Go-Moerakami, Go-Sjirakawa, Higasjijama 12 Sakoeramatji 13 Go-Foekakoesa, Go-Kasjiwabara, Go-Sakoeramatji, Tsjoetjimikado 14 Go-Tsoejimikado Japanse keizerin - 5 Djito, Koken 6 Gensjo, Saimio 8 Sjotokoe Japanse keizerlijke residentie - dairi Japanse keizerstitel - mikado, tenno, tensji Japanse klasse van paria's - eta Japanse krijger - samoerai Japanse leenheer - daimyo Japanse lengtemaat - ken Japanse luit - biwa Japanse militaire gouverneur - sjoego Japanse militaire landadel - boesji Japanse munt - sen, yen Japanse muzieksoort - gagakoe Japanse nationale religie - Sjintoisme Japanse oorspronkelijke bewoners - Ainoe Japanse pagodenspits - Sorin Japanse papiervouwkunst - origami Japanse parelduikster - ama Japanse ridderstand - samoerai Japanse prefectuur - ken Japanse priester - dairo Japanse rijstdrank - sake, saki Japanse rivier - kiso Japanse roos - camelia (Japonica) Japanse schuifdeuren - foesoema, sjoji Japanse sjogoen - 5 Keiki 6 lenari, lesada, Joriié 7 leharoe, lejasoe, lejisji, lemotji, lesjige, lenobi 8 Hidetada, lemitsoe, Letsoena, Joritomo, Josjiaki, Senetomo 9 Hisa=akira, letsoegoe, Josjihasa, josjihide, Josjihisa, jisjihisa, Josjimasa, Josjinori, Josjitane, Korejasoe, Moenetaka, Morikoeni, Takaoedji 10 Joritsoene, Josjiakira, Josjiharoe, Josjikazoe, Josjimoene, Josjimotji, Josjiteroe, Josjizoemi 11 Joritsoegoe, Josjikatsoe, Josjimitsoe, Tsoenajosji Japanse slaven - jatsoeko Japanse snaar- of tokkelinstrument - kotobiwa Japanse snuisterij - Japannerie Japanse sport - judo, karate Japanse stad - 3 Ise 4 Aioi, Arao, Kobe, Mito, Oita, Saga, Tsoe 5 Akita, Gifoe, Kiobe, Kioto, Koere, Osaka, Otsoe, Sakai, Tjiba, Tokio 6 Akasji, Annaka, Aomori, Kiryoe, Kotsji, Nagano, Nagoja, Oerawa, Otaroe, Sasebo, Sendai, Toyama 7 Atsoeta, Himedji, Morioka, Mororan, Nagaoka, Sapporo 8 Hakodate, Hirosaki, Jamagata, Kawazawa, Koesjiro, Maebasji, Yokohama 9 Asahiwaga, Hirosjima, Koemamoto, Yokosoeka 10 Hamamatsoe, Hatsjinoke 11 Foekoesjima 12 Oetsoenomiya Japanse tempelhal - haiden Japanse theekeramiek – oribe Japanse titel - mikado Japanse vechtsport - judo, jiujitsu, karate, kendo Japanse vloerbedekking - tatami Japanse voorouders – kami Japanse vrouwengordel - obi Japanse vulkaan - 3 Aso 6 Fuyama, Ontake 7 Foedsji 8 Tatejama 9 Foedji-sun 11 Wasjigataka 12 Foedji-no-jama 13 Norikoeratake Japanse wandversiering - kakemono Japanse zelfmoord - harakiri, seppoekoe Japan, bewoners van - Biakkers, Noemforen, Wandamen, windesi japen - snijden japneuzerij - clericalisme japon - gewaad, jurk, kleed, robe, toillet japonlijf – taille japon met bijpassende mantel - complet japon uit de 18e eeuw - sak japonstof – everglaze, jersey, katoen, tricot, zijde japonstof met nopjes. (pareltjes.) - perletta jargon - bargoens, brabbeltaal, koeterwaals, vaktaal jarig – gelukkig jarige - feestvarken jarretelle - kousophouder, sokophouder jas - tegenvaller, teleurstelling, troefboer jas – demi, frak, jekker, jopper, lammycoat, overjas, winterjas jas, broek en vast - pak, kostuum, costuum jasje – baadje, colbert jasmijn - jasminum, melati, philadelphus jasmijnparfum, kunstmatig – jasmine jasomslag – lapel, revers jaspissoort - heliotroop jassen - schillen jassenbewaarplaats - vestiaire jassenboom - klerenstandaard jatmoos - dief, handgeld, stelerzwendelaar jatten – dieven, gappen, grissen, ontvreemden pikken, roven, snaaien, stelen, wegpakken jatter – dief, jatmoosrover, steler Java - Djawa Java, deel van - Bantam Java, eiland bij - Bali, Kraketau, Madura, Menjawak, Penaitan, Rakata Java, berg op - Diëng Java, rivier op - Brantas, Solo, Tjitarum Java, streek op - Depok Javaan uit de bergen - goenoenger Javaans bestuursambtenaar - wedono, wedana Javaans bloempje - melati Javaans boeddhistisch kunstwerk - Borobudor, Kalasan, Mendut Javaans dienstmeisje - tandak Javaans dorp - desa, dessa, kampong Javaans dorpshoofd - loera Javaans edelman - mas, raden Javaans historisch werk - badad Javaans hofdichter - pudjangga Javaans muziekinstrument - bonang, gambang, gambus Javaans orkest - gamelan, gamalan, gamlan Javaans poppenspel - wajang Javaans regentschap - Bogor Javaans rijk uit de oudheid - Mataram, Modjopahit Javaans volksman - kromo Javaans vorst - dalkaliem Javaans vorstenverblijf - kraton Javaans wachthuis – gardoe Javaanse adelijke titel - raden Javaanse afstandsmaat - paal Javaanse beroepsdanseres - taledek Javaanse bestuursambtenaar – wedana, wedono Javaanse boer - kromo, tani Javaanse buffelkar - pedati Javaanse cultuurgeschriften - babad Javaanse dans - tandak Javaanse danseres - taledek Javaanse dolk – golok, kris Ja vaanse dynastie - Radjasa Javaanse edelman - mas, raden Javaanse gemeenschap - pesantren Javaanse huisvogel die praten kan - beo Javaanse koning – kertanagaru Javaanse landmaat - jonk Javaanse langzame dans - tandak Javaanse prins - raden Javaanse rivier - kali Javaanse roversbende - kampak, kampok, ketjoe Javaanse soldaat - kromo Javaanse stad - Bandung, Djakarta, Djokjakarta, Solo, Surabaja Javaanse titel - agung, mas, pangeran, raden, ratoe Javaanse trom - kendang Javaanse versmaat - matjapat, tengahan Javaanse. vorst - Anggrok, dalem Javaanse vroedvrouw - doekoen Javaanse vulkaan - 4 Gedé, Lawu 5 Garut, Kelut, Raung, Salak, Wilis 6 Guntur, Marapi, Semeru, Slamat 7 Baluran, Bandung, SondoroTjiamis 8 Pulasari, Tjiandur 11 Tasikmalaja Javaanse woning van aanzienlijke - dalem javelijn - assegaai, lans, schicht, werpschicht jawel – wezenlijk, jazzensemble - band, combo Jazzmusicus - Armstrong, Ellington,Henderson, Ory,Monk jazzsoort - be-bop, blue(s), rag(time) jazzstijl - blus jazzstuk - blues, boogie, rag-time, stomp jazzvorm - bebop, blues, cool, dixi, eastcoast, hot, swing Jean Potage – hansworst jeans – spijkerbroek jeep – legerauto, terreinwagen jegens - tegenover, t.a.v. Jehova - Jahwe Jehova's getuigen, stichter van - Russell Jekaterinenburg - Sverdlowsk jekker - bonker, jopper, overjas, zeemansjas Jemen, haven van - Hodeidah Jamen, hoofdstad van - Sanaa Jemen, landbouwgewas verbouwd in - gaät Jemen, munteenheid in - boegsja, bogasj, halala, rial Jemen, stad in - Tacez Jemgum - Jemingen Jenan - Foesji jenever - borrel, jajem, klare, neut, oorlam, snaps jeneverbes - dambezie, juniperus, wakel jeneverfabriek - branderij, distileerderij, stokerij jeneverstoker – brander, korenbrander jeneverstruik - wakel jengelen - drenzen, dreinen, zaniken, zeuren jennen - nogeren pesten, plagen, sarren, jent - abel, bevallig, fraai, sierlijk je opmaken – opdirken, optutten je rikketik - hart jeremiade - jammerklacht, klaaglied, lamentatie, weeklacht jeremiëren - jammeren, weeklagen Jeruzalem - Sion Jesaja - Isaias Jesse - Isaï jetvliegtuig - straalvliegtuig jeu – fleur, geurigheid, jus, kleurigheid, luister, opschik, opsmuk, vleesnat jeu de mots - woordspeling jeugd - frisheid, jonkheid, juventas, kindsheid jeugdcentrum - clubhuis jeugdherberg - J.H. jeugdig - fleurig, fris, jong, juveniel, kruidigpril, pril, vroeg jeugdig ambtenaar - surnumerair jeugdig persoon - tiener jeugdige clericus – leviet jeugdlid – pupil jeuïg - pittig jeuk - kriebel jeuken - kriebelen, kriewelen, mieren, schobben jeukende uitslag – netelroos jeukerig - kriebelig jeukziekte - ergotisme jeuzelen - klagen, zaniken, zeuren jezebel - Izebel Jezuiët - S.J. Jezuïetenorde - S.J. Jezuïetenpoeder - kininepoeder Jezus – Christus, Heiland, I.H.S., Verlosser Jezus Christus - J.O. Jezus de Heiland der mensen - l.H.S. Jezus van Nazareth, Koning der Joden - l.N.R.l. jicht - (hand)chiragra, omagra, podagra, pootje (schouder)omagra, (heup)podagra jichtig - stram, stroef jicht in de schouderstreek - omagra jichtzalf - opodeldoc jihlava - Lglan jij - (Fr.) tu, toi, (Eng.) you jingle - tune job – ambt, baan, baantje, betrekking, emplooi, karwei Job - Hiob Job, zo arm als - straatarm Job,zo vroom als - invroom jobber - knoeier, speculant, sjacheraar jobsbode - ongeluksbode jobstijding – ongelukstijding joch – jongetje jochie – broekeman, jongetje jockey - pikeur, rijknech Jodenchristenen - Ebionieten Jodenduits - Jiddisch Jodenfeest - pascha jodengenoot - proseliet Jodenhaat - anti-semitisme Jodenhater - antisemiet Jodenkerk - synagoge Jodenkers - physalis Jodenmoord - pogrom Jodenpaasbrood - matse Jodenpriester - rabbi, rebbe Jodenvrees - judofobie Jodenwijk - getto, ghetto Jodenwijk in Amsterdam - Uilenburg, Vlooienburg jodium toevoegen - joderen Jodoigne - Geldenaken Joegoslavië, berg in - Durmitor, Komovi, Peristeri, Triglav Joegoslavië, deel van - Bosnië, Hercegovina, Istrië, Kroatië, MacedoniëMontenegro, Servië, Slovanië, Slovenië, Syrmië Joegoslavië, rivier in - Bosna,Crna, Drava, Drina, Kupa, Morava, Sava, Tara, Timok,Tisza, Una, Vardar, Vrbas Joegoslavië, stad in - Agram, Bitola, Brod, Ljubljana, Mostar, Nes, Ohrid, Pula, Rijeka, Sarajevo, Skopje, Split, Zagreb Joegoslavisch eiland - Castovo, Brac, Cres, Hvar, Korcula, Krk,Lastovo, Milet, Ores Pag, Rab, Vis Joegoslavisch muziekinstrument - gusle Joegoslavisch vliegveld - Zagreb, Belgrado Joegoslavische auteur - Andric, Kos Joegoslavische hoofdstad - Belgrado, Beograd Joegoslavische koning - Peter, Alexander Joegoslavische munt - dinar, para Joegoslavische president - Tito Joegoslavische republiek - Bosnië. Kroatië, Macedonië, Montenegro, Servië. Slovenië joekel - knaap joelen - gieren, huilen, schreeuwen, tieren Joelfeest - Midwinterfeest jofel - fijn, geschikt, grappig, heerlijk, keurig, leuk, plezant, plezierig, prettig, sympathiek, tof joffer – juffrouw jogger - renner Johannes - Joh. Johannesbloem - margriet Johannesbroodboom - ceratonia Johannesridder - Johannieter John Bull - Engeland jok - grap, kortswijl, leugen, scherts joke - bak, grapje, kwinkslag, mopje, scherts joker – kwant, nar, paljas, potsemaker jokkebrok - leugenaar jokken – liegen, Jokko - Chimpansé Jökull - gletsjer jolig - (muz.) giocoso jolig - blij, dartel, leutig, prettig, uitgelaten, vrolijk jolig en blij – vrolijk joligheid - dartelheid jolijt - lol, plezier, pret, vreugde, vrolijkheid jonassen - sollen jong – fris, jeugdig, nieuw, pril, vers, vroeg jong boompje – ent, loot, stekje jong dier - big, enter, kalf, kuiken, lam, larve, pup, vaars, veulen, welp jong dier dat kunstmatig wordt grootgebracht – leplam jong en pril - jeugdig jong familielid - kleinkind, neefje, nichtje jong gesneden stier - bul, os, jonggezel - vrijgezel jong herkauwend dier - lam, kalf jong kind – baby, dreumes, peuter jong konijn – lampreei jong koppel - paartje jongleerder - equilibrist, evenwichtskunstenaar, jongleur - equilibrist jongleren - equilibreren jongleerder - equilibrist, evenwichtskunstenaar, jongleur jong meisje - bakvis, deern(tje), grietje, meid, mokkel, puber, tiener, wicht jong mens – knaap, puber jong paard - veulen jong plantje - stek jong roofdier - welp jong rund - dikbil, kalf, pink, var, vaars jong schaap - lam jong soldaat - rekruut jong varken - big , keutje, schram, spalling jong zoogdier – big, kalf, lam jonge aal - glasaal jonge beoefenaar – aspirant, leerling jonge dame – juffer, juffrouw, minette jonge dochter - deern jonge edelman - jonker jonge eend - poel jonge elft – plas jonge hoen - kuiken jonge hond - pup, puppy jonge jaren - jeugd jonge kabeljauw – dors, gal jonge kale nestvogel - nesteling jonge kip - kuiken, pul jonge kleine haring - zeebliek jonge knul - knaap jonge koe – enter, kalf, kuis, vaars jonge groene kokosnoot – liplap jonge leerling – pupil jonge leeuw - welp jonge man - joch, jongeling, jongen, knaap, puber jonge matroos - jongmaat, zeuntje jonge militair - cadet, filler, rekruut jonge muilezel - mulat jonge ooi - ooilam jonge padvinder - welp jonge plantage - aanplant jonge planten die bij het dunnen uitgetrokken zijn - dunsel jonge soldaat – recratos jonge Spaansw dame - senorita jonge spiering - pin jonge stier - va(a)r jonge tak - ent, loot, lot, scheut, spruit, stek, poot jonge vent - knul jonge verrader - klikspaan jonge vink die in augustus of september gevangen is - takkeling jonge vis als aas - gruw jonge vogel – kuiken, nesteling jonge vogel, die terstond het nest verlaat - nestvlieder jonge vogel, die volwassen het nest verlaat - nestblijver, nestzitter jonge vrouw - meid, meisje, deern, mokkel, wicht, bakvis jonge wijn - most jongeling - adolescent, jongen, jonkman, knaap, puber, tiener jongelingsjaren - adolescentie, puberteit jonge lui - jeugd jongen - bengel, blaag, boy, gozer, joch(ie), knaap, leerling, moeren, ventje jongen die voor 't eerst ter communie gaat - eerstecommuniant jongen krijgen - baren, worp, werpen jongen op zee – varensgezel jongensblouse – hes jongenskiel - blouse jongensspeelgoed – bal, hoepel, klepper, knikker, mecano, tol, trein, vlieger jongen ter wereld brengen – baren, werpen jongen werpen – onen jonggezel - vrijgezel jongensnaam - 2 Ab, Ad, Co, Ed, Gé, Jo, Ko, Ot, 3 Aad, Abe, Age, Ale, Ard, Bas, Ben, Bob, Cas, Cor, Dik, Edo, Eef, Fop, Gas ,Ger, Gijs, Guy, Han, Har, Ibo, Ido, Ivo, Jan, Jef, Jim,Job, Joe, Jos, Jur, Kas, Leo, Lex, Loe, Lou, Luc, Lax, Max, Nic, Nol, Obe, Pim, pol, Rex, Rik, Rijk, Rob, Ron, Roy, Sam, Sem,Ted, Tim, Tom, Ton, Tijl, Udo, Wil, Wim, Yme, Yvo 4 Aart Abel Adam, Aize, Alan Aldo Alec Alex, Andy, Anne, Anno, Arie, Arno Auke,Axel, Bart Bert, Bram, Carl, Cees ,Ciel, Cock, Coen, Cuno, Daaf, Daan, Dave, Derk, Dick, Dirk, Dolf, Duco, Durk, Edd,o Eddy, Eggo, Eise, Eppe, Eppo, Eric, Erik, Faas, Flip Fons, Fred, Gabe, Gert, Goos, Guus, Hans, Harm, Haro, Hayo, Hein, Henk, Hugo, Huib, Huub, Huug, Iddo, Igor, Isak, Iwan, Izak, Jaak, Jaap, Jack, Jean, Jeen, Joep, John, Joop, Juul, Kars, Kees, Koen, Koos, Krijn, Kuno, Kurt, Lars, Leen, Leon, Lode, Loek, Luuk, Mark, Mees, Miel, Muus, Nick, Nico, Nlek, Noud, Oono, Olaf, Olof, Onno, Otto, Paul, Pauw, Peer, Phil, Pier, Piet, Rein, Remy, René, Rens, Riek, Rien, Roel, Rolf, Rudi, Ruud, Sake, Saul, Sent, Seth, Seye, Siem, Siep, Sjef, Stan, Stef, Stijn, Suwe, Tabe, Taco, Take, Teun, Theo, Thijs, Toby, oon, Tijl, Ubbo, Ulbe, Ulbo, Vlek, Ward ,Wart, Wibo, Wies, Wout, Wybe, Yves 5 Abram, dolf, Adrie, Alard, Almar, André, Anton, Arend, Arian, Arien, Arjan, Arjen, Arold, Barry, Bauke, Beert, Benno, Bernd, Boele, Boris, Bouwe, Broer, Bruno, Cario, Chiel, Chris, Coert, Cyril, David, Denis, Dorus, Douwe, Dries, Eddie, Edgar, Edser, Edwin, Eelke, Eelco, Eelko, Elias, Elmar, Emiel, Emile, Ernst, Erwin, Eugen, Evert, Ewald, Ewout, Falco, Fedde, Feike, Feits, Felix, Ferdi, Filip, Floor, Fokke, Fokko, Foleo, Foppe, Frank, Frans, Fedde, Freek, Friso, Frits, Fulco, Garmt, Gavin, Geert, Geurt, Gosse, Gouke, Guido, Guurt, Halbo, Hanno, Harry, Hauke, Hedde, Heino, Henny, Henri, Herre, Hidde, Hildo, Jacco, Jakob, Janus, Jarig, Japik, Jelle, Jerry, Johan, Joost, Joris, Jouke, Jozef, Jules, Karel, Klaas, Kobus, Koert, Louis, Lucas, Manus ,Marco, Mario, Melle, Menno Mozes, Namle, Nanne, Nelis, Niels, Oscar, Otmar, Perry, Peter, Pleun, Ralph, Remco, Rinus, Ritse, Robin, Roger, Rudie, Ruurd, Sacco, Seerp, Senne, Serge, Sibbe, Siebe, Sierk, Siger, Simon, Sjaak, Sjerk, Sjors, Staas , Swier, Symen, Teddy, Timon, Tlnus ,Titus,Tjerk, Tymen, Ubald, Ulrik, Waldo, Watse, Wlard, Wlebe, Wlgle, Ybert, Zeger, Zwier 6 Albert, Aldert, Alfons, Altrad, Alfred, Allerd, Antoon, Arjaan, Arnold, Arnaud, Arthur, Barend, Bennie, Berend, Bertus, Camiel, Caspar, Casper, Charly, Conrad, Cyriel, Dagmar, Daniël ,Dennis, Dieuwe, Donaid, Eduard, Eelker, Egbert, Eibert, Edmund, Eduard, Elbert, Ernest, Eugène, Fabian, Fabuis, Ferrie, Floris, Freerk, Freddy, Frerik, George, Gerard, Gerben, Gerrit, Gilles, Godert, Govert, Hannes, Haraid, Harmen, Harold, Harrie, Helmar, Hennie, Herman, Hessel, Hielco, Hilmar, Hubert, Ingmar, Jappie, Jasper, Jeroen, Jurjen, Justus, Krelis, Lauris, Lieven, Lothar, Lucien, Lucius, Ludger, Lidmer, Manuel, Marcel, Marcus, Marius, Marnix, Martin, Martijn, Michel, Norman, Oliver, Paulus, Petrus, Philip, Pierre, Pieter, Renger, Robert, Roelof, Roemer, Rogier, Roland, Romain, Romke, Ronaid, Ronnie, Rudolf, Rupert, Rutger, Samuel, Sander, Sibold, Sibert, Sietse, Silvan, Sjoerd, Sjouke, Stefan, Steven, Suwert, Teddie, Thomas, Tjeerd, Tobias, Victor, Volmer, Walter, Warner, Werner, Wessel, Widmar, Wieger, Wietse, Wilmer, Wolter, Wouter, Wijnand, Xavier 7 Aldert, Abraham, Adriaan, Alexander, Amadeus, Andreas, Andries, Bastien, Bernard, Carolus, Casimir, Carsten, Charles, Clemens, Dimitry, Egwinus ,Emanuel, Etienne, Everard, Fernand, Florian, Folkert, Fulbert, Gabriël, Gerhard, Gerlach, Gerland, Gertjan, Gerrits, Govaart, Gozewijn, Gregory, Gustaaf, Gijsbert, Hendrik, Huibert, Jacques, Jacobus, Jurjaan, Jurrien, Lambert, Laurens, Lennart, Leonard, Leopold, Lindert, Lodewijk, Maarten, Manfred, Marcius, Marinus, Martien, Matthijs, Maurice, Maurits, Michael, Michiel, Norbert, Olivier, Patrick, Radboud, Raimond, Reinder, Reinier, Richard, Robbert, Roderik, Roeland, Roelant, Serguis, Servaas, Siewert, Silvain, Steffen, Stoffel, Sybrand ,Thetman, Vincent, Volkert, Wichert, Wilbert, Wilfred, Ysbrand 8 Albertus, Albrecht, Aloysius, Arnoldus, Bastiaan, Benjamin ,Bernhard, Boudewijn, Constant, Cornelis, Dagobert, Diederik, Dingeman, FIlIppus, François, Frederik, Gerardus, Gerbrand, Godfried, Hubertus, Johannes, Jonathan, Jurriaan, Koenraad, Leendert, Manfried, Martinus, Matthias, Mattheus, Matthieu, Meindert, Nicolaas, Reinboud, Reindert, Reinhard , Rieuwerd, Robertus, Sieuwert, Silvester, Stefanus, Theodoor, Waldemar, Winfried, Wladimir, Ysbertus 9 Alexander, Anthonius, Christiaan, Ferdinand, Hendricus, Lambertus, Lambrecht, Marcellus, Nicodemus, Philippus, Silvester, Theodorus, Theofilus, Wilhelmus, Zacharias 10 Apollonius, Augustinus, Bonlfaclus, Christlaan, Franciscul, Hieronymus, Hildebrand, Sebastiaan, Willibrord 11 Christoffe,l Maximiliaan 12 Bartholomeus jongensnaam (Fries) - Melle, Jelle jongensspeelgoed - bal, auto, mecano, lego, trein jongensspeelgoed van twee houtjes - kleppers jongere - discipel, junior, jr., minor jongere broer of zuster - ade jongeren – jeugd jonger in leeftijd – jongere jongetje – joch, jochie, knaap jongleur – tuimelaar jongleurskunsten vertonen – jongleren jongste - benjamin jongste aardvorming - alluvium jongste bediende - loopjongen jongste kind - Benjamin, hekkensluiter jongste matroos - zeuntje jongste periode van het Tertiair – Piloceen jongste zoon - benjamis jongste zoon van Gideon - Jotham jongstleden - j.l., afgelopen Jonische feesten - apatoeria jonkheer - jhr., jonker jonkheid - jeugd jonkman - jongeling jonkvrouwe - edelvrouwfreule, jkvw. Jood - Israëliet Jood, in schijn tot Christendom bekeerd - maraan Joods blaasinstrument - sjofar Joods brood - chamets, matse Joods embleem - Davidster Joods feest - Chanoeka,Jom-Kipoer, Pascha,Pesach, Poerim, Sjawoeot Joods geestelijke – rabbi, rabbijn, rebbe Joods Hellig boek - talmoed, torach, tohra, tora Joods huwelijksdocument - ketoeba Joods inwijdingsfeest - chanoekah Joods kerkmeester - parnas Joods paasbrood - matse, matze Joods ritueel voedsel - koosjer, kousjer Joods volk - Israëlieten Joodse besnijder - mohel Joodse bibliotheek in Amsterdam - Rosenthaliana Joodse bloedwreker - goël Joodse dodenklacht - hesped Joodse erefunctie - gabbai Joodse eretitel - chower Joodse gebedsmantel - talliet Joodse gebedsriem - tefilliem Joodse geheimleer - kabbala, kaballa Joodse gemeente - kille Joodse godsdienstleraar - rabbi, rabbijn, rebbe Joodse handwijzer - jad Joodse heilige schrift - talmoed, tenach Joodse hoge raad - Sanhedrin Joodse hoorn – sjofar Joodse koster - rebbe Joodse lofzang - hallel Joodse moeder - memme Joodse priester - rabbi, rebbe, rabbijn Joodse rustdag - sabbat(h) Joodse sagefiguur - Golem Joodse sekte - chassidim Joodse wetsrol - tora, thora, talmoed jool - feest, gein, pret, plezier, vermaak joon - baken , boei, breel jopper – jas, jekker, overjas, Jordaanse munt - dinar, fil Jordaanse `rivier - Jarmoek Jordanië, bergstreek in - Edom, Gilead, Moab Jordanië, hoofdstad van - Amman Jordanië, stad in - Akaba,Dajeraj, Petra Jordanië, streek in - Basan Jouïssance - genieting, genot, vruchtgebruik joule - j. journaal - dagboek, kroniek, logboek, register journalist – nieuwsjager, reporter, verslaggever joviaal - gul, gulhartig, hartelijk, vrijgevig jovialiteit - bonhomie, goedhartigheid jouwen – schimpen joviaal – blijgeestig, fideel, gul, opgeruimd jubbulpore - Jabalpur jubee - oksaal jubel - juichkreet jubelen - juichen jubeljaar - jubilé jubelkreet der Bacchanten - evoë jubelzang - hymne, ode, dithyrambe, paean jubilaris - feestvarken jubileum vieren - jubileren Juda, koning van - 3 Asa 4 Abia, Amon, Joas 5 Achaz, Joram, Josia, Jotam, Uzzia 6 Anasja, Atalja, Azarja, Hizkia, Sallum, Salomo, Sidkia 7 Achazja, Joachaz, Jojakim, Josafat, Manasse, Sedekia 9 Rechabeam Judas - kwelgeeest, valsaard, verrader judasboom - cersis judasoor - auricularium judaspenning - lunaria judassen - kwellen,pesten, plagen, treiteren judicatuur - berechting, rechtspraak judiceren - beslissen, oordelen,vonnissen judicieus - oordeelkundig, verstandig judicium - oordeel, vonnis judo beoefenaar - judoka judograad - dan judo jas - kimono judo leerling - kioe judo meester - dan judogordel - obi judojas - kimono judoschool - dojo judotitel - dan juf – lerares, onderwijzeres juffer - begijn, libel, straatstamper, waterjuffer, waternimf juffrouw - dame, joffer, jongedochter, juffer, (Spaans) señorita, (Engels ) miss juffrouw op school – larares juffrouw voor de kassa - caisiere juglandandacea - bitternoot, carya, juglans, okkernoot, pterocaarya, vleugelnoot juglans regia - walnoot juichen - jubelen juichende uitroep - hoera, hoezee juichkreet - jubel juin - ui juist - behoorlijk, betamelijk, correct, daareven, exact, fair, goed, inderdaad, krek, letterlijk, nauwkeurig, naulettend, net, passend, precies, scherp, stipt, strikt, terecht, waar, zeker, zonet juister - nader juist gewicht - netto juist van oordeel - oordeelkundig juiste bepaling - definitie juiste denkwijze - logica juiste gewicht na aftrek van de tarra - netto juiste omschrijving - definitie juiste gerechtelijke beslissing - bien-jugé juiste toon kiezen - stemmen juistheid – correctheid, precisie, echtheid zuiverheid juist zijn – kloppen juist zo - net juk – draaghout, dwang, gareel, haam, pressie jukbeen - wangbeen jukboom - haagbeuk, wielboom jukdragend – dienstbaar juk van hout - haam juli - hooimaand Julische alpen, top in de - Tiglav jumbo - olifant jumper – trui(tje), damestrui juncace - biezenkop, juncus, (pit)rus, veldbies jungle – oerbos, oerwoud, rimboe, wildernis junglemes - panga juni - zomermaand junior - jongere, jr., minor, benjamin Jura-etage uit het - Aalénien, Bajocien, Bathonien, Callovien, Dogger ,Lias, Malm, Hettangien, Kimmeridgien, Oxfordien, Plensbachien, Portlandien, Sinemurin, Toareien Jupiter, maan van - Callistro, Europa, Ganymedes, lo Juisters geliefde - Latona junk – schuiver, spuiter, verslaafde junktie - vereniging, verbinding juniperus - jeneverbes Juno - Hera, Juga, Uxia, Moneta Jupiter - Zeus, Stator, Victor, Kronion Jura, tijdvak uit het - Dogger, Lias, Malm jureren - beoordelen jurist – advocaat, mr., meester, raadsman, wetgeleerde jurk - robe, japon, gewaad, kleed jury - panel jurylid – gezworene, keurmeester jury, lid van een - juré juruken - Göcebe jus – saus, vleesnat justitie - prinsemarij justitieel - gerechtelijk jut - zomerpeer jute - goenie, gonje, zakkengoed jutezak - baal Jutland, stad in - Alborg, Arhus, Esjberg, Fredericia, Frederikshaven, HerningHorsens, Kolding, Randers, Viborg jutter – stranddief, strandrover, wakker juut – diender, politieagentsmeris, klabbak, tuut, agent, kip juveniele as - magmaglasas juweel - bijouterie, briljant, diamant, edelsteen, kleinood, parel, ring, sieraad jueelbewerker - juwelier juwelenkistje - ecrin, schrijn juwelier - bijoutier jij (Du.) - du jij (Fr.) - toi, tu K ka – haaibaai, kaai, kauw, kade,kenau, steiger, waterkant kaag - polder kaai – aanlegplaats, gier, ka(de), losplaats, rede, ree, perron, waterkant kaaiman – alligator, boeaja, kelderfles, krokodil kaaimansnoeken - lepisosteidae kaailoper - baliekluiver, straatslijper kaairidder - bootwerker kaak = kieuw, kinnebak, koekje, schandpaal, wang kaakafwijking - hazenlip, wolfsmond kaakbeen - kevel kaakbevestiging - amfistylie, autosylie, hyostylie kaakje – kiscuit, biskwie kaakklier - oorspeekselklier kaakkramp - mondklem, trismus kaaklozen - agnatha, prikken, rondbekken kaakslag - muilpeer kaakspier – kauwspier kaak van een vis - kieuw kaak zonder tanden = kevel kaal = armelijk, armetierig, armoedig, armzalig, bekaaid, blut, geplukt, haarloos, haveloos, karig, naakt, onbedekt onbegroeid, onbehaard, onbekleed, pover, schamel, schraal, schriel, sober, uitgedroogd, zuinig kaal en glad – vlak kaal gemaakt - geplukt kaalheid - alopecia, armoede, geldeloosheid, haarloosheid, naaktheid, onbedektheid kaal hoofd - kletskop kaalkin = melkmuil kaalkruid - schubwortel kaal schapenvel = ploot kaalte - kaalheid, onbegroeidheid kaaltjes – armoedig, onbegoeid kaal worden - kalende kaam = griet, kaamsel, kaan, kim, reuzel, schimmel, vlies kaamsel – schimmel kaan – buitenkansje, uitgebakken spek kaantje = reuzel kaap -belvedàre, klip, roof, rots, rotspunt, voorgebergte, zeeroof, zilvermeeuw kaap (Lt.) - Capo kaap aan zuidpunt van Voor-Indië = Comorin kaap bij Australië - Howe kaap in Amerika = Hoorn kaap in Andalusië = Nao kaap in Griekenland = Athos kaap in Iberië = Finisterre, Gibraltar kaap in India = Comorin kaap in Scandinavië = Noordkaap, Skagen kaap in Zuid Amerika - Hoorn kaap onder Spanje = Gibraltar Kaapprovincie, hoofdstad van de - Kaapstad Kaapse eland – elandantilopek Kaapse ezel = zebra kaapstander = aardwind ,gangspil, windas Kaapstroom - Agulhasstroom kaapvaart = commissievaartkaperij Kaapverdische eilanden, een der - Branco, Brava, Fogo, Maio, Razo, Rei, Rombo, Sal, Santiago Kaapverdische eilanden, haven van de - Praia Kaapverdische eilanden, hoofdstad van de - Praia kaar = bak, ben, beun, bun, korf, kuipmand, viskaar kaard - rib kaarde - wolkam kaardeachtigen - dipsacaceeën kaardebol - dipsacus kaarden - r(o)uwen kaars = bougie, k., lisdoddetoorts kaarsdrager = blaker, kandelaar, kandelaber, lantaarn kaars, materiaal waaruit wordt gemaakt - Bijenwas, parafine, spermaceti, stearina kaars voor een armkandelaar - girandole kaarsenbestanddeel - aardwas, ozokruit, stearine kaarsendover – domper kaarsenhouder – blaker, kandelaar, kandelaber kaarsenpit – lemmer kaarsenstandaard – blaker kaarsrecht – rechtop, lijnrecht kaars van vet - vetkaars kaart = aas, blad, carte, karton, nel, plattegrond, troef, kaart in het quadrillespel = spadille kaartenboek = album, atlas kaarter - kaartspeler kaartfiguur = aas, boer, harten, heer, klaver, koning(in), ruiten, schoppen, vrouw kaartje – biljet, entreebewijs, biljet, reisbiljet, plaatsbewijs, ticket, toegangsbewijs kaartjes knipper - conducteur kaartjesverkoper - bure(au)list kaartkleur = harten, klaver, ruiten, schoppen, rood en zwart kaartleggen - cartonancie kaartlegster = waarzegster kaartspel – 3 jas 4 faro, pees, scat, skat 5 bingo, farao, omber, piket, poker, rummy, samba, skaat, tarok, whist 6 banken, boston, bridge, casino, comete, écarté, hombre, jassen, kraken, liegen, misere, nappen, pesten, ramsen, rikken, toepen, toppen 7 bézique, bluffen, canasta, fretten, hokspel, jasspel, jokeren, kleuren, mariage, pandoer, tjoepen, zwikken 8 baccarat, bassette, blufspel, commerce, kruisjas, lanterlu, patience, petoeten, rangeren, smousjas, solitair, trenteun 9 blufpoker, duizenden, herenspel, imperiaal, lanskenet, quadrille, sjacheren, vingtetun 10 koopmannen, kwartetten, mitsmatsen, trenteetun 11 beziquespel, commersspel, hartenjagen, kruisjassen, memoriespel, miezemauzen, schutjassen, smousjassen 12 klaverjassen, koopmannetje, miezemaus(z)en, zwartepieten 13 eenendertigen 14 contractbridge, eenentwintigen kaartspelen – kaarten kaartspel voor kinderen - kwartet kaartsysteem = cartotheek, kartotheek, register kaarttekenaar - cartograaf kaarttekens = legenda kaartterm – 2 up 3 aas, bod, jas, nat, nel, pas, pit, pot, top 4 bank, boer, club, coup, dame,down, hand, heer, kien, maat, mars, pico, punt, roem, sans, slag, slem, solo, spel, stok, tien, trek, west, zuid 5 atout, basta, casco, delen, derde, drive, dummy, gasco, gever, inzet,joker, kleur, kraak, noord, partij, reeks, roven, score, slaan, talon, tarok, tempo, trick, troef, vrouw, winst 6 bieden, blinde, boston, double, harten,hokken, hombre, invité, klaver, koning, koppel, kraken, lummel, manche, miserre, passen, ponto, redbod, robber, roemen, roemer, rondje, ruiten, snijden, staart, stille, wassen 7 afnemen, arbiter, bieding, bijkaart, codille, doublet, fladder, honneur, kruisen, kwartet, manille, mariage, matador, meleren, pandoer, partner, renonce, septiem, septine, troeven, verlies, winnaar, zwabber 8 bekennen, bijspelen, contract, couperen, downslag, klaveren, lummelen, overslag, paskaart, redouble, schoppen, schudden, spadille, tailleur, toe(u)rnooi, topscore, uitkomen, verzaken, voorhand, vrijkaart 9 aftroeven, arbitrage, doubleen, driekaart, favoriete, grootslam, introeven, klaveraas, kleinslam, miezemaus, nakaarten, overgeven, roemkaart, sansatout, singleton, speelwijze, troefboer, vierkant 10 arbitreren, bankhouder, doorleggen, onderkopen, overbieden, renonceren, rondpassen, troefkaart, troefkleur, zwartepiet kaasgebrek - pok kaasglas - stolp kaashoed - bolhoed kaasjeskruid - maluwemalva kaaskleurstof – olean kaaskruiden - komijn kaasmassa - wrongel kaas met grote scheuren = knijper kaasmijt = memel kaassnijder - opschepper kaas van afgeroomde melk - loereman kaas van hul = weikaas kaassoort - 4 bleu, brie 5 herve 6 chèvre, Friese, glarus, Goudse, Leidse, volvet 7 angelot, chedder, chester, dagkaas , daneblu, demi-sel, Edammer, Gruyère, hervese, kernhem, meikaas, munster, rodamur, stilton 8 bleufort, cheshire, hooikaas, roomkaas, tilsiter 9 broodkaas, camenbert, komijnkaas, kruidkaas, limburgse, maroilles, nagelkaas, neuchâtel, provolone, reblochon, Roquefort, Zwitserse 10 boerenkaas, gorgonzola, kanterkaas, komijnekaas, mazzarella, parmigiano, schabziger 11 parmesaanse, petit-suisse kaassoort, Deense - daneblu kaassoort, Engelse - chedder, cheshire, chester, derby, stilton kaassoort, Franse - Brie, Camembert, cantal, gervais, roquefort kaassoort, Italiaanse - bel-paese, fontina, grana, Parmesaanse, gorgonzola kaassoort, Zwitserse - emmentaler, Gruère, schabziger kaasstof = caseïne, wrongel kaasstof in melk - caseïne kaasstremsel = leb(be), runsel kaastobbe - stremvat kaas van taptemelk – weikaas kaats – klap, slag kaatsbaan = tra kaatscentrum – Franeker kaatsen – opstuiten, terugveren kaatsnet = raket kaatspartij - partuur kaatsplankje = palet kabaal = bombariedrukte, geraas, getier, herrie, lawaai, leven, omhaal, omslag, rumoer, stampei, tumult kabaalschopper - druktemaker, ruziemaker kabaan = hut, hokje, loofhut kabaja – kabaai kabas – armkorf, reismandje kabbelen – klateren, klotsen kabel = draad, streng, touw, tros kabelbaan = zeilbaan, zweefbaan kabelbericht – telegram kabelgast - matroos kabeljauw - beenvis, beugvis, heek, klipvisleng, tros Kabeljauwen, tegenstanders van de - Hoeken kabeljauw, gezouten - labberdaan kabeljauwachtige - dwergbolk, heek, kabeljauw, koolvis, kwabaal, leng, meun, pollak, schelvis, steenbolk, vorskwab, wijting kabeljauwvisser = dogger kabelspoorbaan - funiculaire kabanes = kast, keet, krot kabinet = kast, kunstzaal, pronkkast, regering, studeerkamer, werkvertrek kabinet, Spaans - papelera, vargueno kabinetmaker - schrijnwerker kabinetorgel - orchestrion kabinetskever - muzeumkever kabinetstuk = pronkstuk kabinetsvakantie = reces kabinetwerker = meubelmake,r schrijnwerker kabiren - kabeiroi kabouter = aardgeest, aardmannetje, dwerg, gnoom, huisgeest, kobolt, padvinder, trol, ulk, uk, ukkie kabouterverblijf = haagte kabuis - kopkool, kropkool, sluitkool kachel = convector, dronken, fornuis, haard, kooktoestel, oven, stoof, vergasser kachelen = kuieren, wandelen kachelglans = potlood, zwartsel kachelglans of glimmer – mica kachelpook - ratel kadans = ritme kadaster = grondbeschrijving kadaver = aas, dode, kreng, lijk kade – aanlegplaats, ka, kaai, kant, laadwal, losplaats, oever, steiger, wal kader – afdeling, bestek, frame, lijst, kern, omlijsting, rand, plan, rand, speelvak kadet – bolletje, broodje kadet bij de marine = adelborst kadetje = bolletje kadi – rechter kadijk - tragel kadraai = parlevinker, scheepszoetelaar kadul - gezel, kameraad kaduuk – beschadigd, bouwvallig, caduc, gebrekkig, kapot, oud, stuk, versleten Kaenozoïcum, periode uit het - kwartair, tertiair kaf = afval, bolster, duist, rommel kaf van uitgedorste vlasbollen = bolkaf kaffer = boer, hufter, lomperd, stommerd, vlegel, Zoeloe kafferdorp = kraal kafferkoren = doerra, kapitorie, koffertorie, sorghum kafferpokken = alaas, alastrim kafir – ongelovige kafje - blees kaft = jacket, omkleedselomslag kajuit = achteronder, cabine hut, roef kak = aanstellerij, bluf, drek, poep, praats kakebeen - kinnebak kakel = kletskous, kletsmeier, kletsmajoor kakelaar – babbelaar, kwebbel, opsnijder, praatjesmaker, ruziemaker, snoever kakelen = kabbelen, kletsen, kwekken, praten, ratelen, rellen, snateren, snebben kaken – kokhalzen, walgen kakhuis - gemak, sekreet, stilletje, W.C. kaki - grauwgeel kaki-appel - diospyros kakkerlak - albinobakkerstor kakkerij - brani, buikloop, diarree, drukte kakmaker - druktemaker, pocher kakschool - bewaarschool, kleuterschool kale = zie kaal kala-azar - leishmaniosis kalach - Kalchoë, Nimrod kalamijn - galmei, zinkerts kalander – korenbijter, glansmachinekorenworm, stofglanzer kalandersteen - glaassteen kaldoe(Ind.) - bouillon, vleesnat kalefakker - duivelstoejager, handlanger kale streep in laken = gaal, galle kalebas = cucerbita, pompoen, pronkappel kalebasachtige plant = komkommer kalefateren = breeuwen, dichten, opknappen, oplappen, prutsen kale duinheuvel – kling kale duintop - blinkerd kale jonker - cirsium kalen - aftakelen, aftuigen, onttakelen kalender = almanak, bedelderwisj, dagwijzer kalenderopsteller - computist kales = caleche,karos koets, rijtuig, vigilante kale streep in laken - gaal, galle kale vlakte - woestijn kalf = drachtig, dwarshout, vaars kalf van een jaar = enter kalfaten – opknappen, oplappen, prutsen kalfskruid - bitterzoet kalfsmuil - tuinleeuwenbek kalfspoot - aronskelk, splijthoef kalfssnuit - leeuwenbek kalfsvoet - aronskelk kalfziekte – moerziekte kali – kunstmest, loogkruid, meststof kaliber – afmeting, boring, diameter, doorsnede, formaat, gehalte, gewicht, grootte, middellijn, omvang, slag, soort, wijdte, zwaarte kaliber van een cilinder - boring kalief van Bagdad - 5 al-Tai 6 al-Amin, al-Hadi, al-Kaim, al-Radi 7 al-Kadir, al-Kahir, al-Mahdi, al-Nasir, al-Zahir 8 al-Mamoen, al-Rasjid, al-Wathik 9 al-Mansoer, al-Moetazz 10 al-Moehtadi, al-Moektadi, al-Moektafl, al-Moestadi, al-Moestain, al-Moetadid, al-Moetamid, al-Moetasim, al-Moettaki 11 al-Moektadir, al-Moentasir, al-Moestakfi, al-Moestasim 12 al-Moestansir, al-Moestazhir 13 al-Moestandjid, al-Moestarsjid, al-Moetawakkil kalief van Cordoba - 6 Hisjam 7 al-Hakam 8 Abdallah, Mohammed 10 al-Moendhir, al-Moertada 12 al-Moestazhir kalief van Damascus 5 Jazid 6 Hisjam, Marwan 7 al-Walid, Ibrahim, Moeawya 9 Soelaiman kalief van Egypte - 6 al-Adid, al-Amir, al-Aziz, al-Faiz 7 al-Hafiz, al-Hakim, al-Zafir, al-Zahir 8 al-Moeizz 10 al-Moestali 12 al-Moestansir kalief van Medina - 3 Ali 4 Omar 5 Osman kaliefenambt = kalifaat kaliefenrikj - kalifaat kaliefentitel = Oman kalfaat = Cordova kaliglas - hardglas kaliglimmer - muscoviet kalligrafie = pennenkunst, schoonschrijfkunst Kalimantan - Borneo Kalimantan , oorspronkelijke bewoner van - Daja(k) kalimeststof - kaïniet, kalizout, patentkali Kalinin - Tverj Kalininggrad - Koningsbergen kalis = armoedzaaier, bedelaar, schooier, stakker, stumper, vagebond, zwerver kalisalpeter - kaliumnitraat kalium = alkalimetaal, k., potas, potassim kaliumcarbonaat - potas kaliumchloride - zoutzuur kaliumcyanide - cyaankalium kaliumferricyanide - roodbloedloogzout kaliumhydroxide - kali kaliumnitraat = kalisalpeter, salpeter, salpeterzuur kaliumrhodanide - KCNS kaliveldspaat - kaliumsilicaat, orthoklaas kalk = calcium, krijt, kunstmestmetselspecie, mortel, pleister, stuc, witsel kalk met zand = cement, mortel,specie kalk, koolzure - calciumcarbonaat kalk, ongebluste - CaO kalfachtig gruis = graveel kalkachtige delfstof – krijt, mergel kalkafzetting, in een ketel = ketelsteen kalkbak – metselbak, mouw kalken - witten kalkgebergte = Helvetiden, karst kalkgesteente - nummuliet, mummuliticum, muntsteen kalkmeststof - cartonslib, kalikiezelkalk, kalkmergel, landbouwpoederkalk, magnesiakalkmergel, marmer magnesiakiezelkalk, magnesiapoederkalk, schuimaarde kalkmengsel - pleister kalk met zand - mortel, specie kalknaad = voeg kalkplant - bergdravik, driedistel, engbloem, wondklaver kalkschepper - troffel kalksinter - kalktuf, travertijn kalksoort - calx kalkspaat – calciet kalksteen - ooliet kalkstikstof - calciumcyaanamide kalkstok = kloet kalktuf – kalksinter kalle – kraai kallen – praten, redeneren kalm = bedaard, bedachtzaambezadigd, flegmatiek, geduldig, gerust, gezapig, goedig, ingetogen, koel, koelbloedig, lakoniek ongestoord, placide, rustig, sereen, stil, tam, vast, voorzichtig, vredig, vreedzaam, zacht kalm en beraden - nuchter kalm en helder – sereen kalm en koel - nuchter kalm en lieflijk = vredig kalm en ongestoord – vredig kalm en rustig - stil kalme berusting = geduld, stoïcisme kalme gemoedstoestand - berusting, geduld kalmeren - bedaren, luwen, matigen, sussen, troosten kalmerend = sedatief kalmerend middel - bromide, broom,injectie, kinine, librium sedativum, sigaret, tablet, valeriaan, valium kalmer worden – bekoelen, luwen kalmoes - zwanenbrood kalmoesolie, bestanddeel van - eugenol kalmpjes – bedaard, onberoerd, onbewogen, ongestoord, onverschillig, rustig kalmte = bedaardheid, bezinning, flegma, geduld, gelatenheid, gemak, rust, stilte, vrede kalmte en rust - gemak Kalmuks epos - Djangaride kalmweg – doodleuk, gemoedereerd kalot = bolkap, muts, pruik Kalvarie - Golgotha kalven - baren, braken, overgeven kalverachtig = dartel, kinderachtig, onnozel, speels kalverknieën - X-benen kalverkramp = bloei, brul, bulk, lal kalveroog - madelief kalverziekte - bloei, brul, bulk, colibacillose, lal, polyarthritis kalvijn - rammelappel, kam = bergrug, graat, Kama - Mara Kama, vrouw van - Rati kamblad - weverskam kamduiker - kuifeend kameel = alpaca, dromedaris, guanaco, kemel, lama kameelgeit - lama kameelhaar - mohair kameelhalsvliegen - rhaphidides kameelharen stof – camel kameelkleurig - camel kameelruiter – meharist kameelschaap - lama kameleon - anolis, calotes, chamacleo, hagedis kamen - beschimmelen kamenier = kamerjuffer kamenier in harem = odalisk kamenierster - kamermeisje kamer = afdeling, appartementlokaliteit, ruimte, salon, suite, oda (Turks), vertrek, woonruimtezaal kamer met planten – serre kameraad – amice, boezemvrienddeelgenoot, gabber, genoot, gezel, kornuit, lotgenoot, maat, makker, metgezel, vriend, vrind kameraadschap - cameraderie, vriendschap kameralistiek – cameralisme kamerbediende - bode kamercloset - stilletje, w.c. kamerden - araucaria kamerdienaar = lakei, lijfbediende, valet kamerdoek – batist kamerfiets - hometrainer kamergemak - stilletje kamerheer = kamerling kamerheer van de Paus = camerlengo kamerjapon - housecoat kamerjas = chamberloek, kimono, negligé, peignoir, sjamberloek kamerjongen - huisbediende, huisknecht kamerjuffrouw = kamenier, soubrette kamerkruid - moerasspiraea kaderlid = afgevaardigde, parlementariër, senator kamerling - eunuch kamermeisje = binnenmeisje, kamenierster kamermeisje in een harem = odalisk, odaliske kamer met planten - serre kamermuil - pantoffel Kameroen, berg in - Etinde, Fako Kameroen, bevolkingsgroep in - Bamiliké, Bamoen, Bassa, Doeala, Foelbe, Hauss's, Mpangwe, Pahouin Kameroen, hoofdstad van - Yaoende Kameroen, oorspronkelijke bewoners van - Pygmeeën Kameroen, plaats in - Edea Kameroen, rivier in - Cross, Moengo kamerorgel - harmonium kamerplanten –aronskelk, aspedistra, azalea, balsemien, begonia, bougainvillea, bromelia, bruidsbloem, cactus, cineraria, clivia, coleus, cyclaam, ficus, fuchsia, geranium, hertshoornvaren, hibiscus, hortensia, kerstroos, lobelia,primula, sanseferia, vetplant, vingerplant kamerpot - nachtspiegel, po, stilletje kamerrot - boekenwurm, kamergeleerde kamerscherm = kamerschut, paravent, tochtscherm kamerspeler - acrobaat, toneelspeler kamerstoel - kakdoos, stilletje kamertemperatuur, op laten komen - chambreren kamerterm = amendement, interpellatie, reces, repliek, M.v.A., V.V. kamertje = cel, hokje, kabinet kamer van Koophandel - K. v. K. kamertje voor passagiers - hut kamerverhuurder = hospes, kostbaas, ploert kamerverhuurster = hospita kamervogel = kanarie, parkiet, piet kamervoorstel – motie kamferballetje - mottenbal kamferboom - dryobalanops kamgaren = gabardine, popeline kamgaren weefsel - moreen kamgier = condor kamhagedis = leguaan , veraan kamhout - schegbord kammen = harken, ontwarren, uitkammen kamig - schimmel(acht)ig kamizool - borstrok, onderlijfje kamkever - schallebijter kamlijster - kransvogel kamneus - hoefijzerneus kamoes = gemzenleer kam op strijkinstrument - ponticello kamp = bivak, camping, gevecht, krijg, legering, legerplaats, oorlog, race, slag, strijd, toernooi, tweekamp, wedstrijd, wijk, worsteling kampaan - kapiteel, klokvaas kampeerauto – caravan kampeerder – recreant, trekker kampeergerei = bestek, grondzeil, haring, kroes, luchtbed, mok, primus, shelter, slaapzak, tent, watertank kampeerkaart - kampkaart kampeermiddel – tent kampeertent - shelter kampeerterrein = camping kampeerverblijf = caravan, tent camping kampeerwagen – camper, caravan, karavaan kampement – bivak, kazerne, legerplaats kampen = ageren, strijden, vechten, wedijveren, worstelen kampen of twisten - strijden kamper - kampioen, strijder, vechter, verdediger, worstelaar kamperen = legeren kamperfoelie = balroos, geitenklaver, lonisera, sneeuwbes, vlier kampioen – kampvechter, overwinnaar, priemus, recordhouder, titelhouder, uitblinker, voorvechter, winnaar kampkaart – kampeerkaart kamponderkomen- tent kampong – dessagehucht, negorij kampplaats = arena, bivak, camping, piste, ring, stadion,, strijdperk kamprechter - arbiter, scheidsman kampspel - toernooi kampvechter = gladiator, kampioen, strijder, verdediger kamrad – tandrat, tandwiel kamspier - schammbeenspier Kamtsjatka, bewoners van - Aleoeten, Itelmenen, Korjaken Kamtsjatka, hoofdstad van - Petropavlovsk kam van een snaarinstrument = scagnello kamvorming - pectinaat kamwiel – kamwiel, tandrad kan = kit, kruik, liter, pint, pul, stoop, tul, vaatwerk kan niet = onmogelijk kan of kop - liter kan voor waswater = lampetkan kanaal = buis, delft, diep, dilve, doorvaart, gracht, grift, maar, pijp, trekvaart, vaart, waterweg, wetering Kanaaleilanden, een van de - Alderney, Breechou, Guernsey, Herm, Jersey, Jethou, Lithou, Sark Kanaanitische- Fenicische godin - Anat kanaal geschikt voor scheepvaart = waterweg kanaal in Nederland = Beatrixkanaal, Damsterdiep, Dedemsvaart, Drechtkanaal, Eemskanaal, Enservaart, Halomavaart, Heerensloot, Heimanswetering, Hoendiep, Julianakanaal, Kolonelsdiep, Kuindervaart, Lemstervaart, Markkanaal, Merwedekanaal, Noordervaart, Noordzeekanaal, Passageule, Reitdiep, Ringvaart, Schonebekerdiep, Stadskanaal, Twentekanaal, Urkervaart, Valleikanaal, Vlaardingervaart, Winschoterdiep, Wilhelminakanaal kanaal zonder sluizen = niveaukanaal kanaalpeil = k.p. kanalje - gepeupel, janhagel Kananga-olie - ylang-ylang-olie Kanarees - Kannada kanarie = piet(je) kanariekruid - kruiskruid kanarieorgeltje - serinette Kanarische eilanden, een der - Algeranza, Ferro, Fuerteventura, Gomera, Grasiosa, Hierro, Lanzarote, Palma, Tenerife Kanarische eilanden, oorspronkelijke bewoners van – Guanchen Kandeel - kruidenwijn kandelaar = blaker, girandole, kaarsdrager, kandelaber, luchter, kandelaber = armluchter, kroonkandelaar kandidaat = cand., candidatus, dinger, examinandus, gegadigde, sollicitant kandidaat-predikant = proponent kandidaatsexamen = kantjes kandidatenlijst = nominatie kandiet = kaoliniet kandij = (suiker)klontje kaneel-aldehyde - fenyl-propenal kaneelappek - annona kaneelbast - pijpkaneel kaneelkleurig - bruin Kaneelolie, Chinese - Kassia-olie kaneelsteen - hessoniet kaneelwijn = bruidstranen, hipocras kanefas = canvas kangoeroe = buideldier, buidelmuis, pademelon, springhaas, walaby, walaroe kangoeroerat - potoroe kanis – beun, ben, kaar, kubbe, vissersmandje, viskorf kanjer = bom, knoert, kokkerd, kolos, loei kankeraar = mopperaar kankerbloem - akkerwinde, dotterbloem, duizendblad,klaproos, paardenbloem, waterlelie, weegbree kankeren = mopperen kankergezwel = carcinoom kankerroos - klaproos kankervrees – carcinofobie kan met een tuit - schenkkan kanneberg - veenbes kanneboenders - kaardebol, lisdodden kannetje – pul, kannekenskruid - nepent kannewassers - kaardebol, lisdodden, schaafstro kannibaal = antropofaag, menseneter, wilde, woesteling, wreedaard kannibalisme - antropofagie, menseneterij kano – kajak kanoet - strandloper kanon = canon, kettingzang, regel, stuk, wet, kanon - geschut, vuurmond kanon, gegoten - goteling kanon, inwendige van een - ziel kanon, licht - falconet kanon, onderstel van een - affuit kanon, ouderwets - coluvrijn, kulverijn kanonbank - barbete kanonikes - stiftsjuffer kanonisatie - heiligverklaring kanonmondstuk – tromp kanonnade - beschieting kanonneren - beschieten, bombarderen kanonnier - artillerist kanonnierplantje - donderplantje kanonskogelboom – bertholletia kanonvuur – beschieting, bombardement kans = gelegenheid, geval, gok, hazard, mogelijkheid, toeval, wisselvalligheid kansbriefje – lot Kansas, hoofdstad van – Topeka kansel – ambo, katheder, preekstoel kanselrede = homilie, preek, predikatie kanselredenaar = homileet, prediker kans of gok – waag kans op onheil - gevaar kansspel = bingo, farao, geluksspelhazard, kaarten, loterij, lotto, poker, roulette, toto, trio, waagspel kant = boord, buitenrand, facet, flank, oever, rand, strook, vlak, zoom, zijde kant aan water - kade kant, soort - blonde, guipure kantbeschikking - apostil kant van de pagina = kantlijn, marge kant van de deur = post, stijl kant van de weg = berm, talud kant van de zaak = aspect kanteel - tinne, trans kantelen = kapseizen kenteren, kiepen, omrollen, omslaan, omvallen, uitkepen, uittanden, wentelen kantelig – onvast, wankel kanteloep = knobbelmeloen, wratmeloen kanten pelerine - berthe kanten plooisel – jabot kanthaak - kenterhaak kanthalf = linksachter, rechtsachter kantig gebeente = graat kantine – clubgebouw, koffiekamer, mess, schaftlokaal kantinepersoneel - messbedienden kantlijn - marge, ribbe kantje – randje, vaatje kantjeboord – nippertje kantje haring - vaatje kantjil – dwerghert kant langs water – oever kantlijn - marge kantmaakster = speldenwerkster kanton – provincie, rechtsgebied kanton in Zwitserland = Zie Zwitsers kanton kantonnier = wegwerker kantoor – agentschap, bureel, bureau , comtoir, factorij, nederzetting, schrijfkamer, werkkamer, werkplaats, werkvertrek kantoor van vertegenwoordigers van een handelmaatschappij in vreemde landen = factorij kantoor voor ambachtswerkzaamheden = bureau kantoorbediende = boekhouder, commies, correspondent, kantoorklerk, klerk, loper, pennenlikkerschrijver kantoorbehoeften = ballpoint, cahier, inkt, kasboek, ordner, paperclip, papier, pen, vulpen, potlood kantoorjas = stofjas kantoormachine = boekhoudmachine, computer, duplicator, nietmachine, perforator, printer, puntensluiper, schrijfmachine, telex, telmachine, typemachine kantoormeubel – bureau, kantoorstoel kantoorschrijver – klerk kantoor van een agent – agentuur kantschrift – commentaar, glos kantstrook = souche kantstijl van een ladder - schalier kanttekening = annotatie, apostille, commentaar, glosse, opmerking, renvooi, voetnoot kant van de weg – berm, talud, wegberm kant van de zaak - aspect kantverbetering = renvooi kantwerk – naaldwerk kantwerk maken – kanten kan voor waswater - lampet kantzuil = prisma kanunnik = domheer, kapittelheer, koorheer kaolien = porseleinaarde kaoliniet = kandiel kap – bedekking, capuce, capuchon, dak, hoofddeksel, muts, overdekking, kap, deel van een - aanloper, blokkeel, daktengel, makelaar, muurplaat,nokgording, panlat, sloop, spant(been), trekplaat kapdoos - toiletdoos kap, gewatteerd - theemuts kap op schoorsteen = gek kap van kloosterlingen - kovel kapel = bedehuisje, cupel, dagvlinder, kerk(je), muziekkorps, vlinder kapelaan - onderpastoor kapelaanswoning = kapelanie, kapelanij kapelmeester = dirigent kapelruimte onder een kerk = crypt, krocht kapen – buitmaken, gappen, naasten, pikken, roven, snaaien, stelen, wegnemen, wegpakken kaper = boekanier, muts, piraat, (zee)rover, zeeschuimer kaperbrief - commissiebrief kaperschip = raider kaper van vroeger - noorman kapgebint = dakgebint, kapspant, spant kaphamer = bilhamer kapitaal = bezit, fonds, fortuin, geld, hoofdletter, hoofdsom, rijkdom, som, vermogen kapitaal beleggen - investeen kapitaalkrachtig = rijk, opulent, vermogend, welgesteld kapitaalopbrengst = dividend, interest, rente, winst kapitale beginletter = unciaal kapitalist = plutocraat, rijkaard kapiteelvorm = acanthuskapiteel,bladkapiteel, blokkapiteel, Dorisch, Gotisch, lonisch, kelkkapiteel, knopkapiteel, kussenkapiteel Romaans, teerlingkapiteel, volutenkapiteel kapitein = aanvoerder, bevelhebber, gezagvoerder, hoofdman, hopman, kapt., officier, ouwe, schipper kapitein de cavalerie – ritmeester kapitein ter zee - waterkop kapitorie - boekomslag, kaft kapittel = afdeling, chapiter, caput, hoofdstuk, onderwerp kapittelen = berispen, bestraffen, onderhouden kapittelheer - domheer, kanunnik kapje – broodkorst, circoflexe, kalotje, kipa kapkar - huifkar, tentwagen kapmantel = huik kapmeeuw = kokmeeuw, lachmeeuw kapmes – bijl, hakmes, heep, hiep, houmes, machette kapoen = deugniet, guit, mesthaan, schavuit kapoets - monnikskap kapok – boomwol, zaadpluis kap op hoofd – muts kap op paardenkar – huif kapot = afgemat, beschadigd, caducdefect, defect, doodop, gebroken, geschonden, kaduk, onbruikbaar, ondeugdelijk, onklaar, ontdaan, rappig, stuk, vaneen, verslagen kapotgaan – bezwijken, breken, stukgaan kapotje - condoom, voorbehoedsmiddel kapot maken – mollen, nekken kappen = afhakken, borstelen, hakken, houwen, kammen, omhakken, omzagen, stoppen, vellen kapper = barbier, coiffeur, figaro, friseur, haarknipper, haarsnijdetr, haarstyler, scheerbaas kapperkool - kabuiskool kappersgerei = borstel, droogkap, fohn, kam, kwast, schaar, scheermes, spiegel, tondeuse kapperszaak - kapsalon kaproen – bijenkap, visagière kaproen, deel van een - guleron, lamfer kapsalon – kapperszaak kapseizen = kantelen, omslaan, omvallen kapsel = coiffure, hoofdtooisel, permanent kapselband = beursband kapsellancet - cystioom kapsel, soort - allongepruik, chignon, korumbos, lampadion, paardestaart, pony, pijpekrul, rouleau, toupet, vlecht, wrong kapsies maken – tegenstribbelen kapsnede - valkerf kapsones - drukte, ophef, spatsies kapspant – dakgebint, dakstoel, kapgebint kapstander = mutsenbol kapster = coiffeuse, friseuse kapstok – kleerhanger, sta(a)nder kaptafel - toillettafel kapucijn - O. M. C. Kapucijnen, behorende tot de - OFM kapucijners - raasdonders kap van een mantel - kovel kap van een scoorsteen - gek kap van kloosterlingen - keuvel, kovel kapvenster = dakvenster kapwerk van een dak = dakstoel, gebint, spant kapwerktuig -bijl kapzaag = toffelzaag kar = fiets, rijtuig, voertuig, wagen karaat = (afk.) kt, essaai, kar., goudgehalte karabies = koffertje, mand, tas karabijn – geweer karabijnfoedraal - holster karakal - woestijnlynx Karakalpakië, bewoners van - Karakalpaken, Kazachen, Oezbeken Karakalpakië, hoofdstad van - Noekoes karaf = fles, flacon, sierfles, tafelfles, waterkan karakiet - acrocephalus karakol - wijngaardslak karakter – aanleg, aard, figuur, geaardheid, inborst, kenmerk, letter, letterteken, natuur, ras, gestel karakterbepaling uit handschrift - grafologie karaktereigenschap - kenmerk, trek karakteriseren = kenmerken, kenschetsen, schetsen karakteristiek - kenmerkend, tekenend, schetsend, typerend, typisch karakterkunde – karakterologie karakterloos - alledaags, banaal, conventioneel, eerloos, laag, min, slap, week karaktertrek – aanleg, aard, eigenschap, inslag, kenmerk, beschrijving, schets karakterkunde = karakterologie karateren - alliëren , legeren karamel – toffee, ulevel karateterm - karateka, kihon karavaan = gevolg, handelstrein, sleep, stoet, troep karbeel – balksleutel, kraagsteen karbies – handkoffer, handtas, klepmand, mand, reismandje, tas , valies, karbolzuur = fenol, phenol karbonade – cotelet, ribstuk, varkensrib karbonkel – kanteloep, meloen, negenoog, puist, robijn karbonkelneus – drand, kneus, jeneverneus karbouw – bizon, buffel kardinaal = kerkvoogkerkvorst, prelaat kardinaal-infant - Ferdinant kardinaalsbloem - purperbloem kardinaalsmuts - euonymus kardinaalstitel = eminentie, em., z.e kardoes = gors, kwelder, nes, schor kareel – tichelsteen karekiet - rietvink karet – kret, rubber(boom), zeeschildpad karhengst – lomperik kariatide = pilaster, schraagbeeld, zuilbeeld kariatiden - boötiden karig = armzalig, bekrompen, eenvoudig, frugaal, gering, gierig, krap, krenterig, mager(tjes), matig, minetjesongaarne, pover, schaars, schamel, schraal, schriel, sober, weinig, zuinig karigheid - armoedigheid, schrielheid, zuinigheid karikatuur – kartoon, spotbeeld, spotprent Karinthië - Kärnten Karinthië hoofdstad van - Klagenfurt- Karinthië, rivier in - Drau karkant = collier, halssnoer, snoer karkas = frame, gebeente, geraamte, gestel, lichaam, rif, skelet karkiet - rietvink Karl-Marx-Stadt - Chemnitz karmeliet = o.c. Karmil - huttentut karmozijn = karmijn, purperverf, , wijnrood karmozijnrood - purper karnvat = boterton karnemelkgerecht – hangop karnen – boteren karner - botermaker karonje = feeks, helleveeg, prij, serpent karoot - kroot, peen karos = kales, koets, reiswagen, vigilante Karpaten, top in de - Djumbiz, Fageras, Gerlachovka, Gierlach, Goverla, Halicz, Lrivan, Rysy, Tatra karper = 4 barm, blei, meun, ruis, tink 5 alver, bliek, danio, gront, gruis, labeo, sneep, vetje, voorn, winde, zeelt 6 barbus, brasem, dorade, elrits, giebel, harder, mesvis, witvis 7 barbeel, grondel, kolblei, puntius, rasbora, weeraal 9 goedbaars, hesseling, ruisvoorn 10 karperzalm 11 bittervoorn 13 modderzalm karperachtige zeevis - wimber karperkoning - spiegelkarper karperzalm - caribo, piranha, rio, spatzalm, tetra karpet – tapijt, vloerkleed karreboom – dissel karrelen – ineenlopen, korrelen, schiften karreman - venter, voerman, vuilnisman karren – rijden, fietsen kartel = cannelure, inkeping, insnijding, keep, kerf, overeenkomst, snee, snede, trust kartelblad – pedicularis karreboom – dissel karrenvracht – wagenvol kart – skelter kartelen - greineren, inkepen, kerven kartelig - gekarteld, geschift kartelrand (postzegel) – dentelure kartels aanbrengen - kerven kartets - granaat kartodroom - scelterbaan karton = board, bordpapier karton-steendruk - papyrografie kartuizers, stichter der – Bruno karviel - hijsblok karwats = gesel, knoet, rijzweep, zweep karwei = arbeid, corvee, job, klus, opdracht, slachtafval, taak, toer, werk karweitje = akkefietje, klusje, toetast karwij - komijn, wedzaad karwijlikeur = kummel karwij-olie - kummel karwijzaadolie - carvon kas = bergplaats, betaalplaats, broeibak, contanten, cash, doos, geld, geldvoorraad, kweekplaats, serre kasba = citadel, vesting kasgeld – contanten kashouder – kassier kashoudster - caissiere Kasische taal - Elamitisch, Hettitisch, Lydisch, Lykisch, Mittannisch, Soemerisch Kasjgar - Sjoefoe Kasjmir, volk in - Balti Kasjmir en Jammu, hoofdstad van - Jammu, Srinagar Kasjoebisch - Lechisch kaskenade - beweging, drukte, gasconnade, ophef Kaspische zee, eiland in de – Artem kassa – betaalplaats kassei - straatsteen kassian = ocharm kassier = incasseerderkashouder, ontvanger, rendant kassiersloon = incasso kast – berging, gevangenis kastanje - castanea kastanjeachtie - hippo-castanaceeën kastanjebruin - roodbruin kastanje, omhulsel van de - cupula kaste = groep, jati, klasse, stand kaste, lid van een - brahmaan, ksatriya, sjoedrah, vaisya kasteel = burcht, burg, citadel, slot, sterkte, toren, vesting kasteel = zie burcht, kasteel enz. kasteelheer = baron, burchtheer, heer, kastelein, slotheer kasteel in Friesland - stins kastegoed = saldo kastekort = deficit kastelein = burchtheer, gelaghouder, herbergier, kasteelheer, kroegbaas, slotheer, waard kasteloze - paria kastelijntje - gedachtenstreepje kasterolie - castorolie, wonderolie kastijden = geselen, martelen, mortificeren, pijnigen, ranselen, slaan, straffen, tuchtigen kastijding = bestraffing, slaag, tuchtiging kast met deuren – kabinet kastmeubel - buffet, credens, credenzone, dressoir kastoor = beverhaar, bevervilt kastplant – schap kastvakje – loket kast van het oog - oogholte kastype - serre, warenhuis kasuaris = emoe kat = angora, boskat, cavalier, civetkat, dakhaas, kater, minneke, minette, mauwerik poes, boskat, civetkat, cyperse, genetkat, ichneumon, siamees, muskuskat kataas - kattenvoer katabolisme - dissimilatie katachtig - felien, lenig, zals, vinnig katachtig dier = 3 kat, los 4 lynx 5 felis, irbis, leeuw, poema, tijger 6 bobkat, gepard, jaguar, manoel, margay, ocelot, panter, serval 7 caracal, cheetah, goudkat, huiskat, luiaard 8 acinonyx, dwergkat, luipaard, neofelis, panthara 9 bergleeuw 11 nevelpanter, woestijnlynx 12 jagoearoendi, zwartvoetkat 13 jachtluipaard 14 sneeuwluipaard katafalk = baar, berrie, praalbed, schraag katalysator van chemische reacties - enzym,ferment katapult - mangneel Katar, hoofdstad van - Doha, Dohe katastrofe = ramp katbeer = panda katei'e = golfbreker, krib, strandhoofd katerlicht - schemerduister Kathai - China katharsis = loutering, reiniging katheder – kansel, leerstoel, spreekgestoelte kathedraal = basiliek, dom, kerk kathode = elektrode katholiek – algemeen, rooms katholiek geestelijke = abdis, abt, bisschop, deken, kanunnik, kapelaan, kardinaal, non, overste, pastoor, paus, prelaat, priester katholiek geestelijke (Fr.) = abbé katholiek opleidingsinstituut = seminarie katholieke feestdag = Aswoensdag, Driekoningen, Hemelvaart, Kerstmis, Mariaboodschap, Mariageboorte, Pasen, Pinksteren, Vastenavond Katholieke Radio Omroep = K.R.O. Katholieke Volkspartij = K.V.P. katje - dropje katjesdragend gewas = berk, els, gagel, hazelaar, wilg katoen = calico(t), boomwol, kapas, textiel katoen afkoken - beuken, kierkoken katoenbatist - percal katoendiefje – paradijsraaf katoenenkiel - hes katoenen molton - bevertien katoenen schortendoek - warp katoenen stof of weefsel - 4 aida, pilo, sits 5 denim, jeans, pilou, piqué 6 flammé, madras 7 calidot, epinglé, evalist, nanking 8 everlast, organdie, tarlatan, tobralco 9 bevertien, velveteen 10 andrinopel, manchester 11 everlasting katoenen vulling - bombast katoenen weefsel met zijde – pope katoen in een olielamp = kous, pit katoenfluweel = manchester, ribfluweel, velveteen katoenklos - spindel katoensoort - makko katoenspinnerij-machine - baalbreker katoenvouwer = line, rectometer katoenweefsel - piqué katpardel - panterkat katrol = blok, hijsblok, palei, takel, talie katrolblok – gewand kattebelletje = (vouw)briefjes katten - afkammen kattendoorn = duindoorn, gaspeldoorn, stalkruid, stekelbrem kattengeluid – blazen, mauwenmiauwen, spinnen kattengoud = glimmer, mica kattenhout - kraakwilg kattenkroeg = melksalon kattenkruid = neppe, nepeta, nippe, valeriaan kattenkwaad = baldadigheid, deugnieterij, guiterij, kwajongensstreek, schelmerij katenmaartje – hitje kattensoort – angora, cyperse, pers, siamees kattenvoer - kataas katteoog - chrysoberil, kwarts katteras - Siamees, Cyperse, Pers katterig - misselijk kattestaart - lythrum kattestaartachtigen - lythraceeën kattig = bits, pinnig, snibbig, vals, vinnig kattigheid – vinnigheid kattig meisje - snib katuil = kerkuil, ransuil, torenuil katzwijm = flauwte kaugek - zeezwaluw Kauh-sioeng - Takao Kaukasisch snaarinstrument = tar Kaukasische berg = Elbroez Kaukasische mantel - boerka Kaukasische mousserende melkwijn = kefir Kaukasische stam = koerden Kaukasische taal = Abchazisch, Adyghe, Armeens, Avaars, Azerbeidzjaans, Dargwa, Georgisch,Ingoesj, Kabardijns, Lak, Lezgisch, Tabasaraans, Tsjerkessisch, Tsjetsjeens Kaukasus, pas in de - Kloechor, MamisonNachar, Soenami Kaukasus, schiereiland in de - Apsjeron, Taman Kaukasus, top in de - Alagöz, AragatsArarat, Dyych-Taoe, Elbroes, Fisjt, Kasbek, Kosjtan-Taoe, Oeilpata, Sjichara Kaunas - Kovno Kaustische alkali - KOH,NaOH kaustobioliet - antraciet, bruinkool, steenkool kautle = borgtocht kauw = dole, ka, kraai, kerkkraai, torenkraai kauwen – kweernen, wauwelen kauwgebit - drenkgebit, watertoom kauwoerde = kalebas kauproces - masticatie Kavalla - Neapolis kavalerie = ruiterij kavel – deel, uk, grondstkieuw, perceel, stuk kavelboom = schalm kavelen = verdelen kaveling - perceel, stuk, verdeling kabelingen maken - verkavelen kaviaar - steurkuit kaviaarleverancier = steur Kazachstan, bevolking van - Kazachen Kazachstan, hoofdstad van - Alma Ata kazak – boezeroen kazemat – bed, bunker, legerveste, schuilkelder kazerne – kampement, legerkamp kazernebrood = kuch kazuaris = emoe kasuaris, ked = hit, ket, kid, pony keel – gorgel, hals, larynx, rood, stem, strot keelaanoening - hoest keel in de heraldiek = rood keelbeweging = slikken keelgeluid = hoest, kuch, rochel, schraap keelgezwel - krop keelholte = farynx keelholteontsteking - faryngitis keelklank = gutturaal keelknobbel - adamsappel keelkruid - liguster keelletter = gutturaal keelontsteking = angina, kroep keelontsteking bij paarden = worg keelput - halskuiltje keelspiegel = laryngoscoop keelziekte = angina, difterie keen = barst, kerf, kiem, kloof, reet, scheur, spleet, stok keep = insnijding, gleuf, kartel(ing), kerf, schram, schreef, snee keeper = doelman, doelverdediger, goalie keer = beurt, draai, eens, kans, kentering, maal, omkeer, ommekeer, torn, verandering, wending, wenteling, werf, zwenk, keerdam – schut, stuwdam keerdicht = refrein, retrograde, rondeel keerkringen = kreeftskeerkring, noorderkeerkring, steenbokskeerkring, zuiderkeerkring keerkringslanden = tropen keerkringsvogel = faeton, phaëthon keer op keer – telkens, voortdurend keerpunt – crisis, toppunt, wending keerrijm - refrein keersluis – rabot, stuw keert maken - omkeren, teruggaan keervers = antifoon, refrein, retrogade, rondeel keerwerk - stuw keerzijde = avers, ommezijde, revers, schaduwzijde, tegenzijde keerzijde van penning = revers keerzijde van wissel = dorso kees - wolfshond keeshond = fik, spits keeshondachtige - chowchow, huskie, poolhond, samojeed, schipperke, spits keest = geest, kiem, merg, pit keet = barak, beestenstal, bende, drukte, heibel, herrie, hut janboel, kabaal, kabanes, lawaai, leven, lol, loods, rommel, rotzooi, rumoer, schuur, spektakel, troep, tumult, wanorde, warboel, zooi keet of bende – zooi keet of chaos – bende keet of hok – barak keet of rumoer - stampei Kefallinia, berg op - Ainos Kefallinia, stad op - Argostoli keffen = blaffen, kijven, snappen keg = boterham, peg, pin, spie, wig kegel – conus, ijspegel kegeldragende boom = den kegeldragende plant = conifeer kegelaar – kegelspeler kegelen - omvallen kegelen, Amerikaans - bowling kegelkoning = negenman kegelschelp - rolschelp, toot kegelsnede = cirkel, ellips, hyperbool, parabool kegelspeler - kegelaar kegelvormig - conisch, taps kegelvormig flesje - omplet kegelvormig onderdeel van uurwerk = snek kegelvormig toelopend = conisch, konisch, taps kegge – pin, spie kei – bolleboos, geweldenaar, klinker, rolsteen, steen, straatsteen, uitblinker, zwerfsteen keiaarde - kiezelaarde, kiezelzuur keihard – steenhard, versteend keihard schot – knaller, knoert kei = keg, spie, wig keik - herik, kiek, radijs keil – keg(ge), wig keilen - gooien, smijten, werpen keiltje - borrel keisteen – straatsteen, vlint, vuursteen, zwerfsteen, keizand, grint keizer = Augustus, caesar, Caligulaempereur,heerser, imperator, kaiser, loper, negus, Nero, sjah, tsaar, (czaar) keizer en koning – I. R. keizer van Ethiopië = Haile (Selassie) keizer van Japan = Hirohito keizer van Rome = Augustus, Caesar, Caligula Nero, Tiberius, Titus, Trajanus keizerin van Hongarije = Gisela keizerlijk bevelschrift = oekaze, ukase keizerlijk decreet (Turks) = irade keizerrijk = imperium, empire keizerrijk in Achter-Indië = Annam keizerrijk in Azië = Iran (Perzië), Thailand (Siam) keizersalade - dragon keizershuis = Habsburg, Hohenzoilern keizerskaars - verbascum keizerstitel in Ethiopië = negus keizerstitel in Japan = mikado keizerstitel in Rusland = tsaar keker – cecer, schreeuwer kelderen = vergaan, ondergaan, slinken, verongelukken, zinken kelderkoorts - drankzucht kelderkoud = kil, klam keldermeester = bottelier, cllarius keldermot = pissebed kelderverdieping = souterrain kelderwinde = dommekracht kelen - afmaken, doden, slachten, vermoorden kelim - tapijt kelk = beker, bokaal, calyx, glas, graal, offerbeker, ro(e)mer, wijnglas kelkblad - sepaal kelkgras - handjesgras, henjegras kelner = ober, garcon, waiter kelk of beker – bokaal kellner – bediende, cafebediende, garcon, ober, serveerder kelp – wier, zeewier Kelten - Galli Keltisch volk - Bituriges Keltische begraafplaats - cairn Keltische dichter/zanger = bard Keltische gevechtswagen - essed Keltische godheid = 3 Ler, Lug 4 Bodb, Gwyn, Leir, Llen, Llyr 5 Artio, Epona, Macha, Pwyll 6 Andata, Brigit,Dagdae, Gobban, Ogmios 7 Belenus, Goibniz, Gwydion, Morrigu, Taranis 8 Massanan 9 Smertrios Keltische oorlogsgod - Britovius Keltische priester = druïde Keltische taal = Bretons, Brits, Cornisch, Gaelic, Gaelisch, Iers, Kymrich, Manx, Welsh Keltische zanger - bard Kemal Pasja - Ataturk kemel – bok, kameel kemp – hennepklaver kemphaan - twistzoeker kempvis - betta kenau – haaibaai, helleveg, ka, tang kenbaar - bekend, blijkbaar, gekend, merkelijk, onderkend kenen = kiemen, ontspruiten kengetal - netnummer Kenia, bevolkingsgroep in - Balaya's,Kamba's, Kikoejoe, Loeo Kenia, hoofdstad van - Nairobi Kenia, rivier in - Iana, Sabaki kenleer - gnoseologie, noëtiek kenmerk – cachet, eigenschap, feature, getuigenis, karakter, kenteken, merkteken, stempel, trek, zegel kenmerk van verlegenheid = blos, schaamrood kenmerken – karakteriseren, kenschetsen, stempelen, typeren kenmerkend = typerend, typisch kenmerkende geur – aroma kennel - hondenhok kennelijk = apert, bekend, blijkbaar, duidelijk, herkenbaar, klaarblijkelijk, onderkenbaar, onmiskenbaar kennen – achten, beheersen, beseffen, weten, kenner = connaisseur, deskundige, fijnproever, vakman kenner der kerkgebruiken – ritualist kenner van beesten - dierenkenner kenner van delfstoffen = mineraloog kenner van dieren - bioloog kenner van fossielen = paleontoloog kenner van gerechten = gastronoom kenner van godsdienstwetenschappen - theoloog kenner van handschriften = codiocoloog, paleograaf kenner van honden = kynoloog kenner van muziek – musicoloog, muzikant kenner van Romaanse talen = romanist kenner van slangen = ofioloog kenner van talen - talenkenner kenner van vissen = ichtyoloog kenner van vogels = ornitholoog kenner van wijnsoorten - wijnkenner kenner van zwammen = mycoloog kenner van de Arabische taal = arabist kenner van de Chinese taal = sinoloog kenner van de Germaanse talen = germanist kenner van de keuken = fijnproever gastronoom, gourmand, gourmet kenner van de Latijnse taal = latinist kenner van de maatschappij = socioloog kenner van de middeleeuwen = mediëvist kenner van de muziek = musicoloog kenner van de oude Griekse taal en cultuur = graecist, graecus, hellenist, humanist kenner van de oude geschriften - paleograaf kenner van de oudste handschriften = papyroloog kenner van de oudste talen = classicus kenner van de politieke wetenschappen = politicoloog kenner van de Romaanse talen = romanist kenner van de taal - linquïst kenner van het Chinees = sinoloog kenner van het Engels = anglist kenner van het Frans = romanist kenner van het Fries = frisicus kenner van het Grieks = graecus, graecist kenner van het Hebreeuws = hebraïcus kenner van het Nederlands = neerlandicus kenner van het Sanskriet = sanskritist kenner van het Spaans = hispanist, hispanoloog kennis – begaafdheid, bekende, besef, bewustzijn, connectie, ervarenheid, kunde, relatie, verhouding, verkering, vriend, weten, wetenschap, wijsheid, kennis bezittend - weetal kennis der kerkvaders = patrologie kennis der landen = landkunde kennis der lichaamscellen = cytologie kennis der medicijnen = acognosie kennis der vergiften = toxicologie kennis der ziekten = pathologie kennis van boeken - bibliognosie kennis van God = theognosie kennis van oude zeden – folklore kennis van postwezen - filatelie kennis van spectrumfoto's = spectrografie kennis van vogels = ornithologie kennis van vruchten = ooftkunde, pomologie kennis van de Chinese taal - sinologie kennis van de Engelse taal - anglistiek kennis van de Germaanse talen = germanistiek kennis van de Nederlandse taal - Neerlandistiek kennisgeven van - aankondigen, denonceren kennis van het paard – hippiatrie kennisgeving = aangifte, aankondiging, advies, anonce, bericht, boodschap, circulaire, communicatie, convocatie, convocaat, edict, mededeling, publicatie, tijding, verwittiging kennis hebben - weten kennisleer - epistemologie kenschetsen = karakteriseren, kenmerken, typeren kenschetsend - tekenend kenspreuk = adagium, aforisme blazoen, devies, emblema, leus, leuze, motto, zinspreuk Kent, badplaats in - Deal, Margate, Ramsgate Kent, hoofdstad van - Maidstone Kentaur - Cheiron, Folos kenteken = attribuut, kenmerk, merk(teken), insigne, stempel, stigma, zie autokenteken kentekenplaat – nummerbord, nummerplaat kenteren = kantelen, keren, omrollen, omslaan, overladen, veranderen kenterhaak = kanthaak, balkhaak kentering = keer, omkeer, ommekeer, verandering kenvermogen - verstand keper = balk, bint, paal, spant, stof keperstof = paramat kepie – sjakopet, uniformpet Kerala, deel van - Cochin, Madras, Travancore Kerala, hoofdstad van - Trivandrum keramiek = aardewerk keramisch produkt = aardewerk, faience, gres, majolica, pot, porselein, steengoed, vaas kerargyriet - hoornzilver keratine - hoornstof kerel = bink, boom, figuur, gabber, gozer,knul, man, individu, mens, orang(Ind.), persoon, sujet, vent kereltje – mannetje, uk, ventje, priemel keren – afwenden, afweren, draaien,pareren, reinigen, vegen, wenden, zwenken kerf = ceen, gleuf, groef, inkeping, insnee, insnijding, kartel, keen, keep, kloof, snede, snee kerfbijl = snit kering – wending, wenteling kerk = basiliek, bedehuis, dom, ecclesia, gemeente, gezindte, Godshuis, kapel, kathedraal, moskee, secte, synagoge, tempel kerk in Istanboel = Aya Sophia kerk met verhoogd middenschip = basiliek kerk met verhoogd middenschip zonder vensters = pseudobasiliek kerkbaljuw = suisse kerkbanier = kerkvaan kerkbestuur = kerkenraad, (kerk)voogdij kerkbestuurder = kerkrentmeester, ouderling kerkbewaarder = koster kerkbezoek - kerkgang kerkbibliotheek = librije kerkbode - gemeenteblad, predikbeurtenblad kerkboek – gebedenboek, psalmboek kerkdeel - abside, toren kerkdief = kerkrover kerkdienst = dienst, liturgie, lof, mis, vespers kerkdienst met een bepaald doel = bidstond(e), dankstond(e) kerkdorp = gemeente, kerkgemeente, kerspel, parochie kerkekamer - consistorie, sacrestie kerkelijk = belijdend, confessioneel kerkelijk dienaar - acoliet kerkelijk district = bisdom, classis, diocees, ring kerkelijk gebod - vasten kerkelijk gebruik = cultus, doop, rite, ritueel, ritus, liturgie, eredienst kerkelijk gerechtshof = Rota kerkelijk gewaad = albe, kazuifel, parament, toga kerkelijk gewest (Ind.) - statie kerkelijk griffier - actuaris kerkelijk hoogwaardigheidsbekleder - kardinaal, prelaat kerkelijk lied – gezang, psalm kerkelijk toezicht - censuur kerkelijk vaan - oriflamme kerkelijk vonnis - ban, banvloek kerkelijk zangstuk – cantate, gezang, koraal, motet, psalm kerkelijke armenzorg = caritas, diakonie kerkelijke banvloek = anathema kerkelijke ceremonie - ritus kerkelijke feesten, kennis van de - heortologie kerkelijke gemeente - kerspel, parochie, wijkgemeente kerkelijke gewadenkennis – paramentiek kerkelijke handeling – bidden, doop, zingen kerkelijke inkomsten - annaten kerkelijke kalender - heortologium kerkelijke ommegang = processie kerkelijke oproeping - indictie kerkelijke plechtigheid – belijdenis, doop kerkelijke rechtbank - inquisitie, rota kerkelijke straf = ban, excommunicatie, interdict kerkelijke vergunning – dispensatie kerkelijke vervloeking - anathema kerkelijke voorschriften = riten kerkelijke vrijstelling = dispensatie kerkelijke wet = canon kerkenraad – kerkbestuur kerkenraadslid – diaken, dominee, ouderling,pastoor kerker = cachot, cel, gevangenis, kelder, lik, nor kerkeraadskamer – consistorie kerkgang - kerkbezoek kerkgebouw = basiliek, dom, godshuis, kathedraal, kapel, kerk, moskee, pagode, synagoge, tempel kerkgebruiken – riten, ritus kerkgenootschap - cleresie, cleresij kerkgezang = gezang, hymne, koraal, motet, psalm, requiem kerkheer - collator, prelaat kerkhervormer = Calvijn, Huss, Luther, Zwingli kerkhervorming = reformatie kerkhof = begraafplaats, dodenakker kerkje – kapel kerkkauw - ka kerkklokjes in Haarlem = damiaatjes kerkkoor - cantorij kerkleraar = dominee, pastor, predikant kerklied - gezang, hymne psalm kerkluiklok = sampaan kerkmuziek - meserere kerkorde = kerkwet kerkplechtigheid – belijdenis, bevestiging, doop kerkprovincie = bisdom, classis kerks = godsdienstig, kerkelijk, religleus, vroom kerkscheuring = schisma kerkschrift = textura kerkslavisch - oudbulgaars kerksplitsing = afscheiding, doleantie kerkuil = katuil, torenuil kerkvaan = gonfalon, kerkbanier, kerkvlag kerkvader = pater, paus, Ambrosius, Anselmus, Augustinus, Basilius, Gregorius, Hiëronymus kerkvaders = patres kerkvaders, kennis van de - patrologie kerkvaders, afkomstig van de - patristisch kerkvergadering = concilie, synode kerkvlag = kerkbanier, kerkvaan kerkvoogd – bisschop, kardinaal, kerkvorst, paus, prelaat kerkvorst = aartsbisschop, kardinaal, Paus kerkwachter = suisse kerkwet = kerkorde Kerkyra - Kprfoe Kerkzwaluw - gier, steenzwaluw Kermadec-eilanden, een van de - Raoul kermen = klagen, kreunen, steunen, weeklagen kermis = bissing, foor, jaarmarkt, lunapark kermisachtige markt -braderie kermisattractie = achtbaan, botsauto, cakewalk, carrousel, draaimolen, mallemolen, poffertjeskraam, rutsch, schiettent, waarzegster, zweefmolen kermisbed = noodbed, veldbed kermiseettent - pofertjeskraam kermisgebak = oliebol, oublie, poffertjes, wafel kermisgerecht = paling, poffertjes kermispop = pronkster kermisrutsbaan = achtbaan, tobogan kermistent = brak, kraam, rarekiek kern = beginsel, binnenste, centrum, elite, essentie, hart, hoofdpunt, hoofdzaak, inwendige, keest, keur, kiem, merg, middelste, nudeuspit, pit, ziel kern van een partij = kader kernachtig = bondig, krachtig, lakoniek, lapidair, pittig, pregnant, sententieus, snedig kernachtig gezegde = aforisme, motto, parool, sententie, spreuk kernbijter - appelvink kernbom = atoomborn, H-bom kerndeeltje = neutron, proton kerndeling - amitose kernenergie = atoomenergie, atoomkracht kernfysicus - atoomgeleerde kernhout - karrel kernlichaampje = nucleolus kernlis - chromosoom kernooft - appel, kers, peer, pruim kernreactor - atoomzuil kernreactor in Nederland = Petten kernschede - endodermis kernspreuk - adagium, aforisme, sentenie kern van been - merg kernwapen = atoombom, H-bom, waterstofborn kernwetenschap - atomistiek kers - akkerkers, bitterkerscerise, kriek, meikers, morel, prunus, tuinkers, waterkers kersenbijter - appelvink, dikbek, kersenvink kersenboom - kriekelaar kersenlikeur = kirsch, maraskijn kersengom - cerasine kersenkleurig - cerise kersenpikkertje - tuinfluiter kersensoort - bigaro, kriek kerspel = kerkdorp, kerkgemeente, parochie kersrood = cerise kerst – kerstfeest, kerstboom = den, spar kerstboomversiering – bal, engelenhaar, kaarsjes, piek, slinger kerstbrood – duivekater, stol kerstenen = bekeren, beschaven, dopen, verchristelijken kerstening - christianisatie kerstevangelie = kerstverhaal kerstgeschenk - kerstgave kerstlied = carol, leis, noël Kerstmis = (Frans) noël kerstroos - euphorbia, helleborus kerstster – eophorbia kerstster (kamerplant) = poinsettia kerstverhaal = kerstevangelie kerstversiering = kerstboom, mistletoe, sparrentak kerven – doorhakken, doorsnijdenhakken, insnijden, inkepen, kappen, kartelen kerving – spleet kesp = buikstuk, draagbalk, dwarslegger, slikhout ket = hit, ked, kid, pony ketel = aker, dal, gamel, vat ketelaar = na-eter ketelbink - varensgast ketelboeter = ketellapper keteldal = kluse ketelhaak = beugel ketelhuis = machinekamer, stookruimte ketellapper = ketelboeter, koperslager ketellappers werktuig - bordeerhamer ketelpak = overall keteltje = gamel keteltrom = pauk, timpaan keteltrommelslager - paukenist, pauker ketelvormig dal - dalketel ketelvormige inzinking in gesteenten = maar, mare keten = boei, ketting, kluister, reeks, rij, schakeling , serie, snoer keten van bodems = catena keten van militairen - cordon ketenen = boeien, vastbinden, vastklinken vrijdenker ketjap – sojasaus keton-alcoholen - ketonen kets = (hooi)opper ketsen = afstuiten, afschampen, afspringen, kletteren, weigeren ketter = afvallige, bogger, geloofsverzaker, ongelovigevrijdenker ketteren = razen, schelden, tieren, uitvaren, vloeken ketterhemd = sanbenito ketterij = dwaalleer, dwaling, heresie ketters = eucheten, heterodox, massalianen, onrechtzinnig ketting = boel, collierketen, kluister, snoer, streng kettingbrug = ophaalbrug kettingdraad – schering kettingfluweel - velvet kettingganger = dwangarbeider kettinghond – rekel, waakhond kettinglijn - catenaria kettingloze fiets = acatène ketting met emmers = noria kettingraadje in een uurwerk = snek kettingring = schakel, schalm kettingstraf - dwangarbeid kettingtricot - milsnsise kettingwinkel = filiaalbedrijf ketting zonder einde = noria, rozenkrans, paternoster kettingzang = canon, kanon keu = biljartstok, big, rij, stok, varken, zwijn keuen - biljarten keuken – cuisine, komguis keukenbediende - vatenwasser keuken betreffende = culinair keukenboter - margarine keukendoekje – aanvattertje, pannenlap keukengerei = 3 kan, mes, pan, pot, rek 4 blik, bord, oven, rasp teil, vork, zeef 5 emmer, garde, grill, ketel, lepel, mixer, tobbe 6 hakmes, opener, sachaal, treef 7 bakoven, fornuis, gasstel, klopper, klutser, schotel, vergiet 8 braadpan, koekepan, pollepel, snijplank, steelpan 9 beslagkom, braadslee, keukenrol, koekenpan, melkkooer, pannenlap, soeplepel, vleesvork 10 blikopener, afdruiprek, deegroller, eierwekker, fluitketel, weegschaal 11 citroenpers, dunschiller, gehaktmolen, koffiemolen, roomklopper, schuimspaan, snelkookpan 12 afwasmachine, matteklopper, pannekoekmes 14 vaatwasmachine keukenhulp - keukenmeid keukenkachel – fornuis keukenkleding - schort keukenkluster - garde Keukenkruid - 2 ui 3 tijm 4 anijs, prei 5 amoon, dille, karwij, komijn, lavas, salie, sesam 6 amomum, borago, dragon, foelie, hyssop, kaneel, kerrie, kervel, mierik, sjalot, venkel 7 kamille, mosterd, oregano, selderij, snijlook, wijnruit 8 bieslook, bernagie, knoflook, maanzaad, majoraan, tuinkers 9 basilicum, bonekruid, komijnzaad, koriander, marjolein, pepermunt, pimpernel, rozemarijn 10 kattekruid, kruidnagel, kruizemunt, peterselie 11 nootmuskaat 12 citroenkruid, scharenkruid 13 mirikswortel 14 citroenmelisse keukenlepel - pollepel keukenmeester = kok keukenmeid – dienstbode, keukenhulp keukenpiet - pottenkijker keukenschel - wildemanskruid keukentje - pentry keukenzout = cloornatrium, jozo, natriumcloride, nezo, steenzout keule = bonenkruid Keulen - domstad keur = bloem, elite, essaai, electie, handvest, indruk, keuze, merk, oorkonde, puik, r.k. selectie, stempel, stempelmerk, top, verordening, ijk keurbende = elite, falanx, garde, keurkorps, legioen, puik, stoottroep keurder = beoordelaar, controleur, (fijn)proever, ijker, kijker, taxateur keuren = beoordelen, beproeven, controleren, essaieren, inspecteren, monsteren, onderzoeken, proeven, roemen, schatten, schouwen, taxeren, testen, toetsen keuren van eten – proeven keurgroep - elite keurig = behoorlijk, beleefd, betamelijk, chic, correct, fair, fatsoenlijk, gepast, jofel, korrekt, mooi, net, netjes, onberispelijk, oppassend, ordelijk, passend, perfect, proper, rein, schoon, smaakvol, subliem, verzorgd, volmaakt, voorbeeldig keurig en ontwikkeld – beschaafd keurig en schoon – rein keurigheid – gepastheid keur in artikelen - merk keuring = beoordeling, ijking, inspectie, onderzoek, oordeel, schouwing, keuring van ambtenaren, instantie voor de - gezondheidscommissie keurkorps = elite, elitekorps, garde, keurbende keurmeester (dijken) = schouwer keurmeester (gewichten) – controleur, ijker , inspecteur keurmeester (goud en zilver) = essaieur, essayeur keurmeester (in het algemeen) = controleur, criticus, inspecteur, jurylid keurmerk - ijkteken, stempel keurregiment = garde keurs = korset, lijfje, rijglijf keurslijf = bedwang, dwangbuis, korset keursoldaat - grenadier keursoldaat der vroegere Egyptische sultans = mammeluk keurstempel = ponsoen keurteken - stempel, waarborgteken keurtroep = bloem, elite, garde, keurbende, stoottroep keurvorst - elector, rijkvorst keus = elite, keuze, mogelijkheidoptie, selectie, sortering, voorliefde, uitverkiezing, voorkeur, voorliefde, uitverkiezing keus van kleding – smaak keus van onaangename zaken – dilemma keutelaar – draler, talmer keuvelaar - babbelaar keuvelen = babbelen, kletsen, kouten, praten, spreken keuze = alternatief, electie, keur, keus, optie, selectie, sortering, variatie, verkiezing, verscheidenheld, voorkeur keuze boven het ander = voorkeur keuze doen, een - opteren keuze uit gedichten = anthologie kevel - kaalbeen kevelen = mummelen kever = aastor, boktor, duinkever, domkop, domoor, glimworm, goudhaan, kalander, kniptor, meeltor, achtvlinder, scarabee, scharrebijter, spektor, stekworm, tor, watertor, zandkever, keveren - maffen kever met zeer lange sprieten = boktor Khoisamiden - Bosjesmannen, Hottentotten kibbelen = bekvechten, harrewarren, herriën, kibbelen, kiften, kijven, krakelen, ruziën, strijden, strubbelen, twisten, vitten kibbelpartij = dispuut, geharrewar, heibel, ruzie kidang – muntjak kidde – hit kidnap – ontvoering kidnappen - ontvoeren kidnapper - kinderrover, mensenrover, ontvoerder kidnapping – kinderroof, ontvoering kiek = foto, opname, plaat, prent kiekdoos - kijkdoos kieken – fotograferen, knippen kiekendief - schor kiekje - foto, opname kiekkast - rarekiek kiel – blouse, bodembalk, borzeroen, buis, hes, mots, motse kielen = kielhalen kielman - dagloner, kruier, sjouwer, witkiel kielwater – zog kielzog - spoor kiem = aanleg, beginsel, bron, cel, embryo, keen, keest, kern, microbe, pit, spruit, treedsel, uitloper, zaad kiemblaas(je) - blastula kiemcel - eicel, geslachtscel, ovum, spore kiemdrager - suspensor kiemen - kenen, ontkiemen, ontbotten, ontspruiten, uitlopen kiem in een ei = treedsel, hanentree kiem van granen - keest kiemkorrel - spore kiemmaand = germinal kiemschijf - blastoderm kiemstof - blasteem kiemvlies - hymenium kiem van graan = keest kiemvrij = steriel, ontsmet kiemwortel – radicula kien – alert, bijdehand, gewiekst, gis, pienter, slagvaardig, slim, uitgekookt, uitgeslapen, wakker kienspel – bingo, lotto kiep = korf, hengselmand, mars kiepen – kantelen, omslaan kieperen = gooien, omslaan, tuimelen, vallen kier = reet, spleet, voeg kier of spleet - naad kies = bescheiden, delicaat, discreet, eerbaar, fatsoenlijk, fijn (gevoelig), gepast, keurig, maaltand, net, netelig, oorbaar, preuts, teer, zwak, zedig kies = molenaar kiesgebied = kiesdistrict kiesgerechtigde - stemmer kiesheid = betamelijkheid, ingetogenheid, keurigheid, takt, welvoeglijkheid kiesheid vereisend - delicaat, discreet kieskauwer - langtand kieskeurig – nauwlettend, veeleisend, vies kieskring - district kiesstelsel = e.v. kiet, ongeslist kietelen - kriebelen kieuwdeksel - branchiostegiet kieuwslak - 4 wulk 5 kauri 6 zeeoor 7 slipper, zeehaas 8 aliktuuk, penhoren, sterslak 9 fuikhoren, tijgerslak, wadslakje 10 kegelhoren, moerasslak, purperslak, tepelhoren 11 schaalhoren, vleugelslak 12 cassisschelp, tritonshoren, zeenaaktslak 13 bisschopsmuts, pelikaansvoet kieuw van een vis - kaak kievit = kieft kievitsbloem - fritillaria, pinksterbloem kiezel = gres, grind, grint, kruimel, kwarts, silicium kiezelaardeverbinding - silicide kiezelachtig gesteente - hoornsteen, kiezelgoer, kiezelsintel kiezelalgen - diatomeeën kiezelgoer - bergmeel, diatomeeënaarde, infusoriënaarde kiezellei - lydiet kiezels - grind kiezelsteen – agaat, biggel, grint, keitje, kwarsiet, kwarts, zandsteen kiezelwoestijn = serir kiezelwand = gries, grind, grint kiezelwier - diatomee kiezelzandsteen - gres kiezelzuur mineaal – silicaat kiezelzuur zout - silicaat kiezen – opteren, selecteren, uitzoeken kiezen en tanden = gebit kiezen van regering - stemmen kiezer = electorstemgerechtigde kiezer van een telefoon - kiesschijf kiezerskorps = electoraat kiezersvolk = electoraat kift – afgunst, herrie, jaloezie, nijd, ruzie kiften = herriën, kibbelden, kijven, krakelen, ruziën, twisten, kijf = geschil, heibel, jaloezie, nijd, onenigheid, ruzie, twist kijfachtige vrouw - haaibaai, ka kijfzieke vrouw = feeks, heibei, helleveeg, ka, katrijn kijfzuchtig - snauwachtig kijk = inzicht, visie, zienswijze kijken – blikken, loeren, ogen, staren, turen, zien, waarnemen kijken naar = aanzien, bekijken kijker = aanschouwer, gluurder, loerder, oogglas, toeschouwer, verrekijker kijkers – publiek, toeschouwers kijkglas – kijker, lens, loep, lunet, oculair, vergrootglas kijkgraag - nieuwsgierig kijkkast – kijkdoos, monitor, rarekiek kijk of begrip - inzicht kijkspel = diorama, kaleidoscoop, panorama, show, opera, operette, rarekiek, revue kijkspleet op een instrument = diopter, vizier kijktoestel - televisie kijktoren - belverdere, kaap, wachttoren keivage - gekibbel kijven – bekken, bekvechten, harrewarren, herriën, kibbelen, kiften, krakelen, ruziën, schelden, twisten, vechten, kikken = reppen kikker = kikvors , rana kikkerbeet - duitblad, hydrocharis kikkerbil - puibil kikkereitjes = dril, rit, kikkerrit kikkerlarve = dikkop, klabotskop kikkervisje – dikkop, donderkopje kikvors = kikker, pui, vors, work kikvorsachtigen - 3 pad 5 padde 6 hylida, kikker, ranida 7 kikvors 8 klauwpad 9 heikikker 11 boomkikvors, brulkikvors, knoflookpad, microhylida, rhacophorus, tlmatobius, vuurbuikpad 12 buidelkikker 15 vroedmeesterpad kikvorsman - duiker kikvorsgezwel - ranula kil – doods, fris, guur, ijzig, kalm, koel, koud, onhartelijk, onverwarmd, rivierbed, stroombed, wetering, Kilipico – Nano killen – doden, vermoorden killer - moordenaar kilocalorie - kcal. kilogram = kg kilogrammeter = kgm kilohertz = khz kiloliter = stére, wisse kilometer = km kiloton - mrgaton kilovolt = kv kilovolt ampère = kva kilowatt = kw kilowattuur = kwh kilte – frisheid, guurte, koelte, kou, koude kim = einder, horizon, kaam, kaamsel, kaan, kant, rand, schimmel kimono – judojas, kamerjas, negligé, ochtendjas, peignoir kimonogordel - obi, sjitajime kinbaardje - sik kind = afstammeling, aver, baby, blaag, dochter, dreumes, jongen, kleuter, koter, meisje, nageslacht, nakomeling, nazaat, oir, oor, peuter, spruit, telg, uk, wicht, zaad, zoon kind (Barg.) – koter, kind met teveel praatjes - blaag kind dat steeds huilt = huilebalk kind van blanke enIindiaan = cabocio, cafuso, mesties kind van blanke en Javaanse - liplap kind van blanke en Mesties - fustie kind van europeaan en Inlandse - sinjo kind van Gaucho en Indiaanse - chino kind van mannelijk geslacht - zoon kind van mulat en mesties = tercerone kind van mulat en mulattin - caso kind van neger en mulattin - griffio kind van neger en indiaanse - zambo kind van zambo en negerin - mango kind zonder ouders = wees kinderachtig – beuzelachtig, flauw, infantiel, laf, pueriel kinderarts - pediater kinderbewaarplaats = crèche kinderdagverbljf - creche kinderdoek = luier kinderen – grut, kroost, nazaten kinderen grootbrengen - opvoeden kinderen van Odin = Asen kindergeneeskunde = pediatrie kindergroet = da, tata, dada kinderhand – knuistje kinderhoofdje – straatkei kinderjuffrouw = baboe, bonne, gouvernante, nurse kinderkleding = hansop, luier, trappelzak kinderkunde = pedalogie kinderledikantje - bedje kinderlijk – argeloos, eenvoudig, infantiel, kinds, naïef, onbedorven, onbevangen, onvolwassen kindermeid = baboe, baker, nurse, kindermeisje - bonne kindermeisje(Ind.) - baboe kinderoppasser = babysitter kinderroof = kidnapping kinderschrik - boeman, bullebak, krulleboes, walhond kinderspeelgoed = autoped, bal, bikkel, bromtol, diabolo, hoepel, jojo, knikker, pop, rammelaar, schommel, teddybeer, step, stuiter, toeter, tol, vlieger, wip kinderspeelplaats = speeltuin, zandbak kinderspel = aftellen, ballen, bikkelen, blindeman, blokkendoos, bokspringen, bouwdoos, buten, diabolo, haasje-over, hinkelen, hinken, hoepelen, honken, jellen, jonassen, kiekeboe, kienen, knikkeren, koten, krijgertje, legkaart, lotto,overlopertje, puzzel, schommelen, steltlopen, steppen, tikkertje, tollen, wippen, vliegeren, zakdoekje-leggen kindertrompetje - toeter kinderuitroep = ta, da kinderverblijf - box,crèche, loophek, zandbak kinderverlamming = polio(myelitis) kindervermaak – poppenkast, spelen kinderverzorgster = baker, nurse kindervoorwerp = dot, speen kinderziekte - bof, difterie, kinkhoest, kroep, mazelen, pokken, roodvonk kinderzitplaats – kinderstoel kindje - baby kindoekje - barbette kinds – halfwijs, kinderlijk, naief, onnozel, seniel, suf kindsheid = begin, dementie, jeugd, onnozelheid, seniliteit, sufheid kind zonder ouders - wees kinine, morfine en nicotine - alkaloïden kinine, dervaat van - euchinine kink = bocht, draai, kronkel, slag, stomp kinkel – boer, botterik, loebas, lomperd, pummel, vlegel, vlerk kinkhoest - pertussis klinkhoorn - wulk, zeehoorn kinnebak – kaak, kin, onderkaak kino – looistof kinstoot - uppercut Kioesjoe, haven op - Jawata, Modji, Nagasaki kiosk - paviljoen kioskbedrijf = A.K.O., bruna, l.L.A. kip = barnevelder, hen, hoen(der), kloek, leghen, pel, poulet, wijandot kipkar – kipwagen, lorrie, stortkar kip met kuikens = kloek kiplekker = kerngezond kippeneigenschap = leg , rui kippengeluid – kakelen, tokken kippenhok = hoenderhok, polder, ren kippenloop = ren kippenluis - dermanyssus kippenprodukt = ei kippenras - pel kippenrustplaats = nest, roest kippensoort = Barneveider, kriel, leghorn, pel wyandot, kippenstal = roest kippenstok = roest kippenverblijf – hok, ren kippenvoer = graan, grit, mais, tarwe kippenziekte - coccidiosis, dikte, pip, pokken, pullorum, snot, t.b.c., tuberculose, verlammingsziekte kippig = bijziend, kortzichtigmyoop kipwagen = kipkar, stortkar Kirgizië, hoofdstad van - Froenze Kirov - Vjatka kirren = koeren, korren kissen - aanhitsen kist = bak, doos, koffer, krat, vat, vliegtuig kistje voor geld - cassette kist van latwerk - krat kist voot bagage - koffer kist voor relieken = schrijn kit = aker, bak, emmer, gom, kan, kolenemmer, kroeg, kuf, lijm, vat Kitara – Nyoro kits – grindhoop, plezier kitsbok – bokkalf kitch – leonisch, prullaria kitsen – braken, ketsen, keilen, kiskassen, overgeven, spugen kittelaar - clitoris kittelen – kietelen, kriebelen, prikkelen, strelen kitteling - prikkel kittelorig – driftig, kregel(ig), kriegel, lastig, levendig, lichtgeraakt, ongeduldig, ongemakkelijk, vurig kitten – plakken kitter - lijmer kittig = alert, energiek, fel, flink, kras, kwiek, levendig, pittig, rap, vief, vinnig, vurig kit voor kolen – kolenemmer kiwi - snipstruis klaaggeschrei - gejammer, weeklacht klaaglied = elegie, jeremiade, klaagdicht, klaagzang, lamentatie, treurlied, treurzang klaagliederen van Jeremia – echa klaaglijk gieren - huilen klaagschrift = bezwaarschrift, doleantie, pamflet, schotschrift, smeekschrift klaagzang - elegie klaagzang (muz.) = lamento klaar = af, afgelopen, afgemaakt, afgerond, bereid, bevredigd, blijkbaar, duidelijk, gedaan, gereed, gezwind, (glas)helder, klankrijk, licht, onvermengd, paraat, puur, ready, ree, reisvaardig, schoon, stralend, uit, vaardig, verstaanbaar, voltooid, ziezo, zuiver klaarblijkelijk = apert, evident, duidelijk, glashelder, notoir, onweerlegbaar klaar en helder - apert klaargemaakt middel = preparaat klaarheid – duidelijkheid, helderheid, klaarte, zuiverheid klaarkrijgen - redden klaarlicht = helder(licht) klaarmaken – aangorden, bereiden, gereedmaken, opleiden, prepareren, preparatie, regelen, toebereiden, toebereiding, voltooien, voorbereiden, voorbereiding klaar met iets – gereed klaar of gereed – bereid klaarspelen – fiksen, klaarte = duidelijkheid, helderheid, klaarheid Klaas Vaak = zandman klabak = agent, bink, diender, juut, politieagentsmeris, tuut klacht = ach, beklag, bezwaar, grief, och, reclamatie, reclame, smet, spat, vlek klacht indienen - klagen klad – inktvlek, laster, mop, piek, plakkaat, smet, spat, spet, veeg, vlek, inktmop, klodder, klont, ontwerp kladboek - memoriel, werkboek kladden = knoeien, morsen, slonzen, smeren, vlekken kladder – klodder, kluit, knoeier, prulschilder, vlek kladderaar - knoeier kladderig - morsig, slordig, vuil klagen – grieven, jammeren, kermen, kreunen, mopperen, reclameren, steunen, tobben, treuren, zaniken, zeuren, zuchten klagend = elegisch, kermend, klagenlijk, klagerig, lacrimoso, treurend klagend = (muz.) dolendo, lamentoso, sospirando klager – eiser, implorant, jammeraar, kwerulant, mopperaar, reclamant Klaipeda (Litauwen) - Memel klagerig = elegisch, klagend klak – gibus, inktmop, klodder, muts, pet, spat, tongbeweging, vlek klakkebus = proppenschieter klakkelings = eensklaps, lukraak, plots, onverwachts, onvoorziens, plotseling klakkeloos – blindelings, lukraak, ongemotiveerd, onnadenkend, onverwachts, onvoorziens, stomweg, voetstoots, willekeurig, zomaar, zorgeloos klakker = klepper, wentelteefje klam – bezweet, kil, kelderkoud, klef, kleverig, koud, nat, vochtig klamboe – muskietennet klamheid - vochtigheid klamp = bindhout, bindlat, bindlegstuk, blok, haak, hooischelf, klauw, klos, lat, mijt, pal, pin, schelf, stapel, verbindingsstuk klamp om een rad vast te zetten – pal klampen – bevestigen, vastpakken klamp hooi – schelf klamp hout – stapel klamp op schepen – kikker klandestien = bedekt, heimelijk, illegaal, stiekem, tersluiks, verborgen, verholen, verstolen klandestiene taxichauffeur = snorder klandizie -cliëntele, klanten, nering, winkelnering klank = echo, galm, geluid, stem, toon klankbeeld - reportage klankbekken = cimbaal, gong klankdemper - sordino, sourdine klanken vormen - spreken klankfilm = geluidsfilm klankgehalte = timbre klankherhaling = echo, rijm, weerklank klankkleur = timbre klankladder = toonladder klankleer = akoestiek, fonetiek klankmaat = cadans, ritme klankmeting = echometrie klanknabootsend woord = onomatopee klanknabootsing = bam, bim, bom, bonsdzjeng, floep, hee, imitatie, koekoek krak, oehoe, oempa, onomatopee, paf, pang, pief, ping, plens, plof, poef, roetsj, tak, tik, tiktak, waf klankrijk - krachtig klankteken – accent, foneem, letter klanktint - timbre klanktrap – interval, none klankverschuiving = ablaut klankvol = sonoor klankweerkaatsing = echo, galm klankwijziging van klinkers - umlaut klankwisseling - ablant klant = abonneeafnemer, cliënt, koper klanten - volk klantenkring = clientèle klantenwerver = acquisiteur klantenwerving = acquisitie klap = bons, dreun, ecplosiegepraat, klapper, klep, knal, labberdoedas, lel, mep, oorvijg, opdoffer, opduvel, oplawaai, pats, pets, slag, smak, stoot, tegenvaller, tik, uithaal, val, verlies klap achtrf - nastoot klapbes – kruisbes, sneeuwbes klapbrug = ophaalbrug klapbus = klakkebus, proppenschieter klapcilinderhoed – gibus klapdeksel - flap klapekster = babbelkous, klauwier klaphoed - gibus klaphoutje – klepper klapje - tikje klaplopen – bedelen, bietsen, parasiteren, profiteren, schuimen, smarotsen, tafelschuimen, uitvreten klaploper = bietser, nietsnut, pannenlikker, parasiet, profiteur, schuimer, tafelschuimer, talie, uitvreter klapmuts – kletskous klapnet – slagnet klap op het or - oorveeg klappei - babbelaarster, klatskous, kwaadspreekster, kwebbel, lameer klappen - barsten, exploderen, klikken, ontploffen, praten, slaag, snateren klappend geluid maken = klapperen klappende zoen - pakkerd, smak, smok klappen geven - slaan klapper = custode, cocos, dictaat, index, inschrijfboek, kelapa, kokospalm, legger, map, palmboom, register, syllabes, voetzoeker, zaakregister, zevenklapper klapperboom = kokospalm klappereend - bakelman klapperen = klepperen klapperhoutje - klepper klapperkruid - dragon klappermannetje - braamsluiper klappermolen = vogelverschrikker klakkernoot - kokosnoot klapperrat – badjing, adelaarsteen klaproos = kol, kollebloem, korenroos, papaver klapstaart – goudrenet klapstuk – hoogtevrees klap van vuurwerk - knal klapvleugelvliegtuig - ornithoptère klapzoen = pakkerd, smak, smok klare = borrel, jajem, jan, jandoede, jenever klaren = afdoen, herstellen, ophelderen, opknappen, redden, regelen, verlichten klarigheid - gereedheid, helderheid klaring - regeling klaroen – trompet klas – afdeling, klaslokaal klasse – afdeling, categorie, groep, hoedanigheid, kaste, kl., kwaliteit, leerjaar, orde, rang, rubriek, soort, stand klassement = indeling, ranglijst, rangschikking klasse of stand - rang klasseren - indelen, rangscgikken klasse van roofdieren - apen, mensen, primaten, walvissen klassiek = antiek, uitstekend, voorbeeldig, voortreffelijk klassieke componisten = Bach, Beethoven, Brahms, Bruch, Chopin, Grieg, Haydn, Mendelsohn, Mozart, Vivaldi, Wagner klassieke God = Amor, Jupiter, Venus, Zeus klassieke schrijvers = Balzac, Beets, Brederode, Corneille, Euripides, Goethe, Hooft, Huygens, Lessing, Molière, Racine, Schiller, Shakespeare, Stendhal, Vondel klater – klad, rammelaar klaterpeppel - ratelaar Klausenburg – Cluj klauter – klim klauteren – klimmen klauterpaal - klimmast klauw – poot, tuinkark klauwen – krabben, stelen, wegnemen klauwer - breeuwhamer klauwier = haak, klapekster; rank, spijker klauwieren - laniidae klauwijzer = koevoet klauwkikker - xenopus clavecombel, soort - cembalospinet klaver = esparcette, kemp, lucerne, luzerne, serradella klaverzuring = oxalis klaverzuurachtigen - oxalis klavier = clavecimbel, clavichord, hand, orgel, piano, toetsenbord, vleugel klavierpennetje - tangent kledder – morspot, slet, vuilpoets kledderen – knoeien kledderig – modderig, vies klederdracht = kostuum kleden – bedekken klederdracht - kledij kledij = dos, dracht, gewaad, kleding, kleren, kostuum, pak, uniform kleding – dos, dracht, garderobe,gewaad, goed, kledij, kleren, kostuum, pak, plunje, tenue, textiel, toilet kleding aan doen – kleden kledingbergplaats – garderobe, vestiaire kleding bij officiële gelegenheid = gala, jacquet, rok, smoking kledinghanger – haak, kapstok, knaapje kledingkleur – jeans, kaki kledingstukken - 2 bh, pij 3 bef, boa, col, das, eva, fez, hes, hul, jak, jas, lijf, lob, lub, lijf, mof, pak, pet, pon, rok, sok 4 alba, albe, beha, buis, busc, cape, coat, demi, flep, frak, galg, haik, hemd, hoed, hoos, huif, huik, jurk, kain, kepi, kiel, klit, klet, kous, lars, lats, lint, muts, paan, riem, robe, sari, slab, slip, toga, toog, trui, vest, want 5 amict, atour, babbe, baret, bloes, boord, bride, broek, bunda, caban, cappa, falie, fichu, frees, gilet, habijt, jabot, japon, kapot, karos, kazak, keurs, kleed, kraag , kreel, kuras, lijfje, lubbe, luier, motse, nylon, palla, panty, parka, pyama, shawl, shirt, short, sjaal, sjako, stola, stool, strik, tissu, wagge 6 abolla, alpino, anklet, anorak, atilla, baadje, badjas, badjoe, badpak, binini, blazer, blouse, boerka, bolero, bonker, bonnet, bretel, caraco, casula, chiton, corset, dolman, domino, duffel, duster, flanel, gewaad, gordel, harnas, jacket, jekker, jersey, jopper, jumper, kabaai, kabaja, kaftan, keuvel, kimono, kolder, koppel, korset, kravat, labaar, livrei, mantel, ornaat, overal, panama, panier, peplos, poffer, poncho, puttee, pyjama, raglan, rijglijf, samaar, sarong, schort, schulk, shorts, skipak, skisok, slabbe,slipje, sluier, sortie, step-in, talaar, tartan, toilet, t-shirt, topper, tunica, tuniek, ulster, wammes 7 almutia, amazone, apenrok, aumusse, badmuts, baljurk, blempje, blouson, bontjas, brarobe, calotte, casaque, chemise, chlamys, colbert, coltrui, complet, costuum, cravate, dophoed, foulard, halsdas, handmof, huisjas, jacquet, kalotje, kaskien, keursje, klokrok, koorkap, kostuum, legging, mailot, manchet, manipel, matinee, mishend, mitaine, mitella, morslap, neglige, oliejas, overall, overjas, paenula, paletot,pallium, paltrok, pellies, petasos, polsmof, rijbroek, rokvest, rotonde, saroeng, singlet, slipjas, smoking, soutane, spencer, stofjas, swagger, sweater, tabberd, tallith, tanktop, toetoep, twinset, uniform, vestrok, wambuis, werkjas, windjak, zwempak 8 almaviva, babydoll, badbroek, beremuts, bluejean, boernoes, bontcape, borstrok, broekpak, broekrok, camisole, capuchon, cardigan, chaperon, chasseur, ceintuur, corselet, cotillon, damesjak, doopjurk, flambard, flaphoed, gandoura, gummijas, halfhemd, halsdoek, havelock, herendas, herenjas, jarretel, kamerjas, kamizool, kapotjas, keurslijf, koorhemd, kraagjas, mantille, miskleed, morsdoek, morsjurk, motorjas, motorpak, mouwvest, nachtpon, onderrok, overhemd, overjurk, palatine, pantalon, peignoir, pelerine, pijekker, plooirok, plus-four, pluviale, pofbroek, pullover, regenjas, regenpak, rokbroek, skibroek, slengang, slipover, slobkous, sluitjas, sombrero, strohoed, stropdas, swingrok, tabbaard, truivest, wapenrok, werkkiel, windjack, zeiltrui, zomerjas, zwemvest 9 alpinopet, avondjurk, berenmuts, bleujeans, boezelaar, boezeroen, bouffante, brassière, colombine, crinoline, dalmatiek, gabardine, halsboord, halskraag, hoepelrok, hoofddoek, huisjapon, huisjasje, kapmantel, kapothoed, klepbroek, kniebroek, kraaghemd, kuitbroek, manteljas, mantelpak, nachthemd, nachtmuts, nylonkous, onderjurk, overjurk, overkleed, pardessus, parricoat, petticote, plus-tour, polonaise, scafander, slaapmuts, slobbroek, sportkous, strapless, trouwjurk, werkbroek, winterjas, zwembroek 10 alpinemuts, atjehjasje, avondjapon, baaivanger, boerenkiel, bolkvanger, bontmantel, bovenbroek, chemisette, damesjakje, demi-saisson, directoire, handschoen, jarretelle, kantoorjas, kruipbroek, lendenband, mackintosh, nachtjapon, ochtendjas, omslagdoek, onderbroek, onderkleed, opperkleed, overgooier, pandjesjas, stofmantel, trenchcoat, trouwjapon, voorschoot, zelfbinder 11 battledress, bruidsjapon, bruidskleed, bustehouder, combination, damesmantel, hoofddeksel, onderblouse, pelerinejas, regenmantel, sambalbroek, schansloper, sjamberloek, sokophouder, spijkerbroek, zwemkostuum 12 chamber-cloak, chesterfield, cocktailjurk, dinner-jacket, kousophouder, malienkolder, ochtendjapon, ruitermantel, schouderdoek, tainingspak, wintermantel, zelfstrikker 13 knickerbocker, overhemdbloes 14 pelerinemantel, schoudermantel kleding van ambtsdrager = ornaat ,toga, toog kleding van bediende = livrei kleding van geestelijke = toga, toog, pij, habijt kleding van militair = dress, tenue, tuniek, uniform kledingstuk van Eskimo - anorak kleding waarin men zwemt = bikini, monokini, slip, zwembroek, zwempak kledingstuk, Egyptisch - kalasiris kledingstuk, der Grieken - chiton, chlaina, chlamys, himation, paplos kledingstuk der Grieken en Romeinen - palla, toga, tunica kledingstuk = (Ind.) kabaai, kabaja, sarong, slendang kledingstuk der meden - kandys kledingstuk in Schotland - kilt kledingstuk voor baby’s – luier, trappelzak kledingstuk voor een soldaat - kepi, tuniek kledingstuk voor jonge personen - luier kledingstuk van Eskimo = anorak (windjak met capuchon) kleding voor kinderen - babykleren, kinderkleren kledij - dos, kostuum, rijkleed kleed – bedekking, dek, deken, gewaad, habijt, japon, jurk, karpet, mat, overtrek, plaid, robe, sprei, tapijt, tenue, wade sprei, tapijt,tenue, wade kleed van een geestelijke = habijt, kovel, pij kleedhokje - cabine kleedje = antimakassar, mat kleedje in de badkamer = badmat kleed in de gang - loper kleedje op stoelleuning = antimakassar kleedje van kloosterling – habijt, keuvel, kovel, pij kleedkamer = garderobe kleed op bed – dekel, laken, sprei kleed voor de deur - mat kleedwijze = mode, stijl kleefband - tape kleefgrond - vollersaarde kleefkracht - adhesie kleefkruid – klit, tongel, walstro kleefmiddel = gom, gluton, hars, kit, lijm, plakmeel, plak(sel), pleister, stijfsel ,velpon kleefpleister = plakker, leukoplast kleefstof = dextrine, gluton, gom, kit, lijm, plakmeel kleefstrook – pleister kleems – klef, kleverig kleerbewaarplaats = garderobe, vestiaire kleerhanger = haakje, kapstok, knaapje, stander kleerkast = garderobe kleermaakster - tailleuse kleermaker = coupeur, snijder, tailleur, tailor kleerstandaard = knaapje klef = klam, kleverig, lijmerig, nat, taai, tets klef en neit hard - week kleiaarde - kaolien, oker kleiachtig gesteente - kaolien, kleischiefer, leem keiachtig stuk bouwland = kleiakker klei bevattend = kleiig kleiduiven schieten – skeet kleiheuvel – terp, wierde klei met zand = zavel kleimineraal = anauxiet, dickiet, gibsiet, glauconiet, halloysiet, hectoriet, illiet, kandiet, kaoliniet, nacriet, sanconiet, saponiet, smectiet, montmoriloniet, vermiculiet klein – beknopt, bekrompen, gedrongen, gering, iel, kort, laag, luttel, matig, min, miniem, miezerig, nietig, oligo, onaanzienlijk, onbeduidend, peuterig, popperig, poppig, smal klein aambeeldje – tas klein aantal – enige, weinig klein afgeslagen stuk = flinter klein afluisterapparaat - bug klein anker = dreg klein-Azië = Anatolië, Perzië,Turkije Klein-Azië, oorspronkelijke bewoner van - Ciliciër, Kariër, Lyciër, Pisidiër, Proto-chattiër klein balletje – pil klein bed – kinderbedje, ledikantje klein bedrag = fooi, habbekrats, prik klein beetje = enigzins, greintje, habbekrats, iets, ietwat, krats, snuifje, wat, weinig, ziertje klein bierglas - deukje klein blijk – bewijsje klein bootje - nap klein bolletje = pi1 klein briefje = babbel, babbeltje, biljet, kattebel klein broodje = bol, kadet, puntje, trimp klein brokje steen - bruizel klein bros meelgebakje - koekje klein burgerlijk – bekrompen klein cafe - tapperij klein concert = concertino klein damesbroekje - slipje klein deeltje = atoom, elektron, foton, fractie, iets, ion, korrel, molecuul, partikel, partje, proton, splinter, stukje klein deurtje in grote - klinket, loket klein diertje - vogelijn klein dorp = gat, gehucht, negorij, nest, vlek klein drijvend tonnetje = breel, joon klein duwtje - stootje klein Europees land - Andorra, Liechtenstein, San Marino klein gebed = ave(marij), schietgebed klein gebakje – koekje, petitfour klein gewicht – gram, grein klein goed – grut, kriel klein graafdiertje – mol klein handvat - oortje klein helder meer = ven klein hert = ree klein heuveltje = duin, butte, hil klein houten vaartuig - kano klein huisje = hut, stulp klein huisorgel met registers = serafine klein karweitje = klus, klusje, toetast klein kind = baby, dreumes, dwerg, hummel, kleuter, liliputter, peuter, puk, uk, ukkepuk, wicht, wurm klein knaagdier – muis klein konijn - pooltj klein koopvaardijschip – galjas klein krijgen – temmen klein kuilnet - aatje klein land in Europa = Andorra, Liechtenstein, Luxemburg, Monaco, Nederland, San Marino klein liedje = canzonetta klein maar fors gebouwd – gedrongen klein maatje - micron klein mannetje = aardmannetje, dreutel, dwerg, kabouter, lilliputter, neutel klein meelgebakje - koekje klein meer = lagune, plas, ven klein mens = baby, deumes, dwerg, kind, kriel, lilliputter, neutel, uk, peuter klein metaaldeeltje – spaan, splinter klein model = makette, maquette klein molentje als windwijzer bij een grote molen = staartmolen klein muziekgezelschap = band, combo, duo, kwartet, kwintet, trio klein muziekstuk - bagatelle, étude klein onderdeel - detail klein oorlogsschip = fregat, korvet klein orgel - positief, serafine klein orkest = band, kapel, kamerorkest klein orkestje - strijkje klein oud vrouwtje = besje, neut klein paardje – hit, ket, kid, pony, klein persoon = dwerg, kleuter , uk klein paard = hit, ked, kedde, ket, kid, kidder, pony klin pakje – pakket klein persoon – dwerg, puk klein plantje = mos, alg klei plat vaartuig – polster, vlet, vlot klein projektiel = kogel, granaat klein raampje – loket klei rond broodje - bol klein roofdier = das klein rond tuinhuis = koepel klein schaap – lam klein schietwapen - pistool klein schilderstuk = miniatuur klein schip – bootje, notendop, scheepje klein siertorentje = minaret, pinakel klein slaapje – dutje, uiltje klein slokje – nipje, teugje klein soort aal - kataal klein soort dagvlinder = page klein soort haan - krielhaan klein soort kreeft = garnaal klein soort paard – hit, kid, pony klein soort schar – krit klein soort steur – sterlet klein Spaans vartuig - patas klein staatje aan de Spaanse grens – Andorra klein steekwapen - dolk klein strandmeer = étang, lagune klein stromend water = beek, vliet klein stukje = beetje, brok, kriezel, moot, splinter klein stukje loopgraaf = nest klein stukje papier - snipper klein teugje = nip klein touw = taliereep klein tuinhuis = koepel, priëel klein uitje - sjalot klein vaartuig – bootje, jol, kajak, kano, patas, praam, punter, roeiboot, sloep, vlet, zeilboot Zie ook schepen en vaartuigen klein van breedte - nauw klein van stuk = kort, nietig klein ventje – petieter klein verblijf - optrek klein vertrek = alkoof, cel, kabinet, optrek klein visje – pos, sardinesprot klein vissersvaartuig = blazer klein vlaggetje aan boegspriet - geus klein vlak dak = plat klein vlindertje – mot, uiltje klein voetstuk - sokkel klein voorwerp – neut, stukje klein vorstendom in Europa = Monaco, Liechtenstein klein vuurapen – pistool, revolver klein werpanker - dreg klein zangspel = operette klein zeeschip - brik klein zeil op achtersteven van een schip - druil klein zeilschip - pinas klein zeilvaartuig - jol klein zetwerk = smout klein zwembroekje - tanga kleine aal – kataal kleine aantekening - notitie kleine aap = ion, javaanaap, kapucijneraapje, leeuwaapje, lori, magot, maki, oeistiti, penseelaapje, resusaap kleine aardappel - drieling, kriel, poter kleine aarden wal of verschansing = rideau kleine afdeling soldaten = peloton, rot, sectie kleine afgelegen plaats = negorij, gat, gehucht kleine afstand –dichtbij, kort kleine ahorn = aak kleine aria = ariëtte kleine baai – inham, kreek, wik kleine baarsvis = pos kleine badkuip - lavet kleine bedrijvige vrouw = hittepetit kleine bijzonderheid = detail, finesse kleine bikinie - minikini kleine boer = keuter, keuterboer kleine boerenwoning - stulp kleine boomhagedis = basilisk kleine boor – fret kleine breuk – barst, scheur kleine bron – spreng kleine brutale jongen – snotaap kleine buiging - knik kleine canapé - sofa kleine citroen, zoet van smaak = limmetje kleine dagvlinder – page kleine depressie - storing kleine deur in poort - klinket, loket kleine dief = gapper, kruimeldief kleine dikke zuil - dok kleine dog – mops, puk kleine dolk – stiletto kleine draaghemel - umbrella kleine drukletter ter grootte van 6 punten = nonparel kleine duif – tortel kleine dunne aal - kataal kleine eend – krakeend, taling kleine eenheden = ionen kleine eg – reek kleine ensemble – combo kleine esdoom = aak kleine fluit = piccolo kleine fuut = dodaars kleine galei met 16 of 20 riemen – galjoot kleine gemeente – dorp, gehucht kleine gewichtshoeveelheid – centigram, decigram, gram, grein, lood, miligram, ons kleine gier - aasgier kleine golf - baai, baar kleine gracht = sloot kleine grendel = knip kleine groep musici – band, ensemble, kwartet, kwintet, octet, septet, sextet, trio kleine groep uitgelezenen = clique, coteriw, elite, keurbende kleine haan = krielhaan kleine handtrom - tamboerijn kleine harp = sambuca kleine haven – kom kleine hen – krielhen kleine herberg - kroeg kleine hersenen = cerebellum kleine heuvel - butte kleine hoeveelheid = bagatel, beetje, dosis, gram, grein, iet, iets, kluts, krats,kruimel, lik, pietsie, pits, schijntje, snars, snufje, wat, zier kleine huidopening - porie kleine inham = kreek kleine Instrumentale compositie = romance kleine jongen – bambino, broekeman, kereltje, knaap, ventje, kleine kabeljauw – gul kloeine kajuit - roef kleine kamer = alkoof, cel, salet kleine kap = kalotje, mutsje kleine kapel, rk – oratorium kleine kinderen – grut kleine kip - krielkip kleine klimvogel - blauwe, boomklever, brabandertje, specht, spechtmees kleine kogel - posy kleine komkommer = augurk kleine kreeft – garnaal kleine legerauto - jeep kleine lettersoort = brevier, parel kleine list – foefje, slenter kleine lopende hond – briquet kleine mantel - jak kleine militaire stelling – nest kleine modewinkel – boetiek kleine neger – negrito kleine Noordzeevis – puf kleine ontwateringsluis - verlaat kleine opening – barst, gaatje, kier, reet, porie, scheur kleine ossenboer – keuter kleine oude vrouw – besje, neutje kleine padinder – welp kleine pepernoot - kriek kleine plaats = dorp, gehucht, negorij, vlek kleine planeet = asteroïde, planatoïde kleine plantjes – kroos kleine plas - ven kleine platvis - schar kleine polder = kaag, koog kleine profeet uit het O.T. = Amos, Jona, Micha, Nahum kleine pruim – kroos kleine punt – stipje kliene racewagen – scelter kleine reis – trip kleine rnotaekening - kleine republiek in Europa = Andorra kleine rivier = beek, kreek, vliet kleine rivierkrib - rits kleine roerdomp = wouwaapje kleine ronde pruim = kroosje kleine ronde vlek – punt, stip kleine rozijn zonder pit = krent kleine ruimte = cel, kabinet kleine samenhangende massa = vlok kleine samenleving = dorp kleine scharretjes - krit kleine schelvis – molenaar kleine schol – keu, schar kleine schram - krabbel kleine schroefboor = fret kleine schutsluis = verlaat kleine sierlijke plantjes – mos kleine sieraad - snuisterij kleine sigaar = cigarillo, sigretto kleine sinaasappel - mandarijn kleine slanke vogel - kwikstaart kleine slanke zuil - colonnet kleine sloep – jol, roeiboot kleine slok – nip, teug kleine sloot - greppel kleine sluis = sas, verlaat kleine Soenda-ellanden = Bali kleine som geld = krats kleine sonate = sonatine kleine soort haan – krielhaan kleine spanzaag - figuurzaag kleine speculatie – gok kleine stad – plaats kleine stap - pasje kleine steen - kiezel kleine steen onder een stijl - neut kleine stenen zuil - cippus kleine steur = sterlet kleine stukjes van iets = gruis, poeder kleine stukjes papier = snippers kleine tang = pincet kleine terts – mineur kleine teug - nip kleine ton = bree, joon kleine toom = trens kleine trap = muizetrap \ kleine trommel - tamboeret, tamboerijn kleine twist - bisbilles kleine ui = rocambole, sjalot, zilverui kleine veldschans - lunet, redoute kleine versiering - pompon kleine vesting – citadel kleine villa - chalet kleine vis = katvis, pos, spiering, stekelbaars, voorn, witvis Zie ook vissen. kleine visotter afkomstig uit Noord Amerika - nerts kleine vissoort – pos, spiering, stekelbaarsvoorn, witvis kleine vlag op de boegspriet – geus kleine vochtmaat - mudje kleine vogel uit Australië = honingzuiger kleine vogel uit Zuid-Amerika = kolibrie kleine watermolen = staartmolen, standaardmolen kleine waterval = cascade kleine wereld – microcosmos kleine windhond - whippet kleine windmolen - tjasker kleine wilde eend = krakeend, krast, roepertje kleine winkel – boetiek kleine woning – huisje, optrek kleine wortel - alruin kleine zalm - schot kleine zeeboezem = baai kleine zeediertjes = radiolariën, straaldiertjes kleine zeis = pik, sikkel, zicht kleine zeis met breed handvat = zicht kleine zonde = peccadille, pekelzonde kleine zuil - cippus, colonnet kleinachten - geringschatten, minachten kleinburger = filister kleinburgerlijk = armhartig, bekrompen, bourgeois, enghartig, kortzichtig, zielig kleinburgerlijkheid = bekrompenheid, filisterij kleindenkend - benepen kleindochter van David = Ada kleindochter van Herodes de Grote – Herodias klein en tenger – pieterig kleiner – geringer, minder kleineren – miskennen, ontgroenen kleiner maken – verminderen kleiner worden van stof - krimpen kleingeestig - bekrompen, benepen, klein, kleinzielig, krenterig, min, pietluttig, schriel, smal kleingeestig bedillen - vitten kleingeestig bekrompen mens - krent, pietlut, zeurkous, zeurpiet kleingeestig boekbeoordelaar - letterzifter kleingeestig mens = krent, kruidenier, pietlut kleingeestige kritiek - vitterij kleingeestige vitter = haarklover, muggenzifter kleingeld - cent, moos, munt, pasmunt, wisselgeld, zakgeld kleingeld voor lopende zaken - zakgeld kleingoed – grut, kriel klein graafdier – mol kleinhandel – detail, slijterij kleinhandelaar - detaillist, winkelier kleinhandelaar op het water – parlevinker kleinhandelsprijs - detailprijs kleinhartig = angstig, bang, bevreesd, kleinmoedig, laf, lafhartig kleinigheidje = akkefietje, bagatel, beetje, beuzeling, frutje, habbekrats, iet, krats, niemendal, nietigheid, peulenschil, wissewasje kleinkunst = cabaret, revue, variété kleinkunstartiest = cabaretier kleinmaken - breken kleinmoedig – bang, bekrompen, benepen, laf, minnetjes, pusillaniem, verlegen kleinmoedig man - armhart kleinood = bijou, diamant, juweel, kostbaaheid,parel, sieraad klijnsnijden - stuksnijden kleinste bodemdeeltje = klei kleinste gemene veelvoud = k.g.v. kleinste hoeveelheid = minimum kleinste provincie van de Unie van Zuid-Afrika - Natal kleinste stofdeeltje – atoom kleinste vertrek – toilet, W.C. kleinste vinger - pink kleinste waarde = minimum kleinsteeds = bekrompen, burgerlijk, provinciaal kleintje – uk, baby kleintjes - laf kleinvee - geiten, schapen, varkens kleinzerig - hiep, overgevoelig kleinzielig = bekrompen, benepen, burgerlijk, kleingeestig kleinzoon van Adam = Enos kleinzoon van Ezau = Amalek kleinzoon van Hillel = Gamaliël kleinzoon van Noach = Aram kleinzoon van Ruth en Boaz = Isai Cleio - Clio kleisoort - almagra, knik klem – aandrang, beknelling, druk, knel, knijper, nadruk, pressie, val, voetangel klemhaak – pranger, ringtang klem van een windmolen = vang klemmen = knellen, knijpen, prangen klemmend = afdoend, drukkend, knellendsterk klmmend houtj voor de was - knijper klemming = knel, prang klemtoon = accent, nadruk klem van een windmolen – vang klem zitten – vast klens – filtreerdoek, zijgdoek klep – afsluiter, bek, deksel, klap, lid, mond, plaat, sluiting, sluitstuk klepbrug - basculebrug, ophaalbrug klepel – bengel, tong klepmand – karbies, korf klep of deksel – luik kleppel – knuppel kleppen – babbelen, beieren, kwekken, tampen kleppen van klokken – beieren, gebeier klepper – babbelkous, draver, klap, rammelaar, ratel klepperen = ratelen klepperman - nachtwacht, nachtwaker, ratelman kleptomaan = dief klep van een kist – deksel klep van een openhaard – aanjager kleren – kledij, kleding kleren aandoen - aankleden klerenbergplaats = garderobe, vestiaire klerenhanger – kapstok, knaap, knaapje klerenkast = garderobe klerenstaander – knaap klerenstandaard - kapstok klerikaal = geestelijk klerk = bediende, commies, pennenlikker, schrijver kles – haarvlecht klessebessen – babbelen, keuvelen, kouten klets – geleuter, gerucht, klap, kletspraat, larie, lariekoek, mallepraat, nonsens, onzin, pats, pets, praatje, quatsch, smoes kletsen – babbelen, bazelen, bomen, dazen, kakelen, keuvelen, kouten, kwebbelen, kwekken, lullen, oreren, praten, raaskallen, razen, roddelen, spreken, smoezen, vertellen, wauwelen, zaniken, zeggen, zeuren, zwammen, zwetsen, kletsende slag = klets, pats, pets kletsende slag – pats, pets kletser – babbelaar, kwebbelaar, tater, veelprater, wauwel kletskoek – flauwekul, gebabbel, geklets, kletspraat, larie, lulkoek, nonsens, onzin, praatjes, wartaal kletskous – babbel(aar), flappei, klapmuts, flapuit, kakel, klappei, kletsmeier, kletstante, kwebbel, kwek, lasteraar, praatal, praatjesmaker, prater, ratel, wauwel, zwetser kletsmajoor – kakel, leuter(aar) kletsmeier – leuteraar kletsnat – doornat, doorwaternat, drijfnat, kledder klets op het oor - oorveeg kletspraat = achterklap, beuzelpraat, borrelpraat, fabel, geleuter, gewauwel, kletskoek, larie, leuter, mythe, onzin, praat, zwets kletstante – kletskous kletteren – ketsen, klateren, knetteren kleumen = blauwbekken kleur = amarant, azuur, beige, blauw, blos, bruin, cerise, chroma, colombine, crème, eigeel, fraise, tint, teint, geel, geeloker, grijs, groen, indigo, isabel, kaki, karmijn, karmozijn, keel, khaki, kobalt, koboltblauw, koralijn, lazuur, lila, mauve, mosgroen, oker, olijf, oranje, paars, purper, resida, purper, rood, ros , roze, sabel, sepia, sienna, sinopel, smaragd, taupe, terra, tint, ultramarijn, vermiljoen, violet, wit, zwart kleur (wapenk.) = goud (geel), keel (rood), lazuur (blauw), sabel (zwart), sinopel (groen), zilver (wit) kleur bekennen – erkennen, toegeen kleur van de boete = paars kleur van de haat = geel kleur van de hoop – groen kleur van de huid – blank, donker, wit, zwart kleur van dehuid na zonnen - bruin kleur van de liefde = rood kleur van de maagdelijkheid = wit kleur van de trouw = blauw kleur van de rouw = zwart kleur van het gezicht = teint kleuraanpassend dier = kameleon kleuraanpassing = mimicry kleurafwisseling = nuance kleurecht = kleurhoudend kleuren – blozen, tinten kleurenbeeld = spectrum kleurenblindheid = chromopsie, daltonisme, deuteranopie, dyschromatopsie, monochromasie, protanopie, tritanopie kleurendruk = chromotypie, oleografie, typie kleurenfilmsysteem = technicolor kleurenfotografie = heliochromie kleurengamma = spectrum kleurenreeks = gamma kleurenschifting - dispersie, spectrum kleurentoon = koloriet, tint kleuren van schilderij - koloriet kleurgeving = koloriet. kleurgevoelinheid - fotochromasie kleurgrondstof = aniline, lak, verf kleurhoudend = batik, kleurecht kleurig – bont, vrolijk kleurigheid – jeu, luister, opschik kleur Ind. weefsel - batik kleurkrijt – keurstift, pastel kleurling = creool, halfbloed, Indo, mesties, moor, mulat, mustie, naturel, neger, roodhuid kleurlinge - negerin kleurloos = achromatisch, bleek, duf, grauw, karakterloos, neutraal, saai, vaal kleurloos gas - argon, cyaan, butaan, ethaan, ethileen kleurloos zout = salmiak kleurloze vloeistof - aniline, water kleurmenging = koloriet kleur menselijke huid - bleek, carnaat, teint kleurmiddel = aniline, beits, email, geelsel, henna, kleursel, lak, lakmoes, laksel, loodwit, menie, saffraan, verf, vernis, witsel, zwartsel, kleurnuance = sepia, tint kleur op wangen – blos kleurpotlood - verfstift kleurrijk – bont kleurschakering = coloriet, koloriet, tint kleurschifting = dispersie, spectrum kleurschikking – schakering, tint kleursel – beits, kleurstof kleurspeling – nuance, schakering, tint kleurstift = krijtje, pastel kleurstof - alkannine, aniline, beits, eosine, geelsel, indigo, karmijn, lakmoes, meekrap, menie, oker, omber, orseille, pastel, pigment, saffraan, taan, verf, vermiljoen, vernis, waterverf kleurstof in de huid = pigment kleurstof in rode wijn - purpriet kleurstof uit aardsoort = oker, omber, sien(n)a, terra kleurstof voor de vervaardiging van indiennes – alapin kleurstof voor hout - beits kleur van de regenboog - blauw, geel, groen, indigo, oranje, rood, violet kleur van het gelaat - teint, tint kleurveranderend dier - kamelion kleuter = baby, dreumes, hummel, keutel, kind, kleintje, peuter, puk, uk, wurm kleuterschool - bewaarschool, Fröbelschool kleuterspeelgoed - rammelaar kleven – aanbakken, gommen, hechten, lijmen, plakken kleverig = klam, klef, lijmerig, plakkerig, tets kleverig broodsmeersel – siroop, sptoop kleverig plantensap – hars kleverig speeksel – slijm kleverige stof = gom, hars, kit, lijm, pek, pik, plaksel, slijm, stijfel, siroop, stroop, teer kleverige plantensap - hars kleverige vloeistof = lijm klewang – hakmes, sabel klieder - morskont kliederen = broddelen, kladden, klodderen, knoeien, modderen, morsen, kliek – club, coterie, etensrest, groep, kluit, kring, overschotje, prak, rest, staartje kliekje – hapje, klusje, overschotje, prakje klier = bijnier, epifyse, glandula; gonade, hypofyse, lever, mispunt, naarling, schildklier, thymus, zanik, zwezerik klier tussen mond- en keelholte = amandel klierachtig = glanduleus, scrofuleus klier bij het oog – traanklier klieren – pesten, zaniken, zeuren kliergezwel – adenoma klierig mens - mispunt klierontsteking - adenitis kliertje = papil(la) klier van een mannetjesvis - hom klierziekte = scrofulose kliester = (bloem)bol, lijster kliet - scholekster klieven = divideren, doorhakken, kloven, scheiden, splijten, splitsen klif – steilte klik – roerhaak klikken – aanbrengen, klappen, verraden klikspaan – aanbrenger, verklikker, verrader klim – klauter, steilte klimaat - luchtstreek, weer klimaatgordel = (sub)tropen, noordpool, zuidpool klimaatkamer - fytotron klimaatkunde = klimatologie klimaatkundige = klimatoloog klimaatsindeling = Köppen, Thorntwaite klimaatstation in België = Ukkel klimaattype = bergklimaat, gematigd, landklimaat, moessonklimaat, polair, steppe-klimaat, tropisch, warm-gematigd, vastelandsklimaat, woestijnklimaat, zeeklimaat klimbuideldier - koala, koeskoes, koesoe klimkers - kanariekers, tropeulum klimmen – betreden, klauteren, omhooggaan, rijzen, steigeren, stijgen klimmende peperplant in Zuidoost-Azië – betel klimmen in een touw – touwklimmen klimmiddel – lader, leer, trap klimop - boom, eiloof (Eng.), ifte, ivy, klimmerkruid, veil klimopachtigen - araliaceeën klimplant - boomveil, clematis, eiloof, ifte, hop, klimmerkruid, klimop, liaan, veil, wingerd klimstaf (myth.) = thyrsus klimstok voor bonen = bonenstaak, staak klimtoestel = ladder, leer, trap klimtol - jojo klimvis – klautervis, klimbaars klimvogel = boomklever, boomkruiper, hop, ijsvogel, jako, kaketoe, koekoek, lachvogel, parkiet, papegaai, specht klimwerktuig = ladder, leer, trap, trapleer kling – bajonet, heuvel, lemmet, zwaard, klingel - bel, belletje, schel, schelletje klingelen - beieren, bellen klingmaker = zwaardveger kliniek – hositaal, verpleeghuis, ziekenhuis klink = bout, deurknop, grendel, handvat, handgreep, inklinking, knop, kruk, sluitijzer, valijzer klinkbout = bout, klinknagel, nagel, overval klinkdicht = sonnet klinken – dreunen, galmen,hechten, luiden, nieten, toasten klinkend - helsonoor klinkende munt = specie klinkende slag = klets, pats, pets, tets klinker = assonant; baksteen, kei, mop, (straat)steen, vocaal klinker die onvoldoende is gebakken - blekerd klinkerrijm - assonantie klinkerveranderung – umlaut klinkerweg - straat klinkhamer – schelijzer klinket – deurraampje, sluipdeurtjevaldeurtje klinkklaar – puur, rein, zuiver klinknagel – neet, niet, spijker, tivet klinknageltje = klinkbout, neet, niet klip = beletsel, hindernis, kaap, koraal, rif, rots, scheer klipdas (Zuid-Afrikaans zoogdier) = procavia klipdassen - hyracoidae klipgeit – gems, steengeit, klipper - driemaster klipvis - chaetodon klipzout - steenzout klipzwaluw – gierzwaluw, salangaan klis = arctium, dot, klit, knoop, winkelschuld klissen - kleefkruid klisteer - clysma, darmspoeling, lavement klit – dod, knoop klits – knikker klitten – kleven, vasthechten klitworten - arctium kloakadier – vogelbekdier klodde – los, vod klodder – kladder, klak, klompje, klont, plakkaat, spat, vlek klodderen – kliederen, smeren kloek = dapper, energiek, ferm, fier, fiks, flink, fors, geducht, gezond, hen, kip, klokhen, koen, kordaat, kranig, manhaftig, moedig, onversaagd, sterk, stevig, stoer, stoutmoedig, waker kloek en flink – wakker kloek en kranig – kordaat kloek en sterk – fors kloekheid – dapperheid, durf, kordaatheid, lef, moedigheid kloek persoon – kerel, man kloen = bos, kluwen, knot, lomperd, lumel kloen wol - kluwen kloet = kalkstok, klamp, klomp, klos, lomperd, polsstok, stok klojo – kluns, slungel, sufferd, sukkel klok = bel, horloge, koekoek, pendule, stolp, uurwerk, wekker klok, deel van een - bengel, klepel, wijzer klok die geluid wordt als de beurs aanvangt = beursbengel klok in Londen = Big Ben klok van luchtpomp = recipiënt klokbloem – akelei, alpenklokjepetunia klokdiertje = afgietseldiertje klokgelui = gebeier, klinkklank klokhen – broedkip, kloek klokhuis = kreus klokje – angelus, bengel klokjesachtigen - campanulaceeën . klokjesachtige plant - rapunzel klokjesbloem = campanula klokken – timen klokkend spoelen - gorgelen klokkengieter = Hemony klokkenist = beiaardier klokkenspel = beiaard(concert), carillon klokkentoren = belfortcampanile klokkentouw – zeel klokvan glas - stolp klokvormig neteldier – kwal klokzeel - klokkentouw klomp = blok, brok, holsblok, homp, klont, kluit, stuk klomp grond - kluit klomp planten = pol, zode klomp vlees = homp, kwab klompenmaker - kloefmaker klompenschool = armenschool klompje – klodder, klonter klompvis = maanvis klompvoet - horlevoet klont = blokje, bonk, brok, homp, klodder, klomp, kluit, klonter klonter = klont, klodder klonteren = schiften, stremmen, verdikken klonters vormen – klonteren klontje – brokje klontjes suiker - kandij kloof = afgrond, afstand, barst, breuk, canon, canyon, gaping, groef, keen, kerf, ravijn, reet, rotsdal, scheur, snee, spleet, verwijdering klooflip = hazenlip kloofsel – diamant klooi – sufferd klooien – klunzen, lummelen klooier – stuntel, zeur klooster = abdij, convent, konvent, priorij, sticht kloosterbibliotheek = boekerij, librije kloosterbinnenplaats, zuilengang om de - claustrum kloosterbinnenplaats = pandhof kloosterbroeder = fra, frater, monnik kloostercongregatie - 2 AA. CM, CP, FC,PA, SM, SS 3 FMS, FSC, FSG, MSC, OMI, SCI, SMM, SSS,SVD 4 CSSp, CSSR, SSCC 8 Maristen 10 Lazaristen, Salesianen 11 Marianisten 12 Montfortianen, Passionisten 13 Salvatorianen 14 Redemptoristen 15 Assumptionisten kloostercour = pandhof kloostereetzaal = refter kloostergang - claustrum kloostergeestelijke = zie: kloosterling kloostergehoorzaal = auditorium kloostergelofte, iemand die de - heeft afgelegd - profes kloostergenootschap - Barnabieten kloostergewaad = habijt, pij kloosterhoofd = abt, abdis, overste, prior, priores kloosterkerk – domkerk, munster kloosterkind - oblaat kloosterkleed = habijt, pij kloostrleven - monastiek kloosterling = abt, asceet, Augustijner, Benedictijn, Bernardijn, broeder, celestijn, Cistercliëner, Dominicaan, Franciscaan, frater, Jezuïet, Karmeliet, Karthuizer, Minderbroeder, monnik, Norbertijn, observant, pater, priester, regulier, Trappist, kloosterlinge = abdis, benedictines, bernardijne, non, noviet, zuster kloosterlijk - claustraal kloostermaagd - non klooster met en abt - abdij kloostermoeder = abdis, moeder overste, overste, priores kloosterorde - 2 OP, SJ 3 OCD,CR, OFM, OSA, OSB, OSC, OSM, SOC 5 OCram, OCart 6 OFMCap, OPraem 8 Jesuaten 9 Clarissen, Jezuïeten, Kapucijnen, Servieten, Ursulinen 10 Augusijnen, Kartuizers, Kruisheren, Trappisten 11 Casperianen Dominicanen, Karmelieten, Witte Paters 12 Benedictijnen, Conventuelen, Franciscanen, Montfortanen, Witte Zusters, 14 Cistercienzers, Minderbroeders 15 Delfsche Zusters kloosteroverste = abt, abdis, gardiaan, prior kloosteroverste, vrouwelijk - abdis, priores kloosterpand = klooster, kruisgang kloosterproeftijd = postulaat kloosterraad = kapittel kloosterschrijfzaal = scriptorium kloosterslaapzaal = dormitorium, dormter, dormtoir kloostervader - abt, prior kloostervergadering - convent kloostervertrek = boekerij, cel, dormter, refter kloostervoogd = abdis, abt, overste, prior, priores kloosterzuster – lekenzuster, non kloot – aarbol, bol, kogel, (teel)bal klop = begijn, bons, dreun, slag, tik klopboor - muurboor klopgeestenrij = spiritisme klophout - dresseerplank klopjacht = drijfjachtrazzia klopje – tik(je) klopkever = doodkloppertje, kloptor klop op de deur – bons, bonzen kloppartij = vechtpartij kloppen = afranselen, beuken, bonken, hameren, klutsen, overeenkomen, overwinnen, palpiteren, percuteren, pulseren, rijmen, slaan, tikken, uitkomen, verslaan kloppen van eiern – klutsen kloppen van het hart - pulseren klopper - drijver, porder klopper of garde – klutser kloptor – klopkever klopvogel – spech klos = bal, beugel, bobijn, bobine, spindel, spoel klos met twee uitsteeksels – klamp klot – klomp, turf klotsen – botsen, kabbelen kloven = barsten, klieven, splijten, splitsen klovenier = (boog)schutter, busschieter klown - clown, dwaas, grapjas, guit, kwant, nar, olijkerd, pias, snaak, zot, zie ook: clown klub = vereniging, zie ook: club klucht = aardigheid, blijspel, boerde, burleske,clute, esbattement, farce, grap, klute, komedie, pots, sotternie, vertoning, zotternij kluchtig = aardig, boertig, burlesk, grappig, koddig, komiek, komisch, lachwekkend, leuk, potsierlijk, snaaks, zonderling, zot kluchtig verhaal - boerde kluchtige nabootsing van iets = parodie kluchtspel = sotternie, burleske kluif = beentje, been, bot, karwei, klauw kluifje - beentje kluis = brandkast, cel, ermitage, geldkast, loket, safe kluisgat - ankergat kluister – band, boei, keten kluisteren - binden kluit – aardklont, brok, homp, kloet, klomp, klont, stuk kluitden – polmast kluit planten - pol kluiven = afbijten, afknagen, knagen kluivend zuigen - sabbelen kluiver = fok, kluiffok, stagzeil, zeil kluizenaar = anachoreet, asceet, eenzaat, eremiet, heremiet, maraboet (moh.), nonvlinder kluizenaarschap, Hindoes - asjran kluizenaarshut – hermitage, kluis kluizenaarskrab = kokerluit kluizenaarster die zich heeft laten inmuren = recluse kluizenaarskreeft = (h)eremietkreeft kluizenaarswoning = cel, ermitage, hermitage, kluis klungel = domoor, ezel, kluns, lapzwans, oen, stumperd, slungel, sukkel klungelen = broddelen, knoeien, prutsen, rondhangen, slungelen, stumperen, sukkelen, treuzelen, verbeuzelen kluns – klojo, klungel, oen, knoeier, stuntel, sufferd, sukkel, klunzen – klooien, stumperen, stuntelen klunzig – knullig, krukkig, onhanig, stuntelig klusje = groepje, karweitje, kliekje, overschot, prutserijtje, prutswerkje, schnabbeltje, troepje, werkje kluster - boel, keten klutsen - kloppen, slaan klutser – klopper, mixer kluut – kluitvogel, sabelbek kluwen = bal, bol, bos, kloen, knoedel, knot, wrong kluwen wol - knot klysma - lavement kmeson - kaon knaagbuideldier - wombat knaagdier = 3 rat 4 fret, haas, mara, muis, paka 5 bever, bisam, cavia, konijn 6 agoeti, dakrat, kamrat, marmot, molrat, zakrat 7 bosmuis, hamster, lamprei, lemming, neusrat, relmuis, renmuis, woelrat, 8 aardmuis, civetkat, eekhoorn, pacarama, veldmuis, waterrat, woelmuis 9 eikelmuis, hazelmuis, muskusrat, slaapmuis, wortelrat 10 chinchilla, klapperrat, sneeuwhaas, springhaas, wangzakrat, woestijnrat 11 goudhamster 12 aardeekhoorn, stekelvarken knaagdierenfamilies = eekhoorns, hazen, muizen, ratten knaagdierenziekte = tularaemie knaak - rijksdaalder knaap = beuker, efebe, jongen, jongeling, kleerhanger, knoert, vent knaapje = jongetje, kind, klerenhanger, klerenstaander knaapjeskruid – standelkruid knabbelen – knagen, knibbelen knagen - knabbelen knak = barst, breuk, scheur knakken = breken, knikken, verwoesten, zwikken knakkend geluid – krak knakker – kerel, vent knakworst - Frankforter knal = explosie, klap, ontploffing , plof, slag knaldemper – knalpot knalgasbacterie - Hydrogenomonas knallen = dichtslaan, exploderen, paffen, ploffen, schieten, slaan knallend geluid voortbrengen = exploderen, knetteren, ontploffen, ploffen knalpot – demper, uitlaat knal van een vuurwapen - paf knap = abel, bedreven, begaafd, bekwaam, bevallig, engsluitend, ervaren, flink, fraai, geleerd, geniaal, goed, intelligent, kranig, kundig, mooi, nauw, netjes, onderlegd, onderwezen, schoon, schrander, snedig, verstandig, vlug, welgesteld, welgevormd, wijs knapenliefde - pederastie knapenschender - pederast knapheid - geleerdheid, netheid, vaardigheid knap iemand – bolleboos knapjes = flink, krap, netjes, proper, vlug, zeer knap meisje – schone, spetter knappe jongen - adonis, spetter knappe kop – geleerde, genie, kei knappen = breken, barsten, knetteren, splijten, springen knappend – krokant knappend breken - afknappen knapperend – knetterend knapperig - bros knap redenaar - Cicero knapzak – eetzak, ransel, stikzak knar = boomtronk, gierigaard, gortenteller, hoofd, kluif, kop, kraakbeen, krent, schonk, (s)tronk, vrek knarpen – knarsen, knerpen knarsend = krakend knauw = beet, beschadiging, hap, knak knauwen - bijten knecht = bediende, bode, dienaar, gezel, handwerksgezel, helper, hulp, krijgsknecht, lakei, slaaf knechtelijk - onderworpen, slaafs knechten = knevelen, onderdrukken, onderwerpen, vastbinden, verslaven. knechts - slaafs knechtschap - dienstbaarheid, slavernij kneden = boetseren, drukken, knijpen, masseren, wringen kneden bij masseren = petrissage kneedbaar - buigzaam, handelbaar kneedbaar materiaal = deeg, klei, pasta kneedbaarheid = buigzaamheid, handelbaarheid, plasticiteit kneedbak = trog kneedtrog - moel kneep = duw, foef, gleuf, greep, handigheid, indruk, kunst, kunstgreep, list,moeilijkheid, neep, plooi, trick, truc, vouw, zet knekel = been, bot, doodsbeen, kneutel, knook, os knekelhuis = ossuarium knekelman = (de) dood, geraamte, skelet knekerig - armzalig, bekrompen, gering, vrekkig knel = beknelling, klem, moeilijkheidprang ,val, verlegenheid knellen = benauwen, drukken, klemmen, knijpen, kwellen, nijpen knellend = benauwd drukkend, klemmend, nauw, nijpend knelling - benauwing knelpunt = bottleneck knetter - gek, métier knetteren = knapperen, knisteren, mopperen kneuteren - brommen, kniezen, knorren knettergek = dwaas, onzinnig, stapelgek kneuterig - behaaglijk, gezellig, knus kneuzen = benadelen, beschadigen, indeuken, kwetsen kneuzing = bluts, buil, confusie, contussie, deuk, kwetsing, kwetsuur, letsel, verstuiking knevel = handboeisnor, snorbaard knevelaar = geldafperser, knijper, uitzuiger, woekeraar knevelarij - afpersing knevelen – binden, boeien, knechten, knijpen, onderdrukken, onderwerpen, vastbinden, verslaven knevelen van een paard - pramen knibbelaar = ruziemaker, vrek knibbelachtig - ruziemakerig, vitterig knibbelen – afdingen, haarkloven, knabbelen, krakelen, twisten knibbelziek - twistziek, vitterig knie – genu kniebeschermer – knielap knieblessure - meniscus knieboog van een paard = haam, ham, schenkel, voorschoft kniebroek = culotte, knickerbocker,plusfour knieholte – wade kniekuil - ham kniejicht = gonagra kniekraakbeen - meniscus knielap = kniebeschermer knielbank = bidbank, bidstoel knielbankje – schabel knielen – buigen, bukken, neerbuigen knieling – voetval kniepantalon - plusfour knieontsteking - gonitis knier – deurhengselhar, her, scharnier kniertje = cunera knieschijf = meniscus, patella kniesoor = iezegrim, izegrim, pessimist, piekeraar, zeur kniesorig = gemelijk knietje - voetbalknie knieval - buiging knievedel = gamba, cello knievers - extempore knieviool - cello, gamba, violoncel kniezen – brommen, mokken, piekeren kniezer - pruttelaar kniezerig = gemelijk, kniezend, zeurderig kniezerig mens = grijn, kniesoor, neetoor, pessimist knijp = angst, engte, kroeg, verlegenheid, knijpbril - lorgnet, monocle, pince-nez knijpdokter - masseur knijpen – klemmen, kneep, knellen, nijp, pinceren, pinsen, samendrukken knijpend bewerken - kneden knijper = clip, klem, klip, kneep, knevelaar, knipvrek, spie, wasspeld knijperig = gierig, inhalig, kleinzielig, vrekkig knijpkat = handdynamo knik = bocht, breuk, buiging, knak, nijging, nik knik in de weg - bocht knikken = breken, (door)buigen, groeten, knakken,nikken, toestemmen knikker - alikas, bal, hoofd, jabroer, stuiter knikkeren – kegelen knikkerputje - loch knip = beursgrendel, beugel, deurgrendel, duivenslag, geldbuidel, gesp, klem, portemonnee, schuif(bout), slot, sluitbeugel, val, zakbeurs knipbeugel – klem, praam knipbeugel op deur – schuif knipgereedschap - schaar knipkaart - abonnementskaart knipmachine - tondeuse knipmes = stiletto, zakmes knipmessen = buigen knipmuts - neepjesmuts knipmutsje – goudpapaver knip of schuif - grendel knipoog = lonk, wenkje knippatroon - model knippen = couperen, haarsnijden, snoeien, trimmen knippen van hond = trimmen knipperbol = voetgangersbaken knipperlicht = clignoteur kniptor - elater, springtor kniptor, larve van de - ritnaald kniptorren - elateridae kniptorrensoort – elater knirpen – knarsen, knierpen knisperen – kraken knob - brilduiker knobbel – b obbel, bobbel, buil, bult, gezwel, knoest, uitwas, verdikking, knornoest, tumor, uitwas, verhevenheid knobelen = dobbelen, gokken knobbelig = noestig knobbelmelaatsheid - elefantiasis knock-out – neergeslagen, uitgeteld knodde - knoest knoedel = deegbal, dot, kluwen, knoet, knot, meelbal, wrong knoedel haar – knot knoedel wol - kluwen knoei = angst, benauwdheid, bezorgdheid, verlegenheid knoeiboel = bedrog, geknoei, knoeiwerk, rommel, troep, zwendel knoeien – aanmodderen, beunhazen, kladden, kledderen, kliederen,modderen, morsen, oplichten, prutsen, rommelen, schutteren, sjoemelen, stuntelen, triefelen, zwendelen knoeier – bedrieger, beunhaas, bink, broddelaar, charlatan, dilettant, falsaris, fraudeur, jobber, klungel, kluns, kruk, kwakzalver, lomperd, morser, morskont, oplichter, prutser, zwendelaar knoeierig – slecht, slordig knoeierij = bedrog, geknoei, kuiperij, list, malversatie knoeipot – knoeier knoeiwerk – lapwerk knoerpen – knarpen, knarsen knoerst – uitwas knoert – knaap, kanjer knoest = homp, knodde knoest in hout = kwast, noest, war knoet = bundel, gesel, haarknoedel, karwats, stok, zweep knoet in het haar - haarwrong knoflookworst – salami knok – knook knokig – benig, sterk knokkelkoorts - dengue knokken = bakkeleien, matten, slaan, vechten knokker - vechter knolamaniet, giftige stof in de - falline knokploeg = K.P. knol, eetbare = aardappel, aardpeer, biet, kroot, raap, ramenas, wortel knolgewas = aardappel, aardbrood, biet, knolraap, koolraap, peen, raap, radijs, rammenas, selderij, venkel knolletje - radijs knolradijs = rammenas knolvormig spruitje - teentje knook = been, bot, gebeente, graat, knekel, knuist, rib, wervel knoop = klit, nop, steek, strik, vloek knoopdrop = katjes(drop) knoopgras - varkensgras knoopje – bouton, strikje knoopjes verwijderen - noppen knoopkruid = santorie knooppunt = centrum, kruising, kruispunt knoopwerk = filigraanwerk, net knoot - knotwilg knop = greep, handgreep, kruk, klink knop aan horloge = remontoir knop aan een polstok - kloet knop van schakelaar – bouton knopen – strikken, vastbinden knopje op een priktol = non knopkruid – galinsoga knoppen - uitbotten knop van een deur – kruk knop voor het oor - oorbel knor – kraakbeen, nihillist knorhaan - poon, roodbaard, zeehaan, zeedonderpad knoros - yak knorren = brommen, foeteren, grommen, mopperen, pruttelen, snurken, sputteren knorrepot = brombeer, brompot, grol, grompot, hurk, nijdas, nurk, Izegrim, mopperaar, nurks, pruttelaar, zeur knorrig = boos, brommerig, gemelijk, humeurig, kregel, misnoegd, mopperig, narrig, nurks, onaangenaam, ontstemd, pruttelig, wrevelig knorrig mens = brombeer, brompot, chagrijn, iezegrim, knorrepot, nork, nurks knorrig mompelen - morren knot – bol, (haar)bos, haarwrong, kluwen, kloen, dot knoteren - mopperen, pruttelen knots = bobbel, boetoe, dwaas, idioot, knuppel, slaghout, stapelgek, (wapen)stok knots met ijzeren punten - goedendag, morgenster knotsdrager = Hercules knotten – inkorten, kortwieken, verminderen knotwilg – knoot knot wol – kluwen, streng knudde – droevig, geknoei, pet, prutswerk, waardeloos knuist – hand, knook, vuist knuistje - kinderhand knuffeldier – troeteldier, teddybeertje knuffelen – frunniken, liefkozen, troetelen, vrijen knuit - groenling knul – bink, gozer, kerel, loeres, lomperd, lummel, man, snuiter, sufferd, sukkel, sul, vent, vrijer knullig – lummelig, onnozel knullig gedoe - gestuntel knuppel – gummistok, knoet, knop, knots, pummel, roer, slaghout, stok, talhout, uilskuiken knuppelen – slaan knurft - stommeling knus = aardig, behaaglijk, gemoedelijk, genoeglijk, gezellig, huiselijk, intiem, lief, prettig knus en aardig – lief kuntselaar – prutser knutselen – dokteren, fabriceren, maken, prutsen, sleutelen koala = buidelbeertje kobalt = Co kobaltbloem - erytriet kobalterts - saffloek kobaltglas = smalt kobaltkalk = saffloer kobaltkies = kobaltmangaanerts kobbe = spinnenkop, zilvermeeuw kobold = aardmannetje, berggeest, dwerg, kabouter, huisgeest, kwelgeest, trol kodak = handcamera kodde = knots, knuppel, stok koddebeier = boswachter, jachtopziener, veldwachter koddig – aardig, boertig, burlesk, dwaas, grappig, guitig humoristisch, komisch, kluchtig, olijk, oubollig, snaaks koddige nabootsing = parodie koddig gezegde - frats koe = blaar, blaarkop, bonte, kalfkoe, kipkoe, kween, lakenvelder, manskoe, pink, rund, vaars koe-antilope - blesbok, bontebok, dikdik, gnoe, hartebeest, klipspringer, oribi, sassaby, witstaartgnoe koe-antilopen - alcelaphinae, neotragini koeboer – veehouder, veedrijver koe, jonge - vaars koe, die nog maar een keer gekalfd heeft - schotter, schotvaars koedokter = veearts, veterinair koeienaanhangsel – uier koeiengeluid – bulken, geloei, loeien koeienketting - rampel koeienmaag = bladmaag, boekmaag, lebmaag, netmaag, pens koeienstal = boes, koes koeientouw – koezeel koeienziekte - aant koeioneren = bedillen, kwellen, negeren, sarren, treiteren koek = baksel, gebak, ontbijtkoek, veekoek koekalf = kalf, kui, wijfjeskalf koekang – lori koekeloer – sul koekeloeren – gluren, kraaien, spieden koeken - aanbakken koekje = biscuit, bokkepoot, botersprits, cake, eierkoek, heiligmaker, kaakje, krakeling, kransje, makaron, makron, mop, pol, rondo, speculaasje, sprits, sucadekoek, taai-taai koekebak - pannekoek koek en zoopje - ijstent, kraampje koekje met suiker en meel - makaron, makron koekoek – cuculus, zolderlicht koekoeksbloem - lychnis, melandrium koekoeksbij - nomada koekoekshommel - psihyrus koeksoort = zie: koekje koektrommel – biscuitblik koekvulling - spijs koel = bedaard, flegmatiek, frigide, fris, gematigdkil, klam, lauw, luchtig, nuchter, onaandoenlijk, onbewogen, ongevoelig, onhartelijk, onvriendelijk, zakelijk koelak (Rus.) - boer koelan - dzjiggetai koelbak = condensor, koeler, lestrog koelbloedig - bedaard, (dood)kalm, koudbloedig, onaangedaan, onbewogen, onverschillig, onverschrokken koelbloedigheid – kalmte, sangfroid koelbox - koeler koele drank – sorbet koelen – lessen, natten, stillen koel en helder - fris koele onbevangenheid = nuchterheid koeler – ijsboks, koelinstallatie, koelbak, kouder, radiator, ijsemmertje koeler in auto’s - radiator koelheid = bedaardheid, beheerstheid, frisheid, koudheid, onverschilligheid, onhartelijkheid, onaandoenlijkheid koelie = loonslaaf, sjouwer koeling - frigidaire, ijskast koelinstallatie = diepvries koelkast = frigidaire, ijskast, vrieskast koelmachine - ijskast koelte = bries, frisheid, kou, windje, zucht koeltje = briesje, windje koeltjes - nuchter, onbewogen, onhartelijk koeltoestel - radiator koelweg – koudweg, onverschillig koel zakelijk - nuchter koemaag = leb, pens koemestvocht – gier, aalt koempel = mijnwerker koen – boud, dapper, driest, ferm, flink, gedurfd, kloek, kordaat, kranig, (man)moedig, onbedeesd, onbevreesd, onversaagd, onvervaard, stoer, stout(moedig), strijdbaar, vermetel, vrijmoedig koenheid = dapperheid, flinkheid, moed, moedigheid, onversaagdheid, stoutheid, vermetelheid koe of os - rund koepeen - mangelwortel koepel – dakruiter, (Frans) dôme, hemelgewelf, overkapping, stoomdom, tuinhuisje koepel boven een kerk = kruiskoepel koeplet = strofe, vers koepokstof - variola koeras = blaar, blaarkoe, Hollander, lakenvelder koeren – kirren, koekeloeren koerier = besteller, bode, boodschapper, estafette, ijlbode, loper, ordenans, overbrenger, postbode, renbode koerierster = klopje Koerillen, een van de - Itoeroep, Koenasjir, Oeroep, Onekatan, Simoesjir, Sjoemsjoe Korillen, vulkaan op de - Tjatja koers = cours, gangbaarheid, hoogte, notering, omloop, richting, (reis)route, vaart, vaarweg, valuta, wedren, weg, wielerronde koersabel - gangbaar koersauto = raceauto koersberekening = evaluatie koersdaling – baisse, slump koersen = begroten, ramen, schatten, stevenen, richten koersleggen - stevenen koerslijst - notering koersfluctuatie = koersschommeling koersopgave = notering koersspeculant = baissier, haussier koersstijging – avance, hausse, koersavans koers van uitgifte = emissiekoers koersverandering = deviatie koersverlaging = baisse, koersdaling koersverschil = (dis)agio, ecart koersverschil tussen vaste en premieaffaires – ecart koers zetten - stevenen koesoort = blaar, bontkop, lakenvelder koest – getemd, rustig, stil koestal met verdiepingen - koetel koesteren = onderhouden, opkweken, verplegen, vertroetelen, verwarmen, verzorgen, voeden koeterwaals = brabbelig, brabbeltaal, kromtaal, onverstaanbaar, vreemd koets = kales, karos, landauer, rijtuig, vigilante koetsbediende - palfrenier koetshuis - garage, remise koetsier – menner, snorder, voerman, wagenmenner koetsiersbank - bok koetsiertje = borreltje, cognacje koetsje - krakeling koetswerk = carrosserie koevoet – breekijzer, handspaak, hefboom, hefijzer, hevel koewachtertje = grasmus Koeweitse munt = anna, dinar, rupee koezeel = koetouw koffer = bed, kist, reistas, valies kofferdrager - kruier kofferetiket = adreskaartje, label koffertje = kar(a)bies, valies koffer voor op reis - bagage koffie = koffiemaaltijd, leut, mokka, troost koffiebezinksel = dik, drab koffiebitter = cafeïne koffieblad = dienblad, schenkblad, serveerblad koffieboer = koffieplanter koffiedik – draf, dras, prut koffiedrinker = (koffie)leut koffiehuis = café, konditorei koffiekamer = foyer, restauratie koffieketel = konkel koffiekleurig - bruin koffieland = Brazilië koffiemaaltijd = lunch koffiemeisje – bedienster koffie met cognac – poester koffiepot – pruttelaar koffiepraatjes houden - konkelen koffierat – civetkat, moesang koffiestroop = buisman koffiesoort - espresso koffiesurrogaat = cichorei, civetkat, koffiestroop, nescafé, peekoffie koffietuin = koffieplantage koffie uit Arabië - mokka kogel = bal, kloot, knikker, patroon, projectiel, voetbal kogelbaan = parabool kogeldistel - echinops kogelen = gooien, schieten, smijten kogelgewricht – artrodie kogelklep - balklep kogelkussen = kogellager kogelkwal - pleurobrachia kogelpen - ballpoint, balpen kogelpuntpen = balpen, ballpoint, kogelpen kogelvanger = zandheuvel kogelvorm - bolvorm, rond kogelvormig lichaam = bal, bol, rond kogelvrij = ondoordringbaar kogge = koopvaardijschipt kohier = belastingregister kok - etenbereider, spijzenbereider kok = fazantenhaan kokanjesland = luilekkerland kokarde - hoofdversiersel, lintje, rozet kok bij de marine - kanenpieper koken – pruttelen, zieden kokend – gloeiend, heet, ziedend koker – buis, cilinder, etui, foedraal, hoes, holster, huls, las, mof, omhulsel, rol, pijp, schacht, schede, tube koker bij vuurmond - laadkoker koker onder een dam = duiker koker van bont = mof koker voor het inlaten van water = duiker kokertje van zacht metaal = tube kokervormige doorgang - tunnel kokerworm - stekaas koket = behaagziek, ijdel, nuffig, pronkziek koketteren = behagen, bekoren koketterie = behaagzucht kokhaan = kokkel kokhalzen – kaken, walgen kokkel - kokhaan kokkerd – kanjer kokkie – keukenmeid, kokkin kokmeeuw = kapmeeuw, lachmeeuw kokon van een vlinder = pop kokos = klapper kokosnotenvlees = copra, kopra kokospalm – klapperboom kokosvet - klapperolie, kokosolie, palmine kokosvlees - copra, kopra kokrodua - afrormosia koksgast – koksjongen koksmaat – koksjongen, varensgast kol = bles, boord, feeks, halsboord, halskraagheks, helleveeg, keel, klaproos, kollebloem, prij, tang, tovenares, toverkol Kolariërs, taal van de - Mundari kolbak = talpa(k) kolder = absurditeit, dwaasheid, gekheid, hersenziekte, onzin, paardezlekte, waanzin kolderachtig – dwaas, nonsensicaal, onzinnig koldermolen – kollergang kolderiek – lachwekkend, onzinnig kolderig - dol kolen = brandslof, steenkolen kolenaak - kolenschip kolen afvalhoop = stortberg Kolen en Staalgemeenschap = K.S.G. kolenbergplaats - bunker kolenboer = kolenhandelaar kolenbrandersstapel - meiler kolendamp = koolmonoxide kolenemmer = kolenvat, kit kolengruis, gewassen - edelslik kolenkalksteen – arduin kolenkit - kolenemmer kolenmijn in Belië - Flenu kolenmijn in Nederland = Beatrix, Domaniale, Maurits kolennood - kolenschaarse kolenruim (schip) = bunker kolensjouwer = tremmer kolenslik = schlamn kolensoort = antraciet, briket, bruinkool, cokes, eierkool kolenvat = kit kolenwagen = tender kolf = bloeiwijze, fles, geweereinde, retort; slaghout kolfbaan – maliebaan kolfbal - maliebal kolfglas = retort kolfhamer – malie kolfhout - slaghout kolibri – honingvogel koliek – buikkramp, darmkramp kolk = afgrond,draaikolk maalstroom, neer, plas, poel, put, sas, rioolput, schutsluis - spui, vijver, waai, waterdiepte, waterput, wel, wiel, wieling kolken = draaien, neren, wervelen, wielen kollebloem = klaproos, kolle kollega = confrater, konfrater kollege = raad kollekte -inzameling kollektie = verzameling kollergang - koldermolen kolom = pilaar, pilaster, pijler, zuil kolommendiagram - histogram kolonel - hoofdofficier kolonie = nederzetting, volksplanting, zwerm kolonie in Israël = kibboets kolonie van pioniers - kibboets kolonie van Portugal = Angola, Mozambique, Timor kolonist = volksplanter kolonist (Eng.) - settler kolos – bakbeest, enakskindgevaarte, gigant, kanjer, reus kolossaal = enorm, geweldig, gigantisch, groot, groots, reusachtig, ruim kolossus = bakbeest, gevaarte, reus kolpitis - vaginitis kolsem - tegenkiel, zachthout kolvenier = schutter, klovenier kom = bak, beker, centrum, dorpscentrum, kop, mok, nap, pint, schaal, stadskern, vijver koma - lichtkrans komaan = alla, hup, sa, vooruit kom van een dorp = centrum kom zonder oor = mok komaf = afkomst, afstamming, boom, geboorte kombof - hokje, schuurtje kombuis - scheepskeuken komediant = aansteller, acteur, toneelspeler, veinzer komedie = aanstellerijblijspel, klucht, schouwburg, toneelspel komediespeler –komediant, toneelspeler, veinzaard komen = arriveren, geraken, naderen, naken, verschijnen komend – aanstaand, toekomstig, volgend komend jaar = a. f. komende = aanstaande, toekomende, volgende komeet = haarster, staartster komeet - Biela, Daniel, Donati, Encke, Halley,Morehouse, Whipple kometennaam = Donati, Halley, Morehouse kometenstaart = koma kometenkop = koma komend = a.s., e.k., aanstaand, toekomstig, volgend komfoor – gasbrander, stoof komgrond - poel komfort = gemak . komfortabel = gemakkelijk, gerieflijk komiek – boertig, clown, grapjas, grappenmaker, grappig, grollenmaker, kluchtig, koddig, leuk, leukerd, nar, oubollig, pleziermaker, raar, vreemd, zonderling komijn – karwij, kummel komijnlikeur = kummel komisch = butlesk, geinig, grappig, humoristisch, leuk, koddig, kluchtig, lachwekkend, snaaks, uiig komisch intermezzo - paso komisch verhaal = boerde, humoreske, klucht komisch = (muz.) buffo komkommerachtigen - cucurbiaceeën komkommerachtige plant = augurk, kalebas, kolowint, komkommer, meloen, pompoen komma = apostrof, decimaalteken, leesteken kommapunt = leesteken kommando = bevel, ga, sta kommel = aardkluit, sneep kommer = angst, armoe, armoede, bezorgdheid, ellende, gebrek, jammer, kwelling, leed, nood(zorg), onrust, ontbering, smart, verdriet, zorg kommerlijk = armelijk, ellendig behoeftig,, bekommerd, gebrekkig, zorgelijk kommernis = bekommerdheid, zorg kommer of pijn – leed, verdriet kommervol – armelijk, armzalig, zorgvol kommetje - kopje kommiesbrood = kuch, soldatenbrood kommunikatiemiddel = braille, brief, krant, pers, radar, radio, telefoon, t.v., taal, telegraaf Kommunistisch informatiebureau - Kominform Kommunistisch verbond van de jeugd - Komsomol Kommunistische internationale – Komintern Kompaan - trawant kompas = boussole, richtsnoer, windroos kompasrichting = windstreek kompasroos = windroos kompasschijf = windroos kompasstreek – windstreek, noorden, oosten, westen, zuiden kompastrommel = kompashuis kompel - mijnwerker komplement = aanvulling kompliment - aanbeveling, pluim komplot = combine, samenspanning, samenzwering komst = advent, intrede, nadering komt na vorst – dooi kom van een dorp - centrum komt van een stadsgemeente (Ind.) – kota, kotta komijn - cuminum, kummel komijnolie, bestanddeel van - cymeen komvormige laagte in duin = pan, duinpan kom zonder oor - mok konceptie = bevatting, plan kond doen - bekendmaken, verkondigen konden - bekendmaken, verkondigen kondschap = bericht, bescheid, informatie, inlichting konfijten - insuikeren konfrater = collega, kollega kongeraal = meeraal, zeeaal Kongo, hoofdstad van - Brazzaville, Kinshasa Kongo, koning der - ntotila Kongo, stam behorende tot de - Mbata, Mpangu, Soendi, Solongo, Vili, Woyo Kong-tse - Confusius konijn –keun, (Frans) lapin, lamprei, lampreel, langoor, rabbie, trui, voedster konijnenblad - weegbree konijnenhol = ketel konijnenkruid – melkdistel konijnenmest - wentel konijn, mannetje - ram, rammelaar konijnenziekte = myxomatosis koning = gebieder, heer(ser), kaart, landsheer, majesteit, monarch, regeerder, rex, schaakstuk, staatshoofd, vorst koning - rex koning (Eg.) = farao Koning-keizer = Karel, R.I. Koning-stadhouder = Willem, William Koning van Albanië - Zog koning van Argos - Abas koning van Asturië = Tavila, Alfonso koning van Babylonië = Nabuchodonosor, (Nebukadnezar) koning van Bazan = Og koning van Cyprus - Pygmalion koning van Edom - Hadad koning van Egypte = Farao koning van Elis - Augias koning van Epeiros - Alketas koning van Frygië = Midas koning van Elis = Augias koning van oud-Peru - inca, inka koning van Oud-Perzië = Darius koning van India - Belhar koning van Israël = Achab, David, Jerobeam, Omri, Salomo, Samuel, Saul, Zimri koning van Jeruzalem - Almarik, Amalrik koning van Judea = Herodes koning van Kolchis - Aeëtes koning van Korinthe -Polybus koning van Kreta = Idomeneus, Minos koning van Mycene = Agamemnon koning van loolkos - Pelias koning van Lydië = Croesus koning van oud-Perzië – Cyrus, Darius, Xerxes koning van Pherae - Admetus koning van Phrygië - Midas, Tantalus koning van Roemenië = Michaël koning van Sparta = Leonidas koning van Thebe = Amphion, Kreon, Oedipus koning van Troje = PalamedesPriamus koning van de Amelekieten - Apag koning van de Assyriërs - Asenapper, Belus, Pul, Sargon koning van de elfen = Oberon koning van de Franken = Clovis koning van de Goten = Alarik koning van de Hunnen = Attila koning van de Nederlanden = Lodewijk, Willem koning van de poon - mul koning van de Visigoten - Eurik koning van de West-Goten = Alarik koning van het land der blinden = Eenoog koningin = heerseres, landsmoeder, landsvrouwe, regina, reine, vorstin koningin der aarde = pers koningin der elfen – Oberon, Titania koningin der goden = Hera, Juno koningin der onderwereld - Proserpina koningin der Wessex = Ine koninginnekruid - leverkruid Koninginnepage - zwaluwstaart Koningin-regentes - Emma Kiningin van Assyrië - Semiramis koningin van Egypte = Cleopatra koningin van Engeland = Elisabeth, Victoria koningin van Thebe = Niobe koningin van de Amazonen (myth.)- Hippolyte koning met ezelsoren - midas koningsappel – aagt, reinet, renet Koningsbergen - Kaliningrad koningsblauw = smalt koningsdag = Driekoningen (dag), Epifanie koningsgeel = operment, zwavelarseen koningsgezinde = monarchist, royalist koningsgezindheid = royalisme koningsgier = condor koningshuis = dynastie, kasteel, paleis koningshuis betreffende = dynastiek koningsjager = jachtopziener, veldwachter, koningskaars = aronsstaf, nachtkaars koningskind = dauphin, prins, prinses koningskleur – oranje, purper koningsmantel - talaar koningspalm - rooystonea koningspruim = reine-claude koningsslang = anaconda, boa koningssloep - statiesloep koningsstaf = scepter, skepter Koning-stadhouder, naam van - Willem koningstitel = inca, farao koningstitel in Oeganda - kabaka koningsvaren - osmunda koningsvazal - pair koningsvis - goudmakreel koningszeer = geelzucht, krop, zweren, heerlijk, regaal, royaal, vorstelijk, waardig koningklijk – heerlijk, royaal, waardig koninklijk besluit = K.B. Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut = K.N.M.I. koninklijk verblijf = kasteel, paleis, slot koninklijk = koninklijk bond of vereniging in België - KACG, KBA, KBGB, KBKB, KABVB, KBWB koninklijke bond of vereniging in Nederland - KIT, KNAC, KNAU, KNGV, KNKB, KNSB, KNUB, KNVB, KNZB Koninklijk hoofddekdsel - kroon Koninklijk hoofdtooisel – diadeem, kroon Koninklijke Bibliotheek = K.B. koninklijke hoofdtooi = diadeem, kroon Koninklijke Hoogheid = A.R. koninklijke landmacht = K.L koninklijke luchtmacht - K.Lu. Koninklijke Luchtvaart Maatschappij = K.L.M. Koninklijke Majesteit - R.M. Koninklijke Marine = K.M., (Eng.) R.N. Koninklijke Militaire Academie = KMA Koninklijke Nederlandse Schaakbond = K.N.S.B. Koninklijke Nederlandse Schaatsbond = K.N.S.B. Koninklijke Nederlandse Voetbalbond = K.N.V.B. Koninklijke woning - paleis Koninkrijk = monarchie, vorstendom Koninkrijk in Afrika = Marokko koninkrijk – monarchie, vorstendom koninkrijk - Arabië, België, Denemarken, Engeland, Nederland, Noorwegen, Zweden Koninkrijk in Azië = Arabië, Cambodja, Jordanië, Nepal koninkrijk in Europa = België, Denemarken, Nederland, Noorwegen, Engeland, Zweden koninkrijk in de Hymalaya = Nepal koninkrijk in Mesopotamië = Irak koninkrijk van Alexander de Grote = Macedonië konisch = kegelvormig, taps konkel – draai, slag konkelaar = intrigant, kuiper, knoeier, stoker konkelarij = gekonkel, intrige konkelen = bekokstoven, intrigeren, kuipen, kwaadspreken konklusie = slotsom konstant = voortdurend Konstandin opel - Istanboel konstruktie = zie: constructie kontant = cash kontanten - kas kontant geld = specie kontante middelen = kas konterfeiten = afbeelden, uitschilderen konterfeitsel = afbeelding, beeltenis, portret kontramerk = sortie kontroleren = nakijken konvent = klooster konvooi = bedekking, begeleiding, karavaan, krijgsgeleide konvooier - galeischip kooi – bed, hangmat, hok, hut, keet, keg, kevie, legerstede, muit, ren, schuur, stal, vogelhuis, voliere, wig kooien - insluiten, opsluiten kooigoed – beddegoed kooiker - eendenvanger kookboek = culinariumkeukenboek, receptenboek kookfornuis = keukenfornuis kookgas = aardgas, steenkolengas, kookgerei = braadslee, friteuse, frituurpan, pan, ketel, koekenpan, pressure - cooker, vergiet kookkachel = fornuis kookkeuken - kombuis kookkolf = retort kookkunst = gastronomie kookmachine = kooktoestel kooknat - sop kookpan - pressure-cooker kookplaats – keuken, kombuis kooksel = brij, pap, saus, vla kookster - keukenmeid kooktoestel – braadslee, fornuis, gasstel, kachel, komfoor, plaat, primus kool = koolraap, raapkool, rode kool koolachtig gesteente = asfalt, antraciet, bruinkool, steenkool, turf koolbaars - pos koolbakkerij - fopperij, snakerij kool bevattende geologische formatie = carboon kooldruk = pigmentdruk koolduif = bosduif, houtduif koolhof - moestuin koolhydraat = gom, suiker, zetmeel koolmonoxyde = kolendamp, CO kool poeder = noriet, norit koolpreparaat - Nori(e)t koolprodukt = carbol, creoline, teer koolraap - knolraap koolsoort = bloemkool, boerenkool, broccelie, koolraap, koolrabi, raap, raapkool, rabi, rodekool, savooi(ekool,) sluitkool, spruitjes, spruitkool koolstof = carboneum, carboon, grafiet, roet, c. kool(stof)dioxide - koolzuurgas koolstofdisulfide – zwavelkoolstof koolstofpoeder - norit koolstof met metaal - carbid koolteer = carbol, creoline koolverkoper = fopper, grapjas koolwaterstof - alkyl, alkyn, benzeen, butijn koolwaterstof, aromatische - areen koolwaterstofgas – butaan, ethaan koolwaterstofgesteente - gagaat, git koolwaterstofverbinding = antraceen koolzaad - oliezaad koolzure ammoniak - ammoniumcarbonaat koolzuur bevattende bronwater - selterswater, spuitwater koolzuurgas - kooldioxyde koolzuurgas in drank = prik koolzuurhoudend - gazeus koolzuurhoudende drank - sodawater koolzuurzout - carbonaat koolzuurzout van lood = loodcarbonaat, loodkarbonaat koon = wang koop – aankoop, kaveling, transactie koopakte = contract koopacte van schip - bijlbrief koopbrief = koopakte koopdag - boelgoed, vendutie koopgraag = kooplustig, koopziek koopje - buienkans, occasion, voordeeltje kooplust – animo, interesse, vraag koopman – grossier, handelaar, kramer, leurder, negotiant, opkoper, standwerker, venter, zakenman koopman in lompen – lorrenboer, voddenman koopman in oud ijzer = tagrijn koopmansbeurs = handelsbeurs koopmansboek – dagboek, handelsboek, journaal, memoriaal, register koopmanschap = handel, negotie koopmansgoederen = handel, koopwaar, negotie,waar, waren koopmansstad = handelsplaats, handelsstad Koopmansvereniging - Hanza, Hanze koopprijs - aankoopsom koopster - afneemster koopvaardij = handelsscheepvaart koopvaardijschip = brik, fregat, hoogaars, klipper, kog, kogge, kotter, schoener, schokker, tjalk koopvaardijschip met drie masten = bark, fregat, gaffelschoener, klipper, schoener, schoenerbark koopvaardijvloot – handelsvloot koopverkeer – handel koopwaar – goederen, handel, handelswaar, negotie, spul, waar koopwaar aanbieden - venten koopziekte = oniomanie koor = rei, zanggroep koorafsluiting - septum koord = koordfluweel, lont, sim, snaar, snoer, tali, strop, touw, veter koord om brieven aan te rijgen - lias koord om te ontsteken = lont koord van een leidsel = leidselkoord koordachtige streep - ribbel koordans - rei(dans) koorddanser = acrobaat, aquilibrist koordmanchester = corduroy koordvormig weefsel = galon koorgalerij = oksaal koorgebed - officie koorgewaad = misgewaad koorgezang = koraal, mis, motet, rei, requiem koorheer = domheer, kanunnik koorhemd = albe, rochet, superplie koorkap = cappa, koormantel, pluviale koorknaap = akoliet, misdienaar koorkoster = kerke knecht ,sacristein koorleider = dirigent koorlied ter ere van Apoloon - paean, paien koormantel - kovel koornis = abside, absis koorplaats voor kerkgangers - doksaal koorts – bibberatie, hartstochttemperatuurverhoging koortsachtig = gehaast, gejaagd, heftig, onrustig koortsdromen hebben = ijlen koortsig = gejaagd, koortsachtig koortskruid - alsem, drieblad, kalmoeswortel koortsmeter = temperatuurmeter, thermometer koorts opnemen - temperaturen koortsuitslag – herpes koortsvrij = afebriel koortswerend - antipyretich, febrifugaal koortswerend middel = acetanilide, antifibrine, antiperiticum, antipyrine, aspirine, kina, kinine, lactophenine, penicilline, phenacetine koorvrouw - kanunnikes koorzang = koraal, mis, motet, psalm, rei, requiem koorzanger = korist koortsziekte = malaria koosnaampje = dot, lief, lieverd, schat, troetelnaampje kootbeentje – bikkel, hielbeen kop – beker, caput, hoofd, kan, knar, liter, top, verstand kop van een komeet - koma kopal = barnsteen, harssoort kopen - aanschaffen, afnemen, inslaan, overnemen, verkrijgen kopen en verkopen = handel, negotie, nering Kopenhagen , amusementspark in – Tivoli kopen op crediet - poffen koper – aanschaffer, abonnee, afnemer, cliënt, consument, klant, koopman, mineraal koper (scheik.) = Cu., cuprum koperbus = helicon koperdiepdruk = rotogravure koperdraad - metaaldraad koperen emmer – aker koperen bekken - gong koperen blaasinstrument - althoorn, bariton, bazuin, bombardon, bugel, hoorn, horen, klaroen, kornet, piston, saxofoon, schuiftrompet, trompet, trombone, tuba, waldhoorn koperen muziekinstrument - baroxyton, trompet, tuba, waldhoren koperen of bronzen voorwerp - als koperen ploert – zon kopererts – koperglazuur, koperkies kopergeld - rodeloop koperglans - chalkosien kopergraveerkunst - chalcografie kopergravure – chalcograaf, koperdruk kopergroen = koperroest koperkever = boorkever koperkies - chalkopyrie koperlazuur - kopererts koperlegering = brons, messing kopersmaragd – dioptaas koper met tin – brons koper of klant - afnemer koper op crediet - pofklant koperslager – bankwerker, ketellapper kopersulfaat = kopervitriool kopertijd - aeneolithicum, chalkolithicum koper van gestolen goed - heler kopervitriool - calcitarin koperwiel - noorman koperworm - ritnaald koper-zinkarsenaat - barthiet kopie – afdruk, afschrift, doordruk, doorslag, duplicaat, minuut, replica, reproductie kopieertoestel - hectograaf, printer, stencilmachine kopiëren – dupliceren, namaken, natekenen, overschrijving kopiist = nabootser, naschrijver, overschrijver kopij – afdruk kopje – drinknap, heuvel, hoofdje, kom kopje duikelen – buitelen kopje kofie - tas kopklepper - kopklepmotor koplijst – entête kop of hoofd - kanis koppel = (draag)riem, duo, kudde, leis, paar, span, stel, team, toom, tweetal, vlucht koppelaarster - alcahuete, huwelijksmakelaarster koppelen = aaneensluiten, aaneenschakelen, bijreenvoegen, combineren, embrayeren, paren, samenbinden, samenvoegenverbinden, verenigen koppel herten – roedel koppel honden – meute koppel schapen - kudde koppelletter - ligament koppeling – kluts, paring, verbinding, vereniging koppel of paar - span koppelriem voor jachthonden - leis koppelstuk = koppeling, mof, nippel, verbindingsstuk koppelteken = divisiestreepje, verbindingsteken koppelvers - distichon, koppeldicht koppelwerkwoord = blijken, blijven, dunken, heten, lijken, schijnen, voorkomen, worden, zijn koppelwoord = copula koppensnellen - skalpjacht koppensneller - Daja(k) koppensnellersmes = mandan koppensnellerszwaard – mandau koppig – bokkig, dwars, eigenwijs, eigenzinnig, halsstarrig, hardleers, hardnekkig, hoofdig, obstinaat onhandelbaar, ontoegeeflijk, onwillig, stijfhoofdig, stuurs, warrig, weerbarstig koppigheid = dwarsheid, eigenwijsheid, eigenzinnigheid, hoofdigheid onhandelbaarheid, onwilligheid, stijfhoofdigheid, stijfkoppigheid, weerbarstigheid koppig mens – dikkop, stijfkop koppijn = hoofdpijn, migraine koppotig weekdier = achtarm, ammoniet, bolemniet, inktvis, nautilus, octopus, zeekat koprol – buiteling kops - loodrecht kopschurft bij schapen - moelrui kopschuw – bang, bevreesd, nerveus, schichtig, wantrouwend kopstation - beginstation, eindstation kopstem – falset kopstoot - masse kopstuk = hoofd, hoofdman, kapiteel, koppigaard, koppige, leider, mondstuk, vooraanstaande kop van een bosgod - saterkop kop van een draaibank - center kopvoorn = hesseling, meun, zeegrondel, kopwerk = hoofdarbeid, verstandswerk kopij – handschrift kopzeer - hoofdpijn kopziekte - grastetanie kopzorg - bekommering kor = net, oesternet, schrobnet, sleepnet koraal = kerkgezang, koorgezang, psalm, gezang koraalbank = rif koraaldiertjes - anthozoa koraaleiland = atol koraalhout = kornel, kornoelje, koraal koraalkleurig - rood korstmos - heikorst, koralijn koraalmos = koralijn koraalmuziek = kerkmuziek koraalpolyp = koraaldiertje koraalrif = koraalbank koraalverstening = koraliet koraalzwam = knotszwam (clavaria) Koran, eerste hoofdstuk van de - fatiha Koran, hoofdstuk van de - soera Koran, vers uit de - aja Koranschool - langgar korbeel – balksleutel, kraagsteen, zwing kordaat = dapper, doortastend, energiek, ferm, flink, hartelijk, kloek, koen, kranig, moedig, oprecht, resoluut, rond, onversaagd, onverschrokken, stoer, vlug, wakker kordaatheid = dapperheid, kloekheid ,onversaagdheid kordeller - franciscaner, kloosterling, minderbroeder kordon – afzettinh, band, geweerriem, keten Korè - Persefone Koreaanse liederen - changga, hyangga, sijo Koreaanse munt = hwan, won Koreaanse vechtsport - taekwondo koren – boekweit, gerst, graan, haver, maïs, rogge, tarwe korenaar – halm korenaarverband = zwachteling korenakker - korenveld korenbeurs = graanbeurs korenbijter - kalander korenbloem = centaurea, klaproos, roggebloem korenbloem, rode - klaproos korenbijter = kalander, klander korenbrand = zwamziekte korenbrander = jeneverstoker korendistel = akkervederdistel korenes - korenveld korenfactor - graanmakelaar korengras - kweek korengras, zandig - zandhaver korenharp - tochtmaker korenheul = klaproos korenhoop - mijt, schelf korenkaf je = blees korenland = graanakker korenmaat = (Eng.) bushel, halster, mud, schepel korenmot, zwarte - klander korenomhulsel - blees, kaf korenopper - schelf korenpakhuis = silo korenroos = bolderik, klaproos, papaver korenschoof = garf korenschrijver = ortolaan korenschuur = graanschuur korensteen = molensteen korentor = kalander, klander korenveld – korenakker, korenes korenvink - ortolaan korenvlieg = fritvlieg korenvogel = bosrietzanger korenwet = graanwet korenwolf = graanhandelaar, hamster korenworm = klander korenzeef = trijzel, wan Kores - Cyrus korf = (Eng.) basket, ben, bun, hengselmand, kaar, klepmnd, knaster, mand, mars, paander, seroen korfdrager - marsdrager, marskramer, vleier korffles – denijohn, mandfles Korfoe - Kerkyra Korfoe, een der eilanden behorende tot het district - Antipaxos, Ithaka, Kalamos, Leukas, Paxos korf in de mast – kraaiennest korf of ben - mand korf voor verzending van tropische produkten = kanaster, knaster, krendjang korfvoor vis – kaar korfwagen - mandewagen korhoen - berkhoen, korhaan, korhen, moerhoen korfvormig visnet - fuik koriander - coriandrum korianderolie, bestanddeel van - koriandrol, limalool, pineen koriskruid – akkerzenegroen korist - zanger Koritza - Korcë kormoran - aalscholver, waterraaf kormalijn, rode variëteit van - karmeool kornak = olifantsoppasser kornet = aspirant officier, blaashoorn, hoorn, ruiterbende, vaandrig kornoelje - cornus kornoeljeachtigen - cornaceeën kornuit – gabber, genoot, gezel, kameraad, maat, makker, vriend korporaal bij een bereden wapen = brigadier korps = legerafdeling korpulent = dik, gezet korpulentie = gezetheid, zwaarlijvigheid korpus = lichaam korrekt = keurig korrel = kruimel, graantje, grein, pit, ziertje, zaadpit, korrelachtig = granuleus, greinachtig korrelen = granuleren, greineren korrelgrootte betreffend = granulair korrelig = granuleus, greinig, kruimelig, los, mul, korrelig gesteente - graniet korrelig, sneeuwijs = firn korrelige bruine of grauwe graniet soort = porfier koreling – granulatie korreltje – greintje, zaadje korreltje brood – kruimel korren - kirren korretouw - korlijn korrigeren = berispen, bestraffen, herstellen, nakijken, verbeteren korset = keurslijf, rijglijf korsetje – stepin korsetstaafje - balein korst = bast. bolster, buitenlaag, schil korstige boterham - kapje korst van de aarde = lithosfeer korst van een wond = raf, roof korstmos – evernia, rendiermos korstmossen - lichenes kort – afval, begrensd, beknopt, beperkt, bondig, even, gedrongen, klein, laconiek, mini, summier kort aangebonden = afgemeten, bruusk, driftig, heetgebakerd, kortaf, opvliegend kortademig - aamborstig, astmatisch, dampig kortaf - bits, bondig, bot, bruusk, kortweg, korzelig, laconiek, ronduit kort afgebroken - abrupt kort afgebroken geluid = kets, kik kort afsnijden = scheren kort begrip - compendium, excerpt, resumé, uittreksel kort bezoek – aanloop kortbuikige fles – pul kort dagbericht - bulletin kort dagbladartikel = asterisk, cursiefje, entrefilet, rubriek kort damesjasje – bolero, topper kort dik mens - kriel kort, dik persoon – pad, propje kort droog geluid - knak kort durende regenbui = gietbui, plensbui, stortbui kort durende stemming = bevlieging, bui, drift, gril kort eindje – stompje kort en beknopt – bondig kort en beslist – botweg kort en bondig – botaf, beknopt kort en dik = bulletje kort en droog hoesten = kuchen kort en krachtig = bondig, lakoniek kort gedicht = rondeel, puntdicht kort geding voor de president van de arrondissementsrechtbank – réferé kort behakt stro - haksel kort geleden = juist, net, onlangs, pas, recent kort geweer - buks kort hekeldicht = epigram kort humoristisch gedicht - humoresque kort innig gedicht – madrigaal kort jasje – buis, jack kort levend insect - eendagsvlieg kort lyrisch gedicht - canzone kort maar krachtig = lapidair kort meerstemmig kerkelijk zangstuk = motet kort moment = even, flits, ogenblik, tel kort officieel stuk = bulletin kort ogenblik = amerij, even, eventjes, moment, mum, tel, oogwenk kort overzicht - abrégé, aperçu, epitome, excerpt, geferaat, résumé, uittreksel kort prozaverhaal = novelle kort reisje = trip kort samengevat - beknopt kort samenvattend = resumerend, summier kort spits stootwapen - dagge,dolk kort stenen pijpje = neuswarmertje kort stukje – eindje kort toneelstuk – klucht, sketch kort uitstapje - minitrip kort uitstel = respijt kort uniformjasje - tuniek kort van duur = even, kortstondig kort van haar - kortharig kort van stof - beknopt kort vergaderingsverslag = notulen kort verhaal – novelle kort verhalend gedicht – ballade kort vertelsel - apoloog kort wandelingetje = ommetje kortademig = aamborstig, astmatisch kortademigheid = aamborstigheid kortaf = bondig, bruusk, lakoniek korte afstand = nabijheid, vlakbij korte aria inzonderheid als slot van een recitatief = cavatine korte badkuip = lavet korte basaltzuil – kopsteen korte beweging – hort, schok, stoot korte blik – lonk korte brede roeispaan – pagaai korte brede sabel - klewang korte broek – culotte, kuitbroek, pants korte damesmantel - topper korte degen = dag(ge), dolk, ponjaard korte dikke man – poen korte dikke stok - knuppel korte dolk – dagge, stilet, stiletto korte dracht - mini korte droge hoest – kuch korte eindsprint – spurt korte filmopname - shot korte golf = k.g., breker korte harde regen – bui korte hengel – mets korte herenjas – bonker, jekker korte herensok - anclet korte herhaling = recapitulatie korte hevige bui – stortbui korte hevige pijn - scheut korte hevige windvlaag = rukwind korte hevige windvlaag met stortregen = travaat korte inhoud = abrégé, compendium, excerpt, extract, resumé, uittreksel korte jas = jekker, tuniek korte kous = sok korte lans – javelijn korte lichtwerkingen - tinkelen korte maand - februari korte mansoverjas – paletot korte mantel – paletot korte mededeling - memo korte mis – missa korte muziekonderbreking - tussenspel korte naam voor chr. feestdagen = Paas, Pinkster, Kerst korte nota – memo korte ondertekening – paraaf korte opgave - overzicht korte overjas = bonker, jack, jekker, paletot, windjack korte poos = amerij, even, minuut, seconde, tel korte regen – bui korte ren – sprint, spurt korte rijzing van zeewater = agger korte ronde vijl - rattenstaart korte sabel = lat korte samenvatting = abrégé, compendium, referaat, résumé korte slag bij boksen – hoek korte spurt – sprint korte staking – prikactie korte stootbeweging – duw korte tabakspijp - stommel korte tijd = even, moment, mum, ogenblik, oogwenk, poos, seconde, tel, wijl korte tijdsruimte – even, moment, ogenblik, tel korte tussenzang - graduale korte uniformjas = tuniek korte verhandeling = artikel, essay korte verklaring – motie korte visfuik - kub korte vuurmond – mortier korte wandeling – ommetje, rondje korte warme overjas - bonker korte weergave van de inhoud = excerpt, resumé, samenvatting, korte wijsheid = adagium, aforisme, maxime korte zeemansjas - jekker korte zinspreuk - gnome, sententie kortelings = binnenkortdaarnet, dra, net, onlangs, pas, recent, onlangs, weldra korten = aftrekken, besnoeien, inhouden, kortwieken, minderen korter – dichterbij, nader korter maken – bekorten, inkorten kortgeleden = juist, kortelingslaatst, net, onlangs, pas, recent, zoeven, zojuist, zonet kortheid - beknoptheid korting = aftrek, bonus, disconto, minderingrabat, rafactie, reductie, remissie, tarra korting op de prijs - rabat korting op het gewicht = tarra korting op wissel - disconto korting voor vervroegde betaling = disconto korting voor wederverkopers = rabat kortjan - matrozenmes, zakmes Kortrijk - Coutrai kortom = enfin kortschaaf = gerfschaaf, handschaaf kortschedelig – brachysephaal kortschrift = steno, stenografie kortswchrijver – stenograaf kortst - naast kortstaarten = angliseren, couperen kortste - naaste kortsteel - brachypodium kortste weg tussen twee punten = afstand, hemelsbreed kortstondig = efemeer, even, kort, tijdelijk, vluchtig kortstondige rijzing van het zee water bij eb = agger kortstondigheid = even, moment kortstotend - staccato kortweg - bepaald, botweg, breviter, eenvoudig, kortaf kortswijl = badinage, boert, grap, joke, scherts kortwieken – fnuiken, knottenkorten, vleugellam maken kortswijlen = boerten, schertsen kortswijlig = grappig, vrolijk kortteken = paraaf kortvoer = erwten, graan, haksel, haver kortweg = eenvoudig, kortaf kortwieken = belemmeren, beperken, inperken kortzichtig = bekrompen, bijziende, dom, myoop, stijf kortzichtigheid = bijziendheid myopie kortzichtig zijn - overdrijven korzelig = brommerig, driftig, gemelijk, geprikkeld gramstorig, humeurig, kortaf, kregel, kriegel, lastig, lichtgeraakt, narrig, ontstemd, opvliegend, prikkelbaar, tips korzeligheid = kregeligheid, ontstemdheid kosmetisch artikel = lotion, rouge kosmonaut - astronaut, Gagarin kosmopoliet - wereldburger, wereldreiziger kosmopolitisme = wereldburgerschap kosmos = al, heelal, hemelruim, universum, wereld (al) kost = eten, levensonderhoud, menage, spijs, spijze, voeding, voedsel kostbaar = dier, duur, duurzaam, kostelijk, prachtig, precieus, prijzig, waardevol kostbaar bezit = juweel, kleinood, parel, schat kostbaar bont = mink kostbaar gesteente – jade, lazuur, nefriet kostbaarheden - preciosa kostbaarheid - diamant, kleinood, parel, preciosum, schat kostbaar hoofdsieraad = diadeem kostbaar iets – schat kostbar lijfsieraad - juweel kostbaar onstoffelijk goed = eer kostbaar reukwerk – amber kostbaar tapijt - pers kostbaar voorwerp – kleinood, pronkstuk kostbaar weefsel - kamelot kostbaarheden = preciosa kostbaarheid = kleinood, parel, preciosum, schat kostbaas = hospes kostbare diepe schaal = graal kostbare degen – eredegen kostbare delfstof – uranium kostbare harssoort – mastiek kostbare hoofdbedekking = tiaar, tiara kostbare siersteen - saffier kostbare steen = diamant, edelsteen kostbare stof = brokaat, edelgesteente, elp, diamant goud, ivoor, paramat, platina, uranium, zilver kostbare verzameling = schat kostbare voorhoofdsband - diadeem kostbare zware stof – kamelot kostelijk – enig, fijn, geestig, geweldig, heerlijk, kostbaar, lekker, mooi, overheerlijk, prachtig, schitterend, uniek, voortreffelijk kosteloos = cadeau, franco, gratis, toegift, vrij kosten – gelden, leges, tering, uitgaven kosten voor koper = k.k. kostenberekening – begroting, declaratie kosten van levensonderhoud – tering koster - blaker, custos, kerkbewaarder, opzichter koster van een synagoge - sjammes kosteres = kerkbewaarster, kostersvrouw kosterswoning = kosterij kostganger = commensaal, pensionair kostgast – kostganger kostgeld - pension kosthuis = pension kosthuishoudster = hospita kostjuffrouw = hospita kostleerling - pensionair, pupil kostkruid = boerenwormkruid kostprijsberekening = calculatie kostschool = alumnaat, college, instituut, internaat, pensionaat kostschoolhouder - instituteur kostuum = completdracht, kleding, kloffiepak, tenue kostuumnaaister = costumière kostuumpop = mannequin kostvrouw = hospita kostwinner = broodwinner kostwinning = baan, beroep, broodwinning, nering, stiel kot = berghok, gat, gevangenis, hok, hut, kooi, krot, nor, opening, stal, schuurtje, verblijfplaats (voor dieren) kotelet = ribstuk, ribbestuk koten – bikkelen koter – kind koteren – wroeten kots - braaksel kotsen - braken, overgeven, spugen kou = kilte, koelte koubekken = blauwbekken koud = dood, emotieloos, flauw, frigide fris, guur, harteloos, ijzig, kil, koel, liefdeloos, onbewogen, ongevoelig, onverschillig, rillerig, zouteloos koudbewerking – hameren, persen, trekken, walsen koud dessert - ijs koud en vochtig = kil, klam koud gerecht - slaatje, sla, salade koudbewerking = hameren, persen, trekken, walsen koudbloed = koudbloedpaard koudbloedig = koelbloedig koude = kilte koude drank = chocomel, fosco, frisdrank, tweedrank, ijswater koude drank met ijs – sorbet koude drukte – bombarie, kapsones, omslag, poeha koude klimaatsperiode = ijstijd koude lekkernij - ijs koude noordwestenwind. in Frankrijk = mistral koude pampawind - pampero Koudepool - Oimekon, Werchojansk koude pudding = chipolata, diplomaatpudding koude sneeuwstorm = blizzard koude streek = pool(streek),Siberië koudetherapie - Kryotherapie koude valwind = bora koude wind = mistral, pampero, papero koudheid = indifferentie, koelheid, onverschilligheid koudjes – onverschillig koud maken – kelen, vermoorden, wurgen koudmakend - cryogeen koudslachter - vilder koud vleesgerecht - filet, paté koud vlees met dril - galantine koudvuur = afsterving, gangreen, sphacelus koudvuur in de beenderen - osteogangreen koudweg - koel, onaangedaan kous – anklet, katoen, kledingstuk, lampenkatoen, pit kousenband – elastiek kousenbroekje – maillot, panty kous of anklet – sok kousophouder - jaretel kout = conversatie, gebabbel, gepraat kouten = babbelen, converseren, keuvelen, kletsen, praten, spreken, zeggen kouter = ploegmes, ploegijzer kouw – vogelkooi kouwe drukte - kapsones kouwelijk = kleums kozakkendorp = stanitsa kozakkeneenheid = sotnia kozakkenhoofdman = ataman, hetman , Jermak kozakkenmantel = boerka kozakkenzweep = knoet kozen = aaien, liefkozen, strelen, strijken, vleien, vrijen kozen of aaien – strelen, strijken kozijn = omlijsting, raamwerk, venster Kozhikode - Calicut kraag – bef, boord, col, hals, keel kraagbeer - koema kraagmanteltje - pelerine kraaglijster – beflijster kraagomslag van een jas - lapel kraagsteen = karbeel, korbeel kraagstuk = zinkstuk kraag van een koorknaap = bef kraai – aanspreker, corvus, doodbidder, ka, kauw, raaf, roek kraaiachtige vogel - ekster, gaai, kauw, kitta, kraai, notekraker, raaf, roef kraaien – uitroepen, uitschreeuwen kraaiennest – uitkijkpost kraaien van hanen - kukelen kraaiheide - empetrum kraaivogels - corvidae kraak = bezetting, inbraak kraakbeen = cartilago, chondros, hyaline, knar, knor kraakbeenachtig - cartilagineus kraakbeengezwel = chondroom kraakbeenlijm = chondrine kraakbeenschijf in knie – meniscus kraakbenige vis - rog kraakbenige vissen = chimaerae, chondrichtyes elasmobranchii, haaiachtigen, holocephali, roggen kraakbenige zeevis – haai kraakhelder - brandschoon kraakijs – bomijs kraak of diefstal - inbraak kraakschoon = brandschoon, kraakzindelijk, zindelijk kraal – git, kafferdorp kraam = stalletje, tent, kermistent, kinderbed, marktent, winkeltent kraambed = puerperium kraambezoek - kraamvisite kraamdrank – kandeel kraamhulp - baker kraampje – stalletje kraamverzorgster - baker kraamvisite - kraambezoek kraamvrouw = moeder kraamvrouwendrank – kandeel kraam waar men friet bakt - frituur kraan – afsluiter, bolleboos, hijstuig, kei, tap,uitblinker kraanauto = takelwagen kraanboor = centerboor, cirkelboor kraandrijver = kraanbestuurder, kraanmachinist kraanhals - reigersbek kraankind – sjouwer kraan met grijper - dragline kraanoog = braaknoot, oogjesgoed kraantjelek = tapperij kraanvalk = secretarisvogel kraanvogel - grus, kroonreiger kraanzomer = nazomer krab = haal, krabbel, kras, krauw, schram, spinkrab krabbel – aantekening, notitie krabbelen – klauwen, krabben krabben = brachyura, krabbelen, krauwen, rooien krabber – krabijzer, schrabijzer, schrapper krabbescheer - stratiotes krabsel - schraapsel krabvogel = auerhaan, fazant, haan, hen, hoen, kapoen, kalkoen, korhoen, kieken, kip, kriel, kuiken, kwakkel, kwartel, mesthoen, patrijs, pauw, veldhoen krach = bankbreuk, debacle, ineenstorting kracht – bloei, energie, force, fut, geweld, macht, nadruk, pit, potentie, spirit, sterkte, vermogen, (lat.) vis, werking, werknemer, krachtaanduiding - p.k., (Eng.) h.p. kracht bijzetten – stevigen, versterken krachtbron = motor, turbine krachtdadigheid - geweld krachteenheid = dyne, dn., pk. krachteloos = flauw, futloos, lam, mat, slap, sloom, uitgeput, week, zwak krachteloosheid – afgemat, asthenie, futloosheid, slapheid, slapte, versleten, week(heid), zwakte, zwakheid krachteloze - lamme krachtenleer = dynamica krachtens = ingevolge, vanwege, volgens krachtensbeginsel - principieel krachtens gelofte = e.v. (ex voto) krachtgeven - bemoedigen, opjutten, sterken, stijven krachtgevend - versterkend krachtig = degelijk, deugdelijk, duchtig, energiek, fiks, flink, fors, gespierd, geweldig, hard, hevig, intens, intensief, kernachtig, kloek, kordaat, kras, machtig, moedig, nadrukkelijk, pezig, pittig, potig, robuust, sterk, stevig, stoer, straf, stringent, taai, terdege, valide, vast, vitaal, vurig krachtig (muz.) = energico, vigoroso krachtig aaien – poetsen, wrijven krachtig aftreksel = essence krachtig buigzaam – taai krachtig doorzetten – aanbinden, volhouden krachtig en flink – fors krachtig en sterk – robuust krachtig gebouwd - gespierd krachtig handelend = energiek krachtig ingrijpend = drastisch krachtig streven = ijveren krachtig van groei = welig krachtig volhoudend = taai, volhardend krachtig uitademen - blazen krachtige hulp – steun krachtige luchtstroom - wind krachtige ontwikkeling = bloei krachtige spijs = bonen, erwten, spek krachtige stoot = por, schop, trap krachtiger - sterker krachtiger maken = stalen, sterken krachtmachine = motor, turbine krachtmens = atleet krachtmeter = dynamometer krachtpatser = bodybuilder, oermens krachtseenheid = dn., pk. kractsinspanning – moeite, nooddwang, toer, torn krachtsport = boksen, gewichtsheffen, judo, karate, kogelstoten, simo, touwtrekken, worstelen krachtsportwerktuig = halter krachtstation = centrale krachtterm = uitroep, vloek krag = drijftil, rietzodde krakeel = gekijf, geschreeuw, herrie, kijf, onenigheid, onmin, ruzie, twist krakelen = bekvechten, harrewarren, kibbelen, kiften, kijven, ruziën, twisten krakeling = koekje; nachtvlinder kraken = bezetten, breken, fijnmaken, inbreken, knarsen, openbreken, piepen, verdrukken krakend = knarsend krakend geluid = (ge)krak, gekraak krakende stem – kraakstem kraken van huizen – inbreken kraken van papier – knisperen krakepit – sukkelaar kraker – inbreker, succesnummer krakkemikkig – oud, versleten, oud kralen insnoeren - rijgen kram = agrafe, kaak, garde, hecht, niet, spang kram om water te putten = puthaak kramer – handelaar, koopman, venter, verkoper krammen = hechten, nieten, vastmaken krammetje = neet, niet kramp = hik, koliek, spasme, spierpijn, stuip, tetanus kramp van het middenrif = hik krampachtig – fanatiek, spasme, spasmodisch, spastisch, stijf, vergeten, verkrampt krampachtig huilen - snikken krampachtige samentrekking = spasme krampachtige spiersamentrekking = hik, kramp, stuip krampachtigheid bij dieren – hanetred kramp in de buik - koliek kramprog - sidderrog krampvuur - bontvuur kramsvogel = kamlijster, tjaklijster, veldlijster kranig = dapper, ferm, flink, kloek, knap, koen kranig en kloek - kordaat kranigheid – branie, dapperheid, flinkheid,moedigheid, onversaagdheid kranig persoon - branieschopper krank = lijdend, ongesteld, ziek, zwak kranke = zieke, lijder(es) krankheid - kwaal, ongesteldheid, ziekte, zwakheid krankzinnig = absurd, bespottelijk, dol, driest, dwaas, geestesziek, gek, gestoord, idioot, mal, mesjoche, waanzinnig, warhoofdig, zot krankzinnigheid = dementie, dwaasheid, gekheid, gestoordheid, dilheid, idioterie, onzinnigheid, razernij, zotheid, zinsverbijstering krans = aureool, bloemenring, gordel, kring, kroon, ring kransbloem - akkerboterbloem, margriet kransen - lauweren kransje = côterie, kliek kranskruid – marjolein krans ter ere - erekrans kransnaad - voorhoofdsnaad kransuil – kerkuil krans van bladeren - rozet kranswieren - chara krant = blad, courant, dagblad, gazet, journaal, nieuwsblad, orgaan, periodiek, persorgaan krant (z.n.) - gazet krantenartikel - asterisk, bericht, commentaar, krantenbedrijf – pers krantenhuisje - kiosk krantenkop = headline krantenleiding = redactie, red. krantenman = journalist krantenhuisje = kiosk krantenjongen - camelot krantenleiding - hoofdredactie, red., redactie krantenrubriek - rubriek krantenverkoper = ako krantenwereld – pers krantenwezen - dagbladpers krantenzuil = kolom krap = amper, bekrompen, benard, eng, karig, nauw, nauwelijks, nauwsluitend, schaars, ternauwernood krap en eng - nauw krapjes = armoedig, benauwd, eng krapte = gebrek, engte, nauwte, schaarste kraprood - alizarini kras = buitengewoon, fel, flink, haal, krachtig, kwiek, ongehoord, schrap, sterk, stevig, streep, taai, vitaal kras en kwiek - vief krasheid = felheid, flinkheid, gestrengheid, kracht, scherpte, sterkte kras of haal – krab krassen – graveren, griffen, krat = bak, kist, lattenkist, skeleton krater = bocca, mengvatvulkaanopening krater met water - kratermeer krater van grote afmeting = calde(i)ra krateropening met trechtervorm = calde(i) ra kraterpijp van een vulkaan - diatribe kratertje = bocca, kawah krats = bagatel, habbekrats, kleinigheid kratswol = wolafval, vlokwol, slagwol krauw - krab, schram krauwen = krabben, krabbelen, kriebelen, kriewelen, schrammen, schuren krauw of kras - krab krediet – lening, schuld, tegoed, pof, vertrouwen kredietinstelling = bank krediet verschaffen - accrediteren kreeft = cancer, hommer, langoesr(ine) kreeftachtig diertje = watervlo, pissebed, garnaal, zeepok kreeftcocktail = lobster kreeftdicht = retrogade kreeftengang - cancricato kreeftengang maken = achteruitboeren, achteruitgaan, terugkrabbelen kreeftenkleur - rood kreeftenschaar - knijper kreeftensoort - anomura, cambanus kreeftskeerkring = noorderkeerkring kreeft zonder scharen - langoest kreek = beek, rivier, spreng kreen - schrikkerig, schuw kreet = cri, gil, yell, riedel, schreeuw, slagzin, (uit)roep kreet van pijn = au, ai kreet van smart - smartkreet kreet van vreugde = ha, hoera, hoi kregel = boos, driftig, gemelijk, geprikkeld, gramstorig, kittelorig, knorrig, korzelig, kribbig kriegel, kwaad, lichtgeraakt, misnoegd, nijdig, ontstemd, pittig, prikkelbaar, weerbarstig, wrevelig kregelig – driftig, korzelig kreits - kring krek = even, juist, net, precies krekel = boor, eimke, heempje, ieme, krieik(ske), veenmol, wielboor krekels - grylidae kremser wit = loodwit kreng = aas, etre, feeks, helleveeg, kadaver, lijk, prij, serpent, tang krengtor - aastor, doodgraver krenken – aanranden, affronteren, beledigen, benadelen, beschadigen, beledigen, benadelen, grieven, kwetsen, pijnigen, pikeren, plagen, steken, vernederen krenkend – beledigend, grievend, bitter, bijtend, scherp, kwetsend krenking = afbreuk, affront, grief, benadeling, belediging, mortificatiestoornis, vernedering krent = gierigaard, gortenteller, knar, pietlut, vrek krentenbol - stoet krentenboompje = alpenbes, junibes krentenbrood = duivekater, kramik, mik krentenbroodje - deuvekater krentenkakker - gierigaard, vrek krententeller - gierigaard krentenweger = gierigaard, kruidenier, vrek krenterig – afgemeten, bekrompen, gierig, karig, kleingeestig, kleinzielig, schriel, zuinig krenterigheid - gierigheid krepel = invalide, kreupel, mank kret = karet, zeeschildpad Kreta, bergtop op - Ida, Theodoro, Theodorus Kreta, hoofdstad van - Chania, Kanez Kreta, stad op - Irakilon Kretensisch boogschutter - Alkoon krets = huidziekte, krab, schram, schurft kreuk = beschadiging, ezelsoor, frommel, frons, fronsel, knak, knauw, kreukel, neep, plooi, rimpel, vouw kreukel = alikruik, frommel, krukel, prooi kreukelaar - beunhaas, prutser, scharrelaar kreukels – wrakken kreukels maken - frommelen kreuken – beschadigen, frommelen, knakken, rimpelen kreuk in de huid - rimpel kreunen = gekerm, kermen, klagen, steunen, zaniken kreunend klagen - kermen kreupel = ellendig, gebrekkig, invalide, krepel, mank kreupelbos - schaarbos kreupelhout – gagel, strubben krevel - gekriewel krib = bed, kribbe, ledikant, leger, legerstede, nest, rivierdam, sponde, voederbak, wieg kribbe – bed, rijsdam kribben = harrewarren, krakelen, ruziën, tegenstribbelen, twisten kribbenbijter – klopper, nijdas kribbig = korzelig, kregel, lichtgeraakt, narrig, nuffig, prikkelbaar, twistziek, wrevelig kribbig meisje = katje kribbige vrouw = kat kriebel – jeuk, prikkeling kriebelen = jeuken, kietelen, krabbelen kriebelig = geprikkeld, jeukerig, tureluurs kriebelziekte = ergotisme kriegel – gramstorig, korzelig, kregel, kribbig, misnoegd, wrevelig kriek = kers,krekel kriekelaar - kersenboom krieken – aanbreken, dageraad, gloren, morgenstond kriel – dartel, grut, kind, kip, kleingoed, uitschot, uk, ukkie krielen – krioelen, wemelen krielhaan – dwerghaan krielkip - krik krieuwelen - dooreenkrioelen , jeuken, kriebelen krijg = gevecht, kamp, oorlog, slag, strijd krijgen = bekampen, bekomen, erlangen, gewinnen, grijpen, opdoen, strijden, ontvangen, verwerven krijger = combattant, krijgsman, milicien, militair, soldaat, strijder, vechter krijgertje = nalopertje, tikje, tikkie, vangertje krijgsbanier = oorlogsvlag, vaandel krijgsbehoefte = ammunitie krijgsbouwkunst = genie krijgsgehuil - oorlogskreet krijgsgevangenkamp - stalag krijgsgewoel = mêlée krijgsgezang der Germanen - barditus krijgsgezant = heraut krijgsgezel - spitsbroeder, wapenbroeder krijgsgezind - oorlogszuchtig krijgsgod = Ares, Janus, Mars krijgsgodin = Ballona, Minerva, Walkure krijgshaftig = dapper, martiaal, militant, strijdlustig, strijdvaardig krijgshaftigheid – dapperheid, krijgslustigheid, martialiteit krijgshandel - oorlogsbedrijf, oorlogvoering krijgsheir - leger krijgsknecht - militairsoldaat krijgskunde = strategie krijgkundig - strategisch krijgskundige - strateeg, tacticus krijgskundige term – beleg, front, omsingeling krijgsmacht = armee, divisie, heer, heir, leger, legerkorps, militie, troepen, troepenmacht, weermacht krijgsmakker = slapie, strijdgenoot, wapenbroeder krijgsman – krijger, marinier, militair, soldaat, strijder krijgsman uit vroeger tijd = dragonder, musketier, ruiter krijgsoefening – exercitie krijgsoperatie uitvoeren - opereren krijgsoverste = paladijn, veldheer krijgsraad = rechtbank, vergadering krijgsschool - H.K.S., krijgstocht = heervaart, raid, veldtocht krijgstoneel - slagveld krijgstrompet bij de oude Egyptenaren = meleket krijgstucht = discipline krijgstuchtgelijke straf = berisping, licht, streng, verzwaard krijgsvaandel van het Romeinse leger = labarum krijgsverrichting = krijgsbedrijf, oorlogshandeling, operatie krijgsvolk = leger, legertros, militairen, soldaten krijgswezen = militie krijgszang – strijdlied krijs - schreeuw krijsen – bleren, gillen, jammeren, knarsen, krijten, razen, schreeuwen, snerpen krijt = arena, kalk, strijdperk krijt, etage uit het - albien, aptien barremien,campanien, cenomanien, coniacien, hauterivien, maastrichtien, santonien, senonien, turonien, valanginien krijten = gieren, huilen, krijsen, roepen, schreien, schreeuwen, wenen, witten krijtdiertjes - foraminiferen krijtend = schreeuwend krijtkleur - bleek, wit krijtrotsen op Wihgt - Needles krijtwit = doodsbleek, lijkwit krik = brandewijn, dommekracht, jenever, wintertaling krikkemik – bok krikkemikkig - kaduuk, onsolide, onvast Krim, badplaats op de - Jalta Krim, hoofdstad van de - Simferopol krimp – afname, armoede, gebrek, gemis, nood tekort, krimpen = achteruitkrabbelen, afnemen, krommen, samentrekken, schrompelen, slinken, teruglopen (van de wind), toegeven, verminderen krimpen van de wind - inkrimpen krimpvrij maken van stoffen = sanforiseren kring = cirkel, cyclus, district, gebied, gezelschap, groep, krans, milieu, rayon, rondte, stand, vereniging, zone kring om de zon en maan = halo kring van paddestoelen = heksenkring kringetje = cirkelgang, ootje,rondje, kringetjes spugen - baliekluiven, lanterfanten kringloop = circulatie, cirkelgang, cyclus, periode, proces, rondgang, recycling kringvormig = circulair, orbiculair, ovaal, rond kringvormig voorwerp - rad, ring, wiel krinkelen = kronkelen, krullen krioelen = krielen, ritselen,wemelen krip - rouwfloers Krisjna, geliefde van – Radha Kristal - kwarts kristalkunde = kristallografie kristallijn gesteente = bazalt, graniet, porfier, syeniet kristallose - saccharine kristalversterker = transistor kristalvormig = kristallijn kristalziener - scryer krit = schar kritiek = aanmerking, afkeuring, bedenkelijk, benard, beoordeling, epineus, ernstig, gevaarlijk, hachelijk, netelig, oordeel, opmerking, precair, recensie, zorgelijk, zorgwekkend kritiekloos – domweg kritische beschouwing - commentaar kritische uiteenzetting – commentaar kritiseren – bedillen, beoordelen, recenseren Kroatië, hoofdstad van – Zagreb Krodde - hederik kroeg = bar, bierhuis, café, doening, drankhuis, dranklokaal, estaminet, fut, herberg, kit, osteria, sociëteit, soos, staminee, taphuis, tapperij, taveerne kroegbaas = gelaghouder, kastelein, herbergier, waard kroeghouder – herbergier, kroegbaas, tapper, waard kroegloper = boemelaar,drinkebroer, habitué, stamgast kroep – difterie, kruis kroepoek, grondstof voor - ikan, kerbo, melindjo, oedang kroes = beker, drinkbak, brinkbeker, gekruld, kom, kruik, mok, nap, pint, pot, vat kroesharige bewoner van Melanesië - papoea kroesharige hond = poedel kroeskarper = giebel, steenkarper kroeskop – krullenkop kroezen - krullen kroezig = gekruld, krullerig krokodil = alligator, boeaja, gaviaal, kaaiman krokodillendoder = ichneumon krokodillensoort - alligator, brilkrokodil, gangesgaviaal, kaaiman, lijstkrokodil, nijlkrokodil krols = hitsig, loops, paarlustig, paarzuchtig krom = gebogen, gebrekkig, onrechtvaardig, scheef, slecht, verdraaid krombaan-geschut = houwitser, mortier krombeen - o-been krom gebeente – rib kromhals - retort kromhout – knie, steven kromme = curve kromme blaashoorn = kornet kromme dolk of kort zwaard = jatagan kromme lijn = boog, curve, spiraal kromme lijn die zich om een middelpunt slingert = spiraal kromme nagel – krauwel kromme sabel - klewang kromme Turkse dolksabel – jatagan kromme vrucht - banaan krommen – buigen, kronkelen kromming = bocht, boog, buiging, curve, flexuur, krinkel, kromonocline, kronkel krommingsbeweging van plantendelen - nastie kromtaal = koeterwaals, potjeslatijn kromte = kromheid kronen = bekransen, belonen, eren, prijzen kroniek = annalen, annuarium, blad, dagboek, jaarboek, journaal, tijdsrelaas, tijdschrift, periodiek, verhaal, verslag kroniek van een Jaar = annalen , kroningsstad der Duitse keizers = Trier kroningsstad der Franse Koningen = Reims kroningsstad der Nederlandse vorsten en vorstinnen = Amsterdam kronkel = bocht, draai, kink, kromming kronkelberg = omloopberg kronkeldarm - ileum kronkelen = draaien, krinkelen, krommen kronkelende laan – slingerlaan kronkelige stengel = rank kronkellijn = meander kronkelpad = slingerpad kroon = bloemkroon corona, diadeem, heerschappij, krans, kruin, luister, lichtkroon, munt, regering, tiaar, tiara, top, voortreffelijkheid kroon der pausen = tiara kroonappel = aagt kroonblad = petaal kroonbladloze plant = abeel, berk, betel, beuk, biet, boekweit, brandnetel, cassave, duindoorn, eik, els, esp, gagel, hazelaar, hennep, hop, iep, kamfer, kaneel, kastanje, kattenstaart, knotwilg, laurier, melde, muskaat, notenboom, olijf, wilg, olm, peper, plataan, populier, postelein, rabarber, spinazie, treurwilg, vijgenboom, vogellijm, wilg, wolfsmelk, zuring, kroonduif - goüra kroonduiker = fuut kroonjaar = feest jaar kroonkandelaar = armluchter kroonkolonie – gemenebest kroonkraan – kroonreiger kroonkurk - flessendop kroonlijst - corniche, kornis kroonluchter = kandelaber kroonlamp, lichtkroon kroonprins (Frans) = dauphin kroonprinses = dauphine kroon ranonkel = akkerboterbloem, kransbloem kroonreiger - kroonkraan kroonslagader = kransslagader kroonvogel = kroonduif, kroonfazant, kroonkraan kroos = eendekroos, gergel, glee, lemma, linze, moeras, moeraslinze, veenbes, waterlelie, waterlinze kroosje - pruim kroost = afkomst, afstammelingen, kinderen, mansoir, nageslacht, nakomelingen, oir, zaad kroot = beetwortel, biet, pee, peen krop = andijviestruik, hals, halsgezwel, sla, struma, voormaag kropaar - dactylis kropduif - kropper kropgans = pelikaan kropgezwel = struma, wen kropkool = buiskool kropmens - cretin kropooievaar = maraboe, marabout kroppen – doorzetten, mesten, samenpakken, verduren, voederen kropper - kropduif kroppig = bitter, haatdragend, wrang, wrokkig krotter - beunhaas kruiden = dille, foelie, kamille, komijn, laurier, nootmuskaat, peper, saffraan, salep, sesam, specerij, thijm, vanille, venkel zie ook keukenkruid kruidenboek - herbarium kruidendokter - kwakzalver kruidendrank - thee kruidenier – grutter, krentenweger, winkelier kruidenier op het water - parlevinker kruidenierswinkel = grutterij, komenij kruiden leer = rizologie kruidensuiker - conserf kruidenthee = tisane kruidentuin - plantentuin kruldenverkoper = drogist kruidenwijn = kandeel, hippocras kruidenzoeker - herborist kruiderij = anijs, foelie, kaneel, komijn, kruidnagel, laurier, lavas, mosterd, muskaat, nootmuskaat, tijm, zie ook keukenkruid kruidig - geurig pittig kruidige geur = aroma, bouquet, boeket kruidkaas - komijnekaas, nagelkaas kruidkunde - botanie kruidkundige - botanicus kruidmoes - groenmoes, kruudjemous, melkmoes kruidnagelolie, bestanddeel van - eugenol kruidnoot – pepernoot kruidworteldrank - salep kruien = opstapelen (ijs), vervoeren, verslepen kruier = kofferdrager, pakjesdrager, sjouwer, witkiel kruihaspel - molenwindas kruik = amfora, bedwarmer, fles, kan, kubbe, pul, tul, urn, vaas kruikje-roer-me-niet – mimosa kruikje voor as - urn kruik, geglazuurde, van aardewerk - baardman kruim - pit, verstand kruimel = beetje, gremel, korrel, stukje, ziertje kruimelaar - gierigaard, prutser kruimelarij = gierigheid kruimelen = afbrokkelen, brokkelen, peuteren, prutsén kruimig - bloemig, jeuig, korrelig kruin = bladeren, boomtop, bovendeel, gebladerte, hoofd, kroon, schedel, top kruinoot - nootmuskaat, pepernoot kruinpunt - schedelpunt kruinschering – tonsuur kruintje van een appel – navel kruipen – sluipen kruipend - slaafs kruipende dieren – 3 boa, olm, pad 4 kret, naga, naja, pier, pipa, slak, worm 5 adder, agame, cobra, gekko, karet, skink, slang, tokeh 6 boeaja, heiaal, kawaan, kikker, molog, python, varaan 7 axolotl, everdas, everdis, gaviaal, hagedis, kaaiman, leguaan, platkop, reptiel, saurier, serpent, tjitjak, vuurpad, zandboa 8 anaconda, basilisk, kameleon, krokodil, matamata, netslang, pijladder, pofadder, takslang, zeeslang 9 aardslang, alligator, blindworm, boomslang, brilslang, groenling, hazelworm, hoedslang, iguanodon, lansslang, ringelaar, ringslang, schildpad, wormslang, zandadder 10 bergduivel, blindslangboomkikker, dinosaurus, hoornslang, kamhagedis, ratelslang, salamander, tapijtslang, tijgerslang, wateradder, waterslang, zeehagedis 11 bloedzuiger, boomhagedis, boomkikvors, duinhagedis, gilamonster kruipelings - heimelijk, steelsgewijs kruipende tarwe = kweek kruiper - ogendienaar kruiperig = deemoedig, onderdanig, serviel, slaafs, vleiend kruiperig doen - slijmen kruiperig persoon = hielenlikker, kruiper, ogendienaar, onderkruiper, slaaf, slijmerd, strooplikker, vleier kruiperige verering = byzantinisme kruiperij = ogendienst, onderdanig, serviel, slaafsheid, vleierij kruiplank = badding, richter kruipplant – maagdenpalm kruis = crux, leed, lendenstreek, lijden, muntteken, muziekteken ordeteken, plaag, ramp, stuit, wederwaardigheid kruisarm = dwarsbalk kruis in de vorm van een letter T = Antonius, St. Antoniuskruis kruis voor onbewaakte overweg = Andreaskruis kruisafdoening = kruisafneming kruisbeeld = crucifix kruisbeen = heiligbeen kruisbekken - loxia Kruisberg = Calvarieberg , Golgotha kruisbes – klapbes, stekelbes, whitesmith kruisbestuving - allogamie kruisbeuk = transept, dwarsbeuk kruisbladig gewas = radijs kruisbloemigen – cruciferen kruisbloemige plant = akkerkool, bloemkool, boerenkers, cricufeer, dodder, herderstasje, herik, huttentut, judaspenning, kapper, knolraap, kool, koolzaad,mosterd, pinkstrerbloem, raap, raapkool, radijs, raket, ramenas, rodekool, sterkers, veldkersviolier, waterkers, wede, zeeraket kruisbloemige woestijnplant = jerichoroos kruisboog = armborst kruisboog van een gewelf - ogief kruisbramzeil - grietje kruisbroeder = kruisheer kruisdistel = eryngium, zeedistel kruisen - traverseren kruiser = oorlogsschip kruisgetuige - martelaar, martelares kruisgezant - apostel, zendeling kruising = knooppunt, kruispunt kruising tussen ezel en merrie - muildier, muilpaard kruising tussen leeuw en tijger - liger, tigeon kruising van wegen = driesprong, knooppunt, viersprong kruisjesdag = Aswoensdag kruisingsproduct – hybride kruisklamp - belegstuk kruiskruid - senecio kruismast – bazaanmast kruismes - dolk kruisnet - hefnet, ophaalnet, totebel kruisopschrift – INRI kruispunt – kruising, voersprong kruisrad = draaikruis, tourniquet kruisschip - kruiser kruisstaf van de paus = ferula kruisstelling – chiasme kruistocht – bedevaart, kruisvaart kruisvaan - labarum kruisvaart = kruistocht kruisvormig = kruiselings kruiswant - bazaanswant kruisweegss - kruiselings kruisweg - statie kruiswoordraadsel - cryptogram, doorloper, kruiswoordpuzzel, puzzel kruitdoop = vuurdoop kruitkoker - kardoes kruitmengsel = sas kruitwagen - caisson kruiven - kroezen, krullen kruiwagen = kordewagen, kruikar, relatie kruk – deurknop, drievoet, greep, handel, handgreep, klink, knop, knuppel, schabel, schamel, sukkel, taboeret, zwengel kruk aan deur – klink krukboor = avegaar, fretboor krukel = alikruik, kreukel krukje - stoeltje krukkast – carter krukken - stuntelen krukkig = gebrekkig, knoeierig, onbekwaam, onhandig, stumperig, stuntelig, sukkelachtig, sukkelend, ziekelijk krul – afschaafsel, gril, haarbos, kronkel, kuur, lok, nuk, pennentrek, schaafsel krulfloers – crèpe krul haar - lok krulhond = poedel, spaan krulijzer = friseertang krulkop - kroeskop, krullekop krullen - kroezen krullenbol – kroezelbol krullerige stijl - rococo krullige wollen stof = ratiné, ratijn krullijn – spiraal krulspeld – roller krultang - haarkruller kryoliet = ijssteen krypt - krocht, spelonk krypton - kr., edelgas ksi-deeltje – cascadedeeltje kub – fuik, visfuik kubbe - aalkorf, fuik kubiekecentimeter - cc., ccm. kubieke meter = stère kubus - hexaëder, teerling, zesvlak kubusvormig dropje - griotje kuch – commiesbrood, hoest kuchen = hoesten kudde = aantal, drift, horde, koppel, massa, menigte, roedel, schaar, troep, zwerm kuddedier - massamens kuddedieren – vee kudde herten – roedel kuddehoeder – herder kudde hoedster – herderin kui - koekalf kuier – ommetje, wandeling kuieren - lopen, slenteren, stappen, wandelen kuiering - loopje, wandeling, slentering kuif = haarbos, haardos toef, kuifaap = meerkat kuifarend = ruigpoothavik kuifachtige tooi van edelstenen = aigrette kuifbal = volant kuifeend – kamduiker kuif van een haan - hanenkam kuiken = broed, domoor, kieken, pul kuikenvlees - poult kuil = del, diepte, gat, groeve, holte, kolk, put, silo, uitholling, visnet kuilen - inleggen, inmaken Kuilenburg - Culemborg kuil in de weg – del, put kuilnet - treil kuil van wilde zwijnen – ketel kuiltje bij golven – hole kuilvoer - mais Kuinder - Tjonger kuip = badkuip, bak, balie, kaar, teil, tob, tobbe, teil, ton, vat kuipen = bedriegen, intrigeren, knoeien, konkelen, stoken kuiper – konkelaar, tonnenmaker kuiperij = bedrog, gekonkel, geknoei, intrige, konkelarij, list kuiphout - klaphout, vathout kuipplant - maagdenpalm kuip voor de bereiding van boter = karn kuis = bescheiden, eerbaar, ingetogen, net(jes), preuts, proper, rein, zedelijk, zedig, zuiver kuise vrouw - Lucretia, Suzanne kuisen = louteren, ontsmetten, reinigen, schoonmaken, zuiveren kuiser - schoonmaker kuisheid - castimonia, eerbaarheid, reinheid, zedigheid kuisheidgordel – venusband kuise vrouw - maagd kuising – abrasio kuit - roge kuitbeen – fibula kuitbroek – plusfour kuitschieten – paaien, scharen kuitsteen = eiersteen, oöliet kuit van de steur – kaviaar kukeleku - hanengekraai kukelen – kraaien, vallen kultuur = beschaving, teelt kultuurgewas = soja kummel - karwij, komijn kummelolie, bestanddeel van - carvon, limoneen kunde = bekwaamheid, kennis, weten kundig = bedreven, bekend, bekwaam, capabel, deskundig, ervaren(heid), geleerd, knap, onderlegd, ontwikkeld, vaardigheid, wetende kundigheid = bedrevenheid, bekwaamheid, ervarenheid, geleerdheid, kennis, talent, vermogen kunne = geslacht, sekse kunnen - vermogen, weten kunnende bestaan = levensvatbaar kunnende weerstaan – bestand kunnen hebben – verdragen, velen kunnen plaatsen - begrijpen kunst = foef, frats, handigheid, kneep, truc, vaardigheid kunst = (Lat) ars, (Fr.) art kunstaas - spinner kunstarm of been - prothese kunstbalein - balaniet kunst om door opplakking van figuren op glaswerk porselein te imiteren = potichomanie kunst om gezond en gelukkig te leven en ziekten te voorkomen = eubiotiek kunst van het plaatsnijden = graveerkunst kunst van het waarzeggen = mantiek kunstbeoefenaar uit liefhebberij = amateur, dilettant kunstbeoordelaar = kunstcriticus kunstbeschermer - maecenas kunstboter – margarine kunstdiamant – stras kunstdicht - romance kunsteloos - eenvoudig, naïef kunstenaar = acteur, artist, artiest, auteur, beeldhouwer, bohémien, componist, danser, dichter, etser, filmer, fotograaf, graveur, literator musicus, pianist, poëet, schilder, schrijver, violist, virtuoos, zanger kunstenaar van zekere richting = realist kunstenares = artieste, diva, schilderes, zangeres kunstenboek - goochelboek kunstenmaker = acrobaat, goochelaar, kermisgast, saltimbanque kunstenmakerij – aanstellerij, grimas kunstgebit = prothese kunstgesteente = eterniet kunstgevoelige = estheet, esteet kunstgoud = doublé, oreid kunstgreep = akal, foef(je), greep, kneep, list, manipulatie, toer, truc kunsthaar – pruik kunsthaarstuk - toupet kunsthars = bakeliet kunsthoorn - caseïneplastic kunstig - bedreven, handig kunstige dans = ballet kunstige sprong = salto kunstig samengesteld werktuig - machine kunstig vaatwerk – vaas kunstig vlechten – knopen kunstje – toer, truc kunstkabinet - museum kunstledemaat = prothese kunstleer - boekbindersleer, lederdoek, skai, wasdoek kunstlichaamsdeel = prothese kunstlicht - baak kunstlichtpapier - bromide, clorobromide kunstmaan = gemini, satelliet, spoetnik, telstar kunstmateriaal = plastic kunstmatig = artificieel, gedwongen, mechanisch, nagemaakt, onnatuurlijk, synthetisch kunstmatig element = americium(Am), curium(Cm), einsteirlium, fermium(Fm), mendelevium(Me) neptunium(Np), plutonium(Pu) kunstmatige afwatering = drainage kunstmatig bevloeide vlakte – vega kunstmatig gekiemd graan - mout kunstmatig gesteente - eterniet kunstmatig leidingkanaal - aquaduct kunstmatige bevloeiing = irrigatie kunstmatige bron = fontein kunstmatige etterwonde – fistel kunstmatige hoofdbedekking – haarstukje, pruik, toupet kunstmatige inseminatie = k.i. kunstmatige mens = homunculus, robot kunstmatige nier - kunstnier kunstmatige slaap = hypnose kunstmatige springbron = fontein kunstmatige taal = Esperanto, Ido, novial, occidental Volapuk kunstmatige verdoving = narcose kunstmatige visteelt = piscicultuur kunstmatige warmtebron = kachel,oven, centrale verwarming kunstmatige waterkering – sluis kunstmatige zon - hoogtezon kunstmens = homunculus, robot kunstmest = fosfaat, fosforzuur, kali, kalk, salpetersuperintendent kunstmiddel = handigheid, truc kunstneus = rinoplastiek kunstprodukt = beeld, compositie, ets, gedicht, roman, schilderij kunstrechter - criticus kunstrichting = dadaïsme, expressionisme, futurisme, impressionisme, naturalisme, realisme, surrealisme, zero kunstrijder – voltigeur kunstrijdster - amazone kunstschildergereedschap - ezel, palet, penseel kunstschilderskwastje - penseel kunststeen = granito kunststijl = barok, classicisme, empire, gotiek, kubisme, maniërisme, rococo, romantiek kunststof = plastic kunststuk - foefje, list, meesterstuk, stunt, toer kunsttaal = code, Esperanto, Ido, Volapük kunstvaardig = artistiek, virtuoos kunstvaardigheid - bravour kunst van waarzeggen - mantiek kunstverwoester - vandaal kunstvezel – acryldralon, nylon, orlon, perlon, terlenke kunstvliegen - stunten kunstvlieger – stunter, stuntvlieger kunstvlucht = stunt kunstvoorwerp = beeld, ets, gravure, schilderij, urn, vaas kunstwaterwerk – fontein, vijver kunstwereldtaal - esperanto kunstwerk – aquarel, beeld, collage, compositie, creatie, drama, ets, gedicht, roman, schilderij kunstwol = alpaca kunstzaal = kabinet, museum kunstzijde = rayon, travise kunstzilver - argentaan kunstzin = smaak kunstzinnig = artistiek kunziet - spodumeen kuras = borstpantser, harnas kurassier = cavalerist, manwijf, ulaan kuren = genezen, fratsen kurk – afsluiter, stop, spon kurkarbeider - bekker kurkcambium - fellogeen kurkdroog = vochtvrij kurkensnijder – riemer, ronder kurkhout – flokhout kurkjebreien - punniken kurkstof - suberine kurktapijt – linoleum kurk van fles - sto kurk van hengel = sim kurkweefsel - felleem kurkzuur - suberinezuur kus = pakkerd, smok, zoen kus voor het slapen gaan = nachtkus, nachtzoen kussen – peluw, zoenen kussenblok - lager kussenovertrek = sloop, fluwijn kussensloop = fluwijn, kussenovertrek kussentje – tampon kussntje van snoep - ulevel kust = grens, lijwal, oever, rand, strand , wallekant, zoom kust van Kleln-Azië = Levant kusteilandjes voor Noorwegen = scheren kuster - coaster, kustvaarder kustgebied – duinen, strand kusting = hypotheek kustinsnijding - geleding, ria kustland - litoraal kustlicht - baken, fanaal, farus, vuurtoren kustmeer = etang, haf, lagune kust onder de wind - lijwal kustplaats in Gelderland = Harderwijk kuststrook - strand kustvaarder = coaster, kuster, smak, snauw, zie ook schepen en vaartuigen kustvaart - cabotage kust van Klein-Azië - levant kustvorm = cara, fjord, liman kustwater - etang kuur – aanstellerij, behandeling, bui, caprice, frats, geneeswijze, grap, gril, luim, nuk, remedie streek, therapie kwaad = arg, bezeten, boos, boosheid, chagrijnigerg, euvel, gebelgd, gebeten, laaiend, lelijk, nijdig, schadelijk, slecht, snood, toornig, vals, verbolgen, verdorven, verkeerd, woest, woedend, zondig kwaadaardig – boosaardig, gevaarlijk, maligne, nijdig, schadelijk, slecht, venijnig, verderfelijk, virulent kwaadaardig gezwel – sarcoom kwaadaardigheid - maligniteit kwaadaardig roofdiertje = fret kwaadaardig wijf – feks kwaadaardige vrouw – feeks, kreng, prij kwaad bejegenen - benadelen, dreigen kwaad doen = deren kwaaddenkend - achterdochtig, argwanend kwaaddenkendheid - argwaan kwaaddoener - zondaar kwaadgezind – vijandig kwaadheid – toorn, woede kwaad maken - stangen kwaadsappig - kwaadbloedig kwaadschiks – nolens kwaadspreekster – klappei kwaadspreken – achterklappen, kletsen, konkelen, lasteren, opstoken, roddelen kwaadsprekend – laatziek kwaadspreken over - belasteren kwaadspreker – lasteraar, oorblazer, roddelaar kwaadsprekerij = achterklap, eerroof, geroddel, laster, roddel, smaad kwaad te weeg brengen – berokkenen kwaad toewensen - verwensen kwaad vermoeden = argwaan, verdenking kwaadwillig = boosaardig, gemeen, kwaadaardig, weerspannig kwaadwillige beschuldiging = aantijging. kwaad worden - opwinden kwaal – aandoening, euvel, gebrek, jicht, misstand, ongemak, spit, ziekte kwab = Iel, lob, medusa, puitaal, zaadlob kwabaal – aalkwab, aalpad, puitaal kwade dank – ondank kwade dunk - achterdocht kwade geest = A(h)riman, demon, duivel kwade kans = gevaar, risico kwade luim = balorigheid kwade naam - miskrediet kwade reuk = stank kwade roep = diskrediet kwade tijd = crisis, depressie, ontij kwade tijding – Jobspost kwade toestand - gevaar kwade trouw = arglist, dolus, malafide, opzet, verraad kwadraat = vierkant, carré kwadrant = cirkelsector, graadboog, hoekmeter, hoogtemeter kwajongen – apenkop, beersem, belhamel, bengel, blaag, deugniet, guit, lummel, ondeugd, rakker, rebel, rekel, schalk, schelm, snaak, snotjongen, snotneus, straatjongen, vlegel, vlerk, wijsneus kwak – palmwijn, slap, sukkel kwaken – kwekken, snateren kwaker - schreeuwer kwakkel – kwartel, kwek kwakkelen = sukkelen kwakken = gooien, neersmijten, ploffen, smijten kwakzalver = bedrieger, beunhaas, charlatan, kakadoris, knoeier, oplichter, wonderdokter kwakzalversmiddel – lapzalf kwal – engerd, fluim, mispunt kwalificatie = eigenschapstoekenning, kenschetsing, proefwedstrijd kwalificeren - kenschetsen kwalijk - bezwaarlijk, gebrekkig, min, moeilijk, onbehoorlijk, onwel, onvolkomen, slecjt, waardeloos kwalijke lucht – stank kwalijk nemen – euvelduiden, misduiden kwalijk riekend – garstig kwalijk ruiken - stinken kwaliteit = aard, deugdelijkheid, functie, gehalte, hoedanigheid, klasse, rang, soort, staat, waardigheid kwaliteit van grond en opstand - boniteit kwalm = damp, nevel, rook, walm Kwangtsjou - Kanton kwallen – cnidaria kwalster - fluim kwalsteren - kwijlen kwanselen – pronselen, tuisen, tuitelen kwansuis = alsof, quasi, schijnbaar, zgn, zogenaamd kwant = clown gast, gezel, grapjas, grappenmaker, guit, klown,kwibus, jongeman, nar, olijkerd, pias, schalk, sinjeur, sijs, snaak, snuiter kwantiteit = bedrag, grootte, hoeveelheid kwantum - aantal, dosis, hoeveelheid, part, portie kwar - knoest kwark – hangop, wittekaaswrongel kwart = kwartier, verrel, vierde, vierel, vierendeel kwartaal – trimester kwartel – kwakkel, veldhoen, wachtel kwartelkoning - griet, spriet kwartet = viertal kwartgulden - kwartje kwartier – buurt, oord, stadsdeel, stadswijk, streek, wijk kwartileren = vierendelen kwartje = heitje, (Ind.) stalie kwartjesplant - judaspenning kwarts = kiezel, kristal kwartshoudend gesteente – agaat, kwartsiet, zandsteen kwartsporfier - ryoliet kwartsvariëteit - prasem kwasie = alsof kwasie-antiek = novantiek kwast = fat, flap, gek, knoest, kwibus, mallerd, malloot, pedant, penseel, snuiter, troetel, verfborstel, verkwister, zot kwast aan een sabel – dragon kwasten en smeren - verven kwasterig = fatterig, ingebeeld, kakkineus, pedant, verwaand, zelfingenomen, zot kwastig – ijverig, knoesterig, knoestig, noesterig, vlijtig kwast in hout = (k)noest, kwar, war kwastje – penseel kwast of zot – kwibus kwast op uniform – troetel kwab - kletskous kwebbel – babbel, kakelaar, kalle, klappei, kletskop kwebbelaar – kletser, ratel, tatelaar, taterbek kwebbelen – kletsen, ratelen, snateren, tateren kwebbel of bek - mond kwee = haringbuis, hoekerbuis kweedoren = zuurbes kweek = aanplant, agropyron, cultuur, fok, jongen, tarwegras, teelt, verbouw kweekbak = kas kweekgras = paan, palet kweekplaats = broeikas, broeinest, kas, serre kweekplaats van oesters - oesterbank kweekplant = asperge kweekplantje van rijst = bibit kweekruimte - broeibakkas, serre, warenhuis kweekschool voor priesters – seminarie kweernen – klauwen kwek – kletskop, kletskous kwekeling = cadet, pupil kweken = aanwakkeren, fokken, grootbrengen, opfokken, opleiden, opvoeden, teelt, telen, verbouwen, verwekken, verzorgen kweken van bollen - bloembollencultuur kweker = bloemist, fokker, planter, teler, tuinder, tuinman, verbouwer kwekerij – bloemisterij, tuincentrum kweking = aanplant kweking van groenten en vruchten = teelt kweking van zuivere bacteriën = reincultuur kwekken = kakelen, kleppen, kletsen, kwaken kwel – hartzer, smart, verdriet kwelder = gors, kardoes, nes, schor kwelen = zingen kwelgeest – judas, kweller, loeder, plaaggeest, sar, treiter kwellage - kwelling, verdriet kwellen – folteren, grieven, judassen, kwetsen, martelen, negeren, pesten, pijnigen, plagen, sarren, tanen, teisteren, tergen, treiteren kwellend – drukkend, nijpend, tergend kweller – folteraar, kwelgeest, pestkop, pijniger, sadist, sar kwelling = foltering, grief, hartzeer, last, marteling, moeite, obsessie, pijn, plaag, temptatie, torment, verdriet, verzoeking, zorg kwelwater - grondwater kwelzucht – sadisme kwelzuchtig persoon - sadist kwerulant = ruziezoeker, twistziek kwestie – affaire, geschil, geschilpunt, onderwerp, onenigheid, opgaaf, probleem, ruzie, story, strijdvraag, twijfel, twist, verwikkeling, vraagpunt, vraag(stuk), zaak kwestie (Ind.) - perkara kwestie waarbij niet het verstand maar het hart spreekt = gevoelszaak kwets - pruim kwetsbaar = bro(o)s, fragiel, gevoelig, teer, zwak kwetsbaarheid = broosheid, brosheid, fragiliteit, gevoeligheid, overgevoeligheid, sensibiliteit, teerheid kwetsbare deel van Achilles - hiel kwetsbare plek = achilles, hiel kwetsen – beledigen, beschadigen, bezeren, blesseren, blutsen, deren, ergeren, grieven, kneuzen, krenken, kwellen, ontheiligen, ontwijden, pijnigen, schaden, schenden, smaden, tergen, toucheren, uitschelden, vernielen, verwonden, wonden kwetsend – aanstotelijk, beledigend, bitter, bijtend, grievend, honend, krenkend, scherp, smadelijk kwetsing - belediging, beschadiging, kneuzing, krenking, kwetsuur kwetsuur – blessure, bluts, breuk, kneuzing, letsel, snede, snee, trauma, verwonding, wond(e) kwetteren – babbelen, keuvelen, schateren, tateren kwezel = dibbe, femel, huilebalk, suffer, sul, zeurpiet kwezelachtig = bigot, femelig kwezelachtigheid - pruderie kwezelarij – bigotterie kwezelen - femelen kwezelig = bigot, devoot kwibus = dwaas, gast, gek, kwant, kwast, pias, potmus, snaak, snuiter, zot kwiek – aardig, energiek, fel, flink, kittig, kras, kwik, levendig, opgewekt, pittig, rap, snel, tierig, vief, vinnig, vlot, vlug, vrolijk, vurig, wakker kwiekheid = levendigheid, zwierigheid kwijl – mondvocht, speeksel, spuug, zever kwijldoekje - slabbe, slab kwijlen = zeveren kwijnen – pratten, sukkelen, treuren, (weg)teren, verflauwen, verwelken, verzwakken kwijnend – armetierig, smachtend kwijt - los, ontheven, spoorloosverloren, vrij, weg,zoek kwijtbrief - kwitantie kwijten - betalen, kwijtschelden, ontheffen, vergeven, voldoen kwijtgeraakt - verloren kwijting – afdoening, decharge, kwitantie voldoening kwijtraken – lozen, missen, spuien, verliezen, verspelen kwijtschelden = absolveren, ontheffen, remitteren, vergeven kwijtschelding = abolitie, absolutie, aflaat, remise, vergeving kwijtschelding van schuld = abolitie, absolutie, vergeving, vergiffenis kwijtschelding van straf = amnestie, gratie, pardon kwijt zijn – missen, vermissen kwik – hg, beuzeling, levendig, zief kwikchloride - kalomel, mercurichloride, sublimaat kwikfulminaat - knalkwik kwikkolom – kwikzuil kwiklegering - emalgaan kwikmedit - kwartel kwikstaart = akkermannetje, motacilla, wipstaart je kwikstof = amalgaam kwikvergiftiging - mercurialisme kwikzilver – hg kwinkeleren – fluiten, kneuterenzingen kwinkslag = bonmot, grap, joke, mop, scherts, ui kwintaal = centenaar kwintappel - kolokwint kwintessens – fijnste, kern, keur kwispel - gesel, kwast kwispelen - geselen kwistig = gul, mild, overvloedig, rijkelijk, royaal kwistigheid - gulheid, royaliteit, vrijgevigheid kwitantie = acquit, kwijtbrief, kwijting, kwijtschrift kwiteren - voldoen kyfose = bochel Kymrische taal - Welsh kynologie = hondenkennis kynoloog = hondenkenner L la = bergplaats, bergruimte, lade, schuifbak laadboom – giek, kraan, losarm laadbord - pallet laadbrief = carga, cognossement, connossement laadbrug - transporteur laadkist - container laadpaal = laadmast laadplaats = kade, steiger, wal laadplaats van schepen – kade, lastage, wal laadruim van een baggermachine – hopper laadstation - platvorm laadstreep - Plimsollmerk laadtak - container laadvermogen = draagkracht laag – arglistig, diep, eerloos, etage, gemeen, gering, ignobel, karakterloos, klein, laaghartig, laf, min, minderwaardig, nietig, onedel, schunnig, smerig, vals, veil, verachtelijk, vuig, vuil, vulgair, zwak laag bankje - schemel laag bij de grond = banaal, infaam, laag, min, ordinair, platvloers, triviaal, vulgair laag - (Eng,) low laag bouwsel - loods laag deel van een land dat bij hoog water onderloopt = dil laag gebouw = barak, loods laag gelegen - diep laag gelegen land met wilgenhout = goor, griend laag getij – eb laag hangende wolken = nevel, damp, mist laaghartig – eerloos, gemeen, infaam, min, onedel, slecht laaghartigheid – gemeenheid laaghartig mens – doerak laagheid – gemeenheid laag houten vat – kuip, tobbe laag ijs – ijskorst laag in prijs - goedkoop laag kreupelhout = gagel laag liggend land – dil, oogwaard, laagland, polder, waard laagliggend land met wilgen - griend laag of gemen persoon - loeder laag ontwikkeld dier - oerdier laag op oud zink etc. – patina laag paneermeel - panade laag schoven op de dorsvloer = leg laag van de dampkring = ionosfeer, ozonosfeer, stratosfeer, troposfeer laag verf = paté laag voor laag - laagsgewijs laag uitgesneden hals - decolleté laag uitspringend plafond - kalf laag water = eb, I.w. laag werkwagentje op rails - lorrie laag water - eb laag water, dubbel – agger laagwielig voertuig - sleperskar laag wolken - stratus laagconjunctuur = depressie, crisis laaggelegen drassig gebied - broek laaggroeiend gewas - heester laaghartig = eerloos, gemeen, ignobel, infaam, laag, min, onedel, schandelijk, slecht, veil laagheid = abjectie laagland = dal, vallei laagliggend land = dil,griend, laagland, polder, uiterwaard, waard laagstaand - minderwaardig, slecht laagstbetaalde - minima laagste – del, onderste laagste adellijke titel = baronet laagste bas - brombas laagste bassnaar - bourdon laagste deel – ondereind laagste deel van een huis - kelder laagste Engelse academische graad = B.A. laagste punt aan de hemelbol = nadir laagste punt in Afrika = Quattara laagste punt in Amerika = Death Valley laagste punt in Australië = Lake Eyre laagste punt in Azië = Dode Zee laagste punt in Europa - Kaspische Zee laagste punt ter wereld = Dode Zee laagste toon – grondtoon laagte – dal, diepte, duinpan, inzinking, vallei laagte in duinen – del, pan laagte tussen twee bergen – dal, pas, vallei laag van atmosfeer – niveau laag vliegen – strietsen laai – vuurtong laaien – branden, vlammen laaiend – kwaad, woedend, vlammend laak – afkeuring, beek, blaam, poel, sloot, wetering laakbaar = afkeurenswaardig, berispelijk, blamabel laakbare daad = streek laakziek = bedilzuchtig, kwaadsprekend, vitlustig laakzucht - vitlust laan = allee, avenue, boulevard, dreef, lei, straat, weg laan met bomen beplant – allee, dreef laan van weg naar woning = dreef, oprij, oprijlaan laan voor voetgangers = wandelpad, wandelweg laar – dorpsplein, tra laars – bottine, hoos, schoen, stapperstevel laarzenknecht = schoenhoorn, schoenlepel laat = horige, ontijdig, spa, vertraagd laatbloeier = aster, chrysant laatdunkend = aanmatigend, arrogant, hautain, hoogmoedig, pedanterie, trots, verwaand laatdunkendheid = aanmatiging, arrogantie, hooghartigheid, pedanterie, verwaandheid laatijzer - laatmes, lancet, vlijm Iaatkerk = laatmis laatmes = laatijzer, lancet, vlijm laatrijpe kers - kriek laatst = jongst, kortgeleden, kortelings, laatstelijk, lest, onlangs, pas, recent laatste – achterste, besluit, einde, lest, slof, uiterste laatste aanmaning - renovatie laatste baken = uiterton laatste dag van de maand = ultimo laatste deel van de nacht -nanach laatste dingen, leer van de - eschatologie laatste eis, bij onderhandelingen = ultimatum laatste gedicht van een dichter = zwanenzang laatste koning van Albanië = Zog laatste koning van Rome = Tarquinius laatste kwartier - l.k. laatste laag verf - afdekverf laatste letter van het Griekse alfabet = omega laatste middel - ultiratio laatste periode van de steentijd - neolithicum laatste proef = (eind)examen laatste rapport - eindverslag laatste redmiddel - plechtanker laatste rapport – eindverslag laatste regel - slotregel laatste rustplaats = graf, groeve, tombe laatste sacramenten aan een zieke in gevaar van sterven toegediend = viaticum laatste stuk = end, eind, finish, peuk, slot, sluitstuk, stompje, uiteinde laatste stukje – stompje laatste stuk sigaar - peuk laatste snede van klaver = etgroen, nasnede laatste test op school - eindexamen laatste toevluchtsoord = reduit laatste ton op weg naar open zee = uiterton laatste uitkomende van een broedsel = kakkernestje laatste van de maand - ultimo laatste van een groep - hekkensluiter, lantaarndrager laatste vier weken voor Kerstmis - advent laatste voorwaarde - ultimatum laatste voorschrift = slotbepaling laatste voorstel - ultimatum laatste wagen in een wielerwedstrijd - bezemwagen laatste weken voor Aswoensdag – voorvasten laatste weken voor Kerst - advent laatste weken voor Pasen = vasten laatste wil - testament laatst geboren jong - kakkernestje laatstgenoemde = deze, Ig. laatstleden = jl., ll., jongste, jongstleden, laatst, kortelings, onlangs, pas, recent laatstmaal = onlangs laatstverlopen = laatstleden laatstgenoemde - l.g. laattijdig – tardief laatstelijk - recentelijk laatijzer - laatmes, lancet, snap, vlijm laatvlijm = laatmes, lancet, snapper Laban’s dochter - Lea, Rachel labbeien = babbelen ,klappen, snappen labbekak – flauwerik, sul, sufferd labbekakken = kletsen, kwaadspreken labberdaan - zoutevis laberkoelte - windje labberlot - kruiper, stumper label = adreskaartje, etiket, kaartje, kofferetiket labeurpaard = ploegpaard, landbouwpaard labiaal = lipklank, lipletter labiaat - 4 munt, raai, thijm 5 ajuga, polei, salie 6 btunel, hyssop, lamium, menthanepeta, ocimum, salvia, thymus 7 andoorn, ballota, ballote, betonie, lycopus, malrove, melissa, melisse, monarda, stachys 8 bergamot, gamander, glechoma, hysoppus, lavendel, prunella, satureja 9 akkermunt, dovenetel, drakenkop, galeopsis, gildkruit, hertsmunthondsdrar, lavendula, marjolein, pepermunt, watermunt, wolfspootijzerkruid, zenegroen 10 bonenkruid, draaibloem, hartgespan 11 bazielkruid, borstelkrans, hoenderbeet, kattenkruid labiel – onstabiel, onstandvastig, onvast, wisselvallig, wankel laborant – analist, scheikundige, witjas laboratorium = lab, proefstation, werkplaats laboratoriumbuisje = pipet laboratorium instrument = kolf, microscoop, retort laboreren = lijden, sukkelen laborieus = arbeidzaam, bedrijvig labroïden = lipvissen labyrint = doolhof, dwaaltuin, lacet = rijgsnoer, rijgveter lachduif – tortel lachebek – giechel lachen – giecgelen, glimlachen, grijnzen, grinneken, proesten, schateren, stralen lachenderwijs = gekscherend, spottend lachgas = stikstofoxydule lachje – lonk lachlust wekkend - komisch lachmeeuw = kapmeeuw, kokmeeuw lachspiegel - toverspiegel lachwekkend = grappig, kolderiek, komisch, potsierlijk, ridicuul lachwekkend persoon – risee lachwekkend zonderling - grotesk lachwekkende aangelegenheid - giller lachwekkende verkleding = travestie laconiek = bondig, doodkalm, kort(af), nuchter, rustig lactometer = melkmeter lactose = melksuiker lacune = hiaat, holte, gaping, leegte, leemte, weglating ladde = drijftil, klomp, krag, sliert ladder = leer, toonschaal, trap ladderstijl = schalier laddersport - tree, trede laddertje - leertje laddertrede = sport Iade - schuifbak ladekast = chiffonnière, commode ladelichter – dief, rover Iaden = belastenbevrachten, innemen, vullen Iaden (scheppen) = stuwen lader = bevrachter, cargadoor, stuwadoor lading = ballast, last, vracht, vulling, wagenvracht lading stuwen = trimmen lading of vracht – last ladingsbrief - vrachtbrief ladingsfactuur – carga lading stuwen – tremmen lading van een schip - laST Ladronen – Marianen lady – dame, mevrouw ladykiller = Don Juan, vrouwenjager laederen - benadelen, schaden laf = blo(de), bang, bedeesd, beschroomd, beu, flauw, enghartig, flauw, infaam, kleinhartig, kleintjes, lafhartig, melig, ongezouten, slap, smakeloos, vreesachtig, zoetsappig, zouteloos, zwoel lafaard = bangerd, bangerik, bloodaard, durfniet, haas, lafbek, melkmuil, wezel lafbek – bangerik, bloodaard, flauwerd, durfniet, lafaard, lafenis = leniging, verfrissing, verkwikking laf en min – laag laffe daad - lafheid lafhartig – bang(elijk), beschroomd, blode, blohartig, flauw, flauwhartig, sullig, vreesachtig lafhartig iemand - lafaard lafheid – bloheid, weekheid lage bloeddruk - hypotensie lage diersoort - spons lagedrukgebied - drukminimum lage grond in het rivierkleigebied – komgrond lage hartstocht – minnedrift lage herenschoen – moliere lage houten wagen – kor lage inkomens - minima lage kamer = insteek lage kandelaar – blaker lage kant – blaker, lij lage koersen – baisse lage luchtdruk - depressie lage mannenstem = bas lage muur – schrans, stichel lage rivierstand - l.r. lage schoenen = molières lage slootkant = del lage sofa zonder leuning = ottomane lage temperatuur = fris, kou(de), vorst lage vleierij = ogendienst lage vrouwenstem = alt lage waterstand = eb lage zijde van een zeilend schip = lij lagenbeschrijving = stratigrafie lager – beneden, bier, draagpot, inferieur, kussenblok, legerkamp lager dan = onder lager dan b = bes lagerbier = lager lagere deel van een land – dil lagere - mindere lagere overheid - gemeente, provincie, waterschap lagere plant = alg, mos, wier lagermaken - verlagen lagune – haf, strandmeer lagune langs de Franse kust = etang laguneachtige riviermonding = liman Laibach - Ljubliana lak = glansverf, verf, vernis, zegellak, zegelstof lakboom - rhus lakei = bediende, livreiknecht Lake District, meer in het - Thirlmere, Ullswater, Windermere laken = afkeuren, berispen, blameren, gispen, misprijzen, wade lakenbereider = drapenier, volder, voller, wolkrasser lakenreder - drapenier Lakenpoets, een der - Coleridge, Southey, Wordsworth lakens en dekens = dek Lake Superior - Bovenmeer laker - afkeurder lakken = bedriegen, moffelen, schilderen, vernissen laking - afkeuring Lakkadiven, een der - Minicoy lakmerk = zegel lakmoes = verfstof Lakonië, bewoners van - heloten, peioiken Lakonië, centrum van - Sparta lakoniek = kalm lakooi = violier lakris = zoethout laks = inert, langzaam, log, nalatig, slof, sloom, traag laksheid - onverschilligheid, slofheid lakwerk = zegel lam = akelig, bar, beroerd, bewegingloos, eng, ellendig, geparalyseerd, jong dier, krachteloos, naar, onguur, slap, vervelend lama = schaapkameel lama, kleine - alpaca lama, soort - goeanaco, vicoenja lamantijn - manati, zeekoe lambel - barensteel lambrizering = beschot lambrizering onder een raam - kniebeschotje lameer = babbelaarster, klappei Lam Gods - A.D. lamel = lamet lamentatie = elegie jeremiade, klaaglied, weeklacht lamento - klaagzang lamentoso - klagend lamfer = rouwsluier lamgat - luiaard lamlendig = futloos, hangerig, lui, naar, slap, traag, wee, zwak lammekezoet - bokking lammeling = lamstraal lammelot - luiaard lammenadig - akelig, beroerd, ellendig, vervelend lammergang - telgang lammergier = griffioen lammerstaart = timotheegras lammycoat - bontjas lamoen = berrie, burrie, dissel(boom), inspan lamp = kous, kroon, licht(bol), luchter, pit lamp die ultraviolette stralen uit straalt = hoogtezon lampenkousje – lampenpit, lemmet lampenpit = lampenkousjelemmet, wiek lampet – oliekan, waskom, waterkan lampetkan – waskan, waterkom lamphouder – fitting lampion – jodenkers, lantaarn lampionplant - physalis lampje (Indisch) – pelita lamp of luchter - kroon lampoot – luiaard, luilak lamprei = negenoog, prik, windel lampschijnsel – licht lamp van en fiet - koplamo lamp voor raapolie = lante lamp voor reclame - neon lampzwart - olieroet lamsoren - limonium, zeeaster, zulte lamstraal – beroerling, lammeling, secreet lamsvel - lamshuid lamsvlees - amnoin lamswolimitatie – agnella lanceerinrichting – raletbasis lanceren – afvuren, slingeren, verbreiden, werpen lancet – laatijzer, laatmes , laatvlijm, vlijm lancetvisje - amphioxus land = aarde, akker, grond(gebied), koninkrijk, mogendheid, natie, oord, rijk, staat; streek, veld land aan de Amazone = Brazilië land aan de Middellandse -Zee = Albanië, Algerije, Egypte, Frankrijk, Griekenland, Israël, Italië, Libanon, Libië, Marokko, Spanje, Tunesië ,Turkije land aan de Nijl = Egypte, Soedan land aan de oostkust van Sumatra = Deli land aan de Rh6ne = Frankrijk Zwitserland land aan de Rijn = Duitsland, Nederland, Zwitserland landaanwinning –drooglegging, inpoldering, polder landaard - volkskarakter landarbeider = boerenknecht, dagloner land behorende tot de Gemenebest – Dominion landbezitter – grondeigenaar landbewerking – bemesten, eggen, oogsten, planten, ploegen, poten, spitten, zaaien land bij een boerderij – heerd land bij riviermond - delta landbouw = agricultuur, akkerbouw landbouwbedrijf - boerderij landbouw betreffend - agrarisch landbouwcooperatie in Israël - kibboets landbouwer = agrariër, akkerman, boer, farmer, landman landbouwer (Ar.) = fellah landbouwersvrouw = boerin landbouwgereedschap – combine, dorsvlegel, eg(ge), frees, hak, hark, hooivork, ploeg, reek, riek, rijf, schop, sikkel, spa, tractor, trekker, vork, zeis landbouwgrond = akker, es, eng, enk, veld landbouwhogeschool - L.H.S. landbouwkunde = agronomie landbouwkundig - agrarisch landbouwkundig ingenieur = (afk.) ti. landbouwkundige = agroloog, agronoom landbouwkundige aardrijkskunde = agrogeologie landbouwmachine = combine, tractor landbouwmotorvoertuig - tractor landbouwproduct – aardappel, biet, gerst, graan, haver, kool(zaad), koren, mais, peen, rogge, suikerbiet, tarwe, vlas, wortel landbouwwerktuig = bats, dorsvlegel, eg, egge, gaffel, greep, hark, ploeg, reek, riek, schop, sikkel, spa, tractor, vlegel, vork, wan, zeis landbouwwerktuig tegen onkruid – extirpator land dat boven zee is uitgekomen = kustterras land dat bij hoge vloed overstroomt = gors, kwelder, schor land dat bij vloed overstroomt = plaat, wad land dat door water is ingesloten = eiland land der Edomieten = Idumea land der meren = Finland, Suomi land der oudheid = Assyrië, Athene, China, Egypte, Mesopotamië, Perzië, Sparta land der verdoemden = gehenna land door water ingesloten – eiland landdrost - baljuw landelijk – agrarisch, rustiek, nationaal landelijk gebied – platteland landen – dalen, neerkomen landenstrijd – oorlog landerig – futloos, gemelig, melig, mierig, ontstemd, zeurderig land in Afrika = Algerije, Angola, Benin, Botswana, Burundi, Dahomey, Egypte, Eritrea, Ethiopië, Gabon, Gambia, Ghana, Guinee, Ivoorkust, Kameroen, Kenia, Kongo, Lesoto, Liberia, Libië, Malagasië, Malawi, Mali, Marokko, Mauretanië, Mozambique, Namibië, Nigeria, Rhodesia, Ruanda, Sebegal, Sierraleone, Soedan, Somalië, Swaziland, Tanzania, Togo, Tsjaad, Tunesië, Uganda, Zaire, Zambia, Zimbabwe, Zuid-Afrika land in Amerika - land in Arabië = Aden, Egypte, Ethiopië, Jemen, Oman, Soedan, Saoedi-Arabië land in Azië – Afghanistan, Arabië, Azerbeidzjan, Birma, Cambodja, Cylon, China, Filipijnen, Georgië, India, Indonesië, Irak, Iran, Israël, Japan, Kazachstan, Kirgizië, Laos, Maleisië, Mongolië, Nepal, Oezbekistan, Pakistan, Syrië, Tadzjikistan, Thailand, Taiwan, Tibet, Turkije, Turkmenistan, Viëtman land in Europa – Albanië, België, Bulgarije, Denemarken, Duitsland, Engeland, Estland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, IJsland, Italië, JoegoslaviëKroatië, Letland, Litouwen, Luxenburg, Macedonië, Montenegro, Nederland, Noorwegen, Oekraine, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Rusland, Schotland, Slovenië, Slowakije, Spanje, Tsjechië, Zweden, Zwitserland land in Griekenland = Arcadië, Ells, Epirus, Thessalië land in Midden-Amerika = Canada, Costarica, Cuba, Elsalvador, Guatemala, Haïti, Honduras, Jamaica, Mexico, Nicaragua, Panama, Salvador Land in Midden-Oosten – Irak, Iran, Jemen, Katar, Libië, Oman, land in Noord-Amerika – Alaska, Canada. land in Oost-Azië = Annam, Bahrein, Birma, Cambodja, Egypte, Israël, Kuweit, Laos, Libanon, Jordanie, Maleysië, Sudan, Syrië, Thailand, Vietnam land in zee = eiland land in zee uitstekend = kaap, schiereiland land in Zuid-Afrika – Botswana, Lesotho, Mozambique, Namibië, Natal, Swaziland, Transvaal land in Zuid-Amerika = Argentinië, Bolivia, Brazilië, Chili, Colombia, Ecuador, Guyana, Paraguay, Peru, Suriname, Uruguay, Venezuela land in de oudheid = Assyrië, Babylonië, Juda, Medië, Phoenicië land in de Peloponnesus = Arcadië, Elis land, ingesloten door armen van riviermonding – delta land langs de zee - kust land met riet begroeid = rietland land om boerderij = erf land omringd door water = eiland land tussen dijken = polder land tussen riviermondingen = delta land uit de oudheid = Assyrië, Babylonië, Carthago, Egypte, Kreta, Medië, Pergamum, Phoenicië land van belofte = Dorado, Eldorado Kanaän, Utopia, land van de duizend meren = Finland, Suomi land van de Inca's = Peru land van de Nijl = Egypte land van geboorte = moederland, vaderland, (Lat.) patria landdag - vergadering landdrost - baljuw landeigenaar = gelande, ingeland landeigenaar in polder = ingeland landelijk = agrarisch, agrest, campêtre, ruraal, rustiek landelijk (muz.) = rustic(and)o landelijk gebied = campagne, platteland landelijk gedicht - idylle landelijk liedje - villanelle landelijk gelegen herenhuis = landhuis, villa landelijke plaats = dorp landen = dalen, neerkomen landengte = istmus, nes landengte in Griekenland = Isthmus landengte op Malakka = Kra landerig = futloos, gemelijk, ontstemd, verveeld, vervelend landerijen - akkers, kavels, weiden landgedicht – veldzang landgemeente - kerspel landgenoot – compatriot, landsman landgoed = domein, estate, hoeve, state, werf, zate landhoofd – strekdam, pier landhuis = borg, buiten, buitenplaats, bungalow, pendoppo, state, villa, zate landhuisje = cottage landhuis van één verdieping - bungalow landhuur = pacht landing - debarkatie, ontscheping landingsplaats = embarcadère, haven, hoofd, pier, steiger, vliegbasis, vliegveld landingsplaats van Noach – Ararat landjebloem - madeliefje landjonker = landedelman landjuweel = rederijkersfeest landkaartenboek - atlas landkaartkunde = kartografie landkaartkundige – kartograaf landkaarttekenaar - cartograaf landkost – boerenspijs landleven – buitenleven landloopster - zwerfster landlopen = dolen, schooienzwerven landloper = bedelaar, bedelman, dalver, guit, hobo, pruis, tramp, scharluin, schelm, scharluin, scherluin, schooier, schuimer, vagebond, zwerver landmaat = acre, are, bunder, ca, gemet, ha, hectare, morgen, roe(de) landmaat in Indonesië = bouw landmaat in Zeeland = gemet, met landmacht = leger landman = agrariër, akkerman, boer, buitenman, dorpeling landmassa - vasteland landbouwer - ploeger landmeetkunde = geodesie landmeetkundige = geodeet landmeetinstrument = teodoliet landmeter – geodeet, spanner landmetersstok – baak land of grond - aarde land of staat - rijk landontginning - exploitatie landouw = dreef, laan, streek, veld landpaal = grenspaal, limietpaal landpunt – kaap landrechter - baljuw landrook – veenrook landrover - terreinwagen landsadvocaat = raadpensionaris landsafdeling - provincie landsambt – staatsambt landsbestuur - regering landschap = bioom, gouw, gebied, gewest, oord, polder, streek landschap aan de oostkust van Sumatra = Deli landschap in de Peloponnesus = Arcadië, Elis landschap in Griekenland = Arcadië, Boeotia, Elis, Epirus, Thessalië landschap in Hellas = Attica landschap van Midden van Italië waarvan de 30 steden een verbond vormden = Latium landschapsbeschrijving = chorografie landschapsontwikkeling = geomorfologie landscheiding = grens landsgewoonte = gebruik, zede landsgrens – rijksgrens, staatsgrens landsheer = gebieder, koning, soeverein, vorst landsheerlijk - vorstelijk landskind - vageborene landsknecht - soldaat landsman - landgenoot landsmoeder = koningin landstreek = contrei, gebied, gewest, gouw, oord, streek landstreek bij Andesgebergte = Patagonië landstreek in Azië = Mandsjoerije, Mesopotamië, Mongolië, Tibet, Turkestan landstreek in Brabant = Langstraat, Peel landstreek in Gelderland = Achterhoek, Betuwe, Graafschap, Lijmers ,Veluwe landstreek in Groningen = Oldambt landstreek in Nederland = Achterhoek, Betuwe, Gooi, Kennemerland, Peel, Streek, Twente, Veluwe, Westland landstreek in Overijssel = Salland, Twente landstrook - grens landstrook langs de zee = kust, strand landsverdediger = militair, soldaat landsverdediging - defensie landsverordening = edict landsvorst - souverein landsvrouwe – gravin, koningin, vorstin landtong – nes, uitham, uithoek, schiereiland land tussen dijken – polder land tussen riviermonden - delta land van belofte - eldorado, Kanaän, paradijs, utopia land van duizend meren - Finland, Suomi, land van de Inca’s - Peru land van oorsprong - bakermat, vaderland landvast = meertouw, tros, landverhuizer = emigrant, migrant, uitwijkeling landverhuizing = emigratie, migratie landverrad - hoogverraad landvolk - boeren landvoogd = Alva, ban, gouverneurParma, podesta, pretor, Requeens, satraap, sirdar, stadhouder landvoogdes - gouvernante landvoogdij - ban landvoogd over Palestina – Pilatus land vruchtbaarmaken - mesten landwantsen - geocoridae landweer - defensie, verdediging landweg – dreef, menne landzaat - inboorling landziek = heimwee, landerig, misnoegd, nostalgie, wrevelig landziekte - epidemie lanen - dreven lang = dun, gerekt, groot, langdradig, langdurig, macro, maxi, rijzig, slank, uitgestrekt lang aangehouden = gerekt lang aanhangsel bij vele lagere dieren – tentakel lang beddenkussen - peluw lang dik hout – balk, lat, paal, staak, stengel, tok, lang dun hout – lat, staak, stok lang dun mens – lat, slungel, staak, lang dun penseel = sleper lang dun voorwerp = els, naald, priem lang en dun – slank lang en flink - rijzig lang en mager = bonenstaak lang en recht = slank lang en smal – dun, rank, rijzig, slank lang en smal stuk hout – lat lang en smal tapijt - loper lang en zeer smal vertrek = pijpenlade, pijpenla lang ergens blijven - plakken lang gelegen hebbend – belegen lang gewaad – samaar lang halssnoer - bajadere lang jachtmes = hartsvanger lang kleed = stola, talaar lang kruisgewelf = xystus lang mager houterig persoon = bonenstaak, lat, slungel, staak lang maken - strekken lang niet allen = enkelen, weinigen lang niet slecht – behoorlijk, fatsoenlijk, redelijk lang oosters gewaad - talaar lang opperkleed – stola lang overgordijn - mystere lang overkleed = kazak lang pandige herenrok - frak lang priestergewaad = talaar lang rond hout aan een mast = ra lang smal landhoofd – pier lang smal tapijt – loper lang smal vaartuig – galei, kano lang staand haringnet = vleet lang statiekleed van vorsten = Tataar lang stuk hol ijzer = buis lang stuk hout = balk, lat, paal lang stuk ijzer = rail, staaf, stang lang van duur - slepend lang verhaal = relaas, verslag lang verslag – relaas lang vervlogen - grijs lang vrouwen kleed (hist) = samaar langademig = vervelend pangarmaap - gibbon langbeen = ooievaar, steekmug langdradig – gerekt, omslachtig, uitgesponnen, vervelend, wijdlopig langdurig = chronisch, lang, langgerektslepend, steeds langdurig gepraat – gemeiergezeur langdurig vragen = melken, zaniken, zeuren langdurige onderhandeling = palaver langdurige ziekte = kwaal lange afhangende jas – kuitendekker lange bandstrook - stool lange brede sjaal – stola lange brede weg – boulevard lange groek - pantalon lange damesblouse = kazak, tuniek lange degen - rapier lange deurstijl = impost lange dikke overjas – pool, ulster lange dracht – maxi lange dunne paal – spier lange dunne stok – lat, staak lange eentonige opsomming = litanie lange en brede straat = avenue, boulevard lange gedichtenuithaal - tirade lange grote peer – luit lange herenwinterjas – ulster lange jongen - slungel lange kabeljauw = leng lange kapmantel – huik lange ligstoel - luierstoel lange lijn om kabeljauw te vangen = beug, kol lange mantel - almaviva lange mantel met kap - huik lange nekharen - manen lange opsomming = enumeratie, litanie, waslijst lange overjas = kazak lange paal – mast lange pop – lijs lange puntige boot - gondel lange puntige degen – rapier lange rechte spade - boor lange reeks = file, litanie, rij, ris, sleep, sliert lange reeks auto’s = file lange reeks gebeden = litanie lange rij = file, keu, ris, rits, sleep, sliert lange sabel = huzarensabel, sarras, sleepsabel lange schop – ruifel lange sjaal – stola lange slee - bob lange sliert = ris lange sluier (Ar.) = haïk lange slungel – lijs lange smalle sloep - giek lange smalle vaan – wimpel lange smalle zijden strook – lint lange snuit – slurf lange spijker - sluiper lange springstok = pols, polsstok lange staak = sliet lange stoet = kolonne lange stok = rekke, rijs, staak, stelt lange stok van vogelaar = rekke lange strook = reep lange tijd = langdurig, poos lange tijd achtereen = langdurig lange uithaal van woorden = tirade lange uitweiding = preambule lange vislijn – beug, kol lange wandeling - tippel lange wijde mantel – almaviva, samaar lange winterjas = ulster lange zijde van een metselsteen = strek lange zwarte mantel - domino Langeland, plaats op het Deense eiland - Rudkobing langer maken = lengen, rekken, verlengen langen – aangeven, aanreiken, halen, krijgen, nemen, toesteken langer duren – uitlopen langer laten duren – rekken langer maken – langen, lengen, rekken, verlengen langer worden = groeien, langen, lengen, rekken, wassen langer, wijder worden – rekken langere route - omweg langet – mutsenkant langgerekt – gerekt, slepend, traag, uitgerekt langgerekte blaar - blein langharige borstel - raagbol, ragebol langharige hond – bernhardhond, bouvier, briard, collie, pekinees, poedel, setter, spaniel, teckel, langhoofdig - dolichocefaal Langobardische koning - Alduin langoest - kreeft langoor = dwaas, ezel, haas, konijn langoureus = kwijnend langpandige herenjas = frak langpoot – hooiwagen langpootmuggen - tipulidae langs = bezijden, opzij, over, terzijde, via, voorbij langs boven – over langsheen - voorbij langschedelig = dolichocefaal langshelling – standhoek langs of naast – terzijde langstaartig kruipsier - hagedis langspeelplaat = l.p. langste gletsjer van IJsland = Vatnajökull langste gletsjer van Noord-Amerika = Kenai langste gletsjer van Noorwegen – Jostedalsbreen langstelig gewas - rabarber langste rivier = Amazone langste rivier van Afrika = Nijl langste rivier van Australië = Murray langste rivier van Azië = Jangtse (kiang) langste rivier van Europa = Wolga langste rivier van Noord-Amerika = Mississippi langtand - kieskauwer, lekkerbek langverbeid = langverwacht langvoer - stro langwijlig - langdradig, vervelend, wijdlopig langwerpig bedkussen – peluw langwerpig broodje – kadetje puntje, timp langwerpig - oblong langwerpig gesloten kromme lijn. = ellips langwerpig rechthoekig = oblong langwerpig rond – ellips, ovaal langwerpig stuk brandstof - briket langwerpig vierkant = oblong langwerpig zandgebakje - kano langwerpig zwaar stuk hout = paal langwerpige kraal = git langwerpige smalle opening = kier, reet, sleng, sleuf, spleet langwerpige strook = reep langwerpige strook stof = band langzaam = inert, laks, log, lijzig, saai, slepend, sloom, stroef, temerigtraag langzaam (muz.) = adagio, andante, largo, lento langzaam afdruipen - sijbelen langzaam afnemend - perdendo langzaam doen gaan = (af)remmen, vertragen langzaam en langdurig – chronisch langzaam lopen - slenteren langzaam voortgaand dier = schildpad, slak, worm langzaamaan = allengs, gaandeweg, geleidelijk, gestaag, langzamerhand, stapvoets, traag langzame foxtrot – blues, slowfox langzamer - gestaag, gestadig, retenuto, ritenuto, trager langzamer wordend = rall., rallentando langzamerhand = allengs, gaandeweg, geleidelijk, gestadig, lieverlede, temet, zoetjesaan landzame rustige muziek - andante lanital = melkwol lankmoedig = geduldig, groothartig, toegevend, tolerant lanoline - wolvet lans = assegaai, harpoen, hellebaard, piek, speer, spies lansdrager – lansier lansier – lansruiter, ulaan lansknecht - kopliet lansmesje = lancet, entmes lansruiter – lansier, ulaan lansspel - toernooi lansvaantje – banderol, pennoen , wimpel lantaarn – lampion, luchter lantaarnpaal – lichtmast, reverbère lantaarnplaatje = dia lantaarnvissen – myctophoidei lante – raapolielamp lanteren - leeglopen lanterfant = doeniet, leegloper, luiaard, nietsnut, slungel, straatslijper lanterfanter - baliekluiver, doeniet, ledigganger, leegloper, lijntrekker, luiaard, luilak, nietsnut, slampamper, straatslijper lanthaan - La. lanugo - nesthaar, wolhaar Laos, berg in - Phoe-Bia Laos, bevolkingsgroep in - Akha, Ho, Jao, Kha-kho, Lao, Miao, Meo, Thai Laos, hoofdstad van - Vientiane Laos, munteenheid in - kip Laos, rivier in - Mekong Lap - Sa(b)me, Sapme lap = doek, flard, flenter, klap, lor, reep, tod, vod, zeil lap bij wielrennen – baanronde lapel – kraagomslag lap grond – terrein, veld lap stof – coupon lap weefsel - coupon lapje – lor, tod, vod lapje leer – blek lapje stof - staal lapje varkensvlees met been - krabbetje lapidair schrift - steenschrift lapis infernalis - zilvernitraat lapis lazuli - lazuursteen Lapithen, een der - Flegyas, lxion, Kameus Lapithen, vorst der - Peiritjoös lapjes - manufacturen Lapland, berg in - Abisko laplander - ijsgors Laplands - Samisch lappen – boeten, flikken, herstellen, klaarspelen, opknappen, reinigen, repareren, verstellen, volbrengen, zemen Lappendichter - Gutthorn, Larsen, Saban Lappenmelodie - joiku, juogol lapper – hersteller, schoenmaker, versteller lappershuisje - schoenlapperspothuis lapsus = abuis, erratum, fout, vergissing lapwerk – knoeiwerk, prutswerk, verstelwerk lapzwans – klungelkluns, luilak larderen - doorspekken lar = gibbon larie – apekool, beuzel(ing), dwaasheid, flauwekul, (ge)klets, kletskoek, kletspraat, mallepraat, nonsens, onzin, wartaal, zotteklap lariekoek – flauwekul, klets, nonsens, onzin, zotteklap larie of onzin - lulkoek lariks = lork, lorkeboom larmoyant = huilerig, klagend Larsa - Senkereh larve = emelt, engerling, hamel, imago, larf, made, mijt, pop, ritnaald, rups larve van de horzel - dauwworm larve van de kniptor = ritnaald, ritworm larve van de langpootmug = emelt larve van de meikever = engerling larve van schaaldieren – nauplius larve van de schietmot - kokerjuffer larve van de vlinder = rups larve van sommige insecten - maai, made las - tussenstuk, verbinding, voeg lascief = dartel, frivool, wellustig, wulps lasix – fursemide lasmetaal – electrode, lasdraad, soldeer lasnagel - spijker lassen = aaneensmelten, aaneenvoegen, hechten, verbinden, voegen lasser = felzer lasso = band, bola, riem, vangtouw, werpkoord, werpstrik, werptouw last = belasting, bevel, druk, gedoe, gewicht, hinder, lading, moeilijkheid, modes, moeite, molest, omslag , ongemak, ongerief, onlust, opdracht, order, overlast, plaag, oesa, staak, verplichting, voorschrift, vracht, zorg, zwaarte lastage = laadplaats, losplaats, werf lastbrief = bevelschrift, mandaat, volmacht lastdier = drommedarisezel, kameel, kemel, knol, lama, muildier, muilezel, olifant, onager, paard, pakezel lastdier in het oosten = dromedaris, kameel, kemel lastdier met bult - kameel lastdrager - sjouwer lasten = bevelen, bezwaren, onera, passiva lastenhijser – dragline, katrol, lier laster – aantijging,achterklap, blaam, eerroof, kwaadsprekerij, roddel, smaad, venijn lasteraar = eerrover, kletskous, kwaadspreker, roddelaar lastercampagne – hetze lasteren – kletsen, kwaadspreken, roddelen lasterend - venijnig lastering - lak, roddel, smaad lasterlijk – honend lasterlijk beledigen – beschimpen, uitschelden lastermond - kwaadspreker lasterpraat = achterklap, kwaadsprekerij, roddel lastgever = committent, mandator, principaal, rekwirant lastgeving = commissie, bevel, cedel, ceel, opdracht, order lasthebber = afgevaardigde, agent, gecommitteerde, trustee lastig – bedenkelijk, belemmerend, bezwaarlijk, difficiel, drukkend, epineus, genanthinderlijk, hachelijk, hinderlijk, importuum, ingewikkeld, irriterend, kribbig, mierig, moeilijk, naar, narrig, netelig, nukkig, onaangenaam, ondeugend, ongelegen, ongemakkelijk, ongerieflijk, onereus, ongemakkelijk, penibel, rot, stout, veeleisend, vervelend, zeurend lastig insect = bij, luis, mug, vlieg, vlo, wesp lastig kind = blaag, kwakongenlastpost, ondeugd, plaag, snotneus lastig meisje – nest, serpent lastig onkruid = hermoes, kattenstaartnetel, weegbree lastig vallen = hinderen, molesteren, plagen, storen lastig bij het viseten – graat lastig werk – corvee, sjouw, toer lastig zijn – hinderen, plagen lastige bakvis = nest lastige keuze = dilemma lastige nauwte - bottleneck lastige taak – wespennest last of lading - vracht lastpak = lastpost, muskiet lastschip – aak, bak laststeun – rong last ter verzwaring - ballast lat – liniaal, plank, stok, tengel lat van hekwerk = tengel lat waarop hoenders slapen = roest, stok latafel = commode late vrucht = spadeling latei = draagbalk, draagstuk, toog laten – afstaan, opgeven, stoppen laten aflopen – aflaten laten afzakken – aflaten laten begaan - betijen laten blijken – beseffen, getuigen, tonen, uiten laten blijven – aanhouden laten circuleren – rondzenden laten doorzijgen – filteren, filtreren laten drinken = drenken, laven laten gaan = loslaten, vrijlaten laten gelden – aanwenden, tellen laten houden – schenken laten komen – bestellen, ontbieden laten lopen – lozen laten schieten – afzien, laslaoen, vieren laten staan - achterlaten laten varen = afzien, opgeven laten vloeien – gieten laten zakken - neerlaten laten zien – aantonen, etaleren, tonen, showen, weergeven latent = onzichtbaar, rustend, sluimerend, verborgen, verholen later – achteraf, daarna, erna, mettertijd, naderhand, nadien, ooit, post(erieur), straks, toekomstig, vervolgens later bezorgen – naleveren later worden - uitlopen later geven = nageven later te gebeuren = toekomst lateraal = zijdelings late vrucht - spadeling latex = melksap Latham’s loophoen - boskalkoen Latijns-Amerikaan - zie Zuid-Amerikaans Latijns schrijver = scribent Latijns voorvoegsel = ab, ad, agri ambi, ante, anti, aqua, astro, bi, co, con, contra, cum, de, ex, intra, inter, lacto, loco, mille, multi, per, pre, pro, re, retro, semi, sub, super, trans, tri, semi, ultra Latijns voorzetsel = ab, cum, ex, in Latijns woord voor bad = balneum Latijns woord voor boven = supra Latijns woord voor doos = scatuia Latijns woord voor drank = potio Latijns woord voor droog = siccus Latijns woord voor gesloten = clausus Latijns woord voor gewicht = pondus Latijns woord voor gropt = magnus Latijns woord voor heet - fervida Latijns woord voor koud = frigida Latijns woord voor lijm = gelatina Latijns woord voor nacht = noctem Latijns woord voor nauwkeurig = exacte Latijns woord voor onmiddellijk = continuo, statim Latijns woord voor oog = oculus Latijns woord voor oplossing = solutio Latijns woord voor spiritus = Spiritus Latijns woord voor spoedig = cito Latijns woord voor stroop = sirupus Latijns woord voor uur = hora Latijns woord voor vloeibaar = liquidus Latijns woord voor vloeistof = liquor Latijns woord voor voortdurend = continue Latijns woord voor vorm = forma Latijns woord voor water = aqua Latijns woord voor wijn = vinum Latijns woord voor zwaar = ponderosus Latijnse Bijbelvertaling = Itala, Vulgaat, Vulgata Latijnse groet = vale Latijnse naam voor berk = betuia Latijnse naam voor beuk = fagus Latijnse naam voor den = pinus Latijnse naam voor elk = quercus Latijnse naam voor els = alnus Latijnse naam voor esdoorn = acer Latijnse naam voor hulst = ilex Latijnse naam voor linde = tilia Latijnse naam voor olm = ulmus Latijnse naam voor spar = picea Latijnse naam voor wilg = salix Latijnse school = gymnasium Latijnse zegswijze - latinisme Lathyrus – pronkerwt lating – bloedaftapping lat met opstap - stelt Iatoen = geelkoper, messing latoenkoper - bladkoper latrine = privaat, plee, toilet lattenkist - krat verpakking latuw - sla lat waarop hoenders slapen - roest, stok latwerk = glind, glint, heining, hek, raster, rek, spalier, staketsel latwerk voor heiningen = glint latwerk voor leibomen - spalier lauracee - laurier, laurus laurier - laurus laurierachtige boom = kamfer, kaneel, laurier, muskaat laurierroos = oleander Laus Deo - L.D. lauw – drukkend, halfwarm, kalm, koel, laks, traag, zacht, zoel lauwe = Laodiceeër lauweren - kransen, loven, prijzen, verheerlijken lauwerkrans – lofkrans, zegekrans lauwertak - erepalm lauwe wind = zoelte lava = magma lava uitstoting = eruptie laveloos – (stom)dronken, starnakel, zat lavement – darmspoeling, klysma laven = lessen, sterken, troosten, verfrissen, verkwikken lavendel = lavandula, spijk laveren = kruisen, opzeilen, schipperenwassen, zwalken lavet – wasbak, waskuipzitbad lawaai = drukte, gedaver, gegil, gekijf, gekraak, geraas, geratel, geschreeuw, getier, geweld, heibel, herrie, kabaal, keet, leven, misbaar, ophef, opschudding, rumoer, ruzie, spektakel, stampei, tamtam, tumult lawaai maken = bonken, dreunen, piepen, ratelen, razen, rommelen, schreeuwen, tieren, toeteren lawaai makend voorwerp = beiaard, drum, hoorn, klepper, ratel, sirene, toeter, trom lawaaierig = luidruchtig, rumoerig lawaai = instrument , sirene, toeter lawaai maker = drukteschopper, herriemaker, keetschopper, raasbol lawaaiwerktuig - ratel, sirene, toeter laweit = kabaal, lawaai lawine – stortvloed laxatief = purgerend laxeermiddel - agar-agar, bitterzout, glauberzout, inanna, jalappewortel, tamarinde, wonderolie laxeermiddelen – laxantia lay-out van een krant - opmaak lazaret = veldhospitaal, ziekenhuis lazerij - leprozenhuis, melaatsheid lazarus – aangeschoten, beschonken, (stom)dronken lazeren – gooien, smijten, vallen, zaniken, zeuren lazuur – hemelsblauw lease - verhuur Lea's vader = Laban leb = enzym, maag, runsel, stremsel lebaal – paling lebberen – slobberen, zuigen lebbig - bits, zuur lebferment - pegnine, rennine Le Corbusier - Jeaneret lector = docent, leraar, leerkracht lectori salutem = L.S. lectrice - voorlezeres lectuur - boek, brochure, dagblad, krant, pamflet, tijdschrift, weekblad ledemaat – arm, been, gewricht, pols, teen, vinger ledemaat van een dier - poot ledeman = ledenpop, leeman, marionet ledematen = armen, benen, extremiteiten, tenen, vingers leden van het gezin - familie leden van hofpersoneel = hofdames, kamerheren ledenpop = androïde, leeman, marionet leder - leer Ieder uit Noord -Afrika – marokijn lederbok - looier lederboom – ptelea lederdoek - kunstleer lederhuid - corium lederen borststuk bij het schermen = plastron lederen halsriem – halster lederen harnas - wanbuis lederen lap = zeem(leer), zemenlap lederen voorschoot = schootsvel ledersoort = kalfsleer, marokijn, nappa, rundleer, slangenleer, segrijn, suède ledig – braak, hol, ijdel, ijl, leeg, lens, loos, onbezet, ongevuld, ontruimd, quitte, vacant, vrij ledigen – leegmaken, legen, ruimen, uitdrinken, uitgieten ledig en vrij - onbezet ledige ruimte = holte, leegte, vacuüm lediggang = luieren, luiheidnietsdoen ledigheid = holheidlediggang, luiheid, nietsdoen, ijdelheid, otium, rust lediging van brievenbus = lichting ledig, zonder vocht – lens, uitgedroogd ledikant = alkoof, bed(stee), krib, kubbe, legerstede, slaapste(d)e, sponde, twijfelaar lee = hengsel, lende scharnier, watering leed – droefenis, droefheid, grief, hartzeer, jammer, kommer, letsel, pijn, schade, smart, verdriet, wee, zeer leedaanzegger = aanspreker, doodbidder, huilebalk, kraai leed doen = deren, kwetsen, raken leed hebben - spijten leedgevoel - (be)rauw, smart leedvermaak (Duits) = Schadenfreude leedwezen = berouw, pijn, spijt, verdriet leefgemeenschap – commune, woongroep leefklimaat - milieu leefregel = dieet, regiem, regime leefregel of dieet - kuur leeft van diefstal = dief, heler, rover leeftijd = ouderdom,(Fr., Eng.) age leeftijdsgroep - pubers, tieners, twens leeftocht = eten, proviand, rantsoen, spijs, victualiën, voorraad, voeding, voedsel leefwijze - dieet leeg – blanco, gust, hol, ijl, ledig, lens, loos, onbedrukt, onbelast, onbezet, ongeladen, ongevuld, ontruimd, open, uitgeput, vacant, verlaten, voos, vrij leegdrinken – legen, ledigen leeg en hol – loos leeg en vrij – onbezet leeggieten - legen, ledigen, uitgooien leegheid - leegte leeg maken = hozen, ledigen, legen, lenzen, lossen leeghoofd = domkop, kwast, onbenul; windbuil leeghoofdig – dom, hersenloos leeglopen - lanteren leegloper = baliekluiver, dagdief, doeniet, lanterfanter, ledigganger, lanterfant, lijntrekker, luiaard, luilak, nietsnut, slampamper, straatslijper, leegloperij = dagdieverij, lediggang, luiheid leegmaken = hozen, ledigen, legen, lenzen, lozen, ontdoen, (ont)ruimen leegmalen - droogmaken, inpolderen leg omhulsel – dop leeg praatje – smoesje leegroven – plunderen leegscheppen – hozen, uithozen leegte – gaping, gat, gemis, hiaat, holte, lacune, leegheid, leemte, vacuüm leegte zonder vocht = lens leek = beunhaas, knoeier, onbevoegde, ondeskundigeoningewijde, outsider leem = grondsoort, klei, kleem leem met grote stenen = grondmorene, keileem leemachtige grondsoort = löss leeman = ledenman, ledenpop, marionet leembestanddeel = lutum, silt, stof leemkuil – leemgroeve, leemput leemte = fout, gat, gaping, gebrek, gemis, hiaat, lacune, leegte, mankement, tekort(koming) leen = feodum, leengoed, verlei leenbank – lommerd leenbedrag – lening, leensom leenbreuk = felonie leeneed – hulde leenheer - leenvorst leenhouder - leenman, vazal leenman = vazal leenroerigheid = feodaliteit leenspreukig = allegorisch, metaforisch, zinspreukig leenstelsel = feodalisme, feodaliteit, feudalisme leenstelsel betreffende = feodaal leep – berekend, betjoegd, bijdehand, doortraptgehaaid, geslepen, gis, goochem, kien, link, listig, loos, slim, sluw, uitgekookt, uitgerekend, uitgeslapen leep en listig – link leepoog – druipoog, traanoog leer = buffel, doctrine, dogma, geloof, glacé, ideologie, ladder, Ieder, lering, les, nappa, regime, religie, saffiaan, stelregel, stelsel, theorie, trap, trapje, - zeem leerbewerker - lapper, looier, taander, touwer leerboek – leidraad, studieboek leer dat ervaring de enige bron van kennis is = empirisme leer der kerk - evangelie leer der oorlogvoering - krijgskunst, strategie leer der rasverbetering = eugenese, eugenetiek leer der ritmen - ritmiek leer uit Noord -Afrika = marokijn leer van de aangeboren begrippen - innatisme, inneïsme leer van de aardbeving = seismologie leer van de afstamming = genealogie, darwinisme leer van de bacteriën - bacteriologie leer van de beenderen - osteologie leer van de bepaalde energie - elektriciteitsleer leer van de beschrijving der beenderen = osteologie leer van de betekenis van woorden = semantiek leer van de betekenisverandering van woorden = semasiologie leer van de beweging = dynamica, kinetica leer van de beweging en druk van luchtsoorten = pneumatiek leer van de bewegingen der hemellichamen = kosmografie leer van de bladmossen - bryologie leer van bloed-en lymfevaten - angiologie leer van de bloedverwantschap - afstammingstheorie leer van de bodemontwikkeling = pedologie leer van de bouw van de aardkorst = geologie leer van de bouw van het heelal = kosmologie leer van de breking der lichtstralen = dioptrica leer van de delfstoffen - mineralogie leer van de denkwetten = logica leer van de eilanden = nosologie leer van de erfelijkheid = genetica, eugenetiek leer van de ervaring = empirie, empirisme leer van de evenwicht - statica leer van de geneesmiddelen - farmacologie leer van de geslachtswapens = heraldiek leer van de getallen = rekenkunde leer van de geuren – osmologie leer van de gevechtsvoering - tactiek leer van de grondregels = theorie leer van de huidziekten = dermatologie leer van de ideeën = ideologie leer van de insekten = entomologie leer van de kanselwelsprekendheid = homiletiek leer van de kerk - catechismus leer van de kerkelijke feesten - heortologie leer van de kinderziekten - pediatrie leer van de kleuren - chromatiek leer van de krachten - dynamica leer van de kristallen en hun vorming - kristalkunde, kristallografie leer van de laatste dingen - eschatologie leer van de leerwijze = methode, methodiek leer van de levenloze dingen - abiologie, anorgologie leer van de levensverschijnselen - biologie, zoölogie leer van de levenswetten - bionomie leer van de luchtbeweging = pneumatiek leer van de luchtgesteldheid en weergesteldheid = klimaatleer, klimatologie leer van de maatschappij = sociologie leer van de maatsoorten = ritmiek leer van de methoden - methodiek, methodologie leer van de meting in de ruimte - stereometrie leer van de meting van vaste lichamen - stereometrie leer van de misdaad - criminologie leer van de misvormingen in flora en fauna = terutologie leer van de munten - numismatiek leer van de onderaardse lichamen = nerterologie leer van de oorlogvoering - strategie, tactiek leer van de oorzaken - (a)etiologie leer van de oorzaken van ziekten - aetiologie leer van de opbouw van elementen - atoomtheorie leer van de overerving - gêneanomie leer van de paddenstoelen - mycologie leer van de plichten en deugden - moraal leer van de relaties van mensen en groepen = sociologie leer van de ritmen = ritmiek leer van de schepping - kosmogenie leer van de schoonheid = esthetica leer van de spieren = myologie leer van de spraakklanken = fonetiek, fenologie leer van de staatshuishouding = economie leer van de straalbreking - perioptrica leer van de stuifmeelkorrels = palynologie leer van de tanden - odontologie leer van de tragedie = tragiek leer van de toekomst = futurologie leer van de vaktermen = terminologie leer van de verbouw - versleer leer van de verschijnselen in de dampkring = meteorologie leer van de verschijnselen van het licht = optica leer van de versieringen = ornamentiek leer van de versmaat = metriek leer van de vogels = ornithologie leer van de vorm - morfologie leer van de waterkracht = hydraulica leer van de welsprekendheid = redekunde, retorica, retoriek leer van de werkelijkheid = realisme leer van de wetmatigheid van het leven = bionomie leer van de woordbetekenis = semantiek leer van de woordschikking = syntaxis leer van de woordvervoeging = grammatica leer van de zenuwziekten = neurologie leer van de ziekteverschijnselen - pat(h)ologie leer van de ziektesymptomen - diagnostiek leer van de ziel = psychologie leer van de zinnebeelden = symboliek leer van de zinsbouw = syntaxis . leer van de zonden = hamartologie leer van de zwammen = mycologie! leer van het behoud en de omzetting van het arbeidsvermogen = energetica, energetiek leer van het beheer van boekerijen - bibliotheconomie leer van het dieet = diëtetiek leer van het dierlijk gedrag - enthologie leer van het drama - dramatiek leer van het evenwicht = statica, statiek leer van het geheimschrift - cryptologie leer van het geluid = akoestiek leer van het heldendicht = epiek leer van het heelal - kosmologie leer van het juiste stemgeluid = fonetiek leer van het leven = fysiologie leer van het lichaam - somatologie leer van het licht - optica leer van het menselijk lichaam = somatologie leer van het onderwijs = didactiek leer van het ontstaan der ziekten - pat(h)olegie leer van het ontstaan van het aardoppervlak = geomorfologie leer van het ontstaan van het heelal = kosmogonie leer van het ontstaan van ziekten = nosogonie leer van het perspectief = doorzichtkunde leer van het seksuele leven - seksuologie leer van het staatsbestuur = staatkunde leer van het treurspel = tragiek leer van het verband tussen plant en dier en hun omgeving = oecologie leer van het waterleven - hydrobiologie leer van het zijn = ontologie leer van lamsvel - nappa leer van maatsoorten = metriek leer van maten en gewichten - metrologie leer van Mohammed = Islam leer der slangen – ofiologie leer der sterren - astrologie leer der vloeistoffen – hydraulica leerbewerking = looien leerboek = handboek, leidraad, studieboek leerdichter - didacticus leerfabel - apoloog leergang = cursus, methode laargang volgen – studeren leergierig = dociel, ijverig, leergraag, studieus, vlijtig, weetgierig, weetgraag leergraag – studieus leerhoofd - bolleboos leerjaar – klas leerkamer - leskamer leerkracht – docent(e), juffrouw, lector, lera(a)res, leermeester, meester, onderwijzer leerling – aanhanger, adelborst, adept, aspirant, beginneling, cadet, cursist, discipel, élève, gezel,halfwas, pupil, scholier, student, studiosus, volgeling, leerling-matroos op een vissersschip - afhouder leerling-officier - adelborst, cadet, vaandrig leerling van Boeddha = Ananda leerling van de Koran - santri leerling van een bepaalde school = adelborst, cadet leerling' van militaire school = adelborst, cadet leerling van Zeno = stoïcijn leerlooien - runnen leermeester = docent, goeroe (guru), instructeur, leraar, leerkracht, magister, onderwijzer, tutor, voorganger leermester van Alexander de Grote - Aristoteles leermeester van Aristoteles - Plato leermeester van Frege - Lotze leermeester van Heidegger - Husserl leermeester van Husserl - Brentano leermeester van Plato - socrates leermiddel = atlas, boek, bord, globe, kaart, landkaart, leesplank, liniaal, passer leermiddelen = lesmateriaal, schoolbehoeften leer of trap - ladder leerplan = methode, onderwijsprogram leerrede = oratie, predicatie, preek leerregel - principe leerrijk – nuttig, opvoedend leersoort = chagrijn, kalfsleer, marokijn, nappa, rundleer, saffiaan, segrijn, slangenleer, suède leerstellig = doctrinair, dogmatisch, theorama leerstelling = doctrine, dogma, geloofspunt, theorema leerstoel = hoogleraarschap, katheder, lectoraat, preekstoel, professoraat leerstof van examen doornemen - repeteren leerstoornis op taalgebied = leeszwakte, woordblindheid leerstuk = dogma, geloofsartikel, theorie leertijd – stage leertje - trapje leertouwer - looier leervak op school = aardrijkskunde, algebra, biologie, boekhouden, cijferen, Duits, economieEngels, Frans, fysica, geschiedenis, godsdienst, Grieks, Latijn, lezen, meetkunde, natuurkunde, Nederlands, rekenen, scheikunde, schrijven, taal, tekenen, wiskunde, leerwijze - methode leerzaam = didactisch, dociel, instructief, nuttig, onderwijzend, pragmatisch leesbaar – ontcijferbaar leesbaar schrift, voor allen - pasigrafie leesblindheid - alexie leesboek = novelle, roman leesboekerij – uitleenbibliotheek leesclub - lezerskring leesglas = loep, loupe, vergrootglas leeshonger – leeswoede leeskamer – bibliotheek leeslint – leeswijzer leesportefeuille – lectuurmap, leesmap leesstof = lectuur, lektuur, literatuur leest = gedaante, gestalte, middel, model, schoenvorm, taille, vorm leesteken = aanhalingsteken, accent, apostrof, beletselteken, deelteken, dubbelpunt, komma, koppelteken, punt, puntkomma, trema, uitroepteken, vraagteken leest of middel – taille leest of snit – model leeswijzer – bladwijzer, boekenlegger, leeslint leeswoede - leeshonger leeszaal – bibliotheek, boekerij, leeskamer leeszwakheid - dyslexie leeuw = Leo, lion, liebaard Leeuwardens poortje = Popta Leeuwardense toren = Oldehove leeuwarend - griffioen leeuwenbek - antirrhinum, ereprijs, gamander, helmkruid, kartelblad, kruid, maskerbloem, motten, muskus, ogentroost, toorts, vingerhoedskruid leeuwenbekkrachtiger - scrophularinceën leeuwengezicht - leontiasis leeuwenjong – welp leeuwentand – leontodon leeuwen temmer – dompteur leeuwerik - graspieper leeuweriken – alandidae lef – branie, couragebranie, durf, kloekheidmoed, ophef, spats lefdoekje – pochette lefgozer – druktemaker, opschepper lefhebber - druktemaker, opsnijder lefmaker – durfal lefschopper - opsnijder legaal = legitiem, rechtmatig, wettelijk, wettig legaat = bezet, boedel, diplomaat, donatie, erfdeel, erfenis, erfmaking, gezant, gift, nalatenschap, schenking legalisatie - wettiging legater – erflater legateren – nalaten legatie = gezantschap lege ruimte = leemte, vacuum legen – ledigen, uitdrinken legendarisch = befaamd legendarisch goudland = Ofir legendarische koning = Arthur legendarische koning van Vlaanderen = Gambrinus legendarische schaal = graal legendarische tovenaar = Merlijn legendarische vorst = Gambrinus legende = mirakel, mythe, overlevering, randschrift, sage, sprookje, (volks)verhaal leger = armee, bed, bivak, heer, heir, kamp, krib, krijgsvolk, landmacht, ligplaats, luchtmacht, menigte, militie, strijdmacht, troepen, weermacht legeraanvoerder = bevelhebber, generaal legeraanvoerder van Alexander de Grote - Clitus, Kleitos legeraanvoerder van David = Uria legerafdeling = afdeling, bataljon, brigade, compagnie, divisie, eenheid, eskadron, formatie, genie, G.S., korps, peloton, regiment, sectie legerafdeling der eerste Franse Republiek - legioen legerafdeling der Romeinen = legioen legerauto – jeep legerbende - heerschaar legerbevelhebber in Egypte = sirdar leger des heils = (Eng.) s.a., L.d.H. legereenheid - korps legeren – kamperen, legateren leger in de open lucht - bivak legering = alliage, alligatie, alliage, allooi, alpaca, alumel, amalgama, lega legering met kwik = amalgaam legering om metalen te verbinden = soldeer legering van koper en tin = brons. legering van koper en zink - bathmetaal, messing legering van koper, zink en nikkel - argentaan legering van lood en tin = soldeer legering van metaal en kwik - amalgaam legering van zink en lood = bathmetaal legerkamp = bivak, kazerne, lager legerkantine – mess legerknecht - soldaat legerkost = kuch, rats, soldatenspijs legerleiding – operbevel, staf legermacht – armee, krijgsmacht legeroefening = manoeuvre legeronderdeel = bataljon, batterij, cavalerie, compagnie, divisie, eskader, genie, infanterie, korps, landmacht, legerkorps, luchtmacht, marine, peloton, regiment, squadron legeropleidingsschool = C.O.A.K., K.M.A., R.S.I., S.R.O.A., S.R.O.I., S.R.O.MA legeropstelling - colonne legerplaats = bivak, garnizoen, kamp, kampement, kazerne legerplaats in openlucht - bivak legerpolitie = M.P. legerpredikant - veldprediker legerpriester = aalmoezenier legerschaar = heir, legoen, rot legerschool = K.M.A., K.M.S. legerstede = bed, brits, kooi, krib, ledikant, sponde, wieg legerstelsel = Filter, Ondas legertent - paviljoen legerterm = balen, filler, hap, hospik, organiek, stomp legertrein = tros legerveste - bunker, kazemat, kazerne legervoertuig – tank legervoorraad magazijn - dump leges – heffing, kosten, rechten, schrijfkosten lege tijd - otium leggen - aanbrengen, plaatsen, stellen, vloeren leggen van de nadruk = accentueren legger – draagbalk, register, vloerbalk legger in roosterwerk – kesp legger onder rails - biels leggoed = pootgoed legio = ontelbaar, talloos, talrijk, veel, volop legioen = cohorte, heerschaar, keurbende, menigte legionair - soldaat legislatief = wetgevend legist = jurist, wetkundige legisterlj = wettendienst legitiem = echt, legaal, rechtmatig, wetmatig, wettig, wettelijk legitimatiebewijs = pas, paspoort legitimatiekaart = persoonsbewijs legkaart - legpuzzel legplank - schap legnest voor kippen – valnest leguaan - anoles, basilisk, bergduivel, padhagedis leguanen - iguanidae leguninosen - monosaceeën lei = gesteente, leisteen leiband = gareel, leis, teugel, toom leiband voor paarden - leidsel leiboom = espalier leiden = (aan)voeren, besturen, brengen, dirigeren, meenemen, mennen, regeren, voeren Leiden = L.B., Lakenstad, sleutelstad leiden van een orkest = dirigeren leider = aanvoerder, baas, bestuurder, bevelhebber, chef, chief, dirigent, directeur, duce, gids, hoofd(man), manager, opperhoofd, voorman leider der erediensten - liturg leider van de Contraremonstranten = Gomarus leider van een debatingclub – moderator leider van een hotel – gerant leider van een olifant – kornak leider van een orkest – dirigent leider van toneel - regisseur leider van een verkooporganisatie = salesmanager leidfossiel = gidsfossiel leiding – aanvoering, bestuur, beheer, bestel, bevelvoering, bewind, directie, koker, kopstuk, regering, regie, regime leiding van een orkest - directie leiding voor gas = gasbuis leidinggevende persoon = baas, chef, directeur, manager, opperhoofd leidmotief = grondthema leidraad = gids, handboek, handleiding, leerboek, norm, regulatief, richtsnoervademecum Leids blauw - kobaltblauw Leids gebouw = Gravensteen, Lakenhal Leidse studentensociëteit = Minerva Leidse kaas - komijnekaas leidsel = gareel, halster, leiband, leis(el), teugel(s) leidsel en bit = toom leidsman = geleider, gids, hoeder, leider, mentor, voorman leidster – gids, leidsvrouw, poolster leikleurig – schalieblauw leien schrijfstift - griffel leireep – leidsel, teugel, toom leiriem - halster leis = kerstlied, leiband, lijn, Noël leisel – koppel, riem leishmaniose - kala-azar leisteen - schiefer leisteengebergte = Eifel leizeel = leidsel, leisel lek = bres, gat, opening, poreus, reet, scheur, wan lekdoek = filtreerdoek, doorzijgdoek lekenbroeder = convers, frater lekenmanier - ondeskundigheid lekenzuster = begijn lekkage = wan lekken – doorlaten, druipen, druppelen, sijbelen, lekker = aangenaam, behaaglijk, belust, delicaat, heerlijk, kostelijk, plezierig, prettig, smakelijk, verrukkelijk, zalig lekker baksel - banket lekkerbek = epicurist, fijnproever, gastrofiel, gastronoom, gourmand, gourmet, lucullus, proever, smuller, smulpaap lekkerbekken – smullen, watertanden lekker eten - smullen lekkernij = 2 ijs 3 jam 4 cake, drop, koek, noga, soes 5 gebak, hapje, lolly, patat, snack, snoep, taart 6 banaan, banket, bonbon, gombal, oester, sukade, toffee, ulevel 7 chocola, fondant, karamel, kaviaar,moorkop, rumboon, snoepje, taartje, truffel, ijstaart, zuurtje 8 eierkoek, roomsoes, pepermunt, schuimpje, slagroom, speculaas 9 chocolade, marsepein, negerzoen, snoepgoed, speculaas 10 borstplaat, kattentong, suikergoed 11 delicatesse,heerlijkheid 12 versnapering 15 garnalenbroodje lekker ruiken – geuren lekkers = drop, gelei, noga, snoep, suikergoed lekker sla[pen - soezen lekkertand = lekkerbek lekkertje = lieveling, schat, snoepje lekker van smaak – fijn, heerlijk lekker vinden – lusten, smaken leksteen = druipsteen, stalactiet lekvrij - potdicht lel = dreun, klap, mep, oorvijg, pats, pets, slag, tik lelie = aloë, asperge, drakenpalm, gloriosa, keizerskroon, look, prei, salomonszegel, vuurpijl, yucca lelieachtigen - liliaceeën lelieachtig bolgewas = ui, knoflook lelieachtig gewas = agave, aloë lelieachtig tuinbouwgewas = asperge lelieachtige plant - agave, aloe, salomonszegel lelienarcis - sneeuwklokje lelietje van dalen – dalkruid lelijk – affreus, afgrijselijk, afschuwelijk, afstotend, afzichtelijk, akelig, ijselijk, min, mismaakt, onesthetischonfraai, onooglijk, slecht, stuitend, wanstaltig lelijk dier = monster, mormel lelijk geel haar – peenhaar lelijk gezicht = grimas, tronie lelijk mens = aap, duivel, dwerg, monster, mormel, sater lelijk schepsel - mormel lelijk woord = knoop, verwensing, vloek lelijke aap = mandril lelijkerd – beroerling, monster, mormel, naarling lelijkheid = gemeenheid, laagheid lellebel – del; sloerie, slons, viezerik lelletje in de keel – huig lel of klap – slag lel om de oren - oorvijg lelvogel - huia, kokako lemma = devies, leus, lijfspreuk, motto, trefwoord, zinspreuk lemmet = kaarsenpit, kling, lemmer lemnacee - bultkroos, eendenkroos, lemma, spirodela, wolffia lemoen – citroen, dissel, disselboom, lamoen lemurachtige - maki lende = flank, lee, lies, onderrug lendenbiefstuk - entrecote lendebloed = bulk, lal lendendoek – paan lendendoekje - pantje lendeschot – spit lende spierpijn - spit lendespit - lumbago lendenstuk = haas, harst, lumme lenen – borgen, geven, verschaffen, voorschieten lener – financier, geldnemer, geldschieter leng = kabeljauw lengen = uittrekken, verdunnen lengsel = verlengsel, verlengstuk lengte = 1., afstand, grootte, longitude, longitudó lengte bepalen = meten lengte tussen twee punten = afstand, lijn lengte van beide armen = vaam, vadem lengte van de onderarm - el lengtecirkel = meridiaan lengtedraden van weefsels = schering lengtemaat = cm, cicero, dam, dm, decameter, decimeter, dm, duim, dijkroede, el, Foot, hm, hand, hectometer, inch, km, kilometer, knoop, kogge, landmijl, megameter, meter, mm, mm, micron, millimeter, mijl, mijn, paal, Pm, roede, rod, spanne, m, vaam, vadem, voet, werst, yard, zeemijl lengtemaat in Indonesië = paal lengtemaat in Rusland = werst lengtemaat op zee - mijl lengtemeting - longimetrie lengtetouw = hijstouw lenig = acrobatisch, buigzaam, flexibel, meegaand,meegevend, rank, slank, soepel lenigen – troosten, verlichten, verzachten leniger – verzachter lenige sport – turnen lenigheid – souplesse, veerkracht leniging van smart = soelaas, troost Lenin = (pseudoniem) Oeljanow Lening – krediet, leenbedrag Lening voor een huis - hypotheek lens = gust, harpoen, kijkglas, ledig, leeg, loep, loupe, meniscus, objectief, oculair, oogglas, pen, spie, vergrootglas lensfout - aberratie lenskapsel – lensbeursje lens of kijkglas - loep lensvorm = concaaf, convex lensvormig - lenticulair lenszak = sleepzak lente = jeugd, voorjaar lentebloem = anemoon, krokus, madeliefje, narcis, primula, sneeuwklokje, tulp lentebode = zwaluw lenteboter – grasboter lentedag - meidag lenteklokje - leucojum lentemaand - maart lenteren – dralen, talmen, treuzelen lenteschuim = koekoeksspeeksel lentespog = kikkerspog lenteteken - ram, stier, tweelingen lentezaaitijd = dricht lentezang - maggiolata lenticel = kurkporie, lensvorming, oogwratje lenticulair = lensvormig lentibulariacee - blaasjeskruid, pinguicula, utricularia leontopodium - edelweiss lento (muz.) = langzaam lenzen – leegmaken lenzen en prisma’s – optiek lenzenstel – bril leonisch – kitsch, onecht lep – schop, spa Lepanto - Naupaktos lepel – hazenoor, kunstaasspaan lepelaar – herderstasje, ooievaar lepelbek - slobeend lepelblad = cochlearia, herderstasje, mierik lepeldiefje - herdersasje lepelgans = lepelaar lepelkruid = lepelblad lepelreiger - lepelaar lepelslang - brilslang borden, lepels, messen, vorken - bestek, eetgerei lepel, scherpe – curette lepelspijs – pap, pudding, soep, vla lepeltje - schepje leperd – bedrieger, gewiekste, gladakker, gluiperd, goochemerd, guit, linkerd, schalk, schelm, slimmerd leplam - potlammetje lepra = lazerij, melaatsheid lepreus = melaats(e) leraar = docent, frik, goeroe, instructeur, lector, leerkracht, meester, mentor, onderwijzer, predikant leraar in de klassieke talen aan een gymnasium = preceptor leraar in de Nederlandse taal en letteren – neerlandicus leraar in welsprekendheid - retor leraren - doceren, onderrichten, onderwijzen, prediken lerares – docente, leerkracht, onderwijzeres Ieren – aanleren, africhten, blokken, doceren, instuderen, instrueren, lesgeven, onderrichten, onderwijzen, prediken, studeren, vossen Ieren band = koppel, riem leren gordel - riem Ieren halsgordel – gareel leren halsjuk - haam Ieren harnas – kolder Leren koppel - riem Ieren lap = zeem(leder) Ieren riem = koppel leren riem van een wasmachine = drijfriem leren schoen met schacht - laars leren schrijven van brieven – correspondentieonderwijs laren zak voor harmonica - balg leren zweep = karwats lerend = didactisch, onderwijzend lering = catechisatie, les, moraal, onderricht, onderwijs, onderwijzing lerk - lariks, lork, lorkenboom les – instructie, leer, lering, onderricht, onderwijs, raadgeving, studie, vermaning, voorbeeld les van een professor = college lesbak van een smederij = koelbak, lestrog lesbisch – homosecsueel lesgeven – lessen, onderwijzen les in lezen – leesles leskamer – leerkamer, studeerkamer leslokaal - klas leslokaal voor judo – dojo les nemen - lessen Lesotho, Bevolking van - Basotho Lesotho, hoofdstad van - Maseroe Lesotho, taal gesproken in – Sesotho lesprogramma - lesrooster lesschema = lesrooster, rooster lessen = blussen, boeten, stillen lessenaar – desk, lezenaar, schrijftael lessen van dorst - grinken lest – laatst lestijd – cursus, leergang, school lestrog - lesbak les van hoogleraar – college leswagen – lesauto letaal = dodelijk Letland, haven in - Lipaja, Ventspils Letland, hoofdstad van - Riga Letland, rivier in - Daoegava, Dvina, Gaoeja, Lieloepe Letland, stad in - Daoegavpils, Jelgava, Joermala, Liepaja, Rezekne Letland, volksstam in - Koeren, Liven letsel – blessure, kneuzing, kwetsuur, mankement, snede, verwonding, wond letten - benadelen, deren, verhinderen letten op – zorgen Lets = Lettisch letsel = kwetsuur, trauma, verwonding, wond letsel toebrengen = deren, kwetsen, verwonden wonden, letterteken letter – schriftteken letteren – letterkunde letterdieverij – plagiaat letter met omlaag uitstekende lus = staartletter letter van het Griekse alfabet = alfa, bèta, chi, delta, epsilon, èta, gamma, jota, kappa, iota, lambda, mu, nu, omega omikron, phi, pi, ps, sigma, thèta, tho, tau, ypsilon, xi, zèta letterdief = plagiaris, plagiator letterdieverij - plagiaat letterformaat - korps lettergreep = syllabe lettergreepraadsel = charade, logogrief lettergrootte = letterkorps letterheld – anagram letterkast - letterbak letterkeer = anagram, metathesis, letterkrans = lofdicht letterkunde = bellettrie, literatuur, woordkunst letterkundig = literair letterkundig werk – boek, drama, epos, essay, gedicht, krant, novelle, roman, tijdschriftverhaal letterkundig werk van gemengde inhoud = mengselwerk letterkundige = auteur, criticus, dichter, literator, novellist, poëet, romancier, schrijver letterlap = letterdoek letterlievende club of vereniging = rederijkerskamer letterlijk = feitelijk, getrouw, inderdaad, juist, nauwgezet, nauwkeurig, precies, stipt, strikt, woordelijk letterlijke herhaling = aanhaling, citaat, echo lettermaat – corpspica, punt lettermodel = sjabloon letteromzetting = metathesis letter onder de letter c – cedille letteropsomming - alfabet letterornament = monogram letter, op - ordenen – alfabetiseren letterpuzzel - woerdzoeker letterraadsel = anagram, cryptogram, logogrief letterreeks – alfabet letterrekening - algebra letterrijm = alliteratie, stafrijm letters boven Christusbeeld = I.N.RI. letters in liturgie = IHS, INRI letters noemen = spellen lettersnijder - graveur lettersoort = cursief, galjaard, garamond, helvetica, kapitaal, mediaan, nonparel, onderkast, parel, romein letterspel - scrabble letterstof – letterspecie letterteken - cedille letters van Grieks alphabet - alfa, bèta, gamma, delta, epsilon, zeta, eta, thera, iota, kappa, lambda, theta, iota, da, mu, nu, xi, omicron, pi, rho, sigma, tau, upsilon, phi, chi, psi, omega letter type = Aldine, antiek, Baskerville, bembo, bodoni, caslow, cursief, folio, futura, Garamond, gotisch, Helvetica, lectura, Libra, lutetium, mediaeval, Mercator, perpetual, roman, romein, Romulus, Spartan, times, uniciaal, univers lettervers = acrostichon letterverspringing = anagram, metathesis letter waarmee men drukt - drukletter letterzetter – graficus, typograaf letterzettergerei = tenakel, zethaak let wel – nota bene, n.b., tw. , sic leugen – bedriegerij, bedrog, beuzel, fabel, jok(ken), onwaarheid, verdichtsel, verzinsel leugen (Eng.) - lie leugenaar - bedrieger, fantast, jokkebrok, misleider leugenachtig = bedrieglijk, liegend, oneerlijk, onwaar, vals leugenachtige kwaadsprekerij = laster leugenontdekker - liedetector leuk – aangenaam, aardig, bekoorlijk, enig, fijn, flegmatiek, geestig, geinig, gezellig, grappig, knus, laconiek, lief, link, lollig, mieters, moppig, olijk, prettig, tof, vermakelijk, vrolijk leuk persoon = humorist, komiek, snaak leuke jongen = guit, schalk, snaak leuk en aardig – prettig leuk en fraai – mooi, prachtig leukerd = clown, grapjas, grappenmaker, komiek, lolbroek, snaak leukheid = geestigheid, gein, gezelligheid, grap, leut, lol, pret, vermaak leukocyt, soort - granulocyt, lymfocyt, monocyt leuk ontdeugend – guitig leuk persoon – humorist, komiek, leukerd, snaak leuk verhaal – mop leukweg - laconiek leunen - rusten, schragen, steunen leuning – armsteun, balie, balustrade, borstweringreling, steun, stut leuning op balkon = balustrade leuning op schip = reling leunstoel = bergère, crapaud, fauteuil, voltaire leur = kleinigheid, lokaas, lomp, lor, prul, vod leurachtig = nietig, onbeduidend, ijdel leurder = kramer, marskramer, venter leuren = venten leus = devies, gezegde, kernspreuk, lemma, leuze, motto, parool, spreuk, strijdkreet, wachtwoord, zinspreuk leut = gein, gekheid, genoegen, koffie, lol, plezier, pret, scherts, schik, vermaak, vrolijkheid leuter – kletsmajoor leuteraar – babbelaar, draler, kletser, kletsmajoor, talmer, zeurkous leuteren = babbelen, dazen, dralen, kletsen, razen, talmen, zaniken, zeuren, zwetsen leuterpraat = klets leuterig - besluiteloos, talmend, zanikerig leuterkous - babbelaar, zanik leutig – aangenaam, grappig, jolig, leuk, parool, prettig, plezierig, slogan, vermakelijk leuze = blazoen, devies, emblema, gezegde, kenspreuk, leus, motto, yell, wachtwoord Levant = Morgenland, oosten, Oriënt leven = bestaan, drukte, gedoe, geraas, getier, geweld, herrie, kabaal, lawaai, poeha, rumoer, spektakel, vertier, wonen, zijn levend = bestaand levendbarende zeevis - aalkwab levend wezen = dier, mens, organisme, plant levende have = vee levende steentjes - lithops levendig = alert, bedrijvig, beweeglijk, bezield, dartel, druk, energiek, flink, geanimeerd, intens, kittig, krachtig, kras, kwiek, lustig, monter, rumoerig, snel, tierig, vief, vitaal, vlug, vrolijk, zwierig levendig = (muz.) allegro, animato, animoso, presto, vivace, levendig tempo - entrain levendigheid = animo, beweeglijkheid, brio, drukte, opgewektheid, temperament, tierigheid, vertier, vuur levendig kind – druktemaker, robbedoes levendig of vief – kwiek, levendig vernuft = esprit, geest levend wezen - dier, mens levenloos = dood(s), futloos, gevoelloos, maf, mat, saai, zielloos levenmaker – drukteschopper, herriemaker levensavond = ouderdom levensbaan = levensweg levensbeginsel - cel, kiem levensbehoefte = eten, kleding, voedsel levensbenodigdheid - dekking, kleding, voedsel levensbeschouwing = atheïsme, deïsme, filosofie, idealisme levensbeschrijver = biograaf levensbeschrijver van heiligen -hagiograaf levensbeschrijving = biografie levensbeschrijving door persoon zelf = autobiografie levensbeschrijving van heilige = hagiografie levensbeschrijving van pas overledene - necrologie levensboom = thuja levensconditie = levensvoorwaarde levensdraad = levensduur, levensloop levensfilosofie - biosofie levensfunctie = ademen levensgedrag = levenswandel levensgeest (Ind.) - prana levensgegevenheid = lot levensgemeenschap - commune, groep, samenleving levensgenieter - Bourgondiër levensgevaarlijk = dodelijk levensgezel = eega, echtgenoot, gade levenshouding = gedragslijn levenskracht = vitaliteit levenskrachtig – tierig, vitaal levenskring - milieu levenskunst – eubiotiek levenslang - eeuwig levensleer = biologie, biotiek levenslied - smartlap levensloop = carrière, curriculum, levensdraad, lot levenslucht = adem, asem, zuurstof leenslucht innemen – ademen, inademen levenslust = blijheid, energie, opgewektheid, vrolijkheid levenslustig = blij, dartel, energiek, fit, flink, fris, gezond, kras, opgewekt, tierig, vief, vitaal, vrolijk, zonnig levensmagnetisme = mesmerisme levensmiddelen = comestibles, eetwaren, proviand, voedsel, voedingsmiddelen levensmoe = levenszat levensmorgen = jeugd levensonderhoud = alimentatie, eten, kost, voer, voeder, voeding, voedsel, werk levensonlust – spleen levenspad – levensweg levensperiode bij rijping - puberteit levensregel - devies, maxime levenssap - bloed, gal, sap levensschets – portret levensverhaal – historie, story levensverrichtingenleer = fysiologie levensvocht in organische lichamen = bloed, gal, sap levensvreugde = levenslust levensweg - loopbaan levenswijs - ervaren levenswijze = discipline, gedrag, regiem, regime, regel, tucht levenszat – levensmoe levenwekkend = animerend, bezielend levenwekkende kracht = adem, bezieling lever - hepar leverancier = bakker, groenteboer, kruidenier, melkboer, slager, olieman, producent, zandman leverancier van eetbare vogelnestjes - salangaan leverantie - bezorging, levering leverbaar – fungibel leverbot - zuigworm leverbotziekte = distomatose, fasiolasis, organs leveren = afleveren, bezorgen, fourneren, klaarsperen, overgeven, produceren, verschaffen, voorzien levering = aflevering, bezorging, leverantie, produktie leveringslijst - factuur leverkruid - agronomie, boeltjeskruid, eupatorium, koninginnekruid levermossen - hepaticae leverontsteking - hepatitis leverpastei = patée leverstok – lavas levertraan - visolie levert duurzaam hout = eik levert een olifant = elp, elpenbeen, ivoor levert gevaar voor de vis = net levervlek - chloasma levervocht = gal leverworm – leverbot leverworst - loert leverziekte = distamatose, galsteenkoliek, geelzucht, serum, hepatitis levier = stuurknuppel lewisiet = strijdgas lex = wet lexicograaf = woordenboekschrijver lexicon = encyclopedie, naslagwerk, woordenboek lezen – doornemen, melen, inzamelen, opnemen, schiften, schoonmaken, uitzoeken, vergaderen, vergaren, verzamelen, zamelen lezenaar = katheder, lessenaar, standaard lezer = abonnee lezerskring = boekenclub, leesclub, leesmuseum lezing = causerie, redactie, rede, tekst, versie, voordracht liaan = slingerplant liaan, inlandse - bosrank, clematis, hedera, kamperfoelie, klimop, lenicera Liafwin - Lebuinus liaison = verbintenis, verhouding lias = brievensnoer, rijgsnoer, veter Libanese munt = piaster, pond Libanon, bergtop in - Sinnen, Hermon Libanon, dal in - Beka Libanon, hoofdstad van - Beiroet, Beytouth Libanon, oorspronkelijke bewoners van - F(o)eneciërs Libanon, rivier in - Asi, Leontes, Litani, Orontes Libanon, stad in - Baalbek, Saida, Tripoli, Zahlé libatie = drankoffer, plengoffer libel = anax, glazenwasser, juffertje, pamflet, schotschrift smaadschriftwaterjuffer, waternimf liber -ongedwongen, vrij liberaal = mild, onbekrompen, onbevooroordeeld, royaal vrijgevig, vrijzinnig liberaal (Eng.) = whig, vrijheidlievend liberaal staatsman - Thorbecke liberale partij = F.D.P., V.V.D. liberatie - bevrijding, verlossing Liberiaanse munt - dollar Liberia, berg in - Nimba Liberia, hoofdstad van - Monrovia Liberia, kaap in - Mesurado, Palmas Liberia, munt in = dollar Liberia, rivier in - Cavally, Cestos, Gbeya, Lofa, Mano, Morro Liberia, stam in - Gbandi, Gio, Gissi, Grebo,Kpelle, Kroe, Mandingo, Mende liberteit = vrijheid libertijn = losbol, vrijdenker, vrijgeest libido = geslachtsdrift, levensdrift Libië, hoofdstad van - Tripoli Libië, oase in - Fezzan, Koefra Libië, rassengroep in - Brak, Dzjofra, Koefra, Moerzoek, Sebna Libië, stad in - Beida, Benghazi, Tripoli Libië, zoutwater in - sebkha Iibra = balans, weegschaal librarius = bibliothecaris libretto = tekst, tekstboek librije = kloosterbibliotheek licentiaat = lic. licentie = losbandigheid, patent, vergunning, verlof Iicentieus = dartel, ongebonden lichaam = bast, body, corpus, figuur, gedaante, hagje, instelling, karkas, korps, lijf, object, orgaan, organisme, romp, voorwerp lichaam met grootste inhoud bij kleinste oppervlak = bol lichaamsbedekking - kleding, kleren lichaamsbeweging = dans, fietsen, gym(nastiek), joggen, lopen, sport, training, trimmen, turnen, wandelen, zwemmen lichaamsbouw = gestalte, postuur lichaamsbouwtype - biotype, constitutietype, lichaamsdelen - ook medische termen en spieren 2 dij 3 arm, bil, bot, kin, lip, nek, oog, oor, rib, rug 4 aars, ader, anus, band, been, buik, darm, dens, duim, haar, hals, hand, hart, heup, hiel, huid, huig, Iris, kaak, keel, kies, knie, kuit, lens, lies, long ,merg, milt, mond, neus, nier, pees, pink, pols, tand, teen, tong, tuba , ulna, vene, voet, wang, zool 5 aorta, atlas, blaas, bloed, bijbal, cutis, derma, eikel, enkel, femur, gebit, hamer, hoofd, hymen, klier, labia, lende, lever, mamma, nagel, navel, oksel, penis, pupil, rhino, sinus ,slaap, spier, talus, tibia, vulva, zenuw 6 adnexa, balzak, bekken, biceps, boezem, bijnier, cardia, coecum, cornea, discus, dijbeen, facies, falanx, fallus, farynx, fascie, fauces, fibula, gelaat, gonade, larynx, molaar, mucinen, myocyt, nervus, neuron, oogbol, oogkas, ooglid, oorlel, ovarie, pelvis, pleura, pulsus, pyelum, radius, retina, schede, sclera, skelet, stapes, thorax, thymus, tonsil, ureter, uterus, vagina, wervel, wimper 7 abdomen, amandel, arterie, bilnaad, choanen, dentine, draaier, dijspier, ellepijp, epifyse, fibrine, galgang, gezicht, glottis, humerus, jejunem, jukbeen, jukboog, longlob, longtop, lymfvat, mamilla, medulla, mergcel, monocyt, neuriet, neusgat, neusrug, ooghaar, palatum, patelIa, periost, pisbuis, portier, pulmone, pylorus, sanguis, scapula, schedel, scrotum, snijtand, sternum, symfyse, tandkas, teelbal, trachea, triceps, vulvula, weefsel, zaadbal, zintuig, zitbeen, zitvlak 8 aambeeld, aderklep, aderwand, appendix, beenmerg, bloedvat, borstkas, bovenarm, bovenlip, bronchie, buikwand, cerebrum, clitoris, darmbeen, darmvlok, duodenum, eierstok, eileider, elleboog, epitheel, follikel, frenulum, galblaas, geraamte, gewricht, glutaeus, halsader, hartklep, hersenen, heupbeen, hielbeen, hoektand, hypofyse, ingewand, kaakbeen, kinzenuw, kniepees, kuitbeen, leucocyt, liesband, ligament, longader, longkwab, luchtpijp, maagwand, maanbeen, nekspier netvlies ,neusbeen, neusgang, nierader, nierkwab, onderarm, oogappel, oogspier, oogzenuw, pancreas, perineum, platysma, polsband, prostaat, rotsbeen, rugspier, schouder, slagader, slokdarm, stemband ,tandbeen, tandhals ,tandmerg, tepelhof, tongbeen, tongpunt, tongriem, traanzak, vertebra, voetzool, voorhuid, wandbeen, zaadbuis, zeefbeen, zaagspier, zogklier 9 adervlies, aortaklep, beenvlies, bindvlies, borstbeen, borstwand, bovenbeen, bovenkaak, buigspier, buikholte, huidspier, buikvlies, calcaneus, capillair, clavicula, cremaster, darmpapil, diafragma, endeldarm, endotheel, enkelband, epidermis, erwtenbeen ,galkanaal, gehemelte, haematine, halsspier, hartkamer, hartspier, hartvlies, hartzakje, hartzenuw, hoofdhaar, hoofdhuid, huidpapil, huidspier, huidzenuw, kittelaar, knieschijf, kraakbeen, labyrlnth, leverader, leverkwab, liesplooi, longhilus, longpoort, longvezel, longvlies, lymfklier, maagspier, mandibula, melkklier, middenoor, middenrif, nagelriem, neusholte, neusspier, onderbeen, onderbuik, onderkaak, oogwinper, oorschelp, poortader, reukzenuw, ruggemerg, schaamlip, slaapbeen, slaapkwab, slijnklier, slljnvlies, spaakbeen, stuitbeen, talgklier, tandemail, tandkroon, tandvlees, tongzenuw, traanbeen, traanbuis, urinebuis, utriculus, vaatvlies, vingertop, voorhoofd, wiggebeen 10 ocetabulum, adamsappel, baarmoeder, bekkenwand, blaasspier, bloedserum, borstholte, borstklier, borstspier, borstvlies, borltlonuw, botweefsel, buikorgaan, buikstreek, bijniermerg ,darmkanaal, deltaspier, eosinofiel, epididymis, epiglottis, erythrocyt, granulocyt, halswerve,l handbuiger, handwortel, heiligbeen, hersenbalk, hersenstam, hoornvlies, intestinum, keelklepje, kringspier, lieskanaal, liesstreek, longwortel, maagingang, maagstreek, mergschede, metacarpus, metatarsus, middelhand, middelvoet, middenhand, middenkwab, middenvoet, neusschelp, neuswortel, nierbekken, okselklier, oortrompet ,peesschede, peritoneum, ribbenboog, ruggegraat, schaambeen, schedeldak, schedewand, scheenbeen, scholspier, slaapspier, sluitspier, sprongbeen, staartbeen, stemspleet, strekspler, stijgbeuge,l tandwortel, teenkootje, thrombocyt, tongwortel, traanklier, urineblaas, voetwörtel ,zweetklier 11 achterhoofd, armgewricht, beenweefsel, bindweefsel, bloedplasma, borstwervel, cerebellium, dacryocyste, diëncefalon, endometrium, epicondylus ,epigastrium, apistrofeus, hersenkamer, hersenmassa, hersenvlies, hersenvocht, hersenzenuw, huidartorie, keelamandel, lendewervel ,longblaasje, maag portier, maaguitgang, mitraalklep, nagelwortel, navelstreek, navelstreng, neusamandel, neusvleugel, paradentium, ruggewervel, schedelbeen, schildklier, schoudertop, slaapstreek, slakkenhuis, sleutelbeen, strotklepje, sympathicus, tandglazuur, urinekanaal, urineleider, vaatstelsel, vleugelbeen, voetbeentje, wortelvlies, zwellichaam 12 achillespees, alvleesklier, bloedplaatje, bovenarmbeen, buikingewand, buikslagader, buikvlieszak, bijnierschors, haemoglobine, halsslagader, hersenschors, heupgewricht, huidbloedvat, jukbeenspier, kaakgewricht, kniegewricht, koekoeksbeen, leverhaarvat, longslagader, maagdenvlies, netvliespunt, onderarmbeen, oogbindvlies, oogslijnvlies, peridontium, polsgewricht, polsslagader, promontorium, ribkraakbeen, schedelbasis ,schouderblad, slagaderwand,teengewricht, teerlingbeen, trommelvlies, vingerkootje, voetgewricht, wervelkanaal, zenuwstelsel 13 baarmoederkap, borstingewand, borstslagader, bovenarmspier, bovenlipspier ,bijschildklier, darmslijmvlies, driehoeksbeen, drielingzenuw, elleboogzenuw, gehemeltebeen, gehemelteboog, gehoorbeentje, geslachtsdeel, hersencentrum, hersenschedel, hersenweefsel, hoofdslagader, huidcapillair, huidtalgklier, knieschijfband, leverslagader, maagslijmvlies, mondslijmvlies, neuskraakbeen, oorsmeerklier, pijnappelklier, schouderspier, slaapslagader, speekselklier, strottenhoofd, tongpuntklier, verstandskies 14 baarmoedermond, baarmoederwand, bekkeningewand, bloedkleurstof, bloedvloeistof, bovenbeenzenuw, driehoekszenuw, gehemelteplooi, geslachtsklier, halvemaansbeen, ingewandsspier, long-borstvlies, maagdarmkanaal, middenhersenen, mondsluitspier, oogholtespleet, regenboogvlies, ruggenmergzenuw, spaakbeenzenuw, speekselwratje, spronggewricht, tussenhersenen, voorhoofdsbeen, voorhoofdskwab, wervelslagader 15 bloedlichaampje, evenwichtszenuw, geslachtsorgaan, lymfvaatstelsel, monnikskapspier, neuskeelamandel, neus-traankanaal, neustussenschot, ondertongszenuw, ruggemergsvlies, ruggemergsvocht, schildkraakbeen, slagaderstelsel, voorhoofdsspier 16 achterhoofdsbeen, bovenarmslagader, doornuitsteeksel, evenwichtsorgaan, kleermakersspier, lipspeekselklier, poortaderstelsel, slakkenhuiszenuw, voorstanderklier 17 bovenbeenslagader, elleboogsgewricht, handwortelbeentje, werveluitsteeksel 18 ademhalingscefltrum, middenhandsbeentje, middenvoetsbeentje 19 baarmoederslijmvlies, ravenbekuitsteeksel 22 elleboogspiergewricht 24 hersenruggemergvloeistof 25 borstbeen-sleutelbeenspier 29 borstbeen- lichaamsdeel afzetting - amputatie lichaamsdeel van een dier – bek, gewei, hoorn, kam, kieuw, klauw, kop, poot, slurf, snavel, snoet, staart, uier, vleugel lichaamsdeel in de mond – tong lichaamsdeel van een koe - uier lichaamsdeel van een olifant = slurf lichaamsdeel van een vogel = pen, snavel, staart, stuit, vleugel lichaamsdeel van een zekere herkauwer – bult lichaamsgeaardheid – gestel lichaamsgebrek - mankement lichaamsgedaante = gestalte lichaamsgestalte – figuur, postuur lichaamsholte = oksel, wade lichaamsinhoud = volume lichaamskracht – fut, energie lichaamslengte - statuur lichaamsoefening = gymnastiek, sport, training lichaamsolie - huidsmeer lichaamsorgaan = blaas, gal, hart, lever, long, maag, milt, nier lichaamsslagader = aorta lichaamssmart – pijn lichaamsstand - pose lichaamsstraf = lijfstraf lichaamstemperatuur = koorts lichaamsverslapping = atonie, inzinking, zwakte lichaamsverzorging - hygiëne lichaamsvocht = bloed, gal, lymfe, slijm, urine, zweet lichaamsvocht afscheiden – zweten lichaamsvorm - figuur lichaamsvrucht = embryo, foetus lichaamszwakte = atonie, onmacht, slapte lichamelijk = corporeel, fysiek, somatisch, vleselijk lichamelijk lijden – pijn, smart lichamelijk onderzoeken – fouilleren lichamelijk welzijn - gezondheid lichamelijke inhoud van iets = volume lichamelijke liefde = erotiek lichamelijke oefening = gymnastiek, sport licht – bliksem, dakopening, gauw, gezichts, helder, inzicht, lamp, luchtig, makkelijk, openbaarheid, schijnsel, sein, vermogen, vlot, vlug licht (muz.) – leggiero licht aan de kust – vuurbaak licht aanraken - beroeren lichtbaken - Brandaris, vuurtoren lichtbakken - stoven lichtbeeld - dia licht beschonken - aangeschoten licht bier = lager, pils licht blauw – bleu lichtbol – lamp lichtbolletje – gloeilamp licht bootje - kano licht brandbare stof = zwavel licht breekbaar = broos, bros, fragiel, teer licht brokkelend – bros licht brokkeltje – kruimeltje licht bruin – terra licht dempen - dimmen licht dronken – aangeschoten, tipsy licht en glanzend = blank licht gebouw = loods licht gekeperde stof- serge licht geluid = gefluister, geruis, gesis, gesuis licht geroerd = emotioneel licht geweer = flobert licht Indisch rijtuigje – sado licht kloppen – tikken licht meisje – hippie, hoer licht omvallend = topzwaar licht ontbrandbare stof = tondel licht ontgloeibare stof – tintel licht ontroerd - emotioneel licht ontvlambaar = driftig licht ontvlambaar mengsel = gas, kruit licht ontvlambare delfstof = zwavel licht oorlogsschip – brigantijn, korvet licht paars = lila licht peillood = handlood licht ploffen = floep licht roeivaartuig – jol, kajak,kano skif licht porus weefsel – kurk licht rijtuig – brik, panier, sjees licht rijtuigje – sado licht rood - rossig licht Russisch rijtuig - kibitka licht schiftend – kartelig licht slaan – tikken licht slaapje – dutje licht slapen – sluimeren, soezen licht steekje - prikje licht te bedriegen = goedgelovig, naïef, onnozel licht te ontroeren – emotioneel licht terugkaatsen – spiegelen licht treffen – aanraken, tikken licht uitzenden - stralen licht vaartuig – jol, sloep, tartaan licht verpakkingsvoorwerp = doos licht vuurwapen – geweer, bren(gun), pistool, revolver, sten(gun) licht weefsel - pop(e)lin(e) licht windje – bries licht worden - dagen licht wrijven – kietelen licht ziek - ongesteld lichtband = lichtkrant lichtbeeld = dia lichtbreking = refractie lichtbron = baken, kaars, lamp, maan, ster, zon lichtbruin rood = terra, terracotta lichtbundel = straal lichtbundelend spiegelvlak = reflector lichtdrager = kandelaar, luchter, luster, lucifer lichtdroevig aangedaan - weemoedig lichtdruk - fototypie lichteenheid - kaars, lambert, lumen, l.m., lichtengel – seraf lichte aanraking - tikje lichte avondmantel = sortie lichte bedwelming – roes lichte beschadiging – kras lichte briessnuiver lichte bromfiets - solex lichte cavalerist = dragonder lichte damesmantel - sortie lichte eenmaster – kotter lichte geur – aroma lichte golving – plooi, rimpel lichte herenoverjas - demi lichte hoofdbuiging – nik lichte insnijdingen maken - krassen lichte klap – tik lichte kleur – creme, wit lichte koek – cake lichte korte slag - tikje lichte mist – nevel lichte motorfiets – derny lichte mouwloze damesmantel – sortie lichte rilling – huivering lichte ruiter – dragonder, kozak lichte Russische ruiter = kozak lichte schijn – zweem lichte slaap – hazenslaap, roes, sluimering lichte sigarenkleur = amarillo lichte slag – pets, tik(je) lichte sloep = jol lichte Spaanse wijn = sherry lichte steek – prik lichte vlaag – vleugje lichte wind - bries lichte wollen stof - flanel lichte wond = schram lichteenheid = kaars, lumen, lux lichtekooi = hoer, prostituee, snol, straatmeid lichtelijk = enigszins, gemakkelijk, iet (wat),moeiteloos lichtelijk dronken - aangeschoten lichten = blinken, bliksemen, gloren, ledigen, opheffen, optillen, rekruteren, schitteren, tillen lichten bij onweer – bliksemen lichten branden - schijnen lichtend = lumineus lichtende band aan de hemel = melkweg lichtende kring om zon of maan = halo lichter – heklantaarn, kandelaar, luchter, sandeel lichterik - venster lichter van tint dan anders = verbleekt lichtgas onder sterke druk = persgas lichtgebraden rundvlees – biefstuk, rosfief lichtgeel - blond Iichtgekeperde stof = serge lichtgekleurde zijachtige stof = foulard lichtgelovig = argeloos, goedgelovig, naïef, onnozel lichtgeraakt – grillig, kittelorig, korzelig, kregel, moeilijk, netelig, overgevoelig, pointilleus, prikkelbaar, tips lichtgeraaktheid = kittelorigheid, prikkelbaarheid lichtgevend = fosforiserend lichtgevende stof = radium, fluor lichtgewicht = bantam,veder, vlieg lichtglans = schijn lichtgrauw = vaal, bleek lichtgroene kleur = seladon lichthartig = zorgeloos lichtheid - gemakkelijkheid, luchtigheidopgewektheid, vlugheid lichtjes dronken - roezig lichthout = glimhout lichting = aanwerving,, contingent, jaargang, lediging, levee, oproeping lichtkever – gloeiworm lichtkleurig bier – blonde, pils lichtkleurige sigaar = amarillo lichtkoepel - lantaarn lichtkracht = lichtsterkte lichtkrans = aureool, coma, nimbus lichtkrans om de zon - corona lichtkring = aureool, halo, imbus, stralenkrans lichtkring om komeet = koma lichtkring om zon of maan = halo lichtkroon – kandelaar, lamp, luchter, luster lichtkuur – lichtbad lichtmatroos - janmaat lichtmeter = fotometer, lucimeter lichtmis = boemelaar, losbol, pierewaaier, zwierbol lichtmot – nachtvlinder lichtpaal - lichtmast lichtpaars = lila lichtprojectiel = lichtkogel lichtquant - foton, photon lichtraket = vuurpijl lichtreflector – kattenoog lichtrode wijn - rose lichtschuw dier = mol, vleermuis lichtschuwheid = fotofobie lichtsein = signaal lichtsignalen geven - stakelen lichtstad = Parijs, Eindhoven lichtste kleur = wit lichtsterktemeter = radiometer lichtstroom,eenheid van - lumen lichttoren = vuurtoren lichtuitstraling = fluorescentie lichtvaardig = luchthartig, onberaden, onbezonnen, ondoordacht, werelds, lichtverschijnselen leer = optica lichtwerper - projector, reflector lichtzijde – zonkant lichtzijden papier - crepe lichtzinnig = frivool, los(bandig), luchthartignalatig, onbekookt, onbesuisd, ondoordacht, onnadenkend, roekeloos, wuft, zorgeloos lichtzinnig persoon = lichtmis, losbol, zedeloze lichtzinnige vrouw – courtisane, mallootslons lichtzure appel – aagtappel lichtzure melkspijs – yochurt lid = apocyt, deel(genoot), deksel, dop, geleding, klep, lidmaat lid van de bemanning (schip) = donkeyman, machinist, matroos, roerganger, stoker, steward, stuurman lid van de bemanning (vliegtuig) = mecanicien, piloot lid van de Eerste Kamer = senator lid van de Finse vrouwelijke hulp troepen – lotta lid van de hoogste kaste der Hindoes = Brahmaan lid van de Jezuïetenorde = S.J. lid van de kerkenraad – diaken, ouderling, predikant, scriba lid van de Koninklijke Academie = F.R.S. lid van de lage adel in Portugal = fidalgo lid van de onderwereld = gangster lid van de raad der Ouden in Sparta = geront lid van de rechtbank = rechter lid van de Staten Generaal = kamerlid, parlementariër, senator lid van de Tweede Kamer = afgevaardigde, parlementariër volksvertegenwoordiger lid van de voormalige Raad van in Indië = edeleer lid van een genootschap of sociëteit - sociëtair lid van een geheim genootschap in Ierland = Fenian, ira lid van een bepaalde kerk - anglicaan lid van een godsdienstige secte = kwaker, mormoon lid van een handelszaak - firmant lid van een kiescollege = kiesman lid van een middeleeuwse orde = Augustijn, Benedictijn, Dominicaan, Franciscaan, Johannieter, Karthuizer, Kruisheer, Tempelier lid van een orkest = bassist, drummer, fluitist, hoboïst, klarinettist, slagwerker, violist lid van een rederijkerskamer – kamerist lid van een regerende klasse - aristocraat lid van een senaat = senator lid van een vrije kloosterorde = begijn lid van een wetswinkel – alinea lid van een zanggroep – koorlid, korist lid van een zangkoor - zanger lid van het Engelse Hogerhuis = pair, peer lid van het Franse schrikbewind = Danton, Marat, Robespierre lid van rondtrekkend volk = zigeuner lid van verdienste = erelid lid van de zanggroep = korist(e) lidhauw = lidpeul lidgras - kweek lidmaat -aannemeling; arm, been lid, medelid lidrus - robol lidwoord = artikel; de, een, het lidwoord (Duits) = das, der, die, ein, eine, einem, einen, einer, eines lidwoord (Engels) = the, an Iidwoord (Frans) = le, la, un, une Lid worden - abonneren Liebaard = leeuw Liebaert - Klauwaert Liechtensteinse hoofdstad - Vaduz Liechtensteinse munt = franc lied = aria, ballade, barcarolle, chanson, gedicht, gezang, hit, melodie, ode, psalm, chlager, song, vers, zang(stuk) lied of muziekstuk voor meerdere personen = duet, duo, kwartet, kwintet, octet, septer, sextet, trio lied om op te dansen - danslied lied zonder woorden = melodie, wijs lieden – lui, mensen, personen liederboek – psalter, zangboek liederlijk = losbandig, ploertachtig, slordig, zedeloos liedje – deun, versje, wijsje liedje van verlangen = talmen liedjesschrijver - verzenmaker liedjeszanger = cabaretier, chansonnier, crooner, liedslot = naspel lied ter ere van Apollo - paean lief – aangenaam, aanminnig , aardig, aimabel, bekoorlijk, bemind, bevallig, dierbaar, doddig, enig, geliefd, hartelijk, innemend, knus, leuk, lief(e)lijk, prettig, schattig, snoezig, teder, vriendelijk, zoet lief aankijken - lonken lief kind = dot, engel, liefje, schat, schattebout ,zoeterd lief meisje = dot, schat, snoes liefdadig = gul, vrijgevig, weldadig, weldoende liefdadige vrouw = Dorcas liefdadigheid = charitas, charitatief liefdadigheidsverkoop = bazar, fancyfair leifdadigheidsvoorstelling - benefiet liefde = affectie, genegenheid, min, passie, vlam, zwak liefdedaad = weldaad liefdegave = aalmoes liefdegift = aalmoes, prove liefdegodin = Aphrodite, Venus liefdegodjes - amourettes liefdegras – eragrostis liefde koesteren - beminnen liefdeloos = gevoelloos, kil, koud, onbarmhartig, onhartelijk liefdemaaltijd van de eerste Christenen = agape liefderijk = hartelijk, teder, vriendelijk, weldadig, welwillend liefdesaffaire - romance liefdesappel – tomaat liefdesavontuur - romance liefdesbrief = minnebrief liefdesgenot - erotiek liefdesgeschiedenis = minnarij liefdesgod - Amor, Cupido, Eros liefdesgodin - venus liefdespoëzie – minnedicht liefdesrust - vree liefdessuiker = selan liefdesverbintenis = huwelijk, liaison, verloving liefdesverhouding – huwelijk, minnarij, verloving liefdesverklaring - aanzoek liefde tot de medemens - caritas, naastenliefde liefdevol = innig, teder liefdevolle gedachtenis = piëteit liefdezuster = diacones liefdoend = aanhalig liefdoenerij = pluimstrijkerij, vleierij liefelijk - aanvallig, affabielle,riant, suave, sympathiek, zacht liefelijk (muz.) = aanminnig, amabile, amoroso, dolce, teder liefelijk gelegen = riant liefelijke plak in een onaangename omgeving - oase liefelijkheid - bekoorlijk liefelijk oord = Dorado, Eden, paradijs liefelijk oord in onaangename omgeving = oase liefhebben – be(minnen), minnekozen liefhebber = amateur, dilettant, fan, gegadigdeminnaar liefhebber van boeken = bibliofiel liefhebber van duivensport - duivenmelker liefhebber van edelstenen - lapidarist liefhebber van Engeland = anglofiel liefhebber van Frankrijk = francofiel liefhebber van grammofoonplaten = discofiel liefhebber van lekker eten = gastronoom liefhebber van vogels - vogelaar liefhebberij – animo, bezigheid, hobby, lust, lezier, vermaak liefhebberij in een kunst = dilettantisme liefheid = hartelijkheid, vriendelijkheid liefje = geliefde, minnares, schat(je), snoes, troel, troetel liefje van Harlekijn - Colombine liefkind – dot, engel, liefje, schat, schattebout liefkozen = aaien, aanhalen, cajoleren, caresseren, knuffelen, kozen, strelen, strijken, troetelen liefkozing = aai, aanhaling, kneepje, kus, lik, streling, zoen liefkozing van een dier = lik, kopje liefkruid - madeliefje lieflijk = aanminnig, aardig, bekoorlijk, gracieus, leuk, lodderig, minnelijk, pril, riant, strelend, teder, zacht lieflijk (muz.) = amabile, amoroso, dolce lieflijk gelegen – riant lieflijkheid - zachtheid lieflijk oord = Eden, Elysium, oase, paradijs lieflijk zacht – teder lieflijk zingen - kwelen lief meisje - deern(tje), dot, schat, snoes liefste - beminde lieftallig – aanbiddelijk,aangenaam, aanvallig, bekoorlijk, bevallig, innemend, snoezig liegbeest – jokkebrok, leugenaar, liegen – beetnemen, fantaseren, huichelen, jokken liegend kwaadspreken - lasteren lier = draaiorgel, kaapstander, luit, takel, winch, windas Lier - Lyra lierantilope - blesbok, bontebok, sassaly, topi liereman - orgeldraaier, rijmer lierdichter uit Griekenland - Pindarus lierdichtkunst = lyriek lierdraaier = lierenman lierenman = orgeldraaier, rijmer, straatmuzikant lieren = samenvoegen, verbinden lierstaart = liervogel liervis = pitvis, schelvisduivel, zeelier liervogel – lierstaat, menura lies – huid(plooi), vlotgras liesgras – glyceria lieve - beminde lieveling = aangebedene, beminde, engel, favoriet, gunsteling, hartendief, lieverd, oogappel, pupil, schat, troetelkind lieveling van Venus = Adonis, Mars lievelingspaard van Alexander de Grote = Bucephalus, Bucefaal, Bucefalus lieven - beminnen liever = eerder, veeleer, weleer lieverd – beminde, lieveling, schat, snoes, troetel liever hebben – verkiezen lieverlede - allengs liezenvet – reuzel lift – hijskamer liftbediende – liftboy, liftjongen liften = biappen, meerijden lifter - meerijder piccolo liftboy liftkoker = liftschacht liga = (ver)bond, federatie, unie ligato = gebonden, legato ligbank – canape, couch, divan, sofa liggeld ionhaven – havengeld liggen - legeren liggend = gelegenhorizontaal liggend kruis van twee even lange balken – andreaskruis liggen woelen – tobben ligger – draagbalk, dwarsbalk ligging = positie, situatie, slaapplaats, stand, strekking ligmat = tikar ligniet - bruinkool ligplaats = bed, ledikant, leger, divan, dok, haven, kooi, krib, kribbe, ka(de), re(d)e ligplaats nemen = ankeren, meren ligplaats op schepen - kooi ligplaats voor schepen - dok, haven, ka(de), re(d)e, opper, steiger, zelling ligstoel = chaiselongue, dormeuse ligt aan de vaarweg naar Indonesië = Perim, Suez ligt op Sumatra = Atjeh, Deli lij - luwte lijdelijk = duldend, duldzaam, geduldig, passief lijdelijkheid - passivisme, passiviteit lijdelijkheid, toestand van - berusting, passiviteit lijden – afzien, boeten, doorstaan, dragen, duren, dulden, gedogen, ondergaan, passie, uithouden, velen, verdragen, verduren lijdend – krank, onderworpen, ongezond, passief lijdend aan - behebt leidend voorwerp – object lijdende - ziek lijdende vorm van werkwoord - passivum lijdensgeschiedenis = passie lijdensstroom - Acheron lijdensweg = martelgang lijder = martelaar, patiënt, stumper, zieke lijder aan een psychose - psichoot Lydië, koning van - Gyges lijdzaam – berustend, geduldig, gelaten, berustend, gelaten, passief, stoïsch lijdzaamheid – geduld, gelatenheidl lijf = body, corpus, lichaam, romp, tors lijfband - gordel lijfbediende van een vorst - kamerbediende lijfeigene = horige, linten, onvrije, slaaf lijfeigenschap - horigheid, slavernij lijfgoed = ondergoed, onderkleren lijfje – jakje, keurs lijfje van inheemse vrouwen - kabaai, kabaja lijfknecht = bediende, lakei,staffier, valet Lijflanders – Liven lijflinnen – ondergoed lijf of lichaam - romp lijfrente - pensie, pensdioen lijfsbehoud - overleving, redding lijfsdwang - gijzeling Iijfserven = erfgenamen, kinderen lijfspreuk = devies, lemma, leus, leuze, motto, parool lijfstraf - bastonade, geseling, kielhalen, wipping lijfstraffelijk = p(o)enaal lijftocht = foerage, leeftocht, proviand lijfwacht = garde, staffeur lijk = kadaver, dode, kadaver, kreng lijkbidder - aanspreker, kraai lijkbus = urne, urn lijkdienst = requiem, uitvaart lijken = aanstaan, bevallen, passen, schijnen lijkenalkaloïde - ptomaïne lijkenhuisje = morgue, mortuarium lijken op - ogen lijkenvergif - ptomaïne lijkenvet - adipocire lijkfeest - begrafenismaal lijkkist = sarcophaag lijkklacht = rouwbeklag lijkkleed = pelder, wade lijkopening = autopsie, (dis)sectie, nekropsie, obductie lijkoven = crematorium lijkroof - reeroof lijkschouwen - obduceren lijkschouwer (Eng.) = coroner lijkschouwing = autopsie, obductie lijksogen = rifgaten, zuigergaten lijkstaatsie = lijkkoets lijkt nergens op = enig , uniek lijkurn – asbus lijkvaas - urn lijkverbranding – crematie lijkwit – doodsbleek, krijtwit lijkwit worden - verbleken lijm = gluton, gom, kit, plak, plaksel lijmachtig vocht = gom, kleefstof lijmen – gommen, hechten, kleven, plakken lijmer - kitter lijmerig = klef, langzaam, plakkerig, temerig, traag lijmknecht = lijmtang, sergeant lijmstof = kit lijmtang - sergeant lijn = haal, linea, linie, regel, snoer, streep, touw, trek, weg lijn als stroom in Klein -Azië = meander lijnbaan - touwslagerij lijn bij paardendressuur = longe lijn die een hoek door midden deelt = bisectrix, bissectrice, deellijn lijn die plaatsen met dezelfde tijd verbindt = isochroon lijn die plaatsen met een zeker taal verschijnsel begrenst - isoglosse lijn die plaatsen met gelijke diepte verbindt = isobaat lijn die plaatsen met gelijke gemiddelde temperatuur verbindt = isotherm lijn die plaatsen met gelijke hoogte verbindt = contour, hoogtelijn, isohypse lijn die plaatsen met gelijke lucht druk verbindt = isobaar lijnen – afvallen, liniëren, strepen, vermageren lijnen trekken - linieren lijnen voor muziekschrift – notenbalk lijn in de hand - handgroef lijn in een cirkel = diameter, koorde, middellijn, radiaal, straal lijnkoek – oliekoek, veekoek lijn op een voetbalveld = doellijn, kantlijn, middencirkel, middenlijn, zijlijn lijn op weerkaart - isobaar lijnrecht - absoluut, diamentraal, kaarsrecht, rechtstreeksvilkomen, vlak, volstrekt lijntje – filet, streepje lijntrekken – dagdieven, talmen, treuzelen lijntrekker – dagdief, drukker, lanterfanter, luiaard, luilak, malenger, talmer lijn tussen twee punten = afstand lijn van ineen gewerkte draden = koord, touw lijstenmaker – encadreur lijn voor het aas - aaslijn lijn waaraan men een paard in een cirkel laat lopen - longe lijn waardoor een vlak wordt ingesloten = omtrek lijn waar twee vlakken elkaar begrenzen = ribbe lijn welke vorm en gedaante bepaalt = omtrek lijn op een kaart die de plaatsen verenigt waarop de afwijking van de kompasnaald gelijk is = isogoon lijntekenen = machinetekenen lijnvormig = lineair lijnwaad = batist, linnen lijnzaad – oliezaad lijp – gek, gevaarlijk, mal, onnozel, riskant lijperd – gek, plakker, zot lijs – slof, slungel, sukkel, treuzelaar lijst = borderel, catalogus, cedel, ceel, formulier, index, kader, kanon, kozijn, legger, ogief, ojief, omlijsting, raam, rand, reeks, register, rol, rooster, serie, staat, tabel, talaan lijst der kandidaten = nominatie, voordracht lijst met getallen = tabel lijst van aan te brengen verbeteringen = corrigenda lijst van aanwezige voorwerpen = inventaris lijst van activiteiten = programma lijst van afgestorvene - necrologie lijst van boeken = catalogus lijst van dossiers = borderel lijst van drukfouten = errata lijst van gebruikte boeken - bibliografie lijst van geleverde goederen = factuur lijst van kandidaten = nominatie, voordracht lijst van kwitanties = borderel lijst vol muziekstukken = repertoire lijst van namen = register, tabel lijst van onderwerpen = agenda lijst van planeten - planetarium lijst van prijswinnaars - pelmares lijst van schepelingen – rol lijst van stukken - repertoir lijst van te betalen posten - betaalrol lijst van toe te voegen opmerkingen = addenda lijst van toevoegingen = addenda lijst van toneelstukken = repertoire lijst van uit te voeren nummers = repertoire lijst van verboden boeken = index lijst van vergissingen = errata lijst van vooraanstaande personen = Who's who lijst van voorwerpen = catalogus, inventaris lijst van weddenschappen – totalisator lijst van werkzaamheden - rooster lijst van wissels = borderel lijster – koperwiek, merel lijsterachtige - 5 merel 6 cochoa, paapje, sialia, tapuit 9 beflijster, boslijster, kamlijster, koperwiek, roodborst 10 blauwborst, canglijster,damalijster, goudlijster, kramsvogel, nachtegaal, roodstaart, rotslijster, veldjakker 11 dayallijster, shamalijster 15 roodborstlijster, roodborsttapuit, wipstaartlijster lijsterbes = sorbe lijsterbessenboom - sorbe, sorbus lijster met vlekken op de vleugels - koperwiek lijvig = dik, gebruikt, gezet, corpulent, log, omvangrijk, plomp, vet, zwaar lijzig = dor, langzaam, saai, taai, temerig, vervelend, zalvend, zeurderig lijzig spreken = temen lijzigheid - sufheid lik = bajes, bak, gevangenis, kerker, nor, petoet likdoorn - clavus, eksteroog likeur = absint, anisette, benedictine, brandy, chartreuse, cointreau, curaçao, elixir, kummel, menthe, pernot, persico, ricard, rum, voorburg likeur uit karweizaad gestookt - kummel likeur met anijs = anisette likeur met pepermunt = menthe, munt likkebaard - smulpaap likkebaarden = watertanden likkebroer – pimpelaar likken – drinken, sabbelen, vleien likkepot – mooiprater, vleier likker = pluimstrijker; proever, vleier liksteen - zoutsteen 1i1 = dril, gelei, jus, vleesnat lila – (licht)paars(rood) lillen – stuiptrekken lillende gelei = dril liliacee - 2 ui 4 juin, tulp 5 ajuin, gagea, lelie, paris 6 allium, eenbes, scilla, siepel, sjalot, tulipa 7 asperge, daslook, hyacint, vuurpijl 8 berglook, bieslook, colchium, daglelie, dalkruid, eremurus, galtonia, geelster, knoflook, moeslook 9 asparagus, beenbreek, graslelie, hondstand, kraailook, vogelmerk 10 anthericum, morgenster, narthecium, sneeuwroem 12 droogbloeier, herfsttijloos, kievitsbloem lilliputter = dwerg, kereltje Limburg, hoofdstad van Belgisch - Hasselt Limburg, stad in Belgisch - Bree, Genk, Lommel, Sint-Truden, Tongeren, Limburg, hoofdstad van Nederlands - Maastricht Limburg, rivier in - Geul, Gulp, Jeker, Maas, Molenbeek, Roer, Swalm Limburg, stad in Nederlands - Geleen, Heerlen, Kerkrade, Maastricht, Roermond, Sittard, Vaals, Venlo, Venray, Weert Limburgs dorp = zie: dorp in Limburg Limburgs gebak - vlaai Limburgse kaas - rommedoe Limburgse klei = löss Limburgse lekkernij = vlaai limiet – begrenzing, beperking, eindpunt, grens, uiterste Iimited = Ltd, Lim.; N.V. limerick – rijmpje, versje limiteren - beperken limoen = citroen limoenkruid = citroenkruid, lamsoor, schaapsoor, strandkruid limonade – cassis, grenadine, frisdrank, prik, ranja, siroop limonadesiroop – ranja limonadesoort – cola, gazeuse, sinas limoniet = moerasijzer limpide = doorzichtig, helder linacee - linum, lijnzaad, radiola, vlas Iinament = pluksel lindeachtigen – tilliaceeën lindert - haas lineair - lijnvormig lineaire deeltjesversneller - linac Iinea recta = direkt, rechtstreeks lineamenten = gelaatstrekken, handlijnen lingerie = damesondergoed, linnengoed, nachtkleding, textiel linguïst = taalgeleerde liniaal = carlet, kerfstok, (meet)lat, meetlat, regel, regelet, rij, Iiniaalvormig houtje = tenakel linie = equator, evenaar, evennachtslijn, formatie, lijn, regel, rij, slagorde, streep, trek liniëren – lijnen, strepen liniment = smeersel link = betjoegd, bijdehand, doortrapt, geslepen, gevaarlijk gevat, gewiekst, goochem, leep, listig, pienter, riskant, schakel, slim, sluw linken – bedriegen link en listig – leep linkerd – bedrieger, slimmerik linkerzijde - bakboord linkerzijde van grootboek = debet links – onbedreven, onbehendig, onbeholpen, ongeoefend, onhandig, radicaal, stuntelig, vrijzinnig linksachter – kanthalf links en rechts – alom, overal linkse paard in een tweespan van paarden = bijdehands linkse politieke partij = C.P.N., D66, P.v.d.A., P.P.A., P.S.P. linksheid - gaucherie, lompheid linnaeus = L linnen = lijnwaad linnengoed - lakens, lingerie, slopen, textiel linnengoed merken - letteren linnen kap op wagen – huif linnenschoen met touwzool - espadrille linnen vrouwenmuts = snor linnen weefsel = buckram, dril, laken linnengoed – lingerie linoleum - kurktapijt lint = agrement, band, boordsel, haarstrik, ordetekenstrook lint met veel foto's = film, smalfilm lint = of koordvormig weefsel = galon lintaal = glasaal lintje = bandje, decoratie, ereteken, ridderorde lintspeler – taperecorder lint ter versiering – galon, trens lintvis - baars lintvissen - lampridiformes lintvormig weefsel - galon lintworm = cestoda, taenia lintworm, larve van een - haakworm linzeboom = blazenstruik, goudenregen lion – leeuw, salonheld lionne - salonheldin Liparische eilanden, een van de - Alicudi, FilicudiLipari, Panaria, Salina, Stromboli, Vulcano lipbloemig heestertje = adoorn, lavendel lipbloemige = labiaten, zie labiaat lipbloemige plant - andoorn, dovenetel, hondsraf, kruizenmunt, lavendel, malrove, marjolein, munt, orego, salie, senegroen, thijm lipklank = labiaal lipletter = labiaal lipoom = vetgezwel lippen - labia lipstick = make-up, lippenstift lipvissen - labroïden liquidadeur = vereffenaar liquidatie = afrekening, afwikkeling, opheffing, vereffening liquide = vloeibaar lis – iris, lus, strikje, tres, waterlelie lis aan het knoopsgat = tres lisachtige = crocus, gladiool, saffraan, yarn lisachtigen - iridaceeën lisbloem = irias, iris lisdodde(n) – domp, typha(ceeën) lisje = trens lispelen = fluisteren, miezelen, ruisen, slissen, smiespelen, zwatelen Lissabon - Lisboa list = foef(je), kneep, kuiperij, misleiding, part, pots, raffinement, slimheid, sluwheid, streek, strik, treek, truc, valstrik, zet listig = arg, bedrieglijk, behendig, betjoegd, doortrapt, gehaaid, geslepen, handig, intrigant, leep, loos, schrander, slim, slinks sluw, tactisch, uitgekiend, uitgeslapen listige bedoeling – arglist listig en leep - link listigheid = kneep listige Griek = Sinon listige streek = reinardie, slimmigheid listigheid = foefje, gekonkel, kneep, kuiperij, raffinement, sluwheid, trucje listig iemand - slimmerik, vos listig persoon – sluwerd list of foefje - kneep Iiten = halfvrijen, horigen liter -kan, kop literair - letterkundig literair genre = drama, dramatiek, didactiek, epiek, epos, essay, hymne, lyriek, novelle, ode, poëzie, proza, roman literair tijdschrift = Barbarber, Gids, Libertinage, Maatstaf, Podium,Raster, Tirade, literator = auteur, dichter, letterkundige, poëet, romancier, schrijver literatuur = belletrie, letteren, letterkunde lithium = Li litteken = cicaltrix, moet, navel, neep, striem, wondteken lithografie - steendruk litholatrie - steencultus Litouwen, hoofdstad van - Vilnjoes, Wilna Litouwen, rivier in - Nemunas, Njemen Litouwen, stad in - Kaunas, Klajpeda Litouws volkslied - daina liturgisch gebed = benedictie, prefatie liturgisch kerkgezang - koraal liturgisch kledingstuk - albe, amict,cingel, cotta, dalmatiek, kazuifel, koormantel, parament(en), stool, superplie, toga, tuniek liturgische schoudermantel - fano liturgische waaier – flabellum live – direct, rechtstreeks Livinus – Lebuïnus Livoe, hoofdstad van - Boekavoe livreiknecht = lakei, groom, palfrenier Ljubljana - Laibch Loasacee - brandwinde, cajophora, loasa, mentzelia lob – boogbal, kraag, kwab, manchet, zaadlob lobbedei - dwaas, sul lobberen – lubberen, slobberen, waggelen lobberig - dik lobbes = goedbloed, goedzak, kalf, sufferd, sukkel, sul lobeliacee - centropogon, laurentia, lobelia lobby = congsie, factie, foyer, kliek, lounge, vestibule, voorhal lobbig – royaal, ruim, wijd loboor - hangoor, lobbes, lomperd loborig - dom, onhandig, onnozel localisatie = plaatsbepaling localiteit = kamer, plaatsruimte, ruimte, vertrek, zaal locatie – afbakening, plaatsing loch - knikkerputje loco - plaatsvervangend, t.p. loco-burgemeester = L.B. loco-secretarls = L.S. locutie = uitdrukking, spreekwijze Lod - Lydda lodderig = dromerig, moe, slaperig, suffig lodderim - reukwater loden = meten, peilen, verzegelen loden korrels = hagel loderein - Koninginnewater loding – peiling loebas - lomperd loeder – deugniet, doerak, gemenerik, kreng, kwelgeestschoft, serpent, smeerlap loef = windzijde loefbalk – maststut loei – klap, opstopper loeien – blaren, blaten, bulderen, bulken, fluiten, gieren, huilen, roepen, schreeuwen loeien van herten in de bronstijd - bur(re)len loeiend – vurig loeier - kanjer loens = scheel, onbetrouwbaar, oneerlijk, vals loep = loupe, kijkglas, lens, vergrootglas loepzuiver - gaaf loer – botterik, lomperd, poets, schurk, streek, truc, zeperd, zet loerder – gluurder, kijker loeren – azen, gluren, neuzen, spieden loeris – lomperd loert – leverworst loet – ovenijzer, ovenkrabber, pook loeven – pieken, sturen loewak - koffierat, moesang lof = aanzien, achting, eer, ere, glorie, hulde, roem lof aandoen - vleien lof aan God (afk.) -. LD. (Laus Deo) lofdicht = hymne, ode lof en eer – glorie, roem loffelijk - eervol, lofwaardig, prijzenswaardig, verdienstelijk loffelijke bijvoeging = predikaat lofkrans – lauwerkrans lofkreet - halleluja loflied = dithyrambe, gezang, ode, psalm loflied ter ere van Apollo - paean Lofoten, hoof, lauwerkransdstad van - Svolvaer lofprijzing - doxologie, laudatie lofrede = éloge, lofspraak lofredenaar = laudator, panegyrist lofschrift - eloge lofspraak – éloge, lofrede loftuiting – éloge, lofspraak lofwaardig – eervol, lofwerk = festoen lofzang = gloria, hallel, hymne, magnificat, ode, psalm lofzang van Maria - Magnificat log = dik, gezet, laks, langzaam, lomp, plomp, slepend, sloom, traag, vadsig, zwaar(lijvig) logaritme = log logboek - register, (schuts)journaal logé(e) = gast, eter, (mee)eter, slaper, visite loge – vrijmetselarij logeergast – slaper logeergelegenhid - logement logement = gasthof, herberg, hotel, motel, pension log en dik - lijvig logenstraffing – dementi log en traag - lomp logeren = gast, huisvesten, overnachten, toeven, verblijven loggia – afdak, balkon, galerij, veranda logglas - zandloper logheid = plompheid, zwaarte logica – denkleer logie - droogschuur logies - logementnachtverblijf, onderdak logisch - consequent, konsekwent, rationeel, uiteraard logisch spreken = redeneren logo – beeldmerk, embleem logogrief – charade logopedist - spraakleraar logos = denkvermogen, rede, verstand, woord log, soort - patentlog, sallog lokaal = cafe, kamer, klas, kroeg, lokaliteit, plaatselijk, vertrek, zaal lokaal van alcoholvrije dranken – melksalon lokaal voor leerlingen - klas lokaal waar men drank kan krijgen = bar, bodega café, gelagkamer, kroeg, proeflokaal lokaal waar men het bestelde aan de toonbank gebruikt = bar lokaas -aas, lokspijs lokaliteit - kamer, lokaal, plaats, ruimte, vertrek, zaal lokduif - brasser lokeend – roepeend, staleend loket = bureau, deurraampje, doorgeefluikkassa, kastvakje, kluis, raam, schuifraam, slabbe, vak loketdeurtje – klinket lokfluitje - pieper lokken – bekoren, opwekken, overhalen, verleiden lokkende blik – lonk lokkertje – blikvanger, trekker lokkig - aanlokkend lokmiddel – aas lok neervallend haar - sliert lokroep = kies, kos, kuus, poespoes, pst, tuut lokroep voor eenden - poele lokspijs = aas, lokaas lokvink – baanloper, roervink lokvogel - lokeend lol = aardigheid, amusement, gein, genoegen, grap, leut, plezier, pret, schik, vreugde lolbroek – geinmaker, grapjas, leukerd, schalk lolletje – aardigheidjegeintje, grapje, pleziertje lollig – amusant, enig, geinig, grappig, leuk, plezierig, prettig, vermakelijk, vrolijk lolmaker = fuifjas, lolbroek, pretmaker lol of plezier – vermaak loltrappen - keten lom = dorsvis, duikereend, ijsduiker, bijt(gat), zeeduiker lomig – gemelijk lommel – lor, vod lommer = bladeren, bladerdek, gebladerte, loof, lover, schaduw lommerd = leenbank, lombard, pandjeshuis lommerhuisje – prieel lommerig = bladerrijk, schaduwrijk lommerrijke weg = allee, dreef, laan lomp = boers, dam, flard, grof, Iel, log, lor onbehouwen, onbeleefd, onbeschaafd, onbeschoft, ongelikt, ongemanierd, onhandig, onopgevoed, plomp, ruw, tod, vod, zwaar lompe kerel – hork, rund lompe vlegel - vlerk lomp persoon = kinkel, lummel, lomperd, rund, vlegel lomp ruw blok = bonk lomp vrouwmens = trien lompen = vodden, lorren lompengaarder , voddenraper lomperd = bink, boer, botterik, ezel, knoet, haspel, hork, kaffer, kinkel, knul, loeras, loer, loeras, lomperik, lummel, pummel, schapenkop, stommerd, vlegel, vlerk lompheid - onbeholpenheid, onbeschoftheid, onhandigheid, ruwheid Londenaar - cockney Londens beroemd gebouw = Tower, Big Ben Londens dialekt = cockney Londens boroughs - 5 Brent 6 Barnet, Bexley, Camden, Eaeling, Harrow, Merton, Newham, Sutton 7 Barking, Bramley, Croydon, Enfiefd, Hackney, Lambeth 8 haringey, Havering, Hounslow, Kingston, Lewisham, Richmond 9 Greenwich, Islington, RedbridgeSouthwark 10 Hillingdon, Wandsworth 11 Hammersmith, Westminster Londens plein = Piccadilly(circus) Londens station = Fenchurch, Liverpool Londense binnenstad – City Londense taxi - cab Londense wijk = Chelsea, MayfairSoho, Westend, City, Ionen = belonen, betalen, straffen, vergelden, vergoeden lonend = batig, dankbaar, rendabel, winstgevend longaandoening - bronchitis longblaasje - alveolus longbloeding - haemoptoë longen - pulmones longimetrie = lengtemeting longjacht, veroorzaker van - etgras longknobbel = tuberkel longkruid - pulmonaria longontsteking = pneumonie longpijp - luchtpijp longsamendrukking = pneumothorax longslakken - pulmonata longsteen - pneumoliet longtering - tuberculose longvis = barra, baramoenda, slijkvis longvissen - dipnoi longziekte – bronchitis, silicose, t.b.(c), tering lonk = blik, knipoog, lachje lonken – blikken, flirten loo = bos, woud loochenen = dementeren, desavouren, negeren, ontkennen, tegenspreken, verzaken loochenend - ontkennend loochening = diffesie, dementi, negatie, ontkenning, tegenspraak, verzaking, lood = plumbum, Pb lood, stuk - plombe loodacetaat = loodsuiker loodachtig metaal = thallium loodarsenosulfide - boulangeriet, plumosiet loodfoelie = bladlood lood gebruikt als zegel - plombe loodgeel - massicot loodgieter - fitter loodgift - PbO loodglans = galeniet loodkruid - plumbago, sodaplant loodlijn = apothema, hoogtelijn, normaal, perpendiculair loodmetaal - soldeersel Loodnadel - smeltprop loodoxyde = glit loodpreparaat = loodglit, menie loodrecht – haaks, kops, stijl, perpendiculair, rechtop, rechtstandig, vertikaal loodrechte stand geven - perpendiculariseren loodrechte wand = steilwand loods – gebouw, barak, bestuurder, gids, geleider, hangar, keet, leidsman, piloot, schuur loodsboot - loodskotter loodsen – leiden, manoeuvreren loodsje boet loodsman – gods loods of keet – barak loods voor vliegtuigen - hanger loodsuiker = loodacetaat loodsulfide - galeniet loodvergiftiging = saturnisme loodwit – loodacetaat, schelpwit loodwitpoeder = kremserwit loodzegel = plombe loof = bladeren, gebladerte, groen, linde, lommer, lover, moe loofboom = abeel, acacia, berk, beuk, eik, els, (es)doorn, esp, hazelaar, iep, kastanje, linde, olm, plataan, wilg loofhut = priëel, tabernakel Loofhuttenfeest - Soekot loofplant - korstmos, wier, zwam looft den Heer = Halleluja loog = alkali, base loogkruid - alkali, salsola loogzout = alkali, natron, potas, soda looi – run looier – leerbewerker, lederbok looiersboom In Zuid -Europa = sumak looimiddel = aluin, babool, eek, run, sumach, taminne, valonea looistof = catechu, tannine, eek, kino, run looistruik = sumak looizuur = tannine look = alium, bieslook, knoflook, prei, sjalot, ui loom = apathisch, indolent, inert, laks, langzaam, lui, lusteloos, mat, moe, saai, slaperig, slepend, sloom, traag, vadsig, vermoeid, werkschuw, zwoel, zoel loomheid - slaperigheid loon – beloning, bezoldiging, daggeld, gage, honorarium, inkomen, maandgeld, salaris, soldij, traktement, verdienste, vergoeding, wedde, weekgeld loonarbeider - werkman looncontract = CAO. Loon wat men verdiend - salaris loon geven – bezoldigen, vergelden, uitbetalen loon geven voor – belonen loonlijst – salarislijst loon of salaris – inkomen loon per uur – uurloon loonschaal - barema loonslaaf = arbeider, dagloner, koelie loonsverhoging = opslag loontrekkend = bezoldigd loontrekker – employé, werknemer loon van een soldaat - soldij loop = draf, gang, geren, omgang, ren, stap tra, tred, vlucht, voortgang, wandeling loopbaan = carrière, levensweg loopbrug – passerel loop der gebeurtenissen - lot loopfiets = draisine loopgraaf = gang, greppel, groeve, rit, sappe loopgraaf van een mol - rit loophek = box, tuin loopijzer = vuurhaak loopje = foefje, kunstgreep, ommetje, wandeling loopjongen - bijloper loopjongen in hotels = chasseur loopkever = aardtor loopkwartet - turnix loopmare = krant, vlugschrift loopneus – snotneus loop of pas – tred looppad – stoep, trottoir looppad door een moeras – zuwe looppas - draf loopplank = valreep, loopgang loops – bronstig, hitsig, krols, paarzuchtig, ritsig, tochtig loopstok = stelt, kruk, wandelstok loopt door riool = gootwater loop van een paard - draf loopvarken – schram loopveranda op flat – galerij loopvlak - zool loopvogel = emoe, kasuaris, kievit, kip, kiwi, nandoe, ral, snip, struis(vogel) loopwedstrijd - marathon loor - verloren loos = bedrieglijk, gemeen, hol, laaghartig, ledig, leeg, onecht, schalks, slim, sluw, snugger, vals loos bericht – canard loosbuis - riool loosheid - slimheid, sluwheid loospijp – afvoerbuis, riool loot – boomscheut, ent, grippel, lot, poot, rank, rijs, scheut, spriet, spruit, stek, tak, teen, telg, twijg, uitloper lopen – benen, draven, flaneren, gaan, hollen, ijsberen, marcheren, rennen, schrijden, slenteren, snellen, steifelen, stromen, tippelen, treden, vloeien, vluchten, voortbewegen, wandelen, zwerven lopend gerucht - mare lopend touw = geitouw, gei, gording lopend van noord naar zuid – meridionaal lopen voor je conditie – joggen, trainen loper = bode, draver, haaksleutel, ijlbode, koerier, raadsheer, renner, slothaak, tapijt, voetganger, wandelaar, zwerver loper of mat – kleed loper van een slot - sleutel lor = flard, Iel, leur, lomp, lopje, onding, prul, tod, vod loranthacee - maretak, mistel, viscum, vogellijm lorder = smokkelaar lorgnet = knijpbril, knijper lorgnet voor dames = face à main lorgnon – monocle, oogglas lori - argwantibo, beermaki, koekang, potto lork = lariks lorkeboom = lariks, lier lorkehars = terpentijn lorre = papegaai lorregoed = prullegoed lorren – bedriegen, vodden lorrenboer = voddenman lorrendraaien - bedriegen, sluikhandelen lorrenkraam = rommelkraam lorrenman – opkoper, voddenraper lorrewerk = knoeiwerk lorrie = kipkar, draisine lorrig – nietswaardig, prullig, voddig, lors = slons los = lynx los – afgesheiden, afzonderlijk, apart, beweeglijk, bewegelijk, gescheiden, ijl, incoherent, losbandig, mobiel, mul, ongebonden, onsamenhangend, onvast, onverpakt, onzeker, quitte, roerend, rul, uiteen, uitverkocht, vrij(staand) los blad in een boek ter verbetering = inlegvel los bruggetje – vonder los eind van een touw = tamp los en onvast – wankel los gedeelte – brok, suk los geweven linnen - trielje los houten bruggetje = vonder, vondel, vlonder . los schot van een zoldering = luik los van banden – vrij los van elkaar – apart, uiteen los van gedrag = abandon los van huls = extern, zelfstandig los van manieren = vlot, vrij los van ouders = zelfstandig los van (de) wereld = hemels, mystiek, ontheven los van zede = lichtzinnig, onzedig, vlot los weefsel = neteldoek los werkman = schavak, kaailoper losange (In de wapenkunde) – ruit losarm - laadboom losbandig = amoreel, bacchanalisch, bandeloos,buitensporig, frivool, liederlijk, lichtzinnig , luchtig, ongebonden, ongeregeld, redeloos, woest, zedeloos losbandigheid = buitensporigheid, licentie, loszinnigheid, ongebondenheid, ongeregeldheid, uitspatting, zedeloosheid, losbol = boemelaar, deugniet, doordraaier, lichtmis, patser, pierewaaier, rabauw, raveel, zwierbol losbladig - polypetaal losbranding van vuurwapenen = salvo, stormvuur losbreken - uitbreken losdrijvende mijn – strooimijn losgaan - loswerken losgegane steken - torn losgelaten naad = torn, tarn losgeld – afkoopgeld, vrijkoopsom losgeraakt - eraf losgeraakte draad = rafel losgeweven = voddig loshangend – slap losjes – luchtig, nonchalant, onvast, slap loskade - losplaats loskorrelig - mul, rul losinj - Lussino losjes - lichtzinnig, (v)luchtig loskroonbladige = 4 anijs, boon, eppe, erwt, kers, kool kwee, muur, peen, peer, raap, roos, soja, vlas, wouw 5 ahorn, appel, braam, cacao, dille, druif, linde, lotus, mirte, pioen, pruim, radijs, wikke 6 aalbes, acacia, akelei, azalea, cactus, jasmijn, klaver, klimop, kervel, karwij, lupine, mimosa, mispel ,pensee, perzik, reseda, venkel 7 aardbei, amandel, anemoon, begonia, camelia, citroen, esdoorn , fuchsia, mahonia, ramenas, spurrie, violier, wortelt 8 abrikoos, anjelier, clematis, geranium, kastanje, klaproos, magnolia, mandarijn, mangrove, selderie, viooltje 9 bloemkool, hortensia, pimpernel, tamarinde, 10 boterbloem, eucalyptus, peterselie, pompelmoes, reigersbek, waterlelie 11 goudenregen, sinaasappel 12 duizendschoon, judaspenning loslaten – afwerpen, schieten, vieren loslaten van draden = rafelen, tornen loslippig = flapuit, kwebbel, praatziek losmaken – afscheiden, bevrijden, ontbinden, ontketenen, ontkoppelenslaken losmaken uit het gareel = uitspannen losplaats – haven, ka, kade, kaai, pier, station, steiger, wal losprijs – afkoopsom, rantsoen, vrijkoopgeld losrente - obligatie, schuldbrief losse belegstrook - pat losse brug = vondel, vonder losse draad – rafel losse houten vloer - vlonger losse laarsschacht = beenkap losse mouw – mof losse naad - torn losse overtrek - foedraal, hoes losse plank aan een bedstee = sponde, laan losse planken onder lading - garniet, grenier losse planker vloer – beun losse trap – ladder, leer losse veenstof - darg, derrie, molm, losse vloer = garnier, vondel, vlonder losse vloer onder lading van een schip = grenier, garnier lossen - afschieten, ontladen, uitladen, verlichten losspil - windas lostoestel = elevator losweg – nonchalant loswerken – losgaan loswoelen – hakken, schrepelen loszinnig – dartel, onberaden,ondoordacht, wulps lot = aandeel, bestemming, destinatie, ent, fatum, fortuin, levensloop, loot, noodlot, prijskans, scheut, stek, spruit, teengewas lot zonder prijs – niet lotenverkoper - collecteur loterij – geluksspel, kansspel, verloting loterij (drie nummers) = terne loterij zonder nieten - tombola loterijbriefje = lot loterijspel = bingo, kansspel, kienen, lotto, tombola lotgenoot = kameraad, makker, soortgenoot lotgeval = avontuur, belevenis, voorval lotgevallen - fata lotgodinnen = Nornen, Parcen Lotharingen, inwoners van - Lorreinen loting = uitloting, verloting lotion – haarwater, reukwater . lotsbedeling = noodlot lotsbepaling = karma lotspraak = orakel lotsvoorspelling - horescoop lotto = kienspel, toto lotto spelen – kienen lotus - waterlelie lotus, roze - padma lotusbloem - dadelpruim lotusboom - diospyros lotwichelaar – waarzegger lot zonder prijs - niet louche = gemeen, onbetrouwbaar, onguur, verdacht Louisiaden , een der - Misima, Rossel, Tagoela lounge = foyer, hotelhal, koffiekamer, lobby louter = alleen, enkel, maar, onvermengd, puur, rein, sereen, slechts, uitsluitend, zuiver louteraar - affineur, zuiveraar louteren = kuisen, reinigen, zuiveren louter en alleen - enkel loutering = vagevuur, zuivering loutre = otterbont Louth, hoofdstad van - Dundalk louwmaand = januari loven = eren, prijzen, roemen, verheerlijken, waarderen, zegenen lovend – waarderend loven en eren - prijzen lover = blad, bladeren, gebladerte, loof, lommer, kruin lovertje – glitter, paillet(te) loyaal – eerlijk, fidel, getrouw, oprecht, rondborstig, trouw Loyaliteitseilanden, een der - Lifou, Maré, Ouvea loze schelm = spitsboef lozen = afvoeren, afwateren, leegmaken, spuien, uitwerpen, wegspoelen, wegzenden lozn van water – afwateren lozing - verwijdering lub – (hals)kraag, plooisel lubben = castreren, ontmannen, snijden, strikken, vangen lubberen - lobberen lubricatie = smering lubricator = smeermiddel Lucas = Luc. lucht = adem, aëra aroma, asem, atmosfeer, damp, geur, koel, losjes, luchtig, odeur, pneuma, reuk, stank luchtalarm – bomaanval, bombardement luchtaanzuiger - blaasbalg lucht, met, in contact brengen - aëratie lucht, inslikken van - aerofagie lucht scheppen = ademen lucht verversen = ventileren luchtaanjager = aanblaaspijp, ventilator luchtafweergeschut = luchtdoelartillerie luchtballon - aerostaat luchtband - pneu luchtbandonderdeel = ventiel luchtbel – blaas, ballon luchtbel van waterpas – libel luchtbeweging – remous, wind luchtbol = ballon luchtborst - pneumathorax luchtbranding = remous luchtbrug – airlift luchtbuks - windbuks luchtcel = longblaasje luchtdicht = hermetisch luchtdichtheidsmeter = dasymeter luchtdraaikolk = remous luchtdruk = atmosfeer, atm. , pressie luchtdrukmeter - barometer luchtdrukverval = gradiënt luchten = uiten, uitlaten, ventileren luchter = girandole, kandelaar, kandelaber, lamp, lantaarn, lichtkroon luchter met armen – luster luchter of lamp – kroon luchtgat - trekgat luchtgeest = ariel, sylfide, sylfe luchtgesteldheid – klimaat, weer, weder luchtgezwel - emphyseem luchtgrondwapen - ASM luchthartig = levenslustig, lichtzinnig, opgeruimd, opgewekt, zorgeloos luchthaven - vliegveld luchtig – doorschijnend, dun, fris, iel, ijl, koel, licht, los, onbezorgd, open, oppervlakkig, vlot, wuft, zorgeloos luchtig bouwsel = priëel, tent luchtig en licht - etherisch luchtig gebak = cake, oblie, schuim soes, wafel luchtig schoeisel - badschoen, sandaal, slipper, strandschoen luchtig sop - schuim luchtig verblijf = tent luchtig weefsel = gaas, tule luchtige japonstof - barege luchtige scherts = badinage luchtigheid = beweeglijkheid, frisheid, lichtheid, onbezorgdheid, opgewektheid, oppervlakkigheid, vlugheid luchtinfanterist = para, parachutist luchting – ventilatie luchtinlaat – klep luchtinlaat van fietsband - vrtiel luchtje = geur, koelte, reuk, windje luchtkasteel = dagdroom, droombeeld, hersenschim, illusie, visioen, utopie, luchtklep – ventiel, windklep luchtklok – remous luchtkoker - ontluchter luchtkussenvoertuig – hoverkraft luchtkuur - aerotherapie luchtlaag = atmosfeer, stratosfeer, troposfeer luchtledig = vacuüm luchtledige ruimte = vacuüm luchtlijn - vliegroute luchtmacht = K.Lu., RAF. luchtmachteenheid = eskader luchtmachtvrouwenafdeling - Luva luchtmeter – aërometer lucht om te leven – adem, asem luchtpenseel - aerograaf luchtpijp = bronchie, bronchus, trachea, trachee luchtpijpaandoening = bronchitis luchtpijpje voor onderwater - snorkel luchtpost – airmail luchtpostbrief - aerogram luchtpijpsnede – tracheotomie luchtreis – ballonvaartvliegreis, vliegtocht, vlucht luchtreiziger - vliegtuigpassagier luchtruim = dampkring, ether luchtschip = aerostaat, zeppelin luchtschip, klein - blimp luchtschipper – aëronaut, piloot luchtschroef = propeller luchtsoort = arctisch, equatoriaal, polair, tropisch luchtspiegeling - fata-morgana luchtsprong = bokkensprongcapriool luchtsteen = aëroliet, meteoor, meteoriet luchtstreek – aardgordel, zone luchtstrijdkrachten = L.S.K. luchtstroming - wind luchtstroom = bries, storm, tocht, wind luchtstroom die daalt = subsidentie luchtstroom die stijgt = thermiek luchtstroom in de tropen = moesson, passaat luchttrekker – ventilator luchtvarder – piloot, vliegenier luchtvaart = aviatiek, vliegverkeer luchtvaartkunde = aëronautiek luchtvaartmaatschappij = 2 AF 3 AEA, AFC, ALI, ANA, AOA, ASA, BAL, BEA, CMA, CSA, DDL, EAA, GIA, INA, KLM, PAA, SAA SAS, TWA 4 Aero, BOAC, BSAA, BWIA, ELAL 5 Delta, PANAM 6 Sabena, United 7 Avenska, Avianca, Branif, Eastern, Quantas 8 Aeroflot, Alitalia, American 9 Lufthansa, Martinair, Northwest, Schreiner luchtvaartuig = ballon, helikopter, jet, luchtschip, satelliet, vliegtuig, zeppelin, straaljager, ruimteschip luchtverkeersmiddel - luchtballon, vliegtuig, luchtverschijnsel = meteoor, noorderlicht luchtversperring – kabelballon luchtverversen - ventileren luchtververser = ventilator luchtverversing = ventilatie luchtvochtigheidsmeter = hygrometer luchtvormige stof = gas luchtwapen = luchtvloot luchtwortelboom - rizofoor luchtzuiger = aspirateur luchtzuiverheidsmeter = eudiometer lucide = doorzichtig, helder, klaar, stralend lucifer = vlam houtje Lucifer = Venus, Morgenster lucimeter = lichtmeter lucratief = voordelig, winstgevend lucullisch = weelderig, overdadig ludiek = speels ludificatie = bespotting, fopperij Lugdunum Batavorum = Lakenstad, Leiden luguber = akelig, huiveringwekkend, naargeestig, onguur, sinister, somber lui – gemakzuchtig, inert, laks, lieden, log, loom, mensen, personen, traag, vadsig, volk, werkschuw lui mens = aai, baliekluiver, dagdief, doeniet, lampoot, lanterfanter, ledigganger, leegloper, luiwammes lijntrekker, luiaard, luilak, oenan luiaard = aai, dagdief, doeniet, lanterfant, leegloper, lijntrekker, luilak, niksnut luid – duidelijk, hard, hardop, hoorbaar, luide, luidop, oorverdovend, rumoerig luid en hoorbaar – hardop lui en langzaam – laks lui en slaperig - loom luid en vrolijk zijn – juichen, lachen luid geluid = dreun, gil, klap, knal, kreet, slag, schreeuw luid geschreeuw – getier luid huilen - janken luid jammerend – kermend luid klinken - galmen luid klinkende trompet = bazuin, klaroen luid weerklinken = schallen luide schreeuw = gil, kreet luide stem = stentorstem luide stem, met - luidkeels luide volle klank = galm luiden – beieren, galmen, klepelen, klinken, schellen, luiden - lieden, mensen luidens = volgens luidkeels gaan lachen – schateren luidkeels roepen – galmen luidop – duidelijk, hoorbaar luidruchtig = druk, geraas, lawaaierig, rumoerig, uitgelaten luidruchtig plezier = gein, leut, lol luidruchtig feest - jool, orgie luidspreker – speaker luidsprekerkastje - box luie lichtzinnige vrouw = fleer luier = kinderdoek, luur, windel luieren – dagdieven, lummelen, nietsdoen, niksen, slabakken luierik = aai, ai, luiaard, luiwammes, doeniet luiers = luren luif = afdak, klep, luifel luifel = afdak, hoedrand, klep, luif, neus, overstek luiheid - indolentie, ledigheid Luik, arrondissement van - Borgworm, Hoei, Luik, Verviers Luik, landschap in - Condroz luik = blind, paneel, schot, valdeur luik van een kelder - deksel luiken - dichtdoen, sluiten luiksteun = merkel luilak = dagdief, doeniet, lampoot, lanterfant(er), lapzwans, leegloper, lijntrekker, luiaard, luiwammes, slampamper luilekkerland = Eldorado, kokanje luim = bui; boert, caprice, gein, gril, humeur, kuur, nuk, scherts, snakerij, stemming, vlaag luimen – loeren, soezen luimer - slaper luimig = boertig, geestig, grappig, grillig, guitig, koddig, kribbig, olijk, snaaks, vrolijk luimig geschreven vertelling - humoreske luimig = (muz.) scherzando, scherzo lui persoon - lampoot, lanterfanter luiphoed = huilebalk, sombrero luiskruid = gagel, moeraskartelblad, pos, possem, post, wrangwortel luipaard – panter luis – platje, wants luister = aanzien, eer, glans, glorie, nimbus, opzien, praal, pracht, relief, roem, schittering, staatsie, vertoon, weelde luister = hoor luisteraar - toehoorder luisteraars - auditorium, gehoor luisteren - horen luisteren naar = aanhoren, beluisteren, horen luisterinstrument = seismofoon luisterrijk = weids, eclatant, groots, glorieus, heerlijk, opzienbarend, roemrijk, schitterend luisterrijke partij = gala luisterspel - hoorspel luisvliegen - hippoboscidae luit = citer, kithara, theorbe luitachtig instrument - tuorba, orfarion, theorbe luit, eensnarige - chanterel luitenant = lt., luit luiwagen - bezem luiwammes = luiaard, nietsnut luizeëi = neet luizemarkt - lompenmarkt, voddenmarkt luizenkam - stofkam luizig - armoedig, armzalig, geweldig, kaal, min, reusachtig lukken = gelukken, slagen lukraak = blindelings, klakkeloos, zomaar lumbago - spit lumen - lm lumineus = heerlijk, helder, lichtend, prachtig lummel = bengel, knul, kwajongen, lobbes, lomperd, pummel, rekel, schlemiel, sufferd, vlegel, vlerk lummelachtig - knullig, suf lummelen = lanterfanten, luieren, nietsdoen lump = lomp; slijmvis Luna - Selene lunapark - kermis lunatiek = grillig, lichtzinnig, maanziek lunchpakket = twaalfuurtje lunchroom = eetzaal, noenzaal, restaurant lunderaar - talmer luns = spie lupineziekte = lupinose lupuline - hopmeel lupus = wolf lurk = lut, slungel, speen, zuigdot lurken – slorpen, zuigen lurken van - afsabbelen lurp = beurs, overrijp lus = lis, strik, strop, toom, trens lus als knoopsgat op tres - brandenbourg Lusitania - Portugal lusje – oogje, strikje, trens lus of knoop – strik lussen - strikken lust = aandrift, ambitie, animo, appetijt, begeerte, bezieling, dispositie, dorst,drift, fut, gading, geestdrift, geneigdheid, genoegen, genot, hartstocht, libido, liefhebberij, meug, neiging, plezier, pret, puf, trek, verlangen, vreugde, welbehagen, zin lustbos – park lust tot kopen = animo, kooplust lusteloos = apat(h)isch, duf, futloos, gammel, hangerig, indolent, inert, landerig, loom, melig, neerslachtig, onlustig, onverschillig, traag, vadsig, verdrietig, verveeld, willoos, zwak lusteloosheid = apathie, apatie, indolentie, melig lusteloos mens = apathicus, suffer, druiloor lusten – begeren, believen luster = kroon(kandelaar), lichtkroon, luchter lustergaren - lustre lusthof = dorado, Eden, Eldorado, Elysee, gaarde, hemel, lustoord, oase, paradijs lusthuis - buitenhuis, buitenplaats, villa lustig = blij, dartel, fideel, fijn, flink, geestig, geneigd, levendig, leuk, opgeruimd, opgewekt, prettig, vitaal, vrolijk lustoord = buitenverblijf, Eden, hemel, lusthof, paradijs lusvlucht - looping Luta, haven in - Talièn Luta, marinebasis in - Loesjoen lutecium - Lu luteren - dichtsmeren Lutetia - Parijs luttel = beetje, gering, iel, klein, min, nietig, weinig Luthers - luth. luttel - gering, klein, weinig luur - kinderdoek, luier luw = beschut, lauw, stil, windvrij, windstil, zacht, zwoel, zoel luw = zoel, windvrij luwen – afnemen, bedaren, kalmeren luwte - beschutting, schaduwkant, zoelte lux = Ix, licht luxe = overdaad, rijkdom, overdaad, overvloed, weelde luxeaardewerk – servies luxeautobus – tourincar luxeboot – jacht luxebord - sierbord luxebrood = brioghe, deuvekater, krentenbrood, stol, tulband luxe eetgerei – servies luxefles – karaf luxe hoeve – state luxe versiersel – sieraad luxe vertrek - salon Luxenburg, arrondissement van de Belgische provincie - Aarlen, Bastenaken, Neufchateau, Vitron Luxenburg, dialect gesproken in het groothertogdom - Letzeburgs luxenburg, groothertog van - Jan Luxenburg, hoofdstad van de Belgischr provincie - Aarlen Luxemburgs landschap = Gutland, Oesling Luxemburgse munt = franc Luxenburg, plaats in het groothertogdom - Clerf, Dikirch, Esch, Remich, Wiltz Luxenburg, rivier in – Alzette luxueus = weelderig Luxurieus - ontuchtig, wellustig Luzern, berg in het Zwitserse kanton - Pilatus, Rigi, Rothorn Luzerne - alfalfa Luzon, hoofdstad van - Manilla Luzon, rivier op - Cagayan Luzon, schiereiland van - Bataan Lyciërs - Lukki, Tramilen Lucische godin - Leto lymfklierontsteking – bubo lynchen - molestreren lynstrenol - lyndiol lynx = karakal, los lyriek - lierdicht lyrisch dichtgenre = elegie, epode ode lyrisch dromerig muziekstuk - nocturne lyrisch gedicht = elegie, epode, hymne, lied, ode , sonnet lyrisch lofdicht - ode lyrisch minnedicht – madrigaa lyrische dichtkunst - epiek lyrisme = bombast, gezwollenheid lysergidezuurdiëthyhamide - LSD lysis = ontbinding lythracee - cuphea, kattestaart, lythrum, peplis, waterpostelein M ma = mamma, mem, moe, moer, moeder, moeke maag – balg, bloedverwant, familie, pensstomachus, vertriculus maag, deel van de - corpus, fundus maag der herkauwende dieren = boekmaag, leb, pens maag van grote vissen = rob maag van en koe – boekmaag, leb, netmaag, pens maag van grote vissen - rob maagaandoening = gastritis maagbeweging - peristaltiek maagbitter = elixer maagbrij = chijl, chijmcardia maagcatarre - gastritis maagd = dienstbode, meid, meisje, virgo, vrouw maagd, heilige - Maria maagd uit Mohammedaans paradijs = hoeri maagdelijk = blank, gaaf, intact, kuis, rein, puur, onbevlekt, ongebruiktongerept, virginaal, zuiver maagdelijkheid = onbevlektheid, ongereptheid, reinheid, zuiverheid maagdenvlies = hymen maagdepalm - vinca maagdepalmachtigen - apocynaceeën maagdom - ongereptheid maagelixer = maagbitter maagenzym = leb maagferment = pepsine maagfistel - gastrostomie maagingang - cardia maagkijker = cystoscoop maagkramp - cardialgie maagmond - cardia, ingang maagontsteking = gastritis maagpap – chymus, maagpijn = gastralgie, stomalgie maagportier = pylorus maagportier, kramp van de - pylorospasmus maagsap – pepsine, maagvocht maagschap - (bloed)verwantschap, familie(betrekking) maagslijmvliesontsteking - gastritis maagstoornis - gastricisme, gastritis maagspiegeling - gastroscopie maagingang – portier maagversterkend - stomachiek maagverwijding - gastrectasie maagverzwakking - gastroptose maagzuur - pyrosis maagzweer – ulcus maai – made, worm maaien = afsnijden, neerhalen, oogsten maaien van graan - oogsten maaier - oogster maaiers gereedschap = combine, pik, sikkel, strekei, zeis maaiig - wormstekig maaimes = sikkel, zeis maaiveld = hooiveld, made maaksel = bouw, constructie, fabrikaat, fatsoen, gedaante, inrichting, opbouw, produkt maal = diner, eten, keer, lunch, middagmaal, noenmaal, ontbijt, souper, werf maalbak bij papierbereiding = hollander maalderij = molen, mouterij maalgeld = maal recht maaIinrichting = molen maalman – markgenoot maalpers - molen maalpeil = M.P. maalpink - pinkvaars maalrecht = maalgeld maalriet = suikerriet maalsamenstelling = menu maalschap – mark maalstroom – draaikolk, kolk, maling, neer maalsteen = molensteen, wrijfsteen maalstroom = kolk, draaikolk, neer, wieling maaltand = kies, molaar maaitijd – acondeten, diner, eten, feestmal, lunch, maal, middagmaal, noenmaal, ontbijt, souper maaltijd (Fr) - déjeuner, repas maaltijd gebruiken = dineren, eten, koffiedrinken, lunchen, tafelen, ontbijten maaitijdsamenstelling = menu maalwerktuig = molen maan = luna, satelliet maan die niet te zien is = n.m. maanbeschrijver = selenograaf maanbeschrijving = selenografie maanbloem - klaproos maanblusser - Mechelaar maan, schijngestalte van de - e.k, l.k., n.m., v.m. maand (afk.) = jan., febr., mrt., apr., mei, jun., jul., aug., sep.(t), okt., nov., dec. maand (Nederlandse benaming) = louwmaand, sprokkelmaand, grasmaand, bloeimaand, lentemaand, zomermaand, hooimaand, oogstmaand, herfstmaand, wijnmaand, slachtmaand, wintermaand maand van de Franse kalender = Vendémaire (wijnmaand), Brumaire (nevelmaand), Frimaire (rijpmaand), Nivose (sneeuwmaand), Pluviose (regen maand), Ventose (windmaand), Germinal (spruitmaand), (kiem maand), Florèal (bloeimaand), Messidor (oogstmaand), Thermidor (warmtemaand),Fructidor (vruchtmaand) maand van de grote vasten = ramadan maandagziekte - myoglobinemie maandblad – periodiek, tijdschrift maandelijks tijdschrift = maandblad, monthley maandloon – (maand)salaris maandsoldij - wedding maandstonden - menstruatie maaneclips = maansverduistering maanfase = a.m., v.m. maangestalte = e.k:, l.k., n.m., v.m.,fase maangodin = Artemis, Cynthia, Diana, Luna, Selene maankering = maanloop maankop – papaver, slaapkruit maankrater - Cauchy maankruid - Judaspenning maanloop = maankering, maansverwisseling maanloos – donker, duister maanmaand - lunatie maanomlooptijd = lunatie maanstand – fase, e.k., v.m., l.k., n.m. maansteen = adulaar, seleniet, veldspaat maansverduistering - eclips maanvaren - botrychium maansvereffening = evectie maansverwisseling = maanloop, maankering maantje = Iunula, sikkel maanvis = klompvis maanwijzer = epacta maanziek = lunatiek, wispelturig maanziekte - lunaticus maar = alleen, bezwaar, (e)doch, echter, evenwel, gerucht, louter, mare, nadeel , nogal, slechts, toch, tijding . maar een keer – eenmaal, eenmalig, eens maar net – amper, krap maarschalk (hist.) = opperstalmeester maart = lentemaand maartse zaaitijd = dricht maas – oogje, steek Maas en Waal, omsloten gebied door - Bommelerwaard maashagedis – mosasaurus maas in een netwerk – malie maat = aam, afmeting, amice, anker, are, afmeting, bonk, bunder, cadans, deelgenoot, duim, el, formaat, gabber, gars, gezel, genoot, grootte, gros, handlanger, helper, inhoud, juk, kameraad, kan, knoop, kornuit, kop, kwantum, liter, maatje, makker, matroos, medewerker, medestander, metgezel, morgen, mud, mijl, omvang, partner, pint, ploeggenoot, pond, pot, pind, riem, roe, span, speelgenootstère, ton, trawant, vaam, vadem, vat, voet, vriend, zeemijl maatbuis - buret maat controleren = nameten maateenheid (Eng.) - gauge maat in houthandel = tult maat in scheepvaart = knoop, last, mijl, ton, maat in de typografie - augustijn, cicero maat in de wijnhandel = anker maat of hoeveelheid – taks, portie maat of makker - vriend maat van 30 hl. = roggelast maat van 1 hl. = mud maat van projektiel = kaliber maat voor Bordeaux-wijn - bordelaise maatgevend = normatief maatgever - dirigent, orkestmeester maatglas van kwart liter = kapper maathoudend = gematigd, matig maatje = deciliter, dcl, dl. maatjespeer – bergamotpeer maatkleding - confectie maatlat = liniaal, el maatmeter = metronoom maatregel = beschikking, besluit, ordening, stap, voorziening, wet maatregelen - mesures maatregel ter vergelding = boete, straf, wraak maatschappelijk = sociaal maatschappelijk herstellen - reclasseren maatschappelijk stelsel = communisme, democratie kapitalisme, socialisme maatschappelijke aanpassing of her- aanpassing van strafrechtelijk veroordeelden = reclassering maatschappelijke instelling = corporatie, genootschap, lichaam, schap maatschappelijke kring = klasse, staat, stand maatschappelijke positie - status maatschappelijke stand = adel, burgerij, kaste maatschappelijke werkkring = ambt, baan, beroep, metier, stiel maatschappij = communiteit, convent, gemeenschap, mij, samenleving, societas, wereld maatschappijbeschrijver = sociograaf maatschappijbeschrijving = sociografie maatschappijkunde = sociologie maatschappijkundige = socioloog maatschappijleer - sociologie maatslaan = tacteren maatslag = battuta, beat maatstaf = canon, criterium, modules, norm, peil, richtsnoer, schaal, standaard maatstok = duimstok, ellenmaat, roe maatval – cadans, metrum, ritme maatverhouding – euritmie, proportie maatverhouding van snaren - mensuur maat voor brillen - dioptrie maat voor de inhoud van zeeschepen - registerton macaber = eng, erg, griezelig, luguber, maatwerk vervangend = confectie, fabrieksgoed Macaose munt = avo, pataca macereren = afmatten, doortrekken, kwellen, weken machete - junglemes machinaal = automatisch, mechanisch, werktuiglijk machinaal gebreide stof - tricot machinaal snelschrift - tachotypie machinaal verwijderen van zaadjes uit katoen - engzeneren machinatie = kuiperij machine = apparaat, automaat, locomotief, motor, toestel, werktuig machine om kleren te maken = naaimachine machinearbeider = constructeur, frezer, machinist, monteur machinebankwerker = draaier, frezer, kotteraar, schaver machinedeel = lager, pal, rad, tandrad, vliegwiel machine die stroom opwekt - generator machinegeweer = mitrailleur machine = ineenzetter = monteur machine in bierbrouwerij - eest, koeling, wortketel, vulmachine, kiemtrommel machine in drukkerij – offsetpers, snijmachine, zetmachine machine in papierfabriek - hollander machine in textielfabriek - spinmachine, weefgetouw machinemens = kunstmens, robot machinepistool – sten(gun), uzi machines - materieel machineschrijven – tikken, typen machineschrijver – typist machine stikster – naaister machinist – bestuurder macho - bink macht – autoriteit, bedwang, geweld, gezag, heerschappij, invloed, kracht, leger, mogendheid, ontzag, overwicht, potentie, staat, sterkte, troepenmenigte, vermogen macht van de staat over het volk = staatsgezag machteloos = armzalig, krachteloos, onmachtig, slap, weerloos, zwak machteloosheid – onmacht, onvermogen, zwakte machtgelijk = isodynamisch machtgever = lastgever, principaal machthebber = despoot dictator, dinast, gebieder, gevolmachtigde, heerser, hoofdman, landvoogd, leider, mandataris, podesta, potentaat, sheik machtig – aanzienlijk, geweldig, groot(s), imposant, invloedrijk, krachtig, sterk, talrijk, vermogend, zeer, zwaar machtig persoon = bons, dictator, magnaat, mogol machtigen = autoriseren, mandateren machtigheid = dikte machtiging = licentie, mandaat, vergunning, verlof, volmacht machtig zijn - beheersen machtsaanwijzer = exponent machtsbetoon – parade machtsbevoegdheid – gezag, regering machtsmisbruik - geweld machtspreuk = dooddoener, machtwoord machtssfeer = bereik, domein machtswellust = tirannie machtswellusteling = dictator, tiran machtwoord = machtspreuk maçon = vrijmetselaar macro - groot, lang maculatuur = misdruk Madagaskar, bevolkingsgroep op - Betsileo, Betsimisaraka, Merina Madagaskar, berg op - Andrinita, Ankaratra, Tsaratanana Madagaskar, hoofdstad van - Tananarive Madagaskar, rivier op - Mananara, Mangoro Madagaskar, stad op - Fianarantsoa, Majunga, Tamatare Madagaskar, volk op - Hova Madagaskarkoekoek - coua madame = dame, mad., mevrouw made – aardworm, emelt, engerling, hamel, imago, larve, maai, weide madeliefje = bellis, korsouw, meizoentje madamoiselle - juffer, mamsel, Madonna, Maria, OLV madrigaal - herderslied maestro = meester maf – gek, idioot, laf, kwartje, mal, mat, saai, slaap, vadsig maffen – pitten, slapen, snurken maffer – slaper, snurker, onderkruiper, werkwillige mafkees – dwaas, gek, idioot, oen, slaapkop magaal = magge, puitaal magazijn = arsenaal, baza(a)r, bewaarplaats, depot, loods, pakhuis, silo, stapelhuis, tuighuis, winkel magazine – periodiek, tijdschrift magen = familie mager = armzalig, dor, dun, iel, karig, onvruchtbaar, pover, schamel, schraal, schriel, slank, smal, ondervoed mager en kaal – schriel mager en lang – tenger mager en schriel – smal mager en slank - rank mager persoon = bonenstaak, lat, scharminkel, schraalhans, spiering, spillebeen, spillepoot, vel over been mager spek - bacon mager stuk vlees - braai, fricando mager water - ondiep mager zonder vlees = benig, schonkig magertjes = iel, karig, kommerlijk, nietig, pover, schraaltjes, sober magge - magaal, puitaal maggi - vleesextract maggieplant - lavas, levisticum magie = tovenarij, toverkunst, toverij magie bedrijven - toveren magiër = droomuitlegger, eunjer, magu, sterrenwichelaar, tovenaar, wonderdoener magisch = betoverend magische getallenleer - tarot magister = leermeester, docent, novicenmeester magistraal = grandioos, groots, meesterlijk, monumentaal, weids magistraat = bestuurder, overheid, quaestor, rechter, regent, regering, stadsregering magistraat' van het oude Venetië = doge. magistratuur = overheid, regering magma = lava magnaat = kapitalist, rijksgrote magneet – zeilsteen magneetband – tape, pyrrotien magneetschijfje - floppydisk magneetijzererts - magnetiet magnesia = magnesiumoxyde, talkaarde magnesium = mg. magnesium- en calciumcarbonaat = dolomiet magnesiumcalciumsilicaat - berghout magnesiumoxyde - bitteraarde,magnesia, talkaarde magnesiumsilicaat - talk magnesiumspaat - magnesiet magnetiet = magneetijzererts magnetische kracht - aantrekkingskracht magnetiseren - bezielen magnetisme, dierlijk - mesmerisme magnifiek = geweldig, grandioos, heerlijk, luisterrijk, prachtig, schitterend magnolia – tulpenboom magnoliacee - loriodendron, magnolia Magyar - Hongaar mahjongterm = chow, kong, pung mahokboom = mahonieboom mahonieboom = mahokboom mahoniehout = acajou mail = briefpost, post(stukken), zeepost mailstoel - dekstoel maintenee = bijzit, concubine mainteneren = handhaven maïs = mielie, milee maisonette – etagewoning maisvlokken - cornflakes maître d’hotel = hofmeester, ober maîtresse = bijzit, geliefde, meesteres maîtresse van Frans Il = Portiers maîtresse van Hendrik IV = d'Estrées, d'Entragues maitresse van Lodewljk XIV = Dubarry, (de) Fontag nes, (de) Maintenon, (de) Montespan,(de la) Valière, maitresse van Lodewljk XV = (de) Mailly, (de) Pompadour maïzena = maïsmeel majem - water majesteit = heerlijkheid, koning, luister, maesta, opperhoogheid, pracht, Sire, verhevenheid, waardigheid majesteitsschennis - lese-majeste majestueus - maestoso, verheven majeur = dur major = grotere, oudste, senior, sr. majoriteit = meerderheid, meerderjarigheid majuskul = hoofdletter mak = gedwee, getemd, handelbaar, humaan, tam, volgzaam, zachtaardig makaron = koekje, makron, wrong make-up = crème, lippenstift, lipstick, lotion, mascara, nagellak, opmaak, opmaaksel, poeder, rouge, schmink, verf, zeep makelaar = koppelaar, tussenhandelaar makelaarsboekje = carnet makelaar in wedrennen - bookmaker makelaarschap - makelaardij, makelarij makelaarsloon = courtage, makelloon , provisie makelij - constructie, maaksel maken – creeren, fabriceren, herstellen, knutselen, ontwerpen plaatsen, produceren, repareren, samenstellen, scheppen, smeden, uitvoeren, verrichter, verstellen, vervaardigen, voortbrengen, vormen, wrochten maken tot - verwerken maker = auteur, bouwer, constructeur, fabrikant, hersteller, ontwerper, producent, samensteller, schepper, verrichter, versteller, vervaardiger maker van het eerste zakuurwerk = Henlein maker van huizen - bouwer make-up - opmaken, poeieren, rouge, schminken, verven makkelijk = eenvoudig, gedwee, gemakkelijk, gemakzuchtig, geriefelijk, handelbaar, licht, practisch, simpel makkelijk baantje = sinecure makkelijk breekbaar - bros makkelijk te begrijpen = duidelijk, eenvoudig, helder, klaar, logisch, simpel makker – amice, compagnon, gabber, genoot, gezel, kameraad, kornuit, lotgenoot, maat, metgezel, speelgenoot, vriend makker (Barg.) - gabber making – legaat mak maken – dresseren, temmen makreel – pooier, , souteneur makreelachtig visje - hors, loodsmannetje makron = koekje, makaron, wrong mal = absurd, bespottelijk, crazy, dol, dwaas, gek, grappig, idioot, kaliber, mesjoche, model, ongewoon, onwijs, onzinnig, patroon, raar, sjabloon, voorbeeld, vorm, vreemd, zot mal aanwensel - tic mal mens = idioot, malloot mal wicht = malloot malachiet - kopergroen malafide – kwaadwillig, louche, onbetrouwbaar malaga - morgenwijn malaise = depressie, narigheid, regressie, slapte malaria = moeraskoorts, paludisme, tropenkoorts malariamug = anofeles, muskiet malariaparasiet - plasmodium Malawi, bevolkingsgroep van - Ngoni, Nkonde, Nyanja Malawi, hoofdstad van - Zomba Malaya, bewoner van het binnenland van - Sakai Malaya, deelstaat van - Djohore, Kedah, Kelantan, Malakka, Pahang, PenangPerak, Perlis, Selangor, Trengganu Malaya, hoofdstad van - Kuala Lumpur malaxeur = deegmachine, kneedmachine malcontent = misnoegd, ontevreden Maleier - Alfoer, Batak, Buginees, Daja, Georgetown, Igorot, Ipoh, Kangar, Malakka, Toradja Maleis dorpshoofd - kapalla Maleis epos - Mahabharata, Ramayana Maleis gordijn – klamboe Maleis heer - toean Maleis schiereiland = Malakka Maleis touw - tali Maleise beer - broeang Maleise dakbedekking = atap Maleise dolk - kris Maleise maand = agoestoes, djoeli, djoeni, pebroewari Maleise markt – pasar Maleise munt – dollar Maleise rijst - padie Maleise rijstdrank – arak Maleise titel – sultan Maleise weekdag = djoemahat, kemis, minggoe, rebo, salasa, saptoe, senen Maleisië, deel van - Malaya, Sabah, Serawak Maleisië, vroeger deel van - Singapore Maleisische munt = dollar malen = afbeelden, draaien; fijnmaken, mijmeren, schilderen, tekenen, wentelen, woelen, zaniken, zeuren malende - geschift maler - molenaar, schilder malheur – gebrek, ongeluk(je), ongeval, pech Mali, hoofdstad van - Bamako Mali, stad in - Kayes, Nopti, Segou,Sikasso malicieus - boosaardig, guitig, moedwillig, verraderlijk malie = kolfhamer, maas, opening, ringetje, vetergat maliebaan- kolfbaan maliehuis - herberg maliënkolder - pantserhemd maligne oedeem - gasgangreen maling = lak, maalstroom, mijmering, onrus, veilingt malingen = lijntrekker, simulant malinger - lijntrekker, simulant Malinke - Mandinke Malinke, rijk der - Malirijk Malinke, stad der - Tomboektoe malkaar - elkaar, elkander malkander = elkaar,mekaar malkruid - bilzenkruid malle = trens, oogje malle = dwaas, gek, gekkerd, grappenmaker, nar, idioot malle streek = capriool, escapade, grol, kwinkslag, malleabel - hamerbaar, rekbaar, smeedbaar mallejan - hellewagen, oets mallemolen = draaimolen, carrousel, mallen = grappen, schertsen, stoeien mallepraat – aperij, geleuter, klets(koek), larie, nonsens, onzin, poespas mallerd – dwaas, gek, malloot malleus - droes malligheid = dwaasheid, gekheid, idioterie, oele, zotternij . malloot = dwaas, gek, gekkerd, grapjas, idioot, kwast, mallerd, paljas, pias, zot Mallorca, hoofdstad van - Palma Malorka, stad op – Arta mallotig - gek, waanwijs, zot, mal mens - idioot, malloot mal of vorm - model malpighische lichaampjes in de nier - glomeruli mals = mollig, sappig, vers, week, zacht mals en vol sap – sappig mals en zacht - week malt - mout Malta = Milete Maltakoorts - brucellose maltentig = nauwgezet, zindelijk maltose = moutsuiker Maluku - Molukken Maluku, een der - Ambon, Buru, Halmahera, Seram malva - dessertblad, kaasjeskruid malvacee - abutilon, althaea, gossypium, hibiscus, lavatera, malope, malva, sida, urena malve - kaasjeskruid, malva malveachtigen - malvaceeën malversatie = knoeierij, verduistering malvezij - malmsey, malvasia, malvoisie malwicht - malloot mam - moeder, uier, (vrouwen)borst mama = ma, mem, moe, moer, moes, mams, mamma, moeke, mammie, moeder mammoetboom - sequoiadendron mams = zié: mama mannekenskruid - kamperfoelie man – bink, echtgenoot, eega, gade, gemaal, heer, individu, kerel, meneer, mens, manspersoon, partner, pief, persoon, vent man aan het roer – stuurman menagement – beheer, beleid, bestuur, directie, leiding managen – besturen, fiksen, leiden mannetjes - kamperfoelie man die briefjes uitdeelt – billeteur man die geleidt - geleider man die kosten mag dragen – sijmen man die om aalmoes vraagt - bedelaar man die scheepswerk verricht = matroos man die teert op zijn vermogen – rentenier man die vilt - vilder man en vrouw = echtelieden, echtpaar man ervaren in het bereiden van spijzen = kok man met gezag = autoriteit, gezagsdrager Man, katteras op - Manx-kat Man, wetgevende vergadering van - tynwald man met werkelijkheidszin - realist man van - zie familiebetrekkingen man uit bepaalde Mongoolse volksstam = tartaar man uit een stuk = kerel, vent man van adel = baron, edeling, edelman, graaf, hertog, jonkheer, markies, prins, ridder man van de wetenschap = geleerde, wetenschapper, wetenschapsman man van grote afmetingen = enak, goliat, kolos, reus man van hoge geboorte = edeling, edelman, prins man van wie de vrouw is gestorven = weduwnaar manager = administrateur, beheerder, bestuurder, chef, directeur, impressario, leider managerziekte - hypertensie Manavadharnasjastra, volgens overlevering samensteller van - Manoe manbaar = huwbaar, rijp, viriel,volwassen manche – heat, serie manchester – corduroy, ribflueel manchet = boord, boordsel, handboord, lob, lub, ring, schuimrand manco - gebrek, gemis, tekort(koming) mand = bak, balie, ben, bun, kalebas, k(a)naster, karbies, korf, paander, tobbe, wan mand op vissersboot - bramak mand van bamboe waarin suiker verzonden wordt = krandjang mandaat = lastbrief, machtiging, mand, volmacht mandaatgebied van Engeland tot 1948 = Palestina mandaatsysteem - trusteeship mandataris = gevolmachtigde mandefles = demijohn mandement – vermaning mandenwagentje - bendie Mandestam - Gbande, Kpelle, Tonna mandewagen = jardinière, keilewagen, kinderwagen, panier Mandeeërs - Soebba mandje – ponder, slof mandoer (Ind.) = meesterknecht, opzichter, ploegbaas mandoline, primitieve - mandola mandragora - alruin mandril – baviaan, bosduivel mand van bamboe – krandjang mand voor tabak - seroen manege = piste, rijschool manen – aandringen, aanmanen, aansporen, nekharen, nopen , opwekken, sporen, waarschuwen manenrob - zeeleeuw man en vrouw - echtelieden, echtpaar, gehuwden, stel maner – aandringereiser manette – handvat, hendel mangaan = mn mangaanarseniaat - armangiet mangaanblende - alabandiet mangaanoxyde – bruinsteen mangat - tankopening mangel = afwezigheid, amandel, fout, gebrek,ontstentenis, strijkmachine, wringer mangeld = weergeld mangelen = gladmaken, ontbreken, persen, wringen, mangoest - mungo mangroveboom - api-api manhaftig = allure, dapper, fasson, gebruik, kloek, modus, moedig, moedig, manmoedig, mannelijk, strijdbaar, trant, zede manhaftigheid - dapperheid maniak = bezetene, dwaas, fanaat, gek maniakaal - dwaas manie = bezetenheid, furor, gewoonte, hartstocht, rage, verzotheid, voorliefde, waanzin manier – aard, allure, gebruik, genre, gewoonte, methode, modus, stijl, trant, voege, vorm, wijze, wijs manier, op bepaalde - amfitheatersgewijs, droppelsgewijs, lachenderwijs, perceelsgewijs, percentsgewijs, schertsendergewijs, schroefsgewijs, schubsgewijs, slaagsgewijs, spiraalsgewijs, staaksgewijs, steelsgewijs, stoetsgewijs, straalsgewijs, stuksgewijs, toevalligerwijs, troepsgewijs, verhalenderwijs, volgenderwijs, vragenderwijs, zigzagsgewijs manier van arbeiden = methode, werkwijze manier van doen = allure, gedrag(ing), handelen, handelswijze, optreden, stijl, manier van eten = eetgewoonte manier van gedragen = stijl manier van handelen = gedrag, optreden manier van lachen – grijnzen, schateren manier van lopen = draf, gang, galop, stap, telgang, stappen, tred(en) manier van onderwijs = methode manier van optreden = allure, gedraging, houding, trant manier van praten = babbelen, kletsen, spreken, manier van schilderen = peinture manier van schrijven = stijl manier van toepassing - applicatie manier van verkopen = veilen manier van werken = methode, stijl, werkwijze manier van zeggen - spreken manier van zeilen = laveren manier van zingen – jodelen manier waarop men leeft - leefwijze manieren = fatsoen, gedrag, gemanierdheid, mores maniertje - kunstgreep, truc manifest = bekendmaking, betoog , oorkonde, verklaring manifestant = betoger manifestatie = betoging, demonstratie, happening, vertoning, verschijning, voorstelling manikot = broodwortel, cassave, maniok manillahennep = abaca maniok = broodwortel, cassave, manihot manioksap - cabiou manipulatie - beinvloeding, handgreep mank – gebrekkig, invalide, kre(u)pel mankement – defect, euvel, fout, gebrek, gemis, letsel, pech, storing, tegenslagtekort, verwonding mankeren = haperen, missen, ontbreken, schelen, tekortschieten mankerend = afwezig, ontbrekend mank gaan - hinken mankpoot – kreupele manlui - manvolk manmoedig = dapper, kloek, koen, manhaftig, strijdbaar manna - hemelbrood mannagras - glyceria mannasuiker - manniet mannejas - frak mannelijk = dapper, flink, kloek, krachtig, masculinum, moedig, potent, strijdbaar, viriel mannelijk dier = beer, bok, dar, enter, gent, haan, hengst, kater, os, ram, rammelaar, rekel, repelaar, reu, stier, tarsel woerd mannelijk hert = reebok mannelijk huisdier = kater, reu mannelijk insekt = dar mannelijk kind - zoon mannelijk lid van een koor - bariton, bas, tenor, zanger mannelijk paard - hengst mannelijk persoon = heer, jongen, kerel, knaap, knul, man, mhr., mijnheer, (It.) signor, vent mannelijk rund = bul, os, stier mannelijk rijm - eindrijm mannelijk sieraad = baard, sik, snor mannelijk van zeevrouw = meerman mannelijk zaad - sperma mannelijk zoogdier = beer, bok, enter, hengst, kater, ram, reu, stier mannelijk zwijn - keiler mannelijke duif – doffer mannelijke haas – rammelaar mannelijke heilige - sint mannelijke hennep - femel mannelijke hormonen = androgenen mannelijke huisbediende – butler mannelijke olifant - bul mannelijke plant van de hennep – gelling mannelijke vis - hom mannelijke vogel - tersel mannelijke zangstem = bariton, bas, falset, tenor mannelijkheid = viriliteit mannen - aankunnen mannenhaat = misandrie mannenkraambed (bij Indianen) = couvade mannenliefde - androfilie mannenmuts - kaproen mannenstem = bariton ,bas, tenor mannenverleidster - vamp mannequin – mandemie mannetje – baasje, kereltje, ventje mannetjesbij – dar, hommel mannetjesbunzing – ram, rammelaar mannetjesdier = beer, bok, enter, hengst, kater, ram(melaar), reu, stier mannetjeseend – erpel, woerd mannetjesduif = doffer mannetjeseend = erpel, woerd mannetjesgans = gander, ganzerik , gent mannetjesgeit = bok, geitebok mannetjeshaas = rammelaar mannetjesharing - geltharing, hommer mannetjeshoender - haan mannetjeshond = rekel, reu mannetjes kat – kater mannetjeskip - haan mannetjeskonijn – ram(melaar) mannetjesmarter – ram(melaar) mannetjesnoot - muskaatnoot mannetjespaard = hengst, ruin mannetjespaard, gesneden - ruin mannetjesparkiet - man mannetjesputter = bataaf, kerel, reus, vent mannetjes roofvogel = tarsel mannetjesschaap = ram mannetjessnoek – jager mannetjessperwer - musket mannetjesvalk = taleke, tersel mannetjesvaren - dryopteris mannetjesvarken = beer mannetjesvis – hom(mer) mannetjesvogel = erpel, gander, gent, haan, tarsel, tersel, woerd mannetjesvos – reu, rekel, rinkel mannetjeswezel – ram(melaar) mannetjeswolf = rekel manoeuvre = bestuur, intrige, list, oefening, wending manoeuvreren – draaien, keren, loodsen man of kerel – knul manometer – drukmeter, stoommeter mans = flink; geldbakje, sterk mansarde = zolderkamer mansbloed - harnaskruid, St-Janskruid mansbroeder - zwager manschappen – hens, schepelingen, soldaten mansfelder - mannetjesputter, manwijf Mansjoerije, deel van - Heiloengtjiang, Ktim,Liauning manslag = doodslag, moord mansoir - afstammeling mansoor - asarum, hazelwortel manspersoon = heer, kerel, man, meneer, heerschap vent, mantel = almaviva, boerka, jas, cape, overjas, overkleed, raglan mantelaap - baviaan mantelanjer - tunica mantel der Arabieren = boernoes mantel die over een badkostuum wordt gedragen = badmantel, strandmantel manteldieren - appendicularia, ascidiacea, larvacea, salpen, thaliacea, zakpijpen manteldoek - poncho mantel gedragen door Griekse vrouwen in de oudheid = peplos mantelkap - kovel mantel, lange - huik mantelaap = baviaan mantelkap – capuchon, kovel mantelkostuum – complet, mantelpak mantelpakje - dameskostuum manteltje = mantille, pelerine manteline = kapmantel mantelstof - eskimo, flaus mantelvormig priesterkleed – kooraaf, koorkap mantel zondr ceintuur - swagger mantel zonder mouwen - falie mantille = manteltje, pelerine mantrie - opzichter manuaal = handboek, handklavier, klavier, toetsenrij, journaal, register manueel – handvaardig manufacturen - ellengoed manufactuurzaak - ellenwinkel, lapjeswinkel manuscript - handschrift Manusje-van-alles – factotum, knutselaar manuscript uit de middeleeuwen – codex manquette – schaal(model) maquileren – opmaken, schminken man van adel - aristocraatbaron, edeling, edelman, graaf, hertog, jonkheer, markies, prins, ridder man van grote afmetingen - beer, kolos, reus, tiran man van de wetenschap - geleerde, wetenschapper, wetenschapsman man van wie de ehtgenote overleden is - weduwnaar manwijf – haaibaaikenau, virago manziek = andromaan, nymfomaan map – brieventas,bundel, dossier, klapper, omslag, ordner, portefeuille map met papierklem - ordner maraboe = boa, ooievaar maraboet – kluizenaar, krop(ooievaar) marasquin - kersenlikeur Marathen – Mahratten marbel - knikker Marburg - Maribor marcassiet - kattengoud, vuursteen, zwavelkies marchanderen – bieden, dingen, handelen, pingelen, rommelen marchandise = handel, koopwaar marcheren - gaan, lopen, vorderen, vooruitkomen Marconi's uitvinding - radio marconist = (radio)telegrafist, seiner Marcus = Marc. mare – bekendmaking, bericht, boodschap, gerucht, maar, mededeling, melding, nachtmerrie, nieuws, tijding, verhaal marechaussee - gendarme marel = grutto maren – kirren maretak = mistel, mistletoe, vogellijm margariet - kalkglimmer, madeliefje marge - kantlijn, limiet, rand, ruimte, speelruimtespeling, strook, verschil marlage = huwelijk marge = kantlijn, limiet, rand, ruimte, speling, strook, verschil marginale aantekeningen - kanttekeningen, marginaliën margriet – ganzebloem, krentenbrood Mariabeeld = madonna, piëta mariadistel - silybum Mariakerk - O.L.V.-kerk Marianen, district der - Rota, Saipan Marianen, een der - Guam Marianen, hoofdstad van de - Siam Marianen, ontdekker der - Magelhaens Marianen, oorspronkelijke bewoners der - Chamorro, Ladronen Mariaschoen - venusschoen, vrouweschoen Maribor - Marburg Marienburg - Malbork marihuana - hasj(isj), hennep marihuanaplant - hennep marihuanapreparaten – pot marihuana roken - blowen marine – donkerblauw, vloot, zeeleger, zeemacht, zeewezen marineeenheid – eskader, smaldeel, vloot marinekadet – adelborst, leerling marineonderofficier = bootsman, konstabel marinerang - admiraal, commandeur, schout-bij-nacht marineschip = duikboot, fregat, kruiser, slagschip marineterm voor douchen - mandiën Marine Vrouwen afdeling - Marva marinier – jantje, krijgsman, militair, zeesoldaat marionet = bamboche, pop, ledepop, le(d)eman, stroman toneelpop, trekpop marionettenspel – popenspel, ronzebons Maristen, stichter der - Colin Maritza - Marica Maritza, oude naam van de - Hebros mark = dm.,gemeente, grensland, hemmerk, hemrik, maalschap, mk. markant – bijzonder, frappant, kenmerkend, treffend, opmerkelijk, sprekend Marken, hoogte op - werf Marken, werf op - Havenbuurt, Kerkbuurt, Kets, Wittewerf markeren = aanduiden, aangeven, afbakenen, merken, stempelen, tellen markering - aanduiding marketentster = zoetelaar(ster) Marketentster, mannelijke – markententer marketing - afzetbeleid markeur - merker, oppasser, teller markgraaf = markies markies = luifel, zonnescherm markies = markgraaf markizaat – markgraafschap markizin - marktgravin markje - speelpenning markotten - marcotteren markt = afzetgebied, brink, dorpsplein, forum, handel, pasar, plein markt = afzetgebied, handel markt in Indonesië = pasar, passar markt voor oude kleren = lorrenmarkt, voddenmarkt markt voor snijbloemen en vaste planten - bloemenmarkt marktgebouw = waag marktgeld – staangeld markthandelaar – kramer, standwerker marktkoopman = kramer marktkraam = shob, stal(letje), stand, tent, uitstraling marktplaats - plein marktplaats in Tanger - sokko marktplaats voor textiel – lakenhal marktplein - bazar marktplein in het oude Rome = Forum marktplein (Grieks) = agora marktplein in het oude Rome - Forum marktprijs – koers marktstal - kraam markttentje = kraam, shob markttoespraak - boximent marktverkoper = standwerker Marlborough, hoofdstad van – Blenheim Marlpriem - taarts marmel = marbel, knikker marmelade = jam marmer - kalksteen marmerader = vlam marmerbeenziekte - hyperostose, osteopetrosis marmeren knikker = alicas marmerklurig verven - marmeren marmersoort = albast, campam, carrara, fleuri, griotte, portoz, stalacito marmot - mormeldier marmot in Noord-Europa - lemming Marne-et-Loire, hoofdstad van het departement - Angers marode – roverij, stroperij marokijn – geitenleer, saffiaan Marokkaan = Arabier, Berber, Moor Marokkaans gerecht = koeskoes Marokkaans leer = mocarin, marokijn Marokkaans tuchthuis = presidio Marokkaanse ambtenaar - amel Marokkaanse grensplaats - Oudja Marokkaanse munt = dirham, franc Marokkaanse stad = Agadir, Casablanca, Fez, Rabat Marokkaanse vorst = Hassan Marokkaanse zandwind - sahel Marokko, hoofdstad van - Rabat Marokko, kaap in - Rhiz Marokko, rechter in - caid Marokko, rivier in - Beht, Beth Marokko, stad in - Awli, Azroe,Casa-Blanca, Fez, Kenitra, Marrakesj, Meknes, Oudja, Rabat, Safi, Tanger, Taza, Tetuan Marokijnleer - saffiaan marot = manie, narrenstok, stokpaardje, zotskolf Marquesas eilanden, een der - Hivaoa, Nukahiva Marquesas eilanden, hoofdstad der – Atuona marren - wachten Mars = Ares mars – korf, muziekstuk, tocht, rugkorf, trektocht, voettocht, voorwaarts marsdrager = straatkoopman, venter Marseille, oude naam van - Massilia marskramer - leurder, venter Marshalleilanden, een der - Bikini, Eniowetok, Kwajalein maeselia - crenata, klaverblaadje marsepein = amandelspijs marsileacee - pilaren marskramer = leurder, venter Marsmaan - Deimos marstempo = marcia marsvaardig = mobiel, verplaatsbaar marsvaardige afdeling troepen = patrouille, piket mars van een kramer - bloedgetuige, lijder, martelar marteel = disselhamer, hamer martelaar = belijder, bloedgetuige, lijder, tobber, martelaarsboek = martyrologium, memorboek martelarij = foltering, knoeierij, tobberij martelen – afbeulen, geselen, folteren, kwellen, pijnigen, pijn doen martelgang - lijdensweg marteling = geseling, foltering , kwelling, pijniging, pijn doen, radbrakentortuur martelgang = lijdensweg marterachtigen - mustelidae marterachtig dier = 3 das, ram, unk 4 fret, mink 5 aonyx, nerts, otter, ratel, sabel, skunk, tayra, wezel 6 grison, marter 7 bunzing, fluweel, ictonyx, teledoe, zorilla 8 galictis, hermelijn, stinkdas, visotter, zeeotter 9 honingdas, sabeldier, stinkdier, veelvraat 10 boommarter, edelmarter 11 poecilictis, poecilogale, reuzenotter, sabelmarter, steenmarter marterachtig, familie der - dassen, marters, otters, ratels, skunks marterachtig roofdier = das, otter martiaal – krijgshaftig martiniet - asbertcement Martinique, hoofdstad van - fort-de-France martyniacee - gemshoren Marwar - Jodpfur marxisme = communisme Maryland, hoofdstad van - Anapolis marxistisch begrip = meerwaarde, proletariaat marxistisch filosoof = Engels, Lenin mascotte = amulet, fetisj, gelukspop, scapulier masculinum = m., mannelijk, masc. Maskarenen, een der - Mauritius, Réunion, Rodrigues masker = dekmantel, mascara, mom, mombakkes, passepartout, vermomming maskeraap - mormon maskerade - vermomming maskeradespeler (Ind.) - tikar, topeng maskeren = bedekken, verbergen, verbloemen, verhullen, vermommen massa – berg, boel, bulk, drom, heleboel, hoeveelheid, hoop, horde, kudde, menigte, stapel, verzameling, vleetzee, zwerm massa ongeordende dingen = rataplan massaal = enorm, geweldig, groot, groots, samenhangend massaal vertrek – uittocht Massachusetts, hoofdstad van - Boston massacre = bloedbad, slachting massage = effleurage, pétrissage, spierwrijving, tapotage massage, soort - effleurage, frictioneren, petrissage, tapotage, tapotement, trissage, vibreren, wrijven massa mensen – drom, schare massa water – eceaan,zee massa waterdamp – wolk massé – kopstoot masseren – kneden, wrijven massief = berggroep, gebergte, hecht, kolos, sterk, stevig, vast, vol, zwaar massief worteldeel - knol massificatie = massavorming mast – dennenboom, kleedgeld, pijnboom, vlaggenstok, varkensvoer mast die voor op een schip staat = voormast mast neerleggen = reggen Mastabelenland - Rhodesia mastbok = mastkraan mastboom - den, paal, pijnboom mastdeel = ra master of sclence = M.SC. mastiek – kitlijm mastiff - dog mastkorf = kraaienest mastkraan = mastbok mastukkruid - borstelkrans, kattenkruid masturbatie = onanie, zelfbevlekking masturberen – onaneren maststut – loefbalk masttouw - rarak mastwachter - marsgast mat- apat(h)isch, dof, flets, glansloos, krachteloos, loom, moe, moede, neerslachtig, uitgeput, vermoeid mat = karpet, kleed, tapijt, voetveeg mat (Mal.) = tikar matador = espada, stierendoder matbleke huid - albino match = wedstrijd mate = hoeveelheid, maat, paraguaythee mateloos = bovenmatig, buitensporig, eindeloos, enorm, extravagant, extreem, kolossaal, oneindig, onmatig, waanzinnig matelot – matroos, strohoedje mat en flets – vaal mat en moe - loom materiaal = bouwstof, gegevens, gereedschap grondstof, instrumentarium materiaal van papiervezels - fiber materiaal voor beeldhouwwerk = brons, gips, klei materiaal voor de zetter = kopij materiaal voor het maken van af gietsel = gips Materialisten - Demokritos, Diderot, Epikouros, Gassendi, Holbach, Leukippos, Lucretius materie – grondstof, onderwerp, stof, zaak materieel = lichamelijk, stoffelijk, wezenlijk, zakelijk materieel peil = levensstandaard mathaak - pik matheid - vermoeidheid mathematica - wiskunde mathematisch = wiskundig mathematische logica - logistiek mathesis = wiskunde matig = abstinent, beperkt, bescheiden, eenvoudig, gering, ingetogen, karig, matelijk, modest, redelijk, schraal, sober, spaarzaam, tamelijk, zozo matig (muz.) = moderato, mod. matig koud – fris, koel matig warm = lauw matigen = afremmen, beperken, beteugelen, intomen, lenigen, inbinden, minderen, mitigeren, modereren, temperen, mitigeren, verminderen, verzachten matiging = cahibitatie, continentie, mitigatie, mitigatie, moderatie, tempering, verzachting matigheid - soberheid matinee = middagvoorstelling, ochtendjapon matineus = vroeg matje (Ind.) = tikar mat maken – matteren mat of bleek – pips mat of loper – kleed matrak - wapenstok matras = beddenzak, onderbed, onderlaag matrasvulling – dons, kapok, stro, veren, zeegras matrijs – drukvorm, gietvorm, mal, master, matrix, ponsoen, snijijzer matrimoniaal - echtelijk matrimonium = huwelijk, huwelijksleven matrix - matrijs matroos = janmaat, jan(tje), kabelgast, varensgezel, matroosje, scheepsgezel, scheepsmaat, schepeling, varensgezel, zeegast, zeeman, zeesoldaat, zeuntje matrozenbuli = baadje matrozendeken = kombaars matrozenhoed = matelot matrozenkraag = braniekraag matrozenmes – kortjan matrozenverblijf – logies matrozen werven - ronselen mats – mal, slag, stom matschudding = afval, kaf, lawaai, veegsel matse - paasbrood matse, bepaalde – afikoman matsen – bevoordelen matten – knokken, matteren, vechten mattenbies - scizpus mattenmaker - matter Mattheüs = Matth., Levi maturatie = rijpwording maturiteit = rijpheid, volwassenheid Maui, hoofdstad van - Lahaina Maui, vulkaan op - Haleakala Mauritius, hoofdstad van - Port Louis Mauritius, ontdekker van - Mascarenhas mausoleum = grafteken, graftombe, praalgraf, tempelgraf mauwen – miauwen mauwerik – kat maxi - lang maximaal = max., hoogstens maxime = grondstelling, stelregel maximum = grootste, hoogste, meeste Mayo - Munigheo Mayo, berg in - Muilrea, Nephin Mayo, haven in - Westport Mayo, havenstad van - Castlebar Mayo, meer in - Carra, Conn, Mask Mayo, rivier in - Moy mazelen - morbilli mazen – herstellen, stoppen mazzel = geluk, tref, veine, voordeel, winst mazzelaar - geluksvogel meander = bocht, kronkel meandermeer = hoefijzermeer, oxbowlake meandrisch = gekromd, kronkelend Meath - Midhe Meath, hoofdsad van - Trim Meath, moeras in - Loughhail Meath, rivier in - Blackwater, Boyne mecanicien = werktuigkundige mechanica, onderdeel van de - dynamica,kinematica, statica mechanisch = kunstmatig, machinaal, werktuiglijk mechanisch gedreven vaartuig = motorboot, stoomboot mechanisch mens = robot mechanisch muziekinstrument = draaiorgel, speeldoos, pianola mechanisch schrijven = typen mechanisch voortgedreven voertuig = automobiel, bromfiets, motor, trekker mechanische trap - roltrap mechanisme = drijfwerk, mechaniek, werktuig Mechitaristen, stichter van de orde der - Manug, Mechitar Mecklenburg, district van - Neubrandenburg, Rostock, Schwerin meconium - darmpek, kinderpek medaille – besdant, draagpenning, eremetaal, erepenning, gedenkpenning, ordeteken, penning, plak, trofee, medaillon - hanger mede = eveneens, honingdrank, insgelijks, mee, met, ook, tevens medeambtenaar – ambtgenoot medebepalend deel - factor medebroeder - ambtgenoot, collega, evenmens, naaste mededader = complice, handlanger, heler, satelliet, trawant mededeelzaam - expansief, extravert, spraakzaam mededelen – aanzeggen, afkondigen, bekendmaken, berichten , kennisgeven, spreken, verhalen, vertellen, verwittigen, zeggen mededeling = advertentie, anonce, bericht, communicatie, hint, informatie, inlichting, kennisgeving, mare, telegram, tip, uiting, vermelding, verslag, verwittiging mededeling in geheimschrift - cryptogram mededingen – concureren, wedijveren mededinger = concurrent, medeminnaar, medestrever, rivaal mededinging = concurrentie, competitie, rivaliteit mededogen = barmhartigheid, deernis, erbarmen, erbarming, medeleven, medelijden medeeigenaar – firmant, partner, vennoot medefirmant – compagnon, vennoot medegeven - schenken medegevoel – meeleven, sympathie medehelper - medewerker medeklinker = consonant medeklinker, soort - affricaat, dentaal, fricatief, gutturaal, labiaal, nasaal, occlusief, spirant, velaar medel - windhalm medeleerling = klasgenoot, schoolkameraad medeleven – deelneming, troost medelevend – begaan medelid – clubgenoot, compagnon, lidmaat medelijden = compassie, deernis, erbarmen, erbarming, mededogen, medeleven, misericordia medemens = evenmens, naaste medeminnaar – mededinger, medevrijer, rivaal medeoorzaak - factor mede ondertekenen = contrasigneren medeplichtige = complice, handlanger, heler, medereiziger, reisgezel, reisgenoot, trawant medeplichtigheid - compliciteit medereiziger - medepassagier, metgezel, reisgenoot, reisgezel medeschepsel - naaste, natuurgenoot medescholier - maat medeschuldig - medeplichtig me(d)eslapen - verleiden medespeler = partner medestander – aanhanger, geestverwant, gezel, helper, maat, partijgenoot, trawant medestanders - consortn medestreven - concurreren, mededingen medestrijden - medekampen, meevechten medestrijder = commilito, strijdmakker, wapenbroeder medestudenten – commilitones medevennoot - firmant medevrijer – medeminnaar, rivaal medewerken = helpen, assisteren, bijdragen, collaboreren samenwerken medewerken met de vijand = collaboreren medewerker – arbeider, assistent, adjutor, collaborateur, collaborator, collega, compagnon, employé, genoot, helper, hulp, rechterhand, werkkracht medewerker aan een blad = redacteur medewerkers = staf medewerking = assistentie, collaboratie, deelname, hulp medeweten = voorkennis medezeggenschap = stem, inspraak, invloed mediateur = arbiter, bemiddelaar, scheidsman, scheidsrechter mediatie = bemiddeling mediatief = bemiddelend medicament – drankje, geneesmiddel, medicijn, pil, poeder medicijn = ampul, drankje, geneesmiddel, kina, kinine, kruid, medicament, middel, pil, poeder, remedie, serum, tablet medicijn (Ind.) = obat medicijnballetje - pil medicijn tegen alle kwalen = panacee medicijnflesje = fiool medicijnkastje - huisapotheek medicijnman - tovenaar medicijnmeester - arts, geneesheer, dokter medicinaal - geneeskrachtig, genezend medicinaal gewicht - drachme, grein, once medicijnen gebruiken - dokteren, medicineren medicijnenwinkel - apotheek medicus = arts, chirurg, dokter, geneesheer, heelmeester Medië, koning van - Cyaxares Medië, stad in - Aspandana, BagistanaEkbatana, Phraaspa, Rhagae medio = halverwege, midden, half mediocre = middelmatig mediocriteit = middelmatigheid medisch = geneeskundig medisch instrument = 4 kolf 5 ampul, drain, sonde 6 canule, lancet, serule 7 curette, scalpel, trepaan 8 brancard, catheter, couveuse, otoscoop 9 borstkolf, cystitoom, draagbaar, hoogtezon, irrigator, maagsonde, microtoon, perimeter, pessarium, seperator, tonisator, tonometer 10 colposcoop, cystoscoop, haemometer, microscoop, neusdouche, oogspiegel, oorspiegel, rectoscoop, rhinoscoopspleetlamp, verlostang 11 drukmanchet, endoscoop, gastroscoop, keelspiegel, neusspiegel, sideroscoop, stethoscoop, thermometer 12 laryngoscoop, urethroscoop, 13 draadextensie, narcosemasker, ofthalmometer 15 narcose-apparaat medisch specialist - radioloog medische ingreep = aderlating, amputatie, operatie medische termen - 3 bol, ECG, EEG, fijt, gal, hik, pil, pus, tbc, tic 4 acne, acth, aura, bort, bubo, coma, jeuk, krop, noma, pest, roos, spit, veno, wond, wrat 5 abces, amimi, ampul, apnoë, breuk, colpo, cyste, dieet droes, enzym, etter, hernia, hoest, ileus, jicht, kramp, kroep, lepra, lupus, manie, myoom, papel, polio, spruw, staar, stulp, tumor, tyfus, ulcus, virus, zweer 6 abasie, abulie, adnexa, afasie, afonie, ainhum, alexie, amusie, angina, anitis ,anomie, anurie, ataxie, atonie, auxine, braken ,cancer, canule, caries, clonus, clysma, cutaan, eczeem, faeces, febris, fistel, ftisis, fuligo, gebrek, gehoor, geling, gevoel, gezwel, herpes, kanker, koliek, koorts, kyfose, lichem, lipoom, loa-Ioa, lochia, miosis, mycose, myopie, niezen, o-benen, oedeem, parese, pokken, ptosis, pukkel, pyurie, rabies, ranula, recept, reflex, rheuma, saliva, sanies, sereus, struma, stupor, tering, toxine, trauma, vaccin, x-benen, zetpil 7 abortus, abrasie, acholie, achylie, acidose, adenoom, adontie, agnosie, agrafie, alethie, amnesie, anergie, angioma, anopsie, anosmie, apathie, aplasie, apofyse, apraxie, arrosie, ascitis, astasie, autisme, buikpijn, catarrh, caverne, cholera, colitis, compres, cortine, coxitis, druiper, dyspnoe, dysuria, ectomie, embolie, emetica, endemie, excisie, febriel, ferment, fibroon, fimosis ,flauwte, galbult, gangosa, gliomen, goendoe, hakvoet, hoesten, hydrops, hygiëne, hygroma, icterus, incisie, infarct, infusie, ischias, lipurie, lordose, lumbago, lymfoom, maagpijn, malaria, malleus, massage, milaria, mutitas, mycloom, narcose, necrose neuroom, neurose, osteoma ,ostitis, otalgie, podraga, prurigo, rectaal, rosacea, roseola, ruptuur, sarcoma, scabies, seceren, sjanker, syfilis, systole, tetanie, tetanus, uitslag, uraemie, vertigo 8 aambeien, adermine, agastrie, agnatie, alastrim, alopecie, amaurose, anabolie, anacusie, anamnese, anatomie, ankylose, anodinie, anomalie, anorexie, artefact, arthrose, aspermie, asthenie, autopsie, azoturie, beri-beri, beroerte, bloeding, bloedvin, borstpijn, buikloop, cachexie, cataract, colpitis, commotio, contusie, coxalgie, cystitis, dauwworm, delirium, dementie, diabetes, diagnose, diarrhee, diastase, diastole, diathese, difterie, digestie, diplopie, doofheid, dystonie, epidemie, erythema, excretie, excudaat, flebitis, flegmone, fraktuur, furunkel, galsteen, ganglion, gangreen, glaucoma, hazenlip, hazenoog, hoofdpijn, inanitie, infectie, injectie, insuline, keratose, klisteer, kneuzing, lavement, leewater, lipaemie, litteken, marasmus, mastitis, melanose, metritis, migraine, miltvuur, miskraam, myelitis, myositis, nekkramp, occlusie, operatie, palpatie, pandemie, paralyse, placenta, platvoet, porfyrie, prothese, pruritus, pulpitis, purulent, pyelltus, pyretlca, rachitis, rhlnltls ,roodvonk, sèlerose, silicose, spatader, stenosis, strontj,e sudamina, symptoom, tenesmus, teratoom, therapie ,toxaemie, trachoom, urologie, vetzucht, wondroos, xanthoom 9 allolatie, amputatie, anacrotie, analgesie, anarthrie, aneurysme, anodontie, antigenen, aortalgie, apoplexie, areflexie, argyrosis, arhtritis, athethose, autofonie, bacillose, basofobie, bevalling, blindheid, bloeddruk, bromismus, corclnoom, cotomnese, covernoom, chollitis, cheilosis, chirurgie, chlorosls, cholerine, chondroom, congoatle, convulsie, decubltus , dermatose, dyspepsie, dystrofie, echolalie, eclampsie, enteritis, entropion, epilepsie, exanthema, excavatio, excitatie, ganglioma, gastritis, geelzucht, geriatrie, glossitis, granuloma, haematoom, haemolyse, haemoptoë, hoofdzeer, hordeolum, influenza, inhalatie, ischaemie, kaakkramp, karbonkel, keratitis, ketonurie, kinkhoest, klauwhand, klauwvoet, klompvoet, kraambeen, leukaemie, maagzweer, melanurie, meningitis, metabolie, metastase, mydriasis, myogelose, netelroos, neuralgie, neurolyse, niersteen, nystagmus, obstetrie, ofthalmie, panplegie, pertussis ,pleuritis, proctitis, psoriasis, pyodermie, ruminatie, salivatlie, serologie, simulatie, singultus, stoelgang, trichosis, urticaria, vlektyfus 10 ademhaling, aderlating ,adipositas, aetiologie ,aftakeling, agorafobie, aleppobuil, allopathie, anagylaxie, anastomose, antisepsis, antitoxine, antrotonie, arthralgie, bacillurie, bathofobie, bergziekte, berylliose, besmetting ,blauwzucht, bleekzucht, blefaritus, bloedgroep, bloedzweer, bronchitis, chalicosis, colpotomie, cretinisme, cylindroma, dactylitis, dermatitis, dysenterie, ecchymosis, echokinese, enucleatio, rysipelas, faryngitis, fibrositis, framboesia, frenologie, gastralgie, gonorrhoea, gordelroos, haematurie, haemofolie, hebefrenie, histologie, hooikoorts, hydrofobie, hyperaemie, hypertonie, immuniteit, intertrigo, leucotomie, lobectomie, marmerbeen, meningitis, meningioom, neurologie, nymfomanie, obstipatie ,ontlasting ,ontsteking, papillitis, para plegie, pathologie, peritonitis, presbyopie, psittacose, rheumatiek, rhinolalie, scheurbuik, seborrhoea, steenpuist, stomatitis, vaccinatie, varicellae, verkalking, waterhoofd, waterzucht, wondkoorts, zonnesteek 11 achloropsie, acromegalie, acupunctuur, albuminurie, amenorrhoea, anaerobiose, anaesthesie, ananastasie, antibiotica ,arthrodesis, auscultatie, azoöspermie, bevruchting, bezetenheid, bijziendheid', chiropraxie, cholangitis ,dyshidrosis, embryologie, encefalitis, enofthalmus, enteroptose, epithelioma, erfelijkheid, exarcerbatie, frigiditeit, haemangioma, hartinfarct, hemianopsie, hemicefalie, heuplucatie, hyperthymie, hypertrofie, intoxicatie, keizersnede, klierkoorts, kraamkoorts, leukoplakie, mastoiditis, paedotropie, paradentose, parthogenese, pneumolysis, salpingitis, saturnismus, slaapziekte, tuberculose, verloskunde, verstopping, waterpokken, weefselleer, zuurbrand 12 actinomycose, agenitalisme, agglutinatie, angiospasmus, appendicitis, auripunctuur, bacteriaemie, bloedarmoede, bloedsomloop, bromatologie, calcificatie, cysticercus, darmspoeling, doofstomheid, duizeligheid, elefantiasis, endocarditis, gerontologie, hameotologle, haemorrhagle, hartklopping ,homoepathie, hondsdolheid, hongeroedeem, hyperthermie, lagofthalmus, laryngologie, laxeermiddel, neusbloeding, osteomalacie, parametritis, pericarditis, presbyacusis, suikerziekte, verziendheid 13 appendectomie, cheirospasmus, claustrofilie ,claustrofobie, cryptorchisme, laryngoscopie, slaapwandelen, stofwisseling 14 aderverkalking, agranulocytose, bronchostenose, calcaneusspoor, cholelithiasis, efflorescentie, hardhorendheid, laryngospasmus, leverbotziekte, longontsteking, lumbaalpunctie 16 kleurenblindheid 17 aankloppersziekte, bloedvergiftiging, electrocardiogram 18 aangezichtsligging 19 electro-encefalogram 20 hersenvliesontsteking meditatie = bespiegeling, bezinning, overdenking, overpeinzing meditatiemiddel - mandala mediteren = bezinnen, overdenken, overpeinzen, peinzen medium – hulpmiddel, pers, radio, televisie mee - honingdrank meedelen – bekendmaken, berichten, verhalen, vertellen, verwittigen meedoen = deelnemen, meespelen, participeren meedogend = barmhartig, medelijdend meedogenloos = barbaars, genadeloos, hard, onmeedogend, wreed mee-eter = demodex, gast, klaploper, logé(e), vetpuistje mee-eters – comedonen meegaan – vergezellen meegaan met - instemmen meegaand - aardig, bereidwillig, inschikkelijk, lenig, plooibaar, soepel, tam, toegeeflijk, toegevend, volgzaam, zachtmoedig meegaand werken – bijdraaien meegerekend worden – tellen meegeteld – inbegrepen meegeven – doorbuigen, preteren meegevend – lenig, soepel meeklinken – resoneren meekrab - verfplant meel – bloem, poeder, tapioca meelappeltje = juipje meelbal = knoedel meelbal met vleesstukjes en groente = knödel meelbedrijf = malerij meelboom - sagoplant meeldraad = (Lat) stamen meelgerecht – ketelkoek, roerom meelgras - medel, mele, metel meelkost = brij, meelspijs, pap meelijwekkend – zielig meelkost – meelspijs meelopen - vleugen meeloper - opportunist meelopertje - buitenkansje meelprodukt = bami, bloem, casave, macaroni, sago, spaghetti meelraai - witbol, zorggras meelsoort – bakmeel, bloed(meel), boekweitemeel, grasmeel, houtmeel, maizena, roggemeel, sago, tarwemeel, tapioca, vismeel, zaagmeel meelspijs = brij, mellieelkost, pap, roerom, vermec meemaken = beleven, doormaken, doorstaan, ervaren, ondervinden, overkomen meenemen – meepakken, meevoeren meenemer - carrier meenschaar – meent meent - dorpsweide meeprater - jabroer, jaknikker, vleier meer - plus, vaker, veeleer, verder meer – binnenwater, binnenzee, plas, plus, poel, vaker, ven, waterplas, watervlakte meer = (Eng.) lake, (It.) lago, (Fr.)lac, (D.) See meer achter een dam = stuwmeer meer achter een schoorwal = étang, haf, lagune meer dan genoeg = beu, moe, overvloedig, ruimschoots, volop, zat meer dan meer – meest meerderen - toenemen meer in Afrika = Aboya, Albert, Edward, Kivu Melawi, Rudolf, Stefanie, Tsjaad, Victoria,Volta meer in Amerika - Erie, Huron, Michigan, Ontario meer in Australië = Amadeus, Austin, Barlee, Carnegie, Carey, Cowan, Disoppointment, Dundas, Eyre, Frome, Gairdner, Harris, Minigwal, Moore, Torres, Woods, meer in Azië = Aral, Baikal, Balchasj, Boden, Boechfarma, Chanka, Hoengste, Hilmend, Ladoga, Léman, Niris, Onega meer in Bolivia = Titacaca meer in Canada - Como, Cree, Gras, Louise, Ontario, Seul, Teslin meer in Europa = Boden, Genève, Ladoga, Léman, Onega meer in Finland = Enare, Hauki, Kemi, Oulu, Pielis, Saimaa meer in Hongarije = Balatan, Plattensee meer in Italië = Como, Garda, Lagomaggiore meer in Noord-Amerika = Amadjuak, Athabasca, Bovenmeer, Dubawt, Erie, Huron, Manitoba Mestassini, Michigan, Nettilling, Ontario, Winnipeg meer in Rusland = Ladoga, Onega meer in U.S.A. - Erie, Huron, Michigan, Ontario, meer in Zweden = Ivo, Mälaren, Väner(n), Väter(n) meer in Zwitserland = Bodensee, Léman meer in het bijzonder = juist, precies meer naar beneden = dieper, lager meer of min zelfstandig deel van een verhaal = episode meer van deze = e.a. meeraal = kongeraal, zeeaal meerafzetting = gyttja, sapropelium meerbladeren - waterrozen meercellige dieren - metazoa meerder = aanzienlijker, groter, verhevener meerdere = chef, hogere, superieur meerderen - toenemen meerderen (zeil) - bijzetten meerdere macht = overwicht meerderheid = gezag, majoriteit, overmacht, overwicht meerderjarig - mondig, volwassen, zelfstandig meerderjarigheid = majoriteit, mondigheid, zelfstandigheid meerderjarigheidsverklaring = emancipatie, handlichting meerdistel – zeekruisdistel meerekenen - tellen meergevorderd – hoger meerijden – liften, vergezellen meerijder – bijrijder, lifter meer in bijzonderheden – nader meerkamp – tienkamp, triatlon, vijfkamp meerkat - makako meerkatten – suricatta meerkoet – meerkol, ral, roetaard meerkol = gaai, meerkoet, roetaard meerling – tweeling, drieling, vierling enz. meermaals = dikwijls, vaak, veelvuldig meerman - triton meermin = sirene, zeevrouw meernimf = najade meerpaal = ducdalf, dukdalf, meerstoel meerpoet = donderaal, modderkruiper meerradijs - mierikwortel meerschuim = serpentijn, sepieoliet meerslachtig - heterogeen meerstemmig = polyfoon meerstemmigheid - polyfonie meerstemmig muziekstuk - duet, motet, octet, sextet, trio meerstemmig vokale kompositie = koorwerk, motet meerstemmig zangstuk = motet meerstoel = ducdalf, dukdalf, meerpaal meertje – plas, poel, ven, vijver meertje in Brabant = ven meertouw - kabel, tros, vanglijn Meerut – Mirat meerval – visduivel, wentelaar meervallen - siluroidea meer van deze - en anderen , e.a. meervoud = pluralis, m.v., pl . meervoudig - pluraal meervoudige riviermond = delta meervoudigheid = pluraliteit meervoudsuirgang - en, eren, ers, s meerwaarde = overwaarde meerwaardig - plurivalent, polivalent meerwortel - tormentil meerzinnigheid - equivasiteit mees = baardmannetje, glans kop, koolmees, kuifmees, matkop, pimpelmees meeslepen = ezalteren, meesleuren meeslepend = adembenemend, boeiend meesmuilen – glimlachen meespelen - meedoen meest = gewichtigst, gewoonlijk, groots, hoofdzakelijk, meestal, uiterst, voornaamst meest afgelegene = verste meest geschikt = aangewezen meestal = dikwijls, doorgaans, gemeenlijk, gewoonlijk, geregeld, gewoonlijk, meestentijds, vaak, veelal meestentijds = dikwijls, doorgaans, gemeenlijk, geregeld, gewoonlijk, geregeld, meestal, vaak, veelal meester = baas, docent, frik, gebieder, heer, hoofd, jurist, leerkracht, leraar, mr., maestro, onderwijzer, patroon meester (muz.) - maestro, virtuoos meester (negertaal - Massa meester in beide rechten = d.j.u. meester in de kunst – maestro, virtuoze meester in de rechten = advocaatjurist, Mr. meester in de vrije kunsten - m.a.l. meester in het schermen – prevot meesterachtig - magistraal meesteres = bazin,cheffin, gebiedster, patrones, vrouwe meesteres in de kunst - virtuoze meesterhand, met - bekwaam, (des)kundig, knap meesterknecht = onderbaas, voorman meesterlijk = grandioos, groots, heerlijk, magistraal, roemrijk, uitmuntend, uitstekend, virtuoos, voortreffelijk meesterrib - grootspant meesterschap = vakmanschp, virtuositeit meesterstuk = gildenproef, kunstwerk meesterwerk - kunststuk meesterzanger = Caruso, Sachs meest nabijgelegen - aangrenzend, adjacent, naastgelegen meest geschikt – aangewezen meest nabijgelegen - aangrenzend meet – beginlijn, beginpunt, merk, start, streep meetapparaat - megger meetbaar - me(n)surabel, rationeel meetbaarheid - mensurabiliteit meetbare eigenschap vaststellen = biometrie meetellen – gelden, meerekenen meetgereedschap – accumeter, balans, bascule, duimstok, hoekmaat, ijlmeter, liniaal, maatstok, meetkan, meetlat, peilglas, rei, rekenlat, roede, sonde, tijdmeter, waterpas, weegbrug meeting - bijeenkomst, samenkomstvergadering meetinstrument = barograaf, duimstok, ellenmaat, geigerteller, hygrometer, liniaal, meetband, meetlat, meetlint, peilstok, radiosonde, rei, sextant, thermometer meetkunde – algebra, geometrie, planimetrie, stereometrie, wiskunde meetkunde in de ruimte – stereometrie meetkundig figuur = cirkel, cirkelsector, cirklsegmentdriehoek, ellips, grafiek, hyperbool, lijn, negenpuntscirkel, parabool, parallellogram, pyramide, rechthoek, ruit, sector, trapezium, twaalfhoek, veelhoek, vierhoek, vierkant, vlakstuk meetkundig getal = pi meetkundig lichaam = bol, cilinder, kegel, kubus, octaëder, prisma, pyramide, tetraëder meetkundige lijn = bissectrice, buitenbissectrice, koorde, kromme, middellijn, middelloodlijn, middenparallel, omtrek, parabool, parallel, straal meetkundige term – 3 lijn, som 4 been, boog, hoek, punt, ruit, term 5 basis, bewijs, sinus, stomp 6 axioma, klasse, koorde, lengte, omtrek, rechte, scherp, snijlijn, straal vector 7 cosinus, deellijn, lijnstuk, loodlijn, raaklijn, rotatie, seconde, snijpunt, tangens, vlieger 8 diameter, gestelde, hoekpunt, homoloog, inversie, kwadraat, parallel, raakpunt, stelling, theorema 9 basishoek, diagonaal, evenwijdig, grootheid, hoogtelijn, loodrecht, middellijn, nevenkoek, postulaat, projectie 10 binnenhoek, buitenhoek, compliment, gelijkbenig, gelijkzijdig, hypothenusa, overstaand, spiegeling, supplement, transitief, verhouding zwaartelijn, 11 bissectrice, congruentie, onderstelde, orthogonaal, symmetrisch 12 asymmetrisch stomp, term, meetkundig voorwerp - bol, kegel, kubus, parallelogram, prisma, meetlat = duimstok, liniaal, meetstok, rei meetlint - rolmaat meetlood – schietlood meet of start - begin meetraadje – boogmeter meetrekken - slepen meetrillen = resoneren meetrilling – resonantie meetring - kaliber meetschijf – astrolabium meetstok – duimstok, maatlat, meetlat, peilstok meettafel = planchet meeuw = albatros, kobbe, stern, stormvogel, visdief meeuwen - laridae meevaller = bof, buitenkans, extraatje, fortuin, geluk, tref(fer), voordeel meevoeren – meeslepen meevragen - uitnodigen meewarig – deelnemend, medelijdend meewerken = assisteren, helpen meeworm - ritnaald mefisto = duivel, satan, verleider mega - groot megacalorie = Mcal megadyne = Mdn megahertz = M.Hz. megaliet = cistvaen, cromlech, dolmen, menhir, reuzensteen megalomanie = grootheidswaanzin megera = furie Megiddo – Armageddon Megilla - wetsrol mei = bloeimaand mei maken - verhuizen meid = deern, dienstbode, dienstmeid, griet, hit, (dienst)maagd, meisje, mokkel, troel, werkster meidag - lentedag meidans - lentedans meidoorn = crataegus, hagendoorn meid voor zwaar werk - slobbe meier = baljuw; honderdje, huurboer, opzichter, pachter, rentmeester, schout, zetboer meierbloem - walstro meieren = bazelen, kletsen, zaniken, zeuren, zwammen meikever – melolontha, ronkel, ronjer meiler - hoop, stapel meimus (Barg.) – dood meineed - eedbreuk meisje = aanstaande, daghit, deern(e), geliefde, juffrouw, kalle, maagd, meid, mokkel, (Ind.) nonna, verloofde, wicht meisje dat gaat trouwen – bruid meisje dat morst – morsebel, morstkont meisje, dat voor t’ eerst ter communie gaat - eerstecommuniante meisje op een atelier = modinette, midinette meisje van lichte zeden - deerne meisje van plezier - hoer, snol meisjeskleding –beha, blouse, hemdje, jurk, panty, rok, shirt, slipje meisjesnamen - 2 An, Co, Ge, Jo, Ko, To, 3 Aaf, Aat, Aal, Ada, Ali, Amy, Ank, Ans, Ati , Bab, Bea, Bep, Cis, Con, Cor, Dit, Dol, Eet Els, Era, Eva, Fia, Fie, Gre, Ida, len, let, Ina, Ine, let, Jel, Jon, Jos, Joy, Lea, Let, Lia, Lot, Mar, Mea, Mee, Meg, Mia, Nan, Nel, Oda, Ode, Pam, Pat, Pia, Pop, Ria, Rie, San, Sis, Til, Wil, Zus 4 Aagt, Adri, Afke, Akke, Alie, Anja, Anna, Anne, Anke, Asta, Atje, Babs, Bela, Bebs, Bert, Bets, Cara, Care, Cato, Ciel, Coby, Cora ,Dara, Dien, Diet, Dina, Door, Dora, Edna, Eisa, Elia, Elly, Elma, Eisa, Else, Emma, Emmy, Erma, Erna, Fien, Fina, Gabi, Gaby, Gera, Gien, Gina, Elsa, Haya, IIse, Imka, Ines, Inez, Inge, Iris, Irma, Jaan, Jane, Joke, José, Koba, Leen, Lena, Leni, Leny, Leta, Lida, Lien, Lies, Lisa, Lita, Loek, Loes, Lora, Lous, Luce, Lucy, Maja, Marij, Mary, Maud, Maya, Meta, Miek, Mien, Miep, Mies, Mily, Mimi, Mira, Mona, Mijke, Nans, Neel, Nina, Nine, Nini, Nita, Nora, Olga, Phil, Puck, Rens, Reni, Rhea, Riek, Riet, Rina, Rine, Rita, Roos, Rosa, Rose, Ruth, Saar, Sara, Sien, Suus, Suze, Thea, Tina, Tine, Tony, Toos, Trea, Trui, Trix, Ulla, Vera, Vers, Vivi, Wies, Zita 5 Aafje, Aafke, Aagje, Adele, Adria, Adrie, Agaat, Aggie, Agnes, Aimée, Alice, Alida, Anita, Ankie, Annie, Antje, Astra, Aukje, Beata, Bella, Berta, Bepke, Betje, Betty, Carla, Caria, Carry, Celia, Ciska, Cissy, Ciara, Clara, Conny, Corry, Debby, Delia, Diana, Dinie, Dolly Doris, Edlth, Eefje, Eline, Elise, Ellen, Ellie, Emily, Emmie, Erica, Erika, Ester, Ethel, Fanny, Femke, Fenna, Flora, Frida, Gemma, Gerda, Gitta, Gonda, Grace, Greet, Greta, Griet, Gusta, Hanna, Hedda, Helga, Hella, Helma, Herma, Harta, Hetty, Hilde, Hilda, letje, Ilona ,Ineke, Irene, Janet, Janna, Jeane, Jenny, Jessy, Jetty, Jikke, Josje Joyce, Julia, Karen, Karin, Katja, Kltty ,Laura, Leida , Leide, Lenie, Letta, Liane, Lidia, Lilly, Linda, Lindy, Lioba, Liora, Lotje, Lotte, Lucia, Lydia, Lydie, Mabel, Madzy, Magda, Mandy, Manon, Marga, Margo, Maria, Marja, Marjo, Marri, Matty, Merel, Meris, Mieke, Milly, Molly, Nadia, Nancy, Nanda, Nanna, Nella, Nelly, Norma ,Paola, Paula, Petra, Pluis, Polly, Reina, Renée, Rikje, Roeli, Rijkje, Sacha, Sally, Selma, Siska, Sofia, Sofie, Sonia, Sonja, Stans, Susan, Tanja, Tanny, Thera, Tinie, Tilly, Titia, Trees, Trudy, Truus, Vicky, Viola, Wanda, Wenda, Wendy, Wieke, Wilma, Xenia, Ymkje 6 Aaltje, Adelia, Agatha, Ageeth, Agneta, Aleida, Aletta, Alwina, Amalia, Amanda, Amabel, Amalia, Amélie, Andrea, Angèle, Anneke,, Ariane, Arieta, Astrid, Baukje, Benita, Bertha, Bessie, Betsie, Bettie, Bianca, Birgit, Bonnie, Boukje, Brecht, Bregje, Carmen, Cecile, Cintha, Cirina, Claire, Clarie, Connie, Corine, Corrie, Cuzeta, Daphne, Debora, Diekie, Dineke, Edwina, Elvira, Esther, Evelyn, Fatima, Feliee, Fennie, Fietje, Fonnie, Frieda, Geesje, Gerrie, Gertie, Gesina, Gisela, Gisèle, Gloria, Gonnie, Gratia, Guusje, Hannie, Hansje, Helena, Hélène, Hennie, Hester, lIonka, Ingrid, Isabel, Isebel, Ivette, Jackie, Jacoba, Jannie, Jantina, Jeanne, Jennie, Jettie, Jolanda, Joosj,e Josine, Jozina, Josine, Judith, Klaske, Koosje, Laurie, Lennie, Lettie, Leonie, Lieset, Liesje, Lillan, Loekie, Louisa, Louise, Lucile, Maaike, Maggie, Marcia, Margot, Marika, Marian, Marina, Marion, Marjan, Marjon, Marita, Martha, Martie, Martje, Marijke, Minnie, Mirian, Mirjam, Mollie, Monica, Muriel, Nadine, Nannie, Nellie, Nettie, Nickie, Nienke, Niesje, Odette, Odilia, Olivia, Pamela, Prisca, Rachel, Regina, Remkje, Renata, Rensje, Rietje, Renata, Renate, Roelie, Roosje, Rosina, Sabine, Salomé, Sandra, Sarina, Saskia, Sheila, Sigrid, Slivia, Simone, Sophia, Sophie, Stella, Sylvia, Sytske, Tineke, Tonnie, Truida, Ursula, Vivian, Wendie, Willie, Winnie, Yvette, Yvonne 7 Adeline, Adriane, Alberta, Alfreda, Aloysia, Angelie, Annemie, Annette, Anselma, Ariette, Armande, Armgard, Augusta, Babette, Barbara, Beatrix, Beatrijs, Bettina, Bregina, Candida, Catrien, Cecilia, Chrisje, Christa, Clasina, Claudet, Claudia ,Colette, Corinne, Cynthia, Cyrlara, Cyrilie, Desirée, Dolores, Doortje, Driemke, Elsbelh, Eugeni, Eveline, Fransje, Froukje, Geertje, Gerdien, Gerdina, Greetje, Grietje, Hanneke, Harriet, Hermien, Hermine, Irmgard, Jacoba, Janneke, Jansje, Jessica, Johanna, Jolanda, Josetta, Juliana, Juultje, Kaatje, Katinka, Katrien, Klaasje, Klaaske, Kniertje, Lauinia, Leonora, Lieveke, Lonneke, Maartje, Madelon, Marieke, Marleen, Mariska, Marlene, Marlies, Martina, Martine, Maureen, Meintje, Melanie, Mildred, Miranda, Monique, Nanette, Natalia, Neeltje, Ninette, Noortje, Paulien, Petrina, Rebecca, Reineke, Renskje, Roberta, Rosalia, Rosilda, Rosilie, Roeltje, Sibylla, Sientje, Sietske, Sjoukje, Susanne, Susette, Suzanna, Tanneke, Theresa ,Tjitske, Welmoed ,Willeke 8 Adeleida, Adelheid, Adelinde, Adelmoed, Adrienne, Annelies, Anneluus, Annemien, Anthonia, Breektje, Brigitte, Carolien, Caroline, Carolins ,Charline, Christel, Claartje, Clarissa, Claudina, Claudine, Comelia, Danielle, Dorothea, Eleonora, Everdine, Floortje, Forence, Francien, Francine, Gerlinde, Gertrude, Gwendola, Hendrika, Hendrina, Ingeborg, Isabella, Jannigje, Josefien, Josefine, Juliette, Klaartje, Laetitia, Leonarda, Leontien, Liesbeth, Lucienne, Lucretia, Machteld, MarcelIa, Margaard, Margreet, Margriet, Marinne, Marielle, Mariette, Marijntje, Mathilde, Mechteld, Mireille, Nathalie, Nicolina, Patricia, Paulette, Pleuntje, Ploontje, Roedolfje, Roselina, Rosmarijn, Serafine, Stefanie, Theodora, Theresia, Veronica ,Victoria, Violetta ,Virginie, Willemijn, Zwaantje 9 Adelberta, Albertina, Aldegonda, Alexandra, Alfonsina, Angélique, Annemarie, Annemieke, Apollonia, Catharina, Célestine, Charlotte, Christien, Christina, Claudette, Cleopatra, Clothilde, Constance, Diewertje, Dominique, Elisabeth, Francisca, Françoise, Gabrielle, Geneviève, Georgette, Geraldine, Godelinde, Henriette, Hildegard, Jasparina, Jasperine, Josephine, Madelinde, Madeleine, Mariandel, Marjolein, Nicolette, Priscilla, Rosalinde, Rosemarie, Valentine, Winnifred 10 Antoinette, Bernadette, Clementien, Dieuwertje, Engelberta, Frédérique, Geertruida ,Godefriade, Hildegonde, Jacqueline, Margaretha, Martientje, PetronelIa, Phillippine, Wendelmoed, Wilhelmine, Wilhelmina meisjespop - lijs meisjesuitdrukking = dol, enig, mieters meitijd - lente, voorjaar meivis - elft meivuur - blissie meiworm - oliekever meizoentje - madeliefje mejuffrouw = mademoiselle, mej. mekaar - elkander, malkaar Mekkaganger = Hadji mekkeren = blaten melaats - lepreus melaatse = leproos, Lazarus melaatsheid = lepra melancholicus - hypochonder melancholie = hypochondrie, weemoed, zwaarmoedigheid melancholiek = weemoedig, zwaarmoedig, zwartgallig melancholisch = droefgeestig, zwartgallig, zwaarmoedig melancholische muziek = elegie, nocturne Melanezië, deel van - Irian melange – mengeling, mengsel melanoom, goedaardig - moedervlek melanzaam - aubergine melasse = (suiker)stroop melde - atriplex meldeachtige plant = beet, biet,(wortel) kroot, ganzenvoet, spinazie, zeekraal melden – aangeven, aandienen, aankondigen, bekendmaken, berichten, gewagen, opgeven, rapporteren melder – aanbrenger, rapporteur melding = bericht, boodschap, gewag, mare, mentie, rapport, uiting melding maken van - gewagen mêlee = krijgsgewoel, strijdgewoel mêleren - mengen melet = arenvis melig – afgezaagd, flauw, laf, landerig, lusteloos, slap, vervelend melioratie = grondverbetering melis = buik, (brood)suiker, zak melk = (Lat.)lac melkachtige verbinding - emulsie melk die geklonterd is = ruiting melk die gestremd is = wrongel melk van kalfkoe/eerste. . . = biest melkachtig, troebel - emulsie melkachtig witte edelsteen = opaal melkbaard – vlasbaard melkboer – melkman, melkslijter melkdrank – anijsmelk, karnemelk, milkshake, salie, slemp melkemmer – puts melken – uitbaten, zeuren melker - schraper melkgerecht - pap, yoghurt, vla melkgerei - emmer, zeef melkklier - uier melkleverancier - geit, koe, schaap melkman – melkboer, melkverkoper melkmuil – flauwerd, halfwas, puber melk na kaasbereiding – hui melk na het kalveren – biest melkontromer - separator melkproduct - boter, hangop, kaas, kwark, melkpoeder, room, yoghurt, zuivel melkproducten - zuive melksap van rubberboom - latex melkschaap - ooi melksoort - biest, karnemelk melkspijs – kwark, pap, pudding, vla, yoghurt melksuiker - gelactose, lactose melktobbe – lijst, roomvat melkverkoper - melkboer, melkman, slijter melkvet - room melkwijn der Tartaren - kefir melkwitte opaal – cacholong melkwitte steen - opaal melkwol - lanital melkzeef - teems melodie - deun, tune, zangwijs melodieus - welluidend, zangerig, zoetklinkend melodrama - draak, teneelstuk meloen – kanteloep melote – honingklaver meltbak - moutbak meluw – molm, murw, mijt, houtluis, rijp, week membraam – huidje,vliesje memel – houtworm memme - moeder memelig - vermolmd memento mori - m.m. memmen - leuteren memoires - gedenkschriften memorandum - memo, nota, zakboekje memoriaal - zakboek memorie – geheugen, herinnering memoriseren - onthouden men leze = leg. men ondertekene = sign. menage = huishouding, kost, voeding menageren (zicht) - matigen menagerie – beestenspel, huishoudster menageus = huishoudelijk, spaarzaam Mende, geheim genoodschap van de - Benda, Poro, Sande mendelen - kruisen mendicant = bedelbroeder, bedelmonnik mendoet - Tjandi Mendoza - Cuyo menen – aannemen, achten, bedoelen, denken, geloven, oordelen, verbeelden, vermoeden, vinden, wanen menens – ernst, serieus menestreel - dichterzanger, minnezanger mengdrank - punch mengel - liter mengelen = mengen, ondereenbrengen mengeling – melange, mengsel, mixture mengelingen - gewoel, mengsel, miscellanea, misc. mengelklomp = chaos mengelmoes = allegaartje, amalgaam, hutspot, mengsel, poespas, potpoirri, quodlibet, ratjetoe, rommelzo, samenraapsel, wirwar mengelwerk – melange, varia mengen – doorroeren, mêleren, mixen, roeren, shaken menger – mixer menging - alligatie mengkoren – masteluin mengmachine – klutser, mixer mengmest – compost mengmetaal - brons mengsel = allegaartje, emulsie, kruising, melange, mengeling, mengelmoes, mix(ture), ratjetoe, samenraapsel mengsel dat verhardt = beton mengsel om te bakken = deeg, beslag mengsel ontstaan bij verhitting van suiker = karamel mengsel van aarde en water = blubber, modder, slijk mangsel van azijn en water - oxycraat mengsel van carbonaten = dolomiet mengsel van cement, kalk, kiezel en zand = beton, bitumen mengsel van dranken = cocktail mengsel van gassen = lucht mengsel van grafiet en leem = potlood mengsels van half tarwe en half rogge = mastelain mengsel van koolzure kalk en klei = mergel mengsel van kiezel, cement en zand = beton mengsel van klei en kalk = leem mengsel van klei en silt = zavel mengsel van koper en zink - penstik mengsel van lijnolie en hars = vernis mengsel van meel - deeg mengsel van meel en melk = beslag mengsel van mout en water - beslag mengsel van salpeter, zwavel en houtskool = kruit mengsel van snoepjes = melange mengsel van tabakssoorten = melange, mixture mengsel van tarwe en rogge - masteluin mengsel van tin, bismut en kwikzilver - musiefzilver mengsel van twee dranken = split, tweedrank mengsel van vet, lijnolie en gele hars = harpuis mengsel van water en azijn = oxycraat mengsel van whisky met spuitwater - split mengsel van zand en klei = leem mengsel van zoutzuur en salpeter zuur = koningswater mengsel van zwavel met tin – musiefgoud mengvat - krater menie - grondverf, minium menig – veel, verscheidene menige – ettelijke, verscheidene menigmaal = dikwijls, herhaaldelijk, vaak menigte = drom, heir, hoop, kudde, leger, massa, meute, myriade, schare, volk menigte met dezelfde geloofsbegrippen = sekte menigte soldaten – troep menigte vissen - school menigvoud - veelsoortig, velerlei menigvuldig = dikwijls, frequent, herhaaldelijk, overvloedig, talrijk vaak, veelal, velerlei menigvuldigheid = frequentie, frekwentie, multipliciteit, overvloed, talrijkheid menigwerf - dikwijls mening = denkwijze, dunk, gedachten, gevoelen, ide, oogmerk, oordeel, opinie, opvatting, plan, standpunt, visie, zienswijze mening geven = oordelen meningsuiting = bewering, oordeel, stem meningsverschil = conflict, geschil, onenigheid, tweedracht, twist meniscusletsel - voetbalknie menist - doopsgezinde, mennoniet mennen – besturen, leiden menner – koetsier, voerman mennist - Doopsgezinde, Mennoniet mennoniet = menist, doopsgezinde Menorca, hoofdstad van - Mahon mens – aardbewoner, dame, heer, homo,iemand, individu, kerel, kind, jongen, man, meisje, persoon, schepsel, sterveling, vent, vrouw, wereldburger, wezen, wijf mens (Ind.) - orang mens = (Maleis) orang mens als middelpunt nemend = antropocentrisch mens dat alles goed vindt = goedzak, lobbes, sul mens uit de prehistorie - oermens, Neanderthaler, Paranthropus, Australopithecus menswording - incarnatie mens zonder ruggengraat - slappeling mensaap = antropoïde, baviaan, chimpanse, gorilla, orang-oetan, pongo mensachtig = antropoïde mensapen = antropomorfen , pongidae mensdom - aardrijk menselijk – humaan, sociaal menselijk denken – humanisme menselijk geluid – stem menselijkheid – humaniteit, mededogen, redelijkheid, zachtheid mensen = lieden, lui, men, personen, volk menselijk wezen - persoon mensen die een bepaald gebrek hebben - stotteraar mensen die een kas houden = kassier, penningmeester mensen die reddingen verrichten = redders mensen van een bepaalde kring = leden mensen van een bepaalde rang = edelen mensenetend - kanibaals menseneter = antropofaag, kannibaal mensengeslacht = generatie, mensdom, ras mensengroep = kaste, klasse, ras, stand mensenhaat = misantropie mensenhater = Alceste, misantroop, Timon mensenjacht – razzia mensenmassa – drom, gewoel,legioenmenigte, mensenmenigte = massa, volk mensenminnaar - filantroop mensenras - Europiden, Mongoliden, Negriden, Negrito=s, Polynesiërs, Wedda’s mensenrover = kidnapper mensenschuw - misantropisch mensenvrees = antropofobie mensenvriend = filantroop mensenwereld = maatschappij, samenleving mens in vroegere tijd - oermens menskunde = antropologie menskundige = antropoloog menslievend – barmhartig, filantropisch, humaan, humanitair menslievende daad - weldaad menslievendheid = filantropie, humaniteit mensmoordende paddestoel - amaniet menspaard = centaur, kentaur mensstier = minotaurus mensverering - androlatrie mensuur = (tijd) maat, (studenten) duel mensvormig = antropomorf menswording = antropogenese, incarnatie mens zonder pigmentkleurstof – albino mens zonder ruggengraad – slappeling mentaal – geestelijk, psychisch mentaliteit – denkwijze Mentawai-eilanden, een der - Pagai, Siberut, Sipora mentie = gewag, melding mentioneren = vermelden mentor = begeleidergids, leraar, leidsman, raadgever, raadsman menyanthacee - watergentiaan, waterklaver menu = spijskaart mep = dreun, klap, lel, oorvijg, oplawaai, pats, pets, por, slag, stoot, tik, uithaal mep om de oren - oorvijg meppen – beuken, ranselen, slaan, stompen, uithalen meprise = dwaling, misvatting, vergissing mepyramme - antallergan, pyranisamine mercaptanen - thiolen merci - bedankt Mercurius - Hermes mercurochroom = kinderjodium merel = (zwarte) lijster meren = aanleggen, ankeren, vastleggen meren betreffende = lacustrien, limnisch merendeel - gros merenland = Finland, Suomi meretrix - hoer merg – binnenste, keest, kern, kracht, pit merg van een palmboom = sago mergel – slijk, tufkrijt mergpijp = been mergstraal - spiegeldraad Mergui-archipel, bewoner van de - Soeleng meridiaan = lengtecirkel, middagcirkel, middaglijn meridiaantekens - miren meridionaal = zuidelijk merites = verdienste(lijkheid) merk – aanduiding, baken, impressie, indruk, kenteken, keur, moet, naam, peil, striem, stempel, teken, ijk, zegel merkbaar - tastbaar, voelbaar, waarneembaar merkelijk - aanmerkelijk, aanzienlijk, blijkbaar, gewichtig, kenbaar, kennelijk merk in meetkan = pegel merk in papier – watermerk merk of indruk - moet merk op goud = keur merk op een munt - klop merk voor hoogtestanden = peil merk voor vaarwater – boei, baak merk waar men beginnen moet = meet merken – aankruisen, bespeuren, coderen, gadeslaan, ontdekken, gewaarworden, markeren, voelen, waarnemen merkstempel - klopper merkteken = afdruk, baken, kenteken, peil, stigma, ton, ijk, zegel merkteken op paspoort - visum merkwaardig = belangrijk, bijzonder, casueel, curieus, eigen(aardig), enig, notabel, opmerkelijk, raar, uniek, wonderlijk, zonderling merkwaardige gebeurtenis - evenement merkwaardigheid = curiositeit merklijn = dwergvalk, kabelmerksteenvalk merlijn - myrddhin merodach - Mardock Meroë - Bakarawiga merode = armoede, ellende Merovingen, een der - Clodio, Clovis Mersin - Içel mes = broodmes, kapmes, keukenmes, kortjan, nijf, pennemes, ploegmes, scalpel, scheermes, snoeimes, stilet(to), tempermes, zakmes mescaline - peyotl mes om te kappen - kapmes, snoeimes mes om verf te mengen, te roeren, fijn te wrijven etc. = tempermes mes voor afstrijken van drukinkt = rakel mesjoche – dol, dwaas, gek, idioot, krankzinnig, mal, zot meskant – neg(ge), snee, snede Mesopotamië = Irak, tweestromenland Mesopotamië , stad in het oude = Adab mess – eetzaal, legerkantine mess bij de marine = longroom Messenië, hoofdstad van - Kalamata messchede = foedraal messen, lepels, vorken - bestek, tafelzilver messestad – Leipzig Messias – Heiland, Verlosser messieurs - M.M. messing – geelkoper, Iatoen messnede – jaap messroom - eetzaal mest = aal(t), boer, compost, derrie, drek, faecaliën, faeces, gier, groeistof, guano, poep, stront mestaarde - compost mestbewoner - finicool mesteter - coprofaag mest, gedroogde. . . = (Eng.-Ind.) obla mesthaan = kapoen mesthoop = belt, vaalt mesties – halfbloed, kleurling mestkeer - geotrupes, scarabee mestkever - bromvlieg, scarabee mestkruiwagen – kret mesto – treurig mest op het land brengen - mesten meststof = compost, kali, kalk, kunstmestsalpeter meststof, organische - in Latijns Amerika - Guano, Huano meststof van zeevogels = guano mestvaalt - belt mestvarken - babi, schotteling, zwijn mestvocht = aal, aalt, gier, ier mestvork – gaffel, greep, reek, riek, varkensvlees met = con, cum, door, mee , per met aandacht = aandachtig, attent met aanslag bedekt - beslagen met aantekeningen = c.n. (cum notis) met aarde vullen – aanaarden met aderen - geaderd met aftrek - m.a. met andere woorden = anders gezegd, m.a.w. met anderen gaan – meegaan met as bedekt – beast, bestoven met baar geld - contant met behoud van de eer = s.h. (salvo honore) met beide lippen - bilabiaal met beitel wegnemen = uitbeitelen met beleid = tactisch, tactvol met bepaalde vloeistof bestrijken = teren, verven met bestemming (scheepv.) = m.b. met betaald antwoord = r.p. met betrekking tot = m.b.t. met betrekking tot de maan = lunair met betrekking tot de tucht = disciplinair met bijlagen = c.a. (cum annexis) met bloed gepaard = bloedig met bont gevoerde overjas = pels met dank = m.d., p.r. met dat al – ondertussen met de benen van elkaar - wijdbeens met de Franse slag = oppervlakkig met de grond gelijk maken = raseren, slechten, slopen met de grootste spoed - ijlings met de hand geweven tapijt = kelim met de kosten - c.e. met de mond - oraal met de stem = vocaal met de tanden vermalen = kauwen met de tong strelen - likken met dezelfde betekenis = synoniem met dobbelstenen gooien = dobbelen, knobelen met dubbele tong spreken - lallen met dunne plekken – galig met eelt - eelterig met een doek reinigen = boenen, vegen met een eed bevestigen = bezweren, zweren met een gordel vastmaken = gorden met een kant omgeven = omkanten met een peilstok peilen = roeien met een slede rijden - arren met eigen hand - m.p. met elkaar = getweeën, samen, tezamen met elkaar in verband brengen = combineren met elkaar overeenstemmend = evenredig, gelijk met fouten = gebrekkig ,foutief, onjuist, verkeerd met fras begroeid duin - nol met gas gevuld omhulsel = ballon , gasfles met gebruik van = m.g.v. met geklopt ei bestrijken en fijngewreven beschuit of geroosterd brood bestrooien = paneren met geld overhalen - omkopen met gelukwensen = m.g., p.f., proficiat met genoegen = gaarne, graag met geringschatting spreken = smalen met geweld doorzetten = forceren met Gods genade = b.c.D. met Gods wil = D.V. met goed bevrachten – Iaden met goede bedoelingen – bestwil met graagte - gretig met grote aandacht - nauwlettend met gras begroeid duin = nol met grint bedekken - begrinden, begrinding met grote aandacht = aandachtig, nauwlettend met hartstocht (muz.) = appassionata met.humor = geestig met hun allen = e.t.q. met hypotheek bezwaren – onderzetten met iemand eens zijn - instemmen met inbegrip van = incluis, inclusief, incl. met ingang van = m.i.v., per met kennis van zaken = cognitief, oordeelkundig met kiel bestrijken = lemen met kleine gaatjes = poreus met klem – nadrukkelijk met kogels gevulde bus – kartets met kracht slaan - zwiepen met kwaad opzet - expres(selijk) met laagje bedekken - enroberen met letset = gekwetst, gewond met lof = c.1. (cum laude) met loog behandelen = logen, uitlogen met lust - e.a. met meer reden - a fortiori met mijn eigen hand - m.m.p. met moeite = krap,moeizaam, nauw, nauwelijks, ternauwernood met naald en draad bewerkte verbinding = naad met nadruk = beklemtoond, nadrukkelijk, pregnant met name = m.n. met nummers voorzien = nummeren met of tevens - mede met onbekende bestemming = m.o.b. met onderbrekingen = discontinu, gebroken met oorlogstuig gooien = bombarderen met openingen in het patroon van jurken of blouses = ajour met open mond - verbluft met opzet – bewust, expres, opzettelijk, willens met overleg – tactisch, tactvol met overtuiging en toewijding = ernstig met pek insmeren = pekken, teren met pennen maken - breien met plezier = graag, gaarne met poriën – poreus met recht - terecht met rechtmatige trots = fier met redenen omkleden - motiveren met reden begaafd wezen - mens met roest overdekt = roestig met rouwbeklag = m.r. met ruitjes motief - quadrille met scheuren = reten, retig met schuin beloop - sneeps met schuine letters drukken = cursiveren met smaak tot zich nemen – genieten, savoureren, smullen met smeer bedekt - vettig met sneeuw bedekt = besneeuwd met snel verloop = acuut met spek doorrijgen = larderen met spoed cito, dadelijk, fluks, haastig, inderhaast, ijlings, per expresse, p.e., rap, snel met spoed = (Lat.) cito met stelligheid – beslist met stoom bereide koffie - expresso met suiker gekookte vruchten = compote met te geringe ruimte = eng met teer bestrijken = teren met tegengestelde betekenis = antoniem met tegenzin = afkeer, contrecoeur, node, ongaarne met tin overtrokken - vertind met toenemende sterkte = crescendo met traansmaak = tranig met twanende, waterige ogen - leep met twee brandpunten - bifocaal met uitgebreide kennis – geleerd attent met veel geluid - klankrijk met veel gevoel (muz.) = affettuoso met veel kleine gaatjes = poreus met veel omhaal = omslachtig met veel spoed – ijlings met vele gaatjes - poreus met vereiste kennis uitgerust = onderlegd met verlof gezegd - s.v., s.v.v. met versieringen – figuraal met verstand begaafd - verstandig met verstand van zaken - oordeelkundig met vet insmeren - smouten met vlaggen versieren – pavoiseren met vlugge pasjes lopen - trippelen met volledige overtuiging - ernstig, serieus met volledige titel - p.t. met voorbedachte rade – opzettelijk met vracht vullen - laden met vuur (muz.) = con brio met watten voeren – watteren met weinig vet - mager met wijd open ogen kijken = staren, starogen met zeepwater reinigen – sopeen met zorg – nauwkeurig met zorg ontwikkelen – aankweken met zeer veel kennis = geleerd met zwaar geluid in het water vallen = plonzen, plompen met zwart behangen kamer = aula, rouwkamer met zwier = zwierig meta - half, metaldehyde metaal = 3 tin 4 blik, gero, goud, ijzer, kong, kwik, lood, zink 5 brons, konel, koper, monel, pamor, oreid, pleet, ruolz, staal, uraan, widia 6 alpaca, alumel, barium, bismut, cerium, chroom, double, galmei, indium, ionium, kalium, kobalt, latoen, nikkel, nobium, osmium, radium, renium, rodium, rubium, titaan, tombak, zilver 7 benares, bergtin, bismuth, bladtin, cadmium, calcium, gallium, hafnium, iridium, kalamijn, lantaan, lithium, mangaan, messing, natrium, niobium, pakfong, peauter, pinsbek, platina, rhenium, rhodium, semilor, similor, staniol, soldeer, taeniet, thorium, thulium, tinijzer, uranium, wolfram 8 alfinide, antimoon, coheniet, electron, europium, gietijzer, halfgoud, hardijzer, illinium, lanthaan, limoniet, lutetium, malachiet melaniet, polonium, polyxeen, rubidium, samarium, scandium, spiauter, stelliet, thallium, theelood,tinbrons, titanium, vanadium, wolfra(a)m, zinkerts, zinklood, zirkonium 9 aluminium, argentaan, arsenicum, berillium, cerussiet, geelkoper, germanium, gietstaal, goudbrons, keizertin, kopererts, limabrons, loodspaat, magnalium, magnesium, malachiet, manganine, molybdeen, palladium, platiniet, plutonium, potassium, prolonium, roodkoper, ruthenium, smeedijzer, snelstaal, stanniool, strontium, talmigoud, tantalium, tellurium, witmetaal, ytterbium, zirkonium 10 antimonium, bathmetaal, kladzilver, downmetaal, dysprosium, gadolinium, koperbrons, kwikzilver, lanthanium, nikkelijzer, osmiridium, similigoud, siserskiet, smeedstaal, wolframium, 11 broomzilver, carborundum, deltametaal, fosforbrons, konelmetaal, latoenkoper, mangaanijzer, moissanniet, monelmetaal, nieuwzilver, nikkelbrons, nikkelstaal, spiegelijzer, widiametaal, woodsmetaal, zilverbrons, zilverstaal 12 albionmetaal, diamantbrons, diamantstaal, duraluminium, geschutbrons, mangaanbrons, nikkelzilver, spiegelbrons, wolframstaal 13 plantiniridium, schreibersiet metaal (Fr.) = argent, fer, or metaal sterk aantastend gas = chloor metaalachtig = metalliek metaalafval - schroot metaalarbeider – draaier, frezer, plaatwerker, pletter metaalbarometer = aneroïde metaalbederf = roest metaalbedrijf = ijzergieterij metaalbewerken = smeden metaalbewerker – boorder, draaier, frezer, gieter, koperslager, kotteraar, lasser, nageltikker, schaver, slijper, smid, walser, zetter, metaalbewerking - afschijven, boren, ciseleren, draaien, felsen, frezen, gieten, kotteren, lassen, persen, rozetteren, schaven, slijpen, smedn, vijlen, walsen, zagen, zetten metaaldraad = gloeidraad, ijzerdraad, koperdraad metaalerts = bauxiet, blende metaalgravering = niëllo metaal houdende aarde = erts, oer metaalkleuren - metallochromie metaalkoning - regulus metaallegering = alliage, alpaca, blende, brons, messing, osram metaalmengsel = alliage, argentaan, legering metaalmengsel uit koper en tin = brons metaaloxyde – roest metaalpletten - planeren metaal poedervormig – thorium metaalrest - slak metaalscheider - affineur, louteraar metaalscheikunde – metallochomie metaalslak - sintel metaal uit eerste groep van het persysteem - alkalimetaal metaalverbinding = alpaca, alliage, amalgaan, blende, legering metaalversieren - damasceren metaalversiersel - filigraan metaal vloeibaar - kwik(zilver) metaalvoeg – las metaal voor goten - zink metaalvorming – metallisatie metaalzaag - ijzerzaag metaan = mijngas, moerasgas metabolisme = stofwisseling metaforisch = figuurlijk, overdrachtelijk metafysisch = bovennatuurlijk, bovenzinnelijk metagenesis = generatiewisseling metaldehyde - meta metalen bak = teil metalen band = ring metalen bekken – gong metalen draad – snaar metalen draadstaaf – bout, tapeind metalen gesp - spang metalen haakje = clip, kram, niet metalen holle staaf = buis, leiding metalen hoofddeksel - helm metalen klemmetje - agraaf, broekveer, paperclip, metalen kokertje – tube metalen kolenvat - kit metalen mengsel voor het verbinden van metaaloppervlakken = soldeer metalen mondstuk = bit metalen pennetje = stift, speld, niet, nietje, spijker metalen plaatje – lamel metalen plaatje voor geluid – rinkel metalen priempje - speld metalen punt = taats metalen reservoir = tank metalen ringetje = malie metalen samensmelten = legeren metalen slagbekken – gong metalen sluiting - gesp metalen sluiting op boek = klamp metalen spang - agraaf, agrave metalen spijl = staaf, stang, tralie metalen staaf = baar, roe, roede, stang metalen stift = pen, pin metalen vat = emmer, kit, teil metalen verbinden – lassen metalen verbindingsstuk – mof, nippel metalen voorwerp bedekt met edelmetaal – pleet metalen wasbak - teil metalen zuiveren - metalliseren metalliek = metaalachtig metalline = pakkingstof metallisatie = metaalvorming metalloïde = fosfor, granuliet, haligeen, kiezel, koolstof, kwartsiet, stokstof, talkschist, zwavel metamorf gesteente = amaril, fylliet, gneis, kwartsiet, lei(steen), marmer, schist metamorfose = gedaanteverandering ,herschepping Metapontum – Metaponto metatarsus - middenvoet meteen – aanstonds, accuut, dadelijk, direkt, gauw, (te)gelijk, omgaand, onmiddellijk, onverwijld, prompt, rechtstreeks, regelrecht, spoorslags, staandevoet, tegelijk(ertijd), temee, temet, terstond, tillico, tevens, zo meteen als - zodra meten - afpalen, bepalen, afpassen meten van diepte – peilen meteoor - hemelsteen meteoorsteen - uranoliet meteoriet = meteoor(steen) meteorisme - flatulentie meteoristisch nikkelijzer - plessiet meteorologie = weerkunde meteorologisch station = KNMI, de Bilt, Ukkel meteorologisch verschijnsel = bliksem, hagel, mist, nevel, onweer, regen, sneeuw, storm, ijzel meteoroloog = weerkundige, weervoorspeller meteoorsteen = aëroliet, meteorieturanoliet meter – doopmoeder, peettante meterlens - dioptrie meter van hartslag –cardiometer meter voor gasdruk - manometer meterton = m.t. metgezel – begeleider, (Fr.) copain, compagnon, genoot, gezel, kameraad, maat, makker, medereiziger, reisgenoot, satelliet metgezel van Aeneas - Achates metgezel van d’Artagnan - Aramis, Athos, Porthos metgezel van Bacchus - Silenus metgezel van Dionysus = Silenus metgezel van Don Quichot = Sancho Pancha methaan = aardgas, moerasgas, mijngas methylalcohol - methanol methode = leerboek, leerplan, manier, procédé, stelregel, systeem, taktiek, trant, werkwijze methode van het schaakspel = gambiet methode van het tellen = talstelsel methode van landmeting = basismethode mthodisch - ordelijk methodiek = stelsel, systeem methodistenleider - Wesley methylcarbonamide - aceetamide methyleen - metheen methylmorfine - codeïne methyloranje - helianthine methyl-thio-uracil - postrumyl metier = ambt, baan, bedrijf, beroep, handwerk, stiel, vak metoi - photol, pictol met opzet - expres metro = ondergrondse metrometer = maatmeter, metronoom metronoom = maatmeter, metrometer metronoom van Mälzel = M.M. metropoliet = aartsbisschop, aboena metropoliet in de Grieks = exarch, Orthodoxekerk metropolis = wereldstad; Londen, Parijs, Tokio metropool - wereldstad metroscoop = baarmoederspiegel metrum = maat, versmaat metselaar = metser metselaars, beunhaas onder – pannestrijke metselaarsgereedschap – rei, speciekuip, touw, troffel, voegspijker metselaarshulp - opperman metselbak – kalkbak, kuip metselgerei = hei, heiblok, juffer, kesp lood, moker, paslood, ram, sabel, schraag, steiger, troffel, trog, truweel metselslak - sintel metselspecie = cement, mortel, tras metselton - kuip metselwerk - metselarij metselwerk onder de grond = fondement, fundament metterdaad – inderdaad, werkelijk metterhaast - dra, spoedig mettertijd = allengs, eerlang, gaandeweg, later, naderhand, ooit meu = moei, tante meubel – bank, buffet, bed, divan, kast, kruk, stoel, meubel om op te rusten = divan, sofa, bank meubelbekledingsstof = trijp meubelen = ameublement, meubilair, huisraad meubelmaker - ebenist, menuisier, schrijnwerker meubelovertrek - hoes meubel pluche – velours meubels - huisraad meubelstof - epinglé, gobelin, kalamint meubelstuk – armstoel - bank, bed, bergmeubel, buffet, bureau, buro, canapé, crapaud, divan, dressoir, etagère, fauteuil, kast, kist, kruk, ledikant, opklapbed, opklaptafel, pouf, poef, ruststoel, schrijn, secretaire, sofa, stoel, tabouret, tafel, theemeubel meubelstijl – Biedemeier meubelverf – beits meubel voor werkkamer - bureau meubilair = boedel, huisraad, inboedel, meubelen meug - begeerte, lust, trek, tuk, zin meum – berenwortel meun = kopvoorn, zeelt, zeegrondel meuren – pitten, slapen, stinken meute = bende, drom, jachthonden, jachtstoet, troep mevrouw = mad., madam, mevr., mme., mrs. mevrouw (Eng.) - mrs, madam mevrouw (Sp.) - senora Mexicaanse drank = anejo, mesca, tequila Mexicaanse ezeldrijver = arriero Mexicaanse god van de wind - Eecatl Mexicaanse hoed = sombrero Mexicaanse hond (radio) = genereren Mexicaanse Indianen cultuur = azteken, tolteken Mexicaanse jongen = muchacho Mexicaanse kaap - Catoche Mexicaanse maissoep = atole Mexicaanse munt = peso Mexicaanse ruiter = charro Mexicaanse salamander = axolote Mexicaanse strohut = choza Mexicaanse veedrijver = vaquero Mexicaanse wapen, oud - atlati Mexicaanse winkel = tienda Mexicaanse zoete peper - pimento Mexico, haven in - tampico Mexico, munt in - centavo, peso Mexico, rivier in - Balsas Mexico, stad in - Chihuahua, Culiacan, Duranga, Leon, Merida, Monterrey, Puebla, Tampira, Torreon, Veracruz Mexico, vulkaan in - Popocatepl mezen - paridae mezensoort - baardmees, glanskop, koolmees, kuifmees, matkop, pimpilmees, staartmees mezzo tinto - halfschaduw, middenkleur Miao-tse - Meko mica = biotiet, glimmer, kattengoud, muskoviet micasoort - alurgiet Michel = Duitsland Michigan, hoofdstad van - Lansing Michigan, stad in - Jackson, Kalamazoo Michoacan, hoofdstad van - Morelia micro - klein microbe = bacil, bacterie microbe bestrijder = antibioticum microcefaal = kleinschedelig micron = mu. micro-organisme = bacil middag = a.m., (na)noen middagcirkel = meridiaan middagdrank - thee middagdutje = siësta, slaapje middageten = dineren middaglijn - meridiaan middagmaal = diner, maaltijd, noenmaal, lunch, middagslaapje –dutje, siësta, tuk middagvoorstelling = matinee middel = leest, medium, remedie taille middelaar - tolk, vredestichter middel om gedachten te uiten = taal middel om iets te ontcijferen = sleutel middel om iets uit te drukken = taal middel om naar boven te komen = ladder, leer, lift, trap middel om verf snel te laten drogen - siccatief middel om vuur te maken – aansteker, lucifer, tondel, tondeldoos, vuurstenen, zwavelstok, middel tegen alle kwalen = panacee middel tegen dorst = drank middel tegen gehoorziekten = optica middel tegen infectieziekten = injectie, penicilline, serum, vaccin middel tegen kiespijn - odontine middel tegen koorts = kinine, kina middel tegen malaria = kinine middel tegen pijn = aspirine, morfine middel tegen platvoeten = steunzolen middel tegen vermoeidheid = rust, slaap middel tegen verveling = ontspanning, televisie, vermaak middel ter aansporing - zweepslag middel tot wedden = pool, totalisator, toto middel van bestaan = beroep; jacht, landbouw, veeteelt, industrie, visserij middel van gemeenschap en verkeer - brief, communicatiemiddel, telefoon middelaar = bemiddelaar, scheidsman ,tolk, vredestichter middelbaar - gemiddeld, middelmatig middelobaar inkomen - modaal middelbaar onderwijs = M.O. middelbaar technische school = M.T.S. middelbare leeftijd = m.1. middelbare rivierstand = M.R. middeldrempel - kozijnkalf middeleeuws -achterlijk, mediëval , primitief middeleeuws belegeringswerktuig = kat, stormladder, stormram middeleeuws beoefenaar der welsprekendheid = rederijker middeleeuws berijmd verhaal = legende, sproke middeleeuws edelman = baanderheer, burggraaf, graaf, hertog, markies, ridder middeleeuwse fabelbundel – esopet middeleeuws grondbezit = vroon, vroonland middeleeuws kanon - bombarde middeleeuws kledingstuk = paltrok middeleeuws kluchtspel – boerde, clute, sotternie middeleeuws koopvaardijschip = kog, kogge, kof middeleeuws landvoogd = ruwaard middeleeuws Latijns gedicht - facetus middeleeuws lied - carol, cantio, leis middeleeuws muziekinstrument - crwth middeleeuws spel - koten middeleeuws stadsbewoner - poorter middeleeuws strafwerktuig = blok, galg, gard, mutsaard, pijnbank, rad, spitsroede middeleeuws strijkinstrument = luit, vedel middeleeuws vaartuig = kog(ge) middeleeuws tovenaar uit de Arthur (Artur)cyclus = Merlijn middeleeuws verhaal = legende, mirakel middeleeuws wapen = blijde, goedendag, handboog, hellebaard, katapult, kruisboog, lans, morgenster, piek, spies, strijdbijl, strijdknots, werpbijl, zwaard middeleeuws wijsgeer - augustinus, Thomas middeleeuws zanger - minstreel middeleeuws zijden weefsel - sameet middeleeuws zwervend student of geestelijke = vagant middeleeuwse bouwstijl = Gotisch, Romaans middeleeuwse broeders = lollarden, ziekenverplegers middeleeuwse fabelverzameling = esopet middeleeuwse filosofie = scholastiek middeleeuwse halfvrije = laat, horige middeleeuwse klucht in verzen = boerde middeleeuwse landvoogd = ruwaard middeleeuwse leenman = vazal middeleeuwse luit = lier, testudo middeleeuwse munt = denarius, duit, obool, penning, pond, schelling, sou middeleeuwse rechtskundige in Friesland - Asega middeleeuwse reiskoffer - bahut middeleeuwse Scandinaviër = Viking, Noorman middeleeuwse schrijver = Bernlef, Everaert Hadewych, Maerlant, Ruusbroec, Stoke, Veldeke middeleeuwse stadsbewoner = poorter middeleeuwse toren = belfort middeleeuwse veroveraar = Attilla, Gotfried, Rollo middeleeuwse wachttoren - belfort middeleeuwse wijsgeer = Albertus, Augustinus, Bacon, Thomas, middelen = eigendom, geld, vermogen middelen om de spijsvertering te bevorderen - digestiva middelerwijl = intussen, inmiddels Middeleuropese tijd - M.E.T. middelgroot = mediaan middelijk - indirect middellijn = as, diameter, doorsnee middellijn van geschut of kogel = kaliber middelmatig = gewoon, mediocre, tamelijk middelmatigheid = mediocriteit, alle daagsheid middelnederlands - diets middel om brand te blussen - brandblusser, schuimblusser, water middelpunt = brandpunt, centrum, haard, hart, kern, middelste, midden, roos middelpuntvliedend = centrifugaal middelpuntzoekend = centripetaal middels = door, d.m.v., per middelste - middelpunt middelste geul in de mond van de Westerschelde = Deurlo middel tegen alle kwalen – panacee middel tegen gifbeten - triakel middel tegen koorts - aspirine, kinine middel tegen malaria – kinine middel tegen suikerziekte - insuline middel van bestaan - beroep, handel, industrie, inkomen, landbouw, nering, veeteelt, visserij middeltocht - centrum Middelzee - Boorndiep midden = centrum, halverwege, medio, medium, Midden-Amerika, berg in - Tacana, Tajumulco Midden-Amerika, kanaal door - Panamakanaal Midden-Amerikaanse republiek - Cuba, Guatemala, Honduras, Panama Midden-Amerikaanse staat = Costarica, Cuba, Guatemala, Haïti,Honduras, Mexico, Nicaragua, Panama, Salvador Midden-Oosten = Levant Midden-Amerikaans volkslied - calypso Middenaziatische nomaden – Hunnen middendoor snijden - halveren Middenfrankische rijk, eerste koning van het - Lotharius middengedeelte van een circus = arena, piste middengedeelte van een kerk = hoofdbeuk, middenschip, schip midenin – kern, tussen middenrif = diafragma middestander - bakker, drogist, kleermaker, kruidenier, schilder, slager, winkelier middenste – centrum, kern, middelpunt, roos, wit Middensteentijd - Mesolithicm middenstof = medium middenstuk = lijf, romp middenstuk van een wiel - naaf middenspeler = halfback, halfspeler, midhalf middenstuk van een spant - vrang middenvoet – metatarsus middenvoor - centrumspits middenwal - courtine middenweg = compromis Middlesex, hoofdstad van - Westminster midgetgolf - minigolf midinette = costumière, modinette, naaister Midi-wijnen, centrum van de - Béziers, Mompellier Midlothaian - Edinburgshire Midlothaian, hoofdstad van - Edinburgh Midlothaian, rivier in - Esk midscheeps op het bovendek tussen grote- en fokkemast - barring Midway-islands, ontdekker van de - Brooks midwinterfeest = joelfeest, Kerstmis mie - vermecelli mieden - maden, maten, meden, meien mielie = maïs mier – emt, empe, empt, termiet mieren = formicidae, jeuken, peuteren, prutsen, wriemelen, zaniken, zemelen, zeuren mierenegels - tachyglossidae miereneter = aardvarken, ai, egel, luiaard, mol, tapir miereneter, boomwonende - tamandoea miereneter, grote - yurumi miereneters - myrmecophagidae mierenjager = draaihals mierenpis = mierenzuur mierenzuur - methaanzuur mierig = landerig, lastig miering - krabbescheer mierik – lepelblad, peperwortel miers - scherp mierwespen – mutillidae mieteren – duvelen, lazeren, vallen, zaniken, zeuren mieters – fijn, heerlijk miezel – motregen, stofregen miezelen - motregenen miezerig – armetierig, bedrukt, druilerig, klein, nietig, regenachtig, schraal, triest(ig) mignon - lieveling migraine = hoofdpijn, koppijn migrant – trekker migreren - trekken, verhuizen mij best – akkoord, goed, oke mijden – ontlopen, ontwijken, ontzien, schuwen, sparen mijlpaal = m.p. mijmeraar - peinzer, sufferd mijmeren = dromen, dubben, peinzen, piekeren, soezen, suffen mijmerij = dromerij, droom, gepeins, rêverie mijmerend –dromerig, peinzend, pensief mijn – markt, veilinghal mijnen – ondergraven, ontgraven mijnen, opbrengst der - steenkool mijn rekening = m.c. (mio conto) mijngang = galerij mijngas = grison, grauwvuur, methaan mijngraver = mineur mijnheer = heer, meneer, mh, mister, monsieur, señor, sinjeur, signor, sir, toean mijningang = schacht mijnlamp- daviaan mijnprodukt = erts, kool, steenkool mijnput = schacht mijnschacht, vertikale - opbraak mijnwerker = kompel, mineur, schansgraver mijnwerkerskwaal = nystagme mijnwerkerslamp = daviaan mijnwerper - loopgraafmortier mijnwormziekte - ancylostomiasis mijnziekte - kooloxydevergiftiging mijt – hooiberg, hoop, opper, rook, schelf, stapel, tas, teek mijt, schadelijke - spint, teek mijten - acarina mijtenkunde - acarologie mijter – mitra, punthoed mijterdrager = bisschop mijterslak = bisschopsmuts mijterstad = bisschopsstad mik = bloem, brood, stutpaal mikken = aanleggen, doelen, munten, ramen, richten, werpen mikmak = geknoei, gekonkel, mankement, onenigheid, richtpuntrommel, troep, warboel mikpunt – buut, doel, doelwit, oogmerk, roos, wit mikpunt van algemene spot = risée mikron = mu. Mikronesië, deel van - Carolinen, marianen Mikronesische taal - Chamoro, Ebon, Guamees, Ponape, Sonsoral, Tobi, Tuk Mikuloc - Nikolsburg mil = gierst milaan = milvus, wouw Milanees gebouw = Scala mild – edelmoedig, genadig, goedgeefs, groot, gul, heilzaam, kwistig, liberaal, reaal, royaal, ruim, rijkelijk, teder, verkwikend, vrijgevig, weldadig, welwillend, zacht(aardig) , (Ind.) manis milddadig = gul, royaal,vrijgevig, weldoende mildheid = goedgeefsheid, goedhartig, gul, milddadigheid royaal, toegeeflijkheid, vrijgevig, zachtheid milddadigheid - munificentie miliaria - sudamina milieu = kring, leefklimaat, omgeving milieuleer = oecologie milinda - Menandros militair = zie: militaire rang militair = manhaftig, militant militair bevel = commando, halt, mars, order, sta, vuur militair commando = halt, mars, rechtsomkeert, werda militair gerechtshof - krijgshof militair hoofddeksel = baret, helm, kepie, muts, pet, sjako, talpa militair in Noord-Afrika - legionair militair kamp = bivak, leger militair kameelruiter - meharist militair onderscheidingsteken = balk, chevron, knoop, ster, streep militair salaris = soldij militair schouwspel = parade militair straflokaal = provoost militair te paard = cavalerist, dragonder, huzaar militair tromgeroffel - chamade militair veldhospitaal = lazaret militair voertuig = carrier, (centurion) A.M.X., eentonner, drietonner, jeep, tank militair zakboekje - livret militaire aanval = bestorming, stormloop militaire afdeling = bataljon, compagnie, divisie, eskader, groep, korps, peloton, regiment, sectie militaire bekendmaking = dagorder militaire bepakking = pukkel, ransel militaire boodschapper = koerier, ordonnans militaire dienst - dienstplicht militaire dicipline - krijgstucht militaire eenheid = bataljon, batterij, compagnie, divisie, korps, patrouille, peloton, regiment, sectie, squadron, troep, militaire expeditie = heenvaart, raid militaire formatie = vendel militaire geest = militarisme militaire geestelijke = aalmoezenier, veldprediker militaire gevangenis – petoet miliraire groet - saluut militaire insluiting van een stad. – beleg militaire inval - raid militaire kantine = longroom, mess militaire kleding – uniform, wapenrok militaire kwast als sieraad - troetel militaire kwekeling – kadet militaire leerling – adelborst, kadet militaire lijn = linie, front militaire macht – leger, militie militaire macht gelicht uit de bevolking = militie militaire muziek – mars, taptoe militairen onderdak geven - inkwartieren, legeren militaire oefening = manoeuvre militaire opleidingsschool = K.MA militaire politie = marechaussee, MP militaire rang = adjudant, admiraal, adm, gardejager, generaal, gen, grenadier, hoofdofficier, huzaar, kanonnier, kapitein, kpt, kolonel, kol, kornet, korporaal, kpl, luitenant, It, elt, maarschalk, majoor, maj, onderofficier,o.o., opperofficier, overste, ritmeester, soldaat, sld, sergeant, vaandrig, wachtmeester militaire school, voormalig - instructiebataljon militaire standplaats = garnizoen, legering militaire straf-en tuchtwetten - krijgsartikelen militaire strafzaak - informatie militaire verkenningsgroep – patrouille militaire versterking - kazemat militaire vrouwenafdeling – Milva militaire wegloper - deserteur Militaire Willemsorde - MWO militairen onderdak geven = inkwartieren, legeren militant = aanvallend, agressief, krijgshaftig, strijdbaar, strijdlustig, strijdvaardig, militie – krijgsmacht, krijgswezen, weermacht millair = gerstekorrelachtig milium = gierstgras millibar = mbar miljard - billion miljardste deel – nano miljoenenstad - metropool miljoenenvisje - guppy miljoenpoten - diplopoda miljoenton – megaton miljonair – rijkaard milkshake - melkdrank mille - duizend milleriet - haarkies, nikkelkies, NiS milligram = m.g. milliliter = m.1. millimeter = mm militariseren - drillen Milos, hoofdstad van - Plaka milt = liën, melde, splen milt, ontbreken van de - aliënie milter = hommer, mannetjesvis miltkruid - muurvaren miltvuur = anthrax, negenoog mimbar = kansel (in een moskee) mime = gebaar, gebarenspel mimeren - nabootsen mimicry – camouflage mimiek - gebarentaal mimosa - kruikje-roer-me-niet mimosacee - acacia, kruikje-roer-me-niet, mimosa mimulus - muskusplantje min – arglistig, gemeen, gering, iel, inferieur, karakterloos, klein, laag, liefde, laaghartig, luizig, minderwaardig, minne, minus, munus, nietig, onedel, onfatsoenlijk, pieterig, schandelijk, slecht, vals, verachtelijk, voedster, vuig, weinig, ziekelijk, zoogmoeder, zoogster, zwak minachten - versmaden minachtend – ingebeeldpedant, schamper, verwaand minachting - dédain, geringschatting minaret - moskeetoren minaret, gebedsroeper op - muezzin Mindanao, bewoners van - Moros, Visayas Mindanao, hoofdstad van - Davao Mindanao, vulkaan op - Apo min of meer = enigszins, p.m. min of meer kroesharig = kroezelig, krullend min volk = geboefte, gespuis, geteisem, schorem, schorriemorrie, tuig, uitvaagsel minder – geringer, kleiner, minus, onvolwaardig minder aangename slaapplaats = brits minder dan één = geen, half minder dan heet - warm minder dan iets = niets, nihil, niks minder dan weinig = niets, niks minder dichtmaken - dunnen minder gunstig bekend = obscuur minder heet – warm minder in rang – lager, mindere minder kan niet = niets, nul minder maken – inkrimpen minder mooie behandeling = streek minder vleiende naam voor politieagent = juut, kip, klabak, smeris, tuut minder welriekend vocht = aalt, beer, gier, riool minder worden = afnemen, interen, krimpen, luwen, tanen, verminderen minder worden in omvang - slinken minderbroeder = conventueel, franciscaan, kapucijn, kordelier, O.F.M. mindere = lagere, minor, ondergeschikte minderen – afnemen, korten, matigen, slinken, temperen minderheid = infeririteit, minoriteit mindering – afname, aftrek, korting, vermindering mindering op betaling – korting minderjarig = onmondig, onvolwassen minderjarig pleegkind - pupil minderjarig voogdijkind = pupil minderwaardig = abject, gemeen, inferieur, laag, laaghartig, min; negatief, schunnig, tweederangs, vals, vuig, verachtelijk, vuil minderwaardig fruit = kroet minderwaardig goed - rommel minderwaardig mens - slechtaard minderwaardig ooft - kroet minderwaardigheidscomplex – mineo min en laag – gemeen min en laf – laag mineraal – aardpek, delfstof, titaan mineraalhars - asfalt mineraalleer – chroomleer mineraalsoort - albiet mineraalwater – selters, spuitwater mineraalwaterbron in Spa = Poukon mineraalvijl = amarilvijl mineraalzuur - Hcl, salpeterzuur, zoutzuur, zwavelzuur minerale was - aardwas mineralen = delfstof; erts, 4 gips, jade, mica, talk 5 agaat, beril, hauyn, koper, spaat 6 acmiet, albiet, arseen, asfalt, augiet, bariet, blende, ceriet, galmei, haliet, humiet, iIIiet, kwarts, pyriet, pyroop, topaas, zilver, zwavel 7 adamiet, amesiet, amficol, apatiet, axiniet, azuriet, borniet, chusiet, epidoot, euklaas, fassiet, fengiet, gahniet, glaskop, glimmer, granaat, helvien, ilvaiet, juddiet, kaïniet, kalomel, kandiet, kerniet, leoniet, leuciet, orthiet, smaragd, supriet, sylviet, sylvien 8 aardolie, albaniet, amethyst, antimoon, autuniet, calamiet, carneool, chloriet, chromiet, cinnaber, crossiet, cryoliet, cubuniet, datoliet, diopsiet, distheen, dolomiet, elektrum, enargiet, epsomiet, erytriet, fayaliet, fenakiet, fluoriet, galeniet, gibbsiet, goethiet, hematiet, idokraas, ilmeniet, jarosiet, krokoïet, lazuliet, lazuriet, lievriet, pyroxeen, sericiet, smectiet, stibniet, titaniet, tijgeroog 9 almandiet, andradiet, antleriet, aragoniet, argentiet, barnsteen, bismutien, bismutiet, carnotiet, celestiet, cerussiet, chabasiet, cocciniet, couperiet, corduriet, covellien, diagoliet, dichroiet, enstatiet, erythrien, escheriet, ferberiet, formaniet, geikiliet, germaniet, glaresiet, haematiet, hercyniet, hessoniet, kaoliniet, kieseriet, kobaltiet, koperkies, lawsoniet, linnaeiet, malachiet, mikrolien, ozokoriet, rubelliet, sfalariet, steenkool, toermalijn, uraniniet, uvaroniet, witheriet 10 anthraciet, antigoriet, antimoniet, argyrodiet, arseenkies, arsenollet, carnalliet, caladomiet, chonodriet, chrysoliet, chrysopaes, chrysotiet, clintoniet, coelestiet, forsteriet, garnietiet, grossulaar, hausmaniet, huebneriet, jamesoniet, krenneriet, lepidoliet, mirabiliet, vloeispaat 11 chalcantiet, colemantiet, fergusoniet, kaneelsteen, langbeiniet, pyromorfiet, vermiculiet 12 arsenopyriet, aurichalciet, chaleopyriet, atrontianiet 13 koliveldspaat, lepidokrodiet mineralogie = delfstofkunde mineraloog - delfstofkundige mineren = ondermijnen minerval – schoolgeld minestrone - groentesoep mineur = erstgraver, geniesoldaat, mijngraver, schansgraver, somber Mingreliers - Katzariai meniaturist - miniator miniatuurstad bij Den Haag = Madurodam miniem – gering, klein, minuscuul, onaanzienlijk minigolf – midgetgolf minimaal – miniem, minst, minstens minimum – minste Mininen, orde der – OFM, vrijerij miniseren – bezuinigen, verlagen, verminderen minister = bewindsman, excellentie, raadsheer, staatsman minister van een sultan - vizier minister van het uitvoerend bewind van de Bataafse Republiek - agent minister vervangend = staatssecretaris ministerie = departement, dept., kabinet minister-president = premier ministrant – misdienaar mini voetbal – zaalvoetbal mik - hermelijn minnaar = aanbidder, amant, amateur, beau, bewonderaar, galant, geliefde, liefhebber, vrijer, vereerder, Casanova; Romeo, minnaar van Aida = Radames minnaar van Cleopatra = Antonius, Caesar minnaar van Clytemnestra = Aegisthus minnaar van Cybele - Attis minnaar van Dido = Aeneas minnaar van Juliet = Romeo minnaar van Lybele = Attis minnaar van Thysbe = Pyramus minnaares – geliefde, liefje minnarij = amourette, flirt, vrijage minnarijtje - amourette, flirt minnebrief - billet-doux minnedrank = afrodisiacum, filtrum minnegod = Amor, Cupido, Eros minnegodin = Venus, Afrodite minnegodjes - amouretten, eroten minnekozen – aanhalen, aanvallig, beminnelijk, lieflijk, liefhebben, vrijen minnelied - erotica minnelijk – bekoorlijk, lieflijk, lieftallig minnelijke schikking = compromis, dading, vergelijk minnen - liefhebben, vrijen minnenijd = jaloersheid, jaloezie minneschicht = Amorspijl Minnesota, havenstad in - Duluth Minnesota, hoofdstad van - St. Paul Minnesota, rivier in - Mississippi Minnesota, stad in - Minneapolis, Rochester minnetjes – dun, gemeen, iel, karig, kleinmoedig, schraal, schriel, slecht, ziek, zwak(jes) minnevuur - liefdegloed minnezanger = bard, minstreel, speelman, troubadour, trouvère minneziekte - liefdekwaal min of meer – enigermate, enigszins, ietwat, ongeveer, plusminus minor = determinent, jonger, junior, kleiner Minorca, hoofdstad van - Mahon Minoriet - Franciscaner minotaurus = stiermens minst – geringst, minimaal minste – geringste, minimum minstens - minimaal minstreel = bard, minnestreel, minnezanger, rapsode, speelman, troubadour, zanger minus – aftrek, deficit, min(der), tekort minute, a la - terstond minutieus = nauwgezet, nauwkeurig, precies minuut = afschrift, klad, kopie,momnt, ogenblik minvermogend - arm min volk - tuig, schorem, geboefte, gespuis, geteisem, uitvagsel Minyers, hoofdstad der - Orchomenos minzaam = beminnelijk, eenvoudig, innemend, prevenant, voorkomend, vriendelijk, welwillend minziek = erotomaan mio conto (mijn rekening) = m.c. mirabel = kroosje, pruim mirabiliet - glauberzout mirabilis - nachtschone miraculeus = verbazingwekkend, wonderbaar, wonderbaarlijk, wonderdoende mirador - belvedère mirakel = wonder(baarlijks) mirakels = vervloekt mirre – gomhars, reukwerk mirte – gagel, Myrtus mirtestruik - mirt mis = abusief, falikant, fout(ief), mislukt, er( naast), kerkdienst, offerande, onjuist, onwaar, verkeerd mis = (Lat.) missa, offerande, officium, misantroop = mensenhater, Timon misantropie = mensenhaat misbaar = bombarie, gehuil, gejammer, geklaag, geschreeuw, getier, geween, kábaal, lawaai, spektakel misbaksel = gedrocht, mispunt, monster, ploert, wanprodukt misbakken = mmislukt, mismaakt misboek = kerkboek, missaal misbruik maken van – abuseren, misleiden misbruik van kracht = geweld misdaad = aanslag, attentaat, crime, delict, doodslag, manslag, misdrijf, moord, overval, vergrijp, wandaad misdaadkundige = criminoloog misdadig = crimineel, schuldig, slecht, snood, wreed misdadige handeling = aanranding, aanslag, beroving, diefstal, doodslag, inbraak, moord, oplichting, overval, piraat, pooier misdadiger – afperser, bandiet, boef, booswicht, crimineel, delinquent, delinkwent, dief, gangster, inbreker, moordenaar, piraat, pooier, rover, schavuit, schenner, schurk, inbreker misdadiger bij herhaling = recidivist misdadigersbende = gang misdadigheid = criminaliteit misdeel = canon misdeeld = arm, brhoeftig, gebrekkig, gehandicapt, invalide misdienaar = akoliet, acoliet, koorknaap, ministrant misdoen = beledigen, misdrijven, overtreden, zondigen misdracht = misgeboorte, miskraam misdrijf = delict, idoodslag, inbraak, misdaad, moord misdrijf begaan = moorden, schennen, stelen misdruk = maculatuur mise = inleggeld, inzet, pot mise-en-scene - scenerie miserabel = akelig, armzalig, beroerd, ellendig, lamlendig misère = ellende, merode, narigheid, nood, rampspoed, sores, treurigheid misgaan - stuklopen misgeboorte – gedrocht misgelden – boeten, ontgelden misgeld voor het lezen van een mis met een bepaalde intentie – supendium misgeschoten - naast misgreep = abuis, bok, dwaling, flater, fout, ontsporing, vergissing misgrijpen - mistasten misgunnen = benijden, ontzeggen mishagen = misnoegen, onbehagen, ontevredenheid mishandelen – aftuigen, folteren, mal, traiteren, martelen, pijnigen, radbraken, toetakelen mishemd = albe miskennen – kleineren, verloochenen miskleed = albe, kazuifel miskleun – blunder, flater, zeper miskraam = abortus, misdracht, misje misleid – bedrogen misleiden = abuseren, afzetten, bedotten, bedriegen, duperen, foppen, neppen, oplichten, verblinden, verschalken misleidend = bedrieglijk, onoprecht, pseudo, misleider = bedrieger, demagoog, leugenaar, oplichter, zwendelaar misleiding = bedrog, geknoei, vervalsing, zwendel mislopen – dwalen, misgaan, verdwalen mislukkeling – misbaksel, rate mislukken – afgaan, falen, floppen, misgaan, stranden, stuklopen, tekortschieten mislukking – afgang, debacle, echec, fiasco, flop, misser, raté, sof, schipbreuk, strop, tegenslag mislukt – fout, mis, verkeerd mislukt genie - mislukkeling mislukt schot – misser, poedel mislukte biljartstoot = bok, klos, poedel, stinkerd mislukte oogst - misgewas mismaakt – gebrekkig, lelijk, misbaksel, misvormd, monsterlijk, wanstaltig mismaaktheid - wanstaltigheid mismaken – ontsieren mismanagement - wanbeheer mismoedig – depressief, down, droef, mistroostig, moedeloos, neerslachtig, pessimistisch, sip, somber, terneergeslagen, treurig, verdrietig, zwaarmoedig misnoegd = boos, chagrijnig, gemelijk, knorrig, kregel, malcontent, ontevreden, sip, toornig, wrevelig misnoegen = indignatie, mishagen, ongenoegen, ontevredenheid, verontwaardiging, wrevel misoffer = sacrificie, sakrificie mis of fout - onjuist mispas - fout, onhandigheid, vergissing mispelboom – mispelaar misplaatst - onterecht misprijzen = afkeuren, laken mispunt = beroerling, draak, engerd, ellendeling, etre, etter, klier, kwal, misbaksel, naarling, ongeluk, spook misrekenen – falen, vergissen misrekening - tegenvaller, teleurstelling, vergissing, zeper missa – mis miss - juffrouw missaal = kerkboek, misboek misschien = allicht, bijgeval, denkelijk, mogelijk, soms, toevallig, vermoedelijk, waarschijnlijk, wellicht misschot = misser, poedel misselijk = ellendig, flauw, ibbel, katerig, kwalijk, naar, onaangenaam, ongesteld, onpasselijk, wee misselijkheid - nausea missen = derven, kwijtraken, mankeren, mislukken, ontberen, ontgaan, poedlen, verliezen misser = abuis, afgang, fiasco, fout, misslag, poedel missie = bedoeling, opdracht, prediking, zending missiepriester - Lazarist missiestandplaats - statie missiewetenschap = missiologie missing = fout, misslag, vergissing missiologie - missiewetenschap missionaris – evangelist, zendeling, zielenherder missionariussen van de Heilige Familie - M.S.F. missionarisvisje - guppy missionariussen van het heilig Hart - M.S.C. missionariussen van Scheut - C.I.C,M, Mississippi, hoofdstad van - Jacjson missive = dienstbrief, schrijven misslag = abuis, bevue, bok, dwaling, feil, flater, fout, lapsus, misser, vergissing, verzuim, zonde Missouri, hoofdstad van - Jeffersoncity missprong van een paard - escapade misstand – dwaling, euvel, fout gebrek, kwaal, overtreding, uitwas, vergissing, vergrijp, verkeerdheid, wantoestand misstap = delict, dwaling, fout, overtreding, vergrijp misstapje – peccadille misstoot - poedel mist = damp, dauw, doon, nevel, stoom, waas, walm, wasem mistasten - falen, feilen, misgrijpenmisthoorn - sirene mistelstruik - mare(n)tak(ken), mistletoe mistejn – dampen, nevelen mister – mijnheer misthoorn - sirene mistig = dampig, heiig, nevelig, vaag , wazig mistletoe = maretak, mistel, vogellijm mistral - valwind mistress = Mrs. mistroostig - melancholiek, mismoedig, neerslachtig, troosteloos, wanhopig, zwaarmoedig mistroostigheid – weemoed, zwaarmoedigheid mistrouwig - achterdochtig, wantrouwend misvatting = abuis, vergissing, wanbegrip misverstand = abuis, dqaalbrgrip, mal-à-propos, malentendu, onenigheid, twist, vergissing misvormd – mismaakt, verdraaid misvormd mens - Crates, Krates misvormde = krates, Thersites misvormde voet - horrelvoet, klompvoet misvormen – beschadigen, kwetsen, onteren, schenden, vervormen misvorming = afwijking, deformatie, wanstaltigheid misvormingen, kennis van - orthopedie misworp – misser, poedel miswijzing van magneetnaald - declinatie mitella = draagdoek mitigatie - verzachting mitose – celdeling mitra - mijter mitrailleur - machinegeweer mitrailleur, met schieten - mitrailleren mits = als, behoudens, indien, ingeval, ingevolge, wanneer, wegens, zo, (Eng.) if mitsdien = daardoor, daarom mitsgaders = benevens, ook mix – mengeling mixen – mengen, roeren, vermengen mixer – klutser, menger, mengmachine, roomklopper mixje - mengsel mixtum = allegaartje, allerlei, mengsel mixtuur = vermenging mobiel = beweegbaar, beweeglijk, los, marsvaardig mobiel verklaren - mobiliseren mobiliteit - beweeglijkheid mobilofoon - walkie-talkie mocasin – pantoffel modaal - middelmatig modder – aarde, bagger, blubber, derrie, drek, prut, slib, slik, slijk, vuil, modderaar - baggerman modderachtig – slijkerig modderachtige brij - derrie modderbrandnetel - moerasandoorn modderen – baggeren, kliederen, knoeien, ploeteren, schipperen moddergat in een weg - slenk moddergeus - baggerman modderig = bevuild, blubberig, goor, slijkerig, vuil moddergat = slenk modderkruipers – aalpieper, cobitidae, donderaal, gieraal, meerpoet modderkwaad – ganzevoet modderman – baggerman moddermolen- baggermolen modderplas - poel modderstroom = (Ind.) lahar modder uit de sloot = bagger moddervulkaan - slijkbron mode = gebruik, gewoonte, smaak, trend, zede, zwang modebewust – modieus modefat - saletjonker modegek = beau, dandy, fat, kwast, modejonker, pronker modegril - mini modejonker = zie: modegek modekoning = Balmain, Dior model – coupe, exempel, fatsoen, ideaal, leest, mal, mannequin, maquette, ontwerp, paradigma, pasvorm, patroon, sjablonr, snit, staal, toonbeeld, type, voorbeeld, vorm model in het klein = mal modelkleding - uniform modelleren = boetseren, fatsoeneren, onrwerpen, vormen modelleur – modelmaker, vormer model, verkleind , van een kunstwerk – bozzetto modelmaker – modelleur model of snit – pasvorm model staan - poseren modelvorm - chablone modelleur = modelmaker modelmaker – modelleur, modiste modelwoord = paradigma modemaakster - modiste modeontwerp - creatie modeontwerper - couturier modepop = dandy, fat(je), kwast, nuf moderaat = gematigd moderateur = bestuurder, leider, moderateurlamp moderatie = matiging modern = blits, eigentijds, hedendaags, hip, in, nieuw, nieuwerwets, vlot, vrijzinnig modern communicatiemiddel = computer, radio, satelliet, telex, T.V., modern componist = Boulez, Dallapiccola, Nono, Orff modern gekleed - modieus modern hemellichaam – telstar moderniseren - opknappen modern navigatiemiddel = radar modern pepmiddel - xtc modern politiek begrip = NAT.O., NAV.O., V.E., modern vervoermiddel = auto, helikopter, jeep, jet, raket, straaljager, vliegtuig moderne kunststof = dralon, kunstvezel nylon, orlon, plastic moderne kunststroming = expressionisme, dadaïsme futurisme, surrealisme, zero moderne legerstede = opklapbed moderne taal - Duits, Frans, Engels moderne uitdrukking voor "buitengewoon" = knal, blitz moderne uitvinding = atoombom, radar, raketvliegtuig, straalmotor moderne vezelstof – dralon, fiber, nylon, orlon, terlenka moderne volkenbond = U.N.O. moderne winkel = supermarkt moderne Zuidamerikaanse dans - rumba modest = bescheiden, biedermeier, eetbaar, empire, gotisch, ingetogen, matig, nederig, sober, zakelijk, zedig modestijl = antiek, biedermeier, empire, gotisch, rococo, zakelijk modeverschijnsel – trend modewinkel - boetiek modewoord - paradigma modezot - fat modieus – chic, elegant modificatie = verandering, wijziging modificatie van kalk = krijt, marmer modificatie van kleisteen = fylliet, lei modificatie van zandsteen = kwartsiet modificatie van zuurstof = ozon modificeren – moderniseren, veranderen modillon = console modinette = costumière, naaister, midinette modiste - modemaakster modulatie – stembuiging modulatietoestel – modem modules - muntmaat modus = last, manier; toonladder,verplichting, wijze modus, (taalk.) - conjunctief, imperatief, indicatief modus procedendi - procesorde modus vivendi - compromis schikking, moe = afgemat, afgetobd, afkerig, beu, dof, mat, moede, slap, suf, uitgeput, vermoeid, zat moed = bravour, courage, dapperheid, durf, fut, geestkracht, koenheid, lef, lust, puf, sterkte moed benemen – ontmoedigen moede – afgemat, afgetobd, uitgeput moedeloos = dof, down, mismoedig, neerslachtig, ontmoedigd, triest, versaagd, vertwijfeld moedeloos worden - versagen moedeloosheid = defaitisme, verslagenheid moeder = ma, mam(ma), mams, moe, moer, mam, (Jiddisch) mem(me), (Lat.) mater, (Fries) mem , moeke moeder (vreemde taal) = mater, mem, mère, mor, mother, Mutter moeder van Abel = Eva moeder van Achilles = Thetis moeder van Aeneas = Aphrodite moeder van Amphlon = Antiope moeder van Amphitrite = Doris moeder van Aphrodite = Dione moeder van Apollo = Leto(na) moeder van Ares = Hera moeder van Balder = Frigga moeder van biggen = zeug moeder van Cassandra = Hecabe, Hecuba moeder van Castor en Pollux = Leda moeder van Ceres = Rhea moeder van Clytemnestra = Leda moeder van Diana = Latona moeder van Dionysus = Semele moeder van Don Juan = Inez moeder van Elektra = Clytemnestra moeder van Europa = Harmonia moeder van Ezau = Rebekka moeder van Hebe = Hera moeder van Hector = Hecuba moeder van Helena = Leda moeder van Hellus = Theia moeder van Helle = Nephele moeder van Hephaestus = Hera moeder van Hera = Rhea moeder van Ismaël = Hagar moeder van Izaäk = Sarai moeder van Jakob = Rebekka moeder van Johannes de Doper = Elisabeth moeder van Jupiter = Rhea moeder van Kaïn en Abel = Eva moeder van kuikens = kloek, hen moeder van Nero = Agrippina moeder van Oedipus = Jocaste moeder van Paris = Hecabe moeder van Polyxena = Hecabe, Hecuba moeder van Pollux = Leda moeder van Salomo = Bathseba moeder van Samuel = Hanna moeder van Telemachus = Penelope moeder van Uranus - Gea moeder van Xerxes = Atossa moeder van Zeus = Rhea moeder van de giganten = Gea, Gaia moeder van de goden - Rhea moeder van de muzen = Mnemosyne moeder van de Nereïden = Doris moeder van de Oceaniden = Tethys moederbij - koningin moederbinding - Oedipuscomplex moederheerschappij = matriarchaat moederkoek = placenta moederkonijn = moer moederkruid – mater moederlijf – schoot moederloos zeehondje - huiler moederloze - (half)wees moedermaatschappij - holding moedermelk – zog moedernaakt – poedelnaakt, spiernaakt moeder-overste in een klooster = abdes, mater, priores moederrecht - matriarchaat moedersbroeder - oom moederschoot = baarmoeder moeders moeder - grootmooe(der), oma, omoe, opoe moedersnede – keizersnede moederspraak - moedertaal moederstad = metropool moeders vader - grootva(der), opa moeders zuster – tante, moei, mui moedertasjes – tasjeskruid moeder van kuikens – hen, kloek moeder van Maria – Anna moedervarken - zeug moedervlekken = maal, naevus moed hebben - durven moedig – boud, branie, dapper, driest, ferm, fier, flink, heldhaftig, kloek, koen, kordaat, kranig, manhaftig, mannelijk, onbevreesd, onversaagd, onvervaart, sterk, trots moedigheid – dapper, koen moed inspreken – bemoedigen moed verliezen - inzinken moedig wijf = Brunhilde, Kenau moedwil = opzet, willekeur moedwillig = baldadig, bewust, expres ,opzettelijk moedwillige beschadiging – sabotage moe en futloos – slap moe en mat - loom moei = mui, tante moeien - betrekken, mengen moeilijk – brdenkelijk, benard, bezwaarlijk, delicaat, drukkend, grillig, ingewikkeld, lastig, netelig, onereus, ongemakkelijk, onhandelbaarpenibel, stug, vervelend, zwaar moeilijk beweegbaar – stijf, stram moeilijk breekbaar – taai moeilijk buigzaam – taai moeilijk leesbaar – vaag moeilijk lopend – kreupel, mank, strompelend moeilijk oplosbaar - ingewikkeld moeilijk te begrijpen = gecompliceerd, ingewikkeld, ondoorzichtig moeilijk te begrijpen vraagstuk = probleem moeilijk te bevredigen = kieskeurig, onverzadigbaar moeilijk te bewerken = knoestig, weerbarstig moeilijk parket - verlegenheid moeilijk probleem = crux, dilemma moeilijk werk = heksentoer, karwei, klus, opgave, toer moeilijke keuze – alternatief, probleem moeilijke keuze tussen twee dingen - dilemma moeilijke opgave – puzzel, raadsel, toer moeilijke positie – dilemma, impasse moeilijke toestand = impasse, perikel moeilijkheden - sores moeilijkheid = bezwaar, hinder, kneep, knel, last, moeite, perikel, probleem, strubbeling, verdriet, zorg, zwarigheid moeilijkheid waaruit men zich niet weet te redden - impasse moeilijk zijn - lastig moeite – gedoe, getob, inspanning, last, naloop, omslag, poging, soesa, trubbel, verdriet, werk, zorg moeite hebben = tobben moeite’ de... waard = lonend moeite die men aanwendt tot een bepaald doel = poging moeiteloos – gemakkelijk, soepel moeiteloosheid – gemak moeite of hinder - last moeitevol = lastig, onereus, penibel moeizaam – stroef moeizaam dragen – sjouwen moeizaam hannesen - stuntelen moeizaam werk = arbeid, elaboraat, karwei, tobberij, toer Moekden - Fengtien, Sjenjang, Saraï moeke – moeder moel – kneedtrog moelje - havenhoofd moer – aflegger, bezinksel, bijenkoningin, drab(be), droesem, grondsop, hef, moeder(konijn), moerasgrond, run, veengrond, veenslik moeraal = lomp, puitaal moeras – broek, donk, dras, peel, poel, rawa(h), somp, ven, waterland, zomp moerasachtig - dras moerasachtige kuststreek in Frankrijk = Les Landes moerasachtige kuststreek in Italië = Maremmen moerasbever = beverrat, nutria moerasbies = waterbies moerasgas = met(h)aan moerasgrond = dras, moer, rietland moerasgrond in IJsland - fenn moerasijzer = limoniet moeraskoorts = malaria, paludisme moerasland = dras, moer moerasliefje = waterbies moeraslinze - kroos moerasmeertje = poel, ven moerasmees = zwartkopmees moerasnachtegaal = rietlijster moeraspaardenstaart = ruigbol moeraspalm = moerasrozemarijn, nipa moerasplant = andoorn, dod(de)lis, egelskop, robol, lis, nipa, slangewortel, wederik, zwanebloem moerasraket = winterkers moerassig = dras, drassig, moerig, slijkerig, sompig, week, moerassig land = broek, dolage, laak, moerassig land in Noord-Brabant en Limburg = Peel moerassig water = poel, ven moerasslak = kieuwslak, viviparus moerasspirea = olmkruid moerasblad = waterbei moerasvogel – eiber, lepelaar, rak, ral, roerdomp, reiger, uiver, wouwaapje moerasijzer - limoniet moerasijzererts - ijzeroer moerbalk = dwarsbalk moerbeest = moerhaas moerbei – moerbes, morus moerbijachtigen - moraceeën moerbes = moerbei, moerbezie moerbint = moerbalk moeren = afbrokkelen, foeteren, jongen, morrelen, peuteren, slopen, stukmaken, uitvenen, vernielen moeren haas = wijfjeshaas moerenkonijn = wijfjeskonijn moergracht = moddergracht moerig = slijkerig, venig moernagel = kruidnagel moerstuk = onderstuk moervos = wijfjesvos moes – bezinksel, boerenmoes, brij, etenswaar, groente, mengeling, moeder, puree moesang - koffierat moesgroente = bladgroente, moeskruid, rabarber moeskruid – groente, warmoes moesplant = eppe, rabarber, selderij moesson – mausim, regentijd moessonwind, oostelijke - broeboe moestuin = groentetuin moet – afdruk, dwang, indruk, indruksel, instulping, litteken, merk, plek, prent, spoor, striem, vlek moet betaald worden voor maten en gewichten = ijkgeld moet een student zich aan onder werpen = examen, groentijd, ontgroening , tentamen moet geschrapt worden = del., deleatur moeten = behoren, behoeven, believen, dwingen, noodzaken moethond – zeelt moet van zweepslag - striem Moezel - Mozel(le) moezerij - groentetuin moezel = doedelzak mof – handwarmer, koker, sok, veldmuis moffelen – emailleren, lakken, wegkapen moffellak = vuurlak mogelijk – denkbaar, denkelijk, doenlijk, eventueel, misschien, wellicht, uitvoerbaar, waarschijnlijk mogelijk zijn = kunnen, bestaan mogelijke gebeurtenis of geval - eventualiteit mogelijkerwijs = doenlijk, eventualiter, eventueel, misschien, mogelijk, wellicht mogelijkheid – alternatief, eventualiteit, gebeurlijkheid, kans, keus, keuze, speekruimte, vooruitzicht mogelijkheid om te kiezen = alternatief, keus, keuze mogelijk zijn – bestaan, gaan mogen – believen, toestaan, velen mogendheid = land, macht, natie, staat, volk mohair – angorawol, geitenhaar Mohammedaan = Arabier, Islamiet, Ismaëliet, Moslem, Moslim, Muzelman Mohammedaan op Lombok = Sasak Mohammedaans - zie ook Islamitisch Mohammedaans afroepen van biduren = muezin, muezzin, moëddzin Mohammedaans bedehuis = mesigit, missigit, moskee Mohammedaans bedehuis te Mekka = Kaäba Mohammedaans bedelmonnik = fakir, derwisj Mohammedaans bewoner van Lombok = Sasak Mohammedaans bijbelboek = Koran Mohammedaans feest = Belram, Bairam, Ramadan Mohammedaans gebed - salat Mohammedaans geestelijke = Imam Mohammedaans geleerde – moefti, molla Mohammedaans geloof = Islam Mohammedaans geschrift = Koran Mohammedaans heiligdom = Kaäba Mohammedaans kluizenaar = maraboet, maraboe, marabout, santon Mohammedaans offermaal – sedekah Mohammedaans operhoofd - iman Mohammedaans pelgrim = Mekkaganger Mohammedaans pelgrimsoord = Mekka Mohammedaans priester = derwisj, fakir, imam, kadi, kalief, maraboet, moefti Mohammedaans rechter = kadi Mohammedaans rechts- en wetgeleerde = moefti, ulema Mohammedaans schrift- en rechtsgeleerde = Oelema, Oelama Mohammedaans theoloog = Alim Mohammedaans voorwerp vanverering = Kaäba Mohammedaans vorst = kalief, sultan Mohammedaans vorstengeslacht - Abbadiden Mohammedaans vrouwenverblijf = harem Mohammedaans wetgeleerde – Alim Mohammedaanse bedelmonnik - fakir Mohammedaanse bescherming - aman Mohammedaanse bewoner van Lombok = Sasak Mohammedaanse bijbel = Koran Mohammedaanse echtscheiding - fasj Mohammedaanse engel des doods = Azraël Mohammedaanse gebedsoproep - azan Mohammedaanse geestelijke leider - ayatola Mohammedaanse geleerde - aalim, oelama Mohammedaanse gewoonte - adat, oerf Mohammedaanse god = Allah Mohammedaanse godsdienst - islam Mohammedaanse godstroom - arsj, koersi Mohammedaanse heerser - sultan Mohammedaanse heilige overleving - hadith Mohammedaanse heilige stad = Mekka Mohammedaanse heilige wet - sjar(ia) Mohammedaanse kerk = moskee Mohammedaanse leefregels = soenna Mohammedaanse leerling van een Koranschool = santri Mohammedaanse maagd - hoeri Mohammedaanse Messias - Mahndi Mohammedaanse monnik = derwisch, derwisj, fakir Mohammedaanse naam = Ali Mohammedaanse pelgrim - had(s)ji Mohammedaanse pelgrimstocht – hadj Mohammedaanse priester – imam Mohammedaanse rechter - kadi Mohammedaanse tempel = moskee Mohammedaanse tempeldienaar - moëddzin Mohammedaanse tiendenbelasting - asjoer Mohammedaanse titel = imam, iman, kalief, moefti, molla, sheik, sjeik Mohammedaanse vastenmaand (lnd.) = poeasa, ramadan Mohammedaanse verlosser = Mahdi Mohammedaanse vorstentitel = sheik, kalif Mohammedanen in Noord Afrika = Moren Mohammedanisme - Islam mohole - kokrodua moiré = gewaterd, gevlamd Moiren = schikgodinnen Moiren, een der - Atropos, Clotho, Lachesis mok = beker, kom, kroes, nap, moker – breekhamer, slagel, (vuist)hamer mokeren - beuken mokflueel - trijp mokka = mokkakoffie mokkel = deern, meid, meisje mokken = bouderen, knorren. mopperen, morren, pruilen Mokum - Amsterdam mol = insekteneter, verlagingsteken molen = bovenkruier, gemaal, maalderij, malerij, onderkruier, paltrok, tjasker, windmolen, wipmolen Moldava - Moldau, Vltava Moldavië, hoofdstad van - Kisjinov Moldavieten - Tektieten molecule, deel van een - atoom molenaar = maler, meikever, mulder molenaartje - braamsluiper molenas = stander molen, deel van een - baard, steen, wiek molenijzer - anille, rijn moleninrichting = malerij, maalderij molenklem - vang molen klepper = klapspaan, ratel molenkolk = molenboezem molenpeil = m. molenpranger = molenrem, molenvang molenradas = pestel molenrem = vang molenroede = pestel, stamper molensteen = maalsteen molensteen, bovenste - loper molensteenhouwer - biller molensteen, onderste - ligger molensteen, voorzien van groeven - billen molensteen met drijfwerk - maalstoel molentocht = hoofdsloot molentrechter = treem, tremel molentremel = korenharp molenvis = klompvis, maanvis molenvliegtuig = autogiro, gyrolane molest – beschadiging, hinder, last, overlast, schade molestatie = hinder, overlast molesteren – bedreigen, hinderen, plagen molet = kartelijzer, loper, wrijfsteen molik = klappermolen, popans, stroman molkever – aaskever molkleurig - taupe molla - mullah mollen – stukmaken, vernielen mollen - talpidae mollengang = pijp, rit mollenknip = mollenvel molenkruid – doornappel mollenrit – loopgraaf, pijp mollig = dik, gevuld, mals, poezelig, rond, vlezig, week, zacht molligheid - doddig molm = baggergrond, houtstof, meluw, turfaarde molmen – vergaan, verteren molmgrond = humus, teelaarde, tuinaarde molmuizen - bathyergoidea moloch = afgod, hagedis molotovcocktail – flasbom molsalade - paardeblorm molshopen effenen = blotenslechten molto - veel, zeer molton - monnikenbaai Molukken - Maluku Molukken, een van de - Ambon, Boeroe, Ceram, Halmaherea, Obi, Soela, Ternate,Tidore Molukse oorlogsvloot - hongi molybdeen = mo. Molybdeenzeren, zouten van - molybdaten molybdenium - Mo. mom = dekmantel, masker, mombakkes, voorwendsel momaanzicht - masker mombakkes = masker, momaangezicht moment = even, ogenblik, oogwenk, sekonde, tel, tijdstip momenteel - momentaan momenteel = heden, nu, tegenwoordig, thans momentopname = instantané, kiek, snapshot momkleren - maskeradekleren mommelen = fluisterengonzen, murmelen, prevelen, pruttelen mommespel = maskerade, vermomming momus = bespotter, hekelaar monade = eenheid monarch = alleenheerser, heerser, keizer, koning, vorst monarchaal - eenhoofdig monarchie = alleenheerschappij, keizerrijk, koninkrijk Monastir - Bitola monarchist in Frankrijk = camelot mond = babbel, bek, klep, kwebbel, moel, muil, neb, smoel, ratel, smoel, snater, snavel, snoet, snuit, tater, toegang, toet, waffel, wauwel mondarts – dentist, tandarts mondbehoefte - eetwaar mond/de. .. betreffend = oraal mond opensperren = gapen mondain = wereldgezind, werelds, ijdel mondaniteit = wereldsgezindheid, ijdelheid mondarts = dentist, stomatoloog mondbehoeften = eetwaar,eetwaren, levensmiddelen, proviand, voedsel monddeel - gebit, gehemelte, lip, tanden, tong, tongriem, velum, verhemelte monddoek = servet mondeling = oraal, verbaal mondeling behandelen - verbaliseren mondelinge onderhandeling – bespreking mondeling onderhoud = abouchement, audiëntie, bespreking, dabat, gesprek, interview mondeling onderwijzen = doceren mondeling onderzoek = enquête, examen, interview mondeling proces - verbaal mondeling voordragen - declameren mondelinge voordracht = causerie, lezing, oratie monden = aanstaan, behagen; bevallen, smaken mondharmonica - mondorgel mondhygiëne - cariëspreventie mondig = meerderjarig, volwassen, zelfstandig mondigheid - majoriteit, majorenniteit mondig verklaren - emanciperen monding - embouchure, ingang, invaart, mond, opening monding van een rivier – delta, embouchure, estuarium mondje = beetje, hapje, slokje mondjesmaat – iets, schraal, weinig mondjevol = beetje, hapje mondkorst - victualiën mondkost – eten, levensmiddelen, proviand, voedsel mondkruid - liguster mond opensperren - gapen mond snoeren - muilkorven mondspiegel – stomatoscoop mondspoelen - gorgelen mondspoeling = gorgeldrank, mondwater, spoeldrank mondstuk = bit, camule, mof, plug, riet, stop, mondstuk aan orgelpijpen = labiaal mondstuk van een blaasinstrument = embouchure mondstuk van een kanon - embouchure, tromp mondstuk van een lepel - hapeind mondstuk van een pijp - steel mondstuk voor paarden = bit monduitslag bij zuigelingen – spruw mond van een dier - bek mond van een oven – ovengat mond van een vulkaan - krater mondvocht – kwijl, speeksel, spog, sptutum, spuw, spuwsel, spuug mondvol = bete, hap mondvoorraad = kost, proviand , victualie, voedsel mondwater – odol, speeksel mondziekte = caries, paradentose, spruw, sprouw moneren - vermanen Mongola, hoofdstad van - Lisala Mongolen, geestelijk leider der - choetoektoe Mongoliden, groep der - Eskimiden, Indianiden, Palemongoloïden, Siberiden, Siniden, Toengiden Mongolië, hoofdstad van - Hoehehot Mongolië, rivier in - Dsapsjoen, Kobdo,Tess Mongolische munt = mongo, toegrik mongool = tartaar; debiel Mongools dialect - Ordos Mongools ruitervolk - Hunnen Mongools volk - Karen Mongoolse rassen = Chinezen, Eskimo's, Indianen, Japanners, Kalmukken, Tibetanen Mongoolse munt - toeghrik Mongoolse taal - Kalmuks Mongoolse volksrepubliek - Mongolië Mongoolse volksrepubliek, hoofdstad van de - Olan, Bator Mongoolse volksstam - kalmukken Mongoolse vorst = Mogol moniteur = raadgever, vermaner monitor – beeldscherm, kijkkast monkelen – meesmuilen monken - mesmuilen Monmouth, bestuurszetel in - Newport monnik = augustijner, basiliaan, benedictijner, capucijner, carmeliet, celestijner, franciscaan, karmeliet, kloosterling, trappist monnik die gasten ontvangt - hospitarius monnik die handschriften vervaardigt = kopiist, miniator, miniaturist, rubricator monnik in Tibet = bhikhoe, gelong, lama monnikenbaai = molton monnikendom - monarchisme monnikenrepubliek, Griekse – Athos monnikenverblijf – klooster monnikenwerk - geduldwerk monnikskap = aconitum, kovel monnikskleed = habijt, pij monnik worden - intreden mono = alleen, enkel monochord = muziekinstrument monochromasie = kleurenblindheid monochroom = eenkleurig monocle – knijpbril, lorgnon, oogglas monoliet - menhir, obelisk monoloog = alleenspraak monoplaan = eendekker monopolie = alleen handel, alleenrecht monosacchariden - monosen monotome levensgang - sleur monotonie = eentonigheid, eenvormigheid monotoon = eentonig, saai, vervelend monotropa – stofzaad monsieur – heer monster – bakbeest, barbaar, demon, draak, gedrocht, levoathan, misbaksel, monstrum, ondier, onmens, proef(stuk), staal, voorbeld, wreedaard, wangedrocht monster (Ind.) - matjam monsterachtig = afschuwelijk, afzichtelijk, gedrochtelijk, lelijk, mismaakt, monstrueus monsterachtig waterdier - Leviathan monsterblad - staalkaart monsteren – bekijken, beschouwen, demonstreren, inspecteren, keuren, onderzoeken, recognoseren monstering - inspectie, revue monstering van troepen = parade, inspectie monster, half stier, half mens – bucentaur monsterkamer - toonkamer monsterkop als waterspuwer - gargouille monsterlijk – afgrijselijk, afschuwelijk, gedrochtelijk, monstrueus monstervogel - Haryen monster op Kreta - minotaurus monstrueus = gedrochtelijk, mismaakt, monsterachtig monstrum – gedrocht, misbaksel, wanschepsel montage - assemblage montagebouw = prefab, systeembouw montage vakman - monteur Montana, hoofdstad van - Helena Montanisme, stichter van het - Montanus montbretia - crocosmia monter – aardig, blij, fit, hups, levendig, opgeruimd, opgewekt, verkwikt, vrolijk, wakker monteren = ineenzetten, opmaken , samenstellen Montferland, heuvel in - Elterberg, Hettenheuvel Montserrat, hoofdstad van – Plymouth montuur – frame montuur met glas - bril monument = gedenkteken, gedenkzuil, standbeeld monumentaal = grandioos, groots, imponerend, indrukwekkend, magistraal, weids mooi = aangenaam, aardig, beeldig, behaaglijk, bekoorlijk, bevallig, dienstig, fijn, fraai, grappig, gunstig, jofel, kostelijk, keurig, knap, leuk, prachtig, schitterend, schoon, sierlijk, vermakelijk, welgevormd mooi aankleden = uitdossen, versieren mooi buitenverblijf = villa mooi dorp in Utrecht = Baarn mooi flesje – fiool mooi grasveld – gazon mooi maken = opsieren, opsmukken, optuigen, sieren, verfraaien, versieren mooi meisje – beauty, spetter, stoot, stuk mooi praatje = smoes mooi resultaat = succes mooi resultaat bij het bridgen = slam, slem mooi resultaat met een boek = bestseller mooi resultaat met een plaat = .hit, schlager, top mooi resultaat met een snelheid = record mooi samenklinkend = harmonisch mooi uitzicht – bellevue, panorama mooie auto – slee mooie dingen - moois mooie indruk maken = ogen mooie jongen – Adonis mooi em fraai gelegen – riant moeie rode kleur - koraal mooie vrouw = Aphrodite, beauté ,schoonheid, Venus mooiheid - opschik, schoonheid, versiering mooipraten = adoniseren, f{l)emen, pluim, strijken, vleien mooiprater = flemer, flikflooierlikkepot, pluimstrijker, vleier moois - fraais moor = Mauretaniër, neger, zwarte Moor, tothet christendom bekeerde Spaanse - Morisco moord = bloedbad, doodslag, keling, manslag, misdaad, misdrijf, slachting moordaanslag - attentaat moorden - doden moorddadig – bloedig, geweldig, prachtig moordenaar – doder, doodslager, killer, misdadiger, wurger, moordenaar van Abel = Kaïn moordenaar van Chlone = Artemis moordenaar van Clytaemnestra = Orestes moordenaar van John F. Kennedy = Oswald moordenaar van koning Ela = Simri moordenaar van Willem van Oranje – Gerards moordend – fel, funest, slopend, uitputtend moorderij = bloedbad, massacre, slachting moordlust = bloeddorst moordpartij – bloedbad, slachting moordpoging - aanslag moordpriem = dolk, ponjaard moordtuig = dolk, geweer, mes, pistool, revolver, stiletto moordziek = bloeddorstig moordzucht = androfonomanie moordzuchtige razernij = amok moorkop – negerzoen, slagroomsoes Moors gebouw in Spanje = Alhambra Moors kasteel = alcazar Moorse vrouw = Morin moot = deel, gedeelte, part, plak, schijf, snede, stuk mop – aardigheid, anecdote, bak, brok, deuntje, geestigheid, grap, grol, inktvlek, jen, joke, koekje, kwinkslag, leut, liedje, lomperd, poets, scherts, stuk, sufferd, sukkel, wijsje mop of homp - brok moppentapper - humorist moppentrommel = effectentrommel, geldkistje, koekjestrommel mopperaar = brombeer, brompot, knorrepot, izegrim, klager, nurks mopperen = brommen, foeteren, klagen, knorren, mokken, morren, pruilen, razen mopperig - knorrig moppig – aardig, geestig, grappig, leuk, vermakelijk mopsneus - stompneus moquant - schertsend, spottend mora = vertraging, verzuim moraal = ethiek, pointe, strekking, tendens, zedenleer, zedenles moraalfilosofie = ethiek, zedenleer, zedenles moraalloos - amoreel moracee - artocarpus, broodboom, ficus, moerbei, morus, vijgeboom moraliserend verhaal = fabel moraliteit = Elckerlyc, zedelijkheid, zinnespel morava - March, Margus Moravië = Mahren, Morava Moravische broeders = Hernhutters Moravische stad = Bino, Elgin, Olomouc Morbeus – luguber, ziekelijk morbide = ziekelijk morbiditeit = ziekelijkheid, ziektecijfer Morbihan, hoofdstad van - Vannes morbleu = drommels, verduiveld mordant = bijtend, schamper, scherp Morwinische republiek, hoofdstad van de - Saransk more = modder moreel – eerzaam, ethisch, zedelijk moreel besef - inzicht morel = griote, kers morele druk – drang, pressie Morele Herbewapening, centrum van de - Caux Morele Herbewapening, stichter van de – Buchman morele kracht – sterkte moren – ploegen, ploeteren morendo (muz.) = wegstervend morene (door het ijs gemodelleerd) - drumlin morene (onder het ijs afgezet) = grondmorene, keileem Morenland = Mauritanië mores = gebruiken, manieren, zeden mores leren = afstraffen, terechtzetten moreske = versiering morfine, uit, verkregen na acetyleren - heroïne morfine, uit, verkregen na methyleren - codeïne morfologie = vormleer morfologische eenheid = landschap morfologische facies = eolisch, fluviatiel, glaciaal, karst, lacustrien, limnisch, marien, vulkanisch morgen = a.m., dageraad, ochtend, ochtendkrieken, ochtendstond, vlaktemaat, voornoen morgeneditie = ochtendblad morgendrankje - aperitief morgengebeden – metten morgengewaad - neglige morgengodin = Aurora morgen kim = oosterkim morgenland = Levant, oosten, oriënt morgenlicht = dageraad morgenlied – alba morgennevel - dauw morgenrood = Aurora, dageraad, Eos, morgenstond morgensignaal = reveille morgensignaal - reveille morgenster = lichtdrager, Lucifer, Venus morgenster (pl.k.) - tragopon morgenstond = Aurora, dageraad, Eos, krieken, ochtend, Venus morgenvoorstelling = matinee morgenwijn = malaga morgenzang = aubade morgue = lijkenhuisje Moriaan - Moor morille – paddestoel morin - negerin morion = bergkristal, helm, stormhoed mormel = lelijkerd, ondier, zeur mormeldier – marmot mormon - maskeraap . Mormonenboek = Mormon Mormonenstaat = Utah Mormonenstad = Salt-Lakecity, Utah Moro, adelstand bij de – dato morose - droefgeestig Morotai, berg op - Sabatai morrelen = peuteren, roeren, wroeten morren = bouderen, brommen, klagen, mokken, mopperen, murmureren, pruilen, pruttelen morrend mopperen = kankeren morrig = bavet, knorrig, ontevreden, slab(betje), verdrietig, viezerd, vuilak morsdoekje = feitel, servet, slab morse – seintaal morsebel – slons, vuilak, morsepot, slordervos morsen - kladden, kliederen, knoeien morseschrift = tekenschrift (telegraaf) morsepot = knoeier, morsebel, slons, smeerpoets, viezerd, vuilak morsetoestel - telegraaf morsig = onzindelijk, smerig, slonzig, vies, vuil morsige vrouw – slons morskont – klieder, knoeier Morsö, stad op – Nykjöbing morspot - kledder mortaliteit = sterfte, sterftecijfer, sterfelijkheid mortel = cement, gruis, kalk, specie, tras mortelen – verbruizen mortel/met. .. bestrijken = rapen mortelig = korrelig, kruimelig mortier = geschut; vijzel, vuurmond mortifiant = beschamend, krenkend, vernederend mortificatie = boetedoening, doding, kastijding, krenking, versterving mortuarium - necroloog morula - moerbei morzel = brok, kruimel, stuk mosachtig - mossig mosbeertje - tardigrada mosdiertjes - bryozoa, polyzoa moser - knoeier moskee = bedehuis, tempel, missigit moskeebeambte = imam, muezzin moskeedienaar - moëddzin moskee, kansel in een - minbar moskee, nes in een - Mihrab moskee te Mekka - Kaäba moskeetoren – minaret moskeetrom - bedoeg Moskou, beroemd gebouw in - Krem(lin) Moskovisch glas - glimmer, mica moskundige = bryoloog Moslim = Islamiet, Mohammedaan , muzelman Moslims schriftgeleerde = Ulama, Oelama, Oelema, ulema Moslims geestelijk rechtsgeleerde = moefti mosmeel - lichenine Mossbass, haven van - Sjtsjerbakow mossel = oester, paalworm, strandgaper mosselachtig dier - boormossel, nonnetje, paalworm, zaagje mosseldiertje - stylonichia mosselnet = kor mossen - bryofyta, bryohyta mossig = bemost, mosachtig mosso (muz.) = levendig mossoort = andreaea, barbula, bekermos, bladmos, gaffeltandmos, haarmos, korstmos, levermos, ramalina, rendiermos, slaapmos, sterrenmos, veenmos, witbosmos Most - Brüx mossteppe (In Rusland) = toendra mosterd - sinapis mosterdgas = gifgas mosterdpleister = trekpleister mostredzuur - piccalily mot – klap, onenigheid, ruzie, slag, twist, turfmolm, zeug motel – autohotel, logement MoTi -Micius motie = grond, verklaring, voorstel motief – aanleiding, argument, beweeggrond ,beweegreden, drijfveer, figuur, grond, onderwerp, oorzaak, reden, thema motiveren – staven, verklaren motluizen - aleurodidae motmuggen – pcychodidae motor – aandrijver, krachtbron, machine motorboot – barkas motorbrandstof – benzine, diesel, gas motorbril – stofbril motorcross – terreinrit motorfiets – brommer, tweewieler motorfiets met bak - zijspan motorisch = bewegend motorisch gestoord = spastisch motorloos vliegtuig = zweefvliegtuig motorpech = panne motorraces = tt. motorrenner – courier motorrijder – weggebruiker motorrijtuig – auto(bus), brommer, motorfiets, personenauto, scooter, taxi, touringcar, vrachtwagen motorrijtuig voor het voorttrekken = tractor, trekker motorschip = m.s. motorsport – speedway, trial motorwedstrijd - motorrace motregen = miezel, stofregen motregenen = miezeren, stofregenen motsen - couperen, knotten motten - tineidae mottensoort - aegeria, alucita mottig – misselijk, mistig, nevelachtig, onhelder, pokdalig, vochtig, vuil motto = blazoen, devies, emblema, kernspreuk, lemma, leus, leuze, parool, zinspreuk moulage - afgietsel moulinetgaren – mouliné moulure – sierband, sierlijst mountainbike - rijwiel Mount Everest, overwinnaar van de - Hillary, Tensing mouseline, fijn katoenen – jaconnet mousseren - opbruisen mousserende wijn = champagne moustache = knevel, snor moutbereider – melter, mouter mouter – overrijp mouterij - maalderij moutextract = wort moutoven = ast, eest moutsuiker = maltose mouvement = beweging, verkeersdrukte mouwloos vest - spencer mouwopening – armgat mouwvorm - raglan mouwtje - manchet moveren = bewegen, voorstellen moyenne = gemiddelde Mozabieten, schriftgeleerde bij de - tolba mozaiek = inlegwerk Mozambique, haven in - Beira, Lourenço, Marques Mozambique, rivier in - Limpopo, Zambesi Mozes' broeder = Aäron Mozes' moeder = Jochebed Mozes' schoonvader = Jethro Mozes' vader = Amram Mozes' vrouw = Zippora Mozes' zoon = Gersom, Eliëzer Mozes' zuster = Mirjam mud – bunzing, hl mudvol = afgeladen, eivol, stampvol muf = bedompt, duf, onfris, saai, vervelend, vochtig, vuns, vunzig muffeldier - moefon mug = anofeles, hooiwagen, langpoot, muskiet. muggenfase = emelt, hamel, made, weerschaap muggenlarve = emelt, hamel muggen - nematocera Muggenmeer - Myvatin muggenorchis - gymadenia muggenkruid - waterpeper muggenraam = hor muggenzifter = haarklover, vitter muiken – broeien, smeulen muil – babbel, bek, mond, pantoffel, smoel, slof, waffel muildier – ezel muil of bek - mond muil of pantoffel - slof muilpeer – dreun, kaakslagklap, oorvijg, pets, slag, stomp muiltje - babouche, pantoffel, pompoesje muis = aardappel, handpalm, knaagdier, moedervlekspier muisachtig buideldier – wombat muisachtig knaagdier – beverrat, hamster, lemming, muskusrat, rat, veldmuis muisdoorn - gagel, hulst muisgrijs - taupe muisvogel - colli(dae) muit - vogelkooi muiteling – muiter, oproerling, rebel muiten – rebelleren, vervellen muiten, aan het ....slaan - mutineren muiter – aanstoker, oproerling, opstandeling, rebel muiterij = insubordinatie, oproer, rebellie, revolte, verzet muitziek = oproerig muizen - murinae muizenhol = rel muizenis = zwarigheid muizenoor - havikskruid muizenstaart – myosurus muizenval - knip muizenvalk - buizerd muizenvanger = buizerd, egel, kat, poes, uil, valk mul = diep, korrelig, los, molm, poederig, pulverig, rul, rekgat, turfmolm mulat = creool, halfbloed, indo, kleurling, naturel mulder - molenaar Mull, hoofdstad op – Tobermory mullen – sollen,stoeien, zeuren mullig – los multinational – concern mum – ogenblik, seconde mummelen - mompelen Muna, hoofdstad op – Raha mundaan - wereldlijk municipaal = gemeentelijk, stedelijk municipaliteit = gemeente, gemeentebestuur, gemeentehuis munitie = schietvoorraad munstef - domkerk, klooster munster = domkerk, kloosterkerk Munster - Mumhu Munster, hoofdstad van - Cashel munten – Amerika Argentinië: peso, 100 centavos Bolivia: boliviano, 100 centavos, Brazilië: cruzeiro, 100 centavos Brits West-Indië: dollar, 100 cent Canada: dollar, 100 cent Chili: peso, 100 centavos Colombia: peso, 100 centavos Costa Rica: col6n, 100 centimos Cuba: peso, 100 centavos Dominicaanse Republiek: peso, 100 centavos Ecuador: sucre, 100 centavos Guatemala: quetzal, 100 centavos Haïti: gourde, 100 centimes Honduras: lempira, 100 centavos Mexico: peso, 100 centavos Nederlandse Antillen: AntilI. gulden, 100 cent Nicaragua: c6rdoba, 100 centavos panamá: bal boa, 100 centéslmos Paraguay: guarani, 100 centimos Peru: sol, 100 centavos EI Salvador: col6n, 100 centavos Suriname: Surinaamse gulden, 100 cent Uruguay: peso, 100 centésimos Venezuela: bolivar, 100 centimos Verenigde Staten: dollar, 100 cent Afrika Egypte: pond, 100 piasters:o 1000 millièmes Ethiopië: dollar, 100 cent Ghana (Goudkust): pond, 20 shilling = 240 pence Liberia: dollar, 100 cent Libië: pond, 100 piasters = 1000 millièmes Marokko: franc, 100 centimes Rhodesia: pond, 20 shilling =' 240 pence Soedan: Egyptisch pond, 100 piasters = 1000 millièmes Unie van Zuid-Afrika: pond, 20 shilling = 240 pence Azli Afghanistan: afghani, 100 puls Birma: kyat, 100 pyas Cambodja: riel, 100 sen Ceylon: rupee, 100 cent China (volksrepubliek): yen min piao, 10 chiao = 100 fen China (nationalistisch): Yuan of Taiwan-dollar, 100 cents Filippijnen: peso, 100 centavo's Hongkong: dollar, 100 cent India: rupee, 100 naya paise Indonesië: rupiah, 100 sen Irak: dinar, 5 rials = 20 dirham = 10oofils Israël: pond, 1000 pruta Japan: yen, 100 sen = 1000 rin Jordanië: dinar, 1000 fils Korea: hwan, 100 cheun Libanon: pond, 100 piaster Laos: kip, 100 at Mongolië: tugh, rik, 100 mongo Pakistan: rupee, 16 annas = 192 pies Perzië (Iran): rial, 100 dinar Saoedi-Arabië: rial, 22 qurush Syrië: pond, 100 piaster Tibet: sang, 6 trangkaz Thailand (Siam): baht, 100 satang Vietnam (Zuid-): piaster, 100 centimes Europa Albanië: lek, 100 quintar België: frank, 100 centimes Bulgarije: lev, 100 stotinki Denemarken: kroon, 100 "re Duitsland : mark, 100 Pfennig Finland: Finse mark, 100 penni Frankrijk: frank, 100 centimes Griekenland: drachme, 100 lepta Hongarije: forint, 100 filler Ierland: pond, 20 shilling = 240 pence Italië: lire, 100 centisimi Joegoslavië: dinar, 100 para Liechtenstein: franc, 100 Rappen Luxemburg: franc, 100 centimes Nederland: gulden, 100 cent Noorwegen: kroon, 100 øre Oostenrijk: Schllling,100Groschen Polen: zloty, 100 groszy Portugal: escudo, 100 centavos Roemenië: leu, 100 bani Spanje: peseta, 100 centimos Tsjechoslowakije: kroon, 100 heller Turkije: pond of lira, 100 piaster U.S.S.R.: roebel, 1ÖO kopeken' Verenigd Koninkrijk: pond sterling, 20 shilling = 240 pence IJsland: kroon, 100 aurar Zweden: kroon, 100 öre Zwitserland: franc, 100 centimes of 100 Rappen Australisch Gemenebest: pond, 20 shilling = 240 pence Nieuw-Zeeland: pond, 20 shilling = 240 pence (de) munt bétreffende = monetair munteenheid - valuta munten - doelen, mikken munt in de bijbel (Joods) = bekah, gera(h), maneh, kikkar, sikkel munt in de bijbel (Romeins) = as, denarius, quadron munt in de bijbel (Grieics) = drachme, talent munt- en papiergeld = chartaal munt. en penningkunde = numismatiek muntenbeschrijving = numismatiek muntenverzamelaar = numismaticus muntjak (Ind.) = hert muntjaks - muntiacinae muntkoers = valuta muntmaat = modul, modulus muntmeester - waardijn muntmerk - klop muntsanering = geldsanering muntslag = stempel muntstandaard = muntvoet muntstelsel/het. .. betreffend = monetair muntstuk = plak muntvoet = geldstandaard muntwaag = geldschaaltje muntwaarde - essaai muntzijde - beeldenaar muraalboog = schildboog muraalzuil - schalk murene - moeraal murmelen = mompelen, prevelen, ruisen murmureren - kankeren, morren murw – afgestompt, buigzaam, mals, sentimenteel, week, zacht mus = huismus, grasmus, heggenmus musacee - banaan musachtige = mus, sijs, vink musculeus = gespierd musette = doedelzak, officiersransel, schalmei museum – kunstzaal, toonzaal museum in Amsterdam = Rembrandthuis, Rijksmuseum, Schoolmuseum, Veiligheidsmuseum museum in Den Haag = Mauritshuis museum in Leningrad = Hermitage museum in Londen - Tate (Galiery) museum in Madrid = Prado museum in Parijs = Louvre museum in Rotterdam = Boymans museum van schilderijen = pinacotheek musical - zangspel music-hall = variétéschouwburg musici - orkest musicienne - toonkunstenares musicus = accordeonist, blazer, bassist, cellist, drummer, fagottist, fluitist, harpist, hoboïst, klarinettist, muzikant, organist, paukenist, pianist, slagwerker, speelman, strijker, trompettist, xylofonist, violist musiefwerk - mozaïekwerk muskaathout = slangenhout muskaatwijn – lunel musket – vuurroer muskettier – schutter, soldaat muskiet = steekmug muskietennet = klamboe muskoviet - kaliglimmer, mica muskus - bisam muskusdier - ondatra muskusdieren - mochinae muskuskat = civetkat muskusplantje - mimulus muskusrat, bont van de - bisam muskuszaad - abelmos mussenarend = sperwer mussenverschrikker = vogelverschrikker mustang = prairiepaard mustant – comaronn mustie - kleurling mutabel = onbestendig, veranderlijk mutabiliteit = onbestendigheid, veranderlijkheid mutatie = verandering, variatie, verwisseling, wijziging muteren – veranderen, wijzigen mutilatie = verminking muts = alpino, bonnet, fez, kalot, kaproen, langet, pet musterd - takkenbos mutsje – alpino, bonnet, fez, kalot mutslintje - kokarde muts met klep – klak, pet mutsplooi - neep muts voor vrouwen = kaper mutsekant = langet mutsstrikje = kokarde mutualiteit = wederkerigheid mutueel = wederzijds muur – gevel, metselwerk, wand muur (pl.k.) - stellaria muur in Jeruzalem = klaagmuur muur tot borsthoogte opgetrokken = borstwering muurachtigen - caryphyllaceeën muurachtige plant = bolderik, silene muurbedekking – behang, hout, kurk muurbreker = stormram muurdam - penant muurgedeelte dat uitgemetseld is = liseen muurgrafplaat = epitaaf muurhaak = anker muurhagedis = gekko, tjitjak, toke muurholte = nis muur in Jeruzalem - klaagmuur muurkalk = pleister muurkant langs venster = negge muurkast in de kerk – armarium muur langs water - wal muurlijst – plint muurloper - boomkruiper muurpeper – vetkruid muurpijler - ante muurpilaster = ante muurplant - klimop, vuurdoorn, wingerd muurpijler - beer, pilaster, stut muurrekje - etagere muurschildering = fresco muurstijl tussen twee vensters - penant, trumeau muurvak = penent muurvaren - asplenium muurvarken = pissebed muurvast - onwrikbaar muurvlak tussen twee vensters = trumeau muurzout = salpeter muurzwaluw = torenzwaluw muze = Calliopen, Erato, Euterpe, Clio, Kalliope, Kleio,Melpomene, PoIyhymnia, terpsichore, Thalia, Urania, zanggodin muze van het blijspel = Thaleia (Thalia) muze van de dans = Terpsichore muze van de epische poëzie = Kalliope muze van de geschiedenis = Kleio (Clio) muze van de hymnen = Polyhymnia muze van de lyrische poëzie = Euterpe muze van de lofzang = Polyhymnia muze van de reidansen - Terpsichore muze van de sterrenkunde = Oerania (Urania) , muze van het epos - Calliope, Clio muze van het heldendicht = Calliope, Kalliope muze van het kluchtspel - Thalia muze van het minnedicht = Erato muze van het treurspel = Melpomene muzelman = Turk, Islamiet, Moslim Muzen - Piëriden muzenalmanak = jaarboekje muzenberg - Helicon, Parnassus, Pindus muzentempel = Odeon muzenzoon = dichter, poëet, student muziek = klank, melodie, flinkheid, muz, toonkunst muziekbandje - tape muziek in driekwartsmaat = wals muziek in tweekwartsmaat = galop, gavotte muziek met veel herhaling = rondo muziekaanbidder = melomaan muziekacademie - conservatorium muziekbeoefenaar = zie: musicus muziekblijspel – operette muziekboek - notenboek muziekdoos = speeldoos muziekdrama = opera muziekfeest = festival muziekgek = melomaan muziekgeleerde = musicoloog muziekgezelschap = band, combo, ensemble, fanfare, harmonie, jazzband, kapel, koor, korps, kwartet, kwintet,sextet, octet, orkest, septet, trio, zangkoor, zangvereniging muziekharmonika - musette muziekhulde = aubade, serenade muziek in driekwartsmaat - wals muziekinstrument = 3 bas, bel,cel 4 alus, biwa, drum, gadé gong, harp, hobo, koto, kuan , lier, lira, luit, pauk, trom, tuba, zobo 5 aulos, banjo, benta, bongo, bugel, buccin, cello, citer, conga, crwth, fagot, fijfer ,fluit, gaita, gamba, gusla, hoorn, kakko, kazoo, keres, ketuk, luang, orgel, piano, ratel, rebab, saron, sitar, slang, tibia, tromp, vedel, viola, viool, zurna 6 basson, bazuin, bekken, bendir, beugel, bonang, bratse, buccin, cimbel, cister ,claves, cornet, doedel, dombra, fiedel, fonola, gender, gitaar, goesli, kempul, kenong, ketjer, kornet, lirone, mignon, moezel, pauken, peking, pieper, piston, pommer, quinte, rhaita ,sinden, sirene, spinet, suling, syrinx, tamtam, teorbe, tjaruk, toeter, tomtom, trombo, zakpijp, zoerna 7 althobo,anklong, bagpipe, bandola, bariton, basluit, bastuba, beiaard, bekkens, bourdon, celesta, cembala, chrotta, cimbaal, clarino, clavier, fluitje, fonicon, forminx, gallega, gambang, gamelan, gendang, guitaar, helicon, jeukebox, kamanak, kendang, klaroen, klavier, klepper, klingel, mandola, marimba, musette, ocarine, ocarino, organum, piccolo, phonola, pianino, pionino, pianola, pibcorn, piccolo, piffera, psalter, quinton, renteng, rietpijp, ruispijp, samisen, serpent, sistrum, soeling, tamboer, timpaan, trombal, trommel, trompet, ukelele, vihuela, violine, vleugel 8 aërofoon, althoorn, altviool, bamboula, bandoera, bashoorn, basviool, bekfluit, blaaspijp, bombarde, cabrette, carillon, cimbalon, cinellen, clarsach, eufonium, gamelang, gerongan, handtrom, harplier, harpluit, haunedda, hautbois,horlepijp, ketipung, ketjiter, klarinet, klendang, klontong, mirliton, mondharp, mondtrom, panfluit, pijporgel, pochetta, pochette, saxhoorn, saxofoon, schalmei, serafine, slagwerk, slempret, tarompet, timpanon, tongtong, tontarde, triangel, trombone, windharp, xylofoon, zakviool 9 accordeon, angkloeng, balalaika, baroxyton, blokfluit, bombardon, campanile, castagnet, contrabas, cornemuse, doedelzak, draailier, eolusharp, flageolet, gemshoorn, hakkebord, harmonica, harmonium, hitsjirki, huisorgel, kerkorgel, keteltrom, klephoorn, knievedel, knieviool, klephoorn, kromhoorn, krontjong, mandoline, moezelzak, mondorgel, monochord, pansfluit, pierement, polycord, portatief, posthoorn, rietfluit, rinkelbom, rinkelbel, roerfluit, rommelpot, saxophoon, serinette, soelingan, sousafoon, speeldoos, tamboerijn, tenortuba, tjlempung, trekorgel, veldfluit, vibrafoon, violoncel, waldhoorn 10 aeolusharp, alpenhoorn,bastrompet, blaashoorn, choroemala, clavichord, concertina, draaiorgel, dwarsfluit, grammofoon, harpcither, heckelfoon, hoornbugel, jachthoorn, kamerorgel, kwartfluit, kwintfagot, muziekdoos, orkestrion, panfluitje, pedaalharp, pentachord, pianoforte, psalterion, psalterium, roffeltrom, ruitertrom, spitsfluit, strijkciter, tafelpiano, tenorhoorn, tjelempang, toverfluit, waterrorgel 11 altsaxofoon, babyvleugel, baritonhobo, basklarinet, bassethoorn, boerenfluit, clavecimbel, contrafagot, handtrommel, harpsichord, jazztrompet, klacecimbel, klokkenspel, kofferorgel, staartpiano, straatorgel, tenorbazuin, violoncello 12 bollentoeter, castagnetten, clavichordum, clavicymbaal, hamerclavier, hammondorgel, herdersfluit, mondorgeltje, monochordium, nagelklavier, piccolofluit, salonvleugel, sarrusophoon, schellenboom, stradivarius, tafelklavier, veldschalmei, ventielhoorn, vleugelpiano 13 bioscooporgrl, glasharmonica, handharmonica, klavechordium, mondharmonica, pedaalvleugel, schuiftrompet, tenorsaxofoon, tenortrombone, trekharmonica 14 concertvleugel, driekwartviool, orgelharmonium, schuiftrombone, ventieltrompet muziekinstrument = zie muziekinstrumenten muziekinstrument (Ind.) = angkloen, gamelan gender, krontjong, rebab, soeling muziekinstrument tevens meubel = clavecimbel, clavecin, harmonium, .klavier, orgel, piano, vleugel muziekkomedie = musical, operette muziekkorps – band, kapel muziekleer = musicologie, toonkunst muziek maken – musiceren, spelen muziekmaker - muzikant muziekmachine = juke-box muzieknoot = as, bes, ces, cis, des, dis, es, fis, ges, do, re, mi, fa, sol, la, si, gis, aïs, fes, bis, ut muziekoefening = étude muzekopleiding = conservatorium, muzieklyceum, muziekschool muziekpapier – notenpapier muziekplaatje - single muziekschrift – notenbalk muziekschrijver - componist muzieksleutel – toonsleutel muziekstijl uit Noord-Amerika - jazz muziekstuk = aria, barcarolle, bolero, cantate, concert, duet, duo, elegie, ensemble, étude, fanfare, fuga, gavotte, kwartet, kwintet, mars, mazurka, madrigaal, menuet, motet, nocturne, nonet, octet, ouverture, partituur, polka, prelude, polonaise, rapsodie, romance, rondo, sarabande, septet, serenade, sextet, sonate, sonatine, suite, symfonie, tarantella, toccata, trio, valse, wals muziekstuk in danstempo = bolero, gavotte, mazurka, polka, polonaise, sarabande, tarantella, valse, wals muziekstuk van Ravel - Bolero muziekstuk voor acht verschillende partijen - octet, ottetto muziekstuk voor orkest = concert(o), ouverture, suite, symfonie muziekstuk voor plano = étude, sonate, gavotte, mazurka, nocturne, polka, polonaise, romance, sarabande, sonatine, valse, wals, tarantella muziekstuk voor acht instrumenten = octet, ottetto muziekstuk voor drie instrumenten = trio muziekstuk voor drie stemmen = terzet muziekstuk voor solo en orkest - concerto muziekstuk voor toetsinstrumenten - toccata muziekstuk voor twee instrumenten = duo muziekstuk voor twee stemmen = duet muziekstuk voor vier instrumenten = kwartet. muziekstuk voor vijf instrumenten = kwintet muziekstuk voor zes instrumenten = sextet muziekstuk voor zeven instrumenten = septet muziekteken = fermate, kruis, mol, noot, rust, sela, sleutel segno muziekteken in de psalmen = sela(h) muziekteken – balk, fermate, kruis, mol, noten, rust, segno, sela, sleutel muziektempel = odeon muziektempo = adagio, agitato, allegro, allegretto, andante, impetuoso, largo, legato, lento, moderato, impetuoso, presto, rallentando, ritenuto muziektermen – 3 alt, dur, piu 4 aria, brio, coda, duet, fuga, jazz, none, poco 5 assai, blues, canon, dolce, etude, forte, frase, galop, gamba, grave, largo, lento, mesto, mezzo, molto, mosso, motet, octet, opera, piano, prime, rondo, scala, segno, sordo, tempo, tenor, terts, thema, tutti 6 adagio, arioso, brioso, cantor, celere, chiave, dacapo, decime, fiacco, finale, legato, majeur, menuet, mideur, octaaf, opmaat, orkest, pavane, presto, pronto, rubato, septet, sextet, solist, sonata, sonate, tenuto, terzet, thesis, timbre, tonica, triool, triste, vivace 7 agitato, allegro, amabile, amoroso, andante, animato, ardente, arietta, atonaal, bariton, battuta, calando, cantate, canzone, caprice, discant, dolendo, fanfare, fermate, forzato, furioso, gamelan, gavotte, giocoso, lamento, manuaal, marcato, mazurka, melodie, monodie, morendo, musette, partita, passage, pesante, pomposo, portato, prelude, retical, requiem, ripresa, romance, scherzo, seotime, septool, solfege, sopraan, sordino, syncope, toccato, tremolo, unisono, vibrato 8 arpeggio, berceuse, bitonaal, bombarde, burletta, cantando, cavatine, chaconne, continuo, decomole, delicato, doloroso, ensemble, esaltato, generoso, grazioso, interval, libretto, madrigal, maestoso, marcando, moderato, nocturne, obligato, operette, paslando, portando, rapsodie, register, rigoroso, ritenuto, serenade, sforzato, sonatine, sourdine, stacato, stemvork, symfonie, tardando, tomoroso, vibreren, vigoroso, violente 9 adagietto, andantino, barcarole, cantabile, cantilene, capriccio, crescendo, dissonant, extempore, flageolet, glissando, grandioso, grondtoon, imbroglio, impetuoso, lacrimoso, lamentoso, larghetto, metronoom, modulatie, monotonie, oratorium, ouverture, parafrase, partituur, pastorale, pizzicato, ponderoso, preludium, pressanto, religioso, sforzando, slentando, smorzando, sostenuto 10 allegretto,bravissimo, coloratuur, deliberato, diminuendo, expressivo, fortissimo, gondoliera, intermezzo, klaviatuur, passionato, pianissimo, recitativo, repertoir, resonantie, ritardando, rondinetto, scherzando, sospirando, strepitoso, tremolando, tumultuoso muziekuitvoering – auditie, concert, recital muziekuitvoering in huis = kamermuziek, grammofoonplatenconcert muziek voor Hongaarsedans – galop muziekvorstelling – opera, operette, uitvoering muziekvorm, instrumentale - canon, canzona, capriccio, chaconne, concert, divertimento, fantasia, fantasie, fuga, invention, ouverture, passacaglia, preludium, ricercare, suite, symponie, toccata muziekvorm, vocale - aria, cacia, chanson, koraal, lied, madrigaal, mis, motet(us), opera, oratorium, passie, recitatief muziekwerk = opus muziekwetenschap = musicologie muziekwoede = melomanie muziekzetting = arrangement, bewerking muzikaal drama = opera, oratorium muzikaal episch = dramatisch werk – oratorium muzikaal stemgeluid - zingen muzikaal toneelstuk = musical, opera, operette, zangspel muzikaal werkstuk - opus muzikaal wonderkind = Mozart muzikale compositie = 4 aria, duet, fuga, mars, wals 5 étude, motet, polka, rondo, suite 6 bolero, elegie, marche, menuet, sonate 7 cantate, gavotte, mazurka, prélude, romance 8 cavatine, nocturne, potpouri, rapsodie, serenade, sonatine, symphonie 9 barcarole, madrigaal, overture, pastorale, polonaise, rhapsodie, sarabande 10 tarantella muzikale figuur = kwartool, quintool, sextool, triool muzikale hand = klavier muzikale hoofdgedachte = thema muzikale hulde = aubade, serenade muzikale interpunctie - fasering muzikale toonafstand = kwart, kwint, none, octaaf, secunde, terts, septime,, sext muzikale versiering - agrement muzikale volzin - periode muzikant = zie: musicus muzisch = kunstgevoelig myalgie = spierpijn myastenle.(myasthenie) = spierzwakte mycelium = zwamvlok mycovieten – fungie myoop - kippig myopie = bijziendheid, kortzichtigheid myria = tinduizendvoud myriade = tienduizendtal mysterie = enigma, raadsel, verborgenheid mysterieus - duister mystiek – geheim(zinnig), verborgen mythe = fabel, godenverhaal, kletspraatlegende, sage mythisch = zie:mythologisch mythische vogel = feniks, phoenix mythologie = fabelwereld, godenleer, mythenleer mythologisch bewaker met 100 ogen = Argus mythologisch dier = Hydra, Pegasus, Cerberus mythologisch dier met veel koppen = Hydra mythologisch land = Atlantis mythologisch monster = Charybdis, Hydra, minotaurus, weerwolf mythologisch paard = Pegasus, Sleipnir mythologisch schip = Argo mythologisch wezen – alf, centauer, draak, eenhoorn, elf, engel, fee, griffioen, halfgod, heros, muze, nimf, reus, trol mythologische figuur – 2 Ra, 3 Ate, Gea, Hel, Ida, Ino, Ion, Nux, Nyx, Ops, Pan, Ran, Sol, Tyr 4 Abas, Acis, Ajax, Amor, Apis, Ares, Argo, Asen, Auge, Baäl, Bias, Ceyx, Clio, Dido, Dike, Echo, Enyo, Eris, Eros, Fama, Faun, Gaea, Gaia, Hebe, Hera,Hero, Hyas, Idas, Iole, Iris, Isis, Itys, Juno, Lara, Leda, Leto, Leus, Loki, Luna, Maia, Mars, Mors, Muze, Nike, Nimf, Nixe, Odin, Rhea, Thor, Tros, Tyro, Zeus 5 Aedon, Aegir, Aeson, Ageve, Ammon, Anius, Arcas, Argos, Argus, Arion, Arius, Athos, Atlas, Attis, Braga, Bragi, Cacus, Ceres, Chloë, Circe, Creon, Damon, Danae, Diana, Dione, Donar, Doris, Eolus, Epeus, Erato, Fides, Flora, Freya, Gerda, Gorgo, Gyges, Hades, Hagen, Helle, Heros, Hodur, Horae, Horus, Hugin, Hylas, Hymen, Iduna, Iphis, Irene, Irmis, Iulus, Ixion, Janus, Jason, Labda, Lamia, Lason, Lethe, Liber, Libya, Linus, Magog, Manto, Maron, Medea, Metis, Midas, Minos, Moira, Momus, Musae, Niobe, Njord, Orcus, Orion, Paean, Pales, Paris, Picus, Pluto, Remus, Sater, Satyr, Sinon, Suade, Thaïs, Thebe, Titan, Tyche, Venus, Veste, Widar, Wodan, Zetes 6 Admete, Adonis, Aeacus, Aeetes, Aegeus, Aeneas, Aeolus, Agenor, Aglaia, Alecto, Apollo, Athena, Athene, Atossa, Atreus, Augias, Aurora, Balder, Battus, oreas, Byblis, Cadmus, Camens, Castor, Charon, Chione, Clotho, Clytia, Cronus, Cupido, Cybele, Daphne, Egeria, Erinna, Euadne, Europa, Faunus, Geryon, Haemon, Hecabe, Hecate, Hector, Helena, Helios, Helius, Hellen, Hermes, Hestia, Icarus, Ilione, Iolaus, Ismene, Latona, Lichas, Lucina, Lyaeus, Lycaon, Mavors, Medusa, Menthe, Mestra, Mopsus, Myrrha, Neleus, Nereus, Nessus, Nestor, Oberon, Oeneus, Oenone, Osiris, Pallas, Peleus, Pelias, Pelops, Perses, Phoebe, Plutus, Pollux, Pomona, Pontus, Procne, Pythia, Rhesus, Sciron, Selene, Semele, Stator, Tereus, Tethys, Teuser, Thalia, Themis, Thetis, Triton, Trivia, Tydeus, Ulixes, Urania, Uranus 7 Achates, Admetus, Aesacus, Agathon, Alcaeus, Alcides, Alcmene, Alcyone, AthaeaAmphion, Antaeus, Antilope, Arachne, Ariadne, Artemis, Astarte, Asteria, Atropos, Bacchus, Bellona, Briseis, Bromios, Busiris, Calchas, Calipso, Camanae, Cepheus, Chloris, Cleobis, Coronis, Cydippe, Daphnis, Demeter, Electra, Elpenor, Erigone, Euterpe, Fortuna, Galenus, Glaucus, Gorgias, Helenus, Hesione, Hippias, Hypatia, Iapetus, Icarius, Inachus, IocasteJuturna, Laertes,us, , Laodice, Latinus, Lavinia, Leander, Lynceus, Machaon, Megaera, Melissa, Melitta, Minerva, Misenus, Mithras, Musaeus, Nemesis, Nephele, Nerthus, Numitor, Oceanus, Ocyrhoe, Oedipus, Omphale, Orestes, Orpheus, Panacea, Pandora, Pelides, Perseus, Phaedra, Phineus, Phoebus, Phrixus, Pleione, Pluvius, Prianus, Priapus, Procris, Proteus, Pylades, Pyramus, Pyrrhus, Romules, Sirapis, Silenus, Stentor, Telamon, Thaumas, Theseus, ThestorTroilus, Ulysses, Victrix, Zagreus 8 Achilles, Acontius, Acrisius, Adrastus, Aglaurus, Agraulus, Alcestis, Alcinous, Alcmaeon, Amalthea, Antigone, Antinous, Apsyrtus, Arethusa, Ascanius, Astyanax, Atalante, Calliope, Callisto, Cambyses, Cassiope, Cephalus, cerberus, Cercopes, Cynosura, Daedalus, Damocles, Dardanus, Deianira, Deiphobe, Diomedes, Dionysus, Endymion, Eumolpus, Euryales, Euryclea, Eurydice, gradivus, Harmonia, Heracles, Hercules, Hermione, Hersillia, Hesperia, Hesperus, Hyperion, Ilithyia, Iphicles, Justitia, Labdacus, Lachesis, Laodamia, Laomedon, Libertas, libitina, Lycurgus, Macareus, Melampus, Meleager, Menelaus, Meriones, Morpgeus, Nauplius, Nausicaa, Neptunus, Odyseus, Oenomaus, Oopheltes, Palaemon, Pandarus, Pelasgus, Penelope, Pentheus, Perimele, Poseidon, Quirinus, Salmacis, Sarpedon, Saturnus, Silvanus, SisyphusTantalus, Telephus, Terminus, Thanatos, Thespius, Thestius, ThyestesTiresias, Victoria, Volcanus, Vulcanus 9 Aegisthus, Agamemnon, Alexander, Amphitryo, Anaxarete, Andromeda, Androgeos, Aphrodite, Aristaeus, Asclepius, Autolycus, Automedon, Callirhoe, Candaules, Cassandra, Cassiopea, Concordia, Daedalion, Deiphobus, Demodocus, Deucalion, Ephialtes, Epictetus, Felicitas, Galanthis, Ganymedes, Hasdrubal, Hippolyte, Hypsipyle, Idomeneus, Leucoppus, Leucothoe, Lycomedes, Melanippe, Melpomene, Menoeceus, Mercurius, Mnemosyne, Narcissus, Palamedes, Palinurus, Pandrosus, PantroclusPhantasus, Philomela, Polydorus, Polynices, Pygmalion, Salmoneus, Smintheus, Telegonus, Thersites, Tisiphone, Tynrareus, Vulgivaga 10 Amphiaraus, Andromache, Antilochus, Coriolanus, Cyparissus,Empedocles, Epimetheus, Erechtheus, Galanthias, Galinthias, Heliodorus, Hephaestus, Hippodamea, Hippolytus, Hippomedon, Hippomenes, Hyacinthus, Magnamater, Melicartus, Nehalennia, Persephone, Polyphemus, Procrustes, Prometheus, Telemachus 11 Aesculapius, Aristodemus, Bellerophon, Hypermestra, Terpsichore, Triptolemus mythologische held = Hercules mythologische hellehond = Cerberus mythologische koning = Tantalus mythologische koning van Frygle = Midas mythologische koningin = Semiramis mythologische onderwereld = Tartarus, Hades mythologische plaats der Goden = Olympus mythologische reus = cycloop mythologische ring = Draupnir mythologische speer = Gungnir mythologische stad - Troje mythologische toegang tot de onderwereld - avernus mythologische tovenares = Medea mythologische vogel = Feniks, griffioen, phoenix, stymphalide mythologische vrouw = Pandora mythologische wachter met 100 ogen - Argus mythologische wolf = weerwolf N na - achter, bij, dichtbij, volgend na aan het hart - geliefd, dierbaar na afloop – achteraf, nadat na afloop praten - napraten na aftrek van de kosten - netto na bepaalde tijd - later na de dood - postuum na de geboorte - postnataal na één jaar - p.a. (postannum) na gewone tijd - laat na twaalf uur - n.m., (Eng.) p.m. na verloop van - na(dat) na verloop van tijd - daarna, later naad – hechting, kier, las, reet, scheiding, torn, voeg naad in rok - spleet naaf - aad, as, aspunt, spil naaidopje - vingerhoed naaien – handwerken, hechten, naaldwerken, verstellen naaigereedschap - draad, garen, garnituur, haak, naald, oog, schaar , speld, speldenkussen, stopnaald, vingerhoed naaigerei – centimetergaren, haak(je), knoop(je) naald, rijggaren, schaar, speld, stopnaald, vingerhoed naaimand - handwerkmand naaister - costumière, coupeuse, grisette, handwerkster, mestikster, midinette, modinette naaister in confectie-atelier - modinette naaister in een Parijs atelier – midinette naaiwerk - verstelwerk naakt – adamskostuum, bloot, kaal, onbedekt, onbegroeid, onbehaard, ontbloot, ongekleed, ontkleed naaktbloeier - herfsttijloos naaktbloemig - nudiflorus naaktcultuur - nudisme naaktheid - adamskostuum, nuditeit, paradijskostuum naaktkieuwige weekdieren - eoliden naaktlopen - streaken naaktloper - adamiet, naturist, nudist naaktloperij - nudisme naaktstudie - naaktschilderij naaktvarens - polypdiaceën naaktzadig - gymnosperm naaktzadigen - coniferen, ceder, cypres, den, gymnospermen, jeneverstruik, lork, mastboom, pijn(boom), spar, taxis, varen . naald - gedenkteken, gedenkzuil, obelisk, priem, speld, spits, stift, wijzer, zuil naaldaar - setaria naald van een balans - evenaar naaldboom - conifeer, ceder, cypres, den, ijf, jeneverstruik, lariks, lork, mastboom, pijn(boom), spar, taxus, varen naaldbomenwoud in Siberië – taïga naaldbos - dennenbos naaldenkervel – scandix naaldgaatje – oog(je) naaldkunst - borduurkunst, borduurwerk naald of priem - als naaldsteek - acupunctuur naàldtekening - ets, gravure naaldvak – borduren, breien, haken, naaien naald van een balans – evenaar naald van een klok - wijzer naaldvissen - syngmathidae, zeenaalden, zeepaardjes naaldvormig - pyramidaal naaldvormige steen – monoliet, obelisk naaldwerken - borduren, breien, haken, naaien naam - aanduiding, bekendheid, benaming, beroemdheid, eer, faam, nomen, renommee, reputatie, publiciteit, roep, roem, titel, van naam aanduiden - noemen naam , Arab. – Ali, Omar naam, naar de - nominaal naaldwoud ,Siberië) - taiga naam in Openbaring genoemd - Magog naam, naar de - nominaal. naam geven - noemen, heten naamgeving – benaming, doop naam in openbaring genoemd - Magog naam van Amerikaans president – Coolidge, Eisenhower, Johnson, Kennedy, Lincoln, Nixon, Obama, Rooseveld, Truman, Washington, Wilson naam van Amerikaanse volkszangeres - Baez naam van apostelen - Andreas, Bartholomeüs, Filippus, Jacobus, Johannes, Lucas, Mattheüs, Nathanaël, Paulus, Petrus, Simon, Thomas, Thaddeüs naam van Arabisch vorst - AIi, Omar naam van bekende diamant - Kohinoor, Cullinan, Excelsior, Orlow, Grootmogel, Regent, Sancy, Florentijner, Wittelsbach, Shah, Paragon naam van diamanten die meer dan 100 karaat wegen – paragon naam van een bekende dierentuin - Artis, Blijdorp, Burgers, Ouwehand naam van belasting - grondbelasting, inkomstenbelasting, loonbelasting, successierechten naam van Belgische toneelspeler - Sion naam van Ceres - Demeter naam van de eerste letter van het Griekse alfabet - alpha naam van dertien pausen - Leo naam van de keizer van Duitsland - Wilhelm, Otto, Karel, Ferdinand, Frederik, Sigismund naam van de Keizer van Ethiopië - Negus naam van de laatste letter van het Griekse alfabet - Omega naam van de Messias - Immanuel naam van een bioscoop - City, Odeon, Apollo, Tuschinski naam van een boek - titel naam van een Boheems geestelijke - Hus naam van een bos - 1o, 1oo, woud naam van een dagblad - A.D., Handelsblad, Parool, Trouw, Waarheid, Telegraaf, Volkskrant, naam van een diamant - kohinoor naam van een Engels koningshuis - Tudor, Stuart, Windsor, Hannover naam van een Franse koning - Henri, Louis, François, Charles naam van een gebouw in Amsterdam - Beurs, Munt, Paleis, Rai, Rijksmuseum, Westertoren naam van een gebouw in Leiden - Lakenhal naam van een gebouw in Madrid - Prado naam van een gebouw in Milaan - Scala naam van een gebouw in Rotterdam - Doelen, Euromast naam van een gebouw in Utrecht - Domtoren, Jaarbeursgebouw naam van een gewrichtsziekte - leewater naam van een graaf - Dirk, Filips, Floris, Jan, Karel, Willem naam van een gravin - Ada, Amalia, Jacoba, Margaretha naam van een heldendicht - Aeneis, Beowulf, Edda, Ilias, Odyssee naam van een hoogte - berg, donk, gaast, geest, hil, terp, top, vluchtheuvel,wierd, woerd naam van een kalief - Ali, Omar, Haroen naam van een kerkhervormer - Calvijn, Luther, Hus, Wiclif, Zwingli, naam van een kleine stroom - Aa, Ee naam van een Mexicaanse minister- Casperios naam van een museum in Amsterdam - Rijksmuseum, Tropenmuseum naam van een museum in Den Haag - Mauritshuis, Mesdag naam van een museum in Leningrad - Hermitage naam van een museum in Londen - Tate naam van een museum in Rotterdam - Boymans naam van een museum in Utrecht – Brandweermuseum, spoorwegmuseum naam van een planeet - Aarde, Mars, Mercurius, Neptunus, Jupiter, Pluto, Saturnus, Uranus, Venus naam van een opera - Aida, Carmen, Faust, Fidelio, Manon, Tosca, Othello, Oberon, Zauberflöte naam van een papagaai - lorre naam van een reusachtig dier - Behemot(h) naam van een Romeins keizer - Antonius, Augustus, Claudius, Galigula, Hadrianus, Nero, Severus, Titus, Tiberius, Trajanus naam van een schildersfamilie - Maris, Toorop, Israëls, Breughel naam van een Spartaanse koning - Leonidas naam van een Spartaanse koningin - Agis naam van een ster - Acharnach, Alcor, Aldebaran, Algol, Altair, Antares, Arcturus, Betelgeuze, Capella, Castor, Deneb, Denebola, Fomalhout, Gemma, Mira, Mizar, Pollux, Poolster, Procyon, Regulus, Rigel, Sirius, Spica, Unuk, Wega, naam van een sterrenbeeld - Andromeda, Wagen, Orion, Waterman, Weegschaal, Steenbok, Schutter, Ram, Tweelingen, Pegasus, Cassiopeia, Adelaar (of Arend), Draak, Boötes (of Berenhoeder), Zwaan, Dolfijn, Hercules, Jachthonden, Kreeft, Leeuw, Perseus, Lier, Maagd, Schorpioen, Stier, Vissen, Wagenman, Zuidervis, Zevengesternte, Waterman, Walvis, Melkweg, Plejaden naam van een Thebaans koning - Oedipus naam van een volk in de oudheid - Assyriërs, Azteken, Babyloniërs, Etrusken, Foeniciërs Inca's, Meden, Perzen naam van een Zweeds koningshuis - Wasa, Bernadotte naam van Engeland - Albion naam van Engelse koning - Hendrik, Richard, George, Henry, Karel naam van Engelse koningin - Mary, Elizabeth, Victoria naam van film - thriller, western naam van Frankrijk - Marianne naam van geheime bond in Sicilië - Maffia naam van Indische eilandengroep - Banda naam van keizer van Ethiopië - Negus naam van meerdere rivieren - Aa, Ee naam van museum in München - Pinakothek naam van oud-Egyptische stad - Busiris . naam van Pausen - Alexander, Benedictus, Bonifacius, Celestinus, Clemens, Gregorius, Innocentius, Johannes, Leo, Paulus, Pius, Stephanus, Sixtus, Urbanus naam van 5 Spartaanse overheidspersonen die toezicht moesten uitoefenen op de naleving van de wetten - eforen naam van tijdschriften - magazine naam van zeer oude stad - Ur naam voor de stoffen met vitaminewerking - ergon naam voor een bos - loo naam voor een fiets - kar naam voor een losstaand stuk rietland - bod naam voor een ontginning - rade, rode naam voor een rustoord - Elim naam voor een stekelige heester - braam, berberis naam voor Noach - Noë naam voor oud-Turkse waardigheid.- Beg, Beij naam voor oud-Zweedse waardigheid - Cöspërs naamboek - onomasticon naambord - naamplaat naambord boven een winkel - uithangbord naamcijfer - monogram naamdag - verjaardag naamdicht - acrostichon naamgenoot - genan, genant, genante naamgever aan een werelddeel - Amerigo naamgeving - benoeming, denominatie, doop, naamgeving volgens vaste regels - nomenclatuur naamindeling - nomenclatum naamkunde - onomastiek naamlijst - index, kohier, nomenclatuur, onomasticon, register, rol, tabel naamlijst op een schip - monsterrol naamloos - anoniem, ongetekend, n.n. naamloosheid - anonimiteit naamloze vennootschap - N.V., (Eng.) Ltd, (Frans) SA, (Duits) AG. naamplaat - naambord naamregister - nomenclatuur naamroof - laster naamrovend - lasterlijk naamsoverdracht - metonymie naamsverandering - autonomasia naamtekening - handtekening, signatuur, ondertekening naamval - ablatief, accusatief, casus; datief, genitief, nominatief, vocatief naamval, 1e – nominatief naam verandering - omdopen naamvers - acrostichon naamwisseling – antonomasia, metonymie naamwoord - nomen naamwoordelijk - nominaal naamwoordelijk deel van het gezegde - predikaatsnomen na-apen - imiteren, nabootsen, nadoen, navolgen na-aperij - imitatie, nabootsing, navolging naar - luidens, volgens naar – affreus, akelig, bar, belabberd, benauwd, beroerd, doods, droevig, ellendig, eng, guur, lamlendig, lastig, misselijk, onaangenaam, onbehaaglijk, onfris, onpasselijk, onprettig, onwel, rot, slechtvervelend, somber, treurig, triest(ig), vervelend, volgens, walgelijk, wee, ziekelijk naar aanleiding van - n.a.v., ingevolge, tengevolge naar achteren – achteruit, terug naar adem snakken - hijgen naar alle kanten - rondom, overal naar bed gaan – rusten, slapen naar behoren - correct, goed, juist, netjes, terdege, terecht, voldoende naar believen - desgewenst naar beneden gaan - (af)dalen, dalen, neer, neergaan, omlaag, teneer, zakken naar beneden glijden - afglijden naar billijkheid - e,a.e.b. naar binnen – erin naar binnen gaan - ingaan naar binnen gericht - introvert naar boven - omhoog, op(waarts) naar boven gaan - klimmen, rijzen, stijgen, naar boven klauteren - klimmen naar boven toelopend - taps naar buiten – eruit naar buiten doen - luchten naar buiten gericht - extrovert naar de kant - opzij naar de letter - letterlijk, scrupuleus naar de moeder genoemd – metronymisch naar de regel – gebruikelijk, gewoon naar de regelen der kunst - s.a. naar de vijand overlopen - deserteren naar de vorm - formeel naar de waarheid - eerlijk, oprecht naar deze plaats - hierheen naardien – aangezien, omdat, vermits naar die plaats – daarheen naar en ziekelijk - akelig naar evenredigheid - navenant, proportioneel, rata, rato naargeestig – akelig, bekommerd, droevig, luguber, somber, treurig naar gelang - naarmate, navenant, overeenkomstig naar genoegen – tevreden, voldaan naar goeddunken - ad lib. naar goedvinden - ad libitum naarheid - akeligheid, ellende naar het genoemde toe - erheen naar het getal – numerair naar het hoogste - climax naar het midden toe - mediaal naar het nummer - numeriek naar het punt van uitgang - terug naar hun mening - n.h,m. naar ik meen - m.i. naarling – beroerling, engerd, etre, etter, klier, lelijkerd, loeres, mispunt, secreet, spook naar mate van - naargelang naar meisje - nest naar mens - naarling naar mijn bescheiden mening - n.m.b.m. naar mijn mening - n.m.m. naar mijn mening - m.i. naar omhoog (Lat).- sursum, hemelwaarts, omhoog, stijgen naar omlaag - neder, neer, terneer naar onze mening - o.i. naar raad luisteren – horen naar schepsel – engerd, etre, naarling naar twee kanten - bilateraal naar verhouding - betrekkelijk, relatief, evenredig, proportioneel naar waarheid - eerlijk, oprecht naar wij menen - o.i. naardien - omdat, naar, aangezien, daar naargeestig - akelig, beklemmend, bekommerd, hypochonder, somber, treurig, zwaargeestig, naargeestigheid - hypochondrie naargelang - naarmate, navenant, overeenkomstig naarheid - akeligheid, afgrijselijkheid, ellende naar het getal - numerair naar het punt van uitgang - terug naarling - aterling, être, engerd, etter, etterling, klier, loeres, mispunt, spook naarmate - naargelang, volgens naar omlaag - neder naarstig – actief, arbeidzaam, diligent, gehaast, laboreus, nijver, werkzaam, noest, ijverig, vlijtig, vlug naarstigheid - vlijt, ijver naar te hopen is hopenlijk naar twee kanten - bilateraal naar twee kanten gericht - polair naar verhouding - advenant, betrekkelijkevenredig, relatief naar verhouding gelijk – evenredig naar voen brengen - lanceren naar waarheid - eerlijk, oprecht naar wat – waarheen naar wens – goed, wel naar wezen – etre naar zich toehalen - trekken naast – afzijdig, benevens, bezijden, dichtbij, dichtst, intiemst, kortst, mis, nabij, neven, nevens naastbestaande - bloedverwant, familielid naast de deur - vlakbij naast elkaar op dezelfde lijn plaatsen - juxtaponeren naaste – buur, evennaaste, evenmens, geloofsgenoot, medemens, volksgenoot naaste bloedverwanten van moederszijde - cognaten, spillemagen naaste bloedverwanten van vaders zijde - agnaten naast elkaar op dezelfde lijn plaatsing – juxtapositie naast elkaar schikken – vlijen naast of langs - terzijde naaste medewerkers - staf naasten - annexeren, inpikken, toe-eigenen naastenliefde - caritas naaste omgeving - heem, omtrek naaste omgeving van Amsterdam - Amstelland naaste omgeving van Arnhem - Veluwe(zoom) naaste omgeving van Breda - Baronie naaste omgeving van Groningen - Ommelanden naaste omgeving van Hilversum - Gooi(land) naaste omgeving van Parijs - Banlieu naaste omgeving van 's-Hertogenbosch - Meierij naaste omgeving van Zutphen - Graafschap naasten - annexeren, toe-eigenen naastenliefde - agapé, caritas, mensenliefde naast gelegen – aangrenzend, belendend naast wonende - buur (man), vrouw naatje – pet, waardeloos nabauwen - herhalen na bepaalde tijd - later naber - buur nabericht - naschrift, postscriptum, P.S. nabestaande - bloedverwant, familielid, maag nabetrachting - epiloog, meditatie, nabeschouwing, overdenking Nabloes - Nabelus, Sichem nabij - naast, dichtbij, ongeveer, omtrent nabijgelegen - aangrenzend nabijheid – buurt, dichtbijzijn, nabuurschap,omgeving, omtrek, proximiteit nabijliggend - dichtbij nablaffen - naschreeuwen, nalopen nablijven – overblijven, schoolblijven nablikken - naoben nabloeien - epigonisme nabloeier - epigoon nabob - onderkoning, gouverneur nabootsen - imiteren, na-apen, nadoen, navolgen, namaken, pasticheren, reproduceren, simuleren nabootsen van een toestand - simulatie nabootsend woord - onomatopee nabootser - imitator nabootsing - afbeelding, beeld, conterfeitsel, facticiteit, imitatie, konterfeitsel, mimesis, na-aperij, navolging, parodie, reproductie, simulatie nabootsing der aarde - georama, globe nabootsing, luchtige - parodie nabootsing van klank in woord - onomatopee nabootsing van mens of dier in hout, metaal enz. - beeld naboth - stijfkop naburig - aangrenzend, aanliggend, belendend, contigu, dichtbij, naastgelegen, nabijgelegen, omliggend nabuur - buur, buurman nabuurschap – nabijheid nabijheid – proximiteit nacht - (Lat) nox nacht met volle maan - maannacht nacht van 30 april op 1 mei - Walpurgisnacht nachtblindheid - hemeralopie nachtbraker – doorzakker, fuifnummer nachtclub - bar, dancing, disco, floorshow, nachtdier - vleermuis, uil nachtduivel - incubus nachtmerrie nachtegaal - filomeel nachtegaal rietzanger - snor nachtelijk - duister, donker nachtelijk feestmaal - reveillon nachtevening - aequinocition nachtgeest - spook nachtgewaad - babydoll, hansop, nachthemd, nachtjapon, negligé, pon, py(j)ama, slaapmuts nachtgezicht - nachtvisioen, nachthagedis - gekko nachthuis - nachtcafé, speelhuis nachthuisje - kompaskast nachtkleding - hansop, pon, pyama, pyjama, nachthemd nachtkwartier - logies nachtlamp - nachtlicht nachtlampje - pelita nachtleger - bed, bivak, brits, sponde, nachtverblijf nachtleger van soldaten - bivak nachtleger van vliegend wild - roest nachtloper - lichtmis nachtmaal - avondmaal, H.A. nachtmannetje - duivel, geest, spook nachtmerrie - alf, angstdroom, bietebauw, cauchemar, incubus, kwelgeest, maar nachtmuts - slaapmuts nachtmuziek - serenade, nocturne nachtorchis - platanthera nachtpauwoog - saturnia nachtpermissie (mil.) - nachtverlof nachtronde – patrouille nachtroofdier - jakhals nachtroofvogel - uil nachtrust - slaap nachtschade - aardappel, solanum nachtschade-achtige plant - aardappel, bilzenkruid, doornappel, dolkruid, petunia, tabak, tomaat, wolfskers nachtschaden - solanaceeën nachtspiegel - po, pot nachtstuk - nocturne nachtstudie - lucubratie nachtteken - Kreeft, Maagd, schorpioen, Steenbok, Stier, Vissen nachtuil - nachtvlinder, stommerik, nachtwaker nacht van 30 April op 1 Mei – Walpurgisnacht nachtverblijf – bed, logement, logies, hotel, motel, herberg, slaapkamer nachtverblijf van een leger - bivak, kampement, kwartier nachtverblijf verlenen - huisvesten, herbergen nachtvliegtuig - moonliner nachtvlinder - chilo, clix, kol, lichtmot, pistooltjeplusia, rietuil, roesje nachtvlinders - heterocera nachtvogel - geitenmelker, kerkuil, nachtzwaluw, oehoe, ransuil, uil nachtwacht - klepperman nachtwake bij een dode - vigilie nachtwerk - lucubratie nachtwerker - rioolruimer, ruimer, sekreetruimer nachtzwaluw - caprimulgus, geitenmelker, ratelaar nacijferen - uitrekenen, nagaan nadagen – herfst nadat - daarna nadat de stad Rome gesticht is - P.R.C. na de dood - postuum nadeel - afbreuk, bezwaar, maar, scha(de), strop, verlies nadelig - ongunstig , onvoordelig, schadelijk nadelig resultaat - verlies nadelig saldo - deficit nademaal - aangezien, daar, naardien, omdat, vermits nadenken – bezinnen, nagaan, peinzen, piekeren, overdenken, overwegen, verzinnen nadenkend – pensief, peinzend, mijmerend naden van een schip dichtslaan - kalamaaien nadenkend – pensief nadenken over – overwegen naden lossnijden - tornen nader - dichterbij, korter, nauwkeuriger nader beding – clausule naderbij - dichterbij nader overeenkomen - naregelen naderbij komen - naderen, naken, genaken nadere omstandigheid - bijzonderheid, eigenaardigheid, toevalligheid naderen – aankomen, (ge)naken, komen naderend –dreigend nadernd onheil – gevaar, onheil naderen met grote stappen - aanbenen naderhand – achteraf, daarna, later, mettertijd nadering - aankomst, aantocht, advent, applaus, komst nadezen - hierna, later nadien – achteraf, daarna, erna, later, naderhand, sedertdien, vervolgens na die tijd - nadat nadir – voetpunt na dit leven - hiernamaals nadoen - imiteren, naäpen, nabootsen, navolgen nadoenerij - navolging, naäperij nadruk - aandrang, accent, emfase, klem, klemtoon, kracht, reprint nadruk (muz.) - thesis nadruk leggen - accentueren, beklemtonen nadrukkelijk - instantelijk, krachtig, pertinent, stellig nadrukkelijk (muz.) - marcato nadrukkelijke verklaring - belofte, eed, gelofte nadrukken – reprinten nadrukleggen - accentueren na-eter - ketelaar nafta - petroleumether naftanon, derivaat van - nafteenzuur naga - brilslang, cobra, naja nagaan - behartigen, bepeinzen, bespieden, bewaken, checken, controleren, inspecteren, nazien, onderzoeken; overwegen, volgen, wikken nagalmen - weerklinken nagalm - echo, resonantie, weerklank nagapen - nastaren nageboorte - moederkoek, placenta nageboorte van een merrie - haal nageboortenleer - deuteroiogie nagebootst - nagemaakt nagebootst antiek - novantiek nagebootst kippenei - nestei nagedachte - overweging nagedachtenis - aandenken, herinnering, memoriam, memorie, necrologie nagedachtenis (ter) - in memoriam nagekomen - gestand nagel – bout, klinkbout, naald, onyx, pen, pin, spijker, stift, unguis nagelaandoening - leukonychie, onychrogryphosis, paronychie nagelaten indruk – moet, spoor nagelbloem - anjelier, bolderik, giroffel nagelborstel - polissoir nagelen – vastspijkeren nagelijzer - doorslag nagelkaas - komijnenkaas nagelkleurmiddel - henna nagelkruid - egelkruid, geum, penningkruid, wederik nagelpijn - onychia nagelsmid - spijkermaker nagelsteen - onyx, nagellak - hyacint nageltak - hyacint nagelvast – aardvast, spijkervast nagelvoor hout - spijker nagelziekte - onychoses nagemaakt – geimiteerd, imitatie, kunstmatig, nagebootst, onecht, postiche, pseudo, vals nagenoeg - bijkans, bijna, omstreeks, ongeveer, schier, temee, temet, zo goed als, vrijwel nagerecht - blanc-manger, dessert, fruit, gebak, kaas, koffie, hangop, koffie, kwark, pap, pudding, rabarber, sorbet, taart, toespijs, toetje, vla, ijs, vruchten nageslacht - afstammeling, dochter, kind, nakomeling, oir, oor, telg, zoon, nazaat, na(kroost), zaad nagewas – nateelt na gewone tijd - laat nagras - etgras, etgroede, etgroen, nasnede, toemaat nahouden - nageven, verwijten naïef - argeloos, eenvoudig, goedgelovig, kinderlijk, natuurlijk, onbedorven, ongekunsteld, onnozel, onschuldig, onrijp, simpel, trouwhartig naïef meisje - ingénue naijlen - narennen naijver - afgunst, animositeit, emulatie, jaloersheid, jaloezie, kif, nijd, wangunst, wedijver naijverig – afgunstig, naïveteit - argeloosheid, eenvoud, openhartigheid, onnozelheid, onschuld, onschuldigheid naja - brilslang, cobra, naga najaar - herfst na een jaar - p.a. najaarsdag – herfstdag najaarsmarkt – herfstmarkt najaarsmis - herfstmis najaarsschoonmaak - uithaal najaarsstorm - herfststorm, novemberstorm najaarstint - herfsttint, najaarskleur najade- bronnimf, nimf, waternimf najadacee - nimfkruid najagen - achtervolgen, nazitten, streven, vervolgen najool - napret najouwen – naroepen, naschreeuwen, uitjouwen nakaarten - napraten naken - naderen, genaken nakend - bloot, genakend, naakt, naderend, ongekleed nakie – adamscostuum, blootje nakijken - controleren, corrigeren, inspecteren, kontroleren, korrigeren, naogen, nastaren, nazien naklank - echo, galm, nagalm, nawerking, resonantie, weerklank naklinken – resoneren naklinkend geluid – echo, nagalm, weerklank nakomeling - afstammeling, aver, descendant, dochter, kind, nageslacht, naneef, nanicht, nazaat, oir, spruit, telg, zaad, zoon nakomelingen - kroost nakomeling van Ezau (Edom) - Edomiet nakomeling van Ismail - Ismaëliet nakomeling van Israël - Israëliet nakomeling van Levi - Leviet nakomeling van Napoleon - Napoleoniden nakomeling van Noach - Hamiet, Semiet nakomelingschap - nageslacht, (na)kroost, oir, posteriteit, zaad nakomen - houden, naleven, vervullen, volbrengen, volgen nakomer - spadeling nakoming - naleving nakroost - afstammeling, aver, nageslacht, nakomelingschap, nazaat, oir, telg nakijken - herzien, nazien, onderzoeken, overzien nalaten - achterlaten, legateren, verzuimen nalatenschap - boedel, erfenis, legaat, versterf nalatenschap/deel van... - erfdeel, kindsdeel nalatenschap krijgen - erven nalatig - achteloos, ingebreke, laks, lichtzinnig, nonchalant, onachtzaam, schuldig, sloffig, slordig, traag, zorgeloos nalatigheid - achteloosheid, negligentie, nonchalance, omissie, onachtzaamheid, slordigheid, verzuim, zorgeloosheid naleven - nakomen, houden, opvolgen, respecteren, voortbestaan, voortleven naleving - inachtneming, observatie nalezen - herlezen, overlezen, uitzoeken naloop – moeite, zorg nalopen - achternalopen, behartigen, controleren, nakomen, volgen naloper - gunstbejager, vleier, vereerder nalopertje - krijgertje namaak - imitatie, nabootsing, nep, pseudo, surrogaat, vals namaak glacé - nappa namaakgoud - doublé, semilor, similor, talmigoud namaakivoor - eburine namaakjuweel - stras namaakschilderij - oleografie namaaksel - imitatie namaakzilver – alpaca namaals – hierna, later namaken - copiëren, imiteren, kopiëren, nabootsen namaking - imitatie namaz - salât namelijk - n.l., (Lat.) sc, tw., immers, want nameloos - erg, groot, onnoemelijk, onzegbaar, sterk namenkunde - onomastiek, onomatologie namens - vanwege namiddag - achternoen, nanoen, n.m., p.m. namiddagdiensten - vespers namiddagslaapje - siësta nandoe - rhea naneef - achterneef, telg, nakomeling, nazaat nanicht - achternicht nanisme - nanosomie nanoen - namiddag naogen – nakijken, nastaren, nazien, volgen Naomi, schoondochter van - Orpa, Ruth nap - bak, bakje, beker, drinkschaal, kom, kroes, mok, napje, schaal Napels, armenwoningen in - bassi Napelse ziekte - syfilis Napelsgeel - loodantimonaat napijn – nawee napje - bekertje napjesdrager - berk, beuk, eik, els, hazelaar, kastanje napjesdragenden - cupuliferen, fagaceeën napluizen – navorsen, onderzoeken, snuffelen napluizer - snuffelaar Napolitaans bedelaar - lazzarone Napolitaans geheim genootschap - camorra Napolitaanse dans - tarantella nappa - ledersoort, nappaleder naprater – nakaarter, nazegger napret - najool nar - clown, dwaas, geinmaker, gek, grapjas, grappenmaker, guit, hansworst, harlekijn, joker, klown, komiek, kwant, lolbroek, olijkerd, paljas, pias, pierrot, potsenmaker, snaak, zot narcis - jonquille, paasbloem narcis achtige plant - agave, amaryllis, amarylidaceeën, clivia, sneeuwklokje narcoanalyse - hersenspoeling narcose - bedwelming, verdoving, anesthesie narcoseleer – anesthesiologie narcosemiddel - ether narcoticum - alcohol, cocaïne, drug, hennep, mescaline, morfine, nicotine, opium, stuff narcotische drank - kawa narcotine - narcosine, opian, opianine narcotiseren – verdoven narcotiseur - anesthesist narede - epiloog, nawoord, slotrede, slotwoord, sluitrede narekenen – chechen, controleren narennen – nalopen nare vent - lammeling nargileh - waterpijp narigheid - akeligheid, ellende, knudde, last, malaise, misère, naarheid, nood, sores, trammelant, trubbel, verdriet narren – pesten, plagen, sarren, treiteren narrenattributen - kei, marot, zotskolf narrenbisschop - ezelpaus narrenmuts - zotskap narrenpots - boert, gekkernij, grap narrenstaf – marot, zotskolf narrenstok - marot narrerij - dwaasheid, gekheid, gril narrig - bits, drenzerig, gemelijk, gram, huilerig, knorrig, lastig, verdrietig narijden – nazitten, vervolgen naroepen - najouwen narwal – walvis nasaal - neusklank naschafter – ketelaar naschilderen – imiteren, kopieren naschreeuwen - nablaffen naschrift - n.s., nabericht, postscriptum, p.s. naschrijven - overschrijven, kopiëren, spieken naseizoen - herfst nasi - rijst, padi naslaan - nakijken naslagwerk – boek, encyclopedie, flora, handboek, lexicon, Oosthoek, Standaard E., vademecum, woordenboek, W.P., E.N.S.I.E., nasleep - stoet, gevolg, effekt, uitvloeisel nasnede - etgroen, nagras, toemaat nasnuffelen – nagaan, opsporen, onderzoeken naspel - coda, epiloog, gevolg, postludium, staartje naspeuren – nagaan, nasporen, peilen, recherche, uitzoeken naspeurlijk – doorgrondelijk naspijs - dessert nasporen - onderzoeken, speuren, volgen, uitzoeken nasporing - onderzoek, investigatie, navorsing naspui – agger, mui nastaren – nagapen, nakijken, naogen nasteek - nastoot, riposte nastoot – riposte nasturen - nazenden nat – doordrenktdoorweekt, dras{sig), klam, sap, vloeibaar, vloeistof, vocht(ig) nateelt – naseizoen natekenen – uittekenen, overtrekken natgieten - begoeten nat grasland – dries nathals – drinkebroer natheid - vochtigheid nat maken - bevochtigen, sproeien nataliteit - geboortecijfer naterkruid - adderkruid natertong - speerkruid, addertong nathals - dronkelap, drinkebroer natie - gebied, land, mogendheid, rijk, staat, volk, volksstam natief - geboortig, ongekleurd, onveranderd nationaal - nat., landelijk Nationaal Indonesisch leger - T.N.I. Nationale industrie - volksnijverheid nationaal lied - hymne, volkslied nationaal park - reservaat nationaal park in Canada - Algonkin nationaal park in de Verenigde Staten - Josemite, Yellowstone nationaal park in Nederland - Veluwezoom, Hoge Veluwe nationaal park in Zuid-Afrika - Kruger-Wildpark nationaal socialist - bruinhemd Nationaal Socialistische Beweging - N.S.B. nationaal spel der Japanners - go nationaal symbool - koningshuis, vlag nationaal teken voor Nederlandse vliegtuigen - PH nationaal voedsel in Italië - spaghetti nationale drank in Peru - pisco nationale drank van Frankrijk - wijn nationale hymne - volkslied nationale hymne van België - Brabançonne nationale hymne van Frankrijk - Marseillaise nationale hymne van Nederland - Wilhelmus nationale schuld - staatsschuld nationale sport der Basken - pelote nationaliteitsbewijs - pas{poort), toeristenkaart nationaliteitsbewijs van een koopvaardijschipper – zeepas natkou – kil natmaken – (be)sproeien, bevochtigendrenken, sprenkelen Natoena-eilanden, een der - Boengoeran, Padjang natrekken - achterna reizen, checken, controlerennaspelen natrekking - accessio natrekpapier - calqueerpapier nat rijstveld - sawa natrium - na. natriumcarbonaat - soda natriumchloride - keukenzout, steenzout, zout natriumhydroxide - natron{loog) natriumnitraat - salpeter, chilisalpeter natriumsilicaat - waterglas natriumsulfaat - glauberzout natriumtetraboraat - borax natriumveldspaat - albiet natriumzout - borax matonaluminiumsilicaat - natroliet natriumzout van citroenzuur - natriumcitraat natron - soda, natriet natronsalpeter - natriumnitraat, chilisalpeter natronveldspaat - orthoklaas natte moeson - regentijd natte omslag - kompres natte vuiligheid - smurrie natte waar - bier, melk, olie, wijn natte, weke aarde - dras natten - natmaken, bevochtigen nattig - dras{sig), klam, klef, vochtig nattig, bij brood - klef nattigheid - vocht, vloeistof nattig koed – kil nat tot op het bod – kletsnat nat uit vruchten - sap natura artis magistra - NAM., Artis naturalibus, in - (moeder)nacht naturel - inlander, inboorling, kleurling, mulat, onvermengdpuur naturist – naaktloper, nudist natuur - aanleg, aard, geaardheid, gestel, groeikracht, inborst, innerlijk, instinct, karakter, temperament, wezen natuurbad - Boekelo, Lido natuurbeginsel - (Chin.) yin, yang, (Grieks) element natuurbos – woud natuurboter - roomboter natuurdrift - instinct natuurfilosofie - kosmologie natuurgas – aardgas natuurgebied - reservaat natuurgeest - alf, elf, fee, kabouter, trol natuurgeneeskunde - fysiatrie natuurgenoot – evenmens, medemens natuurgetrouwe weergave – eerlijk, facsimilé, levensecht, realistisch, werkelijk natuurkenner – bioloog natuurkennis - biologie natuurkracht - hysiocratie natuurkunde - fysica natuurkunde term - p.k. s.g., uitzettingscoëfficiënt, veerkracht, zwaartekracht natuurkundige - fysicus natuurkundige - Ampère, Archimedes, Bohr, Celsius, Einstein, Fahrenheit, Heisenberg, Huygens, Lorentz, Newton, Oppenheimer, Pascal, Planck, Réaumur, Torricelli, Volta, Zernike natuurkundige begrippen - arbeid, gewicht, impuls, impulsie, krachtstoot, massa, moment, s.g., snelheid, versnelling, zwaarte natuurkundige methode - afkoelingsmethode, bevriezingsmethode natuurleer - fysiologie natuurlijk - aangeboren, begrijpelijk, eenvoudig, gezond, ongekunsteld, vanzelfsprekend, verklaarbaar, zeker natuurlijk bekleedsel - huid, pels, vacht natuurlijk bos - woud natuurlijk getal - een, twee, enz. natuurlijk vermogen om te groeien - groeikracht natuurlijk waterbekken - baai, golf, meer, oceaan, zee natuurlijk waterbekken door land ingesloten - meer, ven, plas, poel natuurlijke begaafdheid - gave, talent natuurlijke depressie - pol je, uvala, bekken, doline, krater natuurlijke geaardheid - gestel natuurlijke depressie in China – Toerfan natuurlijke gelaatskleur - blos natuurlijke geschiktheid - aanleg, geaardheid, gestel natuurlijke historie - aardkunde, delfstofkunde, dierkunde, plantkunde natuurlijke kleur hebbend - naturel natuurlijke kloof - canon, ravijn, canyon natuurlijke krul - naturel natuurlijke logaritme - ln. natuurlijke meststof - compost, humus natuurlijke omgeving - habitaat natuurlijke openhartigheid - naïviteit natuurlijke reactie - reflex natuurlijke toestand/In. . . zijn - rustiek, landelijk natuurlijke verheffing - berg, heuvel, gebergte natuurlijke vlotheid - flair, ongedwongenheid natuurlijke warmtebron - zon natuurlijkheid - eenvoud, ongedwongenheid, ongekunsteldheid, ingenuïteit natuurmens - natuurliefhebber natuurmonument - reservaat; zie ook nationaal park natuurmonument in Drente - Brandeveen, Uffelterveen Wapserveld, natuurmonument in Friesland - Rengersmiede natuurmonument in Gelderland - Hengstdal, Loohuis, Veluwezoom natuurmonument in Groningen - Metbroek, Westerbroek, Weenderbosch natuurmonument in Limburg - Genhoes, Mookerheide natuurmonument in Noord-Brabant - Kampina natuurmonument in Noord-Holland - IJdoorn, Slufter, Gooilust, Naardermeer, Corversbosch, Spanderswoud natuurmonument in Overijssel - Wieden, Friezenberg, Buurserzand natuurmonument in Utrecht - Botshol, Soesterveen natuurmonument in Zuid-Holland - Merrevliet, Vlietlanden natuuronderzoeker - botanicus, bioloog, chemicus, fysicus, geomorfoloog, pedoloog, zoöloog natuurreservaat - natuurmonument natuursteensoort - basalt, graniet, kalksinter, kalksteen, kwartsiet, lei(steen), marmer, mergel, travertin, travertijn tufsteen, zandsteen natuur van de mensen - aard natuurverschijnsel - aardbeving, aardschok, aardverschuiving, avondrood, bliksem, damp, dauw, donder, dooi, eb, eclips, golf, hagel, halo, ijs, ijsregen, ijzel, jachtsneeuw lawine, licht, maanlicht, meteoor, mist, morgenrood, motregen, nacht, nevel, noorderlicht, onweer, regen, regenboog, rijm, rijp, schaduw, sneeuw, sneeuwjacht, sneeuwstorm, storm, straalbreking, vloed, vorst, wind, wolk natuurvolken - primitieven natuurvorser – natuuronderzoeker natuurwetenschappen - realia natijd - herfst, najaar, naseizoen na twaalf uur - n.m. na twaalf uur (Eng.) - p.m. Naupaktos - Lepanto nausea - braakneiging, misselijkheid nautiek - scheepswezen, zeevaartkunde nauw - benard, benepen, eng, intiem, juist, knellend, krap, nauwelijks; net, nijpend, precies, smal, streng, strikt, zee-engte, zeestraat nauw begrensd - bekrompen,beperkt, eng nauw dal - canon, canyon, kloof, ravijn nauw verbonden - compact, een, innig, inherent, samenhangend nauw aansluitende broek + kousen - panty, maillot nauwe doorgang – bergpas, engte, kloof, pas, slop, spleet,steeg, zeeëngte nauwe doorgang tussen zandbanken – priel, vaargeul nauwe opening - kier, reet, spleet, split nauwe opening in de huid - porie nauwe straat - impasse, slop, steeg nauwe verwantschap - affiniteit nauwe vriendschap - affiniteit, liefde nauwe weg - defilé, pad nauwe zeestraat - zeeengte nauwelijks - amper, juist, krap, nauw, net, node, pas, scrupuleus, ternauwernood nauw en eng – smal nauwgezet - accuraat, consciëntieus, exact, getrouw, letterlijk, nauwkeurig, nauwlettend, netjes, precies, punctueel, secuur, strikt, stipt, streng, volkomen, zorgvuldig nauwgezetheid - acribie, precisie, scrupulositeit, striktheid nauwgezetheid bij taalkundig werk - acribie nauwkeurig - aandachtig, accuraat, correct, exact, juist, nauwgezet, nauwlettend, net, precies, prompt, secuur, stipt, strikt, volkomen, zorgvuldig nauwkeurig afmeten - afpassen nauwkeurig bepalen - vaststellen, definiëren nauwkeurig gezet - kaarsrecht nauwkeurig lopend uurwerk - chronometer nauwkeurig omschrijven - definiëren nauwkeurig onderzoek - analyse nauwkeurig onderzoeken - analyseren . nauwkeurige beschrijving van een werk - bestek, rapport nauwkeurige omschrijving - definitie nauwkeuriger – beter, juister nauwkeurigheid - acribie, akribie, securiteit, stiptheid nauwlettend – aandachtig, exact, juist, krek, nauwgezet, opmerkzaam, precies, secuur, strikt, stipt, waakzaam, nauwsluitend - eng, getailleerd, krap, strak nauwsluitend bovenlijf - jak nauwsluitend damesmantelpak - tailleur nauw straatje – slop, steeg nauwte - angst, benauwdheid, bergengte, engte, krapte, zee-engte; nauwtjes - schriel nauw verbonden - compact, een, inherent, innig, samenhangend nauw verwant - adherent Navarino - Pylos navel - umbilicus navelontsteking - ompfalitis navelpunt - ombiliek, umbilicaalpunt navelstreng - funiculus navelzaad - kleefkruid navelzwijn - pekari navenant - evenredig, overeenkomstig, proportioneel, na verloop van - nadat na verloop van zekere tijd – dan, later, nadat, nadien navet - treinreis; weversspoel, schietspoel navigatie - besturing, scheepvaart, stuurmanskunst, zeevaart navigatiemiddel - backton, dieplood, kompas, radar, roer, sextant, telerant navigeren - sturen navolgen - imiteren, na-apen, nabootsen, nadoen, vervolgen, nazetten navolgend – hierna navolgenswaardig - voorbeeldig navolger - epigoon, imitator, volgeling navolging - imitatie, nabootsing, na-aperij navorsen – napluizen, navragen, onderzoeken, uitvinden navorser - onderzoeker, uitvinder navorsing - exploitatie, nasporing, onderzoek, research navraag - informatie, onderhoud navrant – bedroevend, hartverscheurend, pijnlijk, schrijnend navy – marine, zeemacht nawee – napijn nawerking - effect nawoord – epiloog, narede, slotrede, slotwoord nawuiven - uitzwaaien Nayarit, haven van - San Blas Nayarit, hoofdstad van - Tepik nazaat – afstammeling, aver, kind, nakomeling, oir, telg nazang - epode, refrein Nazarener - Jezus, Christus nazaten – oir nazeggen – herhalen, napraten nazenden - nasturen nazileer - nazisme Nazireeër - Samuel, Simson nazien - controleren, corrigeren, doornemen, herstellen, inspecteren, nagaan, nakijken, naogen, onderzoeken, overkijken, revideren nazitten – achtervolgen, nagaan, najagen nazoeken – navorsen nazomer – herfst nazwaaien - uitwuiven neb - bek, mond, snater, snavel, snebbel, vogelbek nebaal – nebbeling nebbeling – aal, nebaal Nebraska, hoofdstad van - Lincoln Nebraska, Indianenstam die oorspronkelijk woonde in - Cheyennes, Omaha, Pawnee, Ponca nebuleus - mistig, nevelig necessaire - étui, (reis)tas, reiskistje, toilettas necrologie - levensgeschiedenis nacrologium – obituarium necropolis - begraafplaats, dodenstad, kerkhof necropsie - autopsie, lijkopening nectar - ambrosia, godendrank nectariën - honingklieren neder – afwaarts, neer(waarts), omlaag, terneer nederig - bescheiden, deemoedig, gering, ingetogen, kuis, modest, onaanzienlijk, onderdanig, ootmoedig, serviel, slaafs, sober nederige onderworpenheid - deemoed, slaafsheid; serviliteit nederige woning - hut, stulp nederigheid - bescheidenheid, deemoed, deemoedigheid, onderdanigheid, onderworpenheid, ootmoed, serviliteit, soberheid nederig huis – hut, kot, krot nederig vragen - smeken nederlaag - defaite, ondergang, onderspit, verlies nederlaag - depot, magazijn Nederland - Holland, Ned., NL, Kikkerland Nederlander - Achterhoeker, Brabander, Drent, Fries, Gelderlander, Groninger, Hollander, Limburger, Noordhollander, Twentenaar, Utrechter, Zeeuw, zuidhollander Nederlands - Hollands Nederlands architect - Bakema, Berlage, Dudok, Oud, Rietveld, Staal Nederlands automerk - DAF., daf Nederlands beeldhouwer - Altrop Nederlands eiland - Ameland, Griend, Rottum, Rottumeroog, Schiermonnikoog, Terschelling, Texel, Tiengemeten, Vlieland Nederlands eiland, voormalig - Beveland, Duiveland, Marken, Schokland, Schouwen, Tholen, Urk, Walcheren, Wieringen Nederlands eiland in West-Indië - Saba, Aruba, Bonaire, Curaçao Nederlands etser - Allard Nederlands Hervormd - N.H. Nederlands Instituut voor documentatie en registratuur - N.I.D.E.A. Nederlands Instituut voor opinie onderzoek - Nipo Nederlands kasteel - Loevestein, Muiderslot, Twickel, Biljoen Nederlands schrijver - Beets, Bordewijk, Bredero, Bomans, Bruyn, Coolen, Claus, Couperus, Cremer, Dekker, Douwes, Emants, Falkland, Heijermans, Helman, Hermans, Hildebrand, Huet, Klikspaan, Last, van Lennep, Martin, Mens, Mulisch, Multatuli, Naeff, Oltmans, Raes, Robbers, Staring Streuvels, Timmermans, Vestdijk, van het Reve, Vinkenoog, Walschap, Zernike Nederlands schrijfster - Blaman, Boudier, Corsari, Deken, Gijsen, Haasse, Hadewijch, Naeff, Peypers, Philips, Smeding, Toussaint, Wolff Nederlands toneelspeler - Bouwmeester, Brusse, Croiset, Diels, Dikkers, Flink, Hoddes, Hermus, Huf, Kaart, Laseur, Lutz, Molenberg, Oster, Punt, Remmelts Richters, Royaards, Schmitz, Steenbergen, Tiemeijer, Verkade Nederlands verbond van vakverenigingen - N.V.V., CNV Nederlands volkslied - Wilhelmus Nederlands voormalig eiland - Urk, Marken, Beveland, Walcheren, Wieringen Nederlands waddeneiland – Ameland, Rottum, Rottemmeroog, Schiermonnikoog, Terschelling, Texel, Vlieland, Nederlandse admiraal - Doorman, Evertsen, Hein, Heemskerk, Houtman, De Ruyter, Tromp, Zoutman Nederlandse Antillen, een der - Aruba, Bonaire, Curaçao, Saba Nederlandse Antillen, hoofdstad der - Willemstad Nederlandse badplaats - Bergen, Cadzand, Domburg, Egmond, Katwijk, Kamperduin, Noordwijk, Renesse, Rockanje, Scheveningen, Wijk, Zandvoort, Zoutelande Nederlandse beeldhouwer - Altorf, Andriessen, Damsté, Dupuis, Krop, Raedecker, Doosenburg, Zijl Nederlandse cabaretier - Cox, Doderer, Elsink, Gaikema, Gratema, Halsema, Herfst, Hermans, Hugas, lbo, Janssen, Jongewaard, Kan, Manders, Mol, Muyselaar, Shaffy, Sonneveld, Walden, Nederlandse cabaretière - Bloemendaal, Blok, Huurdeman, Stuart, Vonk, Nederlandse Christelijke Radio Vereniging - N.C.R.V. Nederlandse componist - Andriessen, Badings, Diepenbroek, Dopper, Dresden, Hellendaal, Henkemans, Landré, Lassus, Mengelberg, Monnickendam, Obrecht, Paap, Pijper, Schat, Snep, Steenhuis, Sweelinck, Verhulst, Schat, Vermeulen, Viotta, Voormolen, Wagenaar, Zweers Nederlandse dichter - Aafjes, Achterberg, Andreus, Beets, Bilderdijk, Bloem, Bredero, Boutens, Cats, Gazelle, Genestet, Gorter, Helmars, Hooft, Huygens, Kloos, Lucebert, Marsman, Nyhoff, Paaltjens, Perk, Potgieter, Staring, Tollens, Verwey, Vondel, Vroman Nederlandse dieptemaat - vadem Nederlandse dirigent - Mengelberg, Van Beinum, Haitink Nederlandse geleerde - Erasmus, Donders, Lorenz, Enthoven, Zernike, Gnoes Nederlandse grensplaats - Bocholtz, Bourtange Clinge, Denekamp, Dinxperlo, Eede, Eysden, Gendringen, Glanerbrug, Groesbeek, 's-Heerenberg, Koningsbosch, Megchelen, Netterden, Nispen, Overdinkel, Rekken, Siebengewald, Spijk, Vaals, Nederlandse luchtvaartmaatschappij - KLM., N.LM., Martinair, Schreiner Nederlandse militaire politie – mareschaussee Nederlandse munt – cent, dubbeltje, gulden, rijksdaalder, kwartje, stuiver, vijfje Nederlandse mystieke schrijver - Herp Nederlandse ontdekkingsreiziger - Barentz, van Diemen, Heemskerk, Houtman, Lemaire, Tasman Nederlandse pedagoog - Cele, Ligthart Nederlandse pianist - Andriessen, Hengeveld, Henkemans Nederlandse politicus - Beel, Biesheuvel, Colijn, Drees, Gerbrandy, Hogendorp, Kuyper, Lohman, Marchant, Nieuwenhuis, Nolens, Oldenbarneveldt, Oud, Romme, Schaepman Schimmelpenninck, Talma, Tilanus, Thorbecke, Troelstra, Wibaut, Wijnkoop, Thorbecke, Visser, De Witt Nederlandse politieke partij - zie: politieke partij in Nederland Nederlandse Protestanten Bond - N.P.B. Nederlandse Provincie - Drenthe, Flevoland, Friesland, Gelderland, Groningen, Limburg, Noord-Brabant, Noord-Holland, Overijssel, Utrecht, Zeeland, Zuid-Holland Nederlandse provinciehoofdstad - Almere, Arnhem, Assen, ´s-Gravenhage, Groningen, Haarlem, ´s-Hertogenbosch, Leeuwarden, Maastricht, Utrecht, Vlissingen, Zwolle Nederlandse rivier zie: rivier in Nederland Nederlandse schaatsenrijder - Bols, Broekman, Eden, Huiskes, Verheyen, Verkerk, Schenk, Nederlandse schaatsenrijdster – Kaiser, Keulen-Deelstra, Schut, Nederlandse schilder - Altink, Antum, Apol, Appel, Bol, Bosboom, Breitner, Breughel, Dou, Engelman, Gorter, Hals, Hobbema, Israëls, Jutte, Koch, Lavresse, Lucebert, Maris, Mauve, Mesdag, Metsu, Mondriaan, Ostade, Potter, Rembrandt, Ruysdael, Steen, Teniers, Toorop, Veldhoen, Vermeer, Vos, Weissenbruch, Wijnberg, Willink, Witsen, Wouwerman Nederlandse schilder van het boerenleven - Breughel, Dou, Ostade, Teniers Nederlandse sopraan - Brouwensteyn, Deutekom, Driessen,Horna, Noordewier, Vincent Nederlandse Spoorwegen - N.S. Nederlandse staatsman - Beel, Drees, Kuyper, Nolens, Oldenbarneveldt, Oud,Romme, Schaepman, Schimmelpenninck, Talma, Troelstra, De Wit, Nederlandse streek - zie: streek in Nederland Nederlandse Televisie Stichting - N.O.S. Nederlandse toneelschrijver - Heijermans, Claus, Vondel Nederlandse toneelspeelster - Wasserman, Vogel, Andersen, Janssens Nederlandse vereniging - AJ.C.. C.O.C., AM.V.J., A.N.J.V., AV.V.L.. C.J.M.V., KN.V.B., N.C.R.V., N.V.V.R., K.N.S.B. Nederlandse vervoermaatschappij - N.L.M., N.B.M., N.S., N.Z.H.V.M. O.A.D., - VAD., Nederlandse violist - Krebbers, Olof Nederlandse vlag - driekleur Nederlandse werkelijke schuld - N.W.S. Nederlandse wielrenner - Post, Janssen, Eden, Schulte, Moeskops, Pellenaars, Pijnen burg, Wagtmans, Zoetemelk Nederlandse wielrijdersbond - N.W.B. Nederlandse zeeheld - Doorman, Evertsen, Hein, Kortenair, de Ruyter, Tromp, de With, Zoutman Neder-Saksen, hoofdstad van – Hannover nederwaarts gaan - zakken nederwerping - voetval, prosternatie, knieval nederzetting - dorp, kolonie, stad nederzetting (Hebr.) - kibboets nederzetting in het buitenland - factorij, kolonie nederzetting in Indië - dessa nee - ontkenning, negatie, neen neef – broedersking, kozijn, oomskind, oomzegger neef en schoonzoon van Mohammed - Ali neef van Abraham - Lot neef van Kain - Enos neef van Mohammed - Ali neef van Sem - Kanaän neem (op recepten) - R., recipe neem aan - hier, stel neem me niet kalijk – pardon, sorry neen - ontkenning, nee neep - indruk, kneep, kreuk, nadeel, schade, rimpel, plooi, vouw neepjesmuts - hul, kornet neer – afwaarts, dorsvloer, draaikolk, ere, kolk, maalstroom, neder, omlaag, ras, terneer, terneer, weinig, wiel, wieling neerbuigen - knielen neerbuigend – genadig neerdrukken – deprimeren neergaan – afzakken, dalen, omlaaggaan neergang – daling, decadentie, val, verval neergeslagen - knockout neergezet - geplaatst neergooien – afwerpen, neersmijten neerhakken - doden, neersabelen neerhalen – afkammen, slopen, strijken neerhangend – sluik, verleppend, verwelkend neerhangende druipsteenkegel - stalactiet neerhangende oorschelp - hangoor neerhangende plooi – lob neerhof – hoenderhof neerkijken - afzien neerkomen - dalen, landen, vallen, zakken neerkomen van vliegtuigen - landen, landing neerkomen van sneeuw - sneeuwen neerkwakken – pletteren neerlaten - zwichten neerleggen - beëindigen, deponeren, plaatsen, vlijen neerpennen - neerschrijven neerplassen - plensen neerschieten – fusilleren, neerleggen, neerpaffen, neerknallen neerslaan – bezinken, omslaan, onderdrukken, vellen, vloeren neerslachtig - bedroeft, bedrukt, down, droef, depressief, gedeprimeerd, lusteloos, mat, mismoedig, mistroostigmoedeloos, naargeestig, sip, treurig, triest, verdrietig, zwaarmoedig neerslag – aanslag, dauw, hagel, hemelwater, herinnering, ijsnaalden, ijzel, motregen, nawerking, precipitaat, regen, residu, rijp, sedimentsneeuw, vocht, neerslag bij het maatslaan (muz.) - thesis neerslag in vaste vorm - rijp, hagel, sneeuw neerslag op schilderij - bleuté neerslag van vlokken - gel neerslag van ijzel – rijp neersmijten – flanzen, kwakken, neergooien, pletteren neerstorten – (neer)vallen neervleien - leggen neerwaarts - neder, omlaag neerwerpen – dumpen, lozen, storten, strooienomvergooien neerzetten – opstellen, plaatsen neerzien op - verachten neet – armoedzaaier, krammetje, klinknagel, luizenei neetoor - brompot, nijdas, nurk nee zeggen – weigeren nefast - verderfelijk nefelien - elaeoliet, nevelsteen, smaragd neffens – bovendien,mis, nevens nefralgie – nierkoliek nefriet – bittersteen, niersteen neftritis - nierontsteking neg - zelfkant negatie - loochening, nee(n), ontkenning negatief - ontkennend negatief geladen atoom - kation negatief geladen elektrisch deeltje - anion negatieve elektrode - kathode negatieve kant - min negatieve pool - kathode negen als speelkaart - nel negendaagse gebedsoefening - novene negende maand van het Mohammedaanse jaar - Ramadan negende teken van de dierenriem - (boog)schutter negende toon - none negende uur - noen negende zondag voor Pasen - Septuagesima negendoder - klapekster negenentwintig februari - schrikkeldag negenkoppige waterslang – hydra negenmaal - negenwerf negenoog - antrax, carbunculum, karbonkel, lamprei, muggenzifter, prik, puist negental - enneade neger - Afrikaan, kaffer, kleurling, Moor, Moriaan, naturel, zwarte negerdorp - kraal, lokasie negerdynastie - Askia negeren – koeioneren, mishandelen, ontkennen, pesten, sarren treiteren negergierst – kafferkoren negerij - gehucht negerin – morin, zwarte neger in Afrika - bantoe negerknecht - boy negerkoren - doerra negerlied – blues negermuziek - soul negeropzichter (W.I.) - bastiaan negerrepubliek - Liberia, Niger, Tanzania negerschip - slavenhaler negerstam in West-Afrika - Agni, Ewe, Akan, Binl, Kroe, Lobi, Brepo, Grebo, Mende, Mossi, Kagoro, Soesoe negertaal - 3 Edo, Fik, Fon, Ibo, San, Vai 4 Akan, Amba, Anji, Bali, Baya, Bobo,Gbin, Kroe, Mina, Ngan, Peul, Tsji, Wolf 5 Banda, Bissa, Fanti, Gerze, Mende, Mossi, Noepe, Sanjo, Serer, Tinne, Voete, Zande 6 Baoele, Boessa, Bolewa, Goerma, Mandja, Soesoe 7 Banziri, Kambari, Kasselle, Senoefo, Songhai 8 Joeroeba, Koelango, Koeroema, Mandingo 9 Sarakolle negertrommel - tamtam negervolk - 3 Ibo, 4 Agni, 5 Aloer, Aoeloe, Galla, Loeri, 6 Amba(te), Amhara, Aoesji, Avikam, Ibibio, Omamba 7 Adiokoe negervriend - negrofiel negerij - dorpje, kampong negerzoen - moorkop negerzweet - koffie negge – meskant, zelfkant neggen - naaien neggertje - pasband negligé - chamberloek, kamerjas, kimono, ochtendjas, peignoir, sjamberloek négligent – nalatig, slordig negligentie - veronachtzaming negligeren - veronachtzamen, verwaarlozen, verzuimen negorij – gehucht, kampong, oord, uithoek negotiant - handelaar, koopman negotie - handel, koopwaar, kramerij, nering, waar Negride - Bantoe, Bosjesman, Ethiopiër, Hottentot, Niloot, Pygmeeër Negro spiritualzanger - Hayes, Robeson, Burleigh Negro spiritualzangeres - Jackson, Anderson negus - keizer neien - grijnzen neigen – buigen, (over)hellen, neder(buigen) neiging – aanleg, aandrift, begeerte, drang, drift, geneigdheid, hang, impuls, lust, trend, tendens, trek, opwelling neiging tot brandstichting - pyranie nek - hals Neisse - Nisa nekharen van dieren - manen nekken - doden, knauwen, vernielen nekker - duivel nekkramp - meningitis nekschot - genadeslag nekslag - genadeslag nel - troefkaart (negen) nematode - aarsmade, mijnworm, spoelworm nemen - aanvaarden, beetpakken, grijpen, inpikken, nuttigen, pakken, vatten, veroveren nemen van proeven - experimenteren neo - nieuw neo-Brahmanisme - Hindoeïsme neodymium - nd neofiet - nieuwbekeerde, nieuwgedoopte Neogeen, deel van het - Mioceen, Piloceen neon – ne, reclamelicht neoplatonisme, grondlegger van het – Sakkas nep – afzetterij, bedriegerij, bedrog, namaak, onecht, oplichterij, surrogat, vals Nepal, bergtop in - Kantsjindsjanga, Himalaya Nepal, bevolkingsgroep in - Gurang, Gurkha´s, Magar, Newars Nepal, deel van - Tarai Nepal, historisch boek van - Vamsavali Nepal, taal van de bewoners van - Nepali Nepalees soldaat - ghurka Nepalese bouwmeester - Aniko Nepalese drager - sherpa Nepalese hoofdstad - Katmandoe Nepalese munt - rupee nepent – kannekenskruid nep of bedrog - zwendel neppe - nippe, kattekruid neppen – afzetten, bedotten, bedriegen, beetnemen, flessen, foppen, knoeien, oplichten, vervalsen nepper – afzetter, bedrieger, zwendelaar nepperij - fraude neptunium - np. Neptunus - Poseidon neptunusbeker - reuzenspons neptunusvork - drietand Nereïde - Galatea, zeemeermin, zeenimf nerf - aar, bladader, zenuw nergens - nievers Nergensland – Utopia nering - bedrijf, handel, klandizie, kleinhandel, kostwinning, negotie, vertierwinkel, zaak neringdoende - kleinhandelaar, winkelier neringhuis - ambachtshuis, gildehuis nerts – pelswerk, visotter nerve - zenuw nerven - greineren nerveus – gejaagd, geprikkeld, gespannen, gevoelig, kopschuw, onrustig, zenuwachtig nerveuze opwinding – agitatie, nervositeit Nerviërs, hoofdstad der - bagacum, Bavay nervig - generfd nervositeit - zenuwachtigheid nervus rerum - geld nes - aanslibbing, dwaas, gors, kardoes, kwelder, landtong, onnozel, schor nest - afkomst, bed, broedplaats, broedsel, horst, leger, nuf, polk, toom, warwinkel, worp nest van een haas - leger nest van een roofvogel - horst nest van wilde konijnen - leger nestblijver - nestzitter nestvlieder - eend, hoender, kip, meeuw, patrijs nestel - malie, rijgsnoer, veter nestelbeslag - malie nestelen - paren, vestigen nestelgat - vetergat nesteling - alver, veter nestelnaald - lias nesterig - nuffig, ondeugend, vervelend nesterij - bagatel, beuzelarij, beuzeling, larie, wissewas nesthaar - dons nesthond - pup nestig - kribbig, luimig, nietig, nuffig, onbetekenend, wrevelig, nestor - grijsaard, oudste nestorpapegaai - kea nestparasiet - koekoek nestvlieder - eend, hoender, kip, meeuw, patrijs net - accuraat, beschaafd, correct, eerbaar, even, fatsoenlijk, fuik, helder, juist, keurig, kor, kortgeleden, krek, kuis, nauwkeurig, netjes, onlangs, oppassend, precies, proper, punctueel, schoon, web, wellevend, zopas, zorgvuldig net - fuik, korre, kubbe, kuil, visgerei, weefsel, web, zegen, zoeven net precies - daarnet, zoëven, zojuist net, soort - balfuik, trommel nestor - grijsaard, oudste net van aderen - lacis net zo – evenzo, idem, item, krek net zoals - eender, eveneens, gelijk netel - onkruid netelachtigen - urticalceeën netelachtige plant - brandnetel, gelling, harrel, hennep, hop, kemp, pelhennep, rameh, zaailing neteldier - bezaantje, inktvis, kwal, poliep neteldoek - weefselnesterij - bagatel, beuzelarij, kleinigheid neteldier - kwal, poliep, zeeanemoon neteldoek - mousseline, weefsel netelen – prikken - netelig – bedenkelijk, benauwd, benard, delicaat, epineus, gevaarlijk, gevoelig, grillig, hachelijk, hinderlijk, korzelig, lastig, moeilijk, penibel, precair, stekelig, veeg netelig vraagstuk - dilemma netelige toestand – impasse, penarie, perikel netelige zaak - wespennest neteligheid - vinnigheid, moeilijkheid, korzeligheid neteloor – knorrepot netelplant - ramee netelroos - galbulten, urticaria net en eerbaar – kies net en fraai - proper netenkam – neetoor net gebeurd – pas, recent, zojuist netheid - accuratesse, gepastheid, keurigheid, ordelijkheid, zindelijkheid netjes - aardig, accuraat, behoorlijk, beleefd, braaf, chic, clean, correct, eerbaar, fatsoenlijk, fraai, keurig, knap, ordelijk, proper, regelmatig, rein, sierlijk, verzorgd, zindelijk netleuver - strop netmaag - koeienmaag, muts net niet raak - rakelings netnummer - kengetal nette man - heer nette vrouw – dame netten bewerker – taander netto - nt, rein, schoon, zuiver netvleugeligen - neuroptera netvleugelig insekt - doornrups, elzenvlieg, gaasvlieg, haft, libel, mierenleeuw, waterjuffer netvlies - retina netvliesontsteking - retinitis netvorming - reticulair netwerk – filet, patroon, raster netwerk van bloedvaten of zenuwen - plexus netwerk van lijnen - raster net zo – dito, evenzo, gelijk, idem, identiek net zo erg als een dief - heler net zo lang als een seconde - tel neuralgie - zenuwpijn neurasthenie - zenuwzwakte neuriën - zingen neurologie - zenuwkunde neuroloog - zenuwarts neurose - zenuwziekte neurotisch - zenuwziek neus - gevel, gok, punt, reukorgaan, rhino, scheg, snotkoker, snufferd, snuit, zintuig neus, rode - couperose neusbeer - koati neusbloeding veroorzakend – hypertensie neusdoek – zakdoek neushoorn - badak, r(h)inoceros neushoornvlies - naseus neushoornvogel - bucterotida, hoornsnavel, jaarvogel neusje (het) - beste, fijnste, kleinste, lekkerste neusje (van een appel) - navel neusklank - nasaal neusklinker - nasaal neusknijper - knijpbril, lorgnet, praam, prang(er) neuslap - zakdoek neusslijmvliesontsteking - rinitis neusspiegeltje - rinoscoop neusspraak - rinolalie neus van een schip – boeg neus van een schoen - teenstuk neusverkoudheid - coryza neusvis - sneep neusvocht - snot neuswijs - betweterig, eigenwijs, scherpzinnig, slim, verwaand, waanwijs, wijsneuzig neut – afzakkertje, borrel, glaasje, oorlam, snaps neut, in de - dronken neutel - dreutel, mannetje neutelen - talmen neutelig - gemelijk, korzelig, zeurig neutraal - afzijdig, kleurloos, ongebonden, onpartijdig, vrij neutraliteit - onzijdigheid neutrum - onzijdig neuzelend - nasaal neuzen - kijken, loeren, rondloeren, snuffelen, speuren, zoeken nevel - damp, dauw, mist, nevelvlek, rook, sluier, smook, smoor, spiraalnevel, stoom, waas, wasem nevelachtig - bewolkt, dampig, mistig, mottig, nevelig, vaag, wazig nevelapparaat – nevelaar nevelbank - mistbank nevelig - dampig, heiig, mistig, mottig, nebuleus, vaag, wasemig, wazig, neveling - nevel nevelmaand - november nevelmassa die de kern van een komeet aan alle zijden omgeeft – coma nevelsluier - waas nevelsteen - nefeline neven - naast, neffens nevens - behalve, (er)naast, neven nevenschikkend voegwoord - en, maar, of nevenschikking van woorden van dezelfde of tegengestelde betekenis - parataxis nevensluiting – shunt nevenvestiging - filiaal new Hampshire, hoofdstad van - Concord New Jersey, hoofdstad van - Trenton New Mexico, hoofdstad van - Santa Fe newton - n. Niam-niam - Azande Nibelungen, vorst der - Hagen, Högni Nibelungenlied, held uit het - Siegfriet Nicaragua, berg in - Momotombo, Ometeoe, Viejo Nicaraguaanse stad - Leon, Managua Nicaraguaanse munt - centavo, cordoba Nice - Nizza nicht – broederskind, homoseksueel, kozijn, oomshind, oomzegger Nicobaren, een der - Camotra, Katsjal, Nunkauri Nicobaren, palmsoort op de - nidaton, orania, rimifon Nicolaas - Nico, Niek nicotine - tabakgif niemand - geen, nemo niemand uitgesloten - allen niemand uitgezonderd - allen, allemaal, elk, elkeen, ieder, iedereen niemendal - niets, nihil, niks, noppes nieren - renes nieren betreffende - renaal niergruis - graveelzand nierkoliek - nefralgie nierpijn - nefralgie nierontsteking - nefritis niersteen - graveel niervergiftiging – uremie niervocht - urine nierziekte - nefrose, nefritis, nefralgie nieskruid - helleborus nieskruid, groen - wrangwortel nieskruid, zwart - kerstroos nieswortel - veratrum niet - (klink)nagel, neet, pen, pennetje niet aan anderen - eigen niet aan belasting onderworpen - belastingvrij, onbelastbaar niet aan denken – vergeten niet aan een - los niet aan één stuk door - onderbroken niet aangedaan - onbewogen niet aangenaam - lastig, onbehaaglijk, vervelend niet aangenaam klinkend - onharmonisch, onwelluidend niet aangenaam om naar te luisteren - gejeremieer, geleuter, gewauwel, gezeur, gelul, kletskoek niet aangeraakt - onaangeraakt, onaangeroerd, onberoerd niet aangeroerd – intact niet aangevallen - onbestreden niet aanhouden – uittrekken niet aankomen – afblijven niet aannemen – afwijzen, bedanken, weigeren niet aanraken - afblijven niet aanstaan – mishagen, weigeren niet aantasten - ontzien niet aanvaarden - weigeren niet aanwezig - absent, afwezig, foetsie, heen, uit, verdwenen, weg niet abstract - concreet niet actief - b.d., emeritus, indolent, inert, laks, lui, passief, traag, niet af – onaf, onvoltooid niet afgemaakt – onvoltooid niet aflatend - continu niet afschaffen - handhaven niet aftreden - aanblijven niet algemeen – bijzonder, buitengewoon, ongewoon, opmerkelijk, particulier, speciaal, vreemd, zonderling niet alledaags - byzonder, ongemeen, ongewoon niet alles - deel(s), gedeeltelijk, iets, parttieel niet altijd - soms niet-amateur - beroeps, prof(essional), semi-prof niet ambtelijk - onofficieel, privaat niet amusant – eentonig, saai niet anders - hetzelfde niet authentiek - apocrief, onecht niet balsturig - gezeglijk niet bang - moedig niet barbaars - beschaafd, menselijk niet barmhartig - genadeloos, wreed niet bedaard - opvliegend, wild niet bedeesd - brutaal ,vrijpostig niet bedekt - bloot, openlijk niet bedorven – bruikbaar, eetbaar, vers niet bedreven – onervaren, onhandig niet bedroefd - opgewekt, vrolijk niet begerig - tevreden niet begrens- onbeperkt, uitgebreid, uitvoerig niet begroeid - dor, bloot, kaal, naakt niet bekend – onbekend, vreemd niet bekend gemaakt - geheim niet bekrompen - breed, open, ruim niet bekwaam - incompetent niet beladen - leeg, ontlast niet bemind - gehaat, impopulair niet beoogd – onbedoeld, ongewild niet bepaalde hoeveelheid van iets - deel, part niet beroeps - amateur, dienstplichtig, dilettant, reserve niet beschaafd – onbeschoft, onnet niet bescheiden - brutaal, indiscreet, opdringerig, vrijpostig niet beschikbaar – indisponibel niet beschonken - nuchter niet beschreven - blanco, wit niet beslist – onbeslist niet best – knudde, slecht niet bestaand - irreëel, onwerkelijk niet bestand tegen warmte – thermolabiel niet betaald – onafgelost, schuldig niet betrouwbaar – louche niet bevestigd – los, onzeker niet bevloeid bouwland voor de droge rijstbouw (Ind.) - ladang niet bevoegd – incompetent niet bevreesd – dapper, koen, onvervaard niet bewust – onbewust, wezenloos niet bezadigd – jong, mal niet bezet – vrij niet billijk - onredelijk niet bindend - informeel, vrijblijvend niet binnen - buiten niet binnendoor - achter langs ,buitenom niet binnen om – buitenom niet blank - gekleurd niet blijvend - tijdelijk, voorbijgaand niet bot - scherp niet boven - beneden, onder niet breed – smal niet buigzaam - stram niet buiten - binnen, in niet buitenom - binnendoor niet chaotisch - geordend niet charmant - onaantrekkelijk niet-christen - heiden, Islamiet, jood, Mohammedaan, ongelovige niet chronisch - acuut niet comme-il-faut - onbehoorlijk, onfatsoenlijk, ongepast niet compact - los niet concreet - abstract niet conform - afwijkend niet conservatief - progressief, vooruitstrevend niet contra - voor, pro niet-corpslid - boender, knor niet daarginds - hier niet dadelijk – later, straks niet dapper – laf niet de eerste - laatste niet deelbaar - priem niet deelbaar door twee - oneven, on niet degelijk – onsolide niet de kortste weg – omweg niet de rechter - linker niet deskundig - incompetent, leek nietdeskundige – leek niet deugen - rammelen niet de ware gedaante - mom niet deze - andere, die, gene niet deze plaats - daar, ginder, ginds niet dezelfde - ander(e) niet dezelfde plaats - anders, elders, ergens niet dicht - aan, lek, luchtig, ontsloten, open niet dichtbij - afgelegen, ver(af, verwijderd niet die - deze niet dienstplichtig - beroeps, reserve, vrijwillig. niet dienstplichtige - vrijwilliger niet dierlijk – mineraal, plantaardig niet dik - dun, iel, ijl, mager, slank, tenger niet dikwijls - soms niet direct - indirect, later, straks niet doeltreffend - ineffectief niet doen - afzien, (na)laten niet dof - blinkend, helder niet dom - geleerdgewiekst, gehaaid, knap, leep, slim niet donker – licht niet doordacht - loszinnig niet doorgaan - ophouden, stoppen, vervallen niet doorlopen - stilstaan niet doorwaadbaar - diep niet drachtig - gust, vaar niet dronken - nuchter niet droog – klamk, nat, vochtig niet druk - bedaard, flauw, kalm, rustig niet druk kind – lichtjas, onak niet dubbel - enkel niet dun - corpulent, dik, gebonden, gezet, mollig, vet niet duur - goedkoop, voordelig niet dwalend – doelgericht, feilloos niet echt – imitatie, nep, surrogaat, vals niet economisch - inefficiënt niet een - geen, gene, niemand niet een uitgezonderd - allemaal, allen, elk, ieder(een) niet eens - meermalen, vaker, oneens niet been uitgezonderd – allen, allemaal, elk, ieder(een), niet eenvoudig - gecompliceerd niet eenzaam afgelegen - dichtbij niet eerlijk - gemeen, onecht, oneerlijk, slinks, unfair, vals niet eervol – deshonerabel niet eetbaar - giftig niet effen - geplooid, inegaal, oneffen, ruw niet egaal - hobbelig, oneffen, ongelijk, ruw niet eigenaardig - gewoon niet energiek - gemakzuchtig, slap niet eng - ruim niet enkel – dubbel niet erbuiten – erin niet erg veel – weinig niet erg warm - lauw niet erkend als echt - apocrief niet erkend bijbelboek – apocrief niet erkennen van de wet - anomie niet erkenning (bij wedstrijden) – diskwalificatie niet erkentelijk - ondanlbaar niet ernstig bedoelde hofmakerij - flirt niet ernstig mens - spotter, spotvogel niet ervaren – nieuw, onbedreven, onhandig niet ervaren mens - beginneling niet ervaren werkman - ongeschoolde niet eten - vasten niet even - langdurig, oneven, on niet evenwichtig - labiel, wankel niet exact – onnauwkeurig niet fair – oneerlijk, onnet niet fatsoenlijk - onbehoorlijk, onbeschoft niet flauw – geestig, pittig, snedig niet flexibel - onbuigzaam niet fraai - lelijk niet fris - bedompt, duf, flets, muf, rot, vaal, verlept niet gaaf – bedorven, beschadigd, vervallen, wrak niet gangbaar - incourant niet geaccepteerd – geweigerd niet gebogen – plat, recht niet gebonden – los, neutraal, vrij niet gecompliceerd – eenvoudig, simpel niet gedaan wat men doen moest - nalatig niet geestelijke – leek niet geestig – flauw, laf niet geheel - deels, gedeeltelijk, partieel niet geheel verstandig - halfwijs niet geheel waterdicht - lek(kend), poreus niet geheel zuivere smaak - bijsmaak niet geheim - bekend, openbaar, publiek niet gejaagd - bedaard, gerust, kalm, rustig niet gekleed - bloot, naakt niet gekookt - rauw niet geladen deeltje atoomkern – neutron niet geldig – nietig niet geleed - ongeleed niet geleidend - isolerend niet-geleider – isolator niet gelijk – afwijkend, oneffen, ongelijk, verdeeld niet gelijkvormig - anders, incongruent niet gemist kunnen worden - nodig, noodzakelijk, onmisbaar niet genoeg gekookt - ongaar niet genoemd – anoniem niet geoorloofd - verboden niet geraakt - mis niet gerechtvaardigd - ongegrond, onterecht niet gering – duchtig, krachtig, stevig niet geroerd – onaangedaan niet geschaad - ongedeerd niet gesloten - open, toegankelijk, openhartig, mededeelzaam niet gesloten zijn - openstaan niet gespannen - slap, ontspannen, rustig niet gesteld op mensen - eenzelvig, schuw niet gesteld op veel mensen - eenkennig, eenzelvig niet getekend - anoniem niet getroffen – onaangedaan, ernaast, gemist, mis niet geveinsd - realistisch niet gevouwen bedrukt vel - plano niet gevuld - hol, ijdel, ledig, leeg niet gevulde ruimte - leegte, vacuüm niet gewijde rooms-katholieke prelaat - elect niet gewild - incourant, impopulair, ongewenst niet gewilde ruzie - misverstand niet gezien - impopulair niet glad - bobbelig, oneffen, ruw, stroef niet blad verlopen - stroef niet glanzend - dof, mat, troebel niet glinsterend - mat niet goed – fout, onwel, slecht, verrot niet goed doorbakken - klef, ongaar tets niet goed droog – klam, nat, vochtig niet goed gaar - kleems, klef niet goed snik – gek, lijp niet goed wijs – achterlijk, dom, gek, geschift, halfgaar niet graag – node, ongaarne, onwillig niet graag gewild – ongewenst niet grappig - onaardig niet grof - fijn niet groot - gering, klein, minuscuul, nietig, onaanzienlijk niet gunnen – misgunnen niet haaks - scheef niet haastig - rustig, bedaard, kalm niet hard - langzaam, murw, week, zacht niet hartig - flauw niet hebben - gebrek, gemis, ontbering niet heel – gebroken, kapot, stuk niet helder – mat, dof, drab, goor, onrein, troebel vies, vuil niet helder van kleur - flets, goor niet helder van stem - hees niet helderwit - gelig, goor niet helemaal – bekant, bijna, deels, gedeeltelijk, haast, partieel niet hetzelfde - anders, ongelijk niet hier - daar, der, elders, ginder, ginds niet hoger – gelijk niet hol – gevuld, massief niet hoog – laag niet hoog in prijs - goedkoop niet hoogstaand – banaal, platvloers niet horend - doof niet iedereen - enigen, enkelen, weinigen nietig – armzalig, futiel, gering, iel, klein, luimig, luizig, luttel, mager, min, mizerig, nul, onaanzienlijk, onbeduidend, ongeldig, popperig, prullig, waardeloos nietigheid - bagatel, beuzeling, lor, nulliteit, onbeduidendheid, prul, vergankelijkheid, wissewasje niet "In" – ongewild, ongezocht niet in dichtvorm – proza niet in geld - natura niet in het geheim – openlijk niet in het middelpunt gelegen – excentrisch niet in huis – buiten niet is orde – geschokt, onpasselijk, overstuur niet in rechte stand – scheef niet in staat te horen – doof niet in staat te zien – blind niet in staat tot - onmachtig niet in trek - impopulair niet in werkelijke dienst - non-aktief niet inbegrepen - exclusief niet ingeslapen - wakker niet ingevuld - blanco niet-ingewijde - buitenstaander, leek niet ingewikkeld - eenvoudig niet ingezet - aangeknipt niet inwonend - extern niet-Israëliet - goj, gojim niet jong meer - bedaagd, bejaard, oud niet-Jood - goj, gojim niet juist – fout(ief), incorrect niet kalm – ongedurig, onrustig, woelig niet kapot - gaaf, heel, intact niet kerkelijk - profaan niet kerkelijk aangelegd - neutraal niet kernachtig - slap niet kinderachtig - grootmoedig, ruimdenkend, volwassen niet klaar – onaf niet kleingeestig – onbekrompen niet komen – afzeggen, uitblijven, wegblijven niet kort – lang niet krachtig – slap, zwak niet krenterig – coulant niet krom - recht niet kunnende afwachten - ongeduldig niet kunnende betalen - insolvabel, insolvent niet kunnende gebeuren - onmogelijk niet kunnende horen - doof niet kunnende zien - blind niet kunnende zwijgen - loslippig niet kwaad – aardig, vriendelijk niet kwaadaardige pokken ziekte - alastrim niet laag - eerlijk, hoog niet landelijk – dorps, regionaal, stads, stedelijk, steeds niet lang - even, kort(stondig), moment niet lang geleden – kortelings, onlangs, pas niet langer geldig zijn - verlopen, vervallen niet lange tijd – moment niet langzaam – rad, rap, ras, kwiek, snel niet leerzaam - indociel niet legaal - illigaal, illegetiem, onwettelijk niet lek – dicht niet lekker – onbehaaglijk, onsmakelijk, vies, wee niet lenig - stijf, houterig, stram niet letterlijk - figuurlijk niet levend - dood, gestorven, overleden, wijlen niet levendig - flauw, mat, saai, slaperig, slepend, traag, vervelend niet licht - donker, ongemakkelijk, zwaar niet licht te ontroeren – onaandoenlijk niet liggend - staand niet logisch - grillig, inkonsekwent, irrationeel, ongerijmd, willekeurig niet loslaten – vasthouden niet lui – arbeidzaam, ijverig, vlijtig niet mager - corpulent, dik, gezet, vet niet makkelijk - moeilijk niet matig - royaal, verkwistend niet matroos - baar niet mededeelzaam - gesloten, stil, zwijgzaam niet meegaand - streng niet meegevend - hard, onbuigbaar niet meer bevroren – ontdooid niet meer dan dat – slechts niet meer doen – nalaten niet meer geldig - verlopen niet meer hier – daar, elders, heen, vertrokken, weg niet meer in de mode - ouderwets niet meer in functie - b.d., em, ex niet meer levend - dood niet meermalen - eenmalig, eens, ereis niet meer met iets inlaten – onttrekken niet meer te gebruiken - versleten niet meer te koop - uitverkocht niet meer wetend - bijster, radeloos niet meer willen – afzien, bedanken niet meer ziek - beter niet-metaal – metalloïde niet met wat - zonder niet-militaire dienst - burgerdienst niet-mis – raak niet modern – klassiek niet moe - fit niet moedig – angstig, bang, enghartig, laf(hartig) niet-Mohammedaan - giaur, kafir (scheldnamen) niet moeilijk - eenvoudig, makkelijk niet mooi – afschuwelijk, lelijk niet moreel - immoreel niet muzikaal - amuzikaal niet naakt – gekleed niet nakomen – afzien, nalaten niet na te gaan - oncontroleerbaar niet na te volgen - nimitabel, onnavolgbaar niet nader genoemd persoon - kwidam niet nakomen - verzuimen niet naleven - verzaken niet nauw - breed, ruim, wijd niet nauwgezet - rommelig, slordig niet nederig - hautain, hooghartig, trots niet neerslachtig - blij, levenslustig, opgewekt, vrolijk niet netjes - incorrect, indecent, onbehoorlijk, onfatsoenlijk, rommelig, slordig, vies, vuil niet nieuw - gebruikt, oud, tweedehands niet nodig – genoeg, luxe, misbaar, onnodig, overbodig, voorzien niet nu - eens, eerder, eerlang, later, ooit, straks niet officieel - officieus, informeel niet omstandig – beknopt niet onbemiddeld - vermogend niet onderling – allenig niet onderwezen - ongeleerd niet ongeoefend - getraind, paraat niet ontploft projectiel - blindganger niet onwettig - legaal niet oorlogvoerend - non-belligerent niet op deze manier - anders niet op deze plaats - elders, ergens, ergens-anders niet op deze wijze - anders niet op dit ogenblik - later, straks niet open - dicht, gesloten, toe niet openbaar - besloten, geheim, intiem, particulier, privaat, privé niet openbaren - verhelen niet openhartig - gesloten niet openlijk - bedekt, geheim, heimelijk, tersluiks, verborgen niet opgeloste zaak – raadsel, probleem niet opgeruimd – zuur niet opgeven – volhouden niet opgewekt – hangerig, loom niet ophouden - doorgaan niet oplettend - onattent niet oppervlakkig - diepzinnig, serieus niet oprecht - oneerlijk, vals niet op tijd – laat, vroeg niet opzichtig - bescheiden, ingetogen, stemmig niet ordelijk - rommelig niet oud - jong, nieuw, vers niet overdreven – gematigd, matig niet over een nacht ijs gaan – voorzichtig niet overhaast - bedachtzaam niet parkeren - N.P. niet pittig – ontspannen, slap niet plezierig – akelig, naar, onaangenaam, onprettig, vervelend niet pluis – gevaalijk, link, riskant niet positief - negatief niet prettig - akelig, naar, onaangenaam, onprettig, vervelend niet principieel – los, lauw, rechtgeaard niet privé - openbaar, publiek niet productief – inactief, werkeloos niet progressief – conservatief niet proper – onnet, vies, vuil niet publiek - besloten, particulier, privé niet puntig – bot, stomp niet raak - ernaast, mis(ser), naast niet raken - missen niet recht - gebogen, gekromd, krom, scheef, schuin niet rechts – links niet rechtsom - linksom niet rechtstreeks – dadelijk, getrapt, indirect, via, zijdelings niet rechtvaardig - onbillijk, onrechtvaardig niet-rijder - loper, wandelaar niet rijmend - blank, rijmloos niet rimpelig – glad niet roerig – rustig stil niet romantisch - prozaïsch niet samengesteld - eenvoudig, enkel, enkelvoudig, simpel niet scheef - recht niet scherp - bot, ongeslepen, stomp niet scherp omlijnd - flauw, vaag niet schikkende - ongelegen niet schoon – onfris, onrein, smerig, vies, vuil niet schuin - recht niet serieus - frivool niet serieuze affaire - amourette niet slagen - bakken, falen, fiasco, mislukken, stralen, zakken niet slap – strak niet slapend - wakker niet slecht - gaat wel, goed, redelijk, tamelijk niet slim - dom, stom niet sluiten – openlaten niet schuldig meer - kiet niet snel - langzaam, traag niet snugger – dom, stom niet somber - blij, opgewekt, vrolijk niet soortzuiver - bastaard, hybried niet sprekend - stom niet sterk - slap, teer, week, zwak niet stevig - insolide, labiel niet stoffelijk - geestelijk, spiritueel niet strak - slap niet straks - nu, nou niet stroef - effen, egaal, glad, vlak niet strijdende militair - non-combattant niet stuk - gaaf, heel, intact niet subjectief - objectief niet taai – mals niet te bedwingen – ontembaar, tomeloos niet te begrijpen - abracadabra, onbegrijpelijk, ondoorgrondelijk niet te geloven - ongelooflijk niet tegen - pro, voor niettegenstaande - echter, hoewel, nochtans, ofschoon, ongeacht, ondanks, toch, trots niettegenstaande dat - desondanks, ofschoon, ondanks, toch niet tegenwoordig – absent, afwezig niet te goeder trouw - oneerlijk, vals niettemin - alevel, algelijk, desondanks, echter, evenwel, intussen, nochtans, toch niet te missen - nodig, noodzakelijk, onmisbaar niet te noemen - anoniem, naamloos, nameloos niet te redden – reddeloos niet te temmen - ontembaar niet terughoudend - gul niet terzake - irrelevant niet te scheiden - innig, inseparabel, onlosmakelijk niet te stuiten – tomeloos niet te tellen – ontelbaar, talloos niet te temmen – ontembaar niet te vermijden – noodzakelijk niet te veroveren – onneembaar niet thuis – uit, weg niet telkens veranderend – bestendig, duurzaam, stabiel niet tevreden – onbevredigd, onvoldaan niet toegankelik – afgesloten, dicht, toe niet toegestaan – taboe, verboden niet toegevend - streng niet toereikend - onvoldoende niet toestaan – afwijzen, onthouden, verbieden, weigeren niet tot scherts geneigd - ernstig, serieus niet tot schipperen bereid – halsstarrig, vasthoudend niet treffen – missen niet treffend – mis, naast niet troebel - helder, klaar, zuiver niet twee maal – eenmalig, eens niet twijfelachtig - zeker, indubitabel niet uitgebreid - onbeduidend niet uitheems - inheems, nationaal niet uitputtend - oppervlakkig niet uitscheldend - onophoudelijk niet uitslaande brand - binnenbrand niet uitvoerig - beknopt, bondig, kort, lapide, summier niet uitwaaiende lamp - stormlamp niet uitwendig - innerlijk, interieur, inwendig, niet uitwonend - intern niet uniek - algemeen, veelvuldig niet vaak - eenmaal, eens, ooit, soms, zelden niet-vakman - leek niet vallend onder - exempt niet van belang - irrelevant, onbelangrijk niet van energie getuigend - loom, slap niet van hetzelfde gevoelen - oneens niet van mij - Uw, zijn, haar, jouw niet van ophouden weten – doordouwen, doorgaan niet van pas - ongelegen niet van zijn beginsel afwijkend - beginselvast, principieel, standvastig niet vast - inconstant, los, onafhankelijk, onbestendig, ongewis, onzeker, rul, veranderlijk, vrij, wankel niet vast bepaald - onzeker niet vaster – losser niet vasthouden – loslaten niet vast op de benen – wankel niet vast staan - wankelen niet vatbaar voor infecties - immuun niet veel - iet(s), luttel, onbeduidend, wat, weinig niet veel doen – lummelen, luieren niet veel voorkomend - schaars niet ver - dichtbij, nabij, vlakbij niet veraf – nabij niet verboden – geoorloofd, toegestaan niet verdeeld - een niet verdeeld zijn – eenheid niet verder dan – tot niet verder gaan – stoppen, verijlen niet vereist – overbodig, overtollig niet vergeten - gedenken niet vergezeld - alleen niet verheven - alledaags, prozaïsch niet verkoopbaar – incourant niet verlegen – koen, onbedeesd, stoutmoedig niet vermengd - puur, rein, zuiver niet verminderd - onverminderd niet verplicht - facultatief, vrijwillig niet vers - belegen, oud, oudbakken niet verschijnen – verzuimen niet vervolgen - seponeren niet vervulde betrekking - vacature niet verwacht – onvermoed, onverwachts, verrassend niet ver weg – vlakbij niet verzorgd – slordig niet vet – dun, iel, mager niet vitaal - bloedeloos, lamlendig, lusteloos, slap, indolent niet vlijtig – lui niet vloeibaar – dik niet vlot – stroef niet vlug – langzaam, traag niet vochtig - droog niet voldoen - nonbetaling, wanbetaling niet voldoende - in suffisant niet volgroeid – onrijp, onvolwassen niet volledig – incompleet, onvolkomen niet volstrekt - betrekkelijk, relatief niet voltallig – gedeeltelijk, incompleet, onaf niet voltooid - onaf niet voor – achter(af), anti, na, neutraal, tegen niet voor de grap - ernstig, serieus niet voor en niet tegen – neutraal niet voorgoed - tijdelijk niet voor iedereen - exclusief niet voortbrengend – improductief niet voorzien geval – toeval niet vragen - passen niet vreemd - bekend, gewend, gewoon, normaal niet vrij – gebonden niet vrijstaand - steunend niet vrijstaande pilaar - pilaster niet vrijwillig – gedwongen, node, ongaarne, onwillig niet vrijzinnig - illiberaal niet vroeg – laat niet vroeger – later, nu, toekomstig niet vrolijk – pruims, zuur niet vruchtbaar – steriel niet vuil - schoon niet vurig - ongeïnteresseerd niet voordelig - duur, prijzig, kostbaar niet voortbrengend - improduktief niet voortmaken - lijntrekken, talmen, treuzelen niet voor iedereen - exclusief niet voor de waarheid uitkomen - draaien niet waakzaam – dromerig, slaperig niet waar – nietes, onwaar niet waarderen - miskennen niet waardig persoon – klungel niet wakker zijn - gedroom, gesuf, slaap niet warm - koud niet waterdicht - doorlatend, lek, poreus niet week - hard niet wegdoen – houden niet weggaan – thuisblijven niet weggeven - hoeden niet weinig - veel, heel wat niet welgemanierd - onbeschaafd, onbeschoft niet wel gevoelend - onwel niet welkom – onaangenaam, ongenood niet welwillend - ongunstig niet wereldwijs - ingénu niet werkelijk - fictief, ideeel, irreëel,onwaar, wezenloos niet werken – luieren, verletten niet werkend - defekt, inert, kapot, lui; onklaar, werkeloos niet weten – ignoreren niet wetend - onbewust niet wettelijk - illegaal, illegitiem niet wezenlijk - onecht niet wijd – nauw, smal niet wijd zittend - krap niet wijs - dom, idioot, mal, onverstandig, stom niet wild - tam niet wisselvallig - bestendig niet wraakzuchtig - vergevensgezind niet ijzerhoudend - non-ferro niet zacht – hard niet zachtzinnig - streng niet zeeman – landrot niet zeker – onvast, wisselvallig niet zichtbaar – latent, verborgen niet ziek – gezond niet zinken - drijven niet zo - anders niet zoet - dry, hartig, zuur niet zout – flauw niet zo veel – minder niet zuiver – loens, oneerlijk, vals niet zwaar - licht nieten - hechten, haken, klinken, krammen, bevestigen, vastmaken, samenklinken nietig - iel, gering, luttel, klein, miniem, futiel, onbeduidend, nietswaardig, vergankelijk, onaanzienlijk nietigheid – lor, prul, wissewasje nietig verklaren van een vonnis - casseren nietigverklaring – annihilatie, anulering nietje – krammetje nietje of haakje – kram nietmachine – nietapparaat, nieter niets - niemendal, nihil, niks, nul, snars, zero nietsdoen – dagdieven, lanterfanten, lediggang, luieren, luilakken, niksen, werkeloosheid nietsdoener - doeniet, leegloper, lijntrekker, luiaard niets in de Boeddhistische godsdienst - nirwana, nirvana niets kwaads vermoedende – argeloos, onschuldig niets meer bezittend blut, rut niets meer kunnend - onmachtig niets uitgesloten - al, allen, alles niets uitgezonderd - alles, totaal nietsdoen - lediggang nietsnut – baliekluiver, doeniet, lanterfanter, leegloper, luiaard, luilak, luiwammes, slampamper, straatslijper niets vermoedend – argeloos niets waardig - gemeen, min, slecht nietszeggend - flauw, hol, leeg, onbeduidend nietszeggende uitspraak - bombast, clichéfrase, laag, miserabel nietszeggende zin - frase, cliché, leuze niettegenstaande - ongeacht, ofschoon', niettegenstaande dat - desalniettemin, echter, nochtans, ofschoon, toch, trots, hoewel, ondanks niettemin - alevel, desondanks, echter, eveneens, intussen, nochtans, toch nieuw – actueel, fris, jong, modern, neo, novum, onervaren, ongebruikt, recent Nieuw Amsterdams Peil - NAP. nieuwbakken - vers nieuw bedenksel - uitvinding nieuw bekeerde - neofiet, proseliet nieuweling – aankomeling, beginner, boar, debutant, groentje, junior, neofiet, novice, noviet nieuwgevormd woord - neologisme Nieuw-Guinea - Irian Nieuw-Guinea, eilandje bij - Biak, Komoran, Noemfoor, Salawati, Waigeo Nieuw-Guinea, rivier op - Digul nieuw hulpmiddel bij navigatie - radar nieuw ontgonnen - novaal nieuw soldaat - rekruut nieuw soort gas - neon nieuwvorming - neologisme nieuwe dans - raspa, rumba, samba, twist , nieuwe maan - n.m. nieuwe matroos - baar nieuwe naam voor Abessinië - Ethiopië nieuwe naam voor Basutoland - Lesoto nieuwe naam voor Bechuanaland - Botswana nieuwe naam voor de Goudkust - Ghana nieuwe naam voor Madagascar - Malagasië nieuwe naam voor Nieuw-Guinea - Irian nieuwe naam voor Noord-Rhodesië - Zambia nieuwe naam voor Nyassaland - Malawi nieuwe naam voord Perzië - Iran nieuwe naam voor Siam - Thailand nieuwe naam voor Tanganyika en Zanzibar - Tanzania Nieuwe Hebriden, een der - Ambryn, Api, Arba, Erromanga, Maiwo, Malekula, Santo, Tanna, Vate nieuwe oplaag - herdruk nieuwe regel - alinea nieuwe rekening - n.r. nieuwe rijke – parvenu nieuwe soldaat - rekruut nieuwe soort – mutant nieuwe ster - nova nieuwe stijl - n. s. Nieuwe Testament - N.T. Nieuwe variëteit - conquest nieuwe vinding – ontdekking, radar, straalmotor nieuwe volkenbond - U.N.O., VN., nieuwe wereld - Amerika nieuwe wereldtaal - ido nieuwe wijn - most nieuwe zegswijze - neologisme nieuweling - debutant, noviet; groen nieuweling (op zee) - baar nieuwerwets - eigentijds, modern, modieus Nieuw-Guinea - Irian nieuwigheid - innovatie, nieuwmodisch, nieuwtje, noviteit, nouveauté, novum, snufje, vondst nieuwigheid (taal) - neologisme nieuwjaar (Islam.) - Muharram nieuws – actualiteit, mare, tijding, bericht, gerucht, informatie, journaal, nieuwsbericht - bulletin, krantenbericht, radionieuws, televisienieuws nieuwsblad - courant, dagblad, gazet, journaal, krant, weekblad nieuwsblad – AD, N.A.C., Handelsblad, Parool, Telegraaf, Volkskrant, Trouw, Waarheid nieuwsbureau - Aneta. AN.P., HavasReuter, TASS, UPI, Ceteka nieuwsfilm - journaal nieuwsgaarder – journalist nieuwsgierig – benieuwd, weetgraag nieuwsgierig aanstaren - aangapen nieuwsgierige - indringer, pottenkijker, weetgierige nieuwsgierige vrouw - Aagje nieuwsgierigheid wekken – benieuwen nieuwsjager – journalist, reporter nieuwsopsteller - redacteur nieuwtje – novum, primeur nieuwvormen - scheppen nieuwvorming - neologisme nieuw woord - neologisme Nieuw-Zeeland, stad in - Auckland, Cristchurch, Wellington Nieuw-Zeelandse munt - pond nieuwzilver - alpaca, argentaan, argental, argentine, argyroliet, christoffelmetaal, electrum, nikkelkoper, packfong Nieuw-Zuid-Wales, hoofdstad van – Sydney niezen - proesten Nigeriaanse houtsoort - apa Nigeriaanse munt - pond Nigeria, hoofdstad van - Lagos Nigeria, oud rijk in - Bornu, Kano, Nupe, Sura Nigeria, stad in - Ibadan, Ife, Jos, Kano, Lagos, Ogbomosko nigromantie - toverij, zwartekunst nihil - nil, niks, niemendal, niets, nul, zero nihilist - knor nijd – aandrift, afgunst, afkeer, boorheid, haat, jaloezie, kift, naijver, neetoor, vete, vijandschap, walg, woede nijdas – brombeer, brompot, bullebijter, iezegrim, knorrepot, kwel, neteloor, nurks, sar, treiteraar nijdassen - kwellen, plagen, sarren, treiteren nijdasserig - gemelijk, hatelijk, nijdig, treiterachtig nijdig – aangebrand, afgunstig, bits, boos, driftig, fel, gebelgd, gebeten, giftig, hatelijk, kregel, kwaad, toornig, verbolgen, verstoord, vinnig, vurig, woedend nijdigheid – vijandelijkheid nijf - mes nijg - zeer nijgen - buigen, (k)nikken nylongaren - bifil nylonkous en -broekje - panty, maillot nymf - dryade, hamadryade, najade, nereïde, okeanide, oreade Nijl, bronrivier van de - Kagera nijlpaard - behemoth, hippopotamus, rivierpaard nijlkwastvinsnoek - bichir nijlreiger - ibis nijlsnoek - mormyrida, tapirvis nijlstad - Caïro, Khartoem, Assoean nijlvogel - ibis Nijmegen, oude naam van - Noviomagus nijnagel - stroopnagel, nijdigaard nijpen - benauwen, drukken, knijpen, knellen, kwellen, snerpen nijpend - nauw, knellend, kwellend, smartelijk, pijnlijk nijpend gebrek - penarie nijper - tang nijptang – knijptang nijten - dwarsdrijven nijver - actief, arbeidzaam, bedrijvig, bezig, druk, naarstig, noest, vlijtig, ijverig, werkzaam nijveraar - industrieel nijver dier - bij, ieme, mier nijver mens - werker, zwoeger nijverheid - arbeidzaamheid, fabriekswezen, ijver, industrie nijverheidsonderwijs - n.o. nijverheidsschool - I.t.s., u.t.s., h.t.s. nijverig - arbeidszaam nik - buiging; groet, knik, nijging nikethamide - coramine nikkel - ni nikkel-aluminiumlegering - alumel nikkelerts - garneriet, magneetkies nikkelijzer - nife nikkelkies - messinggeel, milleriet nikkelkoper - argentaan, nieuwzilver nikkellegering - alcapa, alumel, argentaan, calido, constantaan, elinvar, iconel, monelmetaa,l nichroom, nieuwzilver, nikkeline, packfong, permalloy, platiniet, rhometaal, thermoperm nikkelijzeraccu - edisonaccu nikken – knikken, nijgen nikker - demon, droes, duivel, ikker, satan niks – knudde, niemendal, niets, nihil, nil, noppes, nul niksen – lanterfanten, luieren niksnut – baliekluiver, lapzwans, leegloper, luiaard, slampamper nil - niets, nihil, nul Nilotenvolk - Dinka, Nuer, Sjilloek nimbus - glans, lichtkrans, luister, regenwolk; stralenkroon nimf - sirene nimf die Apollo ontvluchte - Boline nimf die Zeus op Kreta met geitenmelk grootbracht - Amalthea nimfen die Dionysus grootbrachten - Hyaden nimmer(meer) – nooit nimmerzat - ibis nimrod - weideman, jager Niobe der Natiën - Rome niobium - nb., columbium nip - punt, stip, teug nipa – moeraspalm, palmboom nipje – slokje, teugje nippe - neppe, kattekruid nippel – verbindingspen, smeerpunt nippen - borrelen nippertje, op het - net, ternauwernood Nippon - Japan nis - aedicula, muurholte, uitholling nis waaruit gletsjerwater komt - kaar Nisan - Abib nisbus - schoorsteenbus, kachelbus nisvormige uitbouw aan de oostgevel van een kerk - koornis nitrillen - cyaniden nitrocellulose - pyroxyline, schietkatoen nitrogelatine - springgelatine nitrogenium - n., stikstof niveau – gehalte, hoogte, peil, plan, standing, terras, waterpas niveau van water - peil niveauverandering van de zeespiegel - ingressie, overstroming, regressie, transgressie niveauverlaging van een rivier - in snijding niveauverschil - hoogteverschil niveauvlak - waterpasvlak nivelleerwerktuig - flesjeswaterpas nivelleren -egaliseren, gelijkmaken, vervlakken, vlakmaken nivellering - vervlakking nivose - sneeuwmaand Noach - Noë, Noah Noachs zoon - Sem, Cham; Japhet nobel - edel, edelmoedig, edelaardig, goed, hoogstaand, rechtschapen, statig, schoon, weldoend nobele handeling - weldaad Nobelprijswinnaar, Belgische - Beernaert, Bordet, Heymans, Maeterlinck Nobelprijswinnaars - V = Vredesprijs N = Natuurkunde L = Letterkunde S = Scheikunde G = Geneeskunde en E = Economie F = Fysiologie 3 Dam(G), Lee (N) 4 Bohr (G), Bohr (N), Böll (L), Bom (N), Buch (L), Cori (G), Dale (G), Gide (L), Hahn (S), Hess (G), Hess (N), Hill(G), Huil (V), Katz (G), King (V), Koch (G), Kuhn (S), Lamb (N), Mann (L), Mott (N), Mott (V), Neel (N), Pire (V), Rabi (N), Root (V), Ross (G), Rous (G), Ryle (N), Shaw (L),Tamm 5 Adler (S), Agnon (L), Alven (N), Arber (G), Arrow (E), Asser (V), Aston (S), Bajer (V), Balch (V), Bassow (N), Begin (V), Bethe (N), Bloch (G), Bloch (N), Bosch (S), Bothe (N), Bovet (G), Bragg (N), Braun (N), Camus (L), Chain (G), Crick (G), Curie (N), Dalen (N), Debye (S), Diels (S), Dirac (N), Dorsey (G), Eliot (L), Esaki (N), Fermi (N), Flory (S), Frank (N), Fried (V), Gabor (N), Gobat (V), Godoy (L), Golgi (G), Haber (S), Hench (G), Hertz (N), Hesse (L), Heyse (L), Hicks (E), Jacob (G), Korgh (G), Krebs (G), Kusch (N) Lamas (V), Lange (V), Léger (L), Lewis (L), Libby (S), (N), Todd (S), Urey (S), Wald (G), Wien(N), Ying (N), Loewi (G), Lwoff (G), Lijnen (G), Meade (E), Minot (G), Moniz (G), Monod (G), Natta (S), Oehoa (G), Ohlin (E), Passy (V), Pauli (N), Pregl (S), Ramon (N), Sachs (L), Sadat , (V), Segre (N), Simon (E), Soddy (S),Stark (N), Stern (N), Tatum (G), Temin (G), Vleck (N), White (L), Yalow (G), Yeats (L) 6 Addams (V), Andric (L), Angell (V), Barany (G), Barkla (N), Becket (L), Bellow (L), Boenin (L), Bordet (G), Brandt (V), Briand (V), Bunche (V), Butler (V), Calvin (S), Carrel (G), Claude (G), Cremer (V), Domagk (G), Dunant (V), Eccles (G), Enders (G), Eucken (L), Eykman (G), Finsen (G), Fisher (S), Florey (G), France (L,) Franck (N), Frisch (E), Frisch (G), Gasset (G,) Glaser (N), Granit (G), Hamsun (L), Harden (S), Hevesy (S), Hewish (N), Huxley (G), Jensen (L), Jensen (N), Joliot (5), Karrer (5), Kocher (G), Kossel (G), Landau (N), Leloir (5), Lenard (N), Lorenz (G), Moneta (V), Muller (G), Murphy (G), Myrdal (E), Nernst (5), Neruda (L), o 'Neill(L), Pavlov (G), Perrin (N), Perutz (5), Planck (N), Porter (G), Porter (5), Powell (N), Prelog (5), Quidde (V,) Ramsay (5), Richet (G,) Sanger (5), Sartre (L), Singer (L), Sumner (5), Townes (N), Undset (L), Walton (N), Watson (G), Weller (G), Wigner (N), Wilson (N), Wilson (V) 7 Axelrod (G), Banting (G), Bardien (N), Bergius (5), Bergson (L), Buchner (5, Buisson (V), Burnett (G), Compton (N), Deledda (L), Edelman (G), Ehrlich (G), Feynman (N), Fibiger(G), Fischer (5), Fleming (G), Glauque (S), Haworth (S), Haymans (G), Hodgkin (G), Hopkins (G), Houssay (G), Huggins (G,) Jimenez (L), Joekawa (N), Johnson (L), Jouhaux (V), Kastier (N), Kellogg (V), Kendell(G), Kendrew (S), Kipling (L), Kuznets (E) Laveran (G), Laxness (L), Lipmann (G), Lorentz (N), Luthuli (V), Macleod (G), Marconi (N), Mauriac (L), Medanar (G), Mistral (L), Moisson (S), Mommsen (L), Montale (L), Nathans (G), Nicolle (G), Ostwald (S), Pauling (S), Pauling (V), Pearson (V), Penzias (N), PureelI (N), Renault (V), Reymont (L), Richter (N), Robbins (G), Rolland (L), Röntgen (N), RusselI (L), Ruzicka (S), Schally (G), Seaborg (S), Seferis (L), Siaever (N), Spemann (G), Stanley (S,) Sheiler (G), Thomson (N), Waksman (G), Wallaeh (S), Warburg (G), Whlpple (G), Wieland (S), WiJking (G), Windaus (S), Zernike (N), Ziegier (S) 8 Aleayaga (L), Anderson (N), Appleton (N), Asturias (L), Bjornson (L), Blaekett (N), Blumberg (G), Borlaugh (V), Branting (V), Brattain (N), Bridgman (N), Cardueei (L), Chadwick (N,) Corrigan (V), Cournand (G), Davisson (N), Delbeeeo (G,) Ducommun (V), Einstein (N), Erlanger (G), Faulkner (L,) Forssman (G), Friedman (E), Gajdusek (G), Grignard (S,) Hartline (G), Herzberg (S), Kapitska (N), Koopmans (E), Kornberg (G), Lagerlöf (L), Langmuir (S), Laurenee (N), Leontief (E), Lippmann (N), Lipseomb (S), Marshall (V), MeMilian (S), Meyerhof (G), Millikan (N), Mitehell (S), Mulliken (S), Northrop (S), Rayleigh (N), Rlchards (G), Rlchorda (5), Roblnaon (5), Sabotler (5), Sacharov (V), Semjonov (5), Shockley (N), Siegbahn (N), Svedberg (5), Theorell (G), Tiselius (5), Tomonaga (N), Virtanen (5), Williams (V), Woodward (5) 9 Arnoldsen (V), Arrhenius (5), Baltimore (L), Becquerel (N), Beernaert (V), Benavente (L), Bourgeois (V), Butenandt (5), Churchill (L), Cockcroft (N), Cornforth (5), Echegaray (L), Einthoven (G), Gjellerup (L), Guillaume (N), Guillemin (G), Hauptmann (L), Heisenberg (N), Hemingway (L), Henderson (V), Heyrowski (5), Josephson (N), Karlfeldt (L), Kissinger (V), Lederberg (G), Martenson (L), Michelson (N), Mossbauer (N), Mottelson (N), Pasternak (L), Pripogine (5,) Prochorov (N,) Quasimodo (L), Rainwater (N), Samuelson (E), Sjolochov (L), Söderblom (V), Steinbeck (L), Tinbergen (E), TInbergen (G), Wllkinson (S,) Zsigmondy (S) Alelxandre (L), Chamberlin (N), Gullstrand (G), Hofstadter(N), Lagerkvist (L), Pirandello (L), Reichstein (G), Richardson (N), Rutherford (S), Schuringer(N), Schwietzer (V), Staudinger (S), Stresemann (V), Sutherland (G), Tsjerenkow (N), Chamberlain (V,) Galsworthy (L), Hinshelwood (S), Landsteiner (G), Maeterlinck (L), Pontoppidan (L), Schrödinger (N), Sherrington (G), Sienkiewicz (L), WiIIstätter (S) 12 Kantorovitsj (E), Solzjenitsin (L) 13 Hammerskjoeld (V) nobiliteit - adel, adeldom, ridderschap noblesse - adeldom, adelstand noch - (Frans) ni. nochtans - alevel, allevel, echter, evenwel, niettemin, toch, noctambule - slaapwandelaar nocturne - nachtstuk node - amper, gedwongen, nauwelijks, ongaarne, onwillig, overbodig, pas nodeloos – nutteloos, onnodig, tevergeefs, vergeefs nodeloze herhaling - tautologie noden - inviteren, uitnodigen, verzoeken, vragen nodig - dringend, gewenst, noodwendig, noodzakelijk, onmisbaar, onontbeerlijkvereist nodig bij elektrische geleiding - stekker, kontakt nodig bij soep - lepel nodig bij zuivelbereiding - karn, karnton nodig om vis te bakken - olie nodig voor uitrusting van schip - tuig, tuigage nodig voedsel - gerak, nooddruft nodigen - inviteren, noden, verzoeken nodiger - verzoeker nodiger ter begrafenis - aanspreken, doodbidder, kraai nodiging - invitatie, verzoek Noë - Noach, Noah noemen - aanduiden, bevelen, betitelen, heten, vermelden, zeggen noemenswaard – belangrijk, bijzonder, vermeldenswaard noen - middag noenmaal - lunch noenslaap - namiddagslaapje noenzaal - lunchroom, melksalon noes - schuin noest - arbeidzaam, kwast, naarstig, nijver, ijver, ijverig, vlijtig noestig – knoestig, vlijtig noest in hout - kwast noesterig - knoestig, kwastig nog - alsnog, andermaal, bovendien, buitendien, daarenboven, meer, ook, opnieuw, tevens, verder, voortdurend, voorts nogal - behoorlijk, danig, redelijk, tamelijk, vrij, zozo nogal koel – fris(jes) nogal veel – menig nogal zwak - zozo nog eenmaal - encore nog eens - ancora(muz.), alweer, andermaal, bis, nogmaals, opnieuw, wederom, weer nog eens beschouwen - herzien nog eens lezen – herlezen, overlezen nog flink en krachtig - kras, vitaal nog in natuurstaat - maagdelijk, ongerept, woest nogmaals - andermaal, bis, encore, herhelen, nogeens, weer nog maar net – amper, pas nog minder dan nul - negatief nog minder dan weinig - niets nog niet bewezen - n.l. (non liquet) nog niet gewijde bisschop - elect nog niet tot volle wasdom gekomen - onrijp, onvolwassen nog onrijpe druiven – agrest nog onzeker – onbeslist nog te betalen geldsom - schuld nog te vorderen - tegoed nog voorhanden – aanwezig, over(ig), voorradig nog weten - herinneren nok - dakrand, hik, snik, top, uitsteeksel, vorst nokbint - nokbalk nokken - afnokken, ophouden, snikken, stoppen nokkeval - piekeval nokpan - vorstpan nokplaat - nokbalk nol - bult, duin, heuvel, hoogte, rijshoofd, strandhoofd, zandberg, zandheuvel noli me tangere - kruidje-roer-me-niet nomaden - bedoeïenen, Hunnen, zigeuners, zwervers nomaden in de Arabische woestijn - Bedoeïenen, Chaldeeën nomadisch ruitervolk - Hunnen nom de plume - pseudoniem, schuilnaam nomen - naamwoord nomenclatuur - naamgeving, naamlijst, naamregister nomen nesclo - n.n nominaal - naamwoordelijk, à pari. nominale waarde - pari nominatie - benoeming nomineren - benoemen nommer - nummer, nr, getal non - religieuze, soeur, zuster non-usus - ongebruik nona - slaapziekte nonchalance - nalatigheid, onverschilligheid, veronachtzaming nonchalant - achteloos, losjes, nalatig, onachtzaam, slordig non-conformist - dissenter none - toonafstand, toontrap non-figuratief – abstract nonkel - oom nonnenfortje - schuimpje nonnemees - moerasmees nonsens - brabbeltaal, geraaskal, klets(koek), kul, larie(koek), lulkoek, mallepraat, onzin, quatsch, raaskallerij, wartaal, zotteklap nonsensicaal – onzinnig non worden - intreden nood - armoe, behoefte, dwang, ellende, gebrek, gemis, gevaar, kommer, krimp, misère, narigheid, onraad, penarie, zorg noodbed – kermisbed, stretcher noodbrug - hulpbrug nooddruft - armoe, behoefte, ellende, gebrek, kommer, narigheid, penarie, nooddruftig - arm, behoeftig, berooid, calamiteus, ellendig, hulpbehoevend noodgebouw – barak, loods noodgedwongen – node, ongaarne noodgeschrei - noodkreten nood Gods – Pietà noodhaven - vluchthaven noodhelper - Achatius, Aegidius, Barbara, Catharine, Christophorus, Cyriacus, Dionysius, Erasmus, Eustachius, Georgius, Margaretha, Pataleon, Vitus noodkeus - alternatief noodklok - alarmklok, brandklok, stormknop noodkreet - alarm, angstkreet, help noodkreten - noodgeschrei noodlijdend - arm, behoeftig, gebrekkig, noodlottig noodlot - ananke, beschikking, bestemming, destinatie, fataliteit, fatum, destinatie, kwaad, lot, moire, ongeluk, onheil noodlotsleer - fatalisme noodlottig - catastrofaal, desastreus, dodelijk, droevig, ellendig, fataal, fnuikend, funest, heilloos, nefast, ongelukkig, rampspoedig, rampzalig, tragisch, triest, verderfelijk noodlottigheid – fataliteit noodmast - jurriemast noodsein - alarm, mayday, s.o.s. noodsignaal - alarm noodslaapplaats - kermisbed noodtalie - grondtalie nooduitgang - vluchtweg noodvoorraad - reserve noodweer - cycloon, onweer, orkaan, sneeuwstorm, storm, tornado noodwendig - nodig, noodzakelijk, onvermijdelijk noodzaken – behoeften, doemen dwingen, nopen noodzakelijk – broodnodig, dwingend, nodig, noodwendig, onontbeerlijk, onmisbaar, urgent, vereist, verplicht noodzakelijkheid – dwang, moet noodzakelijk iets - vereiste noodzakelijk levensonderhoud - nooddruft noodzakelijkerwijs - onafwendbaar, onontkoombaar, onvermijdelijk noodzakelijkheid - neccessiteit, noodzaak, urgentie noodzaken - dwingen, moeten, nopen, pressen, verplichten noodzakend - dwingend nooit - nimmer(meer) nooit falend - onfeilbaar nooit ophoudend - eindeloos Noordafrikaan - Algerijn, Moor, Berber, Egyptenaar, Libiër, Marokkaan, Tunesiër Noordafrikaans land - Algerije, Egypte, Libië, Marokko, Tunesië Noordafrikaanse stad - Agadir, Algiers, Alexandria, Bizertïro, Caïro, Casablanca, Constantine, Derna, Fez, Meknès, Oran, Rabat, Safi, Sfax, SolloemSousse, Tanger, Tobroek, Tunis, Tripoli Noord-Amerikaan - Yankee Noord-Amerikaans land - V.S., U.S.A., Alaska, Canada, Mexico, Noord-Amerikaans meer - Bovenmeer, Erie, Huron, Michigan, Ontario Noord-Amerikaans schiereiland - Alaska, Californië, Florida, Labrador Noord-Amerikaans zoogdier - bizon Noord Amerikaanse goudmunt - eagle Noord-Amerikaanse herkauwer - bizon Noord-Afrikaanse stam - Berbers, Kabylen Noord-Amerikaanse trapper - vallenzetter Noord-Atlantische Verdrags Organisatie - N.A.V.O., NATO., OTAN Noord-Brabantse gemeente - Asten, Bladel, Boxtel, Breda, Deurne, Dongen, Eindhoven, Gemert, Goirle, Helmond, Hilvarenbeek, Made, Oisterwijk, Oosterhout, Oss, Roosendaal, Someren, Sterksel, Tilburg, Uden, Valkenswaard, Waalwijk Noord -Brabantse rivier - AA, Dieze, Dintel, Dommel, Donge, Gender Maas, Mark Noord -Brabantse stad - Breda, Eindhoven, Geertruidenberg, Helmond, Tilburg, Noord -Brabantse streek - Baronie, Kempen, Meierij, Peel Noord -Bevelands dorp - Kats, Kortgene, Colijnsplaat, Wissekerke, Kamperland Noord-Carolina, hoofdstad van - Releigh Noord-Dakota, hoofdstad van - Bismarck noordelijk - arctisch, boreaal, noords, septentrionaal noordelijk deel van Groningen - Hogeland noordelijk deel van Groot-Brittannië - Schotland noordelijk deel van Ierland - Ulster noordelijk deel van Scandinavië - Lapland noordelijk gebied van Israël - Galilea noordelijke provincie van Chili - Tarapaca noordelijke zee - Poolzee, IJszee noorden - n., noord noordenwind - Boreas, horsmakreel, tramontane , n. b. Noorderbreedte - n. b. noorderkroonster - Gemma noorderlicht - poollicht Noordeuropeaan - Eskimo, Est, Fin, Lap, Let, Noor, Samojeed, IJslander, Zweed noordewind - boreas Noord-Friese eilanden een der - Anrum, Föhr, Halligen, Helgoland, Nordstrand, Pellworm, Sylt Noord-Holland - N.H. Noord-Holland, deel van - Amstelland, Beemster, Gooi, Haarlemmermeer, Kennemerland, Purmer, Schermer, Waterland, Westfriesland, Wieringermeer, IJpolders Noord -Hollands dorp - zie: dorp in Noord-Holland Noord -Hollands eiland - Texel, (Tessel), Marken, Pampus Noord -Hollandse gemeente - Aalsmeer, Alkmaar, Amsterdam, Blaricum, Bloemendaal, Bussum, Diemen, Edam, Enkhuizen, Haarlem, Heemstede, Hilversum, Hoorn, Huizen, Laren, Monnikendam, Muiden, Naarden, Opmeer, Purmerend, Schagen, Volendam, Waarland, Weesp, Wormerveer, Zaandam, Zandvoort Noord -Hollandse neepjesmuts - hul Noord -Hollandse polder - Beemster, Haarlemmermeer, Purmer, Schermer, Wieringermeer, Wieringerwaard, Wormer ,IJpolder Noord -Hollandse streek - Gooi, Kennemerland, Koegras, Streek, Wieringen, West-Friesland, Zijpe Noord -Hollands water - Amstel, Drecht, Langereis, Noordzeekanaal, IJ, Zaan Noord-Ierland - Ulster Noord-Ierland, hoofdstad van - Belfast noordkant - noordzijde noordkaper - botskop, butskop noordkers - morel noordnoordoosten - N.N.O, noordnoordwesten - N.N.W. noordoosten - N.O. Noordpoolbewoner - Eskimo Noordpoolgebied - Arctis Noordpoolgebied, deel van het - Baffenland, Banksland, Ellesmereland, Groenland, Spitsbergen Noordpoolreis - expeditie Noordpoolreiziger - Armundsen, Byrd, Hall, Kane, Nansen, Nobile, Peary Noordsijs - barmsijsje Noordster - poolster" noordwesten - N.W. Noordzee, ondiepte in de - Doggersbank Noordzeevis - haring, knorhaan, meun, pollak, poon, wijting Noorman - Viking, Wareg Noors auteur - Bojer, Boo, Brun, Hoel, Ibsen, Lie Noors blaasinstrument - lure Noors componist - Grieg Noors district - Telemark, Troms, Opland Noors elfenhuis - Alfheim Noors hout van bepaalde afmeting - ellens Noors overzees gebiedsdeel - Bereneiland, Spitsbergen Noors parlement - Storting Noorse boze geest - trol Noorse dans - halling Noorse dichter - Bjerke, Bragi Noorse goden - Aegir, Ase, Balder, Braga, Donar, Loki, Njord, Odin, Thor Noorse bergvlakte - fjeld Noorse God - Aegir, Balder, Braga, Bragi, Freyr, Loki, Njord, Odin, Thor, Vidar, Wodan Noorse godheid - Asen Noorse Inham - fjord Noorse jongensnaam - Arne, Lars, Roald Noorse koning - Haakon Noorse meisjesnaam - Berit, Inger, Kari, Kirsti, Lisbeth, Sigfrid Noorse munt - krone, kroon, öre Noorse mythen in dichtvorm - Edala, Edda Noorse naam - Haakon, Inge, Olof Noorse naam voor Donar - Thor Noorse ontdekkingsreiziger - Amundsen Noorse rivier - Alte, Alten, Glamma, Glommer, Munkelv, Namsen, Tana Noorse sagenepos - Edda Noorse schelvis - roodbaars Noorse schrijver - Ibsen Noorse strijder - Viking Noorse voornaam - Inge, Olaf Noorse vorstin - Asa Noorse woeste bergvlakte - fjeld Noorwegen - Norge Noorwegen, berg in - Gausta, Glittertind, Snöhetta Noorwegen, eilandengroep voor de kust van - Lofoten, Vesteralen Noorwegen, inham in de kust van - Fjord Noorwegen, stad in - Aas, Arendal, Bergen, Drammen, Hamar, Hammerfest, Haugesund, Kristiansand, Molde, Namsos, Narvik, Oslo, Skien, Stavanger, Trondheim, Tromso noot - aardnoot, pinda, walnoot noot (muz.) - do, re, mi, fa, sol, la, si, ut noot - aantekening, annotatie nootgewricht - enartrose nootmuskaat - pala nootmuskaatfoelie - macis nootmuskaatolie - bandazeep nop - knoop, pluis, stipn nopal - cactus nopen – aandringen, aansporen, aanzetten, dwingen, pressen, manen, noodzaken, opwekken, prikkelen, steke nopend – dwingend nopens - aangaande, betreffend, inzake, omtrent, wegens noppen - uitpluizen noppes – nemendal, niets, niks noppig - genopt, oneffen, ongelijk noptangetje - nopijzer nor - bajes, bak, cachot, cel, gevangenis, gevang, kot, lik, petoet Norbertijnen - Premonstratenzer, Witheren Norfolk, hoofdstad van - Norwich Norfolk, rivier in - Ouse, Yare, Waveney noria - jakobsladder nork - brompot, knorpot, nurk norm - criterium, gedragslijn, grondregel, leidraad, maatstaf, regel, richtlijn, richtsnoer, schaal, standaard, zede normaal - alledaags, doorsnee, gebruikelijk, gemiddeld, gewoon(lijk), regelmatig normaal (meetkundig) - loodlijn normaal gezichtsvermogen - emmetropie Normaal hoogwater - N.H.W. Normaal laagwater - N.L.W. normaal profiel - n.p. normaal waterpeil - NAP. normaalgewicht - standaardgewicht normaalhoogte - letterhoogte normaliseren - kanaliseren, regelen normaliter - doorgaans, gewoonlijk Normandië, deel van - Auge, Alençon, Bessin, Bocage, Bray, Caen, Lévin, Marches, Ouche Normandië, haven in - Rouen Normandisch departement - Calvados, Orne, Manche, Eure Normandische,eilanden - Alderney, Guernsey, Jersey, Kanaaleilanden, Sark, normatief - maatgevend normloosheid - anomie nornen, een der - Atropos, Clotho, Lachesis, Parcen, Oerd, Skoeld, Skuld, Urd, Verdandi, Werdanti nor of cel - bajes nors - bars, bits, bokkig, boos, bruusk, grimmig, koppig, nurks, onvriendelijk, snibbig, stuurs, stug. Zuur nors gezicht – pruil nors man - Nabal, nurks norse grimmige vent - boeman norse vent – strank norsheid - grimmigheid Northampton, rivier in - Avon, Cherwell, Nene, Ouse, Welland Northumberland, rivier in - Tyne, Tweed Nosairiërs - Alawieten nosocomium - ziekenhuis, hospitaal nosologie - ziekteleer nostalgie - heimwee, verlangen Nostratisch - Japhetietisch nota – bon, factuur, rekening, verslag nota bene - let wel, n. b. notabel - aanzienlijk, belangrijk, voornaam, verheven, vooraanstaand notariaat – notarispraktijk notarispraktijk - notariaat notatie - notering notenboom - juglans, notelaar, okkernoot, walnoot notenboek - muziekboek notendop - notenschil notengroepen - accoord, nonen notenpapier - muziekpapier notenschil - notenbolster, notendop, pel notenschrift - notatie notensleutel - clavis noteren - aantekenen, boeken, opschrijven, optekenen notering – koers, notatie, prijsbepaling notie - begrip, benul, besef, denkbeeld, dunk, idee, verstand notie hebben van - begrijpen, vermoeden notificeren - aankondigen, bekendmaken notitie - aantekening, krabbel notitie maken - aantekenen, noteren, opschrijven notitieboekje - carnet, agenda, aantekenboekje notoir - bekend, duidelijk, evident, klaarblijkelijk, openbaar, publiek notulen - aantekeningen nou - heden, nu, thans, vandaag nouveauté - nieuwigheid, nieuwtje novatie - vernieuwing novelle - prozaverhaal november - slachtmaand, nov. noviet - eerstejaars, foet(us), groen, nieuweling noviteit - nieuwigheid novitiaat - groentijd novitius - noviet novum – nieuwtje, nouveauté nu - heden, momenteel, onmiddelijk, tegenwoordig, thans, vandaag nuance van een kleur – onderscheid, schakering, tint nuanceren - schakeren, tinten Nubiërs - Barabra nu eenmaal - nademaal nuchter - bekwaam, beraden, bezadigd, helder, kalm, koel, realistisch, redelijk, reeel, sober, zakelijk nuchter mens - realist nuchterheid - matigheid, soberheid, zakelijkheid nucieus - kern, nucleon nucleaire energie – kernenergie nucleaire wapens – atoomwapens, kernwapens nu dan - welaan, welnu nudisme – naaktloperij, naturisme nudist - naaktloper, naturist, zonaanbidder nuditeit - naaktheid nu eenmaal - nadermaal nu en dan - bijwijlen, soms, somtijds, temet nuf – aanstelster, modepop nuffig – bits, ingebeeld, koket, luimig, nesterig, preuts, tutterig nuffig meisje - nest nuk – bevlieging, bui, caprice, frats, gril, kuur, luim, vlaag nukkig - eigenzinnig, grillig, lastig, luimig, wispelturig nuk of frats - kuur nul - nihil, niets, nil, zero nulbol – puntbol nul koma nul - niets nulleider - middenleider nulliteit - nietigheid, ongeldigheid, onnozele nulpunt - zéro nummer - no., nr., cijfer, getal numereren - nummeren, tellen numeriek - opgewassen, paritair numerieke waarde - getalwaarde numero - no., nr., nummer Numidische rotsvesting - Cirta numismaticus - muntkenner nummer – cijfer, getal, no, nr, numero, numerus nummerbord – kenteken, nummerplaat nummer een – eers(t)e, kampioen, primus, winnaar nummeren van bladzijden – paginatuur, pagineren, paginering nummer 100 - bestekamer, gemak, plee, toilet,W.C. nummering van de werken van Bach - WBV nummering van de werken van Mozart - K.V. nummering van de werken van Schubert - Deutsch nummering van de werken van Vivaldi - Fanna, Pincherle nummermachine - pagineermachine nummerplaat – nummerbord nummerslot – cijferslot nummer trekken - loten nummervlinder - admiraalvlinder, cijferkapel, schoenlapper nummuliet - muntsteen nun - pijpkan, tuitpot, zuigpijpje nu niet - later, straks nu niet en straks ook niet – nooit, nimmer nu nog - alsnog nuntius - bode, gezant nurk - brompot, neetoor, nijdas, zeurkous nurks - brombeer, brompot, grompot, hatelijk, iezegrim, kniesoor, knorrepot, mopperaar; neetoor, nijdas, nors nurse – baker, bonne, kinderjuffrouw, kindermeisje, verpleegster nut - baat, betekenis, belang, gewin, heil, opbrengst, profijt, utiliteit, voordeel, waarde, zin, nutatie - hemelpoolverplaatsing nut hebbend - voorspoedig nutria - moerasbeverpels nutritief - voedend, voedzaam nutteloos - braak, doelloos, nodeloos, onbruikbaar, onnodig, onnut, overbodig, slecht, vruchteloos, waardeloos, ijdel, zinloos nutteloos gewas – onkruid nutteloos geworden - afgedankt, uitgediend nutteloos kruid – onkruid nutteloos verbruiken - verdoen nutteloze lading - ballast nutteloze omhaal - rompslomp nutteloze sier – vertoon nutten - baten nuttig – batig, bruikbaar, dienstbaar, dienstig, doelmatig, doeltreffend, leerzaam, praktisch, raadzaam, voordelig nuttig effekt - rendement, baat nuttig effekt opleveren - renderen, baten nuttig gebruik - utilisatie nuttig huisdier - geit, koe, paard, schaap nuttig insekt - bij, honingbij, imme, ieme nuttige delfstof – erts, konen, mineraal nuttige huisdieren - koeien, schapen, vee nuttige maar onaangename stof - compost, mest nuttige wenk - tip nuttigen - consumeren, eten, gebruiken, opeten, verorberen nuttigen van voedsel - eten nuttigheid beogend - nut, utilitair nuttigheidsgraad - werkingsgraad nuttigheidstheorie - utilitarisme nuttiging – gebruik, priestercommunie nuttig zijn – bruikbaardienen, N.V. - naamloze vennootschap, (Fr.) s.a., (Duits) a.g. Nyctaginacee - bougainvilliea, mirabillis, wonderbloem Nylonkous en –broekje – panty Nylonproduct - enkalon nymfomaan - erotomaan, manziek O oase - rustpunt oase in Algerije - Touat oase in de Sinaï-woestijn - Elim oase in Egypte - Siwah, Charga, Dechle, Farafra oase in Niger - Bilma, Kaouar oase in Libië - Koefra oasestad in Centraal-Azië - Chami obat - medicijn, artsenij obductie - lijkschouwing obediëntie - gehoorzaamheid, dienstplicht (in kloosters) obediëren - gehoorzamen obelisk - grafzuil, (spits)zuil, pronknaald ober – bediende, kelner oberin - kelnerin Oberon – elfenkoning obi - kimonogordel objekt - onderwerp, voorwerp objekteren - tegenwerpen objektie - bezwaar, tegenspraa, tegenwerping objektief - lens, onbevooroordeeld, onbevangen; oblaat - hostie obligaat - verplicht, voorgeschreven obligatie - obI. obligeant - verplichtend, dienstvaardig, beleefd obligeren - noodzaken obligo - verplichting; borgstelling, garantie obliteratie - doorhaling, vernietiging obsceen - gemeen, goor, onzedig, onzedelijk, ontuchtig, vies, vuil, vis, oneerbaar, onzedelijk, schunnig obscurant - duisterling, domper obscuur - donker, duister, louche, onbekend obsederen - in beslag nemen observatie - bespieding, waarneming observatiepost - waarnemingsplaats observatorium - sterrenwacht observeren - bekijken, beschouwen, bespieden; gadeslaan, waarnemen obsessie - dwangvoorstelling, kwelling obsignatie - verzegeling obsoleet - verouderd obstakel - barrière, belemmering, hinderpaal, versperring obstakels - barricade obstetrie - verloskunde obstinaat - eigenzinnig, halsstarrig, hardnekkig, koppig obstipatie - hardlijvigheid, verstopping obstructie - afsluiting, dwarsdrijverij obus - granaat, projectiel occasie - gelegenheid occasion - bargain, koopje occasioneel - incidenteel, toevallig occident - avondland,westen occidentaal - westelijk occlusie - afsluiting occult - geheim, verborgen occulte handeling - tafeldans occultisme - parapsychologie occupatie - bezigheid, emplooi oceaan - wereldzee, zee, waterplas oceaanleer - oceanografie oceaanvlieger - Lindbergh oceaanvogel - albatros oceanenkunde - oceanografie oceanische eilandengroep - Melanesië, Micronesië,Polynesië oceanograaf - Agassiz, Cook, Hjort, Maury, Ross, Scoresby ocelot - tijgerkat och - ach, charme, helaas, wee, och kom - gekheid, oele ochtend - v.m., (Eng.) a.m. , dageraad, morgen(stond) ochtendblad - AD, Telegraaf, Trouw, Vaderland, Volkskrant ochtendgewaad – duster, kimono, negligé, ochtendjas ochtendgloren – dageraad, morgenstond ochtendgodsdienst - morgenbede ochtendhulde - aubade ochtendjas – duster, ochtendgewaad, peignoir ochtendkleed – kimono ochtendkrieken - dageraad ocbtendmaal - ontbijt ochtendnevel - dauw ochtendsignaal - reveille ochtendzang - aubade octaaf – interval, octava, toonafstand octaaf plus terts - decime octaaffluit - piccolo octogonaal - achthoekig octogoon - achthoek octopus - inktvis, poliep, sepia octrooi - patent, handelsmachtiging octrooibrief - handvest oculatie - enting oculist - oogarts, oogheelkundige odaliske - concubine, dienares, slavin ode - gedicht, hymne, jubelzang, lofdicht, loflied, lofzang, vers, zang odeon - muziektempel odeur - geur, lucht, parfum, reuk(water) odeurflesje - flacon odieus - hatelijk Odins paard - Sielpnir odium - haat, vijandschap odol – mondwater odontalgie - tandpijn odorant - reukstof Oclysaeus' vader - Laertes Odysaeus' vrouw - Penetope Odysseus' zoon - Telemachos oedeem - waterzucht, zucht, zwelling oefenaar - trainer oefenen - bekwamen, betrachten, harden, stalen, studeren, trainen oefenhout voor ballet - barre oefening - (muz.) etude, test, thema oefening in onderwijs – studie oefenles van studenten - practicum oefenmeester - africhter, coach, instructeur, trainer, leermeester oefen- of proeftijd - stage oefenpatroon – Marga oefenstuk - etude oefentijd – proeftijd, stage oefenvertalIng - thema Oeganda's hoofdstad - Entebbe Oegrische taal - Fins, Hongaars oehoe – arenduil, ooruil, ransuil Oeralische taal - Fins, Hongaars, Laps, Samojeds oekaze – bevelschrift oele – gein, gekheid, malligheid oeloe – visuil oen – domoor, mafkees, stommeling, sukkel, sul oenig – onbenullig, sullig oeraliet - hoornblende oerbevolking op Ceylon - Dravida oerbewoner van Japan – Aino oerbos – jungle, oerwoud oerdier - dinosaurus, brontosaurus oerdieren - protozoa Oerdoe - Hindostani\ oerdom - imbeciel, oliedom, stom, uilig oergeschiedenis - prehistorie oergesteente - magma, bazelt, graniet, lava oerhagedis - brontosaurus, dinosaurus, gigantosaurus oerlaag - oerbank, koffiebank oermens - Neanderthaler oeros - aueros oeroud - aftands, overoud, stokoud oeroude stad - Assur, Ninive, Ur oerpaard - eohippus oersegment – somiet oersterk - ijzersterk oerstof - celstof, protoplasma oertaal - grondtaal oertijd - prehistorie oervogel - archaeopterix oerwapen - knots oerwoud – bushbush, jungle, oerbos, rimboe. wildernis oerwoud in Zuid-Amerika - selva oester - kwalster oester net - kor oestron - folliculine, menformon oets - mallejan oeuvre - werk oever - boord, kaai, ka(de), kant, kust, rand, rivierkant, wal(kant), waterkant, zij, zijde oeveraas- eendagsvlieg oeverbekleding - beslag oeverdam - ka(de), kaai oevergewas - bies, lies, papyrus, riet oeverkant - kade, wal oeverloos – grenzeloos, onbegrensd oeververbinding – brug, ferry, pont, tunnel, veer of dergelijke - o.d. Ofenpest - Boedapest off side - buitenspel offensie – belediging offensief - aanvallend offer - gave, gift, offerande offeraar – doneur, gever offerande - offer offerbeker - kelk offerbrood - hostie offerbus – blok offeren – afstaan, dokken, geven, prijsgeven, sacrificeren, schenken offerplaats - altaar, outer offerplechtigheid - offerande offertafel - altaar, outer offerte - aanbieding, aanbod, bod, prijsopgave, voorstel offervaardig - gul, mild, royaal, vrijgevig, weldadig office - suikerwerkerij officie - ambt, post, werkkring officieel - echt, erkend; vormelijk, wettig officieel bericht - bulletin, communiqu6 officieel gastmaal - banket officieel gehoor – audiëntie officieel grensstuk – pas officieel regeringsorgaan - staatsblad officieel schrijven - missive officieel stuk - acte, bul, codicil, diploma, exploot, oorkonde, pas, paspoort, testament, trouwboekje officieel toegelaten – erkend officiële aanvang van de bouw - eerstesteenlegging officiële bekendmaking - communiqué, bulletin officiële gehoorverlening - audiëntie officiële herdenking – feest officiële in gebruikstelling – opeing, tewaterlating officiele kleding – ambtsgewaad officiele ontvangst - receptie officiële plechtigheid - herdenking officiele verklaring - certificaat officier - admiraal, bevelhebber, generaal, kapitein, kolonel, luitenant, majoor, overste, ritmeester officier bij cavalerie - ritmeester officier van gezondheid - regimentsarts officier van justitie in de middel eeuwen - drost officierseetzaal en -dagverblijf op schepen, - messroom officiersjas - boernoes officierskantine op schepen - mess, longroom officieus - zijdelings officium - ambt, dienst, plicht, officie offreren - aanbieden, schenken, overhandigen ofiet - serpentijn offset – vlakdruk offside - buitenspel ofiet - slangensteen ofschoon - al, alhoewel, hoewel, schoon oftewel - alias ogelijn - oogje, oogappel ogen – blikken, doelen, mikken, ogen/hulp voor de - bril, lens, loep ogenblik - even, moment, mum, ommezien, oogwenk, poos, sekonde, tel, tijdstip ogenblik van gebeuren - tijdstip ogenblikje - amerij, even(tjes), moment, tel ogenblikkelijk - dadelijk, direct, meteen, momentaan, onmiddellijk, subiet, terstond, momenteel ogenblik van rust - pauze ogendienaar - kruiper, vleier ogenhulp – bril, lens, loep ogenschijnlijk – blijkbaar, schijnbaar ogenschouw – parade ogentaal - blik ogief – puntboog, spitsboog oir - afkomst, aver, kroost, nageslacht, nazaat, telg, zaad, afstammeling, nakomelingschap okay - o.k.. boed oké – akkoord, okido, uitstekend oker - limoniet, hematiet, berggeel okerachtige verfstof – sienna okido – akkoord, oke okkernoot - notenboom, telnootwalnoot oksaal - koor oksel – armholte, hoek oktober - wijnmaand oleander - laurierroos oleaster - olijfboom oleïne - olievet olie - petroleum, smeer, traan, vet olie uit vlaszaad - lijnolie olieachtig - tranig, vet, vettig olieachtige stof uit fossiele vissen - ichtyol olieachtige vloeistof - balsem, creosoot olieachtige vrucht - olijf oliebak van een lamp - peer olieblauw – zwavelkoper oliebol – rekruut olieboot – tanker oliecarter - oliezinkbak oliedom - aartsdom, indom, oerdom, olieslim, uilig oliedom persoon - domoor, ezel, uilskuiken oliefabriek - olieslagerij oliegroen - chromaatgroen oliehef - oliedroesem oliehoudend gewas – sesam oliejas – regenjas oliekan met tuit - lampet oliekannetje - kit olie kever - meiworm oliekoek - lijnkoek, raapkoek oliemaatschappij - Shell, Fina, Total, Caltex, Chevron, Esso, Avia, B.P. olienoot - aardnoot, pinda olieopslagplaats - olietank olieperser - olieslager olierijke vrucht - aardnoot, olijf, pinda, talkbes, olieslagerij - oliefabriek oliesoort - gasolie, lijnolie, muntolie, notenolie, olijfolie, raapolie, rozenolie, slaolie, smeerolie, stookolie oliesuiker - anijssuiker, glycerine olie uit vlasdraad - lijnolie olie uit zekere vrucht – bergamotolie olievat - drum olieverdamper - carburator olieverfdruk - oleografie olieverkitsel – oliemastiek olieverkoper - olieman olievetstof - oleïne olievogel – Guarcharo oliezaad – koolzaad, lijnzaad, sesam oliezinkbak - oliecarter oliezoet – glycerine olifant – dikhuid, jumbo olifantsben - ivoor olifantsleider - kornak olifantssnuit - slurf, tromp olifantsziekte - elefantiasis olifantenoppasser - kornak oligo -klein, weinig ollgochronisch - kortstondig, vluchtig oligofrenie - achterlijkheid, zwakzinnigheid oligotroof veen - hoogveen, sphagnum olijfboom - oleaster olijfachtige plant - es, liguster, olijf, sering olijfolie - magdenolie olijk - boertig, grappig, guitig, koddig, leuk, luimig, slim, snaaks, guitig olijke kwant - guit olijkerd – clown, grapjas, grappenmakerguit, klown, kwant, nar, pias, slimmerd, snaak olIjvenboomgaard - olijfhof' olim - eertijds, voorheen, voormaals, vroeger, weleer olm - iep, ulmus olomouc - Olmütz Olympisch comité - O.C. om – teneinde, voorbij, wegens, zoals om aalmoes te vragen - bedelen om afscheid te nemen - o.a.t.n., p.p.c. om bazuinen – rondvertellen om de onderkant - onderom om deze reden - hierom om die reden - daarom, deswege, vandaar om een voorbeeld te noemen - b.v., bijv., e.c., e.g. om en nabij - circa, omstreeks, ongeveer, omtrent om en om - beurtelings, afwisselend om hebben – dragen om het even – gelijk, eender om het middel binden - aangorden om kort te gaan - afijn, enfin om niet - cadeau, gratis, present om reden dat - omdat om te bedanken - p.r. , om te beginnen - (voor)eerst om van te smullen - gebak, heerlijk, taart, zalig; om welke reden - waarom oma - grootmama, grootmoeder, omoe, opoe omarmen – omhelzen – omhelzen, omstrengelen, pakken omarming - omhelzing omber – bergbruin, umbra ombervogel – hamerkop ombeurten – afwisselend, beurtelings ombiliek – navelpunt ombinden - omgorden omboorden - omzomen ombrelle - parasol ombrengen - doden, uitroeien, vermoorden ombrometer - regenmeter ombudsman - gemachtigde omdat - aangezien, daar, naardien, nademaal, nu, vermits, want, wijl omdelven – omgraven, omspitten omdijkt land - polder, waard, woerd omdoen – aangorden, omspittenomslaan omdoening - drukte, omslag, omdolen – dwalen, rond(zwerven), waren omdopen - herdopen omdraai - keer, wending omdraaien - draaien, keren, wenden omduikelen – omrollen, omvallen Ome Jan - lommerd, lombard, pandjeshuis omega - einde omelet – eierpannenkoek, struif omen - (voor)teken omgaand – meteen, onmiddelijk omgaan mt - hanteren omgang - kontakt, omwenteling, optocht, processie, ronde, rondgang, stoet, verkeer, verkering, wending omgang hebben -verkeren omgang van een toren - trans omgangsmiddel - taal omgangstaal - spreektaal omgangstaal in Suriname - Negerengels, Papiamento omgangsvormen - etiquette, manieren, protocol omgebogen bord ter zijde van een ploeg - rister, riester omgebogen buis - hevel omgebogen metalen rand - flens omgebogen stuk ijzer - pook omgedraaid - andersom, omgekeerd,verwisseld omgekeerd - andersom, averechts, daarentegen (d.e.t.), invers, invert, omgedraaid, overhoop omgekeerd beeld - negatief omgekeerd eivormig – obovaal omgekocht - corrupt omgekrulde hoek van bladzijde - ezelsoor omgeslágen deel van een kledingstuk -omslag, opslag jaspand – lapel, revers omgeslagen jasrand - revers omgeslagen rand - lapel, omslag omgeven – omhuld, omringen, omsingelen omgeving – buurt, contreidecor, dreven, entourage, milieu, nabijheid, omstrekenomtrek, sfeer omgezoomde kant - zoom omgleten - overgieten omgooien –kieperen, omkegelen, omslaan, omsmijten, omverwerpen omgorden - ombinden omgrenzen - afbakenen omhaal – gedoening, drukte, gedoe, heisa, omslag, omweg, ophef, poeha, rompslomp, soesa omhakken - kappen, kloven, omkappen, vellen omheen - langs omheind gedeelte van boerderij - erf omheinde ruimte – erf, hof, kraal, tuin omheinen - afschutten omheining - afrastering, afscheiding, haag, heg, hek, palissade, schutting omhelzen - omarmen, omvatten omhelzing – accolade, omarming omhoog - opwaards, sursum omhoog beuren – opheffen, oplichten, op(tillen) omhoog brengen - opsteken omhoog doen van een mouw - opstropen omhoog gaan - klimmen, rijzen, stijgen, steigeren, verheffen omhoog halen – ophalen omhoog kijken - opzien omhoog komen - vooruitkomen, opklimmen omhoog sturen - oplaten omhooggaand terreingedeelte - klim, helling, bergwand omhooggaande luchtstroom - thermiek, convectie omhooggaande plooi in 'gesteente of aardlaag – anticlinaal omhooggooien – opwerpen omhoogheffen – opsteken, tillen omhoogtrekken – hijsen omhoogwerken – klimmen omhoogwerpen – opwerpen omhoogwippen - springen omhouwen – kappen, omhakken, vellen omhuiven – omhullen omhuld – bekleed, omgeven omhullen – bedekken, omgeven, wikkelen omhulling – huis, kapsel, omhulsel, omkleedsel, omwindsel,verpakking omhulsel - bolster, capsule, dop, envelop, etui, foedraal, hoes, huls, kaft, kap, kardoes, kas, koker, map, omkleedsel, pel, schil, tube, verpakking omhulsel van een boek – kaft, kapitorie, omslag omhulsel van een schaaldier - schelp omhulsel van graanvruchten - kaf omhulsel van mes - schee, schede omhulsel van rupsen - cocon omhulsel van vruchten – pel, schil omineus - onheilspellend omissie - nalatigheid, verzuim, weglating omitteren – overslaan, vergeten omkaderen – omlijnen, inlijsten omkantelen - kiepen omkappen - omhakken, vellen omkeer - inkeer, ommekeer, peripetie, revolutie, verandering, wending omkeerbaar - reversibel omkegelen - omgooien, omverwerpen omkeren - draaien, kantelen, keren, omdraaien, teruggaan, wenden, wentelen omkering – draai, inversie, kentering, ommekeer, wending, wenteling omkieperen – omgooien omkijken – omzien, terugkijken omkleden – bedekken, verkleden omkleding = drapering , omkleedsel omkleedsel – hoes, kaft, omhulsel, overtrek, sloop, tijk omklemmen - omvatten omkluisteren = omklemmen omkomen – creperen, sneuvelen, sterven, stikken, vergaan omkoopbaar = corrupt, veil omkoopsom – smeergeld omkukelen - omvallen omlaag = beneden, benee, neder, neer(waarts), terneer, zakken omlaag gaan – af(dalen), neergaan, zakken omlaag ploffen – neerstorten, vallen omladen – overladen omlegeren – insluiten, omsingelen omleggen – stulpen omliggend - naburig , omgeving omliggend land – omtrek omlijnen – afbakenen, begrenzen, omkaderen omlijning – afbakening, kader omlijsten - omkadeen omlijsting = encadrement, kader, lijst, raam, rand omlijsting van een bril = montuur omlijsting van een prent = passe-partout omlijsting van een raam of deur – entoblement, kozijn omlijsting van een schilderij = lijst, kader omloop = circulatie, criterium, fijt, galerij, koers, kringloop, overloop, ronde, rondgang, roulatietrans, wandeling omloopdijk = ringdijk omlooptijd van de maan = lunatie ommanteling = versterkingsgordel ommegang = gaanderij, ronde, rondgang ommekant = keerzijde ommekeer = draai, inkeer, kentering, omkering, ommezwaai, revolutie,verandering, wending, wenteling ommetje = kuier, loopje, omweg, wandeling ommezien – handomdraai, ogenblik, oogwenk ommezijde – keerzijde ommezwaai – ommekeer, wenteling omnibus – autobus, boemeltrein, stoptrin om niet - P.D. prodeo omnipotent = almachtig, alvermogend omnivoor = alleseter omoe = grootmoeder ompraten – bekeren, bewerken, overhalen, overreden omranding = lijst omreden – omdat omrekenen – reduceren omringen – insluiten, omgeven, omsingelen omroepen – aankondigen, bekendmakenuitzenden omroepvereniging = avro, e.o., kro, ikor, ncrv, nos, sbs, tros, vara, veronica, vpro, omroeper – bellenman omroepinstallatie - radio omroepwagen – geluidswagen omroeren – mengen, mixen omrollen – kantelen, omduikelen, omrollen, tuimelen omruilen – omwisselen, ruil, verruilen, verwisselen omruiling - changement, omruil, ruil, verwisseling omscholen - heropleiden omschrift van een munt = legende, randschrift omschrijven – aanduiden, aaangeven, uitduiden omschrijving = bepaling, aanduiding, definitie omschrijving van bouwwerk = bestek omsingeld – ingesloten omsingelen – belegeren, insluiten, omlegeren, omringen omsingeling = beleg(ering), insluiting omslaan – kantelen, kapseizen, kenteren, keren, kiepen, ombuigen, omdoen, omrollen, omvouwen omslaan van een schip = kapseizen omslaan van het achterste zeil – gijpen omslachtig - langdradig omslachtige drukte = rompslomp omslachtigheid = omhaal omslag – band, couvert, doek, drukte, enveloppe, etui, kaft, lust, map, moeite, naloop,omhaal, soesa omslag met documenten - actetas lapel, revers omslag van jas = lapel, revers omslagboor - zwengelboor omslagdoekje – sjaaltje, tissu omslager = omroeper omslagvel van boeken – jacket omsloten ruimte - stal omsluiten = inhouden, bevatten, omringen, omvangen, impliceren omsluitend bouwsel - ombouw omsmeden = hersmeden, raffineren omsmijten – omgooien, omvergooien, om(ver)werpen omspaden = omspitten, omwerken, omgraven omspannen – omvatten omspitten - omdelven omstander – ooggetuige, toeschouwer omstanders = publiek omstandig = ampel, breed(voerig), uitgebreid, wijdlopig omstandigheden = milieu omstandigheid = factor, feit, gelegenheid, geval, kwestie, situatie, toestand omstandigheid waarvan de werkelijkheid vaststaat – feit omstandig spreken - uitweiden omstreeks = circa, nagenoeg, ongeveer, omtrent, plusminus, rond omstreken – buurt, omgeving, entourage, omtrek omstreken van grote stad – banlieue omstrengelen - omarmen om te bedanken - P.R. omtocht = optocht, omgang omtrek – boord, buitenlijn, buurt, contour, grenslijn, lijn, nabijheid, omgeving, rondte, rand omtrek die bij de hand is – (hand)bereik omtreklijn - contour omtrent = aangaande, betreffende, circa, inzake, nabij, nopens,omstreeks, ongeveer, plusminus, rondom, zowat omturnen - veranderen omvaamd = omspannen omvallen = kantelen, kapseizen, kieperen, omduikelen, omkukelen, omslaan omvang – afmeting - bereik, bestek, betekenis, dikte, grootte, omtrek, ruimte omvangen - omvatten omvang van acht tonen = octaaf omvang van menselijke stem = diapason omvangrijk = breed, dik, groot, lijvig, ruim, uitgebreid, uitgestrekt, vet, volumineus omvat het noordelijk gedeelte van Syrië = Aleppo omvatten – begrijpen, bestaan, bevatten, behelzen, includeren, inhouden, omhelzen, omklemmen, omsluiten, omspannen omver = andersom, ondersteboven, onderuit, overhoop, omvergooien – kantelen, omgooien, omsmijtenvloeren, verijdelen omverhalen = afbreken, slopen, vernieuwen, verwoesten omverwerpen – omgooien, omkegelen, omslaan omverwerpend = subversief omvlochten drankfles = mattekeesje omvormen = reformeren, transvormen omvouwen - omslaan om wat - waarom omweg - detour, omhaal, ommetje omwenden – draaien, keren, omkeren omwentelen – rollen, omdraaien, omkeren omwenteling = draaiing, ommekeer, ommezwaai, opstand, revolutie, rotatie, toer, tour omwentelingsgezind = revolutionair omwentelingslichaam = rotor omwerken – spitten, verzetten omwerpen – omgooien, omsmijten omwikkelen – inrollen, omhullen omwille van – wegens omwinden - wikkelen omwindsel = omhulsel, bedekking omwisselen = ruilen, inruilen, omruilen, verruilen omwisseling – ruil omwisseling van geld - change omwoelen = omwerken, dooreen woelen omwoelen van grond – eggen, ploegen, spitten omwoners – buren omzagen – kappen omzagen van bomen - vellen omzeilen = ontlopen,ontwijken, vermijden omzendbrief = circulaire, rondschrijven omzet – afname, afzet, debiet, handel, slijterij, verkoop omzetting - inversie omzetting van klanken = metathesis omzetting van voedingsstoffen = assimilatie omzichtig = bedachtzaam, behoedzaam omzichtigheid = beleid, tact omzien - omkijken omzoming = rand, boord omzwaai = breedvoerigheid, omhaal, omslag omzwachtelen – verbinden omzwalken – omdolen, omzwerven omzwerven = (om)dolen, (om)dwalen onaandoenlijk = frigide, koel, koud, ongevoelig onaandoenlijkheid - flegma onaangedaan - ongeroerd, ijskoud onaangenaam = akelig, bar, ellendig, eng, guur,hinderlijk, knorrig, lastig, misselijk, naar, nurks, onbehaaglijk, ongepast, onplezierig, onprettig, onsmakelijk, pijnlijk, vervelend, zuur onaangenaam geluid = gekras, gepiep, krassen onaangenaam gevoel = angst, jeuk, krieuwel, kriebel, onlust, pijn onaangenaam gezicht - tronie onaangenaam hard = rauw, ruw onaangenaam koud = guur, kil onaangenaam maken – bederven, vergallen, verpesten onaangenaam persoon – akeling, engerd, etre, kniesoor, naarling, nurks onaangenaam ruiken - stinken onaangenaam weer = noodweer onaangenaam werkje – akkefietje, corvee onaangenaam zoet = mierzoet onaangename bejegening - terging onaangename discussie – twistgesprek onaangename ervaring - flop onaangename gelaatsuitdrukking - grijns onaangename geur = stank onaangename gewaarwording = angst, kiespijn, maagpijn, onbehagen, pijn, onaangename natte koude = kilheid, kilte onaangename onderbreking = storing onaangename reuk = stank, luchtje onaangename taak = akkefietje onaangename tijding = jobstijding onaangename verblijfplaats = bak, cel, gevang(enis), hel, lik, nor, petoet onaangename vertrekking van het gelaat = grijns onaangename vrouw = kreng, feeks, tang onaangepast = asociaal onaangeraakt = gaaf, heel, intact, maagdelijk, ongerept onaangeroerd = ongerept, intact onaangetast - ongerept onaangevochten - onbetwist onaangezien = niettegenstaande onaannemelijk – ongeloofwaardig, verwerpelijk onaanraakbaar = taboe, heilig onaantastbaar = heilig, taboe onaantrekkelijk – lelijk, onbekoorlijk onaanvechtbaar = evangelie onaanzienlijk = gering, klein, miniem, nederig, nietig, onooglijk, ootmoedig onaanzienlijk dorp = negorij, gat, gehucht onaardig = bars, bits, koel, nors, onbeleefd, onvriendelijk onaards - hemels onachtzaam = achteloos, nonchalant, nalatig, onattent, onoplettend, slordig, zorgeloos onachtzaamheid = achteloosheid, onoplettendheid onafgebroken = aanhoudend, contenu, steeds, voortdurend onaf – niet klaar, onvoltooid onafgebroken – aanhoudend, continu, gestaag, steeds, voortdurend onafgebroken naar één punt kijken = staren onafgemaakt = onaf, onafgewerkt, onvoltooid onafgewerkt – onvoltooid, ruw onafhankelijk = autonoom, independent, vrij, zelfstandig, onafhankelijkheid = autonomie, vrijheid, zelfbestuur, zelfstandigheid onafscheidbaar = onafscheidelijk onafscheidelijk = inseparabel onafscheidelijk verbonden = adherent, innig onafwendbaar = onontkoombaar, inevitabel, noodzakelijk, onvermijdelijk onafwendbaarg bevolg - noodzaak onafwendbare macht = noodlot onafzienbaar = eindeloos onalledaags = bijzonder, bizonder, buitengewoon onappetijtelijk = onsmakelijk, vies onattent = onachtzaam, onoplettend onbaatzuchtig = altruïstisch, belangeloos, caritas, edelmoedig filantropie, naastenliefde onbaatzuchtigheid = altruïsme,filantropie onbarmhartig – barbaas, genadeloos, hard, koud, liefdeloos, meedogenloos, ongevoelig, wreed onbarmhartig mens – tiran, wreedaard onbebouwd = braak, leeg, wild, woest onbebouwd gebied = plein, vlakte, woestijn onbebouwde grond om huis - werf onbebouwde ruimte in een stad - plein onbebouwde vlakte – steppe, woestijn onbedaarlijk = hevig, onstuimig onbedaarlijk lachen – schateren onbedacht – onberaden, onnadenkend, voorbarig onbedachtzaam = onbekookt, onbesuisd, onbezonnen, roekeloos, voorbarig onbedeesd – koen, onbeschroomd onbedekt = bloot, kaal, naakt, ontbloot, openlijk onbedorven = fris, gaaf, ingénu, naïef, onschuldig, rein, vers onbedreven = links, onbekwaam, onervaren, onhandig onbedreven persoon – klungel, kruk, stuntel onbedrieglijk- oprecht onbedrukt – blanco, leeg, wit onbeducht – dapper, onbevreesd onbeduidend = alledaags, banaal, dom,eenvoudig, futiel, gering, hol, ijdel, irrelevant, klein, nietig, onbelangrijk, onbetekenend, onnozel, onooglijk, tenger onbeduidend dichtwerk - gerijmel onbeduidend gebabbel - klets onbeduidend geval = futiliteit, kleinigheid, nietigheid, nulliteit onbeduidend iets – prul, vod onbeduidend persoon = lor, nietsnut, nul, prul, onbeduidende plaats = negorij, gehucht onbeduidende zaak = beuzeling, nesterij, wissewas onbeduidendheid = nietigheidnulliteit onbedwingbaar – ontembaar, tomeloos onbedwongen – ongetemd, wild, woest onbegaan = onbetreden onbegonnen - onmogelijk onbegrensd – eindeloos, grenzeloos, oeverloos, onbeperkt, ongelimiteerd, onmetelijk, uitgestrekt onbegrijpelijk = duister, diepzinnig, mysterieus, ondoorgrondelijk, onduidelijk, onnaspeurbaar, raadselachtig, verward, vreemd, wonderbaar onbegrijpelijke zaak = mysterie onbegroeid – kaal onbehaaglijk = naar, onaangenaam, onprettig, vervelend onbehaaglijk gevoel = kou, onrust, onvrede, schuld onbehaard – haarloos, kaal, naakt onbehagen - onlust onbeheerst = driftig, onbesuisd, onstuimigwild onbehendig = links, onhandig onbehoedzaam = onbezonnen, onvoorzichtig onbeholpen – houterig, links, onhandig, primitief, stumperig, stuntelig onbeholpen persoon = klaas, lomperd, lummel, stuntel, sukkel, sul onbeholpen prutsen – modderen onbeholpen ventje – nozem onbeolpen werken – prutsen, stumperen, stuntelen, tobben onbehoorlijk – aanstotelijk, brutaal, impertinent, onbeleefd, onbeschaafd, onbeschaamd, onbetaamd, onfatsoenlijk, ongepast, onhebbelijk, onkies, onnet, onoorbaar, ontoelaatbaar, onbehoorlijk gedrag = brutaliteit onbehoorlijke tijd = ontijd onbehouwen = boers, bot, cru, grof, lomp, onbesuisd, ongemanierd, plomp, ruw onbejaard = minderjarig, onmondig onbekeerd = onverbeterd onbekend = anoniem, n.n.,obscuur ongewoon, vreemd, onbekend in Nederland = berg, gletsjer, lawine onbekend met - onkundig onbekende = anonymus, n.n., vreemde onbekende grootheid in de wiskunde = x, y, z onbekleed – kaal onbeklemd - opgeruimd onbeklemtoond deel van een maat = opmaat onbeklemtoonde lettergreep = thesis onbekommerd – gerust, onbezorgd, opgeruimd, zorgeloos onbekookt = ondoordacht, onstuimig, onzinnig, oppervlakkig onbekoorlijk = lelijk, onbevallig, onbekrompen = edelmoedig, gul, liberaal, overvloedig, royaal, ruim, vrijgevig, onbekwaam = aangeschoten, beschonken, dronken, incapabel, krukkig, onbedreven, ongeschikt, onbekwaam persoon = beunhaas, dronkelap, knoeier, prutser onbekwaam mens – knoeier, prutser onbekwaam tot werken = invalide onbeladen – onbelast onbelangrijk – onbeduidend, onbetekenend onbelangrijk gesprek = praatje onbelangrijk mens = leeghoofd, nietsnut, nonvaleur, onbenul onbelangrijk persoon - leeghoofd, nul onbelast – loeeg, ledig, onbeladen, vrij onbeleefd = boers, bot, brutaal, grof, impertinent, lomp, plomp, onaardig, onbehoorlijk, onbeschaafd, onbeschoft, ongemanierd, onheus, onhoffelijk, onopgevoed, onvriendelijk, vlegelachtig onbeleefdheid = onwellevendheid onbeleefd mens – lomperd, nonvaleur onbelemmerd – ongedwongen, ongehinderd, ongeremd, open, vlot, vrij(uit) onbemerkt - ongezien onbemiddeld = arm, ongegoed, onvermogend onbemind = impopulair onbeneveld = helder, onbewolkt onbenul – dommerik, leeghoofd, stumper onbenullig = bot, dom, maf, onbeduidend, onnozel, stom, stumperig, sullig, vadsig onbenullig iets – bagatel, futiliteit onbenullige jongen - slungel onbenullige zaak = futiliteit onbepaald = onbeperkt, onzeker, vaag, willekeurig onbepaald gezaghebber = dictator onbepaald hoofdtelwoord – alle(s), elkeen, enig, enkele, geen, ieder(een), iets, menig, (n)iemand, niets, sommige, weinige onbepaald persoon = iemand onbepaald rangtelwoord = laatste, middelste, zoveelste onbepaald voornaàmwoord = alles, elk(een), enig(e), geen, hetgeen, ieder(een), (n)iemand, iets, men, sommige onbepaald telwoord – enige, ettelijke, evenveel, meer, meest, menig, veel, weinig, onbepaalde hoeveelheid = aantal, enkele, iets, menig, partij, tal, weinig, zoveel onbepaalde plaats = ergens onbepaalde tijd – eens, ooit onbepaalde volmacht = m.s.c. onbepaalde wijs = infinitief onbepaaldheid = onbeperktheid, onbegrensdheid; onzekerheid, vaagheid onbeperkt – grenzeloos, ongelimiteerd, vrij, onbelemmerd,onbepaald, onmetelijk, onbegrensd, lichtzinnig onbeperkt heerser = dictator onbeperktheid = absolutisme onberaden = lichtzinnig, loszinnig,onbedacht, onbekookt, onbezonnen, ondoordacht, roekeloos, vermetel onberaden koen - vermetel onberedeneerbaar = irrationeel onberedeneerde gewoonte = sleur onbereid - ongenegen onberekenbaar = grillig, ongestadig, onvast, wisselvallig onberijmd = rijmloos onberispelijk – af, correct, foutloos, keurig, net, volmaakt, zuiver onberoepbaar doof = stokdoof onberoerd = onaangenaam, ijskoud, onbewogen onbeschaafd = barbaars, boers, bot, cru, lomp, onbeleefd, oneffen, ongemanierd, ongepolijst, onnet, plat, ruw, wild, woest, zedeloos, onbeschaafde = barbaar, wilde onbeschaafdheid = botheid onbeschaafd persoon – barbaar, fieft, proleet, wreedaard onbeschaamd = brutaal, cru, gewetenloos, insolent, impertinent, lomp, onbehoorlijk onbeschaamdheid = impudentie onbeschadigd = gaaf, heel, intact, ongedeerd onbescheid = overmoed, driestheid, vermetelheid, onbescheidenheid onbescheiden = brutaal, indiscreet, insolent, ongepast, onwellevend, vrijpostig onbescheidenheid = brutaliteit, indiscretie, ongepastheid, onwellevendheid, onwelvoeglijkheid onbeschermd – onbeschut, vogelvrij, weerloos onbeschoft = brutaal, grof, honds, inhalig, insolent, lomp, onbeleefd, onfatsoenlijk, ongelikt, ongemanierd onbeschoftheid - brutaliteit onbeschoft persoon – domoor, kinkel, lomperd, prol, vlegel onbeschreven = blanco, blank onbeschroomd = frank, onbedeesd, vlot, vrij, vrijmoedig onbeschrijfelijk = onzegbaar, nameloos, vreselijk, zeer onbeschroomd – astrant, brutaal, frank, koen, onbedeesd, onbevangen, schromelijk, vlot, vrij(moedig), vrijpostig onbeschut = onbeschermd onbesefbaar = ondoorgrondelijk onbeslagen = onvoorbereid onbeslist = gelijk, kiet, open, quitte, remise, twijfelachtig onbesliste wedstrijd = draw, remise, gelijkspel onbesmet = onbevlekt, onbezoedeld, vlekkeloos, zuiver onbespied = geheim, verborgen onbespreekbaar - taboe onbesproken = onberispelijk onbestand = wisselvalligheid, onbestendigheid onbestelbaar poststuk = rebut onbestelbare brief - rebut, rebuut onbestemd – onbepaald, onzeker, vaag onbestendig – buiig, grillig, ongestadig, onvast, regenachtig, variabel, veranderlijk, vergankelijk, wankel(baar), wispelturig, wisselvallig, wuft onbestreden – onbetwist onbestuurbaar - stuurloos onbesuisd – dol(zinnig), driest, driftig, ijlheefdig, lichtzinnig, onbeheersd, onbekookt, onnadenkend, onstuimig, roekeloos, ruw, teugelloos, wild, woest, teugelloos, tomeloos, uitzinnig onbesuisd slaan - houwen onbetaalbaar – duur, kostelijk onbetaald - onvoldaan onbetamelijk – aanstotelijk, onbehoorlijk, oneerbaar, onfatsoenlijk, ongepast, onoorbaar, onvertogen, onvoegzaam, onwel(voeglijk) onbetekenend = iel, luimig, onbeduidend, onbelangrijk, simpel onbetekenend mens = nonvaleur, nul, onbeteugeld = bandeloosteugelloos, woest onbetoogbaar = onbewijsbaar onbetreden zandplaat = drijfzand onbetrouwbaar – bedrieglijk, gemeen, loens, vals, tendentieus, louche onbetrouwbaar persoon = bedrieger, leugenaar onbetwijfelbaar = indubitabel onbetwist = erkend, onbestreden, uitgemaakt, vaststaand onbetwistbaar = ongetwijfeld, onloochenbaar, ontegenzeglijk, zonneklaar onbevaarbare stroom = bergbeek, stortbeek onbevallig = lelijk, onbekoorlijk onbevangen = onbeschroomd, ongedwongen, onpartijdig, vrij(moedig ) onbevaren matroos – baar onbevattelijk – dom, ingewikkeld, onbegrijpelijk, traag onbevlekt – blank, onbesmet, onbezoedeld, ongerept, ongeschonden, rein, schoon, smetteloos, vlekkeloos, zuiver onbevloeid rijstland = ladang, tegal(an) onbevoegd = incompetent, irridenta onbevoegd arts = kwakzalver onbevooroordeeld = onpartijdig onbevredigd – ontevreden, onvoldaan, teleurgesteld onbevredigend = onvoldaanteleurstellend onbevreesd = dapper, driest, gerust, koen, moedig, onbeducht, onversaagd, onvervaard, stout(moedig) onbevroren gedeelte in ijsvlakte - bijt, wak onbevrucht - gust onbeweegbaar = onverzettelijk, onwrikbaar, stijf onbeweeglijk = immobiel, lam, onbewogen, onwrikbaar, pal, roerloos, star, stijf, stil, stokstijf, strak, stram, vast, onbeweeglijk kijken = staren onbeweeglijkheid = immobiliteit, roerloosheid, starheid, stijfheid, onbewerkt – braak, ruw onbewerktuigd = anorganisch onbewezen. gedachte = theorie onbewezen grondstelling = axioma onbewezen stelling = hypothese onbewijsbaar – onbetoogbaar onbewimpeld = cru, eerlijk, onverbloemd, onverholen, open(hartig), rechtstreeks, rechtuit, rondweg, ronduit, ruiterlijk onbewogen = effen, hard, kalm, koelbloedig, koud, onaangedaan, onberoerd, onverschillig, onverzettelijk, pal, roerloos, rustig, star, stil, strak, uitgestreken, vast onbewolkt = helder, sereen, vrolijk onbewoonbaar huis = krot onbewoond = leeg(staand ), uitgestorvenverlaten, woest onbewust = onwetend, onbekend onbewuste neiging - drift onbezegeld = onbekrachtigd, onbevestigd onbezet = ledig, leeg, leegstaand, onvervuld, openstaande, vacant, vrij onbezield = dof, levenloos onbezocht = eenzaam onbezoedeld – onbesmet, onbevlekt, rein, vlekkeloos, zuiver, onbezonnen – astrant, blindelings, dol, driest, impulsief, lichtvaardig, onberaden, onberedeneerd, onnadenkend, onvoorzichtig, overmoedig, roekeloos, vermetel, voorbarig onbezonnen jongeling - wulp onbezorgd – gerust, luchtig, onbekommerd, onbesteld, opgeruimd, zorgeloos onbezweken = volhardend, standvastig onbillijk = onredelijk, onrechtmatig, onschappelijk, onwelwillend onboetvaardig = verstokt onbrandbaar - vuurvast onbrandbare stof = asbest onbruikbaar – kapot, nutteloos, ongeschikt, onhandzaam, onnuttig onbruikbaar drukwerk = misdruk onbruikbaar maken = bederven, beschadigen, demonteren, stukmaken, vernielen, vernietigenverwoesten onbruikbaar overblijfsel = wrak onbuigbaar – star, stijf onbuigbaar rededeel = partikel onbuigzaam = hard, hardnekkig, koppig, onverzettelijk, star, stijf, stram, stug, weerbarstig onbuigzaamheid – stijfhei, stramheid, stugheid onchristen - heiden oncomfortabel = hinderlijk, ongemakkelijk ondaad = gruweldaad, misdaad, overtreding, wandaad ondankbaarheid = ondank ondanks – ongeacht, trots ondanks dat - niettemin ondeelbaar bestanddeel van stof of geest = atoom, eenheid, monade ondeelbaar getal = priemgetal ondegelijk = onsolide, oppervlakkig, prutsig, wuft onder = adjunct, basaal, beneden, parterre, sub, vice onder andere = o.a. onder andere naam – alias, incognito, pseudoniem onder de rubriek = s.r. onder dwang = gedwongen onder het ijs = subglaciaal onder het nodige voorbehoud = r.r. onder het (dat) woord = s.v. onder hofrecht = horig onder ons = internos, entre nous onder voorwaarde dat = mits onder woorden brengen = formuleren onderaan – beneden onderaards bomvrij gewelf - kazemat onderaards gewelf – bunker, kazemat onderaards graf = catacombe onderaards hol = krocht, spelonk, grot onderaards hol in een gevangenis - oubliëtte onderaards plantendeel = wortel onderaardse gang – grot, spelonk, tunnel onderaardse gevangenis - oubliëtte onderaardse grafkamer = catacombe onderaardse kapel = crypt, crypte onderaardse plaats - mijn onderaardse plantenstengel = bol, knol, wortel onderaardse ruimte = grot, hol, krocht, spelonk onderaardse spelonk - crypt, krocht onderaardse trein weg = metro, underground, subway onderaardse verzamelbak voor water = cisterne onderaardse weg = tunnel onder andere - o.a, ondermeer onderarm = voorarm onderbaas – ploegbaas onderbalk van een kozijn - dorpel onderbed = beddezak, matras onderbeen – kuit, scheenbeen onderbeul = beulsknecht onderbouw van een brug = landhoofd, pijler onderbouw van een huis = fundament, fundering onderbreken – ophouden, storen onderbreker - schakelaar onderbreking = interruptie, storing onderbreking van vergadering – schorsing onderbrengen – huisvesten, indelen onderbroekje – slip(je) onderbuik = abdomen onderbuikskramp - koliek onderbuur = benedenbuur onder cultuur – folklore onderdaags - onlangs onderdaan = burger, dienaar, ingezetene, subject, sujet, onderdak – asiel, huis, intrek, logies, onderkomen, verblijf, woning onderdak bij burgers - inkwartiering, logies onderdak verlenen = huisvesten, herbergen onder dak zijn - wonen onderdanig – deemoedig, dienstwillig, gedwee, gehoorzaam, kruiperig, nederig, ootmoedig, slaafs onder dat woord - s.v onderdeel = afdeling, artikel, detail, passage, tak, onderdeel mariniers - corps onderdeel der scheikunde = stereo-chemie onderdeel van... = zie o.ok: deel van... onderdeel van agenda = onderwerp, punt onderdeel van atletiek – hoogspringen, kogelstoten, marathon, sprint, verspringen onderdeel van auto = accelerator, accu, carrosserie, claxon, dashboard, kap, motor, portier, radiator, rem, stuur, versnelling, wiel, wisser, uitlaat onderdeel van de marine = m.s.d., orthopedie, M.S.D. onderdeel van de staat = gemeente, provincie onderdeel van de tijd = dag, decennium, etmaal, jaar, kwartaal, kwartier, lustrum, maand, minuut, seconde, seizoen, semester, tel, trimester, uur, week onderdeel van een afdeling (biologie) = klasse onderdeel van een bakkerij = oven onderdeel van een balans = mes onderdeel van een bed = matras, ombouw, spiraal onderdeel van een begroting = post, staat onderdeel van een camera = diafragma, filter, lens, objectief, sluiter, statief, zoeker onderdeel van een drukpers = arm, cilinder, degel, inktbak, inktrol, looplijsten, swingarm, vocht rol onderdeel van een familie (biologie) = geslacht onderdeel van een fiets = achterlicht, bagagedrager, band, bel, frame, handvat, ketting, kettingkast, naaf, pedaal, rem, spaak, spatbord, stang, stuur, trapper, velg, versnelling, voorvork, zade onderdeel van een film - scene onderdeel van een fles = buik, hals, ziel onderdeel van een gebit = tand, kies onderdeel van een gerecht = saus onderdeel van een geweer = grendel, haan, kolf, korrel, loop, magazijn, trekker, tromp, vizier onderdeel van een geschrift = blad onderdeel van een hijswerktuig - katrol, takel onderdeel van een horloge = anker, glas, kast, veer, wijzer onderdeel van een huis – badkamer, dak, douche, erker, fundering, gang, gevel, hal, kamer, keuken, kozijn, muur, raam, schoorsteen, spant, toilet, venster, vliering, vloer onderdeel van een kabinet (meubelstuk) = buik, kuif onderdeel van een kachel = asla, brander, pijp, rooster, smoorklep, tank onderdeel van een kerkdienst – collecte, gebed, mis, preek, zingen onderdeel van een ketting = slot, schakel, schalm, kraal onderdeel van een klasse (biologie) = orde onderdeel van een klok = gewicht, klepel, onrust, rad, slinger, snek, snelrad, uurwerk, wijzer onderdeel van een kristalontvanger = detector onderdeel van een lamp = ballon, fitting, glas, peer onderdeel van een leesles - leesbeurt onderdeel van een leger – genie, infanterie, landmacht, luchtmacht, marine onderdeel van een mast - ra onderdeel van een menu = gang onderdeel van een mes = heft, lemmet onderdeel .van een molen = kap, rad, steen, tremel, vang, wiek onderdeel van een motor = bougie, brandstofpomp, carburateur, cilinder, filter, klep, krukas, magneet, nokkenas, rotor, starter, verstuiver, zuiger onderdeel van een naaimachine - spoel onderdeel van een orde (biologie) - familie onderdeel van een overhemd - boord, manchet onderdeel van een piano – klavier, klep, pedaal, snaar, toets onderdeel van een pomp = gek, mik onderdeel van een provincie = arr. onderdeel van een radiotoestel - detector onderdeel van een rekening = post onderdeel van een rijexamen - keren onderdeel van een schilderij = doek, lijst, linnen onderdeel van een schip = brug, dek, kajuit, kiel, mast, ra, roer, ruim, schroef, stuurhut onderdeel van een schoen = hak, neus, veter, zool onderdeel van een staat = gemeente, provincie onderdeel van een soort (biologie) - ras, variëteit onderdeel van een stoel = kussen, leuning, poot, zitting, onderdeel van een tafel = blad, poot onderdeel van een tang = bek onderdeel van een tas = hengsel, beugel onderdeel van een telefoon = bel, haak, hoorn, kiesschijf onderdeel van een televisietoestel - beeldbuis onderdeel van een tennisracket - snaar onderdeel van een theepot = oor, tuit onderdeel van een toneelstuk – akte, scene, bedrijf onderdeel van een trein = locomotief, wagon onderdeel van een uurwerk = anker, gewicht, glas, kalot, lid, ketting, onrust, slinger, slagwerk, snek, veer, wijzer, wijzerplaat onderdeel van een uurwerk met onrust – echappement onderdeel van een vacht - haar onderdeel van een vinger = kootje, nagel, top onderdeel van een vis = graat, hom, kuit, vin onderdeel van een vliegtuig = aileron, cockpit, landingsgestel, motor, staart, stuurknuppel, vleugel, onderdeel van een voertuig = as, carrosserie, chassis, cilinder, krukas, lager, motor, rem, stuur, zuiger onderdeel van een voet = enkel, hak, hiel, teen, wreef onderdeel van een wasinrichting - blekerij onderdeel van een weefgetouw - plei onderdeel van een wet = artikel, art. onderdeel van een wetsartikel = sub, ter onderdeel van een wiel = as, band, naaf, spaak, velg onderdeel van een woord = letter, lettergreep, syllabe onderdeel van een zuigfles – speen onderdekken – toedekken onder de wind – lijwaarts onderdoen – bezwijken, zwichten onderdompeling = bad, doop, immersie onderdoorgang –aquqduct, tunnel, viaduct onderdruk – depressie, vacuum onderdrukken – afpersen, bedwingen, dempen, knevelen, neerslaan, smoren, tiraniseren, uitzuigen, vertreden onderdrukker – bedwinger, bezetter, despoot, dwingeland, overheerser, tiran onderdrukking = oppressie, repressie, terreur, tirannie, onderdrukt – gedempt, gesmoord onderdrukt lachen – giegelen, ginnegappen, gniffelen, gnuiven, grinneken onderduikadres – schuiladres onderduiken - verschuilen onderdwarsstuk van een deurkozijn = drempel onder ede verklaren – bevestigen, zweren ondereen = gemiddeld, doorsnee onder een andere naam – incognito onder eigen naam – autoniem onder elkaar - samen ondergaan – beleven, dompelen, doorstaan, dulden, lijden, ondervinden, tenietgaan, verdragenverduren, zinken ondergaan van smart = lijden ondergang – afgang, debâcle, eclips, nederlaag, val, verderf ondergang der goden = godenschemering onder geen beding - nooit onder gelijke omstandigheden - C.P. ondergeschikt = afhankelijk, dienstbaar, inferieur, minder, onderworpen, secondair, subaltern ondergeschikte = dienaar, knecht, mindere, onderhorigesubaltern ondergeschikte zaak - bijzaak ondergeschiktheid = subordinatie ondergevel – pui ondergewaardeerd - onderschat ondergod der zee = Nereus ondergoed – beha, hemd, lingerie, slipje, ondergraven – ondermijnen, verzwakken ondergravende werking – ondermijning ondergrond – basis, bodem ondergrond van het borduren = stramien ondergronds = heimelijk, illegaal, metro, onderaards, subway ondergronds afvoerkanaal = cloaca, riool ondergronds gewelf - kerker ondergrondse = metro, subway, underground ondergrondse gang = tunnel ondergrondse gevangenis = kerker, oubliëtte ondergrondse in Stockholm = Tunnelbana ondergrondse ruimte = kelder ondergrondse schuilplaats = bunker ondergrondse spoorweg = metro, subway, underground ondergrondse verbinding = tunnel ondergrondse werkplaats - mijn ondergrondse woning = souterrain, sousterrain ondergrondsgelegen woorverblijf - souterrain onderhand = intussen onderhandelaar = bemiddelaar, diplomaat onderhandelen - bemiddelen onderhandeling = bespreking negotiatie, overleg onder het nodige voorbehoud - r.r. onder het woord - s.v. onderhoogbootsman = bootmansmaat onderhoor = verhoor onderhorig = afhankelijk, ondergeschikt, onderworpen onderhorige = slaaf onderhoud = gesprek, verzorging, voeding onderhoud = voedsel, verzorging, kost, voeding onderhoud uit barmhartigheid = genadebrood onderhouden – kapittelen, opkweken, verzorgen, voeden, onderhoudend = aangenaam, amusant, boeiend, gezellig, vermakelijk onderhouden grasperk - gazon onderhouder = verzorger; in standhouder onderhuids = subcutaan onderhuidse vetlaag = spek onderhuidse vochtophoping – oedeem onderhuis – souterain onderin – beneden onderkaak - kinnebak onderkaak van insecten = mandibel onderkant = basis, bodem, grond, onderzijde, vloer onderkant van een schip - kiel onderkerk = crypt, krocht onderkeuken = kelderkeuken onderklasse der tweezaadlobbige planten = sympetalen, choripetalen onderkleding – beha, borstrok, broekje, hemd, kamizool, slip(je), panty, korset onderkleed bij Romeinen = tunica onderknie (in de scheepsbouw) - scheg onderkoeling = overafkoeling onderkomen – hotel, intrek, herberg, huis(vesting), kazemat, motel, onderdak, ren, woning onderkoning = landvoogd, Nabob, stadhouder onderkoning van Egypte - kedive onderkrop bij koelen = kossem onderkruier = paltrok onderkruiper = beunhaas, onderblijfsel, ventje onder kussen = peluw, peul onderlaag – grondlaag, substraat onderlaag in een bedstee - laning onderlaag ter versterking van kleding – belegstuk onderlaag van takkenbossen - staling onderlegd = bekwaam, deskundig, geleerd, knap, kundig, ontwikkeld, toegerust onderlicht = onderraam onderlijf – abdomen onderlijnen - onderstrepen onderling = elkaar, saam, samen, wederkerig, wederzijds onderling niet afwijkend = gelijk onderling verband = samenhang, structuur onderlinge afhankelijkheid = interde pendentie onderlinge betrekking = correlatie Onderlinge Levensverzekering van Eigen Hulp = OLVEH onderlinge strijdigheid - tegenstrijd onderlinge wedijver – animositeit onderlopen – bevloeien, overstromen onderluitenant - adjudant ondermaans = aards onder meer = o.m., zoals ondermelk = taptemelk ondermelker = sopper ondermijnen – bederven, mineren, ondergraven, verzwakken onderminister = staatssecretaris ondermuts = flep ondernemen – aangaan, aanvaarden, beproeven, uitvoeren, wagen ondernemend - energiek ondernemer – impressario, leider, firmant, fabrikant, organisatorpatroon, zakenman ondernemer op kunstgebied = impresario ondernemer van publieke verkopingen = auctionaris onderneming = bedrijf, concern, expeditie, firma, N.V., plan, toeleg, trust, zaak onderneming tot het opslaan en bewaren van goederen = veem ondernemingsgeest = initiatief ondernemingsraad = bedrijfsraad ondernemingsvorm = co., compagnie, concern, firma, fa, maatschap, N.V., trust ondernemingszin = initiatief onderofficier = adjudant, korporaal o.o.,, opper, sergeant, , s.m., wachtmeester onderofficier bij de administratie - s.m.a. onderofficier bij de bereden wapens = opperwachtmeester onderofficier bij de marine – bootsman, konstabel , schipper onderofficieren = kader, o.o. onder ogen zien – trotseren onder ons - vertrouwelijk onderpand – borg(som), cautie, garantie, handgeld, waarborg onderpastoor - kapelaan onderricht – college, instructielering, les, onderwijs onderricht in het besturen van een auto = rijles onderricht in het geloof = catechese onderrichten = doceren, instrueren, leren, lesgeven, onderwijzen onderrichtend - leerrijk onderrichtgever = instructeur, docent, leraar, meester, onderwijzer onderricht voor aanstaande moeders - moedercursus onderrok – jupon, petticoat onderschatten = bagatelliseren onderscheid = differentie, oordeel, verschil onderscheiden = decoreren, kenmerken, ontwaren, uitmunten, verschillen, zien onderscheiden persoon = erelid onderscheidend = kenbaar onderscheiding = distinctie, eerbied, eermetaal, egard, erepalm, ereteken, medaille, orde, penning, prijs, ridderorde onderscheidingsteken = attribuut, decoratie, distinctief, embleem, ereteken, insigne, lauwerkrans, lintje, medaille, medalje, merk, merkteken, orde, rozet onderscheidingsteken van hoge officier – balk, galon . onderscheidingsvermogen = inzicht, oordeel onderscheppen - tegenhouden onderschrijven = goedkeuren; ondertekenen ondershands - heimelijk onderspit = nederlaag onderspit delven = afleggen, verliezen onderstand – bijstand, hulp, ruggensteun, steun onderste – benedenste, laagste ondersteboven - omver, onderuit, onthutst, overhoop onderste deel – bodem onderste deel van de rug - stuitje onderste deel van een berg = voet onderste deel van een huis = kelder, fundament, sou(s)terrain, fundering onderste deel van een strijkstok waarmee de snaren gespannen worden = slof onderste deel van een wervelkolom = heiligbeen onderste molensteen waarover de loper rondwentelt – legger onderste punt - voetpunt onderste rondhout van een mast - onderra onderste tabaksbladen = voddengoed onderste verdieping van een gebouw - beletage ondersteboven = omver, overhoop ondersteek – po, slof onderstel van een auto = chassis onderstel van een kanon = affuit ondersteld = aangenomen onderstellen = aannemen, gissen onderstelling – aanname, gis, gissing, hypothese ondersteunen – assisteren, bijstaan, dragen, helpen, scoren, stutten, weldoen ondersteuner - sponsor ondersteuning = bedeling, bijstand, hulp, kolom, onderdak, pijler, pilaar, staander, steun, stut, subsidie, zuil ondersteuningsgeld – subsidie, toelege onderstoppen – onderdekken, toedekken onderstrepen – acentueren, beklemtonen, benadrukken, onderlijnen onderstuk - souterain onderstuk van een stijl – neut onderstutten – schoren, steunen ondertekenen – paraferen, signeren ondertekening = autogram, handtekening, onderschrift, signatuur ondertitel – deeltitel, voogdij onder toezicht – voogdij ondertoon - zweem ondertrouwen = aantekenen ondertussen = intussen, inmiddels, onderwijl, terwijl, tussentijds onderuit – omver, plat, verliezen onderuitgaan – afgaan, vallen, uitglijden onderuithalen – tackelen, vloeren ondervangen – stutten onderverdelen – sorteren, splitsen onderverdoving - pijnloos ondervinden – beleven, ervaren, meemaken, ondergaanvernemen ondervinding = belevenis, ervaring, gebeurtenis, voorval ondervloeien - overstromen, onderlopen ondervoed – hongerig, mager, zwak onder voorbehoud - o.v. onder voorwaarde dat - mits, tenzij onder voorwensel bedekken - bemantelen ondervragen – interviewen, uithoren, verhoren ondervrager bij een intelligentiespel = quizmaster ondervraging = examen, interpellatie, verhoor onderwaterboot - duikboot onderwaterapperaat = snorkel onderwaterkabine = bathyscaaf onderwaterloping = dijkdoorbraak, overstroming onderwaterprojectiel = torpedo onderwatervaartuig = duikboot, onderzeeboot, onderzeeër onderwaterzetting = inundatie, inundering onderweg bezoeken – aandoen onderweg stilhouden – aanleggen, pauzeren, stoppen onderwereld = Acheron, Hades, hel; dodenrijk, erebus, Orcus, schimmenrijk, penose, tartarus onderwereld figuur - crimineel onderwerp – chapiter, gegeven, motief, object, punt, stof, subject, thema, zaak onderwerp van behandeling – tekst onderwerp van lachlust - risee onderwerp van een muziekstuk - thema onderwerp van gesprek = chapiter, object, propoost, punt, thema, topic onderwerp van vele chansons - amour onderwerpen – knechten, knevelen, overmeesteren, zwichten onderwerping = discipline, dwang, overgave, overmeestering, submissie, tiranie, tucht onderwezen – geleerd, knap, wijs onderwicht = manco onderwijl = inmiddels, intussen, ondertussen onderwijs – instructie, leer(stof), lering, les, onderrichtopleiding, studie onderwijs = l.o. (M)ULO, VMO, MAVO, HAVO, MVO, MO, VWO, HO NO, BLO onderwijs- en ontwikkelingsinstelling = V. U.. onderwijsautoriteit – inspecteur onderwijsgebouw - school onderwijs genieten – leren, studeren onderwijsinstelling = academie, atheneum, school, instituut, lyceum, gymnasium, hogeschool, kweekschool, HBS, MMS, LTS, UTS, MTS, HTS, TH, seminarie, toneelschool, universiteit onderwijskracht = docent, gouvernante, gouverneur, hoogleraar, juf, juffrouw, lector, leraar, leermeester, lerares, meester, onderwijzer, onderwijzeres, professor, schooljuffrouw, schoolmeester onderwijskundig = p(a)pedagogisch, didactisch onderwijskunst = didactiek onderwijsmethode = didactiek onderwijsprogramma = leerplan onderwijssysteem in taal = globaalmethode, lezen onderwijs voor rijbewijs - rijles onderwijzen – aanleren doceren, instrueren, leren, lesgeven, onderrichten onderwijzend – leerzaam, lerend onderwijzer = docent, frik, leerkracht, leermeester, leraar, meester, opvoeder, paedagoog, pedant onderwijzeres – docente, juf, leerkracht, lerares, onderwijzing - lering onderworpen – afhankelijk, deemoedig, gedwee, geknecht, gelaten, horig,nederig, lijdend, onderdanig, ootmoedig, slaafs onderworpene - slaaf onderworpenheid = deemoed, deemoedigheid, gedweeheid, lijdzaamheid, ootmoed, slaafsheid onderzaat = onderdaan onderzeeër = duikboot, onderzeeboot, U-boot onderzees leven = nekton, vissen, plankton onderzeese rug = drempel onderzetter - tafelmatje onderzetting = hypotheek, waarborg onderzijde – benedenkamtonderkant onderzocht – beproefd, getest onderzoek – enquête, essaai, examen, expertise, inspectie, keuring, nakijken, naspeuring, proef(neming), speurwerk, test toets(ing), verhoor, visitatie onderzoek naar de aanwezigheid van delfstof – exploratie onderzoek naar kennis – examen, repetitie, test onderzoek naar rasverbetering – eugenese onderzoek naar smaak - proeven onderzoek van het gehalte van goud of zilver = essaai onderzoeken = beproeven, keuren, nagaan, nasnuffelen, nasporen, peilen, polsen, proberen, testen, toetsen , visiteren, vorsen onderzoekend kijken - spieden onderzoeker – analist, detective, geleerde, informateur, rekwirent, revisor, speurder, vorser onderzoeking = exploratie onderzoekingstocht = expeditie onderzocht = getest ondeskundige = beunhaas, dilettant, kwakzalver, leek ondeugd – apenkop, belhamel, bengel, gebrek, kattenkwaad, kwajongen, mankement, nietsnut, rakker, rekel, schalk, schelm, slechtheid, snaak, tekortkoming, verdorvenheid, ondeugdelijk – defect, gebrekkig, kapot, onsolide, rot, slecht, waardeloos ondeugdelijke waar = rommel ondeugend = brutaal, lastig, ongezeglijk, plaagziek, schalks, snaaks, stout ondeugende bakvis = meisje, nest ondeugende jongen – belhamel, bengel, dugniet, kwajongen, rekel, snotaap, snotneus, vlegel ondeugende vrouw - feeks ondicht = proza; lek ondichterlijk = alledaags,prozaïsch, a poëtisch, ondienstig = nutteloos, onnut ondiepe plas – zoel ondiepe ronde kom - bekken ondiepe smalle sloot = greppel ondiepe snijwond - schram ondiepte = drempel, wad ondiepte in de Noordzee = Doggersbank ondiepte in het IJsselmeer = Pampus, Vrouwenzand ondiepte in het water = drempel, wad ondiepte in zee - rif ondiep water - grep, greppel, poel, sloot, ven, vliet ondier = draak, gedrocht, monster, mormel onding = lor, prul ondoelmatig = ongeschikt ondoenlijk = onmogelijk, onuitvoerbaar ondoordacht – loszinnig, onbekookt, onberaden, onbezonnen, onvoorzichtig ondoordringbaar bos = brousse, jungle, oerwoud, rimboe ondoorgrondelijk – duister, moeilijk ondoorlatend = impermeabel, ondoordringbaar ondoorschijnend – adiafaan, opaak ondoorstaanbaar = overweldigend ondoorzichtig dof - mat ondraaglijk = onuitstaanbaar ondubbelzinnig = duidelijk, helder, klaar onduidelijk = binnensmonds, duister, onbegrijpelijk, troebel, twijfelachtig, vaag, wazig onduidelijk spreken – mompelen, mummelen ondulatie = golving, haargolving onduldbaar = intolerabel, ondraaglijk, onuitstaanbaar onduleren = golven onecht – na(gemaakt), gluipeig, nep, loos, nagemaakt, onnatuurlijk, onwaar, pseudo, vals onecht fluweel - velvet onechte bittere amandelolie = nitro-benzol oneconomisch = onvoordelig onedel = eerloos, gemeen, ignobel, laag, laaghartig, min, vals oneensgezindheid - discordantie oneer = belediging, blamage, schande, schandvleksmaad oneerbaar- obsceen, onbetamelijk, ontuchtig, onwelvoeglijk, onzedelijk, onzedig oneerlijk – achterbaks, bedrieglijk, gemeen, leugenachtig loos, louche, onoprecht, onwaar, slecht, slinks, unfair, vals oneerlijkheid – bedrog, deloyaliteit, valsheid oneerlijk persoon - dief oneetbaar – bedorven, onverteerbaar oneetbaar vet = talk oneffen = hobbelig, inegaal, noppig, ongebaand, ongelijk, ribbelig, ruig, ruw oneffenheid – bobbel, bult, hobbel, nop, ribbel oneffen ijs – rulijs oneffen rand – braam oneigen kind - stiefkind oneigenlijk = figuurlijk, overdrachtelijk oneigenlijke figuurlijke uitdrukking - troop, trope oneindig – altoosduirend, buitensporig, grenzeloos, eeuwig, eindeloos, immens, mateloos, onmetelijk, ontelbaar oneindig (muz.) = In finito oneindig groot - onmetelijk oneindige ruimte = heelal oneindigheid = eeuwigheid, heelal, immensiteit onelastisch – stijf, stug onenig – oneens, tweedrachtig onenigheid = brouille, conflict, different, geschil, gekrakeel, kijf, mot, ongenoegen, onmin, onvrede, oorlog, strubbeling, ruzie, trammelant, tweedracht, tweespalt, twist, verdeeldheid, verschil, vete, wijving onera = bezwaren, lasten onereren = belasten, bezwaren. onereus = bezwarend, drukkend, lastig, moeilijk, moeitevol onergdenkend = argeloos onerkentelijkhid - ondank onervaren – nieuw, onbedreven, ongeoefend, onkundig, onnozel, onschuldig, groen, vers onervarenheid - groenheid onervaren jongeman = melkmuil onervaren mens = beginneling, groentje, melkmuil onervaren soldaat = filler, recruut onervaren zeeman – baar oneven – hobbelig, onpaar oneven (roulette) – impair onevenhoevig dier – ezel, paard, tapir onevenredigheid in afmetingen – ametrie onevenwichtig - labiel onfatsoenlijk = lomp, onbehoorlijk, onbeschoft, oneerbaar , onkies, onoorbaar, ontoelaatbaar, onopgevoed onfeilbaar = onmiskenbaar, onvermijdelijk onfortuinlijk – ongelukkig onfraai - lelijk onfris – bedompt, duf, goor, groezelig, muf, naar, onhygienisch, stinkend, smoezelig, vervelend ongaaf – beschadigd, geschonden, gewond, stuk, ongaar = rauw. ongaarne = afkerig, node, noodgedwongen, onwillig, tegenzin ongans = gortig, ongezond, onwel, ziekelijk ongastvrij = onherbergzaam, onveilig ongeacht = niettegenstaande, ondanks ongeanimeerd = lusteloos, sloom ongebaand = onbegaanbaar ongebakken - rauw ongebakken brood = deeg ongebezigd = ongebruikt ongebleekt – ecru, ruw ongebleekt linnen - canvas ongeblust = watervrij; brandend ongebogen = recht, strak, stram, ongezeglijk ongebonden – dartel, los, losbandig, neutraal, tuchteloosvrij, wulps, zedeloos ongebondenheid - vrijheid ongebonden soep = bouillonconsommé ongebonden stijl = proza ongebondenheid = losbandigheid, losgeslagenheid ongeboren vrucht = embryo, foetus ongebreideld – teugelloos, tomeloos ongebroken – gaaf, heel, intact ongebruikelijk = abnormaal, afwijkend, ongewoon ongebruikt = braak, maagdelijk, nieuw, vers ongebruikte ongebruikte postzegel - postfris ongebuild tarwemeel = krop ongeciviliseerd = onbeschaafd, onfatsoenlijk, wild ongecompliceerd = eenvoudig, simpel, ongecultiveerd = onbeschaafd, wild, woest ongecompliceerde muziek – punk ongedaan maken - tenietdoen ongedacht – onverwacht ongedagtekend - ongedateerd ongedateerd = ongedagtekend ongedeerd – gaaf, gered, heel, intact, ongeschonden, onverlet, safe, veilig ongedesemd brood = matse ongedierte = gespuis; insekten, insecten, parasieten ongediciplineerd – ongeregeld, tuchteloos ongeduld = drift, onrust, spanning ongeduldig = gejaagd, ongedurig, onrustig, rusteloos ongeduldig maken – ergeren, irriteren, prikkelen ongeduldig wachten = popelen ongedurig = grillig, rusteloos, wispelturig ongedurig heen en weer lopen = ijsberen ongedurigheid = onrust, rusteloosheid ongedwee = weerbarstig ongedwongen = frank, los, onbeklemd, onbevangen, spontaan, vlot, vrij ongedwongen feest - party ongedwongen opwelling = spontaniteit ongeëvenaard – enig, uniek, uitstekend, weergaloos, ongefundeerd = ongegrond ongegeneerd = onbekommerd, ongemanierd, ruw, schaamteloos ongegeneerdheid - grofheid, lompheid, ongemanierdheid, ruwheid, schaamteloosheid, ongepastheid ongegist bier – wort ongegist sap - aalbessensap ongegist druivensap = most ongegiste wijn = most ongegoed - arm ongegrendeld = open ongegrond = onbillijk, ongefundeerd, onrechtmatigonredelijk ongegronde gedachte = waanidee ongegronde mening – droombeeld, waan ongehavend = onbeschadigd ongehinderd – onbelemmerd, vrij(elijk) ongehoord – akelig, afschuwelijk, afstotend, eigenwijs, ijselijk, kras, lelijk, ongepast, ongezeglijk, raar, rebels, verregaand, vreemd, zonderling ongehoorzaam = eigenwijs, rebels, ongezeglijk, onhandelbaar, recalcitrant, weerspannig ongehoorzaamheid in het leger - insubordinatie ongehuwd – alleenstaand, celibaat, echteloos, eenzaam, ongetrouwd, vrijgezel ongehuwd samenleven - hokken ongehuwd man = vrijgezel, o.m. ongehuwde = agamist, vrijgezel ongehuwde staat = agamie, celibaat ongehuwde toestand = agamie, celibaat ongehuwde vrouw – begijn, juffrouw, vrijster, o.v., spinster ongekend – enorm, nieuw, uniek ongekleed = bloot, naakt ongekleurd – blank, natief, naturel ongekookt = rauw ongekookte rijst - beras, bras ongekookte stijfsel = amidon ongekrenkt = ongedeerd, ongeschonden ongekreukt – effen, glad ongekuist = ruw, plat, obsceen ongekunsteld = eenvoudig, gewoon, ingénu, los, naïef, natuurlijk, ongedwongen, ongeveinsd, sober, spontaan, vrij ongekunsteld meisje = ingénue ongekunsteldheid = eenvoud, naïviteit, soberheid ongekweld = ongeplaagd ongel = reuzel, smeer, talk ongelaagd gesteente = graniet, porfier ongelaagdheid = homogeniteit ongeladen – leeg ongeldig – nietig, vals, verlopen, onwettig ongeldig verklaren – amortiseren ongeldig worden – verlopen ongeleerd – dom, ongeletterd ongelegen – lastig, importuun, ongeschikt, onpas, ongunstig ongelegen komen – storen ongelegen ogenblik - ontijd ongeletterd - dom, ongeleerd ongeletterd mens = analfabeet, domoor ongeletterde - barbaar ongelijk – hobbelig, inegaal, noppig, oneffen, onrecht, ruig, rul, ruw, veranderlijk, verschillend ongelijk krijgen – verliezen ongelijkmatig – inegaal, onevenrdig ongelijk stuk = brok ongelijk van humeur = labiel, luimig ongelijke breedte/van... = verdreven ongelijksoortig = anders, heterogeen ongelijksoortigheid = heterogeniteit ongelijkvleugelig insekt = wants, waterloper ongelijnd - ongelinieerd ongelikt = ongepolijst, onbeschaafd, onbeschoft, (p)lomp, ruw ongelimiteerd – onbegrensd, onbeperkt ongelinieerd - ongelijnd ongelkaars = smeerkaars ongelofelijk = buitengewoon, onaannemelijk ongelogen – stellig, waar, zeker ongelooflijk – fantastisch, verbluffend ongelouterd = ongezuiverd ongelovig - heidens ongelovige (Arab.) = agnosticus, heiden, kafir, kaffer, ketter ongeluk – aanrijding, accident, botsing, malheur, mispunt, noodlot, ongeval, onheil, pech, ramp, tegenspoed, verderf ongelukkig = deerlijk, ellendig, erbarmelijk, heilloos, misere, noodlottig, rampspoedig, rampzalig ongelukkig lopen – kreupel, strompelen ongelukkig lot – noodlot ongelukkig mens - ellendige ongeluksbericht = jobstijding ongeluksdag = vrijdag ongeluksdier = kraai, raaf ongeluksgetal = dertien ongeluksgodin = Ate ongeluksprofetes = Cassanära ongelukstijding - jobstijding ongeluksvogel = pechvogel ongemaakt = echt, oprecht, ongeveinsd ongemak = gebrek, hinder, kwaal, (over) last, ongerief ongemakkelijk – hinderlijk, lastig, moeilijk, ongeriefelijk, stroef, vervelend ongemakken = strapatsen ongemak veroorzaken – belemmeren, kwellen ongemanierd – bot, grof, lomp, onbehouwen, onbeleefd, onbeschaamd, ongeschoft, ongegeneerd, onhebbelijk, onopgevoed, onwelwillend, ploertig, ruw ongemanierd mens = lomperd, proleet ongemanierde lomperd - kinkel ongemanierdheid = grofheid, lompheid, onbehouwenheid, onhebbelijkheid, ruwheid, schaamteloosheid ongemanierd lachen – ginnegappen ongemanierd mens - hufter ongemeen – apart, buitengewoon, exclusief, extra, ongewoon, uitermate, zeer, zonderling ongemeend = gehuicheld ongemerkt – sluiks, slinks, heimelijk, stiekem, stilletjes ongemoeid = ongehinderd, ongestoord ongemotiveerd - klakkeloos ongemotiveerde vrees = fobie ongenaakbaar – hoogmoedig, ontoegankelijk, trots ongenade – ongunst, toorn ongenadig = erg, guur, hard, hardvochtig, hevig, onbarmhartig, ruw, ruw, wreed, zeer ongeneeslijk – incurabel, onheelbaar ongenegen – onbereid, ongezind ongeneigd tot beweging = apat(h)isch, indolent, loom, lusteloos, passief, sloom ongeneigd tot werken = lui, inert ongenietbaar = humeurig ongenoegen – kift, misnoegen, onenigheid, ontevredenheid, ruzie, strubbelig, twist ongenoeglijk – onplezierig, vervelend ongenoeglijk verblijf - cel ongenoegzaam = onvoldoende, ontoereikend ongenoemde = n.n. ongeoefend = links, onervaren ongeoefend soldaat = big, filler, recruut ongeoorloofd – verboden ongeopend – dicht, gesloten toe ongeordend = chaotisch, ongeregeld ongeordende boel – chaos, rommel ongeordende dingen = rataplan ongeordendheid – chaos, warboel ongepaardhoevig dier - tapir ongepast – onaangenaam, onbehoorlijk, onbetamelijk, onfatsoenlijk, ongehoord, onvertogen, onvoegzaam ongepast nieuwsgierig = onbescheiden ongepelde vrucht = kraakamandel ongepeperd = kras, ongezouten ongepermiteerd – onbehoorlijk ongepolijst - ruw ongerechtigheid = gebrek, vuiltje ongerechtvaardigd – onbillijk, ongegrond, onjuist ongeredderd = slordig, ongeordend ongerede - onklaar ongereed = onklaar ongeregeld – bijwijlen, chaotisch, grillig, losbandig, onordelijk, onregelmatig, ordeloos, verward, wanordelijk ongeregelde bijkomstige baten - emolumenten ongeregelde troep = bende, horde ongeregeldheden – opstootje ongeremd – spontaan, uitbundig ongerept = gaaf, heel, intact, rein, maagdelijk,onaangeroerd, ongeschonden, puur, rein, sereen ongerepte vrouw – maagd ongeret en uiver - rein ongerief = hinder, last, ongemak ongerieflijk – hinderlijk, lastig ongerijmd = absurd, dwaas, idioot, inept, zot ongerijmdheid = absurditeit, dwaasheid, ineptie ongerijmde uitspraak – paradox ongerijpte kaas – kwark ongerimpeld – effen, glad, rimpelloos ongeroepen – onverwachts, plotseling ongeroerd - onaangedaan ongerooide boomstomp = nol ongerust = angstig, bang, bekommerd, bezorgd, onrustig ongerustheid = onrust, zorg ongerust maken - bezighouden ongeschaafd – ruw ongescheiden - aaneen ongeschikt = afgekeurd, onbekwaam, onbruikbaar, ondoelmatig, ongeleden, onpas ongeschikt bevonden - afgekeurd ongeschikt ogenblik = ontijdig ongeschikt voor bacteriën – steriel ongeschilderd - blank ongeschoeid = barrevoetsblootsvoets ongeschoeid geestelijke = karmeliet ongeschokt = onwankelbaar, vast ongeschonden = gaaf , heel, intact, rein, ongedeerd, ongevlekt, perfect, virginaal, zuiver ongeschoolde arbeider – loswerkman ongeschoren – harig, stoppelig ongeschreven recht = adat, gewoonterecht ongeslachtelijke of geslachtelijke voortplantingscel bij eencellige dieren = spore ongesloten – open, toegankelijk ongespannen – slap ongestadig – buiig, grillig, huiverig, onberekenbaar, onbestendig, ongedurig, veranderlijk, wispelturig ongestadig zijn = walen, wankelen, weifelen ongesteld – misselijk, onwel, ziek, zwak ongesteldheid – euvel, indispositie, kwaal ongesteldheid na een drinkgelag - kater ongestoord – rustig, sereen, vredig ongestoord kalm = sereen ongestraft = straffeloos ongetekend = anoniem, naamloos, ongesigneerd ongetemd – onbedwongen, ontembaar, ruw, teugelloos, tomeloos, wild, woest ongetrouwd = ongehuwd, vrijgezel ongetwijfeld – absoluut, beslist, gewis, pertinent, positief, stellig, waarlijk, wis, zeker ongetwijnd – ongetweernd ongevaarlijk – goedaardig, veilig ongeval = accident, malheur, ongeluk, panne, ramp ongeval met een auto = panne ongevallig = onaangenaam ongeveer – bijkans, bijna, circa, ca., globaal, nagenoeg, omstreeks, omtrent, ong., plusminus, p.m., zowat ongeveinsd = eerlijk, ongemaakt, oprecht ongeverfd - blank ongevoeglijk = onbehoorlijk, onbetamelijk, smerig, vies ongevoelig – gevoelloos, hard(vochtig), koel, koud, onaangedaan, ruw, steenhard, wreed ongevoelig persoon – ijskonijn ongevoelig voor genot - blase ongevulcaniseerde rubber = caoutchouc ongevuld = hol, ledig, leeg ongevulde plaats – leegte ongewapend - weerloos ongewassen = brutaal, goor, lomp, smerig, vuil ongewenst – ongewild, storend ongewenst gat = lek, wak ongewenste gast = inbreker ongewenste onderbreking = storing ongewenste opening = bres, breuk, lek ongewenste vouw = kreuk, kreukel ongewerveld dier = kwal, pier, rups, slak, worm ongewijd = profaan, werelds ongewijzigd = eender, gelijk, hetzelfde, onveranderd ongewild - ongewenst ongewis – onvast, onzeker, vaag, wankel ongewoon = abnormaal, afwijkend, excentriek, bijzonder, eigenaardig, gek, onwennig, raar, vreemd, zeldzaam, zonderling ongewoon begaafd = geniaal ongewoon beroep = duiker ongezegd = gezwegen ongezeglijk – dwars,eigenzinnig, eigenwijs, grillig, koppig, ongehoorzaam, rebels, ruw, stout, wild, weerbarstig ongezellig – onbehaaglijk, onhuiselijk, saai, vervelend ongezien - onopgemerkt ongezond = bleek, lijdend, schadelijk, ziek, ziekelijk, zwak ongezond bleek - flets ongezonde uitdamping van rottende stoften = miamasma ongezouten = cru, flauw, laf, openhartig, ruw ongezuiverd = ruw ongezuiverde petroleum = bronolie ongezuurd brood = matse ongodist = atheïst, godloochenaar ongodsdienstig mens – heiden ongunst – ongenade, wangunst ongunstig – bezwarend, ongelegen, schadelijk, slecht, verkeerd ongunstig bekend = obscuur ongunstig gepraat = opspraak ongunstig gezicht = tronie ongunstig persoon – boef, fielt, sujet ongunstige kanten – nadelen ongunstige toestand - impasse ongure man = boef, vent onguur – afschuwelijk, akelig, bar, doortrapt, eng, ellendig, erg, gemeen, griezelig, grimmig, lam, louche, luguber, naar, ruw, sinister, slecht, verdacht onguur gezicht = tronie onguur persoon - boefkerel, sujet onhandelbaar = dwars, eigenzinnig, koppig, moeilijk, obstinaat, onbehendig, onbedreven, onbeholpen, onhandzaam, onmogelijk, onwillig, recalcitrant, schutterig, weerbarstig, weerspannig onhandig – houterig, klunzig, krukkig, links, lomp, onbeholpen, primitief, stumperig, stuntelig onhandig bezig zijn - stuntelen onhandig gedoe = gehaspel, gestuntel, gesukkel onhandig lang mens = slamier onhandig mens – hark, kruk, lomperd, stoethaspel, stommerd, stuntel onhandig werken - stuntelen onhandige jongen – lummel onhandige vroeuw – modde onhandzaam - onhandig onhartelijk – kil, koel, onvriendelijk onhebbelijk – brutaal, hatelijk, lomp, onbehoorlijk, onvriendelijk, onwellevend, vervelend onhebbelijk gezegde = hatelijkheid onhebbelijkheid – brutaliteit onheelbaar = ongeneeslijk onheil – bedreiging, bezoeking, catastrofe, ellende, fataliteit, gevaar, noodlot, ongeluk, onraad, plaag, ramp(spoed), tegenslag, tegenspoedwee onheilig = goddeloos, laag, ongewijd, onrein, profaan onheilsbode uit de Bijbel = Uria onheilsdier = raaf onheisgodin = Ate onheilsmogelijkheid = gevaar onheilspellend = donker, dreigend, omineus, sinister onhelder – heiig, mottig, onduidelijk, troebel, verward, wazig onherbergzaam – bar, ongastvrij, verlaten, woest onherroepelijk – derfinitief, vaststaand onherstelbaar = irreperabelreddeloos, versleten onheus – onbeleefd, oneerlijk, onvriendelijk, onwelwillend onhoffelijk = onbeleefd, onheus onhoorbaar – geruisloos, stil onhuiselijk – ongezellig onhygiënisch – onfrisvies, vuil oningevuld - blanco oningewijde = leek onintelligent = debiel, dom oninteressant – onbelangrijk, onbeduidend onjuist – abusief, averechts, fout(ief), incorrect, mis, onnauwkeurig, onwaar, onzuiver, vals, verkeerd onjuist begrip – droombeeld, waan, wanbegrip onjuiste voorstelling = waanbeeld, waan(idee) onjuistheid – fout, leugen onk – oneven onkans – pech, tegenslag onkel = nonkel, oom onkies = cru, gebrekkig, indiskreet, onbehoorlijk, onfatsoenlijk, onfijn, onvertogen, onzedelijk, onzedig, tactloos onklaar = onaf, defect, kapot, onduidelijk, stuk, troebel onklaar maken - vernielen onklaar zijn = panne, stuk onkosten/onverwachte. .. = schadepost onkreukbaar – betrouwbaar, onomkoopbaar, rechtschapen, strikt onkreukbaarheid = integriteit onkruid = aardangel, (brand)netel, distel, herderstasje, herik, hondstong, krodde, kweek, ladde, melde, netel, paardebloem, weegbree, zuring onkruid verwijderen - wieden onkuis = onrein, ontuchtig, onzedig, schunnig, vies onkuisheid = ontucht onkunde = agnosie, ignorantie, onwetendheid onkundig = ignorant, onervaren , onwetend onlangs = kortelings, kortgeleden, laatst, laatstleden, 1.1., net, (onder)laatst, pas, recent(elijk) onlangs gebeurd = recent onledig = arbeidend, bezet, bezig, doende, druk onleesbaar schrift - gekrabbel onlichamelijk = geestelijk onlijdelijk = ondraaglijk, onduldbaar onlogisch - krom onloochenbaar = flagrant; onwraakbaar onlust – last, onbehagen, rel, twist, woeling onlustig – landerig, lusteloos onmacht – bezwijming, flauwte, impotentie, lam, onvermogen, zwakte onmachtig = impotent, lam, machteloos, weerloos onmachtig om te betalen = insolvabel, insolvent onmatig = buitensporig, extravagant, gulzig, mateloos, overdadig, propperig onmatigheid – overdaad onmededeelzaam – gesloten, hard, hartelooswreed, zwijgzaam onmeedogend = meedogenloos, wreed onmeedogende toorn = ongenade onmeetbaar getal = pi, oneindig onmens = aterling, barbaar, beest, beul, monster, Nero, ondier, onverlaat, sadist, snoodaard, wreedaard onmenselijk = barbaars, beestachtig, dierlijk, onmeedogend, wreed onmenselijke daad - wandaad onmenslievend = inhumaan onmerkbaar - steels onmetelijk - gigantisch, grenseloos, immens, onbegrensd, oneindig onmetelijk groot - grenzeloos onmetelijk rijk = schatrijk onmetelijkheid = gigantisch, grenzeloosheid, immensiteit, oneindigheid onmiddellijk – accuut, dadelijk, direkt, illico, meteen, onverwijld, prompt, rechtstreekssubiet, te mee, terstond onmiddellijk begrip = intuïtie onmiddellijk vereffenbaar = liquide onmin = conflict, geschil, heibel, herrie, krakeel, onenigheid, onvrede, ruzie, tweedracht, twist, vete onmisbaar = nodig, onontbeerlijk, vereist onmiskenbaar – apert, duidelijk, evident, flagrant, kennelijk, merkbaar, onloochenbaar, uitgesproken onmoed = moedeloosheid, ruzie onmogelijk – onbegonnen, ontdoenlijk, uitgesloten onmogelijk maken = beletten, verhinderen, voorkomen onmogelijk mens - piechem onmondig – minderjarig, onvolwassen onna = ver (af) onnadenkend – klakkeloos, lichtzinnig, onbedacht, onbesuisd, onbezonnen, roekeloos onnaspeurbaar = onbegrijpelijk onnatuurlijk – gelunsteld, gemaakt, kunstmatig, onecht, pervers, stijf onnatuurlijk klein mens = dwerg, lilliputter onnauwkeurig – grofweg, incorrect, onzuiver, ruwweg, slordig, vaag onnavolgbaar - inmitabel onnet – onbeschaafd, onvertogen, onzindelijk, schuin, slordig, unfair, vuil, wanordelijk onnodig = overbodig, nodeloos, overtollig, nutteloos, vruchteloos onnodige drukte = omhaal, omslag, poeha onnodig uitgeven - verdoen onnoemelijk = bijzonder, zeer onnozel = abderitisch, achterlijk, bete, daas, dazig, dom, dwaas, eenvoudig, gek, goedgelovig, groen, idioot, imbeciel, kinds, knullig, naïef, onbeduidend, onbenullig, onervaren, onwijs, raar, simpel, stom, stumperig, sullig, zwakzinnig onnozel mens = bloed, domoor, hals, loeres, sufferd, stumperd, sukkel, sul onnozele bloed = hals onnozele hals = abderiet onnozele jongen - jorden onnozelheid = bêtise, domheid, naïviteit, onschuld onnozel kind – wurm onnozel meisje - doetje onnut = braak, nutteloos, overbodig onnutte resten – afval onnuttig – nutteloos, onbruikbaar onnuttig uitgeven – verdoen onofficieel - informeel onomastiek = naamkunde onomatopee = klanknabootsing bam, bang, bim, boem, bong, bonkklets, koekoek, pats, pets, tik, tak onomkoopbaar = integer, onkreukbaar onomstootbaar = onwrikbaar onomstotelijk = apodictisch, evident, onwrikbaar, vast onomstotelijke waarheid – axioma onomstreden - onbetwist onomwonden = eerlijk, frank, gladweg, onverbloemd, open, openlijk, ronduit, vrij ononderbroken – aaneen, aldoor, continu, voortduren onondertekend = ongesigneerd onontbeerlijk = nodig, noodzakelijk, onmisbaar onontbeerlijke voedingsstof = eiwit, koolhydraat, mineraal, vitamine, water onontgonnen = braak, woest onontwarbaar kluwen = klit onontwikkeld - dom onontwikkeld insect = emelt, larve, pop onontwikkeld lichaamsdeel = rudiment onooglijk = afzichtelijk, haveloos, lelijk, onopvallend, slordig onoorbaar = onbehoorlijk, onbetamelijk, onfatsoenlijk, ontoelaatbaar omopgeloste kwestie – raadsel, vraag onopgemerkt – ongezien, onopvallend, steels onopgeruimd – rommelig onopgesmunkt – afkerig, armoedigkarig, sober onopgevoed = lomp, onbehouwen, onbeleefd, onbeschaamd, onfatsoenlijk, ongemanierd, ruw onophoudelijk = aanhoudend, almaar, altijd, continu, gedurig, gestadig, steeds, voortdurend onoplettend – achteloos, onachtzaam onoplettendheid – nonchalance onopmerkzaam – onachtzaam, onoplettend onoprecht – gemeen, huichelachtig, leugenachtig, oneerlijk, onwaar, vals, veinzend onoprecht man – Janus, valsaard onopvallend – bescheiden, discreet, onbeduidend, onopgemerkt, onopvallend maken = camoufleren onopzettelijk = onwillekeurig, toevallig onordelijk = bandeloos, chaotisch, onregelmatig, rommelig, rumoerig, slordig, wanordelijk, woeloig, woest onordelijkheid – chaos, rommel, wanorde onorthodox - liberaal onovergankelijk = intransitief onoverlegd = onoverdacht, onberaden onovertrefbaar – uitstekend onovertroffen = top, uitstekend, weergaloos, onovertroffen in sport = kampioen onovertroffen persoon = held, kampioen onoverwinnelijke vloot = armada onoverzichtelijk – onduidelijk, rommelig onoverzienbaar = uitgestrekt, onafzienbaar onpaar = oneven, onparig onparighoevige = neushoorn, tapir onpartijdig – afzijdig, impartiaal, neutraal, onbevangen, onvooringenomen, oprecht, onpas – ongelegen, ongeschikt onpasselijk – geschokt, misselijk, naar, onwel, wagenziek, zeeziek onpeilbaar = grondeloos onpersoonlijk - vlak onplezierig = lusteloos, onaangenaam, onbehagelijk, ongenoeglijk, onprettig onprettig – naar, onaangenaam, onbehaaglijk, onplezierig onprettig gevolg van een fuifje = kater onprettige bijkomstigheid achteraf - nawee onraad = gevaar, nood, onheil onraadzaam = ongeraden onrecht = onbillijkheid, ongelijk onrechtmatig = illegaal, ongegrond, onwettig onrechtmatig verkrijgen – jatten, kapen, pikken, roven, stelen onrechtmatige begunstiging van familieleden = nepotisme onrechtmatige behandeling - willekeur onrechtstreeks = indirect onrechtvaardig = onbillijk, oneerlijk, onredelijk onredbaar - reddeloos onredelijk = onbillijk, ongegrond, onschappelijk, onverstandig, redeloos onredelijkheid - onverstand onredzaam = onbeholpen onregelmatig – barok, grillig, hortend, irregulier, ongeregeld, ordeloos, stotend, wanordelijk onregelmatigheid = abnormaliteit, afwijking, anomalie, fraude, hapering, hinder, misvorming, stoornis onrein – besmet(telijk), smerig, onheilig, onkuis, onzindelijk, onzuiver, smerig, treife, vies, vuil onreine – paria onrein van zeden - onkuis onridderlijk = onhoffelijk onrijm = proza onrijp – groen, infantiel, naïef, onbezonnen, onontwikkeld, onvoldragen, pril onroerend = onverplaatsbaar, vast onroerend goed – gebouw, huis, landgoed, pand, perceel, villa onrust = agitatie, angst, beroering, beweging, deining, drukte, gejaagdheid, ongeduld, seditie, spanning, tumult onrustbarend - zorgwekkend onrustig – angstig, gejaagd, gespannen, nerveus, ongedurig, ongerust, opgewonden, roerig, woelig, zenuwachtig, zorgwekkend onrustig bewegen = wankelen onrustig kind – woelwater onrustigmaken – verontrusten onrustig rond lopen – banjeren, biezen, ijsberen onrustig zijn - woelen onruststoker = agitator, oproerkraaier, rebel, oproerling, opruier onrust verwekken – agiteren, opruien, opstoken ons = hectogram ons (Lat.) = nos ons aller stammoeder = Eva ons aller woonplaats = aarde onsamenhangend – draaloos, incoherent, los, rul, verward onsamenhangende taal = wartaal onschadelijk – onnadelig, onschappelijk = onbillijk, onredelijk onschatbaar = onwaardeerbaar onscheidbaar = innig onschendbaar = immuun, integer onscherp – bot, mistig, nevelig, onduidelijk, stomp, troebel, vaag, wazig onschoon = lelijk, vuil onschuld = argeloosheid, naïviteit, onnozelheid onschuldig = argeloos, ingénue, innocent, naïef, onbedorven, rein, schuldeloos onserieus mens – losbol onsierlijk – onelegant, plomp onsmakelijk – goor, onaangenaam, vies, walgelijk, weerzinwekkend onsolide – krakkemikkig, ondeugdelijk, onsterk, onvast onspoed = ongeluk, tegenspoed onsportief - unfair onstabiel = grillig, labiel, onbestendig, wankelbaar onstandvastig = grillig, labiel, veranderlijk, wankelbaar, weifelend, wispelturig, wisselvallig onsterfelijk = eeuwig, onvergankelijk ontsterfelijke strobloem - immortelle onsterfelijkheid = athanasie onsterk – onsolide, zwak onstevig – onvast, zwak onstoffelijk – abstract, astraal, geestelijk, immaterieel onstoffelijk deel van de mens = geest, ziel, onstoffelijk werktuig = orgaan onstuimig – boos, buiig, driftig, druk, fel, furieus, furioso, heftig, (muz.) impetuoso, kwaad, onbesuisd, ruig, rumoerig, ruw, stormig, verbolgen, virulent, wild, woest onstuimige drift - woede onstuimige golf = breker onstuimige golven = branding, brekers onstuimige windvlaag met stortregen - travaat onstuimigheid = geweld, hartstochtelijkheid, wildheid, woestheid onstuimig kind - wildebras onsympatiek – antipatiek onsympathiek persoon – kwal onsystematisch - wanordelijk ontaard = decadent, pervers, slecht, verbasterd, verdorven, zeer ontaarde = dégénéré, aterling ontaarden – degenereren, verbasteren, verzwakken ontaarding = degeneratie, verbastering ontaard mens – aterling, onmens, onverlaat, snoodaard ontastbaar - abstract ontastbare stof = ether, gas, lucht, neongas ontbeerlijk - overbodig ontberen – derven, missen ontbering – derving, gebrek, gemis, kommer ontbieding – oproep ontbijt – dejeuner, maaltijd, ochtendmaal ontbijtservies – opzetje ontbijtspek - bacon ontbinden = bederven, bevrijden, losmaken, opheffen, rotten, scheiden, vergaan ontbinding – bederf, opheffing, rotting, vertering ontbladerd - kaal ontbloot = naakt, onbedekt ontbloten – onthullen, strippen, uitkleden ontbloting – denudatie ontboezemen – slaken, uiten ontboezeming – uiting, uitspraak ontbolsteren = bevrijden, losmaken, opheffen ontbost terrein = heide, ontginning, plantage ontbranden – aangaan, afgaan, losbarsten, ontvlammen ontbreken = mankeren, missen, schelen, schorten ontbreken van kleur = kleurloos,zwart, ontbreken van licht = donker ontbrekend = deficiënt ontbrekend gedeelte = manco, tekort ontbrekend geld – deficit ontcijferbaar – leesbaar, oplosbaar ontcijferen - oplossen ontdaan = aangedaan, ontsteld, ontzet, overstuur, verschrikt, verslagen, verwezen ontdaan van sappen = droog, voos ontdekken = bemerken, bespeuren, gewaarworden, onthullen, ontwaren, (uit)vinden, waarnemen, zien ontdekker - zie ook uitvinder van ontdekker der toonkunst - amfion ontdekker van Amerika = Columbus ontdekker van Australië = Tasman ontdekker van bloedsomloop = Harvey ontdekker van China = Polo ontdekker van haringkaken = Beukelsz ontdekker van ozon = Schönbein ontdekker van tuberkelbacil = Koch ontdekker van wet van de zwaarte kracht = Newton ontdekker van wet van het licht - Huijgens ontdekker van X stralen = Röntgen ontdekker van zuurstof = Drebbel ontdekking – vinding ontdekt - gevonden ontdoen – leegmaken, pellen, schillen ontdoen van lading = ontladen ontdoen van schil – pellen, schillen ontdooid ijs = (ijs)water ontdooid water = ijswater ontdooien – smelten ontduiken – ontkomen, ontwijkenonttrekken, ontvluchten ontduiking – fraude onteerder – schender, verkrachter ontegenzeglijk – zonneklaar onteigenen - ontnemen ontelbaar = legio, oneindig, talloos ontembaar – onbedwingbaar, wilt, woest onterecht – misplaats, onverdiend onteren = aanranden, beledigen, schenden, schofferen onterend – smadelijk onterik – gemenerik, smeerlap, viezerik, vuilak onterven = uitsluiten ontevreden – brommerig, chagrijnig, malcontent, misnoegd, onbevredigd, onvoldaan, onvergenoegd, vitterig, ontevreden mens = brompot, nijdas, nurks ontevredenheid – misnoegen, ongenoegen ontevredenheidsbetuiging – berisping ontfermen - erbarmen ontferming = barmhartigheid, genade ontfutselen = afsnoepenescamoteren, ontnemen, rollen, wegnemen ontfutseling = escamotage ontgaan – missen, ontglippen, ontkomen, ontsnappen; ontwijken, vergeten, vermijden ontgelden – bekopen, bezuren, boeten ontginnen – bebouwen, exploiteren ontginning = exploitatie ontginning in een bos = plantage, rade, rode ontginning in een moerasgebied - veenkolonie ontginningsstelsel - claim ontglippen – ontgaan, ontkomen, ontsnappen ontgonnen land - rode ontgoochelen – afknappen, teleurstellen ontgoocheling = desillusie, ontnuchtering, teleurstelling ontgrate vis – filet ontgraven – opgraven, uitgraven ontgrendelen – ontsluiten, openen ontgrendeling – opening, ontsluiting, opensluiting ontgroenen – kleineren, ontbolsteren onthaal = ontvangst, receptie, traktatie, traktement, vergasting onthalen = ontvangen, trakteren, vergasten onthalzen = onthoofden, guillotineren onthand = gehandicapt, gehinderd, ontriefd ontharden - verzachten ontharen – epileren, scheren ontharing = epilatie onthechten = losmaken onthechting = versterving ontheemde = d.p., stateloze, vluchteling ontheffen – kwijten, kwijtscheldenontslaan, verlossen, vrijstellen ontheffing = décharge, dispensatie, ontlasting, ontslag, verlichting, vrijdom, vrijstelling ontheiligen – kwetsen, misvormen, ontwijden, schenden ontheiliging = profanatie, schennis ontheisteren = vernielen, verwoesten onthoofden = guillotineren, onthalzen onthoofdingswerktuig – guillotine, valbijl, zwaard onthouden – vasten, memoreren, ontzeggen onthouding = abstinentie, ontzegging, vasten onthouding van eten - vasten onthullen = verklaren, ontdekken, ontmaskerenontsluieren onthulling = openbaring, revelatie onthutsen – ontstellen, schokken onthutst – bedremmeld, beteuterd, ontredderd, ontsteld, ontzet, paf, perplex, verbaard, verbijsterd, verbluft, verlegen, verschrikt, verlegen, verslagen, versteld ontiegelijk – geweldig, reuze ontijdig – laat ontijdig bevallen - aborteren ontkennen – loochenen, negeren, tegenspreken ontkennend – afwijzend, loochenend, negatief ontkennend antwoord – nee, neen ontkennend bijwoord = nergens, niet, nimmer, nauwelijks, nooit ontkennend telwoord = geen, nul ontkennend voegwoord – doch, noch ontkennend voornaamwoord = niemand, niets ontkennend voorvoegsel = in, on, a, im, non ontkenner van elk gezag - anarchist ontkenning = geen, loochening, nee, neen, negatie, niemand, niet, nooit, tegenspraak, ontkenning (Duits) = nein, nicht ontkenning (Eng.) = no, not ontkenning (Fr.) = ne, non, rien ontketenen – bevrijden, losmaken ontkiemde en weer gedroogde gerst = mout ontkiemen = kenen, kiemen, ontluiken, ontspruiten, opkomen, uitlopen ontkleden – uitkleden ontkleed – bloot, naakt ontkleurd = bleek, flets, vaal, verkleurd, verschoten ontkleuren – bleken, verbleken ontknopen = afloop, losknopen, ontraadselen, ontwarren, oplossen ontknoping = afloop, clou, epiloog, pointe, ontknoping van een drama = peripetie ontknoppen = ontspruiten ontkomen – ontduiken, ontglippen, ontlopen, ontsnappen ontkoppelen – losmaken scheiden ontkracht – uitgemergeld ontkrachten – ontwrichten ontkurken - ontstoppen ontlaatkleur = aanloopkleur ontladen – afladen, lossen, verlichten ontlasten = bevrijden, ontheffen, verlichten ontlastend bewijs = alibi ontlasting = afgang, ontheffing, stoelgang, verlichting ontlaten van staal = temperen ontleden – analyseren, seceren ontleding – afbraakanalyse ontleding in bestanddelen - analyse ontleding van het licht door een glazen prisma = spectrum ontleedkunde = anatomie ontleedkundige = anatoom ontleedmes = scalpel ontleend = overgenomen ontlenen – overnemen ontlening - overname ontlopen – mijden, omzeilen, ontvlieden, ontwijken, schelen, verschillen ontluchter - luchtkoker ontluiken van bloemen – ontkiemen, ontsluiten, openen, opengaan ontmande harembewaker = eunuch ontmantelen = demonteren, doppen, leeghalen, ontwapenen, pellen, schillen, slechten ontmanteling - demontage ontmaskerd = doorzien, doorschouwd ontmaskeren – doorzien, onthullen ontmenst = ontaard, onbarmhartig, onmenselijk, wreed ontmoedigd – aangeslagen, down, gedeprimeerd, mismoedig, moedeloos, verslagen, wanhopig ontmoedigen - demoraliseren, deprimeren ontmoedigend = deprimerend ontmoediging - demoralisatie, moedeloosheid ontmoeten – aantreffen, rencontreren, samenkomen, tegenkomen, treffen ontmoeting = gevecht, ren-dez-vous, rencontre, treffen, vergadering ontmoetingsplaats - trefpunt ontnemen – afkapen, afnemen, afpakken, onteigenen, ontfutselen, roven, stelen, wegnemen ontoegankelijk – dicht, gesloten, toe ontoegeeflijk – eigenwijs, koppig, stijfhoofdig ontnuchtering = ontgoocheling ontoelaatbaar = onduldbaar, ongeoorloofd, onoorbaar ontoereikend = onvoldoende ontoerekenbaar - gek, grillig, krankzinnig ontoeschietelijk = stug ontong = lastertong ontoombaar = onbedwingbaar, ongebreideld, teugelloos, vies, vuil, woest ontplofbaar - explosief ontplofbaar mengsel = kruit ontplofbare stof – buskruit, carbid, dynamietkruit ontploffen – afgaan, exploderen, detoneren, klappen, knallen ontploffing = detonatie, explosie, knal, plof ontploffingsmateriaal - buskruit, dynamiet, mrliniet, trotyl, ontplooien = gladstrijken, ontrollen, ontvouwen, openvouwen ontpopt diertje = insekt, vlinder ontraadselen – onthullen, ontsluieren, oplossen, uitpuzzelen, verklaren ontraden = afraden ontrafelen - ontwarren ontredderd = gehavend, onthutst, reddeloos, troosteloos, verslagen, wanhopig ontredderen – havenen, verstoren ontreddering – chaos, getroffenheid, verwarring, verslagenheid, wanorde ontreinigen – bevlekken, bevuilen ontriefd = onthand ontroerd = aangedaan, aandoenlijk, bewogen, getroffen, emotioneel, ontsteld ontroeren – aangrijpen, ontstellen, raken, treffen ontroerend = aandoenlijk, emotioneel treffend ontroering = aandoening , alteratie, beweging, deernisemotie ontrollen - ontplooien ontromingsmachine = melkcentrifuge ontroostbaar = desolaat, troosteloos, wanhopig ontrouw = afvallig, echtbreuk, felonie, leenbreuk, trouweloos ontrouw plegen - verraden ontrouw van leenman = felonie ontrouw worden – afzweren ontrouw zijn – afvallig ontroven – bestelen ontruimd – leeg, ledig, verlaten ontruimen - evacueren ontruiming = evacuatie ontschepen = debarkeren ontscheping = debarkatie ontschorsen – pellen, schillen ontschorsen van eiken - eken ontschorste plek op een boom – bles ontsieren – mismaken, schenden ontsiering = smet, vlek ontsiering van het gezicht = pok, pukkel, puist ontslaan – afdanken, bedanken, ontheffen, opzeggen, vrijgeven, wegdoen, wegjagen ontslag – afscheid, congé, demissie, ontheffingremotie ontslag genomen hebbend = demissionair ontslagbewijs uit de krijgsdienst - paspoort ontslagen – ontheven, vrij ontslapen – dood, gestorven, overlijden, sterven ontsloten – open ontsluieren - ontdoen ontsluiering = onthulling, revalatie ontsluiten – blootleggen, ontgrendelen, opendoen, openen, openmaken ontsluiting - opening ontsmet = aseptisch, bacterievrijsteriel ontsmetten – desinfecteren, kuisen ontsmetting = desinfectie ontsmettingsmiddel = acepsis, alcohol, carbol, creoline, fenol, jodium, lysol ontsmettingstoestel – desinfectieoven ontsnappen – ontglippen, ontkomen, slippen, uitbreken, vluchten, wegkomen, weglopen ontsnapping = evasie, ontwijking, uitbraak, (uit)vlucht ontsnapte – vluchteling ontspannen – recreeren, relaxen, rustig, slap, verpozen ontspannen liggen - rusten ontspanning – afleiding, amusement, recreatie, rust, spel, sport, tijdverdrijf, vermaak, verpozing, verslapping, vertier, verzet ontspringen = kenen, ontsporen - derailleren ontsporing = deraillement, misgreep, misstap, vergissing ontspruiten = afstammen, kenen, kiemen, ontkiemen, ontstaan ontstaan – geboren, genese, genesis, groeien, ontspruiten, ontwikkelen, vorming, wording ontstaat na hevige botsing = ravage ontsteken – aansteken, infecteren, ontbranden, ontvlammen, opwekken, ontsteking = brand, infectie, inflammatie, ontvlamming, zweer ontsteking aan de toppen der vingers = fijt, panaritium ontsteking bij schapen = rotkreupel ontsteking van de blindedarm - apendicitis ontsteking van de hersenen = encefalitis ontsteking van hersenvlies - meningitis ontsteking van de huid = brand, dermatitis ontsteking van melkklieren - mastitis ontsteking van de nieren = nefritis ontsteking van de oren = otitis ontsteking van slagaderen - angitis, arteritis ontsteking van de zenuwen = neuritis ontsteking van het borstvlies - pleuris ontsteking van het darmslijmvlies - enteritis ontsteking van het hersenvlies = meningitis ontsteking van het ruggenmerg - myelitis ontsteking van het slijmvlies der luchtwegen = bronchitis, catarre ontsteking van het strottenhoofd = laryngitis ontstekingswerktuig = aansteker ontsteld = ontdaan, onthutst, ontroerd, ontzet, perplex, verbijsterd, verschrikt ontstelen – afgappen, beroven, ontnemen ontstellen– onthutsen, ontroeren, ontzetten ontsteltenis = alarm, alternatoe, angst, beroering, consternatie, opschudding, ontzetting, paniek, schrik, verwarring, vrees ontstemd = boos, boosheid, ergernis, gebelgd, gepikeurd, humeurig, knorrig, korzelig, kregel, misnoegd, nijdig, verstoord, kregel, kwaad, toom, vals, verdrietig, wrevel ontstemmen – aansporen, ergeren, prikkelen ontstemming - boosheid, ergernis, misnoegenwrevel ontstentenis = afwezigheid, alarm, alter ontstoken – branderig ontstoppen - ontkurken onttakelen – aftuigen, demonteren,ontmantelen onttrekken – afscheiden, ontduiken, verbergen, verhullen onttrokken aan – exemt onttronen - verdringen ontucht = onkuisheid ontuchthuis - bordeel ontucht plegen = boeleren ontuchtig = onkuis, onzedelijk, zedeloos ontuchtige vrouw = hoer, prostituée, slet, snol, sloerie, temeier ontuig = afval, gespuis, onkruid, tuig, uitschot ontvallen – ontglippen, verliezen ontvangdraad = antenne ontvangen – aannemen, bekomen, beuren, incasseren, inhalen, krijgen, onthalen, trekken, verkrijgen, verwerven ontvangen van geld = beuren, innen ontvangen van klappen = incasseren ontvangen van een nalatenschap – erven ontvangen worden - overkomen ontvangenis = conceptie ontvanger – gaarder, kassier, radiotoestel, rentmeester, schuldeiser ontvanger van pachten - rentmeester ontvangkamer = salet, salon ontvangspriet - antenne ontvangst = instuif, onthaal, partij, party, receptie, recette ontvangstbewijs = bon, nota, reçu ontvangstdag – jour ontvangsten – recette ontvangtafel - balie ontvangtoestel – fax, radio, telefoon, televisie, telex ontvangststation - radio ontvangstzaal - salon ontvangstzaaltje – salet ontvankelijk = geldig, gevoelig, receptief, vatbaar ontvankelijk maken = predisponeren ontvankelijkheid = receptiviteit ontvaren – verstrijken ontveld - rauw ontvellen = schaven, schuren, villen ontvelling = schaafwond ontvlambaar – explosief, hartstochtelijk, heet, heetgebakerd, opgezweept, verhit ontvlammen – ontbranden, ontsteken, veinzen ontvlekken = reiniger, schoonmaken ontvlekkingsmiddel = tetra, tri ontvlieden – ontvluchten, ontwijken ontvloeien = ontspringen ontvlokken = dispergeren ontvluchte vrouw – vluchtelinge ontvluchten – deserteren ontvluchting – ontsnapping ontvoerder – kaper, kidnapper, rover, schaker ontvoerder van kinderen – kidnapper, schaker ontvoerder van meisje = schaker ontvoering = kidnapping, roof, schaking ontvolkt - uitgestorven ontvonken = ontbranden, ontvlammen ontvouwen = ontplooien, toelichten, uitleggen, verklaren ontvreemden – gappen, jatten, pikken, roven, stelen, wegnemen ontvreemding - bespeuren, diefstal, opmerken, zien ontwaarding (geld) – inflatie ontwaken - bijkomen ontwapenen = stillen ontwaren = bespeuren, opmerken, zien ontwarren – bevrijden, losmaken, ontknopenophelderen, oplossen ontwarring = oplossing, ontknoping ontwateren = draineren ontwellen = ontvloeien, ontspringen ontwennen – afleren, afwennen ontwerp = bestek, concept, creatie, dessin, idee, inval, model, patroon, plan, project, schema, schets, tracé, voorstel ontwerp op papier = tekening ontwerpen – bedenken, reeren, maken, modelleren, plannen, schetsen, smeden, tekenen, uitdenkenvormen ontwerper = architekt, planner, stylistvormer ontwerper van balletten = choreograaf ontwerper van gebouwen = architekt ontwerper van kleding = couturier, modekoning ontwerper van steden = planoloog, stedenbouwkundige ontwerp tekening - schets ontwijden – kwetsen, ontheiligen, schenden ontwijken – afdwalen, mijden, omzeilen, ontduikenontgaan, ontlopen, schuwen, vermijden ontwijkend = elusief, evasief ontwijking – evasie, ontsnapping ontwikkeld = beschaafd, gevormd, kundig, onderlegd, sterk, volwassen, welgevormd ontwikkeld insekt = imago ontwikkelde fotografische plaat - negatief ontwikkelde zoogdieren = apen ontwikkelen – aanrijpen, beschaven, evolueren, groeien, kweken, ontstaan, rijpen, uitwerkenvormen ontwikkeling = beschaving, eruditie, evolutie, groei, vorming, wasdom ontwikkeling van een gebergte - orogenese ontwikkeling van een levend wezen - ontogenese ontwikkeling van het landschap - morfogenese ontwikkelingsfase bij insekt = cocon, larve, pop ontwikkelingsgang = proces ontwikkelingsleer = embryologie ontwikkelingsleer bij de mens - jeugd, kindsheid, puberteit, adolescentie, juventas, ouderdom ontwikkelingslijn - trend ontwikkelingsstadium - fase ontwikkelingstrap = fase ontwrichten = ontkrachten, verlammen, verrekken ontwrichting = dislocatie, verlamming ontwringen = afpersen ontzag – achting, eerbied, egard, respect, schroom ontzag afdwingend – ontzag hebben, bewonderen, respecteren ontzag inboezemen - imponeren ontzaglijk = enorm, immens, geweldig, groots, ontzettend, verheven ontzaglijke plasregen = hoos, wolkbreuk ontzagwekkend – geducht, ontzaglijk ontzegd = verboden ontzeggen = betwisten, onthouden, verbieden, weigeren ontzegging = onthouding, verbod, weigering ontzenuwen = dementeren, verslappen, verzwakken, weerleggen ontzet = bevrijd, bevrijding, ontdaan, onthutst, ontsteld, verlost, verbijsterd, verlossing, verschriktverslagen ontzetten = bevrijden, ontstellen, verbijsteren, verwijderen ontzettend = afgrijselijk, gruwelijk, vreselijk, verbijsterend, ontzettend groot = indrukwekkend,kolossaal, reusachtig ontzetting = angst, schrik, verbijstering, ontsteltenis ontzetting uit ambt – amotie, ontslag ontzield = dood ontzien – duchten, mijden, respecteren, sparen, vrezen ontzind = dol, dwaas, gek, idioot, mal, razend onuitgesproken – stil, verborgen onuitputtelijk = eindeloos onuitputtelijk geduld - engelengeduld onuitroeibare ziekte = endemie onuitsprekelijk = naamloos, overstelpend onuitsprekelijk groot = onnoemlijk onuitstaanbaar = ergerlijk, naar, ondraaglijk, onduidelijk, onmogelijk, odieus, onduldbaar, vervelend onuitstaanbaar iemand – misbaksel, naarling onuitwisbare schandvlek – brandmerk onuitvoerbaar – ondoenbaar, ondoenlijk, onmogelijk, onvast – buiig, immuun, labiel, los(jes), onbestendig, ongewis, onsolide, onstevig, veranderlijk, wankel, wankelbaar, wankelmoedig, week, weifel(end) onvast en los – wankel onvast staan – wankelen onvast zijn – onzeker, onvatbaar – immuun, ongevoelig onvarbaarheid - immuniteit onvatbaar maken = immuniseren onvatbaar voor ziekten = immuun, resistent, onvatbaarheid – immuniteit onveilig – gevaarlijk, onveranderd – bestendig, eender, gelijk, hetzelfde, idem, identiek, naief, ongewijzigd, stabiel onveranderd houden - stabiliseren onveranderlijk = bestendig, constant, duurzaam, fixé, invariabel, stabiel, standvastig, vast(staand) onveranderlijk maken = stabiliseren onverantwoord = gevaarlijk, ongegrond, roekeloos onverbasterd = (ras)zuiver, puur onverbeterlijk = halsstarrig, onherstelbaar onverbeterlijke misdadiger = recidivist onverbiddelijk = genadeloos, onvermurwbaar, streng onverbloemd – cru, onomwonden, onverholen, realistisch, scherp onverbloemd erotisch = priapisch onverbloemd weergeven van de werkelijkheid = realiteit, realisme onverbrekelijk - hecht onverbuigbaar = indeclinabel onverdacht = authentiek onverdeeld = gezamenlijk, samen, volmaakt, volledig onverdiend = onterecht, tenonrechte onverdorven = rein, zuiver onverdraagbaar = onuitstaanbaar onverdraaglijk = hinderlijk, onaangenaam, onuitstaanbaar onverdraagzaam = intolerant onverdragzaamheid – intolerantie onverdroten = onverstoorbaar, ijverig, stug, volhardend onverduisterd = fel, hel, licht onverdund - puur onverenigbaar – incompatibel, strijdig onverenigbaarheid = incompatibiliteit, inkompatibiliteit onvergankelijk = eeuwig, onsterfelijk, onverwoestbaar, voorgoed onvergelijkelijk = enig, excellent, uitnemend onvergenoegd – ontevreden onvergetelijk – enig, heuglijk, uitmuntend, uniek onverharde weg – pad, zandweg onverhinderd = onbelemmerd, onverlet, vrij onverhoeds – bruusk, eensklaps, ineens, opeens, onverhoopt, onverwacht, pardoes, plots, plotseling onverholen – frank, ogenblik, onverbloemd, oprecht, rondborstig, ronduit, vrij onverhoedse aanval = overval, raid onverhoopt – onverhoeds onverhuld – bloot, naakt onverklaarbaar – duister, mysterieus onverkoopbaar goed - rebuut onverkort = geheel, intact, integraal, (al)geheel, volledig onverkwikkelijk – ellendig, naar, vervelend onverlaat = aterling, bandiet, boosdoener, booswicht, bruut, deugniet, fielt, onmens, ploert, rover, schavuit, schurk, snoodaard onverlet = intact, ongedeerd onverlicht – donker, somber onvermeld laten - weglaten onvermengd = gedegen, klaar, louter, puur, rein, zuiver onvermengdheid = echtheid, zuiverheid, onvervalstheid onvermijdelijk – beslist, onfeilbaar, onontkoombaar,zeker onvermijdelijkheid - noodzaak onvermijdelijk gevolg = consequentie onvermoeibaar = krachtig, nijverig, sterk onvermoeid - fit onvermoeid bezig - rusteloos onvermogen = armoe, impotentie, onmacht, zwakte onvermogen om de gedachten schriftelijk uit te drukken = agrafie onvermogen om het waargenomene te herkennen = agnosie onvermogen om normaal te lopen - abasie onvermogen om zich iets te herinneren = geheugenverlies onvermogen om zich uit te drukken in taal = aphasie onvermogen tot schrijven - agrafie onvermogen tot spreken - afasie onvermogend = arm, onbemiddeld onvermogend om te betalen = insolvent, insolvabel onvermurwbaar – steenhard onverpakt – los onverpakte lading – bulkgoed onverplaatsbaar - onroerend onverplicht = vrijwillig onverplichte goedheid = gunst onversaagd – beslist, boud, dapper, ferm, flink, kloek, koen, kordaat, moedig, onvervaard, vermetel onversaagdheid – dapperheid, kordaatheidkranigheid onverschillig = achteloos, apat(h)isch, harteloos, koel, laconiek, lauw, neutraal, nonchalant, onbewogen,ongevoelig onverschillig welke = enigerlei onverschilligheid = apathie, nalatigheid, nonchalance, slordigheid, achteloosheid onverschrokken – branie, dapper, ferm, flink, koen, kordaat, moedig, resoluut, stoutmoedig onverschrokkenheid – bluf, drift, durf, lef, moed(igheid) onverslijtbaar – duurzaam, stevig onversneden = onvermengd, puur, zuiver onverstaanbaar spreken – fluisteren, mompelen, mummelen, murmelen onverstand = domheid, dwaasheid onverstandig – absurd, dom, dwaas, onredelijk, onwijs, redeloos, stom, stupide onverstandig mens = dwaas, gek onverstandige zucht tot iets = bevlieging, manie onverstoorbaar = bedaard, evenwichtig, flegmatiek, kalm, lakoniek, stoïcijns, vast onverstoorbaar persoon = stoïcijn onverstoorbaarheid = flegma, kalmte, ataraxie onverstoord – kalm, rustig onverteerbaar = oneetbaar onvertogen = indecent, onbetamelijk, onfatsoenlijk, ongepast, onnet, ruw onvertrouwd – onbekend, onervaren, vreemd onvervaard – boud, dapper, ferm, fier, kloek, koen, moedig, onbevreesd, onversaagd, stoer onvervalst = echt, puur, louter, onvermengd, origineel, waar, zuiver onvervalstheid = echtheid, genuïteit, zuiverheid onvervreemdbaar - eigen onvervuld = leeg, ledig, teniet onvervulde vacature - vacant onverwacht – abrupt, halsoverkopineens, ongedacht, onverhoeds, onverhoopt, onvoorzien, plots, plotseling, opeens, pardoes, plotsklaps onverwachte komst - inval onverwacht gebeuren – toeval onverwacht komen – aanvallen, betrappen, verrassen onverwachts - abrupt, eensklaps, ineens, opeens, pasdoes, plots, plotseling, plotsklaps, schielijk onverwacht treffen – betrappen onverwarmd – kil, koud onverwijld – aanstonds, dadelijk, direct, illico,meteen, onmiddellijk, snel, temee, temet, terstond onverwoestbaar – hecht, stevig onverzettelijk – eigenzinnig, halstarrig, hartnekkig, koppig, onbewogen, onbuigzaam, onwrikbaar, standvastig, stok(stijf), stijfhoofdig, stug, weerbarstig onverzettelijk iemand = eigenwijs, stijfhoofd, stijfkop onverzoenlijk - geslagen, haatdragend, intransigent onverzorgd = haveloos, slordig, vervallen, verwaarloosd onvindbaar – latent, spoorloos, weg, zoek onvóegzaam = onbetamelijk, ongepast, wanvoeglijk onvoldaan = onbetaald, onbevredigend, ontevreden onvoldoende = inadequaat, ontoereikend, slecht onvoldoende gekookt - ongaar onvoldoende reparatie = lapwerk onvoldragen = onrijp onvoldragen vrucht = foetus onvolgroeid - onvolwassen onvolkomen = gebrekkig, incompleet,, kwalijk, onvolledig, slecht, verkeerd onvolkomenheid = gebrek onvolledig = gebrekkig, incompleet, lacuneus, onvolkomen onvolmaakt = gebrekkig, onvoltooid onvolmaaktheid = gebrek onvoltallig = incompleet, onvolkomen, onvolledig onvoltooid = onaf, onvolmaakt onvoltooid tegenwoordige tijd = o.t.t., praesens onvoltooid verleden tijd = imperfectum, o.v.t., praeteritum onvolwaardig – minder, misdeeld onvolwassen = kinderlijk, onmondig, onvolgroeid, puberaal, onvolwassen meisje = bakvis onvolwassene = puber onvoorbereid = spontaan, e.t. onvoorbereid musiceren = improviseren onvoorbereid praatje - improvisatie onvoorbereide toespraak of speech - improvisatie onvoordelig = duur, nadelig onvoorwaardelijk = absoluut onvoorzichtig – achteloos, onachtzaam, onberaden, onbezonnen, onbezorgd, ondoordacht, onoplettend, roekeloos, vermetel onvoorzien – onverhoeds, onverwacht, opeens, plots(eling), toeval, toevallig onvoorzien geluk - fortuin onvrede = onenigheid, onmin, oorlog, ruzie, tweedracht, twist, vete onvriendelijk – bars, bits, bot, bruusk, grimmig, koel, lomp, nors, ónaardig, onbeleefd, ongezellig, onhartelijk, onhebbelijk, onheus, onplezierig, scherp, sikkeneurig, stroef, stug, stuurs, toornig onvriendelijkheid - stuursheid onvriendelijk mens – bok, chagrijn, neetoor, nijdas, nurks, zuurpruim onvriendschappelijke verhouding - onenigheid, onmin, ruzie onvrij – afhankelijk, gebonden, hinderlijk, horig, onderworpen onvrije = slaaf, horige, lijfeigene onvrije vrouw - slavin onvrijwillig – gedwongen, verplicht onvruchtbaar = dor, infertielsteriel, vergeefs onvruchtbaar gebied - duinen, hei, steppe, toendra, woestijn, zand onvruchtbaarheid = dorheid, droogte, schraalte, steriliteit onvruchtbaar maken – steriliseren onvruchtbaarmaking - sterilisatie onvruchtbare bruine kiel = knik, knikklei onwaar – gefingeerd, gelogen, leugenachtig, onecht, oneerlijk, onjuist, onoprecht, vals, verkeerd onwaarachtig – onecht onwaardig = ignobel, onbrtamelijk, oneervol, verachtelijk onwaarheid = bedrog, jok, kletspraat, leugen, sprookje, valsheid, waanzin onwaarheid spreken = jokken, liegen onwaarneembaar - onmerkbaar onwaarschijnlijk = betwijfelbaar, fabelachtig, fabuleus, inplausibel, ondenkbaar, vreemd, waanzinnig onwaarschijnlijk verhaal = fabel, sprookje onwankelbaar – onbeweeglijk, onwrikbaar, stabiel, vast onweer = bliksem, donder(bui), noodweer onweerhoudbaar – dol, driest, onstuitbaar onweerlegbaar = apodictisch, bewezen onweerlegbaar aangetoond – bewezen onweersbeestje – donderkopje onweersbui - donderbui onwel = naar, ongans, ongesteld, onpasselijk, pips, slapjes, wee, ziek onwelgevallig = onaangenaam, ongewenst onwellevend – onbeleefd, onhebbelijk, onopgevoed onwellevendheid - brutaliteit onwelluidende klanken = kakofonie onwelriekend = stinkend onwelriekende geur = stank onwelriekende maar zeer nuttige substantie = mest onwelvoeglijk = indecent, oneerbaar, onfatsoenlijk, ongemanierd ongepast, onwelwillend = onbillijk, onhebbelijk, onheus onwennig = onervaren, ongewoon, onhandig, schutterig, verlegen, vreemd onweren = donderen onwerkelijk = irreëel, onwezenlijk onwerkelijkheid = droom onwerkzaam = lui, uitwerkingloos, inert, traag, indolent onwetend = dom, ignorant, onkundig, stom onwetend = dom, ignorant, leek, onbewust, onkundig onwetendheid – onkunde onwetend iemand – domoor, leek onwettig = illegaal, illegitiem, ongeoorloofd, onrechtmatig, strafbaar, wederrechtelijk, zwart onwettig geneesheer = kwakzalver onwettige winst – woeker onwezenlijk – irreeel, onwerkelijk onwijs = dom, daas, dwaas, gek, getikt, immens, mal, onverstandig, warhoofd onwil = tegenzin, verzet, weerstand, weerwil onwillekeurig - onbewust onwillekeurig bewegen = ademen, reflex, tic onwillig – balorig, bokkig, dwars, gedwongen, koppig, node, ongaarne, onhandelbaar, stug, weerspannig onwilligheid – koppigheid onwraakbaar = onafwijsbaar, onomstotelijk, pal, rotsvast, star, vast onwrikbaar – bestendig, onomstotelijk, pal, rotsvast, star, vast onyx = nagelsteen onzacht = hard, ruw, heftig onzacht – hard, stug onzakelijk gepraat – geleuter, gezwam, gezwets, onzalig - fataal, funest, heilloos, rampspoedig onze rekening = n. c. onze vlag = driekleur onze voornaamste melkgever = koe onze woonplaats = aarde onzedelijk – aanstotelijk, immoreel, los, oneerbaar, onkuis, tuchteloos onzedig – oneerbaar, onkies, onkuis onzegbaar = onuitsprekelijk onzeker = onbetrouwbaar, onvast, vaag, waggelend, wankel, weifelend, wisselend, wisselvallig onzekerheid = onvastheid, twijfel(achtigheid), onbetrouwbaarheid onzeker persoon – twijfelaar onzeker zijn – aarzelen, twijfelen onzelfstandig = afhankelijk onzelfstandige werkkring – loondienst onzelfzuchtig – edelmoedig, grootmoedig, menslievend onze planeet - aarde onzes inziens = o.i. onzichtbaar of verborgen = invisibel, latent onzichtbaar - invisibel, verborgen, verdekt onzichtbaar worden van een hemellichaam door een ander – immersie onzichtbaar maken – blinderen, camoufleren onzichtbaarmaking = camouflage, mimicry onzijdig = onz., neutrum, neutraal onzijdig woord = neutrum onzijdigheid = neutraliteit onzin – apekool, bazel, dwasheid, flauwekul, gekheid, gekkigheid, kletskoek, kolder, larie, lulkoek, mallepraat, nonsens, quatsch, rim-ram, shit, stupiditeit, waanzin, wartaal, zotteklap onzin praten = bazelen, zwammen onzindelijk – goor, morsig, onnet, onrein, slordig, smerig, vies, vuil, onzindelijk mens = slons, smeerlap, smeerpoets, vuilak onzinnig – absurd, belachelijk, dol, dom, dwaas, gek, idioot, maf, mal, stupide, zot onzinnig gepraat = geleuter, geraaskal onzinnigheid – idioterie onzin praten – bazelen, dazen, zwammen onzondig - onschuldig onzuiver = bruto, gemengd, onrein, troebel, vals, vuil onzuiver gewicht - bruto onzuiver zingen = detoneren ooft = fruit, vruchten ooftboom – perelaar ooftkorf - fruitmand ooftkunde = karpologie, pomologie ooftkundige – pomoloog oog = blik, gezicht, kijk, zicht oog hebben = ogen oog in het. . . vallend = markant oog in touw = lus oog van touwwerk langs een zeil – leuver oogafwijking – loens, scheel, staar oogappel = aangebedene, beminde, dierbaarste, iris, lieveling, ogelijn, oogbol, pupil, schat, troetelkind oogarts = oculist oogbindvlies - conjuctiva oogbindvliesontsteking = conjunctivis oogbout met draaibare schalm - wartel oogdeel = hoornvlies, iris, lens, netvlies, pupil, retina oogdeksel – ooglid oogdruppel - traan oog gebrek = loens, scheel, staar ooggetuige - reporter, verslaggever ooggetuigenverslag = reportage oogglas = lens, lunet, monocle, oculair, oogglas van microscoop = oculair ooggroet - knipoog ooghaar = wimper, pinker ooghebben - ogen oogheelkunde = oftalmologie oogholte = kas oogje – knipoogje, lusje, maas, malie, ogelijn, trens oogje in een schoen = malie oog in een touuw – lus, trens oogje van garen - trens oogje van schoen - malie oogkas = oogholte oogklep van een paard = lunet ooglap = oogklep ooglid – oogdeksel ooglijk – aangenaam, toonbaar oogluikend – heimelijk oogluikend toestaan – gedogen oogmake-up – eyeliner, mascara oogmerk = bedoeling, doel, doeleinde, intentie, mikpunt, opzet, voornemen oognetvliesontsteking = dictyïtis oogopslag – blik, lonk oogpinker - ooghaar oogpunt = beoordeling, gezichtspunt, standpunt, uitgangspunt oogspecialist - oogarts oogst = gewas, opbrengst, pluk oogsten = binnenhalen, maaien, rooien, verwerven, verzamelen oogsten van fruit – plukken oogster – maaier, plukker, roier oogstlied - vinata oogstmaand = augustus oogtand – hoektand oog van touwwerk - leuver oogverblindend – klaterend, luisterrijk, schitterend oogvocht = traan oog vormig lint = lis oog vormig snoer = lis, lus oogwenk = ogenblik, moment, ommezien, tel oogwit = doel oogwratje = lenticel, strontje oogziekte = glaucoom, hemeralopie, houw, staar, trachoma, ooi = schaap ooievaar = eiber, ibis, kwak, langbeen, lepelaar, maraboe, reiger, roerdomp, uiver ooievaarachtige moerasvogel – ibis, lepelaar, maraboe, reiger, roerdomp ooievaarachtige vogel - adjudant ooievaar (Afr.) = maraboe ooievaarsbeen - stelt ooievaarsbek = geranium ooievaarsbloem - lis ooievaarsnest – eibernest ooit – eens, later ook – alsmede, bovendien, daarenboven, evenals, eveneens, evenzo, evengoed, nog, tevens, toch ook niet – evenmin ook of met - mede ook zo = evenzo, net zo, evenals oöliet = kuitsteen, eiersteen oölogie = eierkunde oom = onkel, nonkel ooms kind – neef, nicht oom van Jakob = Laban oomzegger – neef, nicht oomzeggerskind - achterneef oomzegster – nicht oor – handgreep, handvat, hengsel oor (deel) = lel, schelp oor (jagerstaal) = lepel oorarts = otoloog oorbaar = betamelijk, billijk, dienstig, geoorloofd, gepast, kies, netjes, nuttig, voegzaam, voordelig, welvoeglijk oorbel = klips, knop, oorhanger oorblazer = kwaadspreker, opruier oorblazerij = kwaadsprekerij oord = gewest, negorij, plaats, streek oord (afgelegen) = negorij oord der verdoemden = gehenna, hel, onderwereld oord van verschrikking = hel oordeel – advies, doem, dunk, gevoelen, inzicht, mening, opinie, opvatting, rede, verstand, visie, vonnis, zienswijze oordeelsdag - doemdag oordelen = achten, beslissen, dunken, geloven, keuren, menen, rechtspreken, vonnissen oorhanger = oorbel, oorknop, oorliët, orliët, pendant oorheelkunde – otiatrie oorklep – oorlap oorknop – oorbel, oorhanger oorkonde = acte, bewijs, brevet, bul, charter, diploma, document, getuigenis, handvest, manifest, verklaring, zegel oorkondeboek = charter, charta oorkundige = otoloog oorkussen = hoofdkussen oorlam = borrel oorlapje = lel oorlof = vergunning, verlof oorlog – botsing, gevecht, krijg, onenigheid, onvrede, strijd, slag, vete, vijandschap oorlog betreffende = polemologisch oorlogsbodem = duikboot, fregat, korvet, kruiser, mijnenlegger, mijnenveger, onderzeeboot, onderzeeër, oorlogsschip, slagschip, torpedoboot, torpedojager, vliegdek (moeder)schip oorlogsdaad – enteren oorlogsgas – mosterdgas, niesgas, strijdgas oorlogsgezind - krijgszuchtig oorlogsgod = Ares, Janus, Mars oorlogskreet – leus, slagzin, slogan, strijdleus oorlogskunde = polemologie oorlogsmacht – heerschaar, legermacht oorlogsmatroos - marinier oorlogsschip uit de 17e eeuw – pinas oorlogsterm – spervuur oorlogsterrein - slagveld oorlogstuig – artillerie, atoombom, bazoeka, bom, bren, flak, geschut, geweer, granaat, jager, kanon, karabijn, kernwapen, materiaal, mitraileur, mortier, munitie, sten(gun), tank, raket, wapen oorlogsvaan – strijdbanier oorlogsvaartuig – aviso oorlogsvloot - armada oorlogsvrijwilliger = o.v.w. oorlogswinst = o.w. oorlogszuchtig - strijdlustig oorlogvoerend – belligerent, strijdend oorontsteking = loopoor, otitis oorpijn – otalgie oorsieraad – oorknop, oorring oorsmout – oorsmeer oorspiegel = otoscoop, otoskoop oorsprong = afkomst, bakermat, begin(sel), bron, herkomst, komaf, ontstaan, origine, spreng, wel oorspronkelijk – aanvankelijk, outhentiek, autochtoon, echt, eerst, inheems, nieuw, origineel, primair, wel oorspronkelijk model = prototype oorspronkelijk model van ovaal = ei oorspronkelijk vernuft = genie oorspronkelijk wild rund - oeros oorspronkelijke bevolking of bewoners = autochtonen oorspronkelijke bewoner van Amerika = Indiaan oorspronkelijke bewoner van India - Drawida oorspronkelijke bewoner van Peru - Inca oorspronkelijke bewoner van de Filippijnen = Negrito oorspronkelijke taal = oertaal oorsteen = otoliet oorsuizing = oorgeruis oortrechter = oorspiegel ooruil – arenduil, oehoe, ransuil oorvijg = Iel, klap, klets, oorveeg, oplawaai, opstopper, optater, pats oorveeg = zie: oorvijg oorverdovend – luid oorversiersel – oorring oorvijg – klap, lel, mep oorzaak = aanleiding, agens, bron, drijfveer, gevolg, grond, motief, reden, schuld oorzakelijk = causaal oorzakelijkheid - clausaliteit Oostaziatisch gewicht = taël Oostaziatische munt = sen Oost-Duitse stad = Halle, Leipzig Oost-Duitsland = D.D.R. oostelijk - orientaal oostelijk deel van de Middellandse Zee = levant oostelijkste punt van Italië = Otranto Oosten = levant, morgenland, oriënt Oostenrijk = Austria Oostenrijkse bergtop = Arlberg, Brenner, Pfänder, Zug,. Eisenhut, Dachstein, Zitterklapfer Oostenrijkse Jongensnaam = Buldur, Manfred Oostenrijkse munt = groschen, heller, schilling Oostenrijkse rivier = zie: rivier in Oostenrijk Oostenrijkse schrijver = Musil, Zweig Oostenrijkse tenor = Dermota oosterlengte = 0.1. oosterling = Arabier, Aziaat, Brahmaan, Chinees, Filippino, Hindoe, Indiër, Japanner, Javaan, Koreaan, Maleier, Pakistaan, Semiet, Siamees oosters boek = Koran oosters eiland - Bali, Timor, Java, Borneo, Flores, Lombok, Alor, Babar, Wetar, Sumba, Madura, Nias, Natuna oosters geleerde = magiër, mahatma oosters gerecht = nasi, bami oosters heerser = aga,mogol, raden, radja, sha, sultan oosters hoofddeksel – tiara tulband oosters kledingstuk - sarong oosters kleed = boernoes, kaftan oosters land = Iran, Irak, Japan, China, India, Jemen, Nepal, Birma, Vietnam, Pakistan, Indonesië, Thailand, Cambodja, Korea, Mantsjoerijè, Arabië, Bengalen Oosters mes - kris oosters muziekinstrument – keteltrom oosters orkest - gamelan oosters paardenras = Arabier oosters rechter – kadi oosters rijdier – drommedaris, ezel, kameel oosters slaginstrument = tamtam oosters spel = go oosters tapijt = kelim, namase, pers oosters tovenaar – fakir oosters voertuig – grobak, riksja, sado oosters vorst = grootmogol, mogol, satraap oosters vorstenkleed = talaar oosters wapen = kris oosters weefsel = kelim oosterse aanspreektitel = sahib oosterse bedevaartplaats = Medina, Mekka oosterse duif - pagadet oosterse godsdienst = Boeddhisme, Hindoeïsme, Islam, Shintoïsme oosterse heerser - radja oosterse herberg = bazaar, bazar, kan, karavansera oosterse jongensnaam – Omar oosterse kerk - synagoge oosterse markt = bazaar, bazar oosterse naam = Ali, Mohammed oosterse rechter = kadi oosterse slaginstrumenten - gamelan oosterse staat – Irak oosterse stof – kamelot, kelim oosterse taal - Maleis, Perzisch, Semitis oosterse titel = aga, imam, emier, emir, imam, kankan, khan, mas, sjeik, sultan oosterse tolk = dragoman, drogman oosterse toren – minaret oosterse vechtsport – judo, karate oosterse vorst – sultan oosterse waterlelie - lotus oosterse windhond = saluki Oost-Indische Compagnie - O.I.C. Oost-Indiesch gerecht – bami, nasi Oostkust van de Middellandse Zee - Levant Oostzeehaven = Danzig, Gdansk, Kiel, Leningrad, Lübeck, Memel, Riga, Rostock, Tallin oostzuidoost = O.Z.O., E.S.E. oot - haver ootje = kringetje, maling ootmoed = bescheidenheid, deemoed, modestie, nederigheid ootmoedig = bescheiden, deemoedig, ingetogen, modest, nederig, onaanzienlijk, onderdanig, onderworpen ootmoedig verzoek – smeekbede ootmoedig vragen – smeken op – afgedraaid, afgeleefd, afgemat, gebroken, kapot, leeg, moe, uitgeput, versleten op adem komen – bijkomen, kalmeren, uitblazen, uitpuffen, uitrusten op afstand – afgelegen, ver, veraf, verwijderd op afstand gelegen - ver op alle plaatsen – alom, overal op baars gelijkende vis = mul op barnsteen gelijkende hars = kopal op bepaalde plek = elders, ergens op bepaalde tijd te verrichten taak - beurt op bepaalde wijze ondertekenen – paraferen op betalen aandringen - manen op bevel - o.l., p.o, op boom gehechte tak - ent op Borneo levende aap = neusaap op dat moment = toen, dan op dat ogenblik = alsdan, dan op dat tijdstip = dan, toen op dat woord = i.v., in voce op de aangehaalde plaats = I.c., t.a.p: op de achterzijde = indorso, verso op de been zijn – staan op de bon zetten – bekeuren, verbaliseren op de bovenzijde - bovenop op de eerste plaats = eerst, primo op de eerste rij - vooraan op de eerste zijde van een blad - recto op de geschikte tijd = opportuun op de gewone plaats en tijd = h.l.q.c. op de golven dansen – deinen op de grond komen – landen, neerkomen op de hals halen - aanhalen op de hoogte = bekend, bijdehand, ingelicht, vertrouwd op de hoogte zijnd – ingelicht, ingewijd, bekend op de juiste manier - terecht op de juiste tijd = tijdig op de keerzijde – verso op de kop tikken – vinden op de laatste dag - ultimo op de lange baan schuiven – uitstellen op de lat kopen - poffen op de manier van = volgens, à la op de manier van het platteland - boers, dorps op de markt brengen – introduceren op de mouw spelden – voorliegen, wijsmaken op de penning – zuinig, krenterig, vrekkig op de proef stellen – beproeven, proberen, testen op de rede berustend = rationeel op de sterren betrekking hebbend - astraal astrologisch, astronomisch op de vermelde dag – dato op de viool spelen – fiedelen op de voeten rusten - staan op de voorgrond tredend - relevant op de wijze van = à la, als op de wind varen – zeilen op de wip gaan - wipperen op de zeebodem levende diersoort - spons op den duur – eens, mettertijd, ooit op deze dag – heden, vandaag op deze manier = zo op deze plaats = hier, hinc op deze tijd = nu, nunc, dan op deze plaats - hier op deze wijze = zo, aldus op dezelfde bladzij – ibidem op dezelfde tijd - tegelijk op dezelfde wijze – aldus, als, dito, eender, eveneens, evenzeer, evenzo, evenals, idem, item op die manier – aldus, dusdanig, zodoende, zo op die plaats = aldaar, daar, (Lat.) ibi op die tijd = alsdan, dan, toen op die wijze – aldus, zo, zodanig op dit moment – heden, momenteel, nu, thans op dit ogenblik – nu, heden, thans op domme wijze - domweg op edele wijze = edelaardig op een andere manier = aliter, anders op een andere plaats – elders op en andere wijze - anders op een bepaalde plaats = ergens op een bepaalde tijd = ooit, eens op een droogvloer drogen = eesten op een geschikt ogenblik = gelegen op een goed ogenblik = gelegen op een keer = eens, ereis, eris op een lagere plaats – omlaag op neem lagere plaats gelegen – beneden op een lijn brengen – afstemmen, uitlijnen op een nieuwe regel – pagina op een vergevorderd uur - laat op eigen gezag = eigenmachtig op eigen voordeel uit = baatzoekend, baatzuchtig, hebberig, inhalig op elkaar = opeen op elkaar gelijkend = overeengekomen, eender, overeenkomend op elkaar zetten – stapelen op elkander – opeen, evereen op elke plaats – overal op en moe – bekaf op en neer gaan – wippen op en neer gaan op de golven - deinen op geen enkele plaats = nergens op geen enkele wijze - generlei op geregelde tijd terugkerend = periodiek op goed geluk – bonnefooi, lukraak op grote afstand – ver(af), verte op grote afstand van de grond - hoog op het einde = in fine op het gebied der wetenschap betrekking hebbend = geleerd op het juiste ogenblik = opportuun ophet laatst – eindelijk, tenslotte op het kantje –net, nipt op het land = buiten op het moment – heden, nu, thans op het ogenblik – heden, nu, thans, vandaag op het spel zetten = riskeren, wagen op heterdaad – flagrant op hetzelfde lijkend – eender, overeen op iets ingaan – happen, reageren op karige wijze – schaars op komst zijn – dreigen, onderweg op korte afstand - vlakbij op korte termijn – binnenkort, weldra op krediet kopen – poffen op kunnen tegen - aankunnen op last = o.I. op lastgeving van = p.p. op leeftijd – bejaard, oud op luidruchtige wijze = druk, rumoerig op orde brengen = regelen, redderen, rangschikken op pad - uit op palen rustend bladerdak – ajoupa op prijs stellen - waarderen op punt van uitbarsten = geladen op redelijke gronden - rationeel op regelmatige tijden terugkerend - periodiek op reis - onderweg op room gelijkend – romig op rozen zitten – gebeiteld op staande voet – direct, meteen, onmiddelijk, subiet op slot = dicht, toe, gesloten op te lossen vraagstukken = opgaven op tijd = afgemikt, intijds, prompt, tijdig op uw gezondheid = proost, santé- op vaste tijden – regelmatig, verbreid op vele plaatsen = passim op verschillende plaatsen – passin op visite vragen - nodigen op voet van gelijkheid – collegiaal, paritair op voet van oorlog brengen - mobiliseren op voorwaarde dat = mits, tenzij op wacht staan – posten op water wiegelen - deinen op weg – teweeg op weg gaan – aanvangen, beginnen, starten op welke tijd - wanneer op welke wijze = hoe op zekere keer = eens op zekere plaats = ergens op zeker tijdstip - eens, ooit, toen op zichzelf – afgezonderd, alleen, apart, eenzelvig, solitair, zelfstandig op zichzelf bestaand = autonoom, integraal op zichzelf gericht = egocentrisch op zijn gemak – behaaglijk, rustig op zijn hoede – waakzaam op zijn hoogst - hoogstens op zijn minst = minstens, tenminste op zijn teentjes getrapt – aangebrand, geïrriteerd, ontstemd, gepikeerd op zwart zaad – blut, rut opa = grootpapa, grootvader opaal – asteria opank – damesschoen opbellen – telefoneren - opbergboek = map, register, ordner, klapper opbergen – bewaren, opruimen, opslaan, stallen, wegbergen, wegleggen, wegsluiten, wegzetten opbergloods - pakhuis opbergmap = dossier, ordner, stofmap opbergplaats – kabinet, kast, kist, la(de), magazijn opbeuren = bemoedigèn, heffen, opkikkeren, opmonteren, opnemen, optillen, troosten opbeurend – hartelijk opbeuring – bemoediging, troost opbiechten – bekennen opblazen - overdrijven opbloei = renaissance opbod – opbieden opbollen – uitpuilen, zwellen opbonjouren – vertrekken, weggaan opborrelen – opkomen, (op)wellen opborrelende lucht - bel opbouw = bouw, constructie, montage, synthese, uitbreiding opbouw van een schip = dek (huis), sloependek, promenadedek opbouwend – constructief, stichtelijk opbreken = verhuizen, verplaatsen, weghalen opbrengen = betalen, braken, opleveren, arresteren opbrengst – baten, debiet, gewin, interest, oogst, productie, profijt, recette, rendement, rente, resultaat, verdienste, winst opbrengst van akker = oogst opbrengst van belegde gelden - rente opbrengst van bouwland = oogst opbrengst van fabriek = produktie opbrengst van het land (Zuid-Ned.) - hote opbrengst van kapitaal – rente opbrengst van wedstrijd = prijs opbruisen – mousseren, opstuiven, schuimen opbruisend = driftig, opvliegend, petulant opcenten in België = opcentiemen opdagen – opdoemen, verschijnen opdat - teneinde opdelven = opgraven opdelving = opgraving opdichten = verzinnen opdienen – serveren opdienen van eten - opdissen opdirken = opmaken, opschikken, optuigen, optutten, tooien, versieren opdissen – opdienen, serveren, vertellen opdoeken – afschaffen, stoppen, opheffen, wegwezen opdoemen – opdagen opdoen – kopen, krijgen, vergaren opdoend – voorkomend opdoffer – dreur, klap, poeier opdonder – klap, oplaaai, opstopper, slag, vuistslag opdossen - tooien opdracht – aanbesteding, bestelling, bevel, commando, consigne, corvée, gebod, karwei, last(geving), missie, opgave, order, plicht, taak, verplichting, werk opdracht (van geschrift) – dedicatie opdracht geven – gebieden, gelasten opdrachtgever – lastgever, mandant opdracht herroepen = afgelasten, aflasten, annuleren opdrachtgever = lastgever opdrachtig = opgezet, opgezwollen opdragen – aanbesteden, bevelen, gebieden, gelasten, verordenen opdrijven – jagen opdrinken – innemen, uitdrinken opdrogend middel = siccatief, sikkatief opduikelen = opsnorren, opsporen opduvel = duw, klap, stoot, opdonder, oplawaai, opstopper, optater, stomp opduvelen – heengaan, weggaan opeen – compact, dicht opeenhopen – optassen, stapelen opeenhoping = hoop, stapel, tas opeenhoping van afval = vuilnisbelt opeenhoping van mijnsteen = stortberg opeens = abrupt, acuut, eensklaps, ineens, onverhoeds, onverwachts, onvoorzien, pardoes, plots (ellng), subiet, opeenstapeling (stijlfiguur) = epizeuxis opeenvolgend - cumulatief opeenvolging = keten, lijst, rangorde, reeks, rij, serie, volgorde opeenvolging van perioden = historie opeenvolging van tijdstippen = duur, periode, tijdsduur opeenvolging van tonen = toonladder opeisen = vorderen, requireren opeising - vordering open – frank, fris, ledig, luchtig, onbelemmerd, onomwonden, ontsloten, ronduit, ruim, toegankelijk, vacant, vrij open aanbouw aan een huis = waranda open binnenplaats = koer open draagvat – emmer open en bloot – openbaar open galerij - portiek open galerij van een inlandse woning = pendop(p)o open goot = grep, greppel open hemelglobe = sfeer open land – veld open luxe auto – cabriolet open pantoffel - slipper open paviljoen - pendoppo open plaats = leemte, ruimte, vacature open plaats in het bos – laar, tra open plein in een dorp = brink, laar open plek in een bos = loo open plek in het ijs - bijt, wak open pronkkastje = etagère open rijtuig = brik, buggy, calèche, landauer, phaeton, victoria open roeiboot - dory open ruimte = heide, plein, polder, veld open ruimte in een gebouw - vide open ruimte in een stad – plein openschoeisel - sandaal open springen - kenen open strook in het bos - laar, tra open stuk grond - terrein, veld open terras - patio open theater = amfitheater open tweewielig wagentje = riksja open tweewielige disselwagen = gig open uitbouw = balkon open uitstalruimte - etalage, vitrine open vaartuig - punter open vat = emmer open vismand - kriel open wagentje – gig open wak in ijs - bijt open wandelgang in een tuin = pergola open weefsel = gaas open zomerschoen = opank, sandaal openbaar – algemeen, bekend, notoir, openlijk, publiekelijk, toegankelijk openbaar ambtenaar – deurwaarder, notaris, rechter openbaar debat = teach in openbaar gebouw - postkantoorstation openbaar maken = publiceren openbaar vervoermiddel = autobus, boot, bus, tram, trein, pont, schip, veerpont, vliegtuig openbaarheid = publiciteit openbaar maken – afkondegen, publiceren, uitbrengen openbaar making – publicatie openbaar vervoer – auto(bus), metro, omnibus, overzetveer, pont, tram, trein, veerpont, vliegtuig openbaar worden - uitlekken openbare actie = campagne openbare bijeenkomst = meeting openbare eredienst = cultus openbare functie – ambt, notaris, rechter, openbare gerechtsplaats = forum openbare instelling = bank, dienst, ministerie openbare les = oratie openbare mening = opinie openbare raadsman = ombudsman openbare redetwist - debat openbare samenkomst = meeting openbare school = staatsschool, gemeenteschool openbare schuldbelijdenis = confiteor openbare tuin = park, plantsoen openbare verkeersruimte = plein openbare verkoping = auctie, veiling, vendu (tie) openbare wandelplaats = park, plantsoen openbare weg - straat openbare werken - O.W. openbaren = onthullen, uiten, reveleren, verkondigen openbaring – bekendmaking, Epifanie, onthulling, publicatie, revelatie, uiting, verschijning openbaringen van Mohammed = Koran openbaringsboek = Bijbel, Koran openbersten - springen openbreken = kraken, forceren opendoen = ontsluiten, openen, openmaken openen = inwijden, onrgrendelen, ontluiken, ontsluiten, opendoen, openmaken, uitklappen openen en sluiten – sperren opengaan - ontluiken opengesneden visbuik - wam opengevallen betrekking - vacature opengewerkt = ajour opengewerkt gordijn = vitrage opengewerkt weefsel = ajour, kant openhartig = eerlijk, frank, hartelijk, onbewimpeld, onverholen, open, oprecht, rond(uit), rondweg, ruiterlijk, rondborstig, trouwhartig, vrij, welgemeend openhartigheid - oprechtheid opening = begin, bijt, bres, breuk, doorbraak, gaping, gat, hiaat, inlaat, kier, krater, lek, mond, monding, naad, ontslouiting, reet, scheur, spleet, split, toegang, tussenruimte, uitgang, uitlaat, wak opening achter in de mond = keelgat opening géschoten in de muur - bres opening in de boeg – kluisgat opening in de huid - porie opening in een ketel - mangat opening in een kledingstuk = split opening in een netwerk – maas opening in een omheining – hek, poort opening in een ouderwets kanon - zundgat opening in een stoomketel = mangat opening in een vestingmuur - bres opening in het ijs = bijt, wak opening in het menselijk lichaam - apertuur opening op vulkaan - bocca opening van (o.a. testament) = apertuur opening van biervat = spongat opening van iets = mond opening van opera = ouverture openingsrit - proloog openingsstuk - intrada openingszet, waarbij een pion wordt aangeboden = gambiet openlijk = aanschouwelijk, onbedekt, onomwonden, onverholen, openbaar, publiek, rechtstreeksrondweg, zichtbaar, openlijk bekendmaken = uitroepen, afkondigen, proclameren openlijk eerbetoon = aubatie, ovatie, serenade openlijk uitkomen voor iets = getuigen, belijden openlijke belediging = affront, smaad openlijke hulde – applauseerbetoon openlijk uitkomen voor iets – belijden, getuigen openluchtmaaltijd – picknick openmaken – aanbreken, ontsluiten openen, opslaan openslaan – uitklappen opensnijden - slachten openspreiden – uitvouwen openstaand – geopend, leeg openstaande – ledig, leeg, onbezet, vacant opera – kijkspel, zangspel opera = Aïda, Alceste, Arabella, Artarserse, Bacchus, (La) Bohème, Caid, Capriccio, Carmen, Cenerentola, (Le) Cid, Daphne, Djamileh, Don Carlos, Don Pasquale, Elektra, Euryanthe, Falstaff, Faust, Favorita, Fedora, Fidelio, (die) Fledermaus, (der) FreischützGötterdämmerung, Don Giovanni, Gloriana, (de) Grimes, Guillaume Teil, Hamlet, Herbergprinses, Herodiade, Idomeneo, Iris, Jenufa, Julien, ((die) Königskinder, (La) Lakmé, Libuse, (de) Liefdesdrank, Lohengrin, L'ombre, Louise, Lulu, Macbeth, Madame Sans-Gêne, Manon, Marina, Martha, (die) Meistersinger, Mignon, Nabucco, Norrna, Oberon, Orfeo, Othello, Paljas, (de) Parelvissers, Parsifal, Pelléas et Melisande, Peter Porgy end Bess, Rheingold, Rienzi, Rigoletto, (der) Rosenkavalier, Salome, Samson et Delila, (der) Schauspieldirektor, Semiramide, Serse (Xerxes), Siegfried, Tancred, Tanhaüser, Tiefland, Til Eulenspiegel, Titus, Tosca, (La) Traviata, Tristan und Isolde, Trovatore, Turandot, Undine, Má Vlast, (der) Waffenschmied, (die) Walküre, Werther, (die) Zauberflöte, (der) Zigeunerbaron, Zilda operafiguur – faust, figaro operakijker – jumelle operalied – aria operatekst - libretto operateur - chirurg, filmdraaier opera van d'Albert = Tiefland opera van Beethoven = Fidelio opera van Belini = Norrna, (11) Pirata, (La) Somnabule opera van Berg = Lulu, Wozzeck opera van Bizet = Carmen, (De) Parelvissers opera van Blockx = (De) Herbergprinses . opera van Britten = Peter Grimes, Gloriana, Midsummernightsdream opera van Charpentier = Louise, Julien opera van Debussy = Pelléas et Melisande opera van Dellbes = Lakmé opera van Donizetti = (De) liefdesdrank, (La) Favorita, Don Pasquale opera van Egk = Columbus opera van Flotow = Martha, Rübezahl, Zilda, L'ombre opera van Gershwin = Porgy end Bess opera van Giordano = (Madame) Sans-Gêne, Tedora opera van Gluck = Alceste, Artarserse, Orfeo opera van Gounod = Faust, Mireille opera van Händel = Serse, Xerxes opera van Hindemith = Cardillac opera van Humperdinck = (die) Königskinder opera van Janacek = Jenufa opera van Leoncavallo = Paljas opera van Lortzing = Undine, (der) Waffenschmied, (der) Wildschütz opera van Mascagni = Cavalleria Rusticana opera van Massenet = Manon, Hérodiade, (Le) Cid, Bacchus, Werther opera van Mozart = Idomeneo, (die) Zauberflöte, Don Giovanni, Titus, (der) Schauspieldirektor, Figaro's Hochzeit opera van Orf = Antigone opera van Pfltzner = Palestrina opera van Puccini = Tosca, (la) Bohème, Turandot opera van Rossini = Teil, Cenerentola, Tancred, Othello, Semiramide opera van Saint-Saëns = Samson et Delila opera van Smetana = Libuse, Ma , Vlast opera van Strauss = Daphne, Salome, Elektra, Arabella, (Die) Fledermaus, (der) Zigeunerbaron opera van Thomas = Mignon opera van Verdi = Aïda, Othello, Macbeth, Nabucco, Falstaff, (la) Traviata, Rigoletto, (11) Trovatore opera van Wagner = Rienzi, (die) Walküre Parsifal, Lohengrin, Tannhäuser, Götterdämmerung, Rheingold, (die) Meistersinger, Siegfried opera van Weber = Oberon, Euryanthe, (der) Freischütz operacomponist = Egk, Berg, om, Gluck, Verdi, Weber, Gounod, Mozart, Wagner, Puccini, Rossini, d'Albert, Beethoven, Bellini, Bizèt, Blockx, Britten, Charpentier, Debussy, Delibes, Donizetti, Flotow, Tsjalkowski opeten = nuttigen, verorberen, verteren opeter = verkwister opfleuren – opleven, opvrolijken opfokken = aankweken, grootbrengen, mesten, telen, opjutten opfrissen - verkwikken opgaaf = som, kwestie, taak, vraagstuk, vermeldin opgaan – betreden, opkomen, rijzen, stijgen opgaan in vlammen - verbranden opgang = bloei, furore, opkomst, succes, trap, voorspoed, wasdom opgang (mode) = furore, opkomst opgaren – oppotten, sparen, vergaren, verzamelen opgave – aangifte, declaratie, kwestie, oefening, opdracht, probleem, raadsel, reken(som), taak, vraagstuk opgeblazen = dik, gezwol1en, hoogmoedig, opgezet, overtrokken, pafferig, verwaand opgedirkt – opgedost, opzichtig opgedragen werk = taak, plicht operatie = handeling, transactie, onderneming, verrichting operatekst = libretto operatie aan de schedel = trepanatie operatieboor = trepaan operatiemes = bistouri, lancet, scalpel operatievrees = ergasiofobie opereren – helpen operette – kijkspel, zangspel operette-componist = Lehar, Fall, Dinck, Lalo, Adam, Leoncavallo, Lortzing, Mascagni, Massenet, Moessorgski, Nicolai, Offenbach, Saint-Saëns, Smetena, Thomas, Suppé, Strauss, Zeiler, Nicolai, Gershwin, Giordano, HumperOffenbach opeten – nuttigen, opmaken, verbruiken, verteren, verorberen, verstouwen, verzwelgen opeter – verkwister opgegeven werk = pensum opgehoogd = opgespoten opgehoopt zand = duin opgehoogde dijk – berm opgeknapt - beter opgekropt – onderdrukt, verbeten, verduwd opgekropte haat = wrok opgeld = agio opgelegd werk – taak opgeleid – geschoold opgelopen – opgezwollen opgelucht – blij, verlicht, vrolijk opgeptikt - opgedost opgerold vlees = rollade opgerold wafeltje = oublie opgerold zonnescherm - kree opgerolde haring - rolmops opgeruimd = blij, blijgeestig, blijmoedig, joviaal, lustig, monter, netjes, onbekommerd, onbezorgd, opgewekt, ordelijk, schoon, vrolijk, welgemoed opgeruimd en netjes – proper, schoon opgeruimdheid – blijdschap, vroloijkheid opgescheept met - wanhopig opgeschikt = getooid, gesierd opgeschoten jongen – lummel, nozem, slungel opgesierd – opgesmukt, verbloemd opgespaard geld -spaarcenten opgestoven fijn materiaal = löss opgestoven zand = duin, dekzand opgetogen – blij(moedig), gelukkig, opgewekt, verheugd, verrukt opgetogenheid = extase, elatie, vervoering opgetooid - versierd opgeven = aanmelden, aanreiken, brakrn, gelasten, laten, melden, prijsgeven, roemen, stoppen, verliezen opgeven van een renner - afstappen opgevoed = getogen, grootgebracht, welgemanierd opgewassen tegen – bestand, capabel opgewekt – aardig, blij, blijde, feestelijk, kwiek, levendig, (levens)lustig, monter, opgètogen, verblijd, verheugd, vrolijk, wakker, zonnig opgewekt (muz.) = vivace, allegretto opgewekt druk – levendig, spontaan opgewekt en aardig - hups opgewekt en blij - blijmoedig opgewekte geest = zin, lust, animo opgewekte stemming - fleur opgewektheid – animo, blijheid, fleur, levendigheid , vrolijkheid. opgewekt vermaak - blijspel opgewonden = (muz.) concitato, driftig, onrustig, uitbundig, uitgelaten, zenuwachtig, verhit opgewonden toestand = extase opgewonden wol - kluwen opgewondenheid = exaltatie, overspanning, geestdriftigheid opgeworpen aardhoogte = stelle, terp, wierd opgeworpen hoogte als vluchtplaats voor het vee = stelle opgeworpen heuvel in Friesland - terp opgeworpen heuvel in Groningen - wierd(e) opgeworpen heuvel in Zeeland - vliedberg opgezet = bol, pafferig, gezwollen, opgeblazen opgezwollen - hoogdravend opgooi bij wedstrijd = toss opgooien - tossen opgraven – blootleggen, delven opgroeien – opschieten opgroeiend - aankomend ophaalbrug = hefbrug, klap(brug), klepbrug ophaalgordijn tegen de zon = markies, store ophaal in een kous - ladder ophaalnet – kruisnet, totebel, visnet ophakkerig = winderig, blufferig, uitdagend ophalen – afhalen, binnenhalen, hijsen, meenemen, openhalen, ophelderen, opfrissen, opklaren, opsnuiven, optrekken, omhooghalen, opzuigen, opfrissen, takelen, verbeteren, verwerven, verwonden, vooruitgaan ophaler = inzamelaar, dopbeitel ophangen - opknopen ophef – bombarie, drukte, grootspraak, kapsones, lawaai, lef, omhaal, poeha, praats, soesa, spats, stennis, tamtam, tumult opheffen – afschaffen, beuren, lichten, ontbinden, opnemen, tillen, vijzelen opheffing – elevatie, ontbinding opheffing van een verbod = remissie ophef maken – pralen, opklaren, toelichten ophelderen – klaren, ontwarren ophelderende omschrijving - parafrase opheldering – explicatie, ontwarring, toelichting, uitleg(ging), verklaring ophijsen - takelen ophemelen – prijzen, roemen ophitsen – aanvuren, aanzetten, opjagen, opruien, opstoken, ophitser – aanzetter, opruier, opstoker ophitsing = hetze, instigatie, opruiïng ophoepelen – inpakken, weggaan ophogen – eleveren, verhogen ophogen van grond = aanaarden ophogen van grond onder water - dempen ophopen = aangroeien, aanwassen, optassen, (op)stapelen ophopend = cumulatief ophoping = accumulatie, opeenhoping, stapel, tas ophouden = belemmeren, (be)eindigen, (af)nokken, onderbeken, opfokken, opkweken, pozen, retarderen, stagneren, staken, stilhouden, stoppen, tegenhouden, verblijven, vertragen, uitscheiden ophouden te bestaan - vergaan opinie – dunk, gevoelen, mening, oordeel, opvatting, visie opinieonderzoek = enquête- Nipo opinieonderzoeksbureau - Nipo opium = amfioen, heulsap, slaapgom opium bevattend geneesmiddel - opiaat opium om te roken = madat opium roken = schuiven opiumpreparaat = laudanum opiumwaanzin = amok opjagen – drijven, ophitsen, opjutten, opschrikken, opzetten, opzwepen, prikkelen opjutten – aanvuren, opjagen, opstoken, opzetten opkalefateren – herstellen, opknappen opkijken – verwonderen opkijken naar - bewonderen opkikkeren = opbeuren, opfleuren, opmonteren, opvrolijken opkikkertje – borrel, drankje opklapbaar bed = opklapbed, veldbed opklapbare stoel = ligstoel opklappen - opslaan opklaren = ophelderen, oplichten, toelichten opklimmen - stijgen opklimmend = gradueel, progressief, trapsgewijs opklimmende reeks = climax opklimming – gradatie opklimming in rang - promotie opkloppen = kruisen, laveren opklossren van garen - spoelen opknabbelen = verorberen opknappen = herstellen, oplappen, politoeren, reinigen, renoveren, repareren, restaureren, verbeteren, verstellen opknopen = ophangen opkoken = wellen opkomeling = parvenu opkomen = ontkiemen, opgroeien, rijzen, stijgen, verschijnen, vooruitkomen opkomend - verrijzend opkomende gedachte = gril, idee, inval opkomst – opgang, vooruitgang opkomst van de zon = dageraad opkopen – afnemen, snezen opkoper = heler, koopman, lorrenman, voddenman opkoper van gestolen goed = heler opkrassen – weggaan opkrikken – vijzelen opkweken – grootbrengen, koesteren, onderhouden, opfokken opkweking van dieren = aanfok oplaag = druk, oplage, editie oplaag van een boek – druk, editie opladingsverschijnsel bij accu´s - polarisatie oplage = aantal, druk, editie, oplaag oplappen = herstellen, kalefateren, opknappen, repareren, verstellen oplawaai – dreun, duw, klap, mep, oorveeg, opdonder, opduvel, oplababbel, opstopper, poeier, slag, stoot, watjekouw opleggen - verplichten oplegger = trailer opleghout = fineer oplegsel = fineer, tres, ornament, versiering, versiersel oplegwerk = placage opleiden – aankweken, beleren, kweken, leren, onderrichten, vormen opleiden en africhten – aanbrengen, bijbrengen opleiding = onderwijs, scholing, studie, training, vorming, opleidingsinrichting = school, instituut, internaat, seminarie opleidingsschool – kweekschool opleidingstijd – stage opletten – (aan)horen, bemerken, luisteren, opmerkzaam, oppassen, toezien, waarnemen, wachthouden, waken oplettend = aandachtig, alert, attent, opmerkzaam, waaks, waakzaam, zorgvuldig oplettende zorg = aandacht, acht, attentie oplettendheid = aandacht, attentie opleven – herleven, herstel, opfleuren opleveren – opbrengen, produceren, renderen, voortbrengen opleving = bloei, herleving, herstel, renaissance oplezen = declameren, voordragen oplichten = afzetten, bedriegen, beetnemen, beuren, flessen, frauduleren, knoeien, liegen, misleiden, neppen, (op)heffen, opklaren, opnemen, (op)tillen, zwendelen oplichtende ster - nova oplichter – aflegger, afzetter, bedrieger, dief, flessentrekker, fraudeur, knoeier, kwartjesvinder, misleider, tiller, zakkenroller, zwendelaar oplichterij – afzetterij, bedrog, fraude, nep, zwendel oplichting = bedrog, fraude, nep, zwendel oploeven – inkrimpen oploop – aanloop, opschudding, opstoot, rel, toeloop, tumult, volkswoede oplopend = driftig, vurig, opvliegend oplopend terrein = helling oplopende vlakte = terras oplopendheid = drift, opvliegendheid, oplopen van water – stijgen oplosbaar – berekenbaar, ontcijferbaar oplosbaar eiwit = albumine oplosmiddel = aceton, alcohol, benzinebenzol, tetra, tri oplosmiddel voor vetten = tetra, tri oplossen – achterhalen, ontbinden, ontcijferen, ontknopen, ontraadselen, ontwarren, raden, resolveren, uitpraten, uitwerken, verdwijnen, vergaan, oplossen in het absolute = nirwana oplossend = ontbindend, scheidend oplossing = antwoord, beslissing, ontknoping, sleutel, solutie, uitkomst, uitslag, uitweg oplossing van soda en potas – loog opluchten – opfrissen opluchting - verademing opmaak – garnering, grime, lay-out, make-up, ontwerp, schets, schmink, sier, versiering opmaakmiddelen - cosmetica opmaken – berekenen, blanketten, doordraaien, garneren, grimeren, monteren, opeten, opstellen, samenstellen, tooien, uitrekenen, vaststellen, verboemelen, verbrassen, verbruiken, verdoen, verkwisten, versieren, verteren opmaker – doordraaier, verkwister opmerkelijk – eigenaardig, merkwaardig, opvallend, vreemd, zonderling opmerkelijkheid - cuiositeit opmerken – aanmerken, bemerken, bespeuren, constateren, gadeslaan, ontwaren, signaleren, waarnemen, zien opmerkenswaardig – opmerkelijk, zonderling opmerking = aandacht, aanmerking, kritiek, noot, uitlating, uiting opmerkzaam = aandachtig, attent, nauwlettend, oplettend, waaks, waakzaam opmerkzaamheid = aandacht opmeten – opnemen opmonteren – opbeuren, opvrolijken, opwekken, troosten opname = film, foto, kiekje, plaatsing, registratie opname apparaat – ampex, telex, telefax opname dichtbij = close-up opnametechniek van grammofoonplaten = mono, stereo opneemapparaat = dictafoon, recorder opneemdoek = dweil, vaatdoek, wrijfdoek opnemen – absorberen, adopteren, bekijken, bepalen, bloeien, dragen, opbeuren, opbreken, oplichten, opmeten, optillen, opvatten, opvegen, toelaten, vooruitgaan, waarnemen, wegnemen opnemen als staatsburger = naturaliseren opneming = assimilatie, incorporatie, inlijving, naturalisatie, opmeting, opname opneming van voedingstoffen = assimilatie opnieuw – andermaal, bis, alsweder, alweer, weer, wederom, weerom, (muz.) dinuovo opnieuw hetzelfde doen – herhalen, overdoen opnieuw overwegen – herzien opnieuw zeggen – herhalen, repeteren opoe = oma, grootje, grootmoeder, grootmama opofferen – afstaan, prijdgeven oponthoud = panne, pech, stilstand, storing, stremming, tijdverlies, vertraging oppakken – opnemen, optillen, rapen oppas – babysit, bewaking, wiegenwacht oppassen – opletten, toezien, uitkijken, verplegen, verzorgen, waken oppassend = braaf, deugdzaam, eerlijk, keurig, net, waakzaam oppassen voor - waken oppasser = bewaker, cipier, herder, hoeder, ordonnans, portier, suppoost, verpleger, verzorger, waker oppasser van olifant = kornak oppasser van schapen = herder oppasser van wol leveranciers = herder opper = schelf, (hooi)mijt, rook, hoop, stapel, tas, opperwachtmeester opperabt = aartsabt, archimandriet opperarmbeen = humerus opperarmspier = biceps opperbest – allerbest, patent, prima, puik, uitmuntend, uitstekend opperbevel – leidinggever, oppergezag opperbevelhebber – admiraal, generaal oppercommando = staf opperdieren = primaten opperduivel = Beëlzebub, Satan opperen = aanvoeren, opwerpen, voorstellen oppergezag = suprematie oppergod = Alfadur, Allah, Alvader, Jupiter, Odin, Wodan, Zeus oppergod der zee = Neptunus,Poseidon opperheer = God, soeverein opperheerschappij = hegemonie opperherder = Christus, God opperhoofd = aanvoerder, chief, leider, overste, stamhoofd, opperhoofd (Indianen) = sachem opperhuid = epidermis opperkleed = bovenkleed, dalmatiek, habijt, kaftan, toga opperkleed van monnik – pij opperleiding – directie, bestuur, toezicht opperlijn van het dak = nok oppermacht = God, oppergezag oppermacht van vijf vorsten = pentarchie oppermachtig – soeverein opperman – aandrager, voorman opperofficier = admiraal, generaal, maarschalk, schout bij nacht opper of hoop - mijt opperpriester = dalai, paus, patriarch opperst = hoogst, bovenst, supreem, voornaamst opperstalmeester = maarschalk opperste laag van het bekleedsel van uit- of inwendige organen (niet van de huid) = epitheel oppertoezicht = supervisie oppervlakkig – banaal, los, ondiep, terloops,vlak oppervlakkig verbranden - schroeien oppervlakkige kennis = galantisme oppervlakte = areaal, gebied, terrein, opp. oppervlakte der aarde - grond oppervlaktemaat = are, bunder, ha, hectare, morgen, roe oppervlaktewisseling = golving opperwachtmeester = opper Opperwezen = God(heid) opplakbriefje – etiket opplakken – gommen, lijmen opploegen = omploegen, ontginnen oppoetsen – politoeren oppoken – op(porren), rakelen opponent = bestrijder, frondeur, tegenpartij, tegenspreker, tegenstander opponeren – bestrijden opporren – aanzetten opportuun – doelmatig opposant - tegenstander oppositie = tegenstand, verzet oppotten = opgaren, sparen, oppressie = benauwing, druk, onderdrukking opprikken = (op)spelden opraapsel = verzinsel oprakelen – harken, (op)poken oprapen - oppakken oprecht – betrouwbaar, echt, eerlijk, fair, gemeend, goed, heus, innig, onpartijdig, openhartig, rechtschapen, ronduit, ruiterlijk, serieus, waar, wezenlijk, zuiver oprechtheid = eerlijkheid, rechtschapenheid oprecht iemand - Nathanaël oprekken – uitrekken oprichten = bouwen, instellen, openen, opsteken, stichten, vestigen oprichter – bouwer, insteller, stichter oprij = oprit, oprijlaan oprijg = reep oprijlaan = inrit, inrij, oprit, rijweg, toegangsweg oprijzen – opkomen, opstaan, zwellen oprispen – boeren oprisping – boer, ructus oprit = oprij, oprijlaan, stoep, toegangsweg oprit van een dijk = kluft, oprij, stoep oproep = aansporing, convocatie, ontbieding, rekwisitie, uitnodiging oproepen – aanschrijven, dagvaarden, vorderen, uitdagen oproepkracht - noodhulp oproeping = evocatie oproeping tot de oorlog door de leenheer – ban oproepinstallatie – microfoon, telefoon oproer = beroering, muiterij, onlust (en), opstand, opstootje, rel, revolte, revolutie, seditie, tumult, verzet, volkswoede oproerig = muitend, muitziek, opstandig, rebels, woelziek oproerkraaier – raddraaier, rebel oproerling = agitator, djahat, insusgent, muiter, rebel oproer maken – muiten, rebelleren, revolteren oproer maker – muiteling, opruier, rebel oproeruitlokker = provocateur , rebel oprolbaar zonnescherm = jaloezie, kree, store oprolbare duimstok – rolmaat op rolletjes – goed, gladjes, soepel opruien = ophitsen, opstoken, prikkelen opruier = aanstoker, aanzetter, agitator, onruststoker, ophitser,oproermaker, raddraaier, stoker opruiing - ophitsing opruimen – afschaffen, opbergen, redderen, schoonmaken, verwijderen, wegdoen opruiming – ordening, uitverkoop, zuivering opscheppen = bluffen, geurmaken, grootspreken, opdissen, ophemelen, opsnijden, pochen, pralen, snoeven opschepper = bluffer, branie, braniemaker, druktemaker, geurder, grootspreker, leugenaar, opsnijder, pocher, poen, praalhans, praler, snob, snoever, uitslover opschepperij = bluf, gepoch, gesnoef, grootspraak, pocherij, poeha, praal, snoeverij opschieten – vlotten, vorderen opschik = kleinood, luister, opsmuk, praal, pracht, pronk, sier, sieraad, sieraden, smuk, tooi, versiering, weelde opschikken – dossen, optooien, versieren, opschuiven, uitmonsteren opschorten = opgorden, uitstellen, verdagen, verschuiven, opkorten opschortend = suspensief opschorting – uitstel, verschuiving opschorting van betaling = surséance opschrift = epigraaf, epigram, epitaaf, hoofd, inscriptie, rubriek, titel opschrift in een krantenartikel = kop opschrift op enveloppen = adres opschrift op het kruis = i.n.r.i. opschrift op steen = grafschrift opschrift op stenen in Rome - S.P.O.R. opschrift van de Russische Andreasorde = S.A.P.R. opschrijfboekje = agenda, blocnote opschrijven = boekstaven, noteren, notuleren opschudding – amok, alarm, gedoe, geraas, herrie, lawaai, ontsteltenis, oploop, rel, rep, sensatie, tumult, opschudding verwekkend = ontstellend, sensationeel, alarmerend, beroerend opschuiven – verdagen, opschorten, uitstellen opsieren = decoreren, dossen, optooien, ornamenteren, tooien, verfraaien opsiering - franje opsiersel = decoratie, dos, franje, opsmuk, ornament, sieraad, tierlantijn, tooi, versiersel opslaan - stockeren opslag – blik, lapel, revers; loonsverhoging opsleg (muz.) = arsis opslagbewijs van een veem = cedel, ceel opslag bij tennis – service opslagcapaciteit – geheugen opslaglijst - ceel opslagplaats = bergruimte, boet, depot, dump, entrepot, keet, kelder, loods, magazijn, opslag, pakhuis, reservoir, schob, silo, stapelplaats, tank, veem, zolder opslagplaats voor granen = (graan) silo opslagplaats van ongebruikte leger goederen – dump opslagplaats voor olie - tank opslokken – verslinden, verzwelgen opslokker = gulzigaard, slokop opslorpen – absorberen, inzuigen opslorping = absorptie, opslurping, resorptie opsluiten - afzonderen opsluiting = detentie, hechtenis, reclusie opsluiting in gevangenis - arrest opsluitplaats = cachot, cel, gevang, gevangenis, lik, nor opsmeren – invetten opsmikkelen – eten, smullen opsmuk – dos, opschik, praal, pracht, sier, tooi, tooisel opsmukken = tooien, uitdossen, versieren opsnijden = bluffen, grootspreken, opensnijden, opscheppen, pochen, pralen, snoeven, voorsnijden, opsnijder = bluffer, branie, dikdoener, geurmakèr, opschepper, pocher, poen, snoever opsnorren – nazoeken, opduikelen opsolferen = aansmeren, opdringen, wijsmaken opsommen = enumereren, tellen, opsomming = cedel, ceel, lijst, programma opsparen – bewaren, vergaren, verzamelen opspelden - opprikken opspelen = razen, tieren, uitspelen, uitvaren opsporen = achterhalen, nasporen, opzoeken opsporingsambtenaar = rechercheur opsporingsapparaat voor onderzeeërs = asdic . opsporingsdienst = recherche opspraak – afkeuring opspringen - opstuiten opspringend vochtdeeltje = spat, spet, spetter, opstaan = (op)rijzen, rebelleren opstaand deel vsan een meubel - stijl opstaand touw op een schip - stander opstaand voorhaar – kuif opstaande balk of pilaa - stander opstaande pen in een roeiboot - dol, roeipen, opstaande pilaar = stander opstaande rand = boeisel, flens, kim opstaande randkraag aan buizen - flens opstaande scheepswand = boord opstal – gebpuw, perceel opstand - muiterij, oproer, protest, rel, rebellie, revolte, revolutie, verzet, volksverzet opstandelijk - rebels opstandeling = muiter, oproerling, rebel opstandig = oproerig, rebels, weerspannig opstandigheid = rebellie, verzet, weerspannigheid opstanding = resurrectie, verrijzenis opstap = bordes, stoep, treeplank opstapelen = ophopen, tassen, vergaren opstapeling = hoop, stapel, tas opstapje – trede, tree opstappen – aftreden, uittreden, verdwijnen, vertrekken, weggaan opstel = artikel, betoog, essay, ontwerp, schets, stijloeening, verhandeling opstel in een krant = artikel opstellen – formeren, neerzetten, parkeren, redigeren, schikken, uitstallen, vormen opstellen in de openlucht -parkeren opsteller = redacteur, schrijver, ontwerper, opstelling – positie, redactie, slagorde opstelling van soldaten - colonne opstelraad = red., redactie opstoken = aanzetten, instigeren, ophitsen, opjutten, opruien, opzetten, verbruiken opstoker = kuiper, intrigant, ophitser, opruier, raddraaier, stoker opstoot – oploop, uppercut opstootje - oploop, oproer, rel opstopper = duw, klap, stomp, stoot, oorveeg opstoter = knol, duivelstoejager opstrijken - innen opstrijkmes = spatel, paletmes opstuiten – kaatsen, ospringen, veren opstuiven – opvliegen opstuivend – opvliegend opsturen – inzenden, verzenden, zenden optakelen – hijsen, opdirken, optooien, optuigen optassen – ophopen, stapelen optater – oorveeg, opduvel optatief = wensend optekenen – aantekenen, noteren, registreren optellen - rekenen optelling = som, auditie optelteken = plus opteren = kiezen, verteren optie = keuze, keus, voorkeur optiek – optica, visie optillen – beuren, heffen, lichten, opnemen, oppakken optimaal = gunstig, hoogst, sterkst, uiterst optimaten = aanzienlijken, patriciërs optisch bedrog = irradiatie optisch Instrument = bril, kijker, lens, loep, lorgnet, loupe, microscoop, octant, optiek, perescoop, prisma, sextant, stereoscoop, telelens, telescoop, verrekijker optisch seintoestel = seintoren, semafoor optisch verschijnsel – regenboog, optocht - bloemencorso, defile, feeststoet, mgang, optocht, parade, processie, sleep, stoet tocht, optocht van ruiters = cavalcade optooien – opsieren, verfraaien, versieren optrapje = stoep optred = estrade, opstap, podium, trede optrede - opstap optred van een troon = estrade optreden – ageren, handelen optrek = hut, woning optrekken – accellereren, hijsen optrommelen - bijeenroepen optuigen = opdirken, takelen, tomen, zadelen opulent = gegoed, (steen)rijk opus = op, (muziek)werk, opvallen – bemerken, frapperen, speuren, treffen, uitblinken opvallend = frappant, markant, treffend, opmerkelijk, opzichtig opvangdraad = antenne opvarend = opvliegend opvatten - beginnen,beramen, opnemen, oprapen, tillen opvatting = denkbeeld, inzicht, mening, oordeel, standpunt, theorie, zienswijze opvegen - opnemen opvijzelen – opkrikken opvissen – dreggen opvliegen - opstuiven opvliegend – agressief, driftig, geprikkeld, gramstorig, heetgebakerd, humeurig, korzelig, ontstemd, oplopend, opstuivend, toornig opvlucht van een vogel = essor opvoeden – grootbrengenkweken, vormen opvoeder – ouder, onderwijzer opvoeding = educatie, vorming opvoedkunde = pedagogie (k) opvoedkundige – pedagoog opvoeren - vertonen opvoering = voorstelling, vertoning opvolgen – betrachten, nakomn, naleven opvolgend - respectievelijk, successievelijk opvolger van de profeet = kalif, kalief opvolgers van Alexander de Grote - diodochen, Antiochus, Demitrius, Perdiccas, Ptolemaeus, Poliocretes Pyrrhus, Seleuces opvolging = successie opvolgster van Vasti in de gunst van Xerxes = Esther opvorderen = (op)eisen opvordering tot de strijd = uitdaging opvouwbaar = plooibaar, buigbaar opvouwbaar bed = veldbed, luchtbed, kermisbed, stretcher opvouwbaar huisje = tent opvouwbaar reclameboekje – folder opvouwbare knijpbril - lorgnet opvreter = doodeter, parasiet, uitzuiger,verslinder opvrolijken = opbeuren, opkikkeren, opmonteren opvullen = volstoppen, opzetten, plomberen opvullen van holte van tanden of kiezen – plomberen opwaaien – opvliegen opwarts – omhoog opwaarts gaan – stijgen, opleiden opwaarts gerichte druipsteenkegel - stalagmiet opwachting = bezoek opwegen tegen – evenaren, lonen opwekken – aanmanen, aanmoedigen, aansporen, aanzetten, animeren, manen, , opmonteren, opruien, prikkelen, stimuleren opwekkend - verkwikkend opwekkend bevel - adhortatief opwekkend middel = dope, LSD, marihuana, sassafras, stimulans, tonicum opwekkend muziekstuk – fanfare, reveille opwekking = aansporing, bemoediging, impuls, prikkel, stimulans, verkwikking opwellen – opborrelen opwellend water – bron, wel opwelling = aandrift, bevlieging, bui, drang, gril, impuls, neiging, vlaag, vleug opwerken - verhogen opwerpen = braken, omhoogwerpen, opperen, proponeren, uitwerpen, voorslaan, voorstellen opwerping = bezwaar, maar, tegenwerping opwikkelen - oprollen opwinden – hieuwen, spannen, verheffen opwindend = enerverend, sensationeel, spannend, opwinding = agitatie, beroering, drift, sensatie, spanning opzadelen – belasten, opdringen opzamelen = bijeenbrengen, sparen, verzamelen opzeggen – afdanken, afzeggen, beeindigen, declameren, ontslaan, reciteren, voordragen opzeilen – laveren opzenden - toesturen, versturen opzet = bedoeling, beraming, intentie, moedwil, oogmerk, plan, schema, toeleg, voornemen opzettelijk – bedacht, bewust, moedwillig, expres, voorbedacht opzettelijk vertoon = ostentatief opzetten – beramen, opjagen, opstoken opzetten van dieren = prepareren opzetter van dieren = preparateur, taxidermist opzicht - aanzien, achting, aspect, leiding, toezicht opzichter = baas, chef, inspecteur, koster, meier opzichter in de kerk = koster opzichter (Ind.) = mandoer, mantri, mantrie, tandil opzichtig = bont, druk, opvallend opzichtigheid – glitter opzichtig uniform - apenpak opzichtprojector = epidiascoop opzichzelfstaand – alleenstaand, apart, bizonder, bijzonder, los, onafhankelijk opzien – aanzien, glans, sensatie, verbazing, verwondering opzienbarend = eclatant, sensationeel, verbazingwekkend opzienbarende gebeurtenis = evenement, sensatie, stunt opziener - inspecteur, opzichter opzien naar – bewonderen opzij – bezijden, langs opzij gaan – sparen, uitwijken, zwichten opzij leggen – afzonderen, bewaren, reserveren, verleggen opzij streven – evenaren opzij van - naast opzoeken = apporteren, bezoeken, naslaan, oprapen, opsporen opzoeten – gladvijlen opzuigen - resorberen opzwellen – rijen, opzetten, rijzen, verdikken opzwelling van de huid – blaar opzwepen – aanmoedigen, aanzetten, hitsen, opjagen ora = bid ora et labora = bid en werk ora pro nobis = O.P.N. oraal = mondeling oraal anticonceptiemiddel = pil orakel = godsspraak, openbaring, vraagbaak orakelachtig = geheimzinnig, raadselachtig orakelen = profeteren voorspellen orakelplaats = Amfiaros, Delfi, Dodone orang (Ind.) - mens oranjeappel = sinaasappel oranjegezinde = orangist oranje lijster = koperwiek, schatlijster Oranje-Nassauorde = O.N.O. oranjerie = broeikas, kas, serre, tuinhuisje, wintertuin oratie = betoog, gebed, toespraak, rede, redevoering orator = redenaar, redevoerder, retor, spreker oratorium = bidvertrek = muziekdrama oratorium van Bach = Weihnachtsoratorium oratorium van Händel = Jephtha, Joshua, Messiah oratorium van Haydn = (die) Jahreszeiten, (die) Schöpfung oratorium van Mendelssohn = Elias, Paulus Orcadische eilanden = Hou, Sanday orchis = standelkruid orcus = Hades, Tartarus ordale - godsoordeel orde = discipline, klasse, norm, rang, reeks, regel, regelmaat, schikking, stand, toestand, tucht orde = graad, onderscheiding rang, trap orde der augustijnen = O.E.S.A. orde der benedictijnen = O.S.B. orde der dominicanen = O.P. orde der karmelieten = O.C. orde der kapucijnen = O.M.C. orde der minderbroeders = D.F.M. orde der predikheren = O.P. ordeband van zijde = sjerp ordebewaarder = agent, politie, suppoost ordebroeder = geestelijke, fra(ter) ordedienst - O.D. ordesgeestelijke = benedictijn, dominicaan, franciscaan, kloosterling, kruisheer, monnik, norbertijn, pater, trappist, jezuïet, mariaan, montfortaan, willemijn ordelijk = clean, geordend, geregeld, keurig, net, netjes, opgeruimd, ordentelijk, regelmatig, solide, systematisch ordelijkheid - netheid ordeloos = ongeregeld, onregelmatig, slorig, tuchteloos, verward, wanordelijk, ordeloosheid = bende, chaos, wanorde ordeloze boel = bende, chaos, rommel, troep ordeloze rommel - jamboel ordenen – inrichten, organiseren, rangschikken, regelen, saneren, schikken ordening – herstelling, inrichting, maatregel, opruiming, planning, regeling, sanering, schikking, zuivering ordentelijk = billijk, fatsoenlijk, ordelijk, redelijk, wellevend ordepriester = pater, zie ook: ordegeestelijke order – bepaling, bestelling, bevel, commando, dienst, gebod, instructie, lastgeving, opdracht orders geven - bevelen ordeteken = decoratie, kruis, lint, medaille, sjerp, ordezuster = non, klaris, kloosterlinge ordinair = algemeen, alledaags, banaal, gemeen, gewoon, grof, plat, vulgair ordinantie = regeling, instelling, verordening, ontwerp, plan ordinaris = gewoon, gebruikelijk ordinatie = wijding ordineren = instellen, wijden ordner = dossier, map ordonnans = bewaker, boodschapper, koerier, oppasser, waker ordonnantie - bevel, inrichting, orde, ordening, regeling, voorschrift ordonneren – bevelen, gelasten oreade = bergnimf oreïd = kunstgoud orego – marjolein oremus – bid operen – betogen, kletsen orgaan – blad, hart, instrument, klier, lever, long, maag, milt, nier, oog, oor, partijkrant, werktuig orgaan bij de lever - milt orgaan dat zich samen kan trekken - spier orgaan in de borstkas = hart, long orgaan in de buik – lever, maag, milt, nier orgaan van een vis = kieuw organisatie – bond, genootschapordening, regeling organisatie der Verenigde Naties - U.N.O. organisatie van het radiowezen - omroepbestel, radiobestel organisator – ondernemer, programmeur, regelaar organisch oplosmiddel - solvent organische mengmest – compost organische stof - purine organische verbinding – amine, ester, koolhydraat, ureum organiseren = inrichten, kapen, ordenen, regelen, wegnemen organisme = dier, lichaam, samenstel, structuur, wezen organist – orgelspeler, musicus, muzikant organogeen gesteente = kalk, veen, steenkool, bruinkool orgeade – amandelpers orgel – klavier, pierement orgelbespeler – organist orgeldraaier - liereman orgelregister = pedaal, positief, regaal orgelpunt = fermate orgelspeler - organist orgiast = ingewijde, adept orgie = bacchanaal, braspartij, gelag, drinkgelag, slemperij oriënt = levant, morgenland, oosten origine = afkomst, bron, oorsprong, wel origineel – anders, authentiek, echt, onvervalst, oorspronkelijk origineel iemand = snaak, type origineel van een boek - manuscript origineel van notariële akte = minuut orka = zwaardwalvis orkaan = cycloon, storm, tornado orkest – band, muziekgroep orkestinstrument – althoorn, bas, bekken, blokfluitdrum, klarinet, orgel, piano, saxofoon, triangel, tromel, trmpet, viool, xylofoon orkest met houten en koperen blaasinstrumenten = harmonie orkest met koperen blaasinstrumenten = fanfare orkestje = combo, band orkestleider – dirigent orkeststuk - ouverture orkestwerk = concert, symfonie orleaan = anatto ornaat = ambtsgewaad, ambtstooi, plechtgewaad ornament = sieraad, oplegsel, tierlantijn, versiering ornamentatie = versiering ornamentiek = versieringskunst orneren – sieren, versieren, ornithologie = vogelkunde ornithografie = vogelbeschrijving ornitholoog = vogelkenner orogenese = gebergtevorming orognosie = gebergtekunde orthodox = dogmatisch, fijn, precies, rechtzinnig, steil orthodox mens - fijne os – bul, domoor oscar - filmprijs oscillatie = slingering, trilling oscilleren = schommelen, slingeren, trillen osmaan = Turk osmium = os. ossenbreker = kattedoorn ossendoder = prachtkever, stinkwesp ossendrijver = Boötes ossenkar = sado ossenkneu = staartmees ossenoog = kamille, margriet ossuarium = knekelhuis ostensief = pralend, pronkend, vertoonbaar, zonneklaar ostensorium = monstrans ostentatie = bluf, grootspraak, praalzucht, pralerij osteoïd = beenachtig, benig osteria (It.) = herberg, logement otium = rust, ledigheid otofoon - hoorbuis otoscoop = oorspiegel otter – domoor, viseter otteren – ploeteren, tobben ottomaans = Osmaans, Turks oubollig = boertig, dwaas, koddig, komiek, zonderling oud – afgeleefd, antiek, bedaagd, bejaard, belegen, grijs, oud afgewerkt paard = knol oud afweermiddel - schild oud apothekersgewicht = scrupel, skrupel oud-Aziaten = Meden oud beproefd soldaat = veteraan oud beroep – baker oud bevaren matroos – paai oud cafe – herberg oud en versleten - aftands oud en vervallen – gammel, wrak oud en zwak - afgeleefd oud Egyptisch grafteken = mastaba oud Egyptische zonnegod = Ra oud Egyptische godin van de hemel = Hathor oud Europees volk - Galliërs, Germanen, Gothen, Kelten, Noormannen, Vikingen oud Fries kasteel = stins oud gebruik = traditie, mos oud geldstuk – cent, daalder, tientje oud gewicht = lood oud Griekse cultuur = Hellenisme oud Griekse grafzuil - stele oud Griekse munt = mina, obool, talent, drachme oud Griekse stijl = Ionisch, Dorisch, Korinthisch oud handschrift – codex oud Hollands meubelstuk - kabinet oud Hollandse munt – stoter oud huisraad - rommel oud Iers alfabet = ogam oud IJslandse letterkunde = Edda oud Indische godheid = Boeddha, Brahma, Deva, Ganesha, Indra, Kama, Krishma, Kubera, Mara, Shiva, Vajoe, Vishnoe, Yama oud Italiaanse liedvorm = strambotto oud Javaanse taal – kawi oud jongensspel - koten oud Joodse spreuken en leefregels - talmoed, talmud oud kaartspel = tarok oud kasteel = Brederode, Loevestein, Nyenrode, Muiderslot oud Keltische priestèr – druïde oud kinderspel – hoepelen oud klavier – cembalo oud krijgsman - grijskop oud kunstvoorwerp = antiquiteit oud maar waardevol – antiek oud man - grijsaard oud medicinaal gewicht = drachme oud meubelstuk = kabinet oud model klavier = cembalo, clavecimbalo oud muntstuk = , halve cent, reaal oud muziekinstrument = spinet oud Noors hofdichter = skald oud Noors prozawerk = edda oud onderkoning van Korea = Ito oud oorlogsschip - galei oud paard = guil, knol oud Perzische taal – zend oud Perzische vorst – sjah oud pistool – pistolet oud roeivaartuig - galei oud Romeins boven kleed = toga oud Romeins onderkleed = tunica oud schietwapen - musket oud schip - fregat, galei, galjoen, kogge, korvet oud schriftteken = rune, hiëroglief oud schrijfbureau - kabinet oud snaren instrument = luit, vedel oud soldaat – veteraan oud Spaans oorlogsschip - galjoen oud Spaans zilveren geldstuk = mat oud stadje in Noord-Holland = Edam, Hoorn, Medemblik oud stootwapen = dagge, hellebaard, lans, ponjaard oud straftuig - plak oud testamentische figuur = zie: bijbelse figuur oud tuchtigingsmiddel = karwats, plak, roe oud type schip = fregat, galei, kogge, galjoen, korvet oud verdedigingsmiddel - schild oud vervoermiddel = diligence, postkoets, trekschuit oud voertuig – tuf, vihikel oud volk - Hunnen, Kelten oud volk in Mexico = Azteken oud volk in Peru = Inca's oud vrouwtje = bes, neut oud wapen = blijde, boog, goedendag, knots, lans, musket, speer, zwaard oud wapen met pijl - boog oud werptuig – katapult oud zeilschip – kof oud zetterswerktuig - tenakel oud Zuiderzeestadje = Hoorn, Medemblik, Edam, Stavoren oude – bejaarde oude auto – oldtimer, rammelkast, vehikel oude belasting – tiende oude Belgische rekenmunt - belga oude bijbelse stad = Ur oude bijbelvertaling - Itala oude boomstronk – knar oude Chinese munt – tael oude doek – lor, vod oude drukpers – degel oude Duitse munt – teler oude Egyptische koning - Farao oude Engelse munt = gienje, guinje, shilling oude Europeaan = Avaar, Aleman, Gallier, Germaan, Gooth, Kelt, Noorman, Viking oude fiets - rammelkar oude Franse munt = écu, livre, napoleon oude Friese maat = tolse oude Friese munt = ducaat, écu, livre, napoleon oude geldswaarde = talent oude Germaanse schrifttekens – runen oude gouden munt – dukaat, reaal oude Griekse held - Hercules oude Griekse munt = drachme, mina, mine, obool, talent oude Griekse volksstam – Aeoliërs oude Hebreeuwse munt - sikkel oude heer = grootvader, opa oude Hollandse munt – cent, dubbeltje, gulden, kwartje, rijksdaalder, stuiver oude inhoudsmaat = kan, kop, mud, pint, spint, vat, oude Joodse munt – zilverling oude kerel – bink oude koperen munt - duit oude kroon – écu oude kunst – antiek oude landmaat – bunder, roe(de) oude lap – lomp, lor, slet, tod, vod oude lappen – lorren, vodden oude Latijnse bijbelvertaling = itala, vulgata, vulgaat oude Latijnse naam voor Parijs = Lutetia oude lengte eenheid = duim, el,morgen, roe oude lijfstraf – radbraken, vierendelen oude maat = bunder, duim, el, kan, kop, lood, maatje, mud, oortje, roe, roede, stoter, streep, thaler, vat, vingerhoed, wisse oude man – baas, sint oude mensen - bejaarden oude munt – cent, daalder, duit, dukaat, florijn, halvegulden, kluit, mat, ort, penning, piaster, pietje, pond, reaal, rijder, schelling, sikkel, sou, stater, stoter, talent, taler, thaler, tientje, zilverling oude naam voor Bogor = Buitenzorg oude naam voor bos = Loo oude naam voor Bretagne en Normandië = Armorica oude naam voor cm = duim oude naam voor een deel van Europa = Hellas oude naam voor DJawa = Java oude naam voor DJakarta = Batavia oude naam voor Engeland = Anglia oude naam voor Frankrijk = Gallië oude naam voor Gelderland = Gelre oude naam voor Ghana - Goudkust oude naam voor Griekenland = Hellas oude naam voor Ierland = Eire, Erin oude naam voor Indonesië = N.O.I., Indië oude naam voor Jogjakarta = Mataram oude naam voor een kasteel = burcht, huls, steen oude naam voor Lesoto- Basutoland oude naam voor Malagassiër = Madagaskar oude naam voor Malawi = Nyassaland oude naam voor muzieknoot = ut oude naam voor Overijssel = Oversticht oude naam voor Parijs = Lutetia oude naam voor slager = beenhouwer oude naam voor Spanje = Iberië oude naam voor Thailand = Siam oude naam voor Utrecht = Sticht oude naam voor wetering = lee. oude naam voor Zwitserland – Helvetië oude Noorse verhalen - saga oude ridderhofstede = havezaat, havezate oude scheepsmaat = last oude schoolbehoefte = gard, griffel, Iei, plak oude Spaanse inhoudsmaat = arroba oude Spaanse munt = dubloem, oude Spaanse gouden munt = mat, reaal oude sport – kolven oude spullen - antiek oude stad - Nineve, Sodom, Ur oude stad aan de Bosporus = Chalcedon oude stad in Italië = Rome, Adria oude stad in Klein-Azië = Ilium, Milete, Sardes, Troje, oude stad aan de Po = Adria oude stijl - o.s. oude stofmaat = el oude taaie man - knar oude taal = Gitisch, Grieks, Keltisch, Latijn, Saksish, Sanskriet, Tochaars oude testament = O.T. oude verbond = O.V. oude versleten man - pee oude vertelling = legende, sage, sproke oude vlaktemaat = gemet, morgen, roe oude vochtmaat = aam, anker, kan, kop, mengel, okshoofd, pint, vat, viertel oude volksdichter = bard, skald oude volksgebruiken = folklore oude vreemde goudmunt - eagle oude vrouw = bes, neut, opoe oude waterloop in Zuid-Holland - Aar oude waterloop tussen Lienden en Kesteren = Lee oude wieg - kribbe oude wijn maat = aam, anker oude wijsgeer = Solon, Plato, Socrates oude zeeman – paai oude zilveren munt - dukaton oudbakken = oud, vervelend, saai ouder = aver, ma, moe, moeder, pa, va, vader, verzorger ouderdom = leeftijd, (Eng.) age, levensavond, senior ouderdomsgeneeskunde = geriatrie ouderdomskwaal = (ader)verkalking ouderdomsstaar = cataract ouderdomsuitkering = A. O.W. ouderdomszorg = geriatrie, gerontologie ouderdomszwakte = seniliteit oudere = senior, sr. oudejaarsavond - silvester ouderling = kerkeraadslid, presbyter, ouderloze = vondeling, wees ouders en kinderen - gezin ouderwets = aftands, antiek, gedateerd, oudbakken, verouderd, versleten ouderwets bed – alkoof, bedstede ouderwets bergmeubel - latafel ouderwets beroep = baker ouderwets geweer – musket, snaphaan, voorlader ouderwets kanon = valkenet, falconet ouderwets kledingstuk = buis, hes, hoepelrok, keurs, mof, sak ouderwets luchtschip – zeppelin ouderwets meubelstuk - latafel ouderwets muziekinstrument = clave cimbel, clavecin, lier, luit, klavier ouderwets rijtuig - sjees ouderwets schip = fregat, galei, galjoen, kogge, korvet ouderwets veldkanon - valkenet ouderwets wapen = degen, dolk, goedendag, hellebaard, klewang, knots, lans, musket, piek, ponjaard, sabel,spies, strijdbijl, strijdhamer, zwaard ouderwets zeilschip - galjoen ouderwetse aandrijfmachine – stoommachine ouderwetse bril – lorgnet, neusknijper ouderwetse dans = charleston, menuet, polka, step, vileta, wals. ouderwetse drank = kandeel, slemp ouderwetse gezellige bijeenkomst - salet ouderwetse grote paraplu = besteedster ouderwetse Japon – sak ouderwetse mand - karbies ouderwetse olielamp – baklamp, quinquet ouderwetse piano = clavecimbel, klavier, clavichord ouderwetse postwagen = diligence ouderwetse regenjas - mackintosh ouderwetse rok = crinoline, hoepelrok ouderwetse slaapgelegenheid - alkoof ouderwetse vrouwenmuts – hul ouder worden – verjaren, vergrijzen oudgediende = veteraan oudgerechtshof in Drenthe - etstoel oudgermaans schriftteken - rune oudheidkunde = archeologie, palaeontologie oudheidkundige = archeoloog, palaeontoloog oudste = deken, nestor, senior, sr. oudste deel van de Indische letterkunde = veda oudste der Goden = Uranus oudste Griekse koning voor Troje - Nestor oudste heilige Hindoe-boeken = Veda oudste lettertekens der Germanen - runen oudste tijd = oertijd oudste tijdperk van de Jura = Lias oudste tijdperk van het Holoceen - Preboreaal . oudste tijdperk van het Kwartair - Pleistoceen oudste tijdperk van het Mesozoïcum - Trias oudste tijdperk van het paleozoïcum = Cambrium oudste tijdperk van het Tertiair = Eoceen, Paleoceen oudste universiteit van België = Leuven oudste universiteit van Nederland - Leiden oudste vorm van handel = ruilhandel oudste zoon van Noach = Sem oudbakken – afgezaagd, ouderwets oudere - senior out – af outaar - altaar outcast = paria, verworpeling, uitgestotene outer – altaar outfit – uitrusting outillage = uitrusting outilleren – uitrusten output – uitdraai, opbrengst, productie, uitvoer, outreren = overdrijven outrering = overdrijving outsider = buitenstaander, leek, outsast ouverture = inleiding, opening, prelude, suite, voorspel ouwe = baas, chef, patroon, kapitein ouwehoeren – zaniken ouwel – oblaat ouwelijk meisje - meut ovaal = eirond, eivorm(ig), ellips, eliptisch, kringvormig ovaal zitbadje - bidet ovale bak of vat – aad ovale draagmand - paander ovale kegelsnede = ellips ovale metalen bak = teil ovatie – applaus, handgeklap, huldeblijk, toejuiching oven = ast, eest oven van vuurvaste steen of metaal - moffel oven waarin koper gereinigd wordt - gaaroven ovenbakkertje = fitis ovenhuis – bakkeet ovenijzer - loet ovenkrabber = loet, rakelijzer, vuurhaak ovenplank = schotel, schietplank ovenschop – paal ovenverzorger - ovenist over – aangaande, betreffende, boven, langs, via over = (voorvoegsel) trans over de hekel halen = hekelen over één kant omvallen = kantelen over een poosje = later, straks over een tijdje = dadelijk, later,straks over en weer – beurtelings,wederzijds over twee dagen - overmorgen overaardig = alleraardigst overal = allerwegen, alom overal gelijk – egaal, effen, glad overall - werkpak overal vertellen = rondbrieven overbeschaving - raffinement overblijfsel – afval, as, overschot, relict, relikwie, rest(ant) , residu, rudiment, ruïne, saldo, sediment, wrak overblijfsel bij verbranding = as overblijfsel van auto = wrak overblijfsel van bouwwerk = bouwval, . puin(hoop), ruïne overblijfsel van heilige = reliek, relikwie overblijfsel van een schip = casco, wrak overblijfsels - resten overblijven – logeren, overschieten, resten, resteren overbluffen – afbluffen, overdonderen overbodig = ijdel, nodeloos, nutteloos, onnodig, onnut, overdreven, overtollig overbodige lading = ballast overbodige versiering = franje overboekt - overvol overbrengen – overbrieven, transporteren, verklappen, vervoeren overbrengen naar een andere toonsoort = transponeren overbrenger = bode, drager, koerier, tolk, verklikker, verrader overbrenger van berichten = koerier overbrenger van de ene taal in de andere = tolk overbrenging = transport, transmissie, transfer overbrieven – overbrengen, verklikken overcompleet = overtollig, overvloed, teveel, weelde overdaad – luxe, onmatigheid, overlading, overvloed, verkwisting, weelde overdacht - beraden overdadig = buitensporig, gulzig, luxueus, onmatig, overmatig, overtollig, teveel, verkwistend, weelderig overdadig drinken = zuipen overdadig eten = brassen, bunkeren, schransen, vreten, zwelgen overdadig lang - ellenlang overdag = daags, op de dag over de grond trekken – slepen over de hekel halen – hekelen over een poosje – later over en uit – voorbij over en weer - wederzijds over een tijdje – dadelijk, straks over korte tijd – straks, temee, weldra, strakjes overdekken – bedekken, bekleden, overkappen overdekking = dak, huif, kap overdekt met roest = roestig overdekte bergplaats voor hooi - barg overdekte booggang = pergola overdekte galerij – bazaar, loggia, veranda overdekte gang = corridor overdekte lange gang = galerij overdekte marktplaats – hal, pasar overdekte wielerbaan = velodrome overdekte winkelstraat = passage overdenken –beraden, bepeinzen, bespiegelen, bewonderen, bezinnen, mediteren, overdenken, overpeinzenoverwegen overdenking = beschouwing, bespiegeling, contemplatie, meditatie overdoen = herhalen, herzien overdonderen = intimideren, overbluffen overdondering = intimidatie overdracht – boodschap, cessie, delegatie, opdracht, order, overgave, transfer, transport overdrachtelijk = figuurlijk, metaforisch overdragen – afgeven, betalen, brengen, cederen, overgeven, transfereren, verklikken overdrager - cesent overdreven = bovenmatig, buitensporig, exorbitant, extravagant, exceptioneel, hyperbolisch, overbodig, sterk, te, ultra overdreven bewonderen - dwepen overdreven compliment = strijkage overdreven drukte – ophef overdreven eerbaar - preuts overdreven gevoelig = sentimenteel overdreven klagerig – aandoenlijk, huilerig overdreven lust – manie, rage overdreven muziekliefde = melomanie overdreven neiging = manie overdreven opschik = pronk, sier overdreven overheidsbemoeiing – dirigisme overdreven streng – rigide, scherp, stijf, strak overdreven liefde - manie overdreven vaderlandsliefde = chauvinisme overdreven vereren = dwepen overdreven voorliefde = manie overdreven vroom persoon = begijn, devoot, kwezel overdreven zelfingenomenheid - egoïsme overdreven zucht tot iets = begeerte, hartstocht, manie overdrijven = aandikken, chargeren, exageren, overtrekken, voorbijdrijven overdrijving = hyperbool overdrukpapier – carbon overduidelijk – tastbaar, zonneklaar overdwars = transvers overeen = gelijk, opeen, over overeengekomen – afgesproken overeenkomen – afspreken, kloppen, stroken, voegen overeenkomende - verwant overeenkomend met = analoog, identiek, overeenstemmend, strokend overeenkomst = afspraak, akkoord, beding, bestand, compromis, contract, conventie, deal, entente, fiat, gelijkenis, gelijkheid, harmonie, identiteit, kartel, pact, regeling, schikking, traktaat, verdrag, vergelijk overeenkomstig = analoog, conform, eender, gelijk, identiek, ook, soortgelijk, (ver)volgens overeenkomstig de waarheid = waar overeenkomst of akkoord – verdrag overeenkomst van wedden – weddenschap overeenkomst vertonen met - lijken overeenstemmen = gelijken, kloppen, rijmen overeenstemmend = analoog; conform, congruent, eensdenkend, eensluidend, gelijk, gelijkluidend, gelijkvormend, harmonisch, homoloog, identiek, strokend overeenstemming – accoord, gelijkenis, harmonie, identiteit, vergelijk overeind = rechtop, staand (e) overeind gaan – opstaan, rijzen overeind komen - opkomen, opstaan overeind staand – rechtop overeind zetten - oprichten overgaan = ophouden, overlopen, verdwijnen, voorbijgaan overgaan tot vorst - vriezen overgaan van de ene toonsoort in de andere = moduleren overgang = mutatie, metamorfose, modulatie,mutatie, transitie, transformatie, verandering, verplaatsing, wissel(ing) overgangsleeftijd bij de vrouw = climacterium overgankelijk = transitief overgave = berusting, capitulatie, onderwerping, overdracht, resignatie, toewijding overgave van het een tegen het ander = ruil, uitwisseling overgebleven = rest, restant, resterend, over (ig) overgebleven deel – rest, zie: overblijfsel overgebleven gedeelte - restant overgebleven lap stof – coupon overgebleven stuk – eind overgebracht bericht - telegram overgedragen = afgeleverd overgehaald = bekeerd overgeleverd volksverhaal = legende, mythe, sage overgenomen = gekocht, ontleend overgeven = braken, capituleren, kotsen, opgeven, overdragen, overhandigen, overleveren, overreiken, spugen, spuwen, toevertrouwen, vomeren, overgevoelig = allergisch overgevoeligheid voor bepaalde stoffen = allergie overgevoeligheid voor spijzen – treef overgoed - bovenkleren overgroeide booggang - pergola overhaal = pont, pontveer, veer overhaast = haastig, ijlings, overijld, prematuur, voorbarig, overhalen – bekeren, bepraten, bewegen, bewerken, lokken, ompraten, overreden, paaien, verlokken overhalen tot andere mening = bekeren, ompraten overhand = overwicht overhand krijgen = overstemmen, winnen overhandigen – aanbieden, aanreiken, (af)geven, aanbieden, overgeven overhands naaien - neggen overhangen – hellen, overhellen overheer = opperheer, meester overheerlijk – delicieus, kostelijk, zalig overheersen = beheersen, domineren, primeren overheersend = dominant, sterk, tiranniek overheerser – bezetter, despoot, dictator, machthebber, tiran, dominatie, bestuur, knechting, tirannie overheid = autoriteitbestuur, gezag, magistraat, regering, staat overheidsbedrijf = P.T.T., Staatsmijnen overheidsbetrekking = ambt, magistraat, positie overheidsinstelling = BVD, GEB, GGD, SER, SR overheidspersoon = autoriteit, burgemeesterkamerlid, magistraat, minister, premier, staatssecretaris, wethouder overheidspersoon in 't oude Friesland = grietman, olderman overhellen = neigen, overhangen overhellen tot iets - neigen overhelling – neiging, slagzij, sympathie overhemd = boezeroen, kiel, shirt overhoeks - diagonaal overhoop = dooreen, doorelkaar, omver, verward overhoop halen - rommelen overhouden = bewaren, sparen, uitzuinigen overig = andere, overgebleven, resterend overige - andere overigens = bovendien, ook, trouwens, verder, voorts overijld – haastig, onbezonnen, overhaast Overijssel - Oversticht Overijssels dorp = zie: dorp in Overijssel Overijssels water = Bolksbeek, Dedemsvaart, Dinkel, Keteldiep, Loolee, Reest, Regge, Schipbeek, Twenthekanaal, IJssel, Vecht, Zwartewater Overijsselse heuvel = Alpenberg, Haarlerberg,Herikerberg, Holterberg, Lemelerberg, Tankenberg Overijsselse stad = Almelo, Dedemsvaart, Delden, Deventer, Enschede, Genemuiden, Goor, Hengelo, Kampen, Oldenzaal, Olst, Ootmarsum, Steenwijk, Zwolle Overijsselse streek = Kop, Salland, Twente overjarig = achterstallig overjas = bonker, coat, jekker, jopper, mantel, monticoat, winterjas overkant = overzijde overkijken = nazien overkleed = paltrok overkluizen = overwelven overkomen = aangrijpen, gebeuren, meemaken, overhebben, vervullen, wedervaren overkruis = kruiselings overlangs - longitudinaal overlappen = inhalen, samenvallen, overlast = last, leed, hinder, molest, plaag overleden = dood, gestorven, ob, ontslapen, wijlen overledene = dode, gestorvene overleg = beleid, beraad, zorg overleg met opdrachtgever = ruggespraak overleggen = beraadslagen, tonen overlevering = adat, legende, sage, traditie overlijden = sterven, doodgaan overloop = portaal overlopen van soldaten = deserteren overloper = afvallige, deserteur, renegaat, verrader overluid – duidelijk, hardop, hoorbaar overmaat – overdaad, teveel, weelde overmacht = meerderheid, superioriteit overmaken – betalen, gireren, sturen, toezenden overmaker van geld - remitant overmaking van geld – remise, storting, transfer overman = aanvoerder, bevelhebber, buurman, deken, gildehoofd, hoofd, leider, partner overmannen = overweldigen overmatig = buitensporig, exorbitant, extravagant, hevig, overdadig, teveel overmatig bezet – propvol overmatig drinken - slempen overmatig goed – super overmatig warm - heet overmatige domheid – enormiteit overmatige warmte - hite overmeesteren = onderwerpen overmits = aangezien,daar, naardien, nademaal, omdat overmoed = driestheid, gewelddadigheid, hoogmoed, laatdunkendheid, roekeloosheid, trotsheid, vermetelheid, verwaandheid overmoedig = aanmatigend, brutaal, driest, hoogmoedig, laatdunkend, roekeloos, trots, vermetel, uitbundig overmouw = morsmouw overnachten = logeren, slapen, verblijven overname = koop, ontlening overnemen – kopen, pakken, ontvangen overnemen uit – ontlenen, ontvangen overnieuw – alweer, nogmaals overnoeming = metonymia overoud – aloud, stokoud overpeinzen – nadenken, overdenken, overwegen overpeinzing – meditatie, terugblik overplaatsen ter veredeling = enten overplaatsing – mutatie, verandering overplanting = transplantatie overreden – bepraten, bewegen, bezweren, ompraten, overhalen, overtuigen overreiken = (aan)geven, aanreiken overrijp = beurs, melig, rot overrompeld = verrast overrompelen – aanvallen, betrappen, overvallen, verbazen, verrassen overrompeling – overval, verrassing overschaduwen = overtreffen overschieten – overblijven, resteren overschieten de kaarten = talon overschort - sloof overschot = kliek, klusje, reserve, residu, rest(ant), saldo, surplus, tamp, teveel overschotje – eindje, kliekje, klusje, restje, staartje overschot van maaitijd = etensrest, kruimels, kliek overschotten - resten overschrijven – gireren, kopiëren overschrijving = afschrift, giro, kopie overseinen – berichten, telegraferen overslaan – omitteren, passeren, voorbijgaan, weglaten overslaande sluiting = klep overslag = berekening, raming, salto overslag van een voorwerp = klep overspanning = boog overspel = boelage, echtbreuk, minnarij overspeler = echtbreker overspelige man = boel overspelige vrouw – boelin, minnares overstapje – pasje overstappen – verwisselen overste – aanvoerder, abdis, abt, bestuurder, commandant, deken, gardiaan, hoofd, opperhoofd, prior overste in klooster = abt, gardiaan, prior overste in het leger = luitenant-kolonel, It., kol., officier oversteek – afdak oversteekplaats - zebrapad overstek = oversteeksel overstek aan voorgevel - luifel overstekend dak = afdak overstekende dakrand zonder goot – ozing overstelpen – bedelven, overladen overstelpend = overladen, overvloedig, weelderig overstromen – onderlopen, ondervloeien overstroming = watersnood overstuur – ontdaan, verward overtapbuis – hevel overtappen - hevelen overtellen = hertellen, natellen overtocht = passage overtollig – onnodig, overbodig, overcompleet, overdadig, overmatig overtoom = sleephelling overtreden = schenden, verbreken overtreder van een gebod = zondaar overtreding = delict, fout, inbreuk, misstap, schending, vergrijp overtreding van goddelijke wet – zonde overtreffen - uitmunten overtreffende trap = superlatief overtrek = hoes, kleed, kussensloop, sloop, tijk overtrek van beddengoed = sloop overtrekken – bedekken, bekleden, natekenen, opblazen overtrekpapier = calqueerpapier overtrekstof – tijk, trijp overtuigd – doordrongen, overreed, positief, stellig, vast, verzekerd, zeker overtuigen – verklaren, uitleggen overtuigend - genoegzaam overtuiging = aandrang, convictie, geloof, zekerheid overvaart = veer, overtocht overval – aanslag, aanval, klinkbout, raid, razzia overvallen – aanranden, aanvallen, belagen, verrassen, overrompelen overvaller – aanrander, rover overvaren = aanvaren, rammen oververmoeid = uitgeput, overspannen oververzadigd - beu, blasé overvleugelen = domineren overvlieger = hoogvlieger ,vliegtuig, vogel overvloed – boel, hoop, lading, luxe, overdaad, planty, weelde, welvaart overvloedig = ampel, copieus, kopieus, plenty, royaal, ruim, rijk, rijkelijk, ruimschoots, volop, weelderig overvloedig (maaitijd) = copieus overvloedige neerslag – gutsen, regenen overvol – ofgeladen, bomvol, overladen, eivol, stampvol, tjokvol overweg – kruising, spoorwegovergang overwegen – aanzien, beramen, berekenen, delibereren, overdenken, overpeinzen, wikken overweging = argument, beraad, beweegreden, gedachte, grond, grond, overleg overweg kunnen - opschieten overweldigen = bemachtigen, overheersen, verpletteren overweldigend - meeslepend overweldiger = Alexander, Atilla, Caesar, Cortez, Cyrus, Hitler, Napoleon, Pizarro, usurpator overweldiging – usurpatie, verovering overwelfde altaar nis = apsis overwelfde deur = portiek overwelfde uitbouw = absis, abside, apsis overwelfsel = boog, gewelf, kap, koepel, verwulf . overwinnaar = macht, prestige, victor overwicht = aanzien, doorslag, gezag, hegermonie, invloed, macht, meerderheid, prestige overwinnaar – bedwinger, kampioen, triomfator verwinnaar bij Marathon - Miltiades overwinnaar van de draak = Joris overwinnares = victrix overwinnen – bedwingen, slaan, triomferen, verslaan,zegepralen, zegevieren overwinning = triomf, victorie, winst, zege, zegepraal overwoekeren = verstikken, overgroeien overwogen - bedacht (zaam), bezonnen, serieus overwonnen - verslagen overwonnen worden = nederlaag , verliezen overzees gebiedsdeel = kolonie, rijksdeel overzetboot = pont, veer overzetplaats = pont, veer overzetpont – gierpont overzetten - vertalen overzetter = veerman, vertaler overzicht – inhoud, programma, samenvatting, schema, schets, staat, tableau, uittreksel, verkorting overzichtelijk - duidelijk overzichtelijke figuur = diagram overzichtelijke lijst = index, tabel overzien – nagaan, nakijken overzij keren - kantelen oxydatie = roest oxydatie laag op oud brons = patina oxyde = roest oxyderen - aanslaan, roesten oxyderend gas - ozon, zuurstof oxyderende vloeistof - waterstofperoxyde oxyde van aluminium = boehmiet, diaspoor, gybbsiet, hydrargilliet oxyde van calcium = aragoniet,calciet oxyde van ijzer = goethiet, hematiet. oxyde van lood - menie oxyde van magnesium - bruciet oxyde van silicium - kiezel, kwarts oxyde van titaan - anataas, rutiel oxygenium - zuurstof oxygoon - scherphoekig, spitshoekig oxymel - honingazijn oxymeter - zuurstofmeter ozokeriet - aardwas P pa = papa, va, vader pa = (Engels) dad, daddy pa of ma = ouder paadje = weggetje paaien - harpuizn, inpalmen, overhalen, paren, schieten, tevredenstellen, vieren, zoethouden paaitijd - paartijd paal = balk, bint, boomstam, keper, sliet, spant, staak paalhoofd - golfbreker paal met voettreden - stelt paalschans – palissaden, verschnsing paaltje - piket paal tussen twee paarden - latierboom paal voor stamsymbool - totempaal paalwerk - hek, omheining, palissade, staket (sel), steiger paalworm - scheepsworm paan = fluweel, kweekgras, schaamrok paander = broodkorf, korf, mand paanderpontboog - tudorboog paap - spekdam paapje - barmsijsje, bremraap paaps – roomsgezind paar = duo, enige, enkele, koppel, span, set, stel(letje), twee(tal), tweetal, twin, weinige paard = bink, bit, bles, brandvos, draver, equus, genet, goudvos, hakkenei, hengst, hit, izabel, kavalje, ked, ket, kid, knol, merrie, moor, mustang, pegasus, pony, rossinant, roodvos, ros, ruin, schimmel, telganger, veulen, vos paardachtigen - equidae paardachtig zoogdier - asinus, (berg)zebra, dolichohippus, equus, ezel, heions, hippotigris, koelan, onager, paardezel, quagga, tarpan, zebra paardantilope - blauwbok paardantilopen – hippotraginae paard dat hard draaft – draver paard de riem aandoen - halsteren paard en rijtuig = gerij paard en wagen - equipage, gerij paard in Amerika - mustang paard klein - neg, ponny paard van Achilles = Xanthus paard van Alexander de Grote - Bucefalus paard van de Heemskinderen - Beiaart paard van Don Quichot = Rossinant paard van Odin = Sleipnir paard van Perseus = Pegasus paard van Wodan (Odin) = Sleipnir paard of hond met afgesneden staart of oren - mots paardebit = trens paardebloem = molsla, molsalade, plimbol paardeboon - tuinboon paardenafrichter – pikeur paardenbloem – taraxacum paardenbox – stal paardendeken – sjabrak, schabrak paardendokter – dierenarts, veearts paardendrinkplaats = wed paarden en koeien - vee paardenfokkerij = stoeterij paarden geluid – briesen paardengordel – buikriem, singel paardengras – witbol paardenhaar – roshaar paardenhaar als vulsel - crim paardenhorzel - hoornaar, wesp paardenkastanje - aesculus paardenknecht = stalknecht groom, rijknecht paardenkenner - hippoloog paardenkennis – hippiatrie paardenkracht = p. k. paardenlijn - teugel paardenommegang - ruiterprocessie paarden op, betrekking hebbend – hoppisch paardenplaats - paddock paardenras - Hackney, Orlov, Shetander, Shire, paardenrenbaan – hippodroom paardenrennen – harddraverij paardenriem – teugel paardenslee – ar paardensmid – hoefsmid paardensoldaat - huzaar paardenspel = circus, hippodroom paardenspoor - hoefslag paardensport = drafsport, draverij, polo, rensport, ruitersport paardenstaart – haardracht, hermoes, robol paardenstaartachtigen - esquisetales, esquisetineeën paardenstal – box paardenstok – zweep paardentoom – leidsel, teugel paardentuig – bit, halster, leidsel, teugel paardenverblijf – box, stal paarden verwisselplaats = relais paardenvlees - hortsik paardenvlieg - brems, daas paardenvoer – brokken, haver, hooi, knolraap, mais paardenvolk – cavalerie paardenwedren - harddraveij, omnium paardenwedren zonder berijders - corsa, corso paardenziekte = bolspat, bos, cornage, droes, hazehak, kolder, mok, mondklem, rotstraal, spat, straalzweer paardenziekte in Afrika – nagawa paardezel - onager paardhert - sambar paardkastanje - aesculus paardje – genet, hit, kedde, ket, pony, paardmens - centaur, kentaur paardrift = bronst paardrijder = ruiter paardrijdster = amazone paardsbloemen - zwartkoren paardtandmais - tend paarlemoer, heldergekleurd - paelboot paarlemoerkleurig = nacaraat paarlemoermossel – meerslak paarlustig – hengstighitsig, krols, loops, wulps paars = lila, pensée, purper, violet paarsachtig blauw = pensée, kobalt paarsachtige kleur = lila, mauve, violet paars bloeiende schorreplant = lamsoor paarsgewijze = binair, dubbel paarse verfstof - dodekop paarsige verfstof = lakmoes paarskleurig - violet paarsrode verfstof = purper paarsrood - lila, mauve, purper, violet paartijd – balts, bronsttijd paartje - stelletje paasbloem - (trompet)narcis paasbrood – matse paaseiland - Henua, Teapi, Waihoe paasfiguur – ei, haas, kip paaslelie - trompetnarcis paassymbool = ei, paashaas pace (sport) - gang, snelheid, vaart pacen (sport) = gangmaken pacemaker – gangmaker, stimulator pacen – gangmaken, stimuleren pacer - telganger pachometer = diktemeter pacht - huur, overeenkomst pachtboer - pachter pachtboerderij - bruikweer pachten - huren pachter – huurder, meier, pachtboer, zetboer pachterij – boerenbedrijf, pachthoeve pachthoeve = neerhof pachyderm = dikhuidige, lomp, ongevoelig pacificeren = vredestichten pacifist = Russell pact = accoord, afspraak, entente, handvest, overeenkomst, tractaat, verbond, verdrag pad – baan, steeg, steg, straat, tra, weg pad voor wild = wissel paddel = peddel, riem, roeispaan, pagaai padden - bufonidae paddenbrood - padde(n)stoel paddenhaai - zeeëngel paddenkruid - maanvaren paddensoort - bufo paddestoel - aardappelboleet, aardappelbovist, aardbuil, aardster, aardtong, agaricus, amaniet, amanita, amarillaria, ascomyceet, berkenboleet, berkenzwam, biefstukzwam, boleet, boletus, bovist, cantarel, champignon, collybia, coprinus, dennenmoorder, dooierzwam, eekhoorntjesbrood, eikhaas, elfenbank, elfenschermpje, fomes, fopzwam, geaster, geastrum, geweizwam, hanekam, honingzwam, hydnum, hypholoma, inktzwam, judasoor, kastanjeboleet, keizerzwam, kingzwam, knolamaniet, knolzwam, knoopzwam, knotszwam, krulzoom, laccaria, lactarius, lepotes, lycoperdon, meelkop, melkzwam, mellea, molenaar, morieltje, morille, nevelzwam, oorlepelzwam, otidea, paralamaniet, parasolzwam, parelstuifzwam, pelota, pholiota, polyporus, pythium, regenboogzwam, reuzenbovist, rhizina, ridderzwam, ringboleet, roethoedje, russula, satansboleet, sneeuwzwam, spoelzwam, spoelvoet, stekelzwam, stereum, stinkzwam, stuifzwam, trechterzwam, truffel, varkensoortje, vliegezwam, vuurzwam, weidekringzwam, zakjeszwam, zwavelkop, zwavelkopje, zwam paddestoelengift = muscarine paddestoelen leer = mycologie paddestoelenplek = heksenkring paddy - Ier padjakker - deugniet, field, rekel pad langs het water - jaagpad, trekpad padoek - corail Padus - Po padvinder = (boy)scout, verkenner, voortrekker, welp, zeeverkenner, padvinderij - scouting padvindersbijeenkomst = jamboree, koempoelan padvinderskamp – jamboree padvindersleider - hopman padvinders leidster = akela padvindertje – welp pad waaropmen rijdt - rijbaan paedagoog - leraar, onderwijzer paf - benauwd, klap, onthutst, opgeblaze, n, opgezet, perplex, slag, sprakeloos, verbijsterd, verbluft, versteld paffen – knallen, poefen, roken, schieten paffer - sigaret pafferig - blasé, bol, dik, lusteloos, loom, opgeblazen, opgezet pafferik – revolver, vuurwapen pafzak = dikkerd pagaai = paddel, peddel, roeispaan, riem, schepriem pagadder - rekel paganisme = heidendom paganist – heiden paganistisch = heidens, onchristelijk page – bruidsjonker, dagvlinder, dienaar, edelknaap, hofjonker, schildknaap, wapenknecht pagehaar – kalot pages – angstig, bang pagina = blad, bladzij (de), pag. pagineren – nummeren pagne - champagne pagode – afgodsbeeld, stupa, tempel pagoscoop - gygrometer pajoeng, knop van een - pentol pajoeng, stok van een - garan paillegeel = strogeel paillette = lovertje, strootje pair - edelmab pais = vrede, vree pak = bos, bundel, gespuis, last, pakket, ris, vracht, tros pak = kostuum, dracht pakaan – handvat, hengsel, leuning pakdier – ezel, paard pakdoek - luier pakezel = lastdier pakhuis = barak, bergplaats, entrepot, loods, magazijn, opslagplaats, pakzolder, stapelplaats, veem pakhuis voor graan – silo Pakistaanse hasj - paak Pakistaanse munt - pais(a), rupee Pakistan, deel van - Pundjap Pakistan, hoofdstad van - Rawalpindi Pakistan, officiële taal in - Bengali, Urdu Pakistan, rivier in - Jhelum Pakistan, vlieghavn in - Karachi Pakistaner – Pakistani pakje - pakket pakje kleren = bundel, bunsel pakjesdrager = kruier, sjouwerman, witkiel pakkage = bagage. reisgoed pakken – begrijpen, betrappen, boeien, bijeenvoegen, gevangennemen, grijpen, grissen, inpikken, knuffelen, nemen, omarmen, pikken, stelen, toeeigenen, vangen, vastgrijpen, wegnemen pakkend - treffend pakker - embaleur pakkerd - kus, zoen pakket – bundel, krat, pak pakketje – bundeltje pakkist - krat pakkoopman - marskramer paklinnen = pakdoek pakruimte in schip = ruim pak ransel – afranseling, afstraffing, priegel, rammel, slaag pak slaag - aframmeling, bastonnade, billekoek, borsteling, priegel, ransel pal - bestendig, hecht, juist, klamp, onbeweeglijk, onwrikbaar, precies, totsvast, schrap, stevig, standvastig, star, strak, stram, stijf, vast, vlakbij pal = pen, stift paladijn = krijgsoverste, veldheer, voorvechter paladijn van Karel de Grote - Roeland Palaeogeen - Nummuliticum Palaeogeen, deel van het - Eoceen, Oligoceen Palaeotypen - incunabelen, wiegedrukken Palaeozoïcum, deel van het - Cambrium, Carboon, Devoon, Ordovicium, Perm, Siluur Palaeozoïcum, diersort uit het - graftoliet, trilobiet palankijn = draagstoel palatine - pels Palau-eilanden, een der - Angaur, Babelthuap palaver - bespreking, onderhandeling paleerder - versierder palei = katrol, foltertuig paleis - koningshuis paleis in Apeldoorn = Loo paleis in Den Haag - Noordeinde paleis in Florence = Medici, Pandolfini, Pitti, Rucellai, Strozzi, Uffizi, Vecchio paleis in Frankrijk = Elysée, Louvre, Tuilerieën paleis in Italië = Pitti, Quirinaal, Uffizi, paleis in Madrid = Escorial paleis in Moskou = Kremlin paleis in Parijs = Louvre, Elysée paleis in Rome = Lateraan, Quirinaal, Vatikaan paleis in Spanje = Alcazar, Alhambra, Escorial , paleis in Venetië = Dogenpaleis, Vendramin paleis op de Balkan - Konak paleis van Bey van Tunis - Bardo paleis van de Paus = Vaticaan paleis van een sultan - serail paleis van een Turkse vorst (sultan) = serail paleisbanket = amandelgebak paleisbediende - lakei palen - belenden, grenzen palen in de grond slaan = heien paleo -arctisch gebied = Europa, Eurazië, Noord-Afrika paleo-Aziatisch volk - Gilyaten paleo-doxie = oud-gelovigheid paleogene periode (geologie) = Eoceen, Oligoceen, Paleoceen paleograaf = Mabillon, Traube paleografie = oud schriftkunde paleologie = oudheidkunde paleontologische term = (gids)fossiel paleontologische wetenschap = paleobotanie, paleozoölogie paleotypen = incunabelen, wiegendrukken paleologische periode (geologie) - Devoon, Siluur, Carboon, Cambrium, Ordovicium, Perm, palering - tooi, versiering Palestina = Israël, Kanaän Palestijnse kunststad - Dor palet – kaatsplankje, verfbord paletmes - tempermes paletot = damesmantel palfrenier = rijknecht, bij koetsier, koetsbediende palier - bordes palindroom - Anna, dood, lepel, maar (raam), maan (naam), neger (regen), naad (Daan), Otto, staan (naast), paling - (leb)aal paling van 1 kilo = lebaal palingenese = wedergeboorte palingfuik van wilgetenen - welie palingijzer = aalschaar palingkorf – aalvuik palingnet - aalfuik palingpen = speet palingplank - damplank palingsteker - aalgeer palingtrek - descente, montée palingventer - aalboer palingvis - aal, anguilla, conger, kongeraal, moeraal, muraena palingvissen - apodes palingzeilen - elgeren palissade - estacade, omheining, palank palissaderen = afsluiten, omheinen, versterken paljas = clown, dwaas, grapjas, grappenmaker, hansworst, harlekijn, joker, malloot, nar, pias, pierrot, potsenmaker, strobed, strozak palladium = pd Pallas – Minarva pallas – ruitersabel pallet – laadbord palm - areka, aren, nipa, scheelea palmbladeren – atap palm als teken van de overwinning - zegepalm palm der tropische gewesten - aren palmboom = aren, areka, betel, buks, klapper, lontar, nipa palmboompje - buksboom palmengeslacht = rotan palmine = kokosvet, plantenboter palmkool - palmiet palmmeel = sago Palmpaas = Palmzondag palmriet - bamboe, rotan palmrolmarter - paradoxurinae palmsap - toddy palmsoort - areka, aren(palm), dadelpalm, kokospalm, lontar, nipa, oliepalm, sabal, sagopalm, scheelea palmtak – erepalm, overwinningsteken palmvezelstof - agel palmwijn - arak, kwak, saguweer, toddy, toeak, toewak Palmyra – Tadmor palmzaad - ivoriet pal of stram - star palpabel - tastbaar, voelbaar, zonneklaar palpipatie = aderslag, hartklopping, polsslag palster – pelgrimsstaf palt – stuk paltrok – houtzaagmolen, onderkruier paltsgraafschap - palatinaat palurk - proleet, prolurk pamali - taboe pamflet = brochure, folder, klaagschrift, libel, paskwil, schótschrift, smaadschrift, strooibiljet, vlugschrift pamfletschrijver - libellist, pamflettist pamflettist = pamfletschrijver, libellist pamir, rivier in - Pandsj pampahaas = mara pampagras = cortaderia pampastruis - nandoe pampaswind – pampero pampus - kieljacht pan = aker, bende, chaos, herrie, keet, paniek, rommel, troep, warboel panache = helmbos, pluimbos, vederbos Panama, provincie van - Chiriqui, Coclé, Colon, Darien, Herrera, Panama, Veraquas Panama, provinciale hoofdstad in - Chitré, Colon, David, Penonome, Santiago Panamese munt = balboa Panappel - braadappel panaritium – fijt panas - pandjeshuis panboor - trepaneerboor pancarte - plakkaat, plakschrift pancreas = alvleesklier, buikspeekselklier pand = borg, huis, leen, onderpand, perceel waarborg, woning, zekerheid panda – bamboebeer, katbeer pandbeslag = panding Pandàva - Arjuna, Bhima, Nakula, Sahadeva, Yudhisthira pa ndbeslag - panding pandbezitter – hypotheekhouder pandbrief - obligatie pandeling = schuldslaaf pandemonium = lawaai, verwarring pandgenot - antichresis pandhouder – pander pandhuis – lommerd pandhuishouder – lombard panding - pandbeslag pandjeshuis = bank van lening, lombard, lommerd, omejan, pandhuis, panas pandjesjas - billentikker, jacquet, slipjas, zwaluwstaart pandoer – wildebras paneel – beschot, deurvlak, luik, schakelbord, schot paneelzager - dief, inbreker panel - forum panen - kweek panfluit – syrinx paniek – ontsteltenis, radeloosheid, schrik, warboel paniekachtige bestorming – run paniekerige rel - amok panier – hoepelrok panisch – angstig panische schrik - paniek panharing - alvertje panicum - guineagras, pluim(gierst) panikgras - gierst, vingergras panikkoorn - hanepoot panlikker - klaploper, tafelschuimer panlijster - spreeuw panne – autopech, ongeval, oponthoud, pech, schade, storing, tegenslag pannekoekje = flensje pannekoekje (Russ.) - blini pannelikker = klaploper, tafelschuimer, vleier panorama = bellevue, uitzicht, vergezicht padschop - bats pansfluit = syrinx, rietfluit, herdersfluit pantalon = broek panter – jaguar, luipaard panterachtig dier = luipaard, pardel panterslang – python pantje - lendendoekje pantoffel - huisschoen, mocassin, muil, slof pantoffelheld = bangerd, lafaard pantoffelhout - krispel, kurk pantoffelhoutboom - kurkeik pantograaf = tekenaap pantometer - hoekmeter pantomime = gebarenspel pantser = borstkuras, harnas, kuras, maliënkolder pantserafweergeschut = PAG. pantserbekleding = harnas pantserdier - gordeldier pantseren - blinderen, versterken pantserhagedis - krokodil, zonosaura pantserhart - pericarditis pantserhemd = maliënkolder pantsering van een oorlogsschip – barbette pantservoertuig - tank pantserwagen – tank panty - stepin panurgisch = doortrapt, schelms pap - bouillon, brij, pudding, pulp, vla, voedsel papa = pa, va, vader, pappie papachtige massa - pulp papaver - heul, klaproos, maankop, slaapbol papaveracee - corydalis, duivekervel, fumaria, glaucium, helmbloem, heulbol, holwortel, klaproos, maankop, ogenklaar, papaver, slaapbol papaverachtige bloem - gouwe apaverachtige plant = heul, gouwe, klaproos, slaapbol, maankop papaverachtigen - papaveraceeën papaverfamilie - papaveraceae papaverolie - maanolie papaverzuur - morfine papegaai – amazone, ara, arakonga, arare, beo, borstelpapegaai, coco, jaka, kaka, kakepo, kaketoe, karakiri, kea, lori, lorre, nestorpapegaai, parkiet, roodneklori, kakatoe, rosé kaketoe, rosella, schubbenlori, spechtpapegaai, uilpapegaai papegaai in Nieuw-Zeeland = kea papegaaien - napraten, psitaci papegaaiennaam = lorre papegaaienziekte - ornithose, psittacosis papegaaisoort - kaketoe, lori papegaaivissen – scaridae paperassen - papieren paperclip = papierklemmetje papeterie – papierhandel papierbak - prullenbal papierboom - papyrus papier dat goed bewáard moet worden = polis papier met waterlijntjes - vergé papier om doorslagen te maken - carbon papier van waarde = bon, cheque, coupon, effect, reçu, wissel papier voor aantekeningen = klad papier, zeer dun - pelure papieren – paperassen papieren omslag - kaft papieren band – wikkel papieren belastingbandje = banderol papieren geld - biljet papieren huls met buskruit – kardoes papieren lantaarn - lampion papierformaat = adelaar, atlas, carrế, bijkorf, colombia, colombier, duodecimo, folio, imperiaal, kroon, kwarto, mediaan, oblon,octaaf, octavo, oct, olifants, post, royaal, schrijf papierformaat in België = atlas, cavalier, Colombo, Jezus, propatria, raisin papiergeld - assignaat, bankbiljet, tientje papierhandel - papeterie papierklem - paperclip papiermaat = baal, folio, riem papiermand – prullenbak, snippermand papierplant - papyrus papier van waarde - cheque, coupon, effect, wissel papierriet - papyrus papiersnijder = snijbeen, vouwbeen, vouwmes papiersnippers = confetti papier voor versiering - crepe papierwaren = papetrie, papeterie, paperassen papierwinkel = papeterie papilachtig - papillair papildragend - papilleus papillionacee - aardakker, aardnoot, bezemkruid, boon, capucijner, christusdoorn, cicer, cytisus, erwt, galaga, genista, geweiboom, glycine, goudenregen, hazepootje, heggewikke, hokjespeul, honingklaver, hopklaver, indigobloem, judasboom, kattendoorn, keker, klacer, kroonkruid, laburnum, lathyrustuinboon, lens, linze, lotus, lupine, luzerne, malboon, ononis, pisum vicia, pronkboon, pronker, rolklaver, rubinia, sarradelle, sophora, trifolium, ulex rem, vogelwikke, wikke, zoethout papillair gezwel - papilloma papiniaanse pot - autoklaaf papisme = pausdom, pausgezindheid papkerel = zwakkeling Papoea-eilanden, een der - Missoöl, Salawati, Waigeo pappa – vader Pappataci-koorts - sandfly-fever pappel - populier pappel, witte - heemst papperig - brijachtig, pappig, week, zwak pappert – zuiplap pappig – penterig paps – vader papsel – stijfsel papyrus – papierplant, papierriet papzak - dikkerd para = bij, gedurende, langs, naast, parachutist, tegenover, voorbij para-aminosalicylzuur = PAS , paraaf = handtekening , krul, pennentrek paraat = bereid, dadelijk, gereed, klaar, ree, strijdvaardig vaardig, vlug, waakzaam parabel = fabel, gelijkenis, leugen, vergelijking parabolische kegel - parabool paraboloïde, elliptische - helmvlak paraboloïde hyperbolische – zadelvlak parabool - kogelbaan parachute – valscherm parachuteren - droppen parachutespringer - para(chutist), valschermjager paracyaan - CN parade – defile, pronk, praal, schouw, troepenschouw, vertoon wapenschouw paradebed = praalbed paradekleed = staatsiekleed parademaker = geurmaker, opschepper, praalhans, pronker paradepaard - glansnummer, pronkstuk paraderen = opscheppen, pralen, pronken paradigma = modelwoord, voorbeeld paradigmatisch = voorbeeldig paradijs - Aaloe, Eden, eldorado, hemel, lusthof, lustoord, Utopia paradijsappel - ethrog, tomaat paradijsdeur = lijkportaal paradijsfiguur = Adam, Eva paradijshout = aloë paradijskostuum - bloot, naakt paradijsnoot - sapucaja paradijsraaf - katoendief, paradijsrivier = Pison, Gihon, Tigris, Eufraat paradijsvogel- wimpeldrager paradijsvogels - paadiseidae paradox = wonderspreuk paradoxaal - gezocht, vreemd, wonderspreukig paraferen - ondertekenen parafinnen - alkanen parafonie - bijtoon paragnose = helderziendheid, gedachten lezen paragnost - helderziende paragnostisch verschijnsl - gedachtenlezen, helderziendheid paragraaf = hoofdstuk, onderdeel, par. Paraguay, departement in - Acuncion, Anambay, Boqueron, Caaguazu, Caazapa, Central, Concepcion, Guaira, Itapua, Misiones, Neembuco, Olimpo, Paraguari Paraguay, departementale hoofdstad van – Asuncion, Caacupé, Concepcion, Encarnacion, Gaazapa Hernandariu, Ipacarai, Olimpo, Paraguari, Pilar, Villarrica Paraguay, munt in - Guaranti Parahelium - asterium parallax = verschilzicht parallel = evenwijdig, evenzijdig, gelijklopend overeenkomende, overeenkomstig, vergelijkbaar parallellepipedum = blok parallelogram, rechthoukig - rechthoek paralysie - beroerte, verlamming paralyseren = ontzenuwen, verlammen parament - albe, amiet, corporale, kazuifel, palla Parana, hoofdstad van - Curitiba paranimf = bruidsjonker parapet = borstwering paraplu = plu, regenscherm, spuit paraplu, ouderwetse - besteedster parasiet - aaltje, horzel, klaploper, luis, mijt, neet, profiteur, teek, teke, uitvreter, woekerplant, worm, zwam parasiet, drager van een - gastheer, waardplant parasitaire kleine draadworm – bietenaaltje parasitisme - klaploperij parasol = zonnescherm parasolmier - visitemier parasolzwam - lepiota paravent = tochtscherm, kamerschut, windschut Parcen, een der (schikgodinnen) - Clotho, Lachesis, Atropos parcours = circuit, piste, ronde, traject, wedstrijdbaan pardel - luipaard pardelkat - ocelot pardoes – halsoverkop, ineens, onverwachts, onvoorziens, opeens, plots, plotseling, zomaar pardon = gena, genade, kwijtschelding, sorry, vergeving, vergiffenis pardonabel = vergeeflijk, verschoonbaar parel = dauwdruppel, glinsterend, juweel, kleinood, petillant, sieraad, tintelend, zweetdruppel parelend = avo, bijenkorf, carré, folio, fonkelend, glinsterend, kroon, kwarto, oblong, petillant, post, tintelend parelmoer achtig = nacré, nacriet parelduikster – ama parelend – fonkelend, tintelend parelgras – malica parelhoen - poelepetaat parelhoenders - numidae parelspaat - ankerriet parelzaad - lithospernum paren - bijeenvoegenhuwen, koppelen, verenigen parentage - familie, verwantschap pareren – afhouden, afschermen, afwenden, afweren, keen, opsmukken, schitteren, sieren, terugkaatsen, tooien parfum = geur, odeur, reuk, reukstof par hasard = toevallig pari - gelijk, gok, weddenschap paria = onreine, outcast, uitgestotene, verworpeling, verstoteling Parijs rood - ijzermenie Parijse straatrover - apache Parijse universiteit - Sorbonne paring – copulatie, koppeling paringsdrift - bronst pariskruid - eenbes pariteit = gelijkheid, gelijkgerechtigheid park – lgaard(e)ustbos, plantsoen, siertuin, tuin, warande parka - windjak park bij Wenen – Prater parkeergarage – parking, stalling parkeerhoes – autopyjama parkeerplaats = P., parkeerhaven parkeertegel – fietsblok parkeerwacht – autobewaker parkeren – stallen, opstellen Parket - O.M. parkhuisje = paviljoen park in Afrika = Krugerpark park in Amsterdam = vondelpark, Oosterpark, park in Den Haag = Zuiderpark park in Madrid = Prado park in Parijs = Tuilerieën park in Wenen - prater parlement = S.G., kamer, volksvertegenwoordiging parlement van Bulgarije = Sobranje parlement van Denemarken = Folketing, Folkething parlement van Duitsland - Bundestag parlement van Finland = Eduskunta, Rijksdag parlement van Ierland = Dail parlement van Israël = Knesset parlement van Man - Tynwald parlement van Nederland = Staten Generaal parlement van Noorwegen = Storting, Storthing parlement van Oost-Duitsland - Volkskammer parlement van Oostenrijk - Herrenhaus parlement van Polen - Zejm parlement van Spanje = Cortes parlement van de Verenigde Staten = Congres parlement van Zwitserland = Bundesversammlung parlementsgebouw in Brussel = Walstraat parlementsgebouw in Den Haag - Binnenhof parlementsvacantie – reces parmant – deftig, statig, trots parmantig – adret, deftig, fier, moedig, prat, statig, trots, zelfbewust parmantigheid = fierheid, statigheid parochie = kerkgemeente, gemeente, kerkdorp, karspel, kerspel parodie = bespotting paroditische opera - buffa parool – belofte, devies, erewoord, herkenningswoord, leuze, lijfspreuk, motto, wachtwoord Paros, stad op - Nausa, Parikia parrel - pagaai Parry-eilanden, een der - Bathurst, Borden, Cornwallis, Melville Parsi’s, taal der - Gujatari part = aandeel, brok, deel, derde, fragment, gedeelte, helft, moot, portie, quantum, stuk, vierde (enz.) part = bedrog, gril, list, poets, streek parten - (ver)delen parterre = beneden, benedenverdieping, gelijkvloers, onder, schouwburgrang partiaal – partijdig pasticipatie – belang, deelneming participant - deelhebber participatiestelsel = winstdeling particulier - afzonderlijk, familiair, privé, privaat particuliere onderwijzer(es) - Gouvernant(e) particuliere vlootbezitter = Onassis partieel - gedeeltelijk partikel = bijwoord, deeltje, voegwoord, voorzetsel partime - deeltijd partitie - indeling, verdeling partizaan – guerrillastrijder, helleveeg partizanenstrijd = guerrilla, verzet partje - stukje partner = dansgenoot, deelgenoot, genoot, maat, man, vrouw, wederhelft medespeler, partner van Ot = Sien partner van Pim = Mien partner van Snip = Snap partij – aan(deel), gedeelte, feest, fractie, fuif, groep, hoeveelheid, lading, verenigig, vracht partijblok in vertegenwoordiging - fractie partijdig = afhankelijk, eenzijdig, partiaal, vooringenomen partijdigheid - eenzijdigheid, partialiteit, vooringenomenheid partijganger – partizaan partijkrant - orgaan partijleider - bons, bonze partij in een rechtsgeding = beklaagde, eiser, eiseres, gedaagde partijschap - partijdigheid, tweedracht, verdeeldheid part of moot – schijf part vis - moot party - instuif, ontvangst Parvati - Durga, Kali parvenu - opkomeling, prol, snob Parijs modehuis = Dior, Balmain, Patou Parijs museum in - Louvre Parijs rood = ijzermenie Parijse universiteit = Sorbonne Parijse voorstad - Antony, Argenteuil, Asnières, Aubervilliers, Aul-sous-Bois, Bagneux, Bagnolet, Clicy, Créteil, Bondy, Colombes, Courbevoie, Drancy, Ivry, Meudon, Montrouge, Nanterre, Pantin, Puteaux, Sartrouville, Saint-Denis, Sarcelles, Sèvres, Suresnes, Versailles, Villejuif, Viscennes Parijse wijk – Bourse, Elysee, Gobelins, Louvre, Luxenbourg, Menilmontant, Montmartre, Opéra, Observatoire, Panthéon, Popincour,Reuily, Temple, pas – bergengte, bergpad, doorgang, doortocht, engte, juist, kortgeleden, laatst(leden), nauwelijks, net, onlangs, paspoort, passage, recent, reisdocument, schrede, stap, tred (e), voetstap, vrijbrief, waterpas, zojuist, zoëven, zojuist, zonet pas gebeurd – even, net, onlangs, recent, zoëven, zojuist pas geleden = kortelings, onlangs, recent pas gemaakt = nieuw pas gewijde = neofiet, nieuwbekeerde pas gewijde priester = neomist pas ontdtaan - nieuw pas soldaat = recruut, rekruut, big pas student - feut pas voorgevallen - recent Pasen - Pascha, Pesaah pasar (Ind.) = markt, marktplaats pasbedacht - nieuw pasganger – hakkenei, telganger pasgang van een paard = tel(gang) pasgebakken - vers pasgeborene - baby, boorling, boreling, zuigeling pasgebrand - brandvers pasgehuwde - nupturiënt(e) pas gekocht – nieuw pasgetrouwde vrouw - bruid pas gewijd priester = neomist pas, hooggelegen berg – col pashokje - paskamer Pasja, gebied van een – pasjalik pasje - stapje paskwil = grap, pamflet, parodie, pasquinade schotschrift, smaadschrift, spotternij, vlugschrift paskwillig - belachelijk, gek, mal, vreemd paslood - schietlood pasmunt – kleingeld, wisselgeld paspoort - identiteitsbewijs, reisdocument, reispas, vrijgeleide paspoort van een schip = zee pas paspop - mannequin pasquinade = libel, paskwil, schotschrift, smaadschrift passaat - valwind passabel - draaglijk passage = doorgang, doorvaart, overtocht, pas, poort, tunnel, weg passagebureau - reisbureau passagegeld - vervoerloon, vracht passage in een toneelstuk - claus(e) passagier - forens, reiziger, slechtvalk passagier die niet betaalt = lifter, verstekeling passagieren - uitgaan passant = reiziger, terloops, voorbijganger (en) passant = terloops passeerbaar = passabel passeerplaatje - centrumpunt passelijk = redelijk, tamelijk passement - boordsel, galon passement van goud- of zilverdraad - bisette passement van wol - galon passementerie - boordsel, passement passen - (aan)meten, behoren, betamen, convenieren, horen, letten, meten, overeenstemmen, quadreren, schikken, voegen passen bij = harmoniëren, overeenstemmen passen op = bewaken passend = behoorlijk, convenabel, behoorlijk, betamelijk, fair, gegoten, gelegen, geschikt, juist, keurig, netoegzaam, treffend passenteller - pedometer, podometer passe-partout - loper, lijst passeren – afwijzen, doorgeven, geschieden, inhalen, overslaan, transet, voorbijgaan, voorvallen passe-temps - tijdverdrijf passie = drift, hartstocht, lijden, verliefdheid passiebloem - passiflora passieboek - passionarium passief – berustend, decadent, gelaten, inactief, lijdelijk, lijdzaam, inactief, lijdend, lijdens, tekort passifloracee - passiebloem passiva - lasten, schulden passieve natuurbeginsel (Chinees) - yin passiewerktuig - doornenkroon, gesel, hamer, ladder, lans, nijptang, speer Passionisten-congregatie - C.P. pasta – balsem, creme, eeg, smeersel, zalf pasteitje – kroket, pate pastel – kleurkrijt, kleurstift, tekenstift, weda pastelinkt - waterinkt pastella - podometer pastelschilder - pastellist pasten – afgietsels pastille - tablet pastoor – biechtvader, herder, priester, zeemeeuw, zielenherder pastoor van een kathedraal = plebaan pastoorschap - pastoraat pastoorshemd – melkvel pastor – herder, hoeder, predikant pastoraal = herderlijk pastoraat - pastoorschap, domineeschap, predikantschap pastorale = herdersspel, herderslied pastoralla = pastoriegoederen, pastoorszaken, predikantszaken pastij – paté pas voorgevallen - recent pasvorm - coupe, model, snit pat = schaakterm, remise Patagoniërs - Chuelche, Tehuelche, Thoneca Patagonische eilanden, een der - Chatham, Navarino, Staten-eiland, Vuurland patat – aardappel, frites, patee – leverpastei, wildpastei patent = akte, eminent, evident, excellent, gezond, klaar, licentie, machtig, octrooi, opperbest, prima, probaat, puik, uitmuntend, uitstekend, vergunning, voortreffelijk patent geven - patenteren patenthout - houtdeeg pater = geestelijke, kloosterling, ordegeestelijke, padre, priester, vader pater familias = huisvader paternalisme = bevoogding paternoster = handboeien, rozenkrans, paternosterboom – zedrak pathetisch - patetico pathologie = ziektekunde, ziektenleer pathos = bezieling, (gemoeds )aandoening, gezwollenheid, hartstocht, hoogdravendheid, vuur patiënt - lijder, zieke patiëntie = geduld patio = binnenplaats, binnenhof patissier - banketbakker patjakker - deugniet, fielt, schurk, schelm, smeerlap patois - dialect, volkstaal patres, ad-gaan – overlijden patria = vaderland patriarch = aartsvader, stamvader patrijs – stempel, veldhoen patrijshond = pointer, setter patrijspoort – kajuitsraampje, scheepsraam patrijsvalk - havik patriot = vaderlander patriottisch = vaderlands patronaat - bescherming patrones = beschermvrouwe patrones van de gehuwde vrouw - Anna patroon - baas, beschermer, beschermheer, beschermheilige, bevorderaar, chef, dessin, granaat, kogel, koker, mal, meester, model, ondernemer, ontwerp, projectiel, schema, staal, stramien, tekening, voorbeeld, verdediger, vorm, schutsheilige, werkgever patroon in stof - dessin patroon van het bisdom Haarlem - Bavo patroonschap - patronaat patroontas - giberne patrouille = verkenning, wachtronde patrouIlletocht = ronde patrijs, soort - frankolijn, roelroel patrijshond - setter patrjspoort - spion patrijsvalk - havik pats = bons, dreun, klap, kletslel, mep, pets, slag, tik patsen - gooien, smijten patser - dikdoener, doordraaier, druktemaker, losbol, opschepper, ploert, poen, prol, pooier, smeerlap, schoft, schurk, souteneur, smeerlap patijnen – patineren pats op het oor - oorveeg pauk – keteltrom, (ruitr)trom, trommel, pauken - keteltrommen, timpani paukslager - paukenist, pauker pauper = arme, behoeftige, bezitloze, sloeber, zwerver pauper worden - pauperiseren paus = P., kerkvader, kerkvoogd, kerkvorst, papa, pontifex pausdom = papisme pauselijk - papaal, pontificaal pauselijk gezant = (inter)nuntius pauselijk hof = curie pauselijk leerstuk = encycliek pauselijk paleis = Lateraan, Vaticaan pauselijk schrijven - breve, encycliek, motuproprio, pauselijk verblijf = Vaticaan pauselijk verbod = interdict, interdictie pauselijk vrijwilliger = zouaaf, zoeaaf pauselijke brief = bul pauselijke driekroon = tiaar, tiara pauselijke gezant = Nuntius, Internuntius pauselijke inkomsten - annaten pauselijke kroon - tiara pauselijke kruisstaf - ferula pauselijke onderscheiding - Christusorde, Gregoriusorde, Piusorde, Silvesterorde pauselijke rechtbank - rota pauselijke regering - apostolaat, curie pauselijke schatmeester = camerlengo pauselijke soldaat - zouaaf pauselijke staat = Vaticaan pauselijke staf = ferula pauselijke stoel = cathedra pauselijke vertegenwoordiger - internuntius pauselijke waardigheid = pontificaat, opperpriesterschap pauselijke zendbrief - encycliek pausennaam – Adeodaus, Adrianus, Agatho, Agapitus, Albertus, Alexander, Anastasius, Anavletus, Anicetus, Anterus, Benedictus, Bonifatius, Cajus, Callistus, Celestinus, Clemens, Conon, Coeletinus, Constantius, Cornelius, Christiphorus, Damasus, Deusdedit, Dianysius, Dioscorus, Donus, Eleutherius, Eugenius, Eulalius, Eusebius, Eutychianus, Evaristus, Fabianus, Felix, Formosus, Gelasius, Gregorius, Hadrianus, Hilarius, Hippolytus, Hormisdas, Honorius, Hyginus, Innocentius, Julius, Johannes, lando, Laurentius, Leo, Libarius, Linus, Luius, Marcellinus, Marcellus, Marcus, Martinus, Melchiades, Nicolaus, Novatianus, Paschalis, Paulus, Pelagius, Petrus, Philippus, Pius, Pontianus, Romanus, Sabinianus, Sergius, Severinus, Silverius, Silvester, Simplicius, Siricius, Sisinnius, Sixtus, Soter, Stephanus, Symmachus, Telesphorus, Theodorik, Theodorus, Urbanus, Ursinus, Valentinus, Victor, Vigilius, Vitalianus, Zacharius, Zephyrinus, Zosimus pausgezinde = papist pausgezindheid - papisme paustitel - primaat paus zijn - pontificaat pauw – horzel, siervogel pauweweefsel - pauwoog pauwgans - rotgans pauze = entracte, intermezzo, onderbreking, rust, rustpoos, rusttijd, schoft, tacet (muz.), verpozing pauzeren – onderbreken, pozen, rusten pauzeren om te eten - schaften pauzeteken = sela(h) pavane = dans paviljoen = bijgebouw, buitencafe, kiosk, lusthuis, parkhuisje pax = vrede pech = panne, storing, mankement, oponthoud, storing, strop, tegenslag, tegenspoed, tegenvaller pech aan schepen - averij pech met een auto - panne pechvogel = ongeluksvogel, schlemiel pecunia = geld pecuniair = financieel, geldelijk ped = step pedaal = hefboom, trapper, voetklavier pedagogie - opvoedkunde pedagogisch - opvoedkndig pedagogisch vormen = opleiden pedagoog = docent, leraar, onderwijzer, opvoeder pedagogie = opvoedkunde, opvoedingskunst pedagogisch = opvoedkundig pedagoog = opvoedkundige, opvoeder pedagoog = Pestalozzi, Montessorie, Fröbel, Rousseau, Ligthart, Comenius, Decroly pedant = arrogant, ingebeeld, laatdunkend, misachtend, onderwijzer, schoolvos, verwaand, waanwijs pedanterie = verwaandheid, waanwijsheid, schoolvosserij peddel = riem, roeispaan, pagaai, paddel peddelaar = fietser, roeier, wielrijder peddelen - fietsen peddelen in een vaartuig = kanoën pedel = bediende, bode, stafdrager pediater = kinderarts pedicure = voetverzorger, voetverzorging pedigree - stamboom pedologie = bodemkunde pee = biet, wortel peen = biet, kroot, wortel peenloof – wortelgroen peer – fruit, hoofd, vader pees – gierigaard, snaar, snoer, spiereinde, vrek, zeen, zenuw peesknoop = ganglion peet – doopgetuige, peter, meter, peetoom, peetvader, tante, peetoom = peet, peter peettante = meter peg = keg, pen, pin, spie, wig pegel = gulden, hoogtemerk, ijskegel pegelaar – gierihaard, vrek pegulanten – duiten peiger - kapot peignoir = chamberloek, gewaad, huis, kamerjas, kimono, negligé, ochtendjas, sjamberloek peil – gehalte, graad, hoogte(merk), maatstaf, merk, niveau, po, waterstand peilen – afdiepen, doorgronden, loden, meten naspeuren, onderzoeken, raaien, sonderen peilen op de rivier = raaien peiling - loding peilinstallatie – radar peilinstrument – radar, sonar peillat - peilstok peillood = dieplood, handlood, sonde peilmerk in maatkan = pegel peilstift = sonde peilstok = meetstok, polsstok, roeistok peil van positie – graad peil van water - hoogte peinzen – broeden, denken, dromen, mediteren, mijmeren, nadenken, piekeren, prakkiseren, suffen, zinnen peinzend = mijmerend, nadenkend, pensief peinzer – denker, filosoof peisteren - weiden pek – asfalt, pik, teer pekel = brem, brijn, zoutwater pekelachtig - zilt,zoutachtig pekelen = inzouten, inmaken, inleggen, zouten pekelwater - brijn pel = bast, bolster, dop, huid, schaal, schil(fer), vlies pelagische fauna - diepzeedieren pelargonium - geranium pelder = baarkleed, lijkkleed, lijkwaad pêle-mêle - dooreen, fotoraam, mengelmoes, overhoop, warboel pelen - ontharen, pellen pelerine – kraagmantel, schoudermanteltje pelgrim = bedevaartganger, passagiersvalk pelgrim die naar Mekka is geweest - Hadji, Hadzji pelgrimage = bedevaart pelgrimsgewaad = paltrok pelgrimsoord = bedevaartsoord; zie aldaar pelgrimsrok = paltrok pelgrimsstaf = palster pelgrimstocht = bedevaart, pelgrimage, Hadj pelikaan – kropgans, tandartstang pelikaanachtige vogel = aalscholver, schollevaar pelita - nachtlampje pellen – doppen, schillen peller – pelmolenaar pelmolenaar – gorter, grutter, peller pelleterie = bontwerk, bontwinkel, pelswerk pelleterie peluw = bolster, kussen Peloponnesus – Morea peloton - troep pels = bontjas, dierenhuid, vacht pels van de moerasbever - nutria pelsdier – bever, bisam(rat), karakoel, konijn, mink, nerts, otter, zilvervos pelsjager – trapper, wildstroper pelsjas = bontjas pelsrob - zeebeer pelsvreters - mallophaga pelswerk = bont pelterij = bontwerk, pelleterie peluw - bolster, kussen, hoofdkussen, hoofdmatras pelvimeter - bekkenpasse pen = balpen, bout, breinaald, ganzenpen, knijper, nagel, pin, pal, schacht, slagveer, spie speet, staaf, stift, veder, vederschacht, veer, vulpen pen met palingen = speet pen om spil vast te zetten = pal pen tegen wagen rad = lens, luns pen voor tekenen van notenbalken - rastraal penale wetten - strafwetten penaliteit - straf (bepaling), strafbaarheid, strafwetgeving penalty = strafschop penant – muurdam, muurvak, muurvlakte, steunpilaar penanttafeltje = console penarie = angst, behoefte, benauwdheid, ellende, gebrek, geldnood, geldverlegenheid, nood, perikel, rats, trammelant Penaten = huisgoden pendant – oorhanger, tegenhanger pendel - hanglamp pendelen - forenzen pendule = pronkklok, slingeruurwerk pene = boete, straf Penelope's gemaal = Odysseus penetrant = doordringend, indringend, scherp penetreren - doordringen, doorgronden, doortrekken, drenken, uitvorsen penhoren - torenslak penibel = hachelijk, lastig, moeilijk, netelig, pijnlijk, smartelijk penis - fallus, roede penitent = boeteling, biechteling penitentie = boete, straf, bezoeking pennen - schrijven pennenaam - pseudoniem, schuilnaam pennenkunst = kalligrafie, schoonschrijfkunst pennenlikker – klerk pennennaam - pseudoniem pennenstreek = haal, lus pennenstrijd - controverse, polemiek, twistgeschrijf pennentrek = krul, paraaf pennenwisser – inktlap penner - schrijver pennetje = stift pennenvrucht = boek, geschrift, opstel, roman pennetje met kop = speld pennevoerder - secretaris penning – besant, geldstuk, medaille, munt, muntstuk penning met twee koppen of busten - bajoire penningkenner - numismaticus penningkunde = numismatiek penningmeester = afschuimer, fiscus, kwestor, questor, thesaurier pennist - schrijver pen om een spil vast te zetten - pal penningplaat = plak, plaket pens – koeienmaag pensee – paars, viooltje penseel - kwast penseelaapjes - oeistiti penseelschrijver = letterschilder penseelstreek – toets penselen - schilderen Pennsylvanië, gebergte in - Alleghanies Pennsylvanië, hoofdstad van - Harrisburg penny = d., pence' pennyweight - d.w.t. penopening - glip penose = onderwereld pens - buik, koeienmaag, lichaam, rumen penseel - kwast penseelaapjes - oeistitie penselen - schilderen pensief = mijmerend, nadenkend, peinzend pensioen – ambtsrust, jaargeld, uitkering, wedde pensioen geven - pensionneren pensioen uitkering = A.O.W. pension - kostgeld, kostuis, logement pensionaat - gevangenis, kostschool pensiongeld - kostgld pensjager = stroper pensum = strafwerk, taak penszak = dikbuik, vreetzak pentaëder = vijfvlak (regelmatig) pentagonaal = vijfhoekig pentagoon = vijfhoek pentastoma = tongvorm, linguatita Pentateuch = Exodus, Numeri, Genesis, Leviticus, Deuteronomium pentatlon - vijfkamp penter – talie penterig - pappig penterschouw - polster pentosaan - mannen, xylan pentose = ribose, xylose penvoerder – secreataris penwortel - hartwortel pep - branie, lef, pit, vuur pepel - vlinder peper, bestanddeel van - chavicine, piperi(di)ne peperboom - garoeboon peperboompje- daphne peperhuisje - puntzak pepermunt = menthol peperen - kruiden pepereter - toekan peperig - duur, prijzig peper in azijn ingemaakt - peperoni Peperkust – Liberia pepermuntlikeur - menthe Pepermuntolie – menthol pepernoot - kruidnoot peperplant - betel pepersoort = piment, pimento peperstruik - kava pepervogel - toekan pepervreter - kirima, toekan, toko pepervuur - springvuur peperwortel = lepelblad, mieriks(wortel) pepite = goudklomp pepmiddelen = amfetamine, cocaïne, dexedrine, heroïne, pervitine peppel - abeel, esp, populier, ratelaar pepsine = maagferment per = bij door, in, met, middels, via per abuis = abusievelijk per accident = toevallig per acquit = betaald, voldaan per adres = p.a. per cassa = contant per dag = daags, dagelijks per duizend = promille per expresse = spoed, p.e. per giro betalen = gireren, storten per honderd = procent, percent per jaar = annuel, jaarlijks per maand = maandelijks, mensueel per omgaande = p.o. per persoon = p.p. per schip reizen - varen per se = beslist, stellig, noodzakelijk per spoor reizen - sporen per stuk = ad., p. st., à per telefoon spreken = telefoneren per telegraaf berichten = seinen, telegraferen per toeval = toevallig, accidenteel per tren reizen - sporn per week = wekelijks perceel = deel, kavel, kaveling, pand, stuk percent = pct., procent percentage edele metalen in alliages - allooi percentage van de rente = rentevoet, rentestandaard percentsgewijs honorarium = royalty perceptie = inning, ontvangst percoleren - filteren percussie = slag, stoot, botsing percussiedopje = slaghoedje pereboom – pirus perelaar - perenboom peremptoir = afdoend, beslissend, vernietigend perenboom – parelaar perenras - Bergamot, Beurré, Catillac, Charneux, Conference, Durondeau, Hardy, Legipont, Lucas, Wijnpeer perfect – af, corrsct, foutloos, gaaf, geheel, keurig, ongeschondnl volkomen, volmaakt, uitmuntend, uitnemend, uitstekend perfectum = perf. perfektie = volmaaktheid, voortreffelijkheid perfide = trouweloos, vals, verraderlijk perfide Albion = Engeland perforatie = doorboring, gaatje (s) perforatielijn - rillijn perforeren = doorboren pergola = booggang, draaghemel, prieel periculeus = gevaarlijk, hachelijk periculum - gevaar periculum in mora = p.i.m. periderm = kurkweefsel peridoot - chrysoliet, olivijn periferie = buitenkant, cirkelomtrek, omgeving perforeren - doorboren periglaciaal bodemverschijnsel = solifluctie perigoon = bloemdek perikel - avontuur, gevaar, moeilijkheid, nood, penarie, probleem, risico, wederwaardigheid periklaas - MgO perikoop - deel perineum - bilnaad periode - cijfergroep, cyclus, duur, eeuw, era, fase, kringloop, passage, stadium, termijn, tijd, tijdkring, tijdperk, tijdruimte, tijdvak periode = periode (geologisch) = kwartair, mesozoïcum, paleozoïcum, tertiair periode (historisch) = bronstijd, m.e., ijzertijd, oudheid, renaissance, steentijd, verlichting periode ter bepaling van Pasen - epacta periode van drie maanden = kwartaal,trimester periode van duizend jaar = millennium, chiliade periode van honderd jaar = eeuw, era periode van tien dagen = decade periode van tien jaar = decennium periode van vier jaar = Olympiade periode van vijf jaar = lustrum periode van zes maanden = halfjaar, semester periode waarin men onderweg is - rijtijd periodiek = blad, dagblad, krant, maandblad, magazijn, regelmatig, tijdschrift, weekblad periodieke onthouding = p.o. periodieke regentijd = moesson periodieke terugkeer – periodiciteit periodieke uitkering - dividend periodieke vaste bijdrage - contributie periodieke zwenking van de aarde - mutatie perioeci = omwoners periost = beenvlies perpetie = verandering, omkeer periscopisch = holbol periskoopvis - anablebs peristaltisch = wormvormig peristyle = zuilengang peritoneum = buikvlies perk = bed, begrenzing, bloembed, bloemvak, border, gazon, grasveld, rabat, tuinvak, perkamentrol die weer leesbaar is gemaakt - palimpsest perkamentsoort – fransijn perkloos – onbegrensd perkoen - dennenpaal permanent - almaar, blijvend, duurzaam, immer, steeds, vaststaand, voortdurend permanent bevroren grond = permafrost permanente commissie = p.c. permanntgeel - bariumchromaat permanentgroen - chroomgroen permeabel = doordringbaar, doorlatend permis – vergunning, verlof Permische periode - Dyas Perm permissie – toelating, toestemming, vergunning, verlening, verlof permit = geleidebiljet, toegangsbewijs, verlofbiljet permitatie - familie, relatie, vergunning permitteren - toestaan, vergunnen, veroorloven permutatie = verandering, verplaatsing, verwisseling Pernambuco, haven van - Tamandare Pernambuco, hoofdstad van - Recife pernicieus = nadelig, schadelijk, verderfelijk peroratie = slotrede, slotwoord perpetueel = aanhoudend, altijddurend, bestendig, onafgebroken, onophoudelijk perplex = onthutst, ontsteld, paf, verbaasd, verbluft, verbijsterd, versteld, verlegen, verward perplexiteit - bedrempeldheid, ontsteltenis, onzekerheid, verbijstering, verlegenheid perron – plankier, platvorm pers – drukmachine, drukpers, journalisten, mangel, media, medium, perzik, stok, roede, sapmachine, schrijvers, staak, stang persbreidel - censuur persbureau - ADN, AFP, Aneta, A.N.P.,ANS(A), AP(A), ATS-SDA, Belga, CNA, CP, DPA, EPE, EXTEL, DYODO, MTI, NCNA, nieuwsagentschap, NTB, Reuter, TANJUG, TASS, UP(I), U.P.I. persen - dringen, drukken, duwen, mangelen, nopen, prangen, samendrukken persecuteren – vervolgen persende mengen – kneden perser - steenvormer persevereren = volharden, volhouden persgesprek = interview persianer = astrakan persiflage - karikatuur perskaart = verslaggeverskaart persman = journalist, redacteur, verslaggever persmuskiet - dagbladschrijver, journalist, reporter personage = persoon, figuur personeel – werknemers personeel aantrekke – werven personeelsblad – orgaan personen – lui, lieden, mensen personen van adel = edelen personificatie = persoonsverbeelding personificatie van de dood - Hein personificatie van de onschuld - maagd personificatie van een toorn - Ira personificatie van Engeland - Bull personificatie van Zwitserland = Helvetia persoon = eenzaat, enkeling, figuur, heer, iemand, individu, kerel, man, mens, personage, speler, spreker, subject, sujet, vrouw persoon aan wiens order een wissel gesteld is = nemer persoon, als, voorstellen - personifiëren persoon die deel uitmaakt van een vereniging = lid persoon die een gedachtewisseling voert = debater persoon die nergens voor deugt - nietsnut, niksnut persoon die schiet - schutter persoon die verzorgd schrijft = stilist persoon die voor het eerst optreedt = debutant persoon om wie men lacht = risee persoon tot wie een aanbod is gericht = oblaat persoon uit de adelstand = aristocraat, aristocrate, baron, barones, freule graaf, gravin, hertog, hertogin, jonkheer, jonker, jonkvrouwe, markies, markiezin, prins, prinses, ridder, vicomte persoon van geringe afkomst = proleet, nobody persoon zonder pigmentkleur = albino persoonlijk - eigen, individueel, particulier, privé, subjectief, zelf persoonlijk overwicht - autoriteit persoonlijk voornaamwoord - ego, ge, gij, haar, hem, hen, het, hun, hij, ik, je, jou, jullie, jij, me, mij, ons, we, wij, ze, zij, persoonlijk voornaamwoord (Duits)- dich, dir, du, er, euch, ich, ihm, Ihn, ihnen, jhr, mich, mir, sie, uns, wir persoonlijk voornaamwoord (Engels) = he, her, him, me, she, them, they, us, we, you persoonlijk voornaamwoord (Frans) = elle, elles, il, ils, je, la, le, leur, me, mol, nous, te, toi, toi, tu, vous persoonlijke bijzonderheden = personalia persoonlijkheid – karakter persoon of schepsel – mens persoonsaanduiding - naam persoonssbeschrijving = signalement persoonsbewijs = identiteitsbewijs, legitimatie, pas persoonsgelijkheid = eenzelvigheid, identiteit persoonsnaamkunde – antroponymie persoonsregister - naamlijst persoonsverbeelding - personificatie persorgaan = dagblad, krant, maandblad, magazine, tijdschrift, weekblad persorganen - media perspectief = doorzicht, toekomst, toekomstmogelijkheid, uitzicht, vergezicht, verschiet perspomp - compressor persuaderen = overhalen, overreden, overtuigen pert = gril, kuur perte = pert, (prijs)verlies pertig – nukkig, vlug pertinent - afdoend, beslist, nadrukkelijk, nauwkeurig, stellig, stipt Peru, bergtop in - Huascaran Peru, departement van – 3 Ica 4 Lima, Puno 5 Cuzco, Jumin, Pasco, Piura, Tacna 6 Ancash, Callao, Loreto, Tumbes 7 Huanuco 8 Amazonas, Apurimac, Arequipa, Ayacucho, Moquegua 9 Cajamarc 10 Lambayeque 12 Huancavelica Peru, departementale hoofdstad in - 3 Ica 4 Lima, Puno 5 Cozco, Piura, Tacna 6 Callao, Huaraz, Tumbes 7 Abancay, Huanuco, Iquitos 8 Arequipa, Ayacucho, Chiclayo, Huancayo, Moquegua, Trujillo 9 Cajamarca, Moyobamba 11 Chachapoyas 12 Huancavelica Peru, munt in - sol Peru, rivier in - Maranor, Santa, Ucayali perunage - peruun Peruviaans schaap - paco Peruviaans stinkdier - zorrillo Peruviaans vogelprodukt - guano Peruaanse haven - Ancon Peruviaanse munteenheid - sol Peruviaanse plaats - Areguipa, Callao, Lima Peruviaanse vorst - inca, inka pervers – onnatuurlijk, rot, slecht, tegennatuurlijk,verdorven perverse geslachtslust - masochisme, sadisme perversiteit - verdorvenheid Perzië – Iran perzik - merkaton perzik, niet veredelde - purk perziksoort - pavie Perzisch drama - taziye Perzisch epos - Chamsa, Sjahname Perzisch handgeknoopt tapijt - senné, senneh Perzisch Indisch dichter - Faizi Perzisch landvoogd - satraap Perzisch staatshoofd – sjah Perzisch tapijt - kirman Perzisch weefsel - kelim Perzische berg - Elbroes, Zagros Perzische bevelhebber - sirdar Perzische bouwmeester - Fahrad Perzische dichter - Ansari, Anvari, Attam Perzische dichtvorm - ghasel(e), rubai Perzische gedichtenverzameling - Chamsa Perzische god - Amsjaspands, A(h)riman, daiva, Darvandis, Dive, Honover, Ized, Mithra, Ormuzd, Peri, Zervane Perzische godin van de liefde - Ana(h)ita, Anaïtis Perzische heerser - 4 Omar, Sefi, Sjah 5 Abake, Abbas, Ahmad, al-Tai, Arses,Baydu, Cyrus, Jazed, Kobad, Peroz, Roech 6 al-Amin, al-Hadi, al-Kaim, al-Radi, Asjraf, Bahram, Balasj, Darius, Firoez, Ghazam, Haroen, Hisjam, Ismail, Jamsap, Marwan, Narsch, Orodes, Osroës, Xerxes 7 al-Kair, al-Kahir, al-Moeti, al-Nasir, al-Walid, al-Zahir, Arghoen, Hoesein, Ibrahim, Mahmoed, Pacous, Tahmasp, Vonones 8 al-Mamoen, al-Rasjid, al-Wakhik, Ardasjir, Cambyses, Chosroës, Cinnamus, Gaykhatu, Gotarzes, Hoelagoe, Phraates, Seleucus, Vardanes 9 Alexander, al-Mansoer, al-Moetazz, Antiochus, Artabanus, Demetrius, Hormisdas, Jezdegerd, Moesawijah, Oldjaitoe, Soelaiman, Vologases 10 Al-Moehtadi, al-Moektadi, al-Moektafi, al-Moestadi, al- Moestain, al-Moestadid, al-Moestasim, al-Moettaki, Artaxerxes, Phraataces, Sinatruces 11 Al-Moektadir, al-Moentasir, al-Moestakfi, al-Moestasim, Mithradatis 12 Adnoer-Narseh, al- Moestansir, al-Moestazhir, 13 Al-Moestarsjid 14 Al-Moestandjid, al-Moettawakkil, Parthamaspates Perzische hoofdstad - Teheran Perzische inhoudsmaat - artaba Perzische keizer - Sjah. Perzische keizer - Cyrus, Cambyses, Darius, Ardasjiz, Sapor, Kobad, Chrosroës, Jezdegerd, Caspyor Perzische keizerin - Farah, Soraya Perzische landvoogd - satraap Perzische lijfwacht - trawant Perzische munt - abas, dareik, rial, toman Perzische oude lengtemaat - parasang Perzische oude taal - Pehlevi Perzische paliszaal - iwan Perzische provinciale gouverneur - satraap Perzische provincie - Fars, Isfahan, Khoezistan, Khorassan, Kirmansjahan, Koerdistan, Mazandaran Perzische schriftvariant - talik Perzische stad - Choi Perzische vorst - sjah Perzische vorstenzetel - pauwentroon Perzische zijde - ablaue, ardassine Perzische zonnegod - Mitras, Mithras Pesach - Pasen pesante (muz.) - slepend, zwaarwichtig Pescadores, een der - Peng-hoe pessem - kweek pessimist - kniesoor, zwartkijker pessimistisch - zwartgallig pest - epidemie, pestilentie pest, door gezwollen lymfeklier - buboon pestel - molenroede, stamper pesten – jennen, judassen, kliern, kwellen, narren, negeren, plagen, sarren, tarten, treiteren pesterij - gesar, getreiter pesthuis - lazaret pestkop – kweller, plaaggeest, sar, treiter(aar) pestman - lijkendrager pestvogel - bombycillidae, zijdestaart pestziekte - epidemie, pestilentie pet - begrip, hoofddeksel, inzicht, knudde, nietswaardig, verstand peter – doopvader, peetoom peterselie - eppe pethidine – dolantine petieterig – klein, pietluttig petileren - blinken, fonkelen, paarlen,parelen, schitteren petitie - adres, rekwest, request, smeekbede, smeekschrift, verzoek petitum - conclusie petoet - bajes, bak, cachot, cel, gevang (enis), lik, nor, petroleum - aardolie, gasoline, kerosine, nafta, olie, peterolie, petrolie, peut, petroleumaandelen - olies petroleumauto - tankwagen petroleumbrander - primus petroleumether – ether, nafta, petroleumschip - tanker pets - klap, Iel, mep, pats, slag, tik petsen - klappen, slaan petticoat - onderrok petto (In) - bewaren, tegoed pet zonder klep - pots peukel - baardje, bobbel, puistje peukje - eindje, stompje peul - schil peulerwt - keker peulvrucht - boon, (dop)erwt, flageolet, kapucijner, keker, linze, lupine, slaboon, snijboon, tuinboon, wikke peun – klap, mep, stoot peur – wormentros peuren – peuteren, roeren, wroeten peurkwast - lamprei, prik peut - klap, opdoffer, opstopper, stomp, stoot peut – benzine, petroleum, terpentine peuter – baby, dreumes, kind, uk(kepuk) peuteraar - muggenzifter peuteren - beuzelen, friemelen, frunniken knoeien, mieren, mullen, peuren, poken, pulken, punniken, wroeten peuterig - kriebelig, klein, popperig, prutserig peuzel – treuzelaar peuzelen – eten, happen, knabbelen, snaaien pezel – graanzolder pezen – hardrijden, zwoegen pezerik - bullenpees pezig - taai, tendineus, vezelig p.f. - m.g. phantasie - verbeelding phenol - cabolzuur Philippijnen, een der - Mindanoa Phlippijnse inwoner - Filippino Philippijnse munt - peso Phoenicische zonnegod - Bel Phoenix-eilandn, een der - Canton, Enderbury phosphorus - p., fosfor Phrygische godin - Cybele Phytolaccacee - karmozijnbes piama - nachtkleding, pyama pianist – musicus, muzikant, pianospeler piano, soort - clavecimbel, clavichord, klavier, pianola, vleugel pianocompositie - sonate, toccata pianohamertje - tangent pianokrukje - taboeret pianola – fonola pianospeler - pianist pianostemmer - accordeur pianostuk met orkestbegeleiding - pianoconcert plinostuk voor vier handen - quatremains pianowerk - sonate, sonatine, toccata Piaristen - S.P. pias - clown, dwaas, grapjas, grappenmaker, grullenmaker, guit, hansworst, harlekijn, klown, kwant, kwibus, alloot, nar, olijkerd, paljas, pierrot, potsenmaker, rare, snaak, zot piassava - palmyra piassig - gek, kluchtig piazza (It.) - plein, marktplein, straat Picardië, stad in - Abbeville, Aniens Picareske roman – schelmenroman piccolo – fluit, liftjongen pick-up - grammofoon, pathefoon, platenspeler, vrachtauto, picobello - uitstekend picturaal - schilderachtig piedestal - voetstuk, pedestal pief – kerel, man piek – bergtop, gulden, lans, prik, punt, speer, spies, spits, steek, top, uitschieter pieken - prikken, steken piekenier – spiesdragen piekenval - dirk, gaffeltoptouw, nokkeval piekeraar – stakker, tobber piekeren – denken, dubben, kniezen, mijmeren, nadenken, peinzen, prakkeseren, puzzelen, suffen, tobben piekgras - liesgras piekuur - spits piekijzer - geus, gieteling pielepoot - ooievaar pienter - bijdehand, gevat, gewiekst, gis, glad, goochem, helder, intelligent, kien, link, scherpzinnigschrander, slim, sluw, snugger, spits, uitgerekend, uitgeslapen, vernuftig, verstandig piepend geluid - gepiep pieper - aardappel, anthus, lokfluitje, muis, patroon, verklikker verrader pier - (aard)worm, havendam, havenhoofd, losplaats, moelje, strekdam, wandelhoofd, regen(worm), wurm, piere - kot, val, huis; vogelknip pierement - draaiorgel pierenbakje - patroontas pierenverschrikkertje - borreltje pierewaaien - bambocheen, boemelen, stappen pierewaaier - boemelaar, doordraaier, fuifnummer, losbol, zwierbol pierewiet – grappenmaker pierig – wormstekig pioerrot – clown, hansworst, nar, pias piet – kanarievogel pieterig – klein, min, peuterig, tenger piëteit - verering, vroomheid pieterig - klein, min, tenger pietervissen - trachinidae piëtisterij - femelarij pietlut – krent, krentenweger pietluttigheid - angstvalligheid, kleingeestigheid, kleinzieligheid, krenterigheid, scrupulositeit pietsie - iets, priegeltje, snufje pietsje – beetje, kleinigheid pieus - godvruchtig, vroom piezel - beetje pigment - kleurstof pigmentgezwel - melanoom pigmentloze - albino, witteling pij - habijt, monnikskleedopperkleed, overkleed pijjekker – wambuis, zeemansjas pijl - flits, schicht, wegwijzer pijldraak - draakvis pijler - drager, kolom, (steun)pilaar, stut, zuil pijlkruid - sagittaria pijlschans - flêche pijlsteen - belemniet pijlwichelarij - belomantie pijlwortel - arrownoot pijn – droefheid, leed(wezen), lijden, smart, verdriet, wee, zeer, zielensmart pijn achteraf - napijn pijn doen - bezeren pijn hebben - lijden pijn in de beenderen - astealgie pijn in de gewrichten - jicht, omalgie, reumatiek pijn in de hartstreek - angina pectoris, hartbeklemming, stenocardie pijn in de heup - heupjicht, ischias pijn in de lendenspieren - spit pijn in de lever - hepatalgie, hepatitis pijn in de milt - splenalgie pijn in de schouderstreek - omalgie pijn in een gewricht - jicht, onalgie pijn in het heupgewricht - coxalgie, coxodyni pijnappel - denappel pijnappelklier - epifyse, hypofyse pijnbank – folterbank, tortuur pijnbankje – fattul pijnboom - ceder, cipres, den, lariks, lork, mast, spar pijnen – kwellen, persen pijngevoeligheid - algesie pijnigen - folteren, grieven, kastijden, kwellen, kwetsen, martelen, mishandelen, tormenteren, steken, teisteren, verwonden- pijniger - folteraar, kweller pijniging - kwelling, marteling, tortuur pijnlijk – gevoelig, hachelijk, lastig, moeilijk, netelig, nijpend, onaangenaam, penibel, schrijnend, smartelijk pijnlijk aangedaan – gegriefd, gekwetst pijnlijk drukken – knellen pijnlijk en scherp - stekend pijnlijk gevolg - nawee pijnlijk ongemak – hoofdpijn, kiespijn, spit pijnlijk voorval - scène pijnlijke gewaarwording – scheut pijn of kommer - leed pijn ondervinden - lijden pijnlijke samentrekking - kramp, spasme, stuip pijnlijke zwelling - bof, buil, bult pijnstillend - kalmerend, pijnbedarend, pijnverzachtend, sedatief pijnstillend middel – analgeticum, aspirine, calmans, fenacetine, morfine, opium, palliatiefsaridon, sedatief pijn, verdwenen - analgesie pijp - ader, buis, cilinder, fluit, koker, leiding, orgelpijp, riool, roer, schacht, tuit, pijp om vuur aan te blazen - balg, blaas pijp uit Zuid-Holland - gouwenaar pijp van een ketel - tuit pijpen – fluiten pijpengaal – kruiwagen pijpenla - slurf pijpenwroeter – kloker, pijpuithaler pijper - fluitspeler pijphout - bruyère pijpje – buisje pijpje kinabast – snitsel pijpkan - nun pijp om vuur aan te blazen - blaasbalg pijpsoort - doorroker, bruyère, gouwenaar pijptabak - mixture pijpuithaler – pijpenpeuter pijpverbinding – koppel, mof, nippel pijpzwart - roet pijpzweer – fistel pijzel - graanzolder pik – deukje, droefheid, haat, houweel, steek, verdriet, wrok, pikant - bits, gekruid, gepeperd, gewaagd, hartig, jaloers, prikkelend, scherp, schuin, vinnig pikante dans - striptease pikante saus - ketchup, Worcester pikante saus bij nasi - soja pikbroek - matroos, zeeman pikdonker – aardedonker, stikdonker pikeren - boeien, doornaaien, krenken, prikkelen, steken, stikken piket – brandwacht, paaltje pikeur - paardenafrichter, rijmeester, Jockey,vrouwenjager pikhouweel - bikkl, hak, pik pikkel – been, stip(pel) pikkelen – hinken pikken – afjatten, gappen, kapen, ontvreemdenpakken, roven, stelen, toeeigenen, wegkapen, wegnemen, wegpakken pikker – rover, steler, zakkenroller pikketanisje - afzakkertje pikrinezuur, zout van – pikraat pikzwart - gitzwart pil - dragee pilaar - kolom, paal, penant, pijler, pilaster, stijl, stut, zuil pilaar in de gedaante van een man - atlant pilaar in de vorm van een vrouw - kariatide pilaarbijter - schijnheilige pilaarheilige - styliet pilaarhoofd - kapiteel pilaartafeltje – console pilaster – kolom, pilaar, zuil pilatusvisje - pitvis pileermachine - wrijfwals pillendraaier - apotheker. scarabaeus pillenzaad, tot- bewerken - pilleren piloot - aviateur, luchtvaarder, vliegenier, vlieger pilvarenachtigen – marsileaceën piment - jamaicapeper pimpelaar - drinker, drinkebroer, zuiplap pimpelmees - blauwmees pimpernel - bevernel, guichelheil pimpernelroos - duinroos pimpernoot - pistache pimpernootachtigen - stapgyleaceeën pin - bout, drevel, keg, klamp, nagel, pen, prang, punt, spie, spijker, staaf, stift, pinacee - 3 pijn 4 arve, lork, mast, spar 5 abies, ceder, larix, picea, pins, tsuga, 6 cedrus 7 bergpijn, douglas 8 kamerden 9 zilverden pinakel - fiaal, siertorentje pinang - areka(palm), betel pince-nez - knijpbril, lorgnet pincet - tangetje pinda - aardnoot, apenoot (je). olienoot (je) pinegel – stekelvarken pingel – strafschop pingelaar – beknibbelaar, dribbelaar pingelen – afdingen, dribbelen, marchanderen pingping – duiten, geld pingpong - tafeltennis pinguins – spfenisci pink – bokje, oogwenk pinkelen - flonkeren, tintelen, turen, schitteren, twinkelen pinken – flikkeren, knipperen pinkers - oogharen, wimpers pinkops - katoenafval, poetskatoen Pinksteren - sinxen pinksteranjelier - grasanjer pinksterbloem - veldkers pinkstergebruik - kallenmooi pinksterlummel - luilak pinksternakel - pastinaak pinksterroos – pioen pinnetje – staafje pinnig – bazig, fel, haaiig, schriel, zuinig pinnig of stekelig – venijnig pinot - wijnstok pint - beker, bierglas, glas, kan, kelk, kom, kroes, nap, pul pinten – drinken pinter - drinker pioenroos – paeonia, pinksterroos pion - schaakstuk pionier - baanbreker, schansgraver, voortrekker pionieroos – pioen pios – pikhouweel piot - hoofdluis pippeling – goudappel pipet - zuigbuisje pips - betrokken, bleek, bleu, flets, lusteloos, mat, onwel, wit(jes), ziekelijk piraat - bandiet, boekanier, kaper, misdadiger, zee(rover), zeeschuimer piraatje - sigaret piraidale spits van een pinakel – kapel piramide - grafmonument piramide, kleine - piramidion piranha - serrasalmo piratenzender - etherpiraat piraterij - zeeroverij pisafdrijvend - diuretisch pisang – bacove, banaan pisangteelt - bacovencoltuur pisbuis - urethra pisbak - urinoir pisces - vissen pissebed - isopodum, keldermot, roesje pissen - urineren, wateren pissoir - urinoir pistache - pimpernoot, knalbonbon piste - arena, baan, circuit, hippodroom, menage, parcours, racebaan, renbaan, skibaan, wielerbaan pistolet – tekenmal piston – knalpatroon, ventiel pistool - Browning, Luger. F.N. pistool – blaffer, browning, revolver pistool van Volta - knalgaspistool pistoolfoedraal - holster pit – binnenste, energie esprit, fut, gasbrander, geest, geestkracht, humor, kern, kiem, korrel, kracht, kuiltje, merg, spirit, vlammetje, zaadkorreltje pit van appelen en steenvruchten - keest pit van groter vruchten = steen pit van lamp = kous pitoor = roerdomp, wouwaapje pitriet - rotanstengel pits = nijp, kneep pitsen – prikken pitstang - nijptang pitte - agave, aloë, pita pitten = dutten, inkuilen, maften, meuren, putten, slapen pittig - aantrekkelijk, aardig, energiek, geestig, flink, kernachtig, krachtig, lief, sententieus, snedig pittig en geurig - kruidig pittoresk = schilderachtig pit van een lamp – kous, wiek piu allegro - sneller piu forte - krachtiger, sterker piu moto - opgewekter, vlugger piu stretto - haastiger, korter, sneller plaag = bezoeking, gesel, hinder,kastijding, kwelling, last, onheil, overlast, pest(kop), ramp, straf, ziekte plaag der mensheid = oorlog, ziekte plaaggeest - demon, duivel, jenner, judas, kwelgeest, kwelduivel pestkop, sar, treiter(aar) plaagziek – ontdeugend, sarrig plaan - strijkbout plaat = blad, ets, gravure, ondiepte, prent, zee plaat in een boek of tijdschrift = illustratie plaat in steendruk = litho, steengravure plaat van een handpers = degel plaat van vezelstof = hardboard plaatje – afdruk, dia, foto, prentje plaatje aan een tamboerijn - rinkel plaatje aan vissenhuid = schub plaatje metaal = lamel (le) plaatje schieten = fotograferen, kieken plaatjesverhaal = beeldroman, strip plaatjeszwam = amaniet plaatkieuwigen - schelpdieren plaatletterdruk = stereotypie plaats = buurtschap, gebied, gehucht, gemeente, dorp, oord, plein, plek, positie, ruimte, stad, ste(d)e,streek, vlek plaats aan de Aa (N.-Br.) = Berlicum Dinther, Donk, Erp, Heeswijk, Someren, Veghel plaats aan de Adriatische Zee = Ancona, Bari, Brindisi, Dubrovnik, Durrès.Toronto, Rimini, Split, Triest, Venetië plaats aan de afgedamde Maas - Aalburg, Andel, Speijk, Veen plaats aan de Amazone = Manaus, Marajo Obidos, Tabatinga plaats aan de Amer = Geertruidenberg, Raamsdonkveer plaats aan de Amoer = Aigoen, Bikin, Chabarowsk, Nachoda plaats aan de Arabische Zee = Alappi Bombay, Calicut, Karachi, Mangaluru, Murbal, Surat plaats aan de Arno = Florence, Pisa plaats aan de Brahmaputra = Dacca, Sadiyna plaats aan de Cumberland = Nashville plaats aan de Dedemsvaart = Ane, Balkbrug, Dedemsvaart, .Den Hulst, Hasselt plaats aan de Dnjepr - Chersen, Dnjepropetrowsk, Kiev, Krementsjoeg plaats aan de Dnjestr - Mogilef, Odessa plaats aan de Don = Rostow plaats aan de Donau - Bazias, Belgrado, Boedapest, Braila, Bratislawa, Calafat, Cernavado, Corabia, Esztergom, Galatsi, Giargla, Ismall, Gioergioe, Krems, Linz, Lom, Negotin, Orsjova, Passau, Prachowo, Regensburg, Roesse, Silistra, Tjerdavoda, Ulm, Wenen, Widin plaats aan de Donetz = Bjelgorod, Charkof, Kramatorsk, Loegansk plaats aan de Douro - Aranda, Lamego, Porto, Sera, Zamore plaats aan de Dwina - Archangelsk, Kotlas plaats aan de Ebro - Caspe, Logrono, Tortosa, Tudea, Zaragoza plaats aan de Elbe = Decin, Dresden, Hamburg, Lodemenca, Magdeburg, Praag, Wittenberge, Wittenberg plaats aan de Eufraat - Hille, Hit, Nasiria plaats aan de Ganges - Benares, Kanpur plaats aan de Garonne = Agen, Bordeaux, Marmande, Toulouse plaats aan de Giuba = Chisimajo plaats aan de Guandalquivir = Cordoba, La Palma, Montoro, Palos, Sevilla plaats aan de Hoang-ho = Paotou, Tsinam plaats aan de Hollandse IJssel - Capelle, Gouda, Gouderak, Haastrecht, Hekendorp, Krimpen, Montfoort, Nieuwerkerk, Ouderkerk, Oudewater, Snelrewaard, IJsselstein, Willeskop plaats aan de Hogeveensevaart - Hoogeveen, Meppel, Nieuweroord, Zwinderen plaats aan de Hudson = Albany plaats aan de IJssel = Brummen, Deventer, Dieren, Doesburg, Giesbeek, Kampen, Olst, Spoolde, Voorst, Wijhe, Windeshelm, IJsselmuiden, Wijhe, Zutphen plaats aan de Indus - Karachi, Sukkur plaats aan de Inn - Innsbruck, Kufstein, Landeck plaats aan de Jangtsekiang - Nanking, Sjasi, Wan, Woehan plaats aan de Jenissel - Doedinka, Krasnojarsk plaats aan de Kaspische Zee = Bakoe plaats aan de Lek - Ameide, Ammerstol, Krimpen, Lekkerkerk, Vianen, Vreeswijk plaats aan de Lena = Sangar, Jakoetsk plaats aan de Limpopo = Guija plaats aan de Loire - Angers, Blois, Nantes, Orlèans, Tours, plaats aan de Maas = Eisden, Grave, Luik, Maasbracht, Maastricht, Mook, Ravenstein, Roermond, Sedan, Stevensweert, Tegelen, Venlo, Verdun plaats aan de Mackenzie = Wrigley plaats aan de Magdalena - Barranquilla, Neiva plaats aan de Main - Frankfort, Würtzburg plaats aan de Marne = Nesle plaats aan de Middellandse Zee - Alexandrië, Algiers, Alicante, Almeria, Ancona, Antibes, Barcelona, Beiroet, Benghazi, Bizerte, Bone Brindisi, Cannes, Cartagena, Catania, Ceuta Dubrovnik, Durrès, Genua, Gaeta, Haïfa, Livorno, Malaga, Marseille, Messina, Monaco, Napels, Nice, Oran, Orbetello, Ostila, Palermo, Port Saïd, Savona, Salerno, Siracusa, Split, Rimini, Tobroek, Toronto, Toulon, Trapani, Triest, Tripoli, Tripoli (Af.), Tunis, Valencia, Venetië plaats aan de Missouri = Omaha plaats aan de Moezel = Metz, Thionville, Trier plaats aan de Moldau = Praag. plaats aan de Murray = Bourke, Darling, Wentworth plaats aan de Niers = Goch plaats aan de Niger = Bamako, Niamey, Tombouctou plaats aan de Nijl = Assoean, Berber, Kairo, Khartoem Kodok plaats aan de NJemen = Kaunas, Sowjetsk plaats aan de Noordzee = Aberdeen, Bergen Berwick, Cuxhaven, Dover, Bremerhaven, Duinkerken, Dundee, Emden, Esbjerg, Folkestone, Grimsby, Harwich, Huil, Katwijk, Lowestoft, Margate, Noordwijk, Ostende, Ramsgate, Scarborough, Scheveningen, Stavanger, Sunderland, Wilhelmshafen, IJmuiden, Zandvoort plaats aan de Ob = Barnaul, Narym, Nowosibirsk plaats aan de Oder - Frankfurt, Stettin, Wroclaw plaats aan de Oeral - Goerjew, Oeralsk plaats aan de Ohio - Pittsburgh plaats aan de Oostzee = Gävle, Gdansk, Gdynia, Haparanda, Härnösand, Helsinki, Kalingrad, Karlskrona, Kiel, Leningrad, Lulea, Malmö, Memel, Riga, Stockholm, Sundsvall, Talin, Turku, Umea, Vaasa, Wiborg plaats aan de Oranjerivier = Hopetown, Upingtown plaats aan de Orinoco = Tucupita plaats aan de Paraguay = Asuncion plaats aan de Parana = Posadas plaats aan de Po = Cremona, Piacenza, Turijn plaats aan de Rhône = Arles, Avignon, Genève, Lausanne, Lyon, Martigny, Orange, Valence, Vienne plaats aan de Rijn - Arnhem, Bazel, Bingen, Bonn, Bregenz, Chur, Duisburg, Dusseldorf, Emmerik,Keulen, Koblenz, Lobith, Ludwigshaven, Mainz, Mannheim, Martigny, Oosterbeek, Rhenen, Schaffhausen, Straatsburg, Wageningen plaats aan de Rode Zee = Aden, Djeddah, Suez plaats aan de Rovuma - Mtwara plaats aan de Seine - Corbeil, Melun, Parijs, Rouen plaats aan de Senegal = Bakel, Kaédi, Kayes plaats aan de Stille Oceaan - Seattle plaats aan de Syr Darja - Nowokazalinsk, Tasjkent plaats aan de Taag - Abrantes, Toledo plaats aan de Theems = Eton, Londen, Oxford, Reading plaats aan de Theiss = Szeged, Szolnok, Tokaj plaats aan de Tigris = Amara, Bagdad, Mosoel plaats aan de Uruguay - Concordia, Salto plaats aan de Vecht = Ane, Breukelen, Dalfsen, Gramsbergen, Hardenberg, Loenen, Maarsen, Muiden, Nigtevecht, Ommen, Utrecht, Weesp plaats aan de Weichsel = Krakow, Tezew, Torun, Warschau plaats aan de Wezer = Bremen, Minden, Nienburg, Verden plaats aan de Wolga = Astrakan, Engels, Gorki, Kazan, Koejbisjew, Saratow, Wolgograd plaats aan de Zambezi = Sena, Tete, Zumbo plaats aan de Zwarte Zee = Batoemi, Odessa, Poti, Sebastopol plaats aan het Amsterdam-Rijnkanaal = Amsterdam, Maarsen, Tiel, Utrecht plaats aan het Apeldoorn-Dierenskanaal = Apeldoorn, Dieren, Eerbeek, Soeren plaats aan het Gardameer = Riva plaats aan het IJsselmeer = Andijk, Den Oever, Elburg, Enkhuizen, Harderwijk, Harlingen, Hindelopen, Hoorn, Huizen, Lelystad, Lemmer, Makkum, Marken, Medemblik, Monnikendam, Muiden, Muiderberg, Spakenburg, Stavoren, Urk, Volendam, Warder plaats aan het Julianakanaal - Bunde, Elsloo, Maasbracht, Maastricht, Stein, Wessem plaats aan het Markermeer - LelystadMarken, Volendam, Warder plaats aan het Twentekanaal = Almelo, Ampsen, Enschede, Hengelo, Lochem, Weldam, Zutphen plaats aan het Wilhelminakanaal - Dongen, Breugel, Lieshout, Oirschot, Oosterhout, Son, Tilburg plaats bekend door glasblazerijen - Leerdam plaats bekend door plassen - De Kaag, Loosdrecht, Reeuwijk, Sneek, Vinkeveen plaats bekend door slag van Napoleon = Arcole, Asperen, Austerlitz, Jena, Ulm, Wagram, Waterloo plaats bepalen – lokaliseren, oriënteren plaats bepaling - locatie plaatsbewijs - kaartje plaats beroemd om zeeslag in de Middenlandse zee = Lepanto plaats bekend om zijn paardenrennen in Engeland - Ascot, Derby, Epsom, plaatsbeschrijving - topografie plaats bij Alkmaar = Heiloo, Oudorp plaats bij Amsterdam = Amstelveen, Diemen plaats bij Arnhem = Elten plaats bij Breda = Chaam, Etten, Leur plaats bij Bussum = Naarden plaats bij Delft = Delfgaauw plaats bij Den Haag = Loosduinen, Rijswijk, Voorburg plaats bij Gorkum = Arkel plaats bij Gramsbergen = Ane plaats bij Haarlem = Heemstede, Aerdenhout, Bloemendaal, Overveen, Spaarndam plaats bij Hilversum = 's-Graveland, Laren plaats bij Horst = America plaats bij Jeruzalem = Bethlehem plaats bij Lausanne = Ouchy plaats bij Leiden = Leiderdorp, Oegstgeest, Rijnsburg plaats bij Lissat - Estoril plaats bij Los Angeles = Pasadena plaats bij Marum - Nuis plaats bij Nijmegen = Beek, Groesbeek, Lent plaats bij Parijs = Sevres, St. Germain, St. Denis, Versailles, plaats bij Rome = Ostia plaats bij Rotterdam - Barendrecht, Capelle, Hoogvliet, Kethel, Rhoon, Schiedam plaats bij Soestdijk = Baarn plaats bij Triëst = Udine plaats bij Utrecht = Bilthoven, Bunnik, Jutphaas, Vechten, Vleuten, Zeist, Zuylen, plaats bij Venlo = Tegelen plaats bij Wageningen - Ede plaats bij Zwolle = Hattem, Ottersum, Westenholte plaats boven handgewricht = pols plaats bij de monding van de Rhône = Arles plaats bij de Ned.-Duitse grens - Aalten, Bellingwolde, Denekamp, Elten, Groesbeek, Vaals, Vlodrop plaatselijk - lokaal plaatselijk heersende ziekte – endemie plaatselijke taal – dialect plaatselijke wedstrijd – derby plaatselijke zwelling – bobbel, buil, bult, gezwel, puist, kukkel, zweer plaats en regentschap op Java - Tegal plaats in Afghanistan = Herat, Kaboel, Kabul, Kandahar plaats in Afrika = Algiers, Caïro, Dakar, Durban, Fairbanks, Fes, Kaapstad, Lagos, Oran, Pretoria, Tanger plaats in Alaska = Anchorage, Barrow, Circle, College, Cordova, Douglas, Fairbanks, Juneau, Nome, Seward, Tanana, Teller, Valdez plaats in Albanië – 3 Lin 4 Fier, Klos, Lesh 5 Berat, Dukat, Fier, Klos, Korce, Krajë, Kruje, Kukes, Vlonë, Vorre 6 Burrel, Dukat, Durrës, Kavaje, Korcë, Permet, Tirana 7 Elbasan, Shkoder, Sarande 8 Konispol, Tepelene, 9 Progradec 11 Gjinokaster, plaats in Algerije = Adrar, Algiers, Annaba, Batna, Béchar, Bidon, Bone, Biskra, Constantine, Djanet, Djelfa, Edjeleh, Ghardaia, Igli, Konstantina, Oran, Reggane, Saida, Skikda, Tamanrasset, Timimoun, T indouf, Tlemcen, Touggourt plaats in Amerika – 4 Elko, Enid, Erie, Gary, Lima, Reno, Rome, Waco 5 Akron, Alton, Boise, Butte, Dover, Gargo, Flint, Logan, Macon, Miami, Minot, Ogden, Omaha, Provo, Salem, Tampa, Tulsa, Utica 6 Albany, Austin, Bangor, Biloxi, Bisbee, Camden, Canton, Casper, Boston, Dallas, Dayton, Denver, Duluth, Durham, Elpaso, Eugene, Fresno, Helena, Joliet, Joplin, Laredo, Lawton, Lorain, Mobile, Monroe, Nawark, Odessa, Oxnard, PeoriaPierre, Pueblo, Racine, Salina, Tacoma, Temple, Toledo, Topeka, Tucson, Winona 7 Abilene, Alamosa, Ashland, Astoria, Atlanta, Augusta, Baycity, Boulder, Bristol, Buffalo, Chicago, Concord, Daytona, Decatur, Detroit, Dubuque, Durango, Emporia, Everett, Gadsden, Greeley, Hibbing, Houston, Jackson, Kenosha, Lajunta, Lansing, Lincoln, Lubbock, Madison, Medford, Memphis, Meriden, Milford, Newport, Newyork, Norfolk, Norwalk, Norwich, Oakland, Olympia, Orlando, Ottumwa Paducah, Parsons, Phoenix, Raleigh, Reading, Redbank, Roanoke, Roswell, Sanjose, Santafe, Seattle, Saginaw, Shawnee, Shelton, Spokane,Trenton, Warwick, Wichita, Winsted 8 Aberdeen,Amarillo, Anaconda, Appleton, Beaumont, Berkeley, Billings, Bismarck, Carlsbad, Cheyenne, Columbia, Columbus, Cranston, Danville, Escanaba, Freeport, Gilette, Glendale, Goodland, Greenbay, Hannibal, Hartford, Lakeland, Lasvegas, Lewiston, Meridian, Millburn, Missoula, Monterey, Muskegon, Muskogee, Newhaven, Oakridge, Pasadena, Paterson, Portland, PrescotRichland, Richmond, Rockford, Rokport, Sandiego, Sarasota, Savannah, Scranton, Sheridan, Stamford, Sterling, Stockton, Superior, Syracuse, Trinidad, Waterloo, Wertserly 9 Allentown, Asheville, Baltimore, Belligham, Charlotte, Cleveland, Covington, Davenport, Desmoines, Flagstaff, Fortdodge, Fortmyers, Fortsmith, Fortwayne, Fortworth, Frankfort, Galveston, Kalamazoo, Knoxville, Lascruces, Lexington, Longbeach, Losalamos, Lynchburg, Manhattan, Masoncity, Milescity, Milwaukee, Nashville, Palmbeach, Pensacola, Pinebluff, Pocatello, Rapidcity, Richfield, Ridgewood, Riverside, Rochester, Sandpoint, Sheboygan, Sintlouis, Siouxcity, Southbend, Texarcana, Texarkana, Twinfalls, Vicksburg, waterbury 10 Alexandria, Batonrouge, Birmingham, Bridgeport, Burlington, Carsoncity, CharlestoneCincinati, Cumberland, Evansville, GrandforksGreatfalls, Greensboro, Greenville, Hagerstown, Harrisburg, HotspringsHuntington, Huntsville, Hutchinson, Idahofalls, Jerseycity, Kansascity, Littlerock, Losangeles, Louisville, Manchester, Middletown, Montgomery, Montpelier, Morristown, Newbritain, Neworleans, Panamacity, Pittsburgh, Plainfield, Portarthur, Providence, Sacramento, Sanantonio, Shreveport, Siouxfalls, Terrehaute, Torrington, Tuscaloosa, Wallawalla, Wilmington, Youngstown 11 Albuquer, Bakerfield, Blytheville, Brownsville, Catonsville, Cedarrapids, Chattanooga, Fortcollins, Gainesville, Grandisland, Hattiesburg, Johnsoncity, Lakecharles, Minneapolis, Northplatte, Parkersburg, Rocksprings, Scottsbluff, Springfield, Tallahassee, Wallingford, Westminster 12 Apalachicola, Arkans ascity, Atlanticcity, Fayetteville, Independence, Indianapolis, Jacksonville, Niagarafalls, Oklahomacity, Saltlakecity, Sanfrancisco, Santabarbara, Wichitafalls plaats in Anatolië = Adana plaats in Angola – Benguela, Cuima, Dondo, Huambo, Kuito, Lobito, Luachimo, Luanda, Lubango, Luena, Malange, Matala, Namibe, Nzeto, Saurimo, Sumbe, Tombua, Uige plaats in Arabië = Aden, Ar-Riaad, Medina, Mekka plaats in Argentinië = Azaul, Azul, Buenosaires, Catamarca, Concordia, Cordoba, Corrientes, Deseado, Formosa, Jujuy, Laplata, Mendoza, Necochea, Olavarria, Parana, Rawson, Resistencia, Rosario, Salta, Sanjuan, Sanluis, Sarmiento, Tandil, Viedma plaats in Armenië – Jerevan, Kirowakan, Leniakan plaats in Aruba – Balashi, Druif, Noord, Oranjestad, Paradera, Savanet plaats in Attica - Eleusis plaats in Australië – 4 Sale, 5 Bowen, Dalby, Derby, Dubbo, Eucla, Laura, Moree, Moura, Perth, Weipa 6 Albany, Birdum, Bourke, Broome, Ceduna, Darwin, Onslow, Penong, Sidney, Wiluna, Winton, Zeehan 7 Augusta, Bunbury, Croydon, Dampier, Dongara, Emerald, Forrest, Geelong, Grafton, Leonora, Lismore, Menzies, Mildura, Northam, Preston, Walgett 8 Adelaide, Armidale, Ballarat, Brisbane, Canberra, Clermont, Cooktown, Forsayth, Kingston, Laverton, Narrogin, Portland, Roeborne, Wallaroo 9 Busselton, Carnarvon, Fremantle, Geraldton, Gladstone, Herberton, Katherina, Kununurra, Melbourne, Newcastle, Nhulumbuy, Normanton, ToowoombaWentworth 10 Bairnsdale, Coolgardie, Kalgoorlie, Townsville, Wollongong 11 Rockhampton, Warrmambool plaats in Azrbeidzjan – Bakoe, Kirowabad, Sjeki, Sjemacha, Soemgait, Stepanakert plaats in Beieren = Augsburg, Bamberg, Coburg, Forchheim, Frickenhausen, Karlstadt, Kelheim, München, Neurenberg, Nürnberg, Regensburg, Rothenburg, Steingaden, plaats in België – 2 As, Lo 3 Aat, Ans, Ath, Coo, Han, Mol, Spa 4 Amay, Asse, Baal, Boom, Bree, Doel, Donk, Dour,Geel, Genk, Gent, Hoei, Lier, Lint, Luik, Meer, Mons, Niel, Nimy, Olen, Paal, Perk, Reet, Vise, Zele 5 Aalst, Athus, Balen, Bevel, Bomal, Ciney, Damme, Dison, Diest, Dison, Eeklo, Essen, Eupen, Gilly, Habay, Halen, Halle, Hamme, Heist, Heron, Ieper, Jumet, Kallo, Komen, Lauwe, Lillo, Menen, Namen, Nijvel, Olmen, Quevy, Retie, Rotem, Ronse, Sugny, Temse, Theux, Thuin, Tielt, Ukkel, Wavre, Wezet, Yvoir 6 Aarlen, Beerse, Bergen, Bilzen, Binche, Blaton, Boekel, Brecht, Brugge, Brussel, Chenee, Chimay, Couvin, Deinze, Deurne, Dinant, Duffel, Durbuy, Eisden, Ekeren, Elsene, Esneux, Hamont, Izegem, Knokke, Lessen, Leuven, Lommel, Marche, Ninove, Ougree, Perwijs, Poppel, Staden, Tienen, Veurne, Virton, Wasmes, Wervik, Wolrijk, Wortel, Zinnik, Zolder 7 Andenne, Ardooie, Antoing, Avennes, Berchem, Berlaar, Bertrix, Beveren, Bocholt, Bredene, Brussel, Comines, DePanne, Doornik, Edingen, Evergem, Essimay, Fleutus, Gedinne, Halenzy, Hannuit, Hasselt, Hechtel, Herstal, Heusden, Hoboken, Jemeppe, Kinrooi, Kontich, Kortrijk, Lanaken,Laroche, Lebbeke, Limburg, Lokeren, Maaseik, Malmedy, Marchin, Meeuwen, Merksem, Mortsel, Oedelem, Petegem, Quenast, Schoten, Seraing, Torhout, Tremelo, Waregem, Waterlo, Wijnegem, Zelzate 8 Aarschot, Arendonk, Assenede, Aywaille, Auvelais, Bastogne, Beaumont, Bembloux, Beringen, Borgloon, Borgworm, Bouillon, Bressoux, Bullange, Chatelet, Chievres, Floreffe, Gembloux, Hoelaart, Jemappes, Kapellen, Kessel-Lo, Klabbeek, Ledeberg, Lessines, Loenhout, Maldegem, Marbehan, Mechelen, Merchtem, Messancy, Moresnet, Neerpelt, Nivelles, Oostende, Overijsse, Overpelt, Paliseul, Peruweiz, Stavelot, Tervuren, Tongeren, Turnhout, Verviers, Vielsalm, Walcourt, Waterlo, Westerlo, Wevelgem, Zaventem, Zomergem, Zonhoven, Zottegem, Zwevegem 9 Antwerpen, Beauraing, Charleroi, Florennes, Harelbeke, Herentals, Kalmthout, Karlstadt, Libramont, Merelbeke, Pepinster, Rochefor, Vilvoorde, Zandvliet, Zeebrugge 10 Anderlecht, Bastenaken, Geldenaken, Herbeumont, Houffalize, Nieuwpoort, Oudenaarde, Passendale, Rupelmonde, Willebroek, Zwijndrecht 11 Dendermonde, Eigenbrakel, Florenville, Mariembourg, Neufchateau, Remouchamps, Tessenderlo 12 Leopoldsbrug, Maasmechelen plaats in Bengalen = Barisal, Calcutta, Dacca, Madras, Rangoon plaats in Bhutan = Punakha plaats in Birma – Bassein, Bhamo, Henzada, Katha, Mandalay, Mogok, Prome, Myingyan, Rangoon, Pegu, plaats in Boeotië = Thebe plaats in Bolivia - Cochabamba, La Paz, Oruro, Potosi, Riberalta, Santacruz, Sucre, Tarija, Trinidad, Uwun Plaats in Bosnië-Herzegovina – Banjaluka, Bihac, Gorazde, Mostar, Sarajevo, Srebrenica, Tuzla, Zvornik, plaats in Botswana – Francistown, Gaborone, Lobatse, Mafeking, Maum, Molepolole, Serowe plaats in Brazilië – Aracaju, Bahiea, Belem, Blumenau, Branganza, Brasilia, Campinas, Campos, Caratinga, Caravelas, Ceara, Cuiaba, Curitiba, Dourados, Forteleza, Ilhus, Lajes, Londrina, Macape, Maceio, Manaus, Maringa, Natel, Olinda, Para, Pelotas, Pernambuco, Petropolis, QuixadaRecife, Rio, Salvador, Santarem, Santos, Vitoria plaats in Bulgarije - Asenowgrad, Boergas, Burgas, Haskovo, Jambol, Krdzjali, Lom, Lovec, Lovetsj, Nesebar, Pernik, Pleiten, Pleven, Plovdiv, Razgrad, Sofia, Sumen, Tolbuhin, Varna, Vidin, VracaVratsa plaats in Burundi = Uujumbura plaats in Cambodja – Battambang, Kampot, PhnomPenh plaats in Canada = Calgary, Churchil, Cuppermene, Dawson, Edmonton, Halifax, Hamilton, Inuvik, Labrador, Montreal, Moosonee, Ottawa, Quebec, Regina, Saskatoon, Toronto, Vancouver, Victoria, Whitehorse, Windsor, Winnipeg, Yellowknife plaats in Chili – Antofagasta, Arita, Calama, Caldera, Chillan, Clarencia, Concepcion, Corral, Lota, Osorno, Rancagua, Santiago, Talca, Talcahuano, Taltal, Temuco, Tocopilla, Valdivia,Valparaiso plaats in China – Ansham, Boatou, Canton, Changchun, Chengdu, Fushun, Fushou, Haikou, Hanghou, Harbin, Hohhot, Honkong, Jilin, Jinan, Kanton, Kunming, Lanzhou, Lhasa, Liuzhou, Luda, Macau, Moetantjiang, Nanchang, Nanjing, Nanking, Nanning, Peking, Tianjing, Tientsin, Sjanghai, Suzhou, Tangshan, Tsjingtao, Xining, Yinchuan, Woehan, Wuhan, plaats in Colombia – Barranquilla, Bogota, Bucaramanga, Buenaventura, Barranquilla, Cali, Cartagena, Cucuta, Ibague, Manizales, Medellin, Monteria, Neiva, Pasto, Popayon, Santamarta, Tumaco plaats in Denemarken - Aarhus, Alborg, Arhus, Esbjerg, Fredericia, Grena, Hanstholm, Helsingör, Hobro, Holstebro, Horsens, Koge, Kolding, Kopenhagen, Korsör, Lemvig, Naestved, Nyborg, Nykobing, 0dense, Randers, Ribe, Ringkobing, Roskilde, Skagen, Skive, Svendborg, Tonder, Vejle, Viborg, plaats in Drente – 3 Ane, Een, Ees, Elp, Erm, Yde, 4 Anlo, Eext, Elim, Gees, Lhee, Loon, Norg 5 Anloo, Annen, Ansen, Assen, Bunne, Dalen, Eelde, Emmen, Erica, Exloo, Peelo, Peize, Pesse, Roden, Rolde, Sleen, Spier, Vries, Wapse 6 Aalden, Balloo, Beilen, Buinen, Borger, Diever, Echten, Gieten, Grollo, Meppel, Nietap, Odoorn, Oranje, Ruinen, Smilde, Taarlo, Velthe, Wijster, Zeegse 7 Anderen, Drouwen, Ekehaar, Grollo, Havelte, Langelo, Nijeveen, Orvelte, Uffelte,Vledder, Wachtum, Zweeloo 8 Alteveer, Donderen, Eursinge, Gasselte, Gasteren, Koekange, Leggelo, Mantinge, Midlaren, Tinaarlo, Westdorp, Wittelte 9 Bronneger, Bruntinge, Coevorden, Dwingeloo, Hoogeveen, Hooghalen, Laaghalen, Roswinkel, Schipborg, Schoonloo, Veeningen, Werdinge, Zuidbarge, Zuidlaren, Zuidwolde, Zwiggelte, Zwinderen 10 Buinerveen, Dieverbrug, Eexterveeen, Gieterveen, Nieuwlande, Noordsleen, Oranjedorp, Roderwopde, Ruinerwold, Schoonoord, Tiendeveen, Veenhuizen, Wapserveen, Westerbork, Zwartemeer 11 Collendoorn, Eelderwolde, Fluitenberg, Klazinaveen, Nieuweroord, Oosterbroek, Paterswolde, Schoonebeek, Westervelde 12 Havetterbrug, Hoogersmilde, Kloosterveen, Odoornerveen plaats in Duitsland – 3 Ems, Ulm 4 Aken, Bonn, Gera, Jena, Kiel, Lahr, Leer, Lohr, Prum 5 Duren, Emden, Essen, Fulda, Furth, Hagen, Halle, Heide, Kleve, Mainz, Mayen, Peine, Regen, Diesa, Soest, Stade, Trier, Varel, Wesel, Worms 6 Aurich, Bochum, Bremen, Coburg, Dessau, Erfurt, Greven, Gronau, Kassel, Keulen, Lingen, Lubeck, Pankow, Passau, Rostok, Siegen, Weimar, Wismar, Witten 7 Bocholt, Bottrop, Dresden, Emmerik, Hamburg, Koblenz, Krefeld, Leipzig, Munchen, Munster, Postdam, Rostock 8 Augsburg, Cuxhaven, Dortmund, Duisburg, Freiburg, Hannover, Luneburg, Mannheim, Nordhorn, Solingen, Wurzburg 9 Bieleveld, Frankfort, Heilbronn, Karlsruhe, Offenbach, Oldenburg, Osnabruck, Rudesheim, Stuttgart, Wiesbaden, Wolfsburg, Wuppertal 10 Dillenburg, Dusseldorf, Heidelberg, Hildesheim, Leverkussen, Neurenberg, Oberhausen, Regensburg, Salzgitter, Travemunde, Wittenberg 11 Bremerhaven, Maagdenburg, Saarbrucken 12 Ludwigshafen, Wolfenbuttel plaats in Duitsland aan de Donau - Ulm plaats in Duitsland aan de Elbe - Dresden, Hamburg, Kuxhaven, Maagdenburg plaats in Duitsland aan de Rijn - Bacharach, Bingen, Bonn, Duisburb, Düsseldorfmmerik, Keulen, Konlenz, Mainz, Mannheim, Wezel, Worms, plaats in Ecuador = Ambato, Arnbato, Cuenca, Esmeraldes, Guayaquil, Loja, Machala, Portoviejo, Quito, Riobamba plaats in een rij - nummer, numero plaats in Egypte = Alexandrië, Aswan, Assoean, Asyut, Bahariya, Belbes, Belkas, Benha, Caïro, Charga, Dachla, Damiette, Desoeg, Farafra, Gizeh Idfina, 1smailia, Isna, Luksor, Mansoera, Sjwa, Siwa, Suez, Tanta, Zifta Plaats in El Salvador – Launion, Ajacutla, Santaana, Sansalvador plaats in Engeland – 3 Ely 4 Bath, Eton, Hove, Hull, York 5 Cowes, Crewe, Derby, Dover, Epson, Fowey, Goole, Leeds, Luton, Neath, Poole, Selby, Truro 6 Bolton, Boston, Dudley, Durham, Exeter, Kendal, Londen, Oxford, Torbay 7 Bedford, Belfast, Bristol, Cardiff, Chattam, Chester, Grimsby, Halifax, Harwich, Ipswich, Lincoln, Margate,Newport, Norwich, Preston, Reading, Rhondda, Swansea, Swindon, Telford, Walsall, Windsor 8 Basildon, Bradford, Brighton, Coventry, Grantham, Hastings, Hereford, Pembroke, Penzance, Plymouth, Solihull, Stratford, Thurrock 9 Blackpool, Cambridge, Gateshead, Greenwich, Lancaster, Leicester, Liverpool, Mansfield, Newcastle, Rotherham, Salisbury, Sheerness, Sheffield, Stockport, Woceester 10 Barnstaple, Birkenhead, Birmingham, Bornemouth, Cantenbury, Cheltenham, Colchester, Darlington, Folkestone, Manchester, Nottingham, Portsmouth, Sunderland, Warrington 11 Northamton, Southampton 12 Chesterfield, Huddersfield plaats in Epirus - Dodona plaats in Engeland, bekend door paardenrennen = Ascot, Derby, Epsom. plaats in Eritrea – Akordat, Alghena, Asmara, Keren, Massawa, Teseney plaats in Estland – Paldiski, Pjarnoe, Rakwere, Talinn,Tartoe, Walga plaats in Ethiopië – Addisabeba, Aksum, Ankobar, Asmara, Assab, Dessie, Dilla, Gambela, Giniz, Gondar, Gore, Harar, Jimma, Kassala, Keren, Makalla, Massawa, Massoea, Negelli plaats in Filipijnen – Aparri, Bacolod, Baguio, Basilan, Batangas, Butuan, Cagayan, Calbayog, Cebu, Cotabato, Dagupan, Davao, Iloilo, Laoag, Legaspi, Lucena, Manila, Surigao,Tarlac, Zamboanga plaats in Finland – Abo, Emomtekio, Espoo, Forssa, Hamina, Hanko, Helsinki, Imatra, Inari, Ivalo, Joensuu, Kajaani, Karsamaki, Kasko, Kelloselka, Kemi, Kemijarvi, Kokola, Kolari, Kouvola, Kuopia, Lieksa, Mikkeli, Muonio, Nurmes, Oulu, Pierarsaari, Pori, Porkkala, Porvoo, Raahe, Rauma, Rovaniemi, Salo, Savonlinna, Seinajoki, Sodankyla, Taivalkoski, Tornio, Turku, Vaasa, plaats in Flevoland – Almeren, Bant, Creil, Dronten, Emmeloord, Ens, Espel, Lelystad, Nagele, Rutten, Urk, Zeewolde, plaats in Frankrijk – 3 Dax, Gap, Pau 4 Agde, Agen, Albi, Caen, Dijon, Dole, Laon, Lens, Lyon, Metz, Nice, Sens, Sète 5 Arles, Arras, Blois, Brest, Digne, Douai, Lille, Macon, Mende, Nimes, Niort, Parijs, Reims, Rijssel, Rodez, Rouen, Sedan, Tours, Tulle 6 Amiens, Angers, Cahorst, Calais, Cannes, Chalon, Dieppe, Elbeuf, Epinal, Menton, Nantes, Nevers, Rennes, Roanne, Saumur, Tarbes, Toulon, Troyes, Verdun, Vienne 7 Antibes, Auxerre, Avignon, Belford, Beziers, Bourges, Châlons, Corbeil, Le Havre, Limoges, Lorient, Lourdes, Moulins, Orléans, Roubaix, Valence 8 Bergerac, Becancon, Biarritz, Bordeaux, Chartres, Grenoble, Libourne, Marmande, Mulhouse, Narbonne, Poitiers, Tarascon, Toulouse 9 Angouleme, Marseille, Perpignan, Rochefort 10 Duinkerke, Versailles 11 Chateauroux, Mompeliers 13 Fontainebleau, plaats in Friesland – 3 Nes, Rijs 4 Arum, Balk, Boer, Heeg, Ijlst, Ried, Rien, Wier, Wons 5 Anjum, Baard, Beers, Boxum, Broek, Burum, Gaast, Garijp, Grouw, Haule, Joure, Nijega, Peins, Piaam, Raard, Sneek, Tijnje, Warga, Warnst 6 Akkrum, Bergum, Deinum, Dokkum, Echten, Elsloo, Hallum, Idaard, Irnsum, Kollum, Koudum, Lemmer, Lollum, Makkum, Marrum, Midlum, Oudega, Sloten, Stiens, Wierum, Winsum, Wirdum, Workum, Zurich 7 Beetgum, Driesum, Dronrijp, Ferwerd, Hemelen, Holwerd, Kubaard, Marssum, Oenkerk, Oostrum, Opeinde, Oudkerk, Rauwerd, Sonnega , Tacozijl, Ureterp, Vinkega, Wartena, Wolvega, Wommels 8 Berlicum, Birdaard, Bolzwart, Damwoude, Drachten, Eesterga, Franeker, Gorredijk, Hommerts, Langweer, Makkinga, Menaldum, Oldeboorn, Oudwoude, Roodkerk, Stavoren, Ternaard, Tietjerk, Wiewerd, Woudsend 9 Appelscha, Bakhuizen, Bakkeveen, Engwierum, Fochteloo, Harlingen, Haulerwijk, Oldeboorn, OldehaskeOlterterp, Oosterend, Sexbierum, Steggerda, Surhuizen, Terwispel, Tjerkwerd, Tzummarum, Witmarsum 10 Akkerwoude, Buitenpost,Eernewoude, Haastrecht, Hardegarijp, Heerenveen, IJsbrechtum, Langezwaag, Leeuwarden, Munnekezijl, Noordwolde, Oostermeer, Oranjewoud, Oudemirdum, Oudeschoot, Quatrebras, Veenwouden 11 Allingawier, Boelenslaan, Donkerbroek, Hindeloopen, Houtigehage, Murmerwoude, Oldeberkoop, Oosterwolde, Oppenhuizen, Westergeest 12 Augustinusga, Echtenerbrug, Kollummerpomp, Lippenhuizen, Nieuweschoot, Oostermahorn, Oosterwierum, Osingahuizen, Poppingawier, Roordahuizen, Scherpenzeel, Schuilenburh, Siegerswoude, Snakkerburen, Veenklooster plaats in Gabon = Lambarene, Libreville plaats in Gambia = Bathurst plaats in Gelderland – 3 Ede, Epe 4 Alem, Asch, Beek, Deil, Eekt, Elst, Emst, Epse, Ewijk, Holk, Lent, Loil, Oene, Spijk, Tiel, Tuil, Ulft, Velp, Wehl, Wilp 5 Aalst, Aerdt, Almen, Beesd, Buren, Deest, Didam, Driel, Eefde, Elden, Etten, Gendt, Halle, Hedel, Horst, Joppe, Laren, Meddo, Neede, Ratum, Rumpt, Stroe, Teuge, Uddel, Varik, Vuren, Wamel, Weurt, Wezep 6 Aalten, Alphen, Arnhem, Azewijn, Bemmel, Brakel, Dieren, Drempt, Drumpt, Druten, Duiven, Elburg, Enspijt, Ermelo, Grieth, Haarlo, Hattem, Heerde, Hernen, Heumen, Heurne, Kilder, Kotten, Lobith, Lochem, Loenen, Malden, Maurik, Nijkerk, Ochten, Opijnen, Putten, Rekken, Renkum, Ressen, Rheden, Rijswijk, Rossum, Ruurlo, Tonsel, Tricht, Twello, Voorst, Vorden, Wijchen, Zeddam, Zelhem, Zetten, Zoelen 7 Alverna, Andelst, Angeren, Angerlo, Barchem, Beltrum, Borculo, Bruchem, Brummen, Dreumel, Echteld, Eerbeek, Ellecom, Elspeet, Erichem, Gameren, Gietelo, Gorssel, Groenlo, Haaften, Heelsum, Hellouw, Hengelo, Herveld, Heteren, Hierden, Horssen, Huissen, Hummelo, Kootwijk, Leeuwen, Lienden, Meteren, Niersen, Niftrik, Nijmegen, Ommeren, Otterlo, Stokkum, Terborg, Vaassen, Valburg, Veessen, Wekerom, Zutphen 8 Atforst, Bennekom, Doesburg, Ederveen, Eibergen, Frankrijk, Garderen, Giesbeek, Groessen, Harskamp, Herwijnen, Hurwenen, Kekerdom, Kesteren, Leuvenum, Lievelde, Lunteren, Niewaal, Nunspeet, Ophemert, Silvolde, Sinderen, Terwolde, Tongeren, Ubbergen, Ugchelen, Wichmond, Wolfheze, Zevenaar, Zieuwent, Zoelmond 9 Apeldoorn, Appeltern, Babberich, Barneveld, Batenburg, Bergharen, Beuningen, Beusichem, Culenborg, Dinxperlo, Dodewaard, Doornspijk, Doorwerth, Gaanderen, Geesteren, Gelselaar, Groesbeek, Haalderen, Harderwijk, , Harreveld, Heveadorp, Hulshorst, Ijzendoorn, Kerkdriel, Megchelen, Millingen, NeerboschNetterden, Nieuwdorp, Oldebroek, Opheusden, Pannerden, Rozendaal, Staverden, Terschuur, Velddriel, Wadenoijen, Wapenveld, Warnsveld, Zuilichemorst, 10 Amerzoden, Beekbergen, Bredevoort, Bronk, Buurmalsen, Doetinchem, Gendringen, Hoenderlo, Hoevelaken, Klarenbeek, Laagkeppel, Leuvenheim, Maasbommel, Oostendorp, Oosterbeek, Overasselt, Ravenswaaij, Rhiendern, Steenderen, Varseveld, Vierhouten, Wageningen, Westendorp, Winterswijk, Zaltbommel 11 Doornenberg, Nederasselt, Nederhemert, Ommerenveld, Oosterwolde, Voorthuizen, Waardenburg, Westervoort, Zevenhuizen 12 Geldermalsen, Scherpenzeel plaats in Gelderland en Noord-Brabant = Aalst plaats in Gelderland, Noord-Holland en Noord-Brabant – Laren Plaats in Georgië – Batoemi, Koetaisi, Porti, Roestawi, Tbilisi plaats in Ghana = Accra, Bolgatanga, Capecoast, Kumasi, Sekondi, Tema, Tamale plaats in Griekenland – Argos, Arta, Athene, Chios, Delphi, Drama, Enez, Flotina, Kalabaka, Katerini, Kavala, Kilkis, Komotini, Korinthe, Kozan, Lamia, Lindos, Metsovon, Marathon, MetsovPatras, Pilos, Piraeus, Rodos, Serrai, Sparti, Tanagra, Thebe, Thessaloniki, Tropolis, Veroia, Xanthi plaats in Groenland - Godthab, Ivigtut plaats in Groningen – 4 Faan, Leek, Nuis, Spijk 5 Adorp, Baflo, Bedum, Haren, Leens, Marum, Ulrum, Wedde 6 Aduard, Beerta, Bierum, Blijham, Eenrum, Ezinge, Hellum, Hemmen, Kolham, Meeden, Mussel, Opende, Rottum, Stedum, Winsem 7 Delfzijl, Farmsum, Glimmen, Kantens, Niebert, Obergum, Sauwerd, Tolbert, Veendam, Warffum 8 Alteveer, Bareveld, Drieborg, Feerwerd, Hoogkerk, Huizinge, Kornhorn, Kruisweg, Miswolde, Oldehove, Oldekerk, Oomsbergm, Scheemda, Stendam, Stroobos, Visvliet, Zoutkamp, Zuidhorn 9 Appelscha, Borgsweer, Boertange, Bronsveen, Engelbert, Ganzendijk, Grijpskerk, Groningen, Harkstede, Holwierde, Hoogezand, Houwerzijl, Kommerzijl, Lauwerszijl, Loppersum, Lutjegast, Muntendam, Niewolde, Noordhorn, Onstwedde, Oosteinde, Oudeschip, Pieterzijl, Sappemeer, Sellingen, Termunten, Uithuizen, Westerle, Winneweer, Woltersum, Zandeweer, Zuidbroek, Zuidwolde 10 Appingedam, Grootegast, Hornhuizen, Kropswolde, Lettelbert, Lucaswolde, Meedhuizen, Middelstum, Noordbroek, Noordlaren, Noordwolde, Oudepekela, Oudeschans, Overschild, Sidderburen, Slochteren, Tinalingen, Uiterburen, Veelerveen, Vierhuizen, Vlagtwedde, Wedderveer, Wildervank, Winschoten, Woldendorp 11 Garmerwolde, Garelsweer, Garsthuizen, Heiligerlee, Onderdendam, Oostereinde, Roodeschool, Schildwolde, Stadskanaal, Vriescheloo, Wagenborgen, Waterhuizen, Wedderheide, Westeremden, Zevenhuizen, Zuidwending 12 Bellingwolde, Boerenstreek, Finsterwolde, Mensingeweer, Musselkanaal, Sebaldeburen, Termuntenzijl, Vierverlaten plaats in Groot-Brittannië = zie plaats in Engeland / Schotland / Wales plaats in Guatemala = Caban, Flores , Guatamala, plaats in Guinee - Conakry, Kankan, Kouroussa, Labe, Mamou Plaats in Guyana – Bartica, Georgetown, Linden, Morawhanna Plaats in Hawaï – Hilo, Honolulu, Kailua, plaats in Honduras - Tegucipalqa, Trujillo Plaats in Hongarije – Boudapest, Debrecen, Eger, Gyor, Kaposvar, Mako, Miskolc, Szentes, Pecs, Soprom, Szeged, Tokaj, Vac plaats in Ierland – 4 Birr,Bhray, Cobh, Cork, Trim 5 Cavan, Ennis, Sligo 6 Arklow, Bantry, Carlow, Dingle, Dublin, Galway, Mallow, Tralee 7 Athlone, Billina, Carrick, Clonmel, Donegal, Dundlak, Kenmare, Shannon, Wexford, Wicklow 8 Drogheda, Kilkenny, Limerick, Longford, Rosslare, Westport 9 Castlebar, Dungarvan, Killarney, Killybegs, Mullingar, Tipperary, Waterford 10 Ballinasloe, Letterkenny plaats in India – Agra, Anmadabad, Benares, Bengaluru, Bhavnagar, Bhopal, Bombay, Calcutta, Cochin, Coimbatur, Delhi, Gaya, Haiderabad, Houra, Hubbali, Indur, Jaipur, Jodhpur, Kahima, Kanpur, Kolar, Laknau, Madras, Madurai, Nagpur, Negapatam, NewDelhi, Patna, Puna, Raipur, Salem, Suret, Travandrum plaats in Indonesië = Bandoeng, Bogor, Djakarta, Makasar, Medan, Padang, Palembang Raba, Semarang, plaats in Irak = Abadan, Amara, Anah, Basra, Bagdad, Hille, Irbil, Kerbela, Kiskuk, Mosul, Mosoel, Nedjef, Samarra, Tikrit plaats in Iran – Ahwaz, Arak, Ardebil, Basra, Dizful, Jezd, Hamadan, Isfahan, Karaj, Kaswin, Kerman, Koem, Kum, Mahabad, Mesjed, Resjt, Sjiraz, Tebrez, Teheran, Urmia, Zanjan plaats in Israël – Afula, Ai, Ajalon, Akko, Arad, Asjdod, Beersjewa, Berseba, Bethlehem, Caecarea, Cholon, Dimona, Dothan, Eilat, Endor, Geba, Gibeon, Gomorra, Haifa, Hebron, Herzlija, Horma, Jaffa, Jafo, Jericho, Jeruzalem, Jotvata, Karmel, Kapernaum, Lod, Magdala, Maon, Metulla, Naharija, Nain, Nazareth, Netanja, Ofra, Oron, Ramla, Revivim, Salem, Samaria, Sedom, Sichem, Sodorm, Telaviv, Tiberias, Timna, Tsefat plaats in Italië – 4 Bari, Como, Enna, Pisa, Rome 5 Adria, Capua, Forli, Genua, Lecco, Lucca, Massa, Monza, Ostia, Padua, Parma, Pavia, Prato, Siena, Terni, Turijn, Udine 6 Ancona, Arezzo, Assisi, Biella, Foggia, Latina, Mantua, Matera, Milaan, Modena, Napels, Novara, Ragusa, Reggio, Rimini, Rovigo, Savona, Spezia, Teramo, Trento, Triëst, Verona 7 Alassio, Bergamo, Bologna, Bolzano, Brescia, Catania, Cosenza, Firenzo, Imperia, Livorno, Marsala, Messina, Palermo Perugia, Potenza, Rapallo, Ravenna, Salermo, Sassari, Spoleto, Tarente, Termini, Trapani, Venetië, Vicenza, Viterbo 8 Brindisi, Cagliari, Florence, Grosseto, Piacenza, Syracuse 9 Benebento, Catanzaro, Gallipoli, Portofina, Viareggio plaats in Ivoorkust - Abidjan, Bouaké, Daloa, Korhoge, Sassandra, plaats in Japan – 4 Kobe, Naha 5 Kyoto, Osaka, Otaru, Tokio 6 Aomori, Nagoya, Nemuro, Sendal 7 Fukuoka, Muroran, Niigata, Sapporo 8 Hakodate, Kanazawa, Nagasaki, Wakkanai, Yokohama, Hirosjima, Kagosjima, KitaKiusju 11 Sjimonoseki plaats in Jemen – Aden, Ahwar, Habban, Habarut, Hodeida, Ibb, Makalla, Maydi, Mokka, Rida, Sadah, Sana, Sayhut, Taiz plaats in Joegoslavië – Belgrado, Bied, Brod, Dubrovnik, Knin, Ljubljana, Nisj, Novisad, Pec, Sabac, Sarajevo, Senta, Sisak, Siumo, Skopje, Sombor, Split, Titograd, Zadar, Zagreb plaats in Jordanië – Akaba, Amman, Bair, Irbid, Jeruzalem, Maan, Madaba, Ramtha, Zarka, Plaats in Kameroen – Douala, Edea, Foumban, Garoua, Kribi, Kumba, Lomie, Maroua, Yaounde plaats in Katar – Doha plaats in Kazachstan – Almaata, Dzjamboel, Goerjew, Karaganda, Koestanaj, Oeralsk, Pawlodar, Roedny, Temirtaoe Plaats in Kenia – Eldoret, Kilifi, Kisuma, Kitale, Lamu, Malindi, Mombasa, Nairobi, Nakuru, Nanyuki, Tiwi plaats in Kirgizië – Bisjkek, Osj plaats in Kongo (voormalig Belgisch) = Kamina, Kindu, Kinsjasa, Stanleystad plaats in Kongo (voormalig Frans) - Brazzaville plaats in Korea = zie: plaats in Noord/Zuid-Korea plaats in Kashmir = Srinagar plaats in Kroatië – Osijek, Porec, Rijeka, Sisak, Split, Vukovar, Zadar, Zagreb plaats in Laos = Vientiane plaats in Letland – Daugawpils, Jelgawa, Liepaja, Rezekne, Riga, Walmiera, Wentspils plaats in Libanon – Baalbek, Batrun, Beiroet, Damour, Halba, Haris, Nabatija, Nakoura, Sidon, Tripoli, Tyrus, Zagharta, Zahle plaats in Liberia = Buchanan, Greenville, Harper, Monrovia plaats in Libië – Audjila, Benghazi, Derna, Ghadames, Ghat, Katrun, Misurata, Murzuk, Sebha, Sokna, Tobroek, Tripoli, Zelten, Zuare plaats in Limburg – 3 Ool, Wijk 4 Amby, Beek, Berg, Born, Cuyk, Echt, Eind, Epen, Geul, Heel, Heer, Horn, Huls, Laak, Lomm, Mook, Neer, Nuth, Puth, Well 5 Arcen, Bunde, Horst, Linne, Meers, Meijel, Mheer, Ospel, Sibbe, Stein, Swier, Thorn, Vaals, Venlo, Vijlen, Weert, Wijlre 6 Asselt, Baarlo, Baexem, Beesel, Bergen, Egchel, Eijsden, Elsloo, Geleen, Gennep, Geule, Gulpen, Haelen, Helden, Herten, Heugem, Holset, Holtum, Hulsen, Hunsel, Jabeek, Kakert, Kessel, Leunen, Lottum, Lutten, Meerlo, Melich, Nunhem, Reuver, Roggel, Rolduc, Rothem, Urmond, Velden, Venray, Veulen, Wessem, Wittem 7 Aalbeek, America, Banholt, Belfeld, Beringe, Blerick, Boekend, Boukoel, Buchten, Etsberg, Geverik, Grathem, Heerlen, Houthem, Itteren, Klimmen, Kunrade, Leeuwen, Lemiers, Leveroij, Meersen, Meterik, Obbicht, Oostrum, Panheel, Sevenum, Sittard, Swalmen, Tegelen, Tienray, Vlodorp, Wanssum 8 Afferden, Bobbeldijk, Bocholtz, Brunssum, Buggenum, Dieteren, Hegelsom, Hulsberg, Kerkrade, Maasbree, Maasniel, Mechelen, Meersen, Megelsum, Milsbeek, Montfort, Neerbeek, Neerkant, Noorbeek, Oirsbeek, Ottersum, Rijckholt, Roermond, Schimmen, Slenaken, Spaubeek, Susteren, TreebeekTudderen, Vaesrade, Wolfhaag 9 Borgharen, Geijsteren, Gronsveld, Kessleik, Limbricht, Lutterade, Margraten, Melderslo, Molenhoek, Neeritter, Nieuwstad, Nijswiller, Overbroek, Panningen, Papenbeek, Roosteren, Schandelo, Schimmert, Schinveld, Smeermaas, StamproyTungelroy 10 Biggelrade, Guttecoven, Heyhuysen, Hoensbroek, Ijsselstein, Ittervoort, Koningsbos, Kronenberg, Maasbracht, Maastricht, Vederweert, Posterholt, Reijmerstok, Schaesberg, Simpelveld, Swartbroek, Ubachsberg, Ulenstraten, Valkenburg, Voerendaal 11 Bleijerheide, Broekhuizen, Eijgelshoven, Grevenbicht, Herkenbosch, Marienwaard, Terwinselen 12 Griendsveen, Grubbenvorst, Heerlerheide, Lindenheuvel, Nieuwenhagen, Siebengewald, Stevensweert plaats in Litauen – Kaunas, Klaipeda, Memel, Oekmerge, Panewezjis, Sjauliai, Vilnius, Wilna plaats in Lombardije = Lodi plaats in Luxemburg – Bettembourg, Clervaux, Diekirch, Differdange, Dudelange, Ettelbruck, Grevenmacher, Larochette, Luxemburg, Mersch, Petange, Redange, Remich, Sanem, Vianden, Wasserbillig, Wiltz,Wormeldange plaats in Macedonië = Debar,Prilep, Scalpje, Skopje Stip, Veles plaats in Madagascar - Antsirabe, Antsiranana, Faradofay, Farafangana, Mahajanga, Morondava, Toamasina, Toliara, plaats in Malagasië = Tamatave, Tananarive, Toliara, Tulear plaats in Malawi = Zomba plaats in Maleisië – Bertam, Bintulu, Chukai, Georgetown, Ipoh, Kampar, Kapit, Kelang, Keluang, Kuala, Kualalumpur, Kuantan, Kuching, Kudat, Lumpur, Lundu, Malaka, Mersing, Mukah, Niah, Pekan, Penang, Pinang, Raub, Sandakan, Saratok, Semporna, Seremban, Taiping, Tambisan, Tawau, Tuaran, Weston, plaats in Mali – Araouane, Bafoulabe, Bamako, Bamba, Gao, Koulikoro, Kayes, Mopti, Nioro, Segou, Sikasso, Taoudenni, Tomboucton plaats in Marokko – Agadir, Asilah, Casablanca, Dujda, Fes, Larache, Marrakech, Meknes, Rabat, Safi, Sale, Tanger, Tata, Tetouan, Zagora plaats in Mauretanië – Akjoujt, Atar, Fderik, Kaedi, Nem, Nouakchott, Tidjikja, Zouerat, plaats in Mexico – Acapulco, Campeche, Cananea, Chihuahua, Daxaca, Durango, Ensenada, Guadalajara, Guasave, Hermosillo, Julapa, Leon, Manzanillo, Mazetlan, Merida, Mexicali, Mexico, Monclova, Monterrey, Morelia, Nogales, Orizaba, Pachuca, Puebla, Saltillo, Sinaba, Tampico, Tepic, Tijuana, Torreon, Tuluka, Veracruz, Villahermosa, plaats in Moldavië – Beltsy, Chisinau, Tiraspol plaats in Mongolië – Altai, Chowd, Darchan, Erdenet, Tsetserleg, Tsjojbalsan, Ulaanbaatar plaats in Mozambique – Angoche, Beira, Chinde, Ibo, Inhambane, Manica, Maputo, Metangula, Nacala, Nampula, Pemba, Tete, Zumbo plaats in Namibië – Grootfontein, Keetmanshoop, Luderitz, Otavi, Rietfontein, Swakopmuno, Tsumeb, Windhoek plaats in Nepal = Batgoon, Katmandu, Palan plaats in Nevada – Reno plaats in Nicaragua – Bluff, Bluefields, Corinto, Granada, Greytown, Leon, Managua , Matagalpa Plaats in Nieuw-Guinea – Agats, Aitape, Daru, Lae, Madang, Merauke, Sorong, Wau, Wewak plaats in Nieuw-Zeeland = Auckland, Christchurch, Dunedin, Gisborne, Hamilton, Hastings, Hokitika, Invercargill, Maukau, Napuer, Nelson, Nemplymouth, Oamaru, Roxburgh, Russell, Tauranga, Timaru, Wanganui, Wellington, Westport, Whangarei plaats in Niger - Agades, Arlit, Bilma, Diffa, Maradi, Nguigmi, Niamey, Say, Tahoua, Toummo, Zinder plaats in Nigeria – Abuja, Bida, Bonny, Bauchi, Calabar, Enugu, Forcados, Ibadan, Illorin, Jos, Kaduna, Kano, Katsina, Kukawa, Lagos, Lokoja, Maiduguri, Makurdi, Nguru, Ogbomosho, Oshogbo, Owirri, Sokoto, Yola, Zaria plaats in Noord-Afrika = Derna, Stax plaats in Noord-Brabant – 3 Erp, Oss, Son 4 Alem, Beek, Best, Donk, Gorp, Hank, Haps, Lith, Mill, Oijen, Reek, Riel, Uden, Veen, Wouw 5 Aalst, Aarle, Andel, Asten, Bakel, Bavel, Beers, Breda, Budel, Chaam, Dorst, Eerde, Empel, Gilze, Grave, Hedel, Heeze, Heide, Herpt, Horst, Megen, Oerle, Oploo, Putte, Reijen, Schijf, Vught, Zegge 6 Alphen, Berkel, Bladen, Boekel, Boxtel, Brakel, Deurne, Dongen, Drunen, Duizel, Dussen, Eersel, Eethen, Esbeek, Everse, Galder, Gassel, Geffen, Gemert, Gerwen, Goirle, Haaren, Handel, Hapert, Heerle, Heesch, Herpen, Heuvel, Hoeven, Hulsel, Hulten, Kessel, Leende, Lierop, Mensel, Mierlo, Nijnsel, Nispen, Nuland, Olland, Reusel, Schaft, Schaijk, Veghel, Vessem, Vianen, Vlijmen, Volkel, Waalre, Wanroij, Waspik 7 Almkerk, Bergeijk, Berghem, Boekend, Boxmeer, Diessen, Dinther, Elshout, Engelen, Enschot, Fijnaart, Geldrop, Gemonde, Heeswijk, Heikant, Helmond, Heusden, Keldonk, Knegsel, Liempde,Liessel, Meeuwen, Moerdijk, Oeffelt, Oordeel, Rucphen, Sambeek, Someren, Stratum, Tilburg, Waalwijk, Woensel, Zundert 8 Achtmaal, Afferden, Berlicum, Boerdonk, Casteren, Dommelen, Escharen, Genderen, Ginneken, Helvoirt, Holthees, Klundert, Langeweg, Lieshout, Lithovem, Maashees, Macharen, Milheeze, Neerbeek, Netersel, Oirschot, Opwetten, Overloon, Rosmalen, Schijndel, Sleeuwijk, Sprundel, Stensel, Stiphout, Strijbeek, Udenhout, Ulicoten, Vlierden, Weebosch, Wernhout, Zeilberg, Zondveld 9 Achterdijk, Cromvoirt, Dintelsas, Drimmelen, Drongelen, Eindhoven, Elsendorp, Halsteren, Hoogeloon, Huijbergen, Klutsdorp, Kruisland, Ledeacker, Loosbroek, Maarheze, Mariahout, Nabbengat, Oisterwijk, Oudemolen, Raamsdonk, Rijkevoort, Rijsbergen, Spoordonk, Terheijden, Ulvenhout, Veldhoven, Wagenberg, Werkendam 10 Broekhoven, Dinteloord, Groeningen, Helenaveen, Kruivezand, Langenboom, Mariaheide, Middelrod, Moergestel, Molenschot, Nieuwendijk, Nieuwvliet, Nistelrode, Oosterhout, Oudenbosch, Overlangel, Ravenstein, Roosendaal, Soerendonk, Stuivezand, Teteringen, Vierbannen, Willemstad, Woudrichem 11 Hedikhuizen, Hoogerheide, Kaatsheuvel, Lagezwaluwe, Lepelstraat, Luijksgestel, Middelbeers, Moerstraten, Nederwetten, Nieuwemolen, Noordschans, Oostelbeers, Ossendrecht, Princenhage, Prinsenbeek, Stampersgat, Steenbergen, Westerhoven, Woensdrecht, Zevenbergen 12 Herwaarden, Hilvarenbeek, Hogezwaluwe, Valkenswaard, Vorstenbosch 14 's-Hertogenbosch 15 Geertruidenberg plaats in Noord-Holland – 3 Hem, Ilp 4 Edam, Jisp 5 Andijk, Beets, Broek, Graft, Groet, Hoorn, Laren, Obdam, Twisk, Ursem, Weesp, Zwaag 6 Bakkum, Bussum, Diemen, Egmond, Heiloo, Huizen, Koedijk, Kwadijk, Kwakel, Limmen, Muiden, Opmeer, Osdorp, Oudorp, Petten, Purmer, Sloten, Stroet, Velzen, Warder, Winkel, Wognum, Wormer 7 Abbenes, Alkmaar, Blokker, Craailo, Haarlem, Halfweg, Hauwert, Hembrug, Ijmuiden, Koegras, Kolhorn, Midwoud, Naarden, Schagen, Schoorl, Stolpen, Wijdenes, Wogmeer, Zaandam, Zaandijk 8 Aagtdorp, Abbekerk, Ankeveen, Avenhorn, Bentveld, Berkhout, Beverwijk, Blaricum,Breezand, Driehuis, Hoogwoud, Ilpendam, Katwoude, Langedijk, Middelie, Onderdijk, Oostwoud, Oostzaan, Oterleek, Oudendijk, Overveen, Ransdorp, Rinnegom, Ruigoord, Spierdijk, Uitgeest, Uithoorn, Valkkoog, Volendam, Westwoud, Westzaan, Zaanstad, Zijdewind, Zwaagdijk 9 Aardswoud, Akersloot, Amsterdam, Bovenkerk, Castricum, Dirkshorn, Durgerdam, Enkhuizen, Heemskerk, Heemstede, Hensbroek, Hilversum,Holysloot, Hoofddorp, Kerkbuurt, Krommenie, Landsmeer, Medemblik, Oosteinde, Opperdoes, Ouderkerk, Oudesluis, Purmerend, Santpoort, Slootdorp, Spaarndam, Spanbroek, Vijfhuizen, Watergang, Wieringen, Wijkaanzee, Zandvoort, Zanegeest 10 Aardenhout, Amstelveen, Assendelft, Bennebroek, Burgerbrug, Burgerveen, Heemskerk, Huisduinen, Kamperduin, Kortenhoef, Krabbendam, Lutjebroek, Middenmeer, Muiderberg, Nibbixwoud, Nieuwpoort, Noordeinde, Oosterland, Oosterleek, Oosthuizen, Oudkarspel, Purmerland, Scharwoude, Schoorldam, Westerland, Wijdewormer, Wormerveer, Zandwerven, Zunderdorp, Zwanenburg 11 Bloemendaal, Callandsoog, Duinenbosch, Grootebroek, , Grosthuizen, Hoogkarspel, Julianadorp, Kudelstaart, Lisserbroek, Lutjewinkel, Monnikendam, Schagerbrug, Sijbekarspel, Sintmaarten, Sintpancras, Spaanwoude, Tuitjenhorn, Vogelenzang, Wervershoof, Westerklief, Zuiderwoude 12 Badhoevedorp, Binnenwijzend, Bovenkarspel, Duivendrecht, Schermerhorn, Vrouwenakker, Warmenhuizen plaats in Noordoost polder = Creil, Ens, Espel, Kraggenburg, Luttelgeest, Marknesse, Nagele, Rutten, Tollebeek, Urk plaats in Noord-Ierland – Armagh, Ballymena, Bangor, Belfast, Coleraine, Downpatrick, Enniskillen, Larne, Newry, Londonderry, Omagh, portadown, Portrush, Strabane plaats in Noord-Korea – Chongjin, Hungnam, Najin, Pyongyang, Sinuiju, Wonsen plaats in Noord-Vietnam – Haiphong, Hanoi plaats in Noorwegen - 2 Mo 4 Alta, Bodo, Moss, Odda, Oslo, Rana, Voss 5 Ardal, Flora, Grong, Hamar, Molde, Risor, Roros, Skien 6 Bergen, Dombas, Gjovik, Horten, Karsto, Myrdal, Namsos, Narvik, Roldal, Storen, Tromso 7 Alesund, Arendal, Farsond, Harstad, Kragero, Lonsdal, Mosjoen, Sandnes 8 Egersund, Hoyanger, Karasjok, Levanger, Mongstad, Svolvaer, Tonsberg 9 Andelsnes, Haugesund, Leikanger, Stavanger, Steinkjer, Trondheim 10 Hammerfest, Kautokeino 11 Flekkefjord, Konsvinger, Lilehammer 12 Frederikstad, Kristiansand, Kristiansund plaats in Normandië - Caen, Cherbourg, Dauville, Rouaan, plaats in Oezbekistan – Boechara, Chiwa, Fergana, Koengrad, Kokand, Karsji, Noekoes, Oergentsj, Samarkand, Tasjkent, Plaats in Oman – Adam, Duqm, Fasad, Hajmah, Khaluf, Maskate, Matrah, Murbat, Raysut, Salalah, Suhar, Sur, Thamarit plaats in Oost-Nederland = Ommen, Ruurlo plaats in Oost-Vlaanderen = Melle plaats in Oostenlijk-Flevoland - Dronten, Lelystad plaats in Oostenrijk – Amstetten, Baden, Badgastein, Dornbirn, Eisenstadt, Feldkirch, Gmunden, Bregenz, Bruck, Graz, Gstaad, Hallein, Innsbruck, Kapfenberg, Kaprun, Kitzbuhel, Klagenfurt, Knittelfeld, Krems, Kufstein, Landeck, Leibnits, Lienz, Linz, Mariazell, Melk, Modling, Salzburg, Spittal, Steyr, Stockerau, Tulln, Villach, Wels, Wenen, Zeel, Zistersdorf plaats in Overijssel – 3 Ane, Tuk 4 Goor, Olst, Wijhe, Zalk 5 Borne, Eerde, Enter, Ommen, Rande, Vasse 6 Aadorp, Almelo, Baarle, Beckum, Beerze, Brucht, Buurse, Daarle, Delden, Haarle, Haerst, Heino, Herfte, Holten, Hulzen, Kampen, Kuinre, Lemele, Losser, Raalte, Reutum, Rheeze, Rijssen, Rossum, Wesepe, Wilsum, Zwolle 7 Baalder, Bathmen, Blokzijl, Boekelo, Dalfsen, Eesveen, Geerdijk, Hasselt, Hengelo, Lattrop, Markelo, Paasloo, Radewijk, Rouveen, Schellen Sibculo, Spoolde, Wierden 8 Albergen, Avereest, Balkbrug, Boerhaar, Borsbeek, Denekamp, Deventer, Diffelen, Enschede, Ittersum, Lonneker, Nijverdal, Ossenzijl, Steenwijk, Weerselo, Witharen, Zandberg, Zenderen, Zuidveen 9 Broekland, Geesteren, Giethoorn, Grafhorst, Hoonhorst, Kalenberg, Kerkbuurt, LankhorstOldemarkt, Oldenzaal, Ootmarsum, Oudleusen, Rechteren, Slagharen, Staphorst, Tubbergen, Vilsteren 10 Blankenham, Diepenheim, Diepenveen, Genemuiden, Glanerbrug, Hardenberg, Kallenkote, Luttenberg, Marienberg, Marienheem, Oosterholt, Overdinkel, Ruitenveen, Schalkhaar, Vollenhove, Vroomshoop, Windesheim, Zwartsluis Bergentheim, Daarlerveen, Dedemsvaart, Gramsbergen, Hellendoorn, Kloosterdijk, Haaksbergen, Lemelerveld, Mastenbroek, Mekkelhorst, Rheezerveen, Vinkenburt, Vriezenveen, Willemsoord 12 Kloosterhaar, Wannepperveen, plaats in Pakistan = Bela, Dacca, Faisalabad, Haiderabad, Islamadad, Lahore, Karachi, Multan, Quetta, Rawalpindi, plaats in Palestina = zie: plaats in Israël Plaats in Panama – Bocasdeltoro, Colon, David, Panama, plaats in Paraguay = Asuncion, Concepcion, Villarrica plaats in Peru - Arequipa, Cajamarca, Callao, Chiclayo, Chimbote, Chorrillos, Cuzco, Huancayo, Huaraz, Ica, Iquito, Lima, Mollendo, Pimentel, Paita, Pascamayo, Pisco, Piura, Pucallpa, Tacna, Talara, Trujillo, plaats in Perzië = Abadan, Jezd, Koem, Teheran plaats in Phocis - Delpgi, Elatea plaats in Polen – Allenstein, Augustow, Beuthem, Bialystok, Braunsberg, Breslau, Brieg, Chelm, Chorzow, Danzig, Elbing, Gdansk, Gleiwitz, Goldap, Kalisz, Katowice, Kielce, Krakow, Krosno, Liegnitz, Lodz, Lyck, Lublin, Oppeln, Otwock, Poznan, Radom, Rybnik, Sanok, Stargard, Stettin, Sosnowiec, Suwalki, Tarnow, Tichy, Warschau, Wilna, Wodzislaw, Wroclaw, Zabrze, Zwiebodzin plaats in Portugal = Abrantes, Almada, Aveiro, Barreiro, Beja, Braga,Braganca, Cascais, Chaves, Coimbra, Estoril, Estremoz, Evora, Faro, Fatima, Guimaraes, Guarda, Lagos, Lamego, Leiria, Lissabon, Mafra, Mertola, Moura, Olhao, 0porto, Ovar, Peniche, Pinhel, Portalegre, Portimao, Porto, Sagres, Serpa, Setubal, Sines, Sintra, Tavira, Tomar, plaats in Portugees Guinee = Bissao, Bolama plaats in Portugees Timor = Dilly plaats in Po-vlakte = Reggio plaats in Pyreneeën = Luz plaats in Rijnland = Bonn, Dahlem, Godesberg, Mainz, Rees, Remagen, Spiers plaats in Rhodesië = Bulawayo, Que-Que, Salisbury plaats in Roemenië = Arad, Bacau, Boekarest, Braila, Brasov, Buzau, Calafat, Cimpina, Cluj, Constanta, Corobia, Craiova, Boekarest, Braila, Brasov, Galati, Iasi, Magalia, Oradea, Pitesti, Resita, Sibiu, Siluma, Timisoara, Zalau, plaats in Rusland – 4 Bijsk, Kiev, Omsk, Orsk, Perm 5 Gomel, Gorki, Jalta, Kansk, Kazan, Kirow, Minsk, Orjol, Penza, Pskow, Serow, Tomsk 6 Abakan, Belowo, Bratsk, Koersk, Moskou, Rostow, Samara, Tsjita 7 Brjansk, Charkow, Koergan, Magadan, Norilsk, Odessa, Podolsk, Saratow, Tjoemen, Wologda 8 Jakoetsk, Nachodka, Smolensk, Soerdoet, Workoeta, Waronesj 9 Astrachan, Krasnodar, Leningrad, Moermansk, Orenboerg 10 Chabarowsk, Koejbysjew, Swerdlowsk 11 Archangelsk, Nowosibirsk, Wladiwostok 12 Tsjeljabinsk Plaats in Saoedi-Arabië – Abha, Ar-Riaadh, Badenah, Bijsk, Dammaan, Djedda, Djubail, Duba, Hail, Hamdah, Haradh, Hofuf, Janbo, Jizan, Jubbah, Kiyat, Medina, Mekka, Raftha, Riad, Rumah, Sabya, Sjakra, Tayma, Zalim plaats in Schotland = Aberdeen, Arbroath, Ardrossan, Ayr, Banff, Cromarty, Cupar, Dumbarton, Dumfries, Dunbar, Dundee, Dunfermline, Edinburgh, Elgin, Falkirk, Forfar, Glascow, Hamilton, Helmsdale, Inveraray, Inverness, Keith, Klimarnock, Lanark, Leith, Mallaig, Montrose, Oban, Paisley, Peebles, Perth, Portree, Peterhead, Prestwick, Stonehaven, Stranraer, Tain, Thurso, Tobermory, Ullapool, Wick plaats in Senegal – Bakel, Dakar, Kaolack, Thies plaats in Seram – Amahai, Bula, Piru, Wahai plaats in Siberië = Jakoetsk, Nowosibirsk Omsk, Tomsk, plaats in Sierra Leone = Freetown plaats in Sikkim – Gangtok plaats in Slovenië – Celje, Koper, Kranj, Ljubljana, Maribor plaats in Slowalije – Bratislava, Komarno, Kosice, Lucenec, Nitra, Piestany, Poprad, Presov, Trencin, Trmava, Zilina, Zvolen, plaats in Somalië – Bardera, Berbera, Bosaso, Burao, Chisimaio, Dante, Eil, Gallacaio, Giamama, Hafun, Hargeisa, Merca, Mogadishu, Obbia, Zeila plaats in Spanje – 4 Baza, Gijon, Irun, Leon, Lugo, Mora, Vich, Vigo 5 Avila, Baena, Bejar, Cadiz, Caspe, Eibar, Elche, Lerma, Navia, Nules, Osuna, Palos, Ribas, Tineo 6 Alcala, Bilbao, Burgos, Cangas, Huelga, Lebrija, Jerez, Lerida, Madrid, Malaga, Merida, Murcia, Oviedo, Toledo, Utrera 7 Alcazar, Almeria, Badajoz, Cordoba, Granada, Reinosa, Sevilla, Tarrasa, Vitoria 8 Albacette, Alicante, Badalona, Marbella, Pamplona, Sabadel, Valencia, Villalba, Zaregoza 9 Barcelona, Cartagena, Salamanca, Santander, Tarragona 10 Hospitalet, Valladolid, plaats in Sri Lanka – Baddulla, Chilaw, Colombo, Galle, Jafna, Kandy, Kotte, Mannar, Matale, Negombo, Puttalam, Tangalla, Trincomalee plaats in Sudan – Atbara, Berber, Dongola, Gedaref, Juba, Karima, Khartoem, Kodok, Malakal, Merowe, Mongalla, Nimule, Nyala, Omdurman, Portsudan, Sennar, Suakin, Wau plaats in Suriname – 6 Albina, Galibi, Moengo 7 Boskamp, Paranam, Tamarin, Totness, Zanderij 8 Benzdorp, Brokopondo, Brownsweg, Friendship, Groningen, Herminadorp, Kwakoegron, Lelydorp, Onverwacht, Paramaribo, Paubasoe, Tamanredjo, Wageningen, Waterloo, plaats in Syrië – Aleppo, Banias, Damascus, Duma, Hama, Homs, Latakia, Manbij, Tartus, plaats in Tanzania = Dar-es-Salaam, Kilwa, Lamu, Lindi, Zanzibar plaats in Thailand - Bangkok, Chantaburi, Korat, Lampang, Oebon, Pattani, Phitsanulok, Phuket, Songkhla, Ubon, plaats in Taiwan – Kaohsiung, Taichung, Tainan, Taipei, plaats in Tanzania –Arusha, Bukoba, Daressalaam, Dodoma, Karema, Kigoma, Kilwa, Lindi, Mbeya, Mikindani, Mpanda, Musoma, Mwanza, Mwaya, Tabora, Tanga, Zanzibar plaats in theater = loge, parterre, stalles plaats in Tibet = Lhasa plaats in Togo – Lome plaats in Tsjaad – Abeche, Barda, Doba, Massenya, Mongo, Moundou, Ndjamena, Sarh, plaats in Tsjecho-Slowakije = Beroun, Bratislawa, Brno, Gheb, Gottwaldow, Jablonec, Kladno, Libereo, Melnik, Pisek, Pizen, Praag, Tabor, Zatec plaats in Tunesië = Bizerte, Djezba, Gabes, Kairouan, Monastir, Soussa, Sfax, Tunis plaats in Turkije – Adana, Ankara, Antalaya, Bursa, DenizliEdirne, Elazig, Erzurum, Gaziantep, Izmir, Istanbul, Izmih, Kayseri, Kirikkale, Konya, Maras, Mersin, Samsun, Sivas, Tarsus, Trabson, Urfa, Uskudar plaats in Ubangi Shari = Bangui, Barbari, Ouadda plaats in Uganda – Arua, Entebbe, Gulu, Jinja, Kabale, Kampala, Kasese, Lira, Masindi, Mibale, Mubende, Soroti plaats in Uruguay = Colonia, Minas, Montevideo, Paysandu, Rivera, Salto plaats in Utrecht – 4 Odijk 5 Baarn, Doorn, Lopik, Maarn, Soest, Zeist 6 Bunnik, Eemnes, Houten, Loenen, Mijnden, Oukoop, Rhenen Wilnis, Zulen 7 Abcoude, Heeswijk, Kamerik, Leersum, Leusden, Spengen, Utrecht, Vleuten, Zegveld 8 Benschop, Harmelen, Jutphaas, Maarssen, Mijdrecht, Soestdijk, Uithoorn, Vreeland, Vreeswijk 9 Amerongen, Bilthoven, Breukelen, Jaarsveld, Kockengen, Montfoort,Nieuwland, Oudewater, Polsbroek, Portengen, Renswoude, Rijsenburg, Schalkwijk, Tienhoven, Vinkeveen, Waverveen, Werkhoven, Westbroek, Willeskop 10 Amersfoort, Loosdrecht plaats in Venezuela – Barinas, Barquisimeto, Bascelona, Cabimas, Caracas, Coro, Cumana, Maracaibo, Maracay, Maturin, Merida, Sancrisobal, Valencia, Valera, plaats in Vietnam – Chamramh, Cantho, Dalat, Danang, Dienbien, Hanoi, Haiphong, Hue, Laocai, Namdinh, Nhatrang, Rachgia, Saigon, Vinh, plaats in Vlaanderen = Brugge, Gent, Heist, Ieperen, Izegem, Knokke, Leper, Nieuwpoort, Oostende, Tielt, Zeebrugge plaats in Wales = Aberfan, Aberystwyth, Cardiff, Holthead, Milford, Newport plaats in West-Duitsland = Bonn, Bremen, Dortmund, Duisburg, Düsseldorf, Emden, Ems, Essen, Frankfort, Freiburg, Hamburg, Hannover, Kassei, Keulen,Kiel, Koblenz, Krefeld, Mains, Mannheim, München, Münster, Neurenberg, Solingen, Ulm Warms plaats in Württemberg = Aaien plaats in Yorkshire – Leeds plaats in Zaïre – Aketi, Bandudu, Bangala, Bukama, Buta, Ilebo, Isiro, Kabalo, Kabinda, Kamina, Kananga, Kasongo, Kikwit, Kilo, Kindu, Kinshasa, Kolwezi, Kongolo, Lisala, Luebo, Lukasi, Lusambo, Manono, Matadi, Moba, Mobayi, Moto, Mungbere, Tenke plaats in Zambia – Chipata, Kabwe, Kalomo, Kasama, Katabe, Livingstone, Lusaka, Mbala, Ndola, plaats in Zeeland – 4 Axel, Bath, Eede, Goes, Hoek, Kats, Knol, Paal, Zijpe 5 Burgh, Hulst , Nisse, Sluis, Veere, Vlake,6 Clinge, Gawege, Groede, Heille, Klinge, Othene, Schore, Tholen, Waarde, 7 Absdale, Cadzand, Dishoek, Domburg, Gapinge, Kapelle, Renesse, Rilland, Ritthem, lerseke 8 Baalhoek, Borsele, Breskens, Elkerzee, Ellemeet, Geersdijk, IJzendijke, Koewacht, Kortgene, Kuitaard, Lewedorp, Oostburg, Overslag, Ovezande, Sluiskil, Zaamslag, Zandberg 9 Biervliet, Brigdamme, Bruinisse, Dreischor, Driewegen, Haamstede, Hansweert, Hengstdijk, Kerkwerve, Kloetinge, Nieuwland, Oostkerke, Ossinisse, Oudelande, Ouwerkerk, Terneuzen, Westdorpe, Zierikzee 10 Aagtekerke, Aardenburg, Arnemuiden, Biezelinge, Biggekerke, Burghsluis, Gorrishoek, Grijpskerke, Hoofdplaat, Kamperland, Kattendijke, Koudekerke, Kruiningen, Lamswaarde, Meliskerke, Middelburg, Nieuwnamen, Nieuwvliet, Noordgouwe, Noordwelle, Oosterland, Perkpolder, Philippine, Poortvliet, Reuzenhoek, Schoondijke, Stavenissen, Vlissingen, Walsoorden, Wemeldinge, Wissekerke, Zonnemaire, Zoutelande 11 Colijnsplaat, Krabbendijke, Kwadendamme, Maartensdijk, Nieuwerkerk, Oostkapelle, Scharendijke, Serooskerke, Westkapelle, 12 Ellewoudsdijk, Heinkenszand, Scherpenisse, Schuddebeurs, Wolfaartsdijk 13 Brouwershaven plaats in Zimbabwe – Bulawayo, Gweru, Harare, Hwang, Kwekwe, Masvingo, Mutare plaats in Zuid-Afrika – Bloemfontein, Durban, Eastlonon, Grootfontein, Johannesburg, Kaapstad, Keetmanshoop, Kimberley, Messina, Mosselbaai, Oudtshoorn, Pietersburg, Portnolloth, Pretoria, Vrijburg, Welkom, Worcester plaats in Zuid-Amerika = zie: ook bij de afzonderlijke staten) Caracas, Concepcion, Bogota, Brasilia, Lima, Quito, Rio, Rosario, Santiago, Valparaiso plaats in Zuid-Holland – 4 Gaag, Kaag, Spijk 5 Arkel, Delft, Gouda, Lisse, Rhoon, Sluis, Tinte, Vlist 6 Alphen, Ameide, Berkel, Bolnes, Gorkum, Katwijk,Kethel, Leiden, Pernis, Rijswijk, Strijen, Tempel, Vianen 7 Asperen, Boskoop, Brielle, Giesen, Heikant, Kijkduin, Leerdam, Lexmond, Maasdam, Monster, Ouddorp, Papekop, Poeldijk, Reeuwijk, Rijsoord, Solkwijk, Warmond, Woerden, Zanddijk, Zinkweg 8 Bleiswijk, Blesdijke, Brandwijk, Delfgauw, Duindicht, Heukelum, Hillegom, Hoornaar, Maasland, Meerkerk, Mookhoek, Naaldwijk, N, oordwijk, Nootdorp, Ottoland, Piershil, Pijnacker, Rietveld, Rijnsburg, Rockanje, Rodenrijs, Schiedam, Schuring, Sluipwijk, Stompwijk, Voorburg, Voorhout, Westmaas, Wilsveen, Zuidland 9 Amerstol, Bovenkerk, Dirksland, Dordrecht, Dubbeldam, Geervliet, Gorinchem, Goudriaan, Hekendorp, Herkingen, Hoogvliet, Kinderdijk, Klaaswaal, Korteraar, Kralingen, Langeraar, Leerbroek, Leimuiden, Maaldrift, Maassluis, Melissant, Nieuwkoop, Nieuwveen, Oudewater, Overschie, Papenveer, Rotterdam, Rozenburg, Smitshoek, Tienhoven, Westerlee, Woubrugge 10 Abbenbroek, Benthuizen, Bodegraven, Everdingen, Giessendam, Goedereede, Goudswaard, Haastrecht, Heinenoord, Hekelingen, Ijsselmonde, Leiderdorp, Lekkerkerk, Loosdinen, Middelkoop, Moordrecht, Nieuwpoort, Noordeinde, Noordeloos, Numansdorp, Oegstgeest, Oostvoorne, Oudenhoorn, Poortugaal, Ridderkerk, Sassenheim, Sliedrecht, Sommelsdijk, Spijkenisse, Stellendam, Streefkerk, Valkenburg, Wieldrecht, Wijngaarden, Zevenhoven, Zwammerdam, Zwartewaal, Zwijndrecht 11 Achterbroek, Barendrecht, Benedenberg, Benedenkerk, Bergambacht, Berkenwoude, Driebruggen, Hardinxveld, Hazerswoude, Heerjansdam, Middelsluis, Moerkapelle, Papendrecht, Puttershoek,Rijpwetering, Schelluinen, Schenkeldijk, Schipluiden, Schoonhoven, Slikkerveer, Steenplaats, Vlaardingen, Voorschoten, Wardinxveen, Willemsdorp, Zevenhuizen, Zoeterwoude 12 Alblasserdam, Cillaarshoek, Honselerdijk, Leidsendam, Middelharnis, Nieuwenhoorn, Scheveningen plaats in Zuid-Korea – Inchon, Kwangju, Mokpo, Pusan, Seoel, Taegoe plaats in Zuid-Vietnam = Dalat, Danang, Hue, Saigon plaats in Zweden – 4 Ange, Lund, Mora, Umea, 5 Boden, Boras, Ebeky, Falun, Gävle, Lulea, Malmö, Pitea, Växjö, Ystad 6 Abisko, Kalmar, Kiruna, Laholm, Orebro 7 Boliden, Bolnas, Leksand, Ljusdal, Sorsele, Strömma, Unnaryd, Uppsala 8 Arjeplog, Forsmark, Göteborg, Halmstad, Haverdal, Huddinge, Kramfors, Lycksele, Nykoping, Stensele, Storlien, Vasteras 9 Näsbypark, Djursholm, Harnosand, Huskvarna, Jongkoping, Linkoping, Sandviken, Stockholm, Sundsvall, Vastervik, 10 Hudiksvall, Malmberget, Norrköping, Wilhelmina 11 Helsingborg 12 Kristianstad, Ornsköldsvik, plaats in Zwitserland – 3 Bex, Elm, Wil, Zug 4 Arth, Biel, Bern, Brig, Chur, Leuk, Sion, Thun, Vals 5 Aarau, Arosa, Baden, Basel, Brugg, Davos, Olten, Ragaz, Spiez, Vevey 6 Airolo, Ascona, Briëns, Genève, Glarus, Gossau, Gstaat, Kriëns, Kublis, Lugano, Luzern, Zürich 7 Althof, Brunnen, Locarno, Sargans, Zermatt, 8 Freiburg, Lausanne, Montreux, Vallorbe, Willisau 9 Appenzeil, Collenbey, Kussnacht, Meiringen, Neuchâtel, Solothum 10 Bellinzona, Frauenfeld, Interlaken, Winterhur 11 Beromunster, Steffisburg 12 Schaffhausen plaats in de Achterhoek - Aalten, Borculo, Doetinchem, Eibergen, Groenlo, Lichtenvoorde, Ruurlo, Vorden, Winterswijk, Zelhem plaats in de Betuwe – Beesd, Culemborg, Driel, Elst, Geldermalsen, Kesteren, Lent, Lienden, Ochten, Opheusden, Tiel plaats in de bijbel = Babel, Bethanië, Bethel, Bethlehem, Berseba, Emmaus, Hebron, Jericho, Jeruzalem, Mamré, Nazareth, Samaria, Silo, Tirza, Ur plaats in de Insulinde - Bandjermasin plaats in de Langstraat = Capelle, Raamsdonk(sveer), Spreng, Waalwijk, Waspik plaats in de Lijmers = Angerlo, Didam, Duiven, Wehl Zevenaar Plaats in de Noordoostpolder - Emmeloord, Ens, Urk, Vollenhove plaats in de Peel = Griendtsveen, Helenaveen, Neerkant, Odiliapeel plaats in de Sovjet = Astrakan, Bakoe, Charkow, Gomel, Gorki, Jalta, Kazan, Kiew, Kirow, Leningrad, Minsk, Moskou, Odessa, Omsk, Riga, Rostow, Samara, Tbilisi, Unie, Wolgograd plaats in de Streek = Blokker, Grootebroek, Westwoud plaats in de Verenigde Staten = Albany, Atlanta, Austin, Baltimore, Berkeley, Boston, Buffalo, Chicago, Cincinnati, Cleveland, Denver, Detroit, Houston, Madison, Miami, Milwaukee, Nashville, New-Orleans, New-York, Philadelphia Pittsburgh, Reno, Richmond, Tulsa, Washington plaats in de Zaanstreek = Koog, Krommenie, Westzaan, Wormerveer, Zaandam, Zaandijk plaats in een rij = nummer plaats in een schouwburg = baignoire balkon, engelenbak, galerij, loge, parket, parterre, schellinkje, stalles, zaal plaats in het Gooi = Blaricum, Bussum, 's-Graveland, Hilversum, Huizen, Laren, Naarden plaats in het Moezelgebied - Metz plaats in het Roergebied - Dortmund, Duisburg, Düsseldorf, Esse, Oberhausen plaats innemen van een ander = invallen plaats met geneeskundige baden - Ems plaats met veel kwekerijen - Aalsmeer, Boskoop plaatsnaam - toponiem plaats om te rusten = bed, divan plaats op Ameland = Ballum, Buren, Hollum, Nes plaats in Bali –Buleleng, Dempasar, Grokgak, Negara, Singaraja plaats op Barbados – Bridgetown Plaats op Bonaire – Antriol, Barcadera, Kralendijk, Montagne, NikibokoRincon, Wanapa plaats op Borneo – Balikpapan, Bandjermasin, Batuputih, Bontang, Brunei, Buntuk, Ketapang, Malinau, Martapura, Palon, Pontianak, Samarinda, Sampit, Sandai, Sangau, Sukaraja, Tarakan plaats op Celebes – Baubau, Bitung, Donggala, Gorontalo, Kendari, Kolaka, Kuandang, Makasar, Labota, Majene, Makale, Manado, Mekassar, Menado, Paleleh, Palopo, Palu, Parepare, Poso, Sabang, Tolitoli, Tomini, Tondano plaats op Ceylon - Colombo, Kandy plaats op Corsica = Ajaccio, Bastia, Bonifacio, Calvi, Corte, lle, Rosse plaats op Cuba – Bayamo, Camaguey, Cardenas, Cienfuegos, Guatanamo, Havanna, Holguin, Manzanillo, Matanzas, Nuevitas, Palmira, Santiago, Trinidad plaats op Curaçao – Barber, Brievengat, Bullenbaai, Julianadorp, Montanja, Nieuwpoort, Savonet, Soto, Westpunt, Willemstad plaats op Cyprus = Famagusta , Limasol, Nicosia, Nicosia plaats op Elba – Rio plaats op Flores – Ende, Labuhanbadjo, Maumere, Ruteng plaats op Formosa - Kiloeng, Tainan, Taipeh plaats op Goeree en Overflakkee - Achthuizen, Dirksland, Goedereede, Herkingen, Melissant, Middelharnis, Ooltgensplaat, Oud dorp, Sommelsdijk, Stellendam, plaats op Groenland - Angmagssalik, Etah, Godthab, Ivigtut, Jakobshavn, Sondre, Strömford, Thule plaats op Haïti = Barahona, Gonaives, Jacmel, Port au Prince, Santiago plaats op IJsselmonde = Barendrecht, Heenvliedt, Heerjansdam, Hoogvliet, Pernis, Poortugaal, Rhoon, Ridderkerk, Slikkerveer, Rijsoord Zwijndrecht plaats op Jamaica = Kingston plaats op Java = Ambawara, Bandjar, Bandoeng, Blitar, Blora, Bogor, Cilacap, Cirebon, Djakarta, Garoet, Gresik, Jogja, Kediri, Kertosono, Labuhau, Madiun, Magelang, Malang, Pekalonga, Semarang, Serang, Sukabumi, Surabaja, Situbondo, Surakarta, Tasikmalaya, Tegal, Tuban, Yokyakarta, laats op Kreta = Candia, Chania, Kanea, Rethimnon, Sfakia, Sitia, Timbakion plaats op Lombok – Mataram, Praya, Silungblanak plaats op Madagaskar = zie: plaats in Malagasië plaats op Malta = Valletta plaats op Noord-Beveland = Colijnsplaat, Kortgene, Kats, Kamperland, Wissenkerke plaats op Rozenburg = Rozenburg, Blankenburg plaats op Sardinië - Alghero, Cagliari, Iglesias, Nuoro, Oristano, Sassari, Terranova, Tortali plaats op Schiermonnikoog = Oosterburen laats op Schokland = Ens plaats op Schouwen en Duiveland - Brouwershaven, Bruinisse, Burgh, Dreischor, Elkerzee, Haamstede, Kerkwerve, Nieuwerkerk, Noordgouwe, Noordwelle, Oosterland, Ouwerkerk, Renesse, Serooskerke, Zierikzee, Zonnemaire plaats op Sicilië = Agrigento, Alia, Messina, Palermo, Syracuse, Ucata, plaats op Sumatra = Belawan, Bergkalis, Binjai, Buatan, Bukittinggi, Djambi, Dumai, Jambi, Kotaradja, Lahat, Langsa, Medan, Mengala, Minas, Natal, Padang, Pakanbaru, Palembang, Rengat, Sekayu, Siantar, Sibolgo, Sigli, Telukbetung Toboali, Plaats op Sumba – Baing, Waingapu Plaats op Sumbawa – Raba, Sumbawa plaats op Terschelling - Hoorn, Midsland, Oosterend, W. Terschelling plaats op Texel = Den Burg, Den Hoorn, De Cocksdorp, De Koog, Het Horntje, Oosterend, Oudeschild plaats op Tholen = Maartensdijk, Poortvliet, Scherpenisse, Stavenisse, Tholen plaats op Timor – Dili, Kupang, Tutuala, Kefamananu, plaats op Voorne en Putten = Abbekerk, Brielle, Geervliet, Hekelingen, Hellevoetsluis, Kruiningergors, Oostvoorne Oudenhoven, Rockanje, Spijkenisse, Zuidland, Zwartewaal plaats op Walcheren = Aagtekerke, Arnemuiden Biggekerke, Domburg, Grijpskerke, Koudekerke, Meliskerke, Middelburg, Nieuwland, Oostkapelle, Ritthen, Serooskerke, Veere, Vlissingen, Vrouwenpolder, Westkapelle, Zoutelande plaats op Wight = Cowes, Ventnor plaats op Zuid-Beveland = Baarland, Bath, Biezelinge, Borsele, Driewegen, Ellewoutsdijk, Goes, 's-Gravenpolder, Hansweert, Heinkenszand, Hoedekenskerke, lerseke, Kapelle, Kattendijke, Kloetinge, Krabbendijke, Kruiningen, Nieuwdorp, Nisse, Overzande, Oudelande, Rilland, Wemeldinge, Wilhelminadorp, Wolphaartsdijk plaats op de Bahama-eilanden - Nassau plaats op de Bahreineilanden – Manama, Magelang, Pasuruan, Pekalongan, Porwokerto, Purkakarta, Rembang, Semarang, Situbondo, Soerabaja, Solo, Tegal, Tjilatjap, Tjirebon plaats op de Balearen = Arta, Ibiza, Inca, Makou, Manacor, Palma plaats op de Bermuda-eilanden - Hamilton plaats op de Falkland-eilanden - Stanley plaats op. de Filippijnen = Batanga Laoag, Manilla, plaats op de Hawaï-eilanden = Honolulu plaats op de Kaapverdische eilanden = Praia plaats op de Key-eilanden = Elat plaats op de Nederlandse Antillen - Kralendijk, Oranjestad, Willemstad plaats op de Seychellen = Victoria plaats op de Shetland eilanden - Unst plaats op de Veluwe = Ede, Elspeet, Emst, Epe, Ermelo, Garderen, Harskamp, Hoenderloo, Kootwijk, Lunteren, Otterlo, Putten, Soeren, Speulde, Staverden, Stroe, Vaassen, Wekerom, Wezep plaats tussen Gouda en Utrecht - Woerden plaats tussen Moskou en Kiev - Orjol plaats van afslag in golfspel = tee plaats van bezwering = Endor plaats van herkomst = bron plaats van in- en verkoop = markt, mijn, veiling plaats van lijkverbranding - crematorium plaats van oorsprong = bakermat plaats van verschrikking = hel plaats van vestiging = domicilie, residentie, zetel plaats van wedrennen = renbaan plaats van de passiespelen - Tegelen plaats van het zegel - l.s. plaats voor bouwwerk – emplacement plaats voor cafe – terraseemarkt plaats voor dierenhandel - v plaats voor eeuwige straf = hel plaats voor houtbewerking = zagerij plaats voor rust = bed, divan plaats voor skispringen - skischans, springschans plaats voor vlasbewerking = root plaats voor wielrijden = stadion, velodroom, wielerbaan plaats voor wielrijders = fietspad, rijwielpad plaats waar aardgas gevonden wordt = Slochteren plaats waar bekend zout vandaan komt = Boekelo, Ems plaats waar de bal valt = kaats plaats waar de musici zitten = orkest, orkestbak, podium plaats waar de zee bij ruw weer stil is = slaak plaats waar een wacht is uitgezet - post, wachtpost plaats waar gekookt wordt = keuken plaats waar geslacht wordt = abattoir plaats waar geslapen wordt = slaapkamer plaats waar gestookt wordt = haard, kache,l oven, plaats waar gewerkt wordt door een kunstenaar = atelier plaats waar iets ophoudt = einde, eind, finish, slot plaats waar men binnenrijdt = inrit plaats waar men schaatst = ijsbaan plaats waar passiespelen worden gehouden - Oberammergau, Tegelen plaats waar slag is geleverd = Arnhem, Austerlitz, Bastogne (Bastenaken), Brest, Heiligerlee, Leipzig, Marne, Mook, Soissons, Waterloo plaats waar sterren een groep vormen = sterrenbeeld plaats waar vee wordt verhandeld - paardenmarkt, veemarkt plaats waar water uittreedt = bron plaats waar water verdwijnt = grot, hol, ponor plaats waar zwakke kinderen heen gaan = kolonie plaats waar vlas wordt bewerkt - reute,root, roterij plaats waarin zich lichamen bevinden = ruimte plaats waarnaar Haarlemse klokken genoemd zijn = Damiate plaats zonder water - droogte, woestijn plaatsaanduiding = allerwegen, daar, elders, er, ergens, ginder, ginds, hier, nergens, overal plaatselijk = lokaal plaatselijk heersende ziekte = endemie plaatselijk verharde huid = eelt plaatselijke spreekwijze = accent, dialect, tongval plaatsen – aanbrengen, aanstellenbeleggen, deponeren, installeren, neerleggen, neerzetten, onderbrengen, passen, posteren, stellen, toevoegen, verkopen, zetten plaatsgebrek - ruimtegebrek plaatsgrijpen – gebeuren plaatsing – aanstelling, opname plaats in schouwburg – engelenbak, gaanderij, loge, stalles, zaal plaats in theater - loge plaatskaart - entreebewijs, ticket, toegangsbewijs plaatsmaken – ruimen plaats met veel inwoners - stad plaatsnaamkunde = toponymie plaatsnijden – graveren plaats of regio – oord plaats o vlees te roken – wieme plaats van lijkverbranding – crematorium plaats van uitstroming – kraan, sluis, tap, uitlaat plaats van verering – kerk, moskee, tempel plaats van vertrek – meet, startlijn, startpunt plaats van wedrennen - renbaan plaats vervangen - remplaceren, waarnemen plaatsvervangend. .. = loco, vice, waarnemend plaatsvervangend burgemeester - loco burgemeester, L.B. plaatsvervangend landvoogd = gouverneur, ruwaard, stadhouder plaatsvervangend president = LP. plaatsvervangend secretaris = L.S. plaatsvervangend toneelspeler = doublure plaatsvervanger = opvolger, remplacant, remplaçant, regent, stadhouder, vicaris, waarnemer plaatsvervanger van Mohammed - Kalief' plaatsvervanger van staatshoofd - gouverneur, regent, stadhouder plaats waar Aäron begraven is - Hor plaats waar de zee bij onrustig weer kalm is - slaak plaats waar energie wordt opgewekt - centrale, electriciteitscentrale, kernreactor, ketelhuis plaats waar gestookt wordt - haard plaats waar stroment water van een hoogte valt - waterval plaats waar vuil van een schip samenloopt - durk plaats zonder water = woestijn, droogte plaatsaanduiding = daar, elders, er, ergens, allerwegen, hier, ginder, ginds, overal plaatsbepaling = oriëntatie; in, te, op plaatselijk = lokaal plaatselijk heersende ziekte = endemie plaatselijk verharde huid = eelt plaatselijke spreekwijze = accent, dialect, tongval plaatsen = beleggen, verkopen, neerleggen, onderbrengen plaatsgrijpen = gebeuren plaatskaart = toegangsbewijs, entreebewijs plaatsnaamkunde = toponymie plaats vervangen = waarnemen, remplaceren plaatsvervangend = vice, loco, waarnemend , plaatsvervangend burgemeester - loco burgemeester, l.b. plaatsvervangend landvoogd = gouverneur, stadhouder plaatsvervangend president = L.P. plaatsvervangend secretaris = L.S. plaatsvervangend toneelspeler = doublure plaatsvervanger = opvolger, regent, remplaçant, stadhouder, vicaris, waarnemer plaatsvervanger van Mohammed - Kalief' plaatsvervanger van staatshoofd - gouverneur, regent, stadhouder placide = kalm, rustig plafond = zoldering plag = pol, zode plagarius = letterdief plagen – dwarszitten, hinderen, jennen, judassen, kwellen, narren, negeren, pesten, sarren, tarten, tergen, tinsen, treiteren plagend – tergend plager – sar, treiter(aar) plagerig - schalks plagiaat = letterdieverij plaid = dek, kleed, reisdeken, sprei, tartan plak – medaille, moot, pastille, schijf, snede, snee, stok, strafwerktuig, (hist.) tablet, tandaanslag plakadres – etiket plakband - tape plakboek – album plakbrief – pancarte plakbriefje – etiket plak chocolade – reep, tablet plak vis – moot plak vis zonder graat - filet plaket = penning, plak plakhout = fineer, opleghout plakkaat = aanplakbiljet, affiche, bevelschrift, edict, klad, klodder, kennisgeving plakkage - fineer plakken – bevestigen, fineren, hechten, kleven, klitten, lijmen, kitten, vasthechten, vastmaken plakken brood maken – snijden plakker - stukadoor plakkerig – kleverig, pikkerig plakkertje - etiket plakmiddel = collall, gluton, gom, kit, kleefstof, lijm, solutie, stijfsel, velpon plakplaatje - sticker plakpleister = hechtpleister, plakker plaksel = gluton, gom, kit, lijm, plak, solutie, velpon plan = aanleg, bestek, concept, doelstelling, hoogte, idee, intentie, niveau, ontwerp, opzet, ordening, plattegrond, project, schema, schets, strategie, toeleg, voornemen, voorstel plan de campagne = veldtochtsplan plan maken – ontwerpen plan van zetwerk = lay-out planchet = borstplankje, meettafeltje planeet = aarde, dwaalster, Ceres, Hermes, Jupiter, Maan, Mars, Mercurius, Neptunus, Pluto, Saturnus, Uranus, Venus planeetkijker = telescoop planeetlezer = astroloog, astrologe, waarzegger, waarzegster planeetmeter - planetolabium planetoïde – asteroïde planeren - gladmaken planetoïde, derde - Jupiter planimetrie = meetkunde plank = lat, deel plankbrug- vlonder plankenbeschot - lambrizering, planket(sel) plankenhuis = doodskist plankenloods = plankenvloer, plankenbeschot plankenvloer - planket, plankier plankenvrees – plankenkoorts plankenwand – schot, schutting plankerig - plat, stijf planket – plankenvloer, veldtafeltje plankier – plankenvloer, trottoir plankier bij halte – perron plank in de kast - schap plankje = sport plankje om iets bijeen te houden – spalk plankzeilen – windsurfen plankzeiler – surfer plannen – beramen, ontwerpen plant = gewas, struik plant aan de waterkant = lis, rus, smeerwortel plant als sieraad = sierplant plant die aan de waterkant groeit - lis, rus, smeerwirtel plant die de bruidskrans levert - mirte plant die op mesthopen groeit - mestplant plant die in een rotsspleet groeit - chasmofyt plant die verbouwd wordt om de in de wortel bevattende kleurstof - mee(krap) plant met aarde = pol plant met bittere blaren = alsem plant met bittere wortel = alant plant met roodachtig blad = mansoor plant met stekels = roos, doorn, distel plant met sterk smakende zaden - anijs, komijn plant met weerstand tegen droogte = xerofyt plant uit Afrika = aloë plant voor bruidskrans = mirte plant voor groenbemesting = lupine plant voor ,kleurstof = mee, meekrap plantaanachtige - plantaanceeën plantaardappel - planter, pootaardappel, poter plantaardig voedsel = groente, fruit, brood, aardappel plantaardige eiwitten - glutelinen plantaardige geelrode verfstof - orleaan plantaardige verfstof – orleaan plantage – aanplantpark, plantagenet, lid van ht huis - 3 Jan 4 Anne, Joan, John 5 Adele, Edward, Fulco, Henry, Roger 6 Arthur, Edmund, Eduard, George, Lionel, Robert, Thomas, Willem 7 Blanche,Filippa, Hendrik, Richard, 8 Eleonora, Geoffry, Godfried, Humphry, Mathilde, Philippa, Stefanus 10 Margarethap plantaginacee - littorella, plantao, weegbree plantdier - zoöfiet planteermachine - stelmachine plantein - weegbree planteboter - palmine plante-ivoor - tagua planteleurstoffen gele - flavonen plantendeel = blaar, blad, bloem, doorn, kelk, kroon, meeldraad, stamper, steel, stempel, vruchtbeginsel, wortel planten = gewas, groen, inpoten, poten, telen plantenaardrijkskunde = fytogeografie plantenalbum = herbarium planten anatomie - fytotomie plantenboter = palmine plantenbus - boraniseertrommel plantendeel - blad, bloem, doorn kelk, kroon, meeldraad, stamper, steel, stengel, vezel, wortel planteneiwit in tarwe – aleuronaat planten en bloemen - flora plantenetend dier = fructivoor, herbivoor planteneter = herbivoor, vegetariër planten - 3 alg, hop, lis, mos, sla, tijm 4 aren, brem, eppe, gras, helm, klis, mirt, munt, muur, palm, prei, vlas, wede 5 betel, ficus, Karwij, kroos, kweek, latuw, netel, rotan, veren, wikke 6 acacia, bamboe, bijvoet, dophei, dragon, dravik, etgras, hennep, jasmijn, klimop, lupine, mierik, molsa, spirea 7 aardbei, akoniet, amarant, deutsia, esparto, fuchsia, gelling, kalmoes, lamsoor, luzerne, maankop, mansoor, meekrap, primula, ricinus, spurrie, vetblad, vuurpijl, wijnstok, zeegras 8 aardakker, afrikaan, artisjok, bekermos, bentgras, berberis, bergania, bevernel, bieslook, bremraap, clematis, conifeer, dolkruid, dopheide, eikvaren, ezelsoor, ganzerik, gardenia, geelster, gentiaan, geranium, hanenkam, heelbeen, heermoes, hoefblad, kamvaren, koolzaad, korensla, lavendel, liguster, lintgras, lisdodde, magnolia, melkeppe, parelmos, pijlkruid, poelruit, raaigras, rapunsel, siererwt, spergula, tamarisk, torkruid, trilgras, trollius, tuinkers, vedermos, verfbrem, vetkruid, vogellijm, vossebes, weegbree, zuurling 9 beredruif, beukvaren, boksbaard, centaurie, coreopsis, dovenetel, edelweiss, forsythia, geitenoog, helmbloem, helmkruid, kerstroos, kerstster, knarkruid, knopherek, kolokwint, koriander, kornoelje, kruipbrem, lepelblad, maanvaren, mannagras, marjolein, muizeoor, parelgras, peperkers, pepermunt, pluimriet, rolklaver, stalkruid, struikhei, tripmadam, tuinmelde, uiversbek, venushaar, vlotvaren, vogelmelk, vuurdoorn, watermuur, waterpest, wegdistel, wegedoorn, zenegroen, zevenblad, zwenkgras 10 aarddistel, akkerwinde, belladonna, berenklauw, bergdravik, boerenkers, bonenkruid, bosandoorn, boswalstroom, boswederik, brandnetel, druifkruid, gaffeltand, hondskruid, hondsnetel, kaardenbol, kattekruid, kikkerbeet, knoopkruid, moeraskers, naaldvaren, nagelkruid, ogentroost, paddestoel, patrijsveer, peterselie, priemkruid, pronkwinde, reigersbek, rendirmos, scherpgras, schildzaad, schubvaren, slangelook, speenkruid, spekwortel, springzaad, steenbreek, streepzaad, suikerriet, torenkruid, tulpenboom, vederkruid, veldzuring, vroegeling, waternavel, waterpeper, watergunge, wolfsklauw 11 akkerdistel, akkerdravik, akkerklaver, bingelkruid, bitterkruid, blarenplant, boompapaver, borstelbies, dollekervel, doorndistel, dwergcactus, geiteklaver, genadekruid, katoenplant, kruiswistel, leeuwentand, mariadistel, moederkruid, moederplant, moerasvaren, nachtschade, papierplant, poederkwast, puntwederik, rubberplant, schubwortel, sikkelkruid, slangekruid, smeerwortel, sneeuwheide, speerdistel, stekelvaren, strandmelde, struikheide, struisvaren, vederdistel, vingerplant, voederwikke, winterbroen, wonderkruid, wrangwortel, zeeweegbree 12 citroenkruid, doornenkroon, hemelsleutel, herderstasje, herfstsering, kaasjeskruid, klapperkruid, nestbromelia, papurusplant, penningkruid, rozenkransje, schapezuring, scharrekruid, staartcactus, stekelcactus, vaantjesboom, zandblauwtje, zilverschoon 13 archilleskruid, donderplantje, garnalenplant, lucifersplant, paardenstaart, rozenvetkruid, tuinbalsemien, tuinwolfsmelk, voorjaarsbrem 14 augurkenstruik, pantoffelplant, vogelnestvaren, zilverganzerik 15 hertshoornvaren, hondspeterselie, muurhavikskruid, scharlakendoorn, waterscheerling, wortelloofvaren, zuidenwindlelie plantenfamilie der wieren - algen plantengeslacht – arabis, gagel, klit, look, mimosa, nigilleorego, ribes, ruit, tabak, tijm, zuring plantengeografie - geobotanie plantengeografisch gebied - Antarctis, Australis, Capensis, Holarctis, Neotropis, Palaeotropis plantengroei = vegetatie plantenhuis = (broei)bak, kas, oranjerie, serre plantenkasstof - legumine plantenkast - schap plantenkenner - botanicus, botanist plantenkunde - botanie plantenleven - vegetatie plantenmeel – cassave plantenresten - humus plantenrijk -flora plantenrijk, hoofdgroep uit het = algen, cormophyta, spermatophyta, tallophyta, wieren plantenslaap - nyctinasie plantensoc iologie - vegetatiekunde plantensoort der palmen = sabal plantensproeier - gieter plantenstekel = doorn, doren plantentuin = hortus plantentuin te Buitenzorg (Ind.) = kebon plantenverzamelen - botaniseren, herboriseren plantenverzameling - herbarium, hortus plantenverzorger - gardenier, hovenier, tuinier, tuinman plantenvezel - jute, katoen, sisal plantenvocht - sap plantenvoedsel = compost, mest plantenwereld = flora plantenziekte = aal (ziekte), krul, roest, spint plntenziekte door schimmels veroorzaakt - aardappelziekte, brandzwam, honingzwam, iepenziekte, meeldauw, roestzwam, zwam plantenziekteleer = fytopathologie planter = kweker, poter, teler, verbouwer planteresten - humus planthof - planterij plantje = kroos, mos, stek plantkunde = botanie, botanica, fytologie plantkundige - botanicus, botanist plant met aarde - pol plant met bittere blaren – alsem plant met stekels - cactus plant uit Zuid-Amerika - aardappel, tabak, tomaat planton = wachtpost plantontleding = fytoanatomie plantsoen = gazon, park, perk, wandelpark plan voor weg - trace plas = fint, kolk, lagune, meertje, meer, poel, ven, vijver, zee plasregen = plensbui, stortbui plassen – urineren, wateren plastics = isomeren plasticiteit = aanschouwelijkheid, kneedbaarheid, smijdigheid plastiek - beeldwerk plastisch - aanschouwelijkheid plat – alledaags. ``banaal, dialect, dun, eenvoudig, effen, egaal, flauw, gelijk, geslepen, gewoon, glad, horizontaal, ondiep, ordinair, triviaal, vlak, vuil, vulgair, week plataf - kortweg, ronduit, vlakaf plat beschuitje – rotje plat dak – terras plat en egaal - vlak plat Engels = cockney plat hoofddeksel = pet plat hout = plank, lat plat maken – pletten plat open zeilbootje - lark plat ovaal vat – aad plat rond voorwerp – schijf plat schip – kaan plat stuk – schijf plat vaartuig – kaag, pont plat vlechtwerk = hor plataf = ronduit, vlakaf, kortweg platbol = platconvex platboomd vaartuig = aak, bijlander, blazer, bok, bons, botter, bijlander, kaag, pleit, praam, schouw, smak, tjotter, vlet, vlot, Westlander platboomde vissersschuit - bons, knots, pluit(er), pluut, smak plat drukken - vermorzelen plateau = bedienblad, hoogvlakte, mesa, (presenteer)blad, tafelberg, schenkblad, theeblad plateel = aardewerk, faience, majolica, pul, schaal, schotel, vaas plateelgoed = aardewerk platenaars - meekrap platenatlas = album platenspeler – draaitafel, grammofoon, pathefoon, pick-up, wisselaar platenverzamelaar = discofiel platenverzameling = album, atlas, discotheek, verzameling platerescostyl - platereske platform = balkon, booreiland, bordes, perron, terras, plateau, trambalkon, verhoging platform in gebouw = podium platform in schouwburg = toneel platform in tram = balkon platvorm, verhoogd - in een synagoge - almemmor, bima platform voor gebouw = bordes platheid = boersheid, grofheid, platitude, trivialiteit plathol - planconcaaf platina = Pt. platinasulfide - coöperiet plating – walbeschoeing platje – guit, schelm platmaken - pletten platslaan – pletten, vergruizen platsnavel – todie platstaart - zeeslang platteerwerk - pleet platte biezen mand – kalebas platte handkoffer - attachecase platte heuvel, door het ijs gevormd = drumlin platte houten lepel = spaan platte koek – flap, wafel platte koker voor mes – schede platte muts - baret plate schop – bats, schoef platte schotel – plateel platte schuit - praam platte steen – estrik, tegel platte taal = Bargoens, dieventaal, slang platte taal van het land = boers, patois platte turf = baggelaar platte zak = tas plattegrond = (land)kaart, map, plan plattegrondbepaling = ichnografie platteland – campagne plattelander – boer, boertje, buitenmens, dorpeling plattelands - agrarisch, dorps, landelijk, provinciaal, ruraal plattelandsgemeente = dorp platuit - ronduit, rondweg platvink = portemonnee, portefeuille platvis - (aal)bot, griet, heilbot, raapbot, rog, schar, schol, tarbot, tong platvissen - herosomata platvloers - banaal, ordinair, triviaal, vulgair platvoeten = maaivoeten, strijkijzers platwalsen - pletten platweg - platuit, ronduit, rondweg platwormen - plathelminthes platzak – arm, berooid, blut, rut platzand - perzikkruid plausibel - aannemelijk, geloofwaardig plausibiliteit = aannemelijkheid, waarschijnlijkheid plavei - straatsteen, vloersteen, vloertegel plaveien = bestraten, betegelen, bevloeren plaveier - straatmaker plaveisel = bestrating, bevloering, straatstenen plaveisteen = straatsteen plavuis - estrik, vloersteen, vloertegel playbacken – mimen, naapen playboy - fuifnummer, nietsnut, versierder plebejer = onbeschaafde, onadellijke plebejisch = onbeschaafd, plat, vulgair plebisciet = volksstemming, referendum plebs = falderappes, gepeupel, grauw, janhagel, massa, rapalje, schorremorrie, schuim, soepie plecht – scheepsdek, voorsteven plechtgewaad - ornaat, statiekleed, toga plechtig = ceremonieel, deftig, formeel, gewijd, officieel, statig, verheven, waardig plechtig bevestigen - inaugureren, inhuldigen, inwijden plechtig gewaad - gala, ornaat, toga, smoking plechtig gezang - koraal plechtig godsdienstig gewaad – pontificaal plechtig langzaam - statig plechtig openen = inwijden plechtigheid = ceremonie, wijding plechtigheid in parlement = troonrede plechtige bedegang – processie plechtige belofte = eed, gelofte plechtige dracht = gala, ornaat plechtige ingebruikneming = inwijding plechtige inkomst = intree, intrede, entree plechtige kleding - gala, ornaat, rok, smoking, toga plechtige lofzang - hymne plechtige optocht - processie plechtige toezegging = eed, gelofte plechtige verklaring = eed, gelofte plechtigheid - ceremonie, doop, solemniteit, staatsie, statie, wijding plechtstatigheid – graviteit, deftigheid plee = bestekamer, doos, gemak, latrine, retirade, toilet, watercloset, w.c. pleegkind – pupil pleegzuster - nurse pleeruimer – beersteker pleet – double plegen – begaan, doen, uiten, uitwerken plegen van overspel - echtbreuk pleger = bedrijver, dader, delinquent Pleiaden, een der - Pleione pleidooi – betoog, pleit(rede) plein = agora, brink, dries, plaats, piazza, plaza plein in Alkmaar = Kaasmarkt plein in Amsterdam = Dam, Frederiksplein, Mercatorplein, Munt, Rembrandtsplein, Surinameplein plein in Den Haag = Binnenhof, Buitenhof, Toernooiveld plein in dorp = brink, laar plein in Maastricht = Vrijthof plein in Utrecht = Neude, Vreeburg plein in vele plaatsen = Stationsplein plein met kramen - markt plein-pouvoir - volmacht pleinvrees = agorafobie pleister – gips, gipsmeel, hechtpleister, kalkmengsel, muurkalk, specie, stuc, verzachting, vergoeding pleisteraar = stukadoor pleisteren = aanleggen, bestrijken, stukadoren pleisterkalk - gaas, gips, stuc pleisterplaats - halte,motel, relais, standplaats, station pleisterplaats (Duitsland) = Rasthof pleisterplaats in woestijn = oase pleisterspecie - stuc pleisterwerker - stucadoor pleistoceen = diluvium, plistoceen pleistocene ijstijd = Günz, Mindel, Riss, Würm, Saaie, Weichsel pleit- apologie, defensie, geding, geschil, pleidooi, proces, rechtsgeding, rechtsstrijd pleitbezorger = advocaat, procureur pleite = gegaan, kwijt, platzak, vertrokken, vlucht, weg pleite gaan - vluchten pleiten – procederen, verdedigen pleiter - advocaat, verdediger pleitgeding - geschil, pleidooi, rechtszaak pleitrede = pleidooi pleitzak = dossier plek – gehucht, klad, oord, plaats, punt, stee, vlek plekje - hoek plekker – stukadoor plek of regio – oord plek of striem - moet plempen = aanvullen, dempen, plenzen, plonzen, storten plenair = volledig, voltallig plengen - storten, uitgieten, vergieten, verzachten plengoffer = libatie pleno-in - plenair plens- golf, guts, scheut plensbui – gietbui, plasregen, stortbui plensen - gieten, gutden, stromen plenty – genoeg, overvloed, overvloedig, veel, volop plenzen – gieten, gutsen, plempen, regenen, slagregenen, uitstorten pletbaar – smeedbaar pletrol – wel, wals pletsen – uitgieten pletten – platmaken, platslaan, slaan, uitpersen, uitsmeden, vergruizen, verbrijzelen, walsen pletter – wals pletteren - neersmijten pletwerktuig = mangel pleura – borstvlies pleuren – leggen, plaatsen, smijten pleureuse - lamfer, rouwband pleuritis = borstvliesontsteking pleviervogel – goudsnip, griet, grutto, houtsnip, kemphaan, kievit, kluut, snip, scholekster, strandloper, tureluur, watersnip, wulp plezant – aangenaam, jofel plezier – aardigheid, amusement, behagen, gein, genoegen, genot, jolijt, jool, leut, lol, lust, pret, schik, vermaak, vreugd(e), vrolijkheid plezier achteraf – napret plezieren - verblijden plezier in het op jacht gaan - jachtgenot, jachtvermaak plezier vooraf = voorpret plezierig – aangenaam, aardig, amusant, fleurig, genoeglijk, gezellig, heerlijk, jofel, lollig, prettig, vermakelijk plezierjacht – boeier pleziermaker = cabaretier, clown, geinmaker, grapjas, grappenmaker, lolbroek, pretmaker, komiek plezier of lol – vermaak plezier of pret - vreugde plezierpapier = accommodatiewissel plezierreisje = excursie, uitstapje plezierreiziger – toerist pleziertje – lolletje, pretje pleziervaart = spelevaart pleziervaartuig - boeier, jacht, zeilboot pleziervoertuig = janplezier plezierwerk – hobby plezometer - drukkingsmeter plicht = opdracht, taak, verplichting plichtenleer - deontologie, ethiek plichtig - verschuldigd plichtpleging - beleefdheidsbetuiging, ceremonie, compliment, egard, hoffelijkheid plimsolimerk – laadstreep plint – muurlijst, richel, vloerlijstvoetlijst pliotron – triode plissé = geplooid, plooisel plisseren – plooien plissoir - nagelborstel plod - dronkaard, luiaard, slet, vod plodde – dronkaard, luiaard, slet ploeg – afdeling, eg(ge), elftal, equipe, groep, koppel, messing, ploegschaaf, team, troupe, voetbalteam ploegbaas - kras, mandoer, onderbaas, opzichter, voorman, werkmeester loegbaas (Ind.) – tandol ploegblad - schaar ploeg, deel van een - rister ploeg van ministers – kabinet, ministerie ploeg van voetballers = elftal ploegen = akkeren, bevaren, doorklieven, groeven, moren, omwoelen, zwoegen ploeger – landman ploeggenoot – maat ploegleider - voorman ploegmes = kouter ploegschaar - scharre ploegschaarnavel - schaarbek ploegsnee = voor, vore ploeg spelers - team ploegstaart = stuurstang ploegijzer - kouter ploert – barrel, fielt, hufter, onverlaat, patser, poen, pooier, schavuit, schoft, schurk, schelm, sujet ploertachtig = alledaags, bekrompen, gemeen, kleinburgerlijk, laag, liederlijk, ruw, verlopen ploerterij - lichtmisserij ploertig = bot, gemeen, grof, laag, liederig, lomp, onbeschaamd, ongemanierd, ruw, schofterig ploertin - hospita ploeteraar = zwoeger ploeteren - baggeren, modderen, moren, otteren, plassen, sloven, tobben, wroeten, wurmen, zwoegen plof = bons, dreun, explosie, klap, knal, smak, stoot, val. ploffen – exploderen, knallen, kwakken ploffer = explosief, klapper, schietwapen, ontploffingsgeluid plofkland - explosie, occlusief plok – bosje, handvol, plukje, ruit, toef plokgeld – strijkgeld plombe - zegellood plomberen - verzegelen, vullen plomp – bot(weg), dik, grof, log, lomp, lummelachtig, onbehouwen, onbeleefd, onbeschaafd, ongelikt, ontsierlijk, plons, ruw, vormloos, waterboterbloem, zwaar, plompaard – lomperd plomp dier – neushoorn, nijlpaard, olifant plompe meid – trien plompen – springen plomp gebouwd rund - buffel plompheid - grofheid, logheid plomp persoon - bobberd plompverloren – abrupt, botweg, pardoes, onverhoeds, onverwachts, plotseling plonsstok - kloet, pols plonzen – plempen,n, spattespetteren plooi - antiform, golving, groef, inleg, kneep, kreuk, lies, neep, reef, ribbel, rimpel, vouw plooi van zeil - reef, rif plooi in het strottenhoofd - stemband plooibaar = buigzaam, flexibel, gewillig, lenig, meegaande, opvouwbaar, soepel, willig plooibaarheid - souplesse plooibare verbinding tussen delen van een portefeuille = slak plooidal = aardplooi, trog, synclinale, terreinplooi plooien – buigen, golven, kreuken, pliseren, regelen, rimpelen, schikken, schipperen, vouwen plooier - schipperaar plooiing - anticlinale, antiform plooi in de huid – rimpel plooi in het gezicht - frons plooiing in gesteente - flexuur plooiloos - effen, egaal, glad plooi of neep – kneep plooi of vouw - ribel plooisel = lob, lub, plissé plooisel van een kraag = lob, lub plooivleugeligen - vespidae plooiijzer – fristeertang plot – knoop, plan plots – abrupt, accuut, eensklaps,halsoverkop, inens, onverhoeds, onverwachts, onvoorzien, opeens, pardoes, plotseling plotseling = abrupt, acuut, eensklaps, hals-over-kop, ineens, opeens, onverwacht, pardoes, plots, schielijk, snel, subiet, subito plotseling (muz.) = subito plotseling beginnend - acuut plotseling binnenkomen = inval plotseling idee – inval plotseling lachen – proesten plotseling omkeren – omslaan plotseling ophouden – afnokken, stoppen plotseling opkomend = acuut plotseling opkomende gedachte - inval plotseling sterk geluld = gil, kreet, schreeuw plotseling verlangen = opwelling, drift plotseling verschijnende ster = nova plotselinge aandoening = aanval, attaque (attak) plotselinge algemene schrik = ontsteltenis paniek, shock, verwarring plotselinge angst – paniek, schrik plotselinge bevlieging - rage plotselinge beweging = ruk, schok, stoot plotselinge koersdaling = slump plotselinge ommekeer - ontknoping, peripetie, wending, plotselinge overval - inval, raid, razzia plotselinge radeloze angst - paniek plotselinge schrik - ontsteltenis, paniek, shock, verwarring plotselinge trek = ruk . plotselinge verheffing van de wind – zeng plotselinge vrees - schrik plotselinge ziekteaandoening = aanval, attaque, beroerte plotsklaps – eensklaps, ineens, onverwachts, plotseling plotter – tekenmachine plot van een verhaal – intrige pluche – fluweel, veloers pluche beer - pandabeer pluche, namaak - pluchette plug = bout, mond, pin, stekker, stop, stuk, wig pluim = aigrette, compliment, dons, kwast, plumeaustaart, toef, veer, veder pluimage = gevederte, veren pluimbal = vederbal, volant pluimbalspel - badminton, raketspel pluimbol - paardebloem pluimborstel - plumeau pluimen - plukken pluimenbos - panache pluimgierst - millet pluimgras - halm, helm pluimig - donzig pluimpjesbal = badminton, shuttle pluimpje = compliment, loftuiting, plumula pluimstaart - eekhoorn pluimstaartaap - saki pluimstrijken – flemen, flikflooien, slijmen, strooplikken, vleien pluimstrijker – flemer, flikklooier, kruiper, slijmjurk, vleier pluimstrijkerij – liefdoenerij, vleierij pluimvee = eend, haan, hen, hoen, hoender, kloek, kalkoen, kip pluimveeprodukt = ei pluimveeziekte - cocsidiosa, pseudo-vogelpest, pip, pullorum, snot pluis - fatsoenlijk, haartje, nop, onbedorven, pluche, rafel, rein, veilig, vers, vezel(tje), vlok, vlokje, zedig pluisje – nop, vlokje pluisjuweel - paan, pluche, trijp pluis op wollen stof = nop pluister - pluis, vezel, vlok pluit – roeischuit pluiter – roeischuit, zeiljacht pluizen = navorsen, peuteren, uitrafelen pluizig - oneffen, ruw pluizig haar - dons pluk – bos(je), dot, handvol, oogst, toef pluk de dag - carpe diem plukharen – bakkelien, kibbelen, ravotten, stoeien, twisten, vechten, plukje haar = lok plukken – beroven, bestelen, oogsten, pluizen, pulken, roppen plukker – oogster pluksel - rafeling plumaketel - akeleiruit plumbaginacee - armeria, lamsoor, limoenkruid, limonium, schapenoor plumbago - loodkruid plumbum = pb., lood plumeau – vederborstel plunderaar – dief, marodeur, rover plunderen = beroven, maroderen, rampokken, ravageren, roven, stelen, stropen, uitkleden plunderen en roven - rampokken plundering - beroving, diefstal, roof, spoliatie, plundering door soldaten = furie, marode, stroperij plundertocht – raid rooftocht plunderziek – roofzuchtig plunje - garderobe, kleding, kloffie plunjer - zuiger pluralis = meervoud, pl. pluralis majestatis = majesteitsmeervoud pluraliteit = meervoudigheid pluriform = veelvormig pluriformiteit = veelvormigheid plus = daarbij, en, meer, optelteken, positief, (wisk.) vermeerderd met plus de buurt er omheen = e.o plusfour – pofbroek, kniepantalon plusminus = circa, ca., omstreeks, omtrent, ongeveer, p.m. plusminus 145 l - aam pluspool = anode plutocraat = rijkaard plutonisch gesteente = sill, laccoliet plutonium = Pu pluviale = koorkap pluvier - goudpluvier, regenvogel, wilster pluvierachtige = griel, kemphaan, kievit, kluut, renvogel, scholekster, scholekster pluviervogel - kluut pluviometer = regenmeter pluviose – regenmaand pneu - luchtband pneuma = adem, geest, lucht pneumatiek - aeromechanica pneumatisch muziekinstrument – fonola po – nachtspiegel, ondersteek pochel – licham, rug pochen = bluffen, bogen, bracheren, grootspreken, opscheppen, pralen, pronken, snoeven pocher – blaaskaak, bluffer, branie, dikdoener, geurmaker, grootspreker, opschepper, opsnijder, pochhans, poen, praler, snoever, zwetser pocheren - koken pocherij = blufferij, gesnoef, grootspraak, opschepperij, praal, rodomontade, snoeverij pochet = lefdoekje, zakdoekje pochhans - branie, fanfaron, grootspreker, pocher, poen, praler, , scheeuwer, snoever, zwetser pocketboek = zakuitgave poco = p., iets poco à poco - allengskens, langzamerhand podagra = pootje, voetlicht podesta = ban, landvoogd, machthebber, satraap, stadhouder podium - almemmor, ambo, boa, bima, buhne, platvorm, olankier, platvorm, toneel podogra - jicht podsol - schierzand podsolhorizont - koffielaag, loodzand, oerbank, schierzand poedel – blunder, does, doeshond, misgooi, misschot, misworp, wentelaar poedelen = baden, blunderen, missen, wassen poedelhond = does, poedel poedelnaakt = moedernaakt, ontkleed, spiernaakt poeder = gruis, medicament, meel, poeier, pulver poederachtig – mul, rul poederchocolade – cacao poederen – fijnwrijven poederkwastje - donsje poedersuiker - basterd, farinesuiker, melis poeder van puin - gruis poedervormig metaal = thorium poeiem - gedicht, vers poëet = bard, dichter, kunstenaar, rijmer, verzenmaker, zanger poef – zitkussen poefen – paffen, schieten poeha – bombarie, drukte, grootspraak, leven, omhaal, omslag, ophef, rumoer, spats, vertoon poehaan - kraan, voorman poehamaker – bluffer, ranie, drukteschopper, opschepper poeier – dreun, opdoffer, oplawaai, pulver, stomp poeieren - fijnwrijven poel = draskolk, kolk, laak, meer(tje), moeras, plas, ven, vijver, waterplas, wetering poelen - baden, zwemmen poelepetaat - parelhoen poelet - soepvlees poelgras – rietgras poelie – pully, riemschijf, snaarschijf Poloe Pinang, stad op - Georgetown, Penang Poeloe Weh, stad op - Sabang poelslak - limnaea poelsnip – capella, watersnip poelvis - smeerling poema - zilvermeeuw poen = bluffer, branie, dikdoener, geld, geurmaker, opschepper, opsnijder, patser, ploert, pocher, praler, proleet, snoever, snot poen = geld, moos poene = boete, straf poenen – slaan poenerig – patserig poenig – fatserig, poenerig, praalziek poenig mispunt – kwal poepuil - steenuil poer = hors, morsbanker, peur, vistuig, wormentros poerga - boeran poerlood - peur poes - kat(er), dakhaas poesje - pouse-café poes met papieren - raskat poespas = drukte, knoeitaal, mengelmoes, onzin, rommel, rompslomp, soesa, poesta – steppe, grassteppe poestig - opvliegend poet = buit, geld, hoop, massa poëtisch = dichterlijk poëtische naam voor Ierland = Eire, Erin poets = bak, grap, grol, joke, klucht, list, mop, pots, streek, truc poetsen – boenen, reinigen, schoonmaken, wrijven poetser - schoonmaker poetskatoen = dot, pinkops poetslap = dot poetsmiddel - cleaner, glans, was poetsmiddel voor aanrecht = staalfix poetsmiddel voor hout = teakolie poetsmiddel voor kachels = kachelglans poetsmiddel voor tanden = tandpasta poets of streek – list, loer poetsproduct - smeer poezelig – mollig, poezel poezelige vrouw - mokkel poezengeluid - spinnen poëzie = dichtkunst, gedichten, verzen poezig - lief(tallig), zacht pof = bol, gezwollen, klap, knal, krediet, opgezet, windstoot pofadder – cobra pofbroek - plusfour poffen- borgen, duwen, kloppen poffer = voetzoeker poffertje = bollebuisje, brodertje, poffertjeskraam - bakkeet pofmais - popcorn pofspel - trictrac pogen = beproeven, proberen, streven, trachten pogen te bereiken = haken, rekken streven poging = experiment, moeite, proef, moeite, probeersel, streven poging tot dichten = gerijmel, rijmelarij poging tot koop = bod poging tot moord = aanslag pogrom = jodenvervolging, verwoesting poids = gewicht, overwicht point = punt point d'orgue = orgelpunt pointe = clou, gedachte, geestigheid, moraal, strekking, tendens, woordspeling pointer - patrijshond pointeren = aanstippen, aantekenen, richten, verifiëren, wagen, zetten pok = blaar, bult, puist, pukkel, puistje, zweer(tje) pokdalig = mottig poken = oprakelen, porren, stoken poker – dobbelspel, kansspel pokeren - gokken pokerterm = bluf, carré, pair, poker pokkel – bult, lichaam, rug pokken - variola pokkenbriefje = vaccinatiebewijs pol - aardkluit, heuveltop, hoogte, koekje, plag, vrouwenjager, zode polaire hoedanigheid - polariteit polder - mee, waterschap poldergast - grondwerker polder in IJsselmeer = Flevoland, Markerwaard, Noordoostpolder, Wieringermeerpolder polder in Noord-Holland = Beemster, Purmer, Schermer, IJpolder, Wormer polder in Zuid-Holland = Alexander, Babbers, Delfland ploderbestuur - heemraad, waterschap polderboer - ingeland poldergast - grondwerker, polderwerker polderinspectie = schouw polderjongen – dijkwerker, schuier polderkoorts - malaria, moeraskoorts polderlasten = polderbelasting polei - katrol polemiek - pennestrijd polemisch - strijdend, twistend polemoniacee - cobaea, collomea, gilia, phlox, polemonium, vlambloem poleren - polieren, polijsten policinel - hansworst poliep - abces, gezwel, inktvis, neteldier, octopus, sepia, tumor, vleesboom, zwelling poliepen – hydroidea poliet – beschaafd polijstbare gipssoort - albast polijstaarde = tripel polijstbare gipssoort = albast polijsten = beschaven, bruineren, gladmaken, politoeren, schuren, slijpen, veredelen, verfijnen, zoeten polijststeen = amaril polio = kinderverlamming, poliomyelitis polis - akte polisseur - polijster politesse - hoffelijkheid, welgemanierdheid politica – staatsvrouw politicus - staatsman politie - hermandad, ordedienstprinsenmarij politie te water = rivierpolitie politie van het leger = M. P. politieafdeling - brigade politieagent = bink, diender, juut, kip, klabak, rus, smeris, tuut, veldwachter, wijkagent politiebeambte - agent, diender, rechercheur politiedienst – recherche politiehond - speurhond politiehoofd - brigadier, commissaris, inspecteur politiehoofd in Amerika = sheriff politiek = staatkundig politiek, kennis van de - politologie politiek onbetrouwbaar – inciviek politiek strijder - plopper politiek systeem - actualisme politiek van staatkundige en economische expansie = imperialisme politieke daad, bepaalde - verkiezingsmanoevre politieke groepering = partij politieke kleur, van bepaalde - communistisch, laberaal, sociaaldemocratisch, socialistisch politieke partij in Duitsland = C.D.U., F.D.P., S.P.D. politieke partij in Engeland = Conservatieve, Labour, Liberalen politieke partij in Nederland = A.R.P, C.D.A., C.P.N., C.H.U., G.P.V., Broen-links, K.V.P., P.v.d A, P.S.P., P.V.V.S.G.P., V.V.D., D '66, D. S. '70, Boerenpartij, P.P.R., S.P. politieke rechercheafdeling = P.R.A. politieke richting – liberaal, links, rechts politieman – agent politiesoldaat - gendarme politiespion = verklikker politievoertuig = overvalwagen, patrouillewagen politionele drijfjacht = razzia politoer - beschaafdheid, fijnheid, gladheid, glans politoeren = opknappen, oppoetsen, polijsten polk – hol, nest polka = dans polkabrok - ulevel pollen = stuifmeel pollenanalyse = palynologie pollenklompje – pollinium pollepel – sleef, roerspaan polmast – kluitden polohemd – shirt, sporthemd polonaise - feestdans polonium = po. Radium-F pols – springstok polsen – benaderen, onderzoeken, peilen, toetsen, uithoren, vragen polsslag - pulsatie, pulsus polsstok – kloet, springstok polster – penterschouw polszak - puls polyamide - nyon polychroom - bont, kleurrijk, veelkleurig polyeder- veelvlak polyfagie = vraatziekte polyfoon - meerstemmig, veelstemmig polygalacee - vleugeltjesbloem polygamie = veelwijverij polygonaal = polygoon, veelhoekig polygonacee - adderwortel, boekweit, bruidsluier, duizendknoop, fagopyrum, jezusgras, krodde, perzikkruid, polygonum, rabarber, rheum, roodbeen, rumex, varkensgras, veenwortel, waterpeper, zuring, zwaluwtong Polynesië, bewoners van - Kanaken Polynesië, eiland behorend tot - Alofi, Christmas, Fanning, Fotuna, Manahiki, Marquesas, Niuafu, Niue, Palmya, Phoenix, Rapa, Tahiti, Tokelau, Uea Polypodiacee - adelaarsvaren, eikvaren polyptiek = veelluik polytechnische school - polytechnicum polytheïsme = afgoderij, heidendom, veelgoderij, veelgodendom polijstbaar gipssoort - albast polijsten - politoeren, poppen, schuren polijstrood - dodekop pomander - amberappel pommerroos – jambosa pommes frites - patat pomp - aanjager, cilinder, zuiger pomparm – zwengel pompbuis – daal pompel - kolk pompelmoes = grapefruit pompen van het hart = systole pompeus = deftig, dikdoenerig, hoogdravend, luisterrijk, prachtig, zwierig pompier – brandweerman, spuitgast pompinstallatie = gemaal pompoen – kalebas, pronkappel pompon - bolkwast pomposo (muz.) - deftig, statig pompput - jaknikker pompstation – gemaal, tankstation pon – nachtgewaad, nachtjapon, nachtkleed ponceau – klaprozerood poncho - manteldoek pond = Ib., pd. ponder – mandje, unster ponderen - wegen pondgaarder - korenmakelaar pond sterling = L., P. St. ponem – facie, gezicht, tronie poneren = stellen, voordragen ponjaard - dag(ge), dolk, moordpriem ponk – spaarpot pons - drevel ponsen = doorslaan, drevelen, stansen ponsoen – graveernaald, patrijs ponstypist - ponser ponstypiste - pondeuse ponswerk = stamswerk pont - overzetboot, veer, vlet pontbrug - pontklep ponteneur = eer, eergevoel pontifex = P., opperpriester pontificaal = bisschoppelijk, opperpriesterlijk, pauselijk, plechtgewaad, pronkgewaad, staatsiegewaad pontiflex, maximus – paus ponton – brugdrager, brugschuit, drijver, schipbrug pontveer – overhaal, veerboot pontwachter - veerman, veerschipper pont – hit, ket pooien - drinken, zuipen, zwelgen pooier = patser, ploert, souteneur, uitsmijter pook – dolk, haardijzer, porijzer, rakel, vuurijzer pookijzer = rakel Pool – aspunt, Polak poolbeer - ijsbeer pool, de betreffende - polair poolgebied = Antarctis, Antarctica, Arctis poolhond – husky poolkap - ijskap poolkring = poolcirkel poollichaampje - polocyt poollicht - noorderlicht, zuiderlicht poolmeter = kwadrant poolreiziger = Amundsen, Bellingshausen,Bering, Byrd, Davis, Hansen, Hudson, Nobile, Peary, Ross, Scott, Shackleton, Wilkins Pools componist = Paderewski Pools dorpshoofd = starost Poolse berg - Tatry Poolse bok - doedelzak Poolse dans - krakiowak, mazurka, polonaise Poolse dichter - Lec Poolse havenstad = Dazig, Elblag, Gdansk, Gdynia, Kolobrzeg, Szcessin Poolse hoofdstad - Warszawa Poolse jongensnaam = Stanislov Poolse Jood - Pol(a)k Poolse koning - 3 Jan 6 Istvan 7 Hendrik, Jadwiga, Lodewijk, Michael, Meeszko 8 Augustus, Boleslaw 9 Alexander, Kazimierz, Sigismund, Stanislaw, Wladyslaw Poolse Kozakkenhoofdman = hetman Poolse munt - groszy, zloty Poolse parlement = Zejm Poolse pianist = Askenase, Paderewski, Rubinstein Poolse plaats - Bialystok, Gdansk, Gdynia, Katavice, Krakau, Krakow, Lotz, Lublin, Ostraa, Poznan, Wroclaw, Warschau Poolse president - 5 Ochab 6 Bierut 8 Moscicki, Zawadski 9 Jablonski, Pisuldskiwi 10 Narutowicz, Paderewski, Spychalski 11 Raczkiewicz 12 Cyrankiewicz 13 Wojciechowski Poolse rivier - Biala, Bobr, Bug, Notac, Odra, San, Warta, Wisla poolshoogte nemen = onderzoeken poolshoogtemeter = astrolabium poolster = gids, noordstèr, polaris, toeverlaat, tramontane poolstreekbewoner = Alaskiër, Aleut, Eskimo, Groenlander, Lap, Laplander, Ijslander poolvos - ijsvos Poolzee = IJszee poon - knorhaan, roodbaard, trigla poor - prei poort = (Arab.) bab, boog, deur, doorgang, geschutspoort, ingang, passage, patrijspoort, toegang, tunnel,, uitgang poorter = burger, dorpeling, ingezetene, stedeling poortjesvolk - armelui poortwachter = conciërge, portier poos = duur, ogenblik, periode, tijd(je), wijl poosje - amerij(tje), even, ogenblik, tijdje, poot = ent, loot, spruit, stek poot = hoef, klauw pootaardappel – kriel, legger, planter, poter pootgoed = pootvis, pootaardappelen, pootoesters pootje = podagra, voetjicht pootogigen – schildkreeften poot van een roofdier – klauw pootvis - gruw pop - baby, cocon, dot, gulden, kindje, marionet, prop, speelgoed, trekpop popcorn - pofmais pop uit poppenspel – marionet popel – populier popelen – beven, bewegen, ritselen, ruisen popfeest – popfestival popmuziekstijl – funk, punk poppel - atelaar poppenkast - poesjenellen, ronzebons poppenkastfiguur - Jan Klaassen, Katrijn, Pierlala poppenkastspeler in Nederland - Baardmans, Bosrna, Bulthuis, Kooman poppenspel – marionettentheater, wajang poppentheater in Antwerpen = Poesjenellenkelder popperig = klein, nietig, petieterig, peuterig poppig – klein, nietig pop uit poppenspel - marionet populair = geliefd, gevierd populair lied – hit, tophit populair tijdschrift = magazine populair vervoermiddel = fiets populair wijsje = schlager, tophit populaire artieste - vedette populaire benaming voor geld - daalder, duppie, geeltje, joetje, knaak, meier, pop, riks, spie populaire benaming voor gezicht - facie, smoel, snoet, snuit, toet, tronie populaire muziek - pop populatie = bevolking populier = abeel, asp, beefesp, belboom, esp, peppel, popel, ratelaar, ratelabeel, ratelpopulier, trilpopulier populier, witte – abeel pop van een vlinder - larve por = duw, mep, puist, steek, stoot, wrat, zet porder – klopper, pook, wekker porem – aan(gezicht), ponem, tronie poreus - doordringbaar, doorlaatbaar, lek, permeabel, sponsachtig poreusheid - porositeit poreus vulkanisch gesteente - lava, puinsteen poreus weefsel = kurk poreuze lava - scroria porfier = graniet, purpersteen porie = gaatje, huidopening, opening, spleet porijzer – pook, ratel pork – hummel, kleuter, uk porken – peuteren, possen pornografie = schund, vuilschrijverij porren – aansporen, duwen,poken, rakelen, steken, stompen, stoten, wekken porositeit = poreusheid pors - gagel porseleinaarde = kaolien porseleinbloempje - steenbreek porselein, grondstof voor - cornishtone, kaolien, kwarts, pigmentiet, veldspaat porseleinhoen = moerasral porseleinhorenslak - cypraea porseleinslak = katje porseleinstad - Limoges, Meissen, Sèvres porseleintjes = menistenzusjes port = bestelbon, briefkosten, porto, portwijn, strafport, vrachtgeld portaal – bordes, deurnis, hal, hoofdingang, nis, overloop, vestibule portaal voor buitendeur - portiek portatief = draagbaar porte-crayon - tekenpen portee = belang, betekenis, draagwijdte, omvang, strekking portefeuille = beurs, brieventas, etui, koker, map portelen - borrelen, bruisen, koken, pruttelen, schuimen portemonnee = beurs, geldbuidel, geldtas porticus = zuilengang, boven gang portie = aandeel, actie, deel, dosis, effect, gedeelte, hoeveelheid, kavel, kwantum, part, rantsoenstuk, (Eng.)share portiek = hal, voorhal, voorportaal, zuilengang portier = autodeur, claviger, conciërge, deurwachter, oppasser, poortwachter, pylorus, wachter portière = deurvoorhang, gordijn portiershokje – loge porto – bestelbon, briefkosten, briefvracht, vrachtgoed, zegelkosten portobetaalmiddel – antwoordcoupon portofoon – mobilofoon, walkietalkie porto franco - vrijhaven portret = afbeelding, beeld, beeltenis, beschrijving, foto, konterfeitsel, schets, uitbeelding portretschilder - portrettist portretteren = beschrijven, uitbeelden portvrij - franco Portugal - Lusitania Portugees danslied = fado Portugees district - 4 Beja, Faro 5 Braga, Evora, Porto, Viseu, Horta 6 Aveiro, Guarda, Leiria, Lisboa 7 Coimbra, Funchal, Setubal 8 Braganca, Santarem 10 Portalegra Portugees vissersvaartuig - Calao Portugees zeilschip - caravela Portugese bezitting in Azië = Timor Portugese dichteres - Alorna Portugese edelman = fidalgo Portugese eilanden = Azoren Portugese en Spaanse Joden = sefardim Portugese havenstad = Lissabon, Oporto, Porto, Setubal Portugese havenstad in Afrika = Baire Portugese hoofdstad - Lisboa, Lissabon Portugese inhoudsmaat - almude, alqueira Portugese kolonie in China - Macao Portugese koning(in) - 5 Johan, Jozef, Karel, Maria 6 Eduard, Miguel, Sancho 7 Emanuel, Hendrik, Lodewijk 8 Alfonsus 9 Dionisius, Ferdinant 10 Sebastiaan Portugese kroniekschrijver - Lopes Portugese landstreek - Beira Portugese munt = escudo, fanga, moio, reis, rs Portugese president - Braga, Gomes Portugese rekenmunt = milreis Portugese rivier - Douro, Ebro, Guadiana, Minho, Taag, Tejo Portugese stad - Almada, Braga, Coimbra, Elvas, Evora, Faro, Lagos, Lisboa, Lissabo, Oporto, Setubal Portugese synagoge = esnoga Portugese titel voor adellijke dame - donna Portugese voormalige kolonie - Angola, Mozambique Portugese wijnsoort - aquilar, made(i)ra, port Portulacee - claitonia, montia, postlein portuur = tegenpartij portvrij - franco, ongefrankeerd pos – baarsvisje, zeedonderpad pose - aanstellerij, air, houding, stand Poseidon = Neptunus poseren - modelstaan poseur = aansteller positie – aanzien, betrekking, houding, ambt, baan, houding, ligging, opstelling, plaats, post, rang, situatie, staat, stand(ing), stelling, toestand, zwangerschap positief - bepaald, gunstig, overtuigd, stellig, uitgesproken, vast, werkelijk, wezenlijk, zeker positief beeld op onderlaag = dia positief elektrisch atoom = anode positief electron van de atoomkern - positron positief geladen atoom = anion positief geladen ion - kation positief geladen waterstofatoom – proton positief idee - ideaal positieoorlog = stellingoorlog positieve elektrode = anode positieve ideeën = ideaal positieve kans = fortuin, geluk, mazzel positieve niveauverandering = transgressie, zeespiegelrijzing positieve pool = anode positieven = bewustzijn posse = gagel, post, pos, possem possederen = bezitten possem = gagel, Myrica, pors possessie = bezit, bezitting, have posibiliteit - mogelijkheid post = ambt, baan, betrekking, functie, mail, officie, paal, positie, postiljon,raamstijl, schildwacht, standplaats, taak, wachter, werkkring Post, de – betreffende - postaal postament = pedestal, piëdestal, sokkel, voetstuk postbode = besteller, koerier, postiljon, postbezorger postbus – box, brievenbus poste restante = p.r. postelein = protulak postelein achtigen - postulacaceeën posten – wachthouden poster – affiche posteren - aanstellen posterieur = later, volgend posteriteit = nakomelingschap postglossator - commentator posthorenslak – planorbis posthuis - wachthuisje postiche - nagemaakt, vals posticheur = haarwerker postiljon = koerier, postknecht, postrijder postille = predikboek postkoets - diligence postludium = naspel postmerk – stempel post of baan – betrekking postpakje - pakket postrijder = postbodepostiljon postscriptum = naschrift, ps., nabericht poststukken - mail postulaat = axioma, stelling, proeftijd postulant = kandidaat, nieuweling postuleren = vooropstellen postuur = bouw, figuur, gedaante, gestalte, houding, lichaamsbouw, stand postvaartuig - mailboot postwagen = diligence, mailcoach, postrijtuig postzak = brievenbaal postzegel = frankeerzegel postzegelkunde - filatelie postzegelkundige = filatelist postzegeltang = pincet postzegelterm = eerstedagenvelop, tanding postzegelverzamelaar = filatelist postzegelverzamelwoede - filatelie postzegel voor goed doel - kinderzegel, weldadigheidszegel pot = glas, inleg(geld), inzet, kroes, marihuana, mise, nachtspiegel, pint, speelgeld, stuff, vaas potaarde – potgrond potas = kaliumcarbonaat potassium - kalium potator - drinkebroer, drinker, dronkaard potbloem – anjelier pot de chambre - po potdicht – gesloten, lekvrij potdoof - stokdoof poten = planten, inpoten, stekken potent - mannelijk potentaat = (alleen)heerser, dictator, machthebber, tiran, vorst potentie = kracht, macht, machtsexponent, vermogen poter – aardappel potgrond = potaarde pothaak – hengsel, heugel pothoed - bolhoed potig - fiks, flink, gespierd, krachtig, moedig, sterk, stevig, stoer potig wijf - Brunhilde, Kenau potje – spel(letje), partij potje in een stoof = test, vuurtest potloden – zwartmaken potlammetje = leblam potlood – grafiet, zwartsel, kachelglans potloodpunt - stift potpourri – allegaartjemedley potroos - pioenroos pots = grap, joke, klucht, poets, streek potsachtig – aardig, grappig potsenmaker = clown, grapjas, hansworst, joker, klown, nar, paljas, pias, snaak, tuimelaar potsierlijk = dwaas, gek, grotesk, kluchtig, lachwekkend, raar potsig – grappig potten - sparen pottenkijker – keukenpiet, snuffelaarspion pottenbakkersaarde – gleis, klei pottenbakkersklei – gleis, terracotta pottenbakkerskunst = ceramiek, keramiek potter – gierigaard, schraper potvis – cachelot, tandwalvis poule - inzet poulet = kip, kuiken, soepvlees pover – armoedig, armzalig, berooid, gering, karig, magertjes, noodruftig, schamel, schraal, sober, mager povertjes – karig, mager pozen = ophouden, pauzeren, rusten, verwijlen potsachtig - aardig, grappig potsenmaker - clown, grappenmaker, hansworst, pias potsierlijk - grotesk, scurriel pottenbakkersaarde - gleis pottenbakkerskunst - keramiek potvis - cachelot por acquit - voldaan pousse-café - poesje pover - arm(zalig), berooid, schamel, schraal Praag - Praha praaien – aanklampen praal = bluf, eer, luister, opschik, opsmuk, pocherij, poeha, pompa, pracht, pronk(zucht) schittering, sier, statie, vertoon, weelde, zege, zwier praalbed – pronkbed, katafalk praalboog – ereboog praal en eer – roem praal en glorie - luister praalgraf = cenotaaf, mausoleum, tombe praalhans - branie, opsnijder, opschepper, pocher, poen, snoever praaltros - guirlande praalwagen – pronkwagen praalziek - ijdel, ostentatief, poenig, prachtlievend praalziek mens - ijdertuit praalzucht - bluf, hoovaardij, ostentatie, vertoon praalzuchtig = prachtlievend praam - bol, gabaar, gabare, klem, knevel, neusklem, pranger, zolderschuit praat - gebabbel praatal = babbelaar(ster), kletskous praatgraag - praatlustig praatje – geroddel, gerucht, gesprek, klets, laster, mare, prevelement, smoes, verzinsel praatjes = achterklap, gerucht, kletskoek, laster, palaver, prevelement, roddel, verzinsel praatjes maken – bluffen, opscheppen, snoeven praatjesmaker = bluffer, branie, druktemaker, kakelaar, kletskous, opschepper, snoever praatlustig – praatgraag, pratatief, spraakzaam, praats = aanmatiging, babbel(tjes), drukte, kapsones, ophef, pretentie, spats praatvaar - babbelaar praatvogel = ara, beo, lorre, papegaai, parkiet praatziek – babbelachtig, loslippig praatziekte = logomanie pracht – glans, glorie, luister, magnificentie, opschik, opsmuk, pompa, praal, pronk, schittering, schoonheid, sier, tooi, vertoon, weelde pracht en praal - vertoon prachtig – beeldig, briljànt, daverend, denderend, enig, enorm, florisant, fraai, grandioos, groots, heerlijk, hemels, kostbaar, kostelijk, luisterrijk, magnifiek, mooi, moorddadig, pompeus, schitterend, schoon, splendide, superbe voortreffelijk, weelderig, weids prachtige auto - slee prachtig feestmaal = banket prachtig werk - prestatie prachtkever – buprestida, ossendoder prachtlievend = ijdel, praalziek practicabel - doenlijk, mogelijk, uitvoerbaar praefectus = praef, prefect, stadhouder Praemonstratenser - Norbertijn praesens - o.t.t. praeses - president, voorzitter preteritum = o.v.i., imperfectum prahoe (Ind.) = prauw prairie - pampa prairiepaard = mustang prairiewolf = coyote prak – etensrest, kliekje, kliek prakje – kliekje prakken - fijnmaken prakkeseren – nadenken, overwegen, peinzen, piekeren, uitdenken, vigileren praktijk - daad, gebruik, gewoonte, kliëntele praktijkperiode - stage praktijk uitoefenen – praktiseren praktisch = bijna, efficiënt, makkelijk, nagenoeg, nuttig, zakelijk praktische wijsbegeerte – etiek praktiseren – oefenen pral - pocher, snoever, opsnijder, opschepper pralen = bluffen, bogen, geuren, gloreren, opscheppen, opsnijden, paraderen, pochen, prijken, pronken, schitteren, snoeven, stralen pralend – pronkerig, sierlijk, statieus praler = bluffer, branie, geurmaker, opschepper, opsnijder, pocher, poen, snoever pralerij – gepraal, bluf, vertoon praline – bonbon pramen – aandringen, aanzetten, drukken, knellen prang - band, boei, klemming, knel, knijper, kwelling, neusklem prangen - dringen, drukken, knellen pranger = klemhaak, molenklem, neusknijper, praam, schandpaal prangijzer - praam praseodymium = pr. prat = deftig, fier, hoogmoedig, hovaardig, ijdel, parmantig, trots praten = babbelen, bomen, converseren, kakelen, keuvelen, kletsen, kouten, lullen, prevelen, redeneren, spreken, talen, vertellen, zeggen pratend = (muz.) parlando pratende vogel = ara, beo, kraai, lorre, papegaai, parkiet prater = babbelaar, flapuit, kletskous, redenaar, spreker, tater, wauwel praterij - geklets, gepraat praterig - spraakzaam prat gaan – bogen prauw - korakora pre = voorkeur preambule = inleiding, preludium precair = bedenkelijk, hachelijk, netelig, onzeker, veeg precautie - voorzichtigheid, voorzorg precedent = besluit, voorafgaande precies = accuraat, bepaald, even, exact, haarfijn, juist, krek, nauw(gezet0, nauwkeurig, nauwlettend, net(jes), promp, punctueel, stipt, strikt, zorgvuldig preciesheid - accuratesse, acribie precies op tijd - klokslag precieus = geaffecteerd, gekunsteld preciosa = kostbaarheden, juwelen preciseren = omlijnen, verduidelijken, verhelderen precisie = acribie, juistheid, nauwkeurigheid precisiemeter = acribometer preconisatie = aanprijzing predestinatie = voorbeschikking predikatie = preek, sermoen predikaat = (taalk. gezegde), eretitel predikant = dominee, ds, herder, leraar, pastoor, v.d.m., voorganger, zielenherder predikante = da., domina . predikantswoning - pastorie predikantszaken - pastoralia predikatie - kanselrede, leerrede, preek predikatie in kesttijd - adventspreek prediken – leren, preken, spreken, verkondigen prediker – dominee, Ecclesiastes, evangelist, pred., Salomo, verkondiger predikheer = dominicaan, O.P. predikheren - dominicanen prediking - evangelisatie, homilie, missie, preek, prediking en sacrament - genademiddel predikkunde = homiletiek predikstoel - kansel, katheder predilectie = vooringenomenheid, voorkeur pree – betaaldag, voorkeur preek – kanselrede, leerrede, predikatie, prediking, sermoen, toespraak, vermaning preekachtig – prekerig preekheer - meikever preekstoel - ambo, kansel, katheder, leerstoel prefatie = voorbericht, voorrede preferabel = verkieslijk preferent = bevoorrecht pr(e)f., prefereren - verkiezen prefix = voorvoegsel pregnant (geneesk.) = zwanger prehistorie = archeologie, voorgeschiedenis prehistorisch dier = brontosaurus, dinosaurus, mammoet prehistorisch graf = hunebed, koepelgraf prehistorisch mens - Neanderthalermens, oermens prehistorisch volk = Indogermanen, Kelten prehistorische hagedis - plesiosaurus prehistorische periode - bronstijd, mesolithicum, neolithicum, paleolithicum, steentijd, ijzertijd prei – poor prei of ui - look prejudicie - afbreuk, nadeel, schade, vooroordeel preken – betogen, kletsen, verkondigen, vermanen, zedenmeesteren preker – redenaar prekerig - preekachtig prelaat = (aarts)bisschop, abt, kardinaal, kerkvoogd, prior preliminair = inleidend, voorafgaand prelude = inleiding, preambule, voorspel preludium = aanhef, begin, voorspel prematuur = ontijdig, voorbarig, vroegtijdig premie – bonus, beloning, geschenk, gratificatie, prijs, toelage, toeslag premieartikel - premium premier = eerste, minister – president, staatsman premonstratenzen – norbertijnen prengel = lomperd, vlegel prengelaar – gierigaard prent – afbeelding, afdruk, beeltenis, estampe, ets, foto, gravure, illustratie, linoleumsnede, plaat, print, spoor prentachtig - prenterig prentbriefkaart = ansicht prenterig – afgemeten, gemaakt, nuffig, preuts, stijf prent in steendruk – litho prentje - plaatje prentje van Roemer Visser = zinnepop prentkunst = grafiek prepareren = gereedmaken, klaarmaken, toebereiden, voorbereiden prepositie – voorzetsel preprint – voordruk preraffaëlieten, een der - Hunt, Millais, Rosetti, Ruskin prerogatief – voorrecht present = aanwezig, cadeau, gave, gift, geschenk, tegenwoordig presentabel - toonbaar presentatie – aanbieding, voorstelling presenteerblad = schenkblad, dienblad presenteren = aanbieden, (ver)tonen, schenken, voorstellen presentie = aanwezigheid presentje = geschenk, cadeau preservatie - behoeding preservatief – condoom, voorbehoedend preserveren - beveiligen president = praeses, preses, pres., staatshoofd, staatsman, voorzitter, voorz. presidente - voorzitster president van Chili = Allende president van de Verenigde Staten - Adams, Carter, Coolidge, Eisenhower, Grant, Hoover, Ike, Jackson, Jefferson, Johnson, Kennedy, Lincoln, Monroe, Nixon, O Bahma, Pierce, polk, Reagan, Roosevelt, Taft, Truman, Tyler, Washington, Wilson president van Duitsland = Heinemann president van Egypte = Sadat president van Frankrijk = Pompidou president van Indonesië = Soeharto, Soekarno president van Tunesië. = Bourguiba presidia = vesting, garnizoen, strafkolonie preskop - hoofdkaas pressant – dringend, spoedeisendurgent pressen = dwingen, noodzaken, nopen presseren - aandrijven pressie – (aan)drang, druk, drukking, dwang, juk prestatie = daad, kunnen, verrichting, wapenfeit prestatielijst - rapport presteren = doen, verrichten prestige – aanzien, eer, invloed, overwicht, reputatie presto - cito, gezwind, ras, snel presumeren = vermoeden; veronderstellen presumtie - gissing, verdenking, vermoeden, veronderstelling pret – amusement, gein, genoegen, jolijt, jool, leukheid, leut, lol, plezier, schik, vermaak, vertier, vreugd(e), vrolijkheid pretbederver – spelbreker pretendent - eiser, minnaar pretenderen = beweren, voorgeven, voorwenden pretentie = aanmatiging, aanspraak, eigenwaan, eis, vordering, waan pretentieus = aanmatigend, verwaand preteren – meegeven pretje – aardigheidje pretmaker – lolmaker, pleziermaker pret of plezier – vreugde pretor - landvoogd prettig = aangenaam, aardig, bekoorlijk, bevallig, degelijk, fideel, genoeglijk, gezellig, fijn, heerlijk, jolig, lekker, leuk, lirf, lollig, lustig, plezierig, tof prettig en lief - knus prettig in de omgang – sociabel prettig weer – zonnig preukelen – peuteren, porren preutelen – mompelen, mopperen, morren, prevelen, pruttelen preuts – eerbaar, fier, ingetogen, kuis, over(zedig), zuiver preuts meisje - nuf preuts persoon - prude prevelement – praatje, rede prevelen – fluisteren, kletsen, mopelen, murmelen, praten prevenant - minzaam preventie – voorkoming, voorzorg prieel - berceau, gloriette, loofhut, pergola, tuinhuis(je), zomerhuisje priiëelvormige aanbouw = pergola priegelen - peuteren priegeltje = iets, pietsie priel = (vaar)geul priem - aal, breinaald, breipen, els, pik, stift, priembalk – balanspriem priemel – kereltje, ventje priemen = doorboren, doorsteken, prikken priemkruid - subularia, verfbrem priem of els – prikpen priem of naald - els priemstaart - aarsmade priemvormig – subulaat priemvormig orgaan – doorn, stekel priemvormig voorwerp – naald, speld pries - snuifje priester – biechtvader, bisschop, bonze, brahmaan, deken, druïde, goeroe, kapelaan, leviet, magiër, officiaal, pastoor, pater, plebaan, pontifex, pope,prelaat, presbyter, sjinto priester belast met bewaking van de tempel = Leviet priester der Griekse kerk = pope priester der Kelten = druïde priester die net gewijd is - neomist priester-arbeider = abbé priesterband - stool priesteres van Demeter - Lambe priesteres van het orakel te Delphi - Pythia priestergewaad = albe, habijt, pij, soutane, talaar, toog priestergordel = singel priesterheerschappij - hiërarchie, hiërocratie, priesterhuis - convict priesterkalot = solidee priesterkleed - albe, amikt, habijt, humeraal, koorkap, pij, soutane, talaar, toga, toog priesterkoor - presbyterium, sanctuarium priesterkruin = tonsuur priesterlijk - hyëratisch, sacerdotaal priesterlijk opperkleed = stola priesterlijk parament = stool priestermuts - bonnet, kalot, solidee priesterregering = theocratie priesterschap - hyërarchie priesterschool - semenarie priesterstand = clerus, geestelijkheid piester van de Griekse kerk in Rusland - pope priester van Silo - Eli prietpraat = kletspraat prij - aas, feeks, furie, harpij, heks, kol, kreng, serpent, tang prijkel - perikel prijken – paraderen, pralen, pronken, vertonen prijs = bedrag, bekroning, beloning, buit, eer(bewijs), ere, kosten, lof, premie, tarief, waarde prijsbepaler – taxateur prijsbepaling – tarief prijscourant – prospectus prijscyndicaat - kartel prijs en vracht - cf. prijs voor bruikleen = huur prijsdaling = baisse prijselijk = loffelijk prijsgeven – afstaan, (op)offeren prijskaartje – bonnetje prijskamp – strijd, wedstrijd prijskans - gok, lot prijslijk – loffelijk, lofwaardig prijslijst – tarief, lijst prijsopgave – offerte prijspeil - prijsniveau prijsverhoging – opslag, toeslag prijsverlies - perte prijzen – achten, eren, keuren, kronen, lauweren, loven, ophemelen, roemen, schatten, taxeren, waarderen prijzend - waarderend prijzenswaardig – loffelijk, respectabel prijzer – roemer, schatter prijzig – duur, peperig prik - frisdrank, injectie, inspuiting, lamprei, negenoog, punctie, steek, windel prikje = spotprijs prikkebeen = spillebeen prikkel – aandrang, aandrift, aansporing, aantrekkingskracht, beroering, drijfveer, impuls, opwekking, prik, prikkeling, sensatie, stekel, stimulans, tinteling prikkel van koude = tintel prikkelbaar = driftig, geïrriteerd, irretabel, korzelig, kregel, kribbig, lichtgeraakt, wrevelig . prikkelbaar mens = neetoor prikkelbaarheid = irritabiliteit, kregeligheid prikkeldraad – pinnekensdraad, stekeldraad prikkelen – aansporen, aanwakkeren, aanzetten, ergeren, exciteren, irriteren, kittelen, kriebelen, nopen, ontstemmen, opjagen, opwekken, pikeren, sarren, steken, stimuleren, tergen, tintelen, verhitten prikkelend - irritant, pikant, tintelend, verhittend prikkelend plagen - tarten prikkeling - ergernis, impuls, irritatie, kriebel,opwekking, stimulans, tintel(ing), ergernis, aanstoot prikkellectuur = erotica, pornografie, schund prikkel van koude - tintel, tinteling prikken – beledigen, puncteren, steken, tintelen prikkend - stekend prikkendief - ooievaar prikketoot - prikkorf prikneusje - bernagie, bolderik prikpen – priem prikplant – cactus prikslee - ijsslee prikvis – rondbek prikwater - spuitwater pril – fris, groen, jeugdig, jong, nieuw, onrijp, vroeg pril en jong – jeugdig prim – leep, slim prima – bekoorlijk, best, degelijk, excellent, lieflijk, opperbest, patent, prachtig, probaat, puik, steengoed, tiptop, uitmuntend, uitnemend, uitstekend, voorbeeldig primadonna = vedette, ster prima en fijn – puik prima in orde - tiptop primair = (aller)eerst, eerstens, voornaamste primaire kleur = blauw, geel, rood primeren = bekronen, overheersen, voorgaan primeur - eersteling, nieuwtje, scoop primitief - eenvoudig, gebrekkig, onbeholpen primitief vaartuig = vlot primitief vuurwapen = donderbus, snaphaan primitief wapen = boog, bij, goedendag, knots, knuppel, lans, pijl, speer, spies primitieve boot - korjaal primitieven – natuurvolken primitieve woning - hut primo = (aller)eerst, eerstens primogenituur = eerstgeboorterecht primordiaal = fundamenteel, grondig, oorspronkelijk primula = sleutelbloem, zevenster primulacee - aurikel, beveroor, cyclamen, dwergbloem, guichelheil, hottania, melkkruid, penningkruid, sleutlbloem, waterpunge, wederik, zevenster primus - eerste Prince Edward Island, hoofdstad van - Charlottetown principaal - baas, chef, committent, lastgever, prestant, superieur, volmachtgever principe = beginsel, grondregel, stelrgel, uitgangspunt principe van oorzakelijkheid – causaliteitsbeginsel prins – koningszoon, vorst prins in Abessinië – ras prinsdom – vorstendom prinsemarij – justitie, politie prinsentitel in Perzië = mirza prinserij - justitie prinses = Beatrix, Christina, edelvrouw, Irene, Margriet, Marijke prinses van Kolchis - Medea princss van Kreta - Ariadne prinsesseboon - slaboon prins-gemaal = Bernhard, Claus, consort prinsheerlijk - brutaalweg, vrijmoedig, prins in Abesinië – ras print –afdruk, prent, uitdraai printen – uitdraaien print-out - uitdraai prior - abt, overste,prelaat prioriteit = voorrang priorschap = prioraat prise = snuifje prismabeeld - spectrum privaat – gemak, hof, latrine, particulier, privé, retirade, toilet, wc privaatcollege - privatissmium privaat in de openlucht = latrine privaatles - priveles privaatput - beerput privé – eigen, particulier, persoonlijk, privaat privé-les – privaatles privé-leven - privacy privilege - voorrang, voorrecht pro = voor probaat – afdoend, beproefd, deugdelijk, getest, patent, prima, puik, uitstekend probabel - waarschijnlijk probeersel – experiment, poging, proef proberen = beproeven, onderzoeken, pogen, proeven, testen, toetsen, trachten, wagen probiteit = eerlijkheid, integriteit, rechtschapenheid probleem = geschil, kwestie, moeilijkheid, opgave, puzzel, som, strijdvraagvraagstuk, werkstuk problematisch = betwistbaar, onopgelost, onzeker, twijfelachtig procédé - behandeling, methode, werkwijze procederen - handelen procédé van lichtdrukgravure = koperdiepdruk procedure = geding, proces(voering) percentsgewijze korting op wissels - disconto proces – geding, pleit, procedure, rechtsgeding, rechtszaak, verloop, zaak processtukken - dingtalen proces verbaal = bon, bekeuring, rapport procespartij = eiser, gedaagde processie – omgang, optocht, stoet processievaandel = labarum proclamatie = afkondiging proclameren - afkondigen, bekentmaken proconsul - stadhouder procreatie - teling, voortplanting procureur = proc., pleitbezorger procureur-crimineel - generaal-auditor procureur-generaal = p.g. pro deo = p.d., gratis, kosteloos producent = fabrikant, leverancier, maker, ondernemer produceren - aanmaken, afleveren, leveren, opleveren, vervaardigen product = gevolg, goed, maaksel, resultaat, uitkomst, voortbrengsel, waar product bij alcoholfabricage = foezel product bij suikerbereiding = diksap product uit Delft = aardewerk, Delfts blauw, gist, porselein, slaolie product uit Gouda = kaarsen, stroopwafels product uit Leiden = laken product uit ruwe petroleum en koolteer - nafta product van bladvezels = sisal product van de bijnieren = adrenaline product van de kip = ei product van de lever = gal product van de olifant = ivoor product van een potvis - amber product van moeizame geestelijke arbeid = elaboraat product van schildklier = hormoon product van twee of meer factoren - macht productie = aanmaak, fabricatie, levering, output productief - voordelig, voortbrengend, vruchtbaar , winstgevend productiemethode - procede produktiefmaking = ontginning productiviteit - leg, winstgevendheid product van appels - appelmoes proef - bewijs, blijk, examen, experiment, monster, onderzoek, probatie, probeersel, staal, tentamen, test, toets(ing) proefexamen - tentamen proefexemplaar van boek = dummy proefgewicht = etalon proefhoudend = degelijk, deugdelijk proeflapje - staal proeflokaal – tapperij proefmonster - staal proefneming = experiment, test proefondervindelijk = experimenteel proefschrift = dissertatie, these proefstation – laboratorium proefstuk – monster, staal proeftijd - noviciaat, oefentijd, proefperiode, stage proeftijd voor studie – stage proefvlieger - testpiloot proefwerk = repetitie proesten – lachen, niezen, snuiven proeve - specimen proeven - doorzien, ervaren, goûteren, inzien, kennen, keuren, onderzoeken, proberen, smaken, toetsen proever - lekkerbek prof = professor, hoogleraar, beroepsspeler profaan - ongewijd, vulgair, werelds, wereldlijk profanatie - heiligschennis, ontheiliging, schennis profaneren - ontheiligen, ontwijden profeet = Godsgezant, voorspeller, waarzegger, ziener profeet (bijbel) = Amos, Daniël, Elia, Eliza, Ezechiël, Habakuk, Habbai, Hosea, Jeremia, Jesaja, Joël, Jona, Jonas, Micha, Nahum, Obadja, Samuel, Zacharia, Zefanja professie = ambt, beroep, betrekking, vak professor – geleerde, hoogleraar, prof professoraal - geleerd professoraat = hoogleraarsambt profeteren – aankondigen, orakelen, verkondigen, voorspellen profetes = Anna, Debora, Hulda, Mirjam, Sibille, zieneres profetisch = voorzeggend proficiat = geluk(gewenst), mazzel, p.f. profiel = zijaanzicht profiel(tekening) - silhouet profiel van de grond = bodem profieltekening - silhouet profijt = baat, belang, gewin, nut, vopbrengst, voordeel, winst profijtelijk – voordelig, winstgevend profijtig - zuinig profijt opleveren – renten profijt trekken - benutten profitabel - voordelig, winstgevend profiteren – uitbuiten, voordeel hebben profiteur = uitbuiter, klaploper, zakkenvuller profusie = overdaad, overvloed, verkwisting profylactisch = voorbehoedend prognosticum = voorspelling, voorteken program – overzicht, verklaring. programma - ontwerp, opsomming, overzicht, repertoir, uitzending, verklaring programmablad van een omroepvereniging – omroepgids, radiobode programmatuur - software progressie = vooruitgang progressief = modern, vooruitschrijdend, vooruitstrevend voortschrijdend projekt - ontwerp, plan, schets, voornemen, voorstel projecteren - ontwerpen projectieapparaat = toverlantaarn projectiel = atoombom, bom, granaat, kartets, kogel, obus, patroon, raket, torpedo, vuurpijl projektielantaarn = epidiascoop, sciopticon, toverkijker projektiel bewegingsleer = ballistiek projektieplaatje = dia(positief) projectiescherm - filmdoek projectietoestel – episkoop projector – filmtoestel prol - brij proleet - bluffer, filister, p(a)lurk, filister, knor, poen, prol proliferatie (geneesk.) - voortplanting, woekering prolifiek – vruchtbaar prollig – dik, knorrig prolongatie - verlenging prolongeren = verlengen proloog = inleiding, voorrede, voorwoord prolurk = proleet promenade = dreef, wandellaan, wandeling, wandelweg promenadedek - wandeldek promenade langs de zee = boulevard promeneren - wandelen prominent - uitblinkend, uitstekend, vooraanstaand promissie – belofte, toezegging promoten – pushen, stimuleren promotie = bevordering, opklimming promotor – bevorderaar, gangmaker, organisator promoveren - bevorderen prompt = direkt, juist, meteen, nauwkeurig, onmiddellijk, precies, snel, stipt, vlot, vlug, vaardig promulgatie = afkondiging, uitvaardiging prondel - prullen pronk = bluf, luister, opschik, parade, praal, pracht, schitering, sier, staatsie, statie, tooi, vertoon, zwier pronkappel – kalebas, pompoen pronkbed - praalbed pronken – floreren, bluffen, bogen, geuren, paraderen, pralen, pochen, pralen, prijken, schitteren, snoeven, stralen pronkepink - praalhans pronker = adonis, dandy, modegek, parademaker, praler pronkerig = ijdel, pralend, opgeschikt pronkerij – gepraal, sieraad, tooisel pronkerwt – siererwt pronkje – beeldje, potje pronkkamer - salet, salon pronkkastje = etagère, etalage, uitstalkast pronkklok - pendule pronknaald = obelisk pronktafeltje – etagère pronkwagen - praalwagen pronkwijf - blauwkous, savante pronkziek – ijdel, koket pronkzieke vrouw - ijdeltuit pronkzucht – ijdelheid, praal pronkzuchtige - ijdele pronomen = voornaamwoord pronselaar – knoeier, prutser pronselen = knoeien, kwanselen, prutsen, ruilen pront – correct, dot, goedgekleed, knap, monter, mooi, naukeurig, netjes, parmantig, precies, rap, ree, snel, stipt, trots, vlot, vlug prooi = aas, buit, roof, roofgoed, slachtoffer prooi zoeken = azen, jagen prooizoeker = jager proost = cheers, gezondheid, prosit, santé, santjes, skol proosten - toasten prop – bal, frommel, papierbal, plug, spon, stop propaancarbonzuur - boterzuur propaantriol - glycerol prop watten = tampon propaedeutisch examen - propjes propaganda = reclame, winactie propaganda = betoging, demonstratie, manifestatie, optocht propagandablaadje - affiche, folder propaganda maken - propageren propagandamiddel = spandoek propagandaoptocht - betoging propagandist = gangmaker, ijveraar propagandist voor het koningschap in Frankrijk = kamelot propageren = verspreiden propanon - aceton propedeutisch (examen) = prop, propjes propeller - luchtschroef proper – helder, keurig, kuis, net(jes), rein, schoon, zindelijk, zindelijk, zuiver properheid - helderheid prophylactisch - preventief prop onder schoenen - nop proportie = afmeting, verhouding proportioneel - evenredig, navenant propos a - terzake propositie - proefpreek, voorslag, voorstel proppenschieter - drinkebroer, geweer, klapbus proprio motu - vrijwillig propvol = bomvol,eivol, stampvol prop watten – tampon prorogeren - verdagen proseliet = bekeerling, (nieuw)bekeerde, renegaat prosit – gezondheid, proost prosodie – metriek prospect – verschiet, uitzicht prospectus – prijscourant prossen – keuvelen, knoeien, morsen, villen prosser - knoeier prostituée - hoer, lichtekooi, slet prostitutie - hoererij, ontucht, veilheid protactinium = pao proteacee - zilverboom protectie = bescherming, hoede, steun protector - beschermer protégé = beschermeling proteïne = eiwitstof protest = bezwaar, opstand, tegenspraak, verzet, verweer, voorbehoud, weerstand protestants = pr., prot. protestants bestuurscollege van een classis = moderamen protestants feestdag - Dankdag, Hemelvaartsdag, Kerstmis, Kerstfeest, Palmzondag, Pasen, Pinksteren protestants geestelijke - dominee, predikant protestants lied - gezang, psalm protestantse hervormer = Calvijn, Luther, Zwingli protestantse organisatie eenheid - classis protestantse politieke partij = AR.(P.), C.H.U., S.G.P. CDA protest op wissels = p. protesteren = tegenspartelen, tegenstribbelen, verzetten prothese – kunstarm, kunstbeen, kunstgebit proton = atoomkern protozoaire ziekte - hepatica, surra, texaskoorts protser – dikdoener, opschepper protserig = blufferig, dikdoenerig, opschepperij protsig - opschepperig prouveren = bewijzen prove – liefdegave provenu – voordeel, winst Provençaalse dans waarbij een keten gevormd wordt = farandole Provençaalse taal - Pimousin provenu - bedrag, opbrengst proverbiaal - spreekwoordelijk proviand – eten, leeftocht, mondvoorraad, voedsel, voorraad provianderen - ravitaileren proviandering = ravitaillering proviandmeester – bottelier provinciale hoofdplaats = Arnhem, Assen, Groningen, Haarlem, Leeuwarden, Maastricht, Middelburg, 's-Gravenhage, ´ s- Hertogenbosch, Utrecht, Zwolle provinciaal = bekrompen, burgerlijk, doods, duf, plattelands saai provincie - gewest, gouw, kanton provincie in België = Antwerpen, Brabant, Henegouwen, Limburg, Luik, Luxemburg, Namen, Vlaanderen provincie in Brazilië = Bahia provincie in Canada = Alberta provincie in Ecuador = Oro provincie in Nederland = Drente, Flevoland, Friesland, Gelderland, Groningen, Limburg, Noord-Brabant, Noord-Holland, Overijssel, Utrecht, Zeeland, Zuid-Holland provincie in Zuid-Afrika = Natal provincie in Zuid-Slavië = Bosnië, Kroatië, Slovenië provincie in Zweden = Lan provincieplaats - dorp, stad provisie – commissie, courtage, voorraad provisiekamer op een schip = pantry provisiekamer (Ind.) - spen(kast) provisiekast - broodkast, etenskast, spinde, schapraai provisioneel - voorlopig provisorisch – voorlopig provo – aanstichter, betoger provoceren = uitdagen, uitlokken provocerend – povocant proza - romanstijl prozaïsch - alledaags, nuchter prozaïsch mens - nuchterling prozaverhaal = novelle, roman prude - preuts pudentie - beleid, inzicht, oordeel pruderie - preutsheid pruik - haardos, kalot, kunsthaar, naturel, postiche, toupet pruikenmaker - haarwerker pruikenstijl - rococostijl pruikerig - bekrompen, duf, ouderwets pruik met lange krullen = allongepruik pruikje = toupet pruilen - bouderen, grienen, huilen, mokken, mopperen, morren, schreien, zeuren prullen = mokken, bouderen, monken pruim = kees, kroosje, kwets, mirabel, prunus pruimensoort - czar, kwets, mirabel, pruimedant, tonneboer pruimenziekte - loodglans, moniliarot pruimkleurig – prune, roodpaars pruimtabak = kees, pruimpje pruis - landloper Pruisen = Borussia Pruisisch zuur = blauwzuur Pruisen, koning van – 4 Otto 5 Johan 6 George, Wenzel 7 Hendrik, Joachim, Lodewijk, Wilhelm 8 Albrecht, Frederik, Koenraad, Waldemar 9 Sigismund prul – kleinigheid, lap, lapje, lor, onding, snuisterij, tod, tondel, tonder, vod pruldichter - poetaster, rijmelaar prulgoed – voddengoed prullen – kletsen, talmen prullenbak – afvalbak, papiermand, snippermand prullenboel – rommel prullenmand – snipperbak prullerig – ondegelijk, smakeloos prullerij – rommel, rotzooi prulletje – lapje, snuisterij prullig - nietig, voddig, waardeloos prulschilder = kladder, kladschilder prulwerk - knoeiwerk prut – bagger, blubber, drek, koffiedik, modder, rommel, slijk, slik, vuil prutselen – knutselen prutsen – aanmodderen, dokteren, klungelen, knoeien, mieren, morsen prutser = beunhaas, broddelaar, knoeier, knutswelaar prutserig – knoeierig, ondegelijk, peuterig, teuterig prutswerk – knudde, lapwerk pruttelaar - grien, grijn, knorrepot, mopperaar pruttelen – grommen, koken, mopperen, morren, murmureren, sudderen pruttelig – brommerig, knorrig prutter – baggerman, spreeuw psalm - kerklied, loflied, ps. psalm 50 - meserere psalmboek = psalter psalmdichter = psalmist psalmen, boek der - psalter(ion), psalterium psalmgezang – psalmodie psalter – liedboek, psalmboek psalterium van Maria - rozenkrans pseudo – bedrieglijk, gewaand, onecht, vals pseudo antiek = novantiek pseudoniem = name, pen, pennennaam, pseud, schuilnaam pseudoniem van Beets = Hildebrand pseudoniem van Douwes Dekker - Multatuli pseudoniem van H. Schönfeld-Wichers = Belcampo pseudoniem van H. v. d. Kallen - Havank pseudoniem van J. H. F. Gronloh - Nescio pseudoniem van W. Oeljanov = Lenin psittacosis - pappagaaienziekte psyche - ziel psychiater = zenuwarts psychisch – geestelijk, mentaal psycho-analyse, vader van de - Freud psychologie - zielkunde, zieleleer psychologie van het lichamelijk gedrag - behaviourisme psychose – zielsziekte pub – cafe, drankhuis, dranklokaal, herberg puber – halfwas, jongeling, jongeman, melkmuil puberteitsjaren – jongensjaren, vlegeljaren publicatie - bekendmaking publiceren - afkondigen, bekendmaken, openbaarmaken, uitgeven publicatietoestemming = evulgetur publiciteit = bekendheid, naam, openbaarheid, propaganda, reclame publiek = auditorium, bekend, bezoekers, gehoor, gehoorzaal, omstanders, openbaar, openlijk, toeschouwer, volk publieke aanprijzing – reclame publieke gebeurtenid – evenement publieke lokaliteit - cafe publieke mening – concensus publike vermakelijkheid – bioscoop, circus, dancing, disco, feest, sport publieke vrouw – hoer, prostituee publiek gebouw = bibliotheek, casino, kerk, museum, postkantoor, station, tempel publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie = P.B.O. pudding – custard, toetje, vla pudiek - eerbaar, kuis pueriel = kinderachtig, kinderlijk Puerto Rico, hoofdstad van - San Juan puf – animo, lust, trek puffen – blazen, roken pufferig – benauwd pugilist = bokser, vuistvechter pui = bordes, buitenmuur, gevel, ondergevel, stoep, voorgevel, voormuur puibil – kikkerbil puik – best, bloem, elite, fijn, goed, heerlijk, keur, opperbest, patent, prima, probaat, voortreffelijk, uitgelezen, uitbemend, uitstekend puikop = kikkervisje, dikkop puilen - bollen, uitsteken, zwellen puim - klap, opstopper, slag puin = afbraak, afval, bik, bouwval, rommel, ruïne, steenafval, steenslag puinen - zuiveren puinhoop – bende, bouwval, chaos,karbonkel, ravage, rommel, rotzooi, ruïne, steenberg, troep puinsteengruis – bims pui of muur – wand puirek - eendekroos puist – blaar, bult, gezwel, karbonkel, negenoog, pok, pukkel, pustula, zweer, zwelling puisteen - gevelsteen puistje – pukkel, zweertje puistjes op huid – acne puit – geldbeurs, kikker, kikvors, trommel, visnet puitaal = aalkwebbe, aalpuit, kwebaal, magaal, meun puk – dreumus, kleuter pukkel - bobbel, pok, puist, ransel, rugzak, soldatentas, zweer pul – bier(kan), kruik, kuiken, nap, pint, tul, urn, vaaskuiken pul bier - pint pulken = peuteren, plukken, punniken, trekken pulley - poelie pulover – puli, trui pul of pot - vaas pulp – houtpap, melasse, veevoer pulp van suikerriet – ampas puls – polszak pulsatie - plosslag pulsen - kloppen, slaan pulseren = klappen, kloppen, slaan pulver – buskruit, poeder, poeier, stof pulverig = mul, rul pummel – heikneuter, hufter, kinkel, knuppel, lomperd, lummel, onfatsoen, pummel, rekel, vlegel punch – pit punctie - prik punctualiteit - stiptheid punctueel = nauwgezet, nauwkeurig, precies, stipt punctuur = prik, punctie pungel – bundel, zak pungelaar – smokkelaar punniken – handwerken, peuteren, pulken Punisch = Carthaags Punjab, hoofdstad van - Chandigarth punt = nip, stip, plek, plaats, punctum, spits, timp, tittel, top, zaak punt aan uitspansel = nadir, zenith punt in cricketspel = run punt in zonnestelsel = nadir, zenith punt van behandeling = kwestie object, onderwerp, thema, zaak punt van een rekening = post punt van waar men uitgaat = begin, uitgangspunt, beginpunt puntbaardje - Napoleon, sik puntbrood = timp puntdicht – epigram, sneldicht puntdraad – pinnekensdraad, prikkeldraad, rasterdraad punteloos - morné, stomp puntelijk – accuraat, keurig, netjes, precies, stipt punten – scherpen puntenaantal - score puntenlijst – cijferlijst, rapport puntenopeenvolging – lijn punter - grundel punterdorp - Giethoorn punteren – stippelen, varen punthameren - bosseren, boucharderen punthoed – mijter, steek puntig – gepunt, netjes, scherp(zinnig), snedig, spits puntig afsnijden - geren puntig baardje = napoleon puntig (Fr) – aigu puntig broodje – kadet puntig deel – slip, split, stip puntigheid – beknoptheid, raakheid, scherpte puntig houten paaltje = piket puntig ijzer - drevel puntig instrument – priem puntig krentenbroodje - amanda puntig omgebogen ijzer = pook puntig plantendeel = doorn, doren, stekel puntig scherp voorwerp - naald puntig uiteinde = spits puntig uitsteeksel - doorn, doren, stekel, tand puntig voorwerp - els, lans, naald, nagel, pen, piek, pin, priem, punaise, pijl, speer, speld, spies, spijker, stift puntige haak - kram puntige spits = spon puntige staaf – spit pintige top - spits puntige uitwas – distel, doorn, spriet, stekel puntje - stip, tip punt op de i zetten - betittelen puntoog - ocel puntje op snavel = eitand punt van behandeling – item, kwestie, object, onderwerp, thema, zaak punt vanwaar men uitgaat - begin, beginpunt, meet uitgangspunt puntzak = peperhuisje pupil = élève, favoriet, kwekeling, leerling, lieveling, oogappel, pleegkind pupilverwijdend – mydriatisch puppy - hondenjong punt van behandeling - kwestie, object, thema, zaak oogappel, pleegkind puree – brij, narigheid, stamppot puree van vruchten - moes puren - zuigen purgatorium = vagevuur purgeermiddel = cascara, laxatief, magnesia, purgans, purge, seneblad, zetpil purgeren = laxeren purgerend - (buik)zuiverend, laxatief purificatie = reiniging, zuivering purimfeest = Hamansfeest purist = taalzuiveraar purper - donkerrood, karmozijn, paars, paarsrood purperhart - paardenvleesbout purperhout - amarant(hout) purperhoutboom - palissander(hout) purperkleur – amarant purperkleurig gesteente - porfier purperkorrels - kermes purperslak - purpura purpersteen = porfier purperverf - karmozijn purperverkoopster - Lydia purperzuur - murexide pur sang - raspaard, volbloed pus = etter, wondvocht pussen – etteren pustel - puist put = diepte, gat, kuil, schacht, uitholling, wel put zonder bodem = zinkput putemmer – aker, puls, puts, schepemmer putje – kuiltje, uitholling putoor - roerdomp putplant - freatofyt puts – aker, kruik, melkemmer, putemmer, schepemmer, scheepsemmer putsch = coup, staatsgreep puttee – beenwindsel putten – inkuilen, scheppen puttenzuiger – rioolwagen, kolkenzuiger putter – distelvink, drinkebroer, golfstok, tukker, zuiper puur = (klink)klaar, louter, maagdelijk, naturel, ongerept, onverdund, onvermengd, onvervalst, rein, zuiver puzzel – cryptogram, denkertje, doorloper, enigma, kruiswoord, kryptogram, probleem, raadsel, rebus, sudoku, vraagstuk, woordzoeker puzzelen – piekeren pyama - nachtgewaad pygmee - Akka, Bamboeti, dwerg pygmee buiten Afrika - negrito pygmoïde negers – negrillen pyloon - boortoren Pyreneën, rivier (ontsprongen) in de – 3 Têt 4 Agly, Aspe, Aude, Nive, Tech 5 Adour, Neste, Segre 6 Aragon, Ariège 7 Gallego, Gaonne, Noguera 8 Bidassoa Pyreneën, top in de - Aneto, Anie, Bilaitous, Vignemale pyriet = zwavelkies pyrolacee - montropa, pyrola, stofzand, wintergroen, zonderblad pyromaan = brandstichter pyrometer = vuurmeter pyrotechnicus = vuurwerkmaker pyroxeen - aumiet, euliet, fassaiet, jadeïet, kunziet, trifaan Q qua – als, zodanig quadras - kwarto quadreren - overeenkomen, passen, schikken quadri - vier, viervoud quadriga – vierspan quadrille - omberspel quadrivium = aritmetica, atronomie, geometrie, muziek quadrupel - viervoudig quaestor - penningmeester, thesaurier quaker - Kwaker quakers, stichter van de - Fox quantité - kwantiteit quantum = aantal, bedrag, dosis, getal hoeveelheid, maat quarantaine - afzondering quasi - a,h,w., alsmede, alsof, kwansuis, nagenoeg, schijnbaar, vrijwel, zogenaamd quassia - kwassie quatre-main - vierhandig quatsch – (ge)klets(praat), nonsene, onzin, wartaal quatuor – kwartet queeste - speurtocht Queen Charlotte Islands, een der - Graham, Moresby Queensland, hoofdstad van - Brisbane Queenslandkoorts - q-koorts Quercus - eik querulant – ruziemaker, ruziezoeker, twistzieke, twistzoeker queue - biljartstok, file, optocht, reeks, rij, staartvlecht, staat, stoet qullaja = zeepboom qualajaschors – panamabast quickstep – stepdans quidam - zonderling quintaal - centenaar quintakkoord - drieklank quintessens = fijnste, kern, keur quiteren - kwijten, verlaten quieto – kalm, rustig quilt - dekbed quitte = gelijk, los, remise, vrij qui-vive = hoede, waaks, waakzaamheid quiz – kwis, vraag-en antwoordspel quodlibet – allerlei, mengelmoes quod erat demonstrandum = q.e.d. quodlibet - alleagaartje, allerlei, mengelmoes quotatie – aanhaling quoteren – verdelen quotering - prijsbepaling quotum - aandeel R ra - dwarshout, rondhout raad = aanbeveling, advies, bijstand, college, kollege, oplossing, steun, tip, voorlichtingvroedschap, wenk raad eens – rara raad geven - aanraden raad met B. en W. = college, gemeentebestuur Raad van Arbeid = RvA Raad van State - R.v.S. raadgeven iets niet te doen = ontraden raadgever = adviseur, consulent, mentor, moderator advies raadgeving – aanbeveling raadhuis = gemeentehuis, stadhuis raadje in een uurwerk = snek raadje in horloge – onrust raad inwinnen – beraden, consulteren raadpensionaris = landsadvocaat raadplegen – beraadslagenconsulteren, overleggen raadpleging = consult, consultatie, overleg raadsbesluit - decreet raadsel = charade, enigma, mysterie, opgave, puzzel, rebus raadselachtig = duister, geheimzinnig, ingewikkeld, mysterieus, mystiek, orakel, vreemd raadselachtig mens = sfinx raadselachtige uitspraak = orakel raadselachtige uitspraken doen - orakelen raadselachtige vrouw - profetes raadselspreuk = rebus raadsheer = adviseur, advokaat, advocaat, loper, minister, raad, raadsheer in schaakspel = loper raadslag = beraadslaging, plan, overleg raadslid in Sparta - geront raadsman = adviseur, advocaat, gids, jurist, mentor, patroon raadszaal in klooster = kapittel raad van beroerten – bloedraad raad vragen - consulteren raadzaam = aanbevelenswaardig ,dienstig, geraden, nuttig, verstandig, welberaden, wenselijk raafachtige vogel = ekster,kauw, kraai, meerkol, raaf, roek raag - spinrag raagbol – halfmaan raaghoofd – ragebol, spinnenweb raai – hennepnetel, richttingslijn raaien – peilen raaigras – dolik, veldhaver raak = doeltreffendgeraakt, getroffen, rakelijzer, snedig, spits, touche, treffend, raak antwoorden – riposteren raak geschoten - getroffen raak schot = treffer raakgooien = treffen raaklijn = tangent raam – aanloop, frame, kader, lijst, omlijsting, raming, ruit, venster(glas) raam met ruit = venster raamafsluiting = blinde, gordijn, jaloezie, jalouzie, luik, rolluik raambedekking = vitrage raambiljet – affiche raamhanger – scharnier raamijzers – traliewerk raamluik – blind raam of omlijsting – kader raampje - patrijspoort raampje in deur = loket raamscherm – hor raamsluiting – harpje, knip raamstijl – post rraamversiering – gordijn, vitrage raamvormig halsjuk - haam raamwerk = frame; kozijn, lijst, rooster, schema raamzaag = beugelzaag, spanzaag raan = kluut raap = biet, knol, valfruit, wortelknol raapappel - rapeling raapkalk = pleisterkalk raap of biet - knol raapolielamp = lante raapzaad = aveelzaad raar – apart, bijzonder, dwaas, eigenaardig, exentriek, gek, grotesk, mal, merkwaardig, ongehoord, ongewoon, onnozel, potsierlijk, schots, vreemd, zeldzaam, zonderling, zot raar aanwensel – tic raar doen - aanstellen raasbol – druktemaker, lawaaischopper, levenmaker, schreeuwer raasdonder = erwt, kapucijner raaskallen – bazelen, beuzelen, ijlen, kletsen, leuteren, razen, revelen, tieren, zwammen, zwetsen raaskallerij – larie, nonsens, onzin, wartaal rabat = aftrek, korting, tarra rabauw = galgenaas, losbol, schelm, schooier, schurk, vagebond, landloper, woesteling rabbelen - raffelen rabbelkous = kletskous rabbeltaal = nonsens, wartaal rabbi = rebbe, rabijn, rabbijn rabdomant = roedeloper rabiaat = dol, doldriftig, woedend rabies = hondsdolheid rabot = keersluis race – kamp, relly, ren, wedloop, wedren, wedstrijd raceauto – bolide, koersauto racebaan – circuit, piste raceciscuit – baan racefiets – racer racefietsband – tuub race met skelters - karting racen – hardlopen, hollen, rennen, snellen, spoeden, ielrennen racer – renner raceronde - baan races in Assen = T.T. raceterrein – circuit racewagen – bolide racewagentje – skelter rachel – lat, tengel rachelen – bespijkeren rachen – schimpen racisme - rassenhaat racket – kaatsnet, slagnet rad – vaardig, wagenwiel rad = rap, snel, vlot, vlug raddraaier = aansteker, aanstichter, belhamel, deugniet, opruier, rebel, schavuit radeergom = stuf, vlakgom radeloos = desperaat, verbijsterd, vertwijfeldwanhopig radeloosheid = paniekwanhoop raden – gissen, schatten rad en vlug - vlot raderbaar = berrie, draagbaar raderboot - hekwieler raderen = gommen, uitwissen, wegkrabben radheid = snelheid, vaart, vlugheid radiaal – hoekmaat, straalboog, straalhoek, straalsgewijs radiatie = straling, straalwerping, uitstraling radijs/wilde = keik radiator - koelbak, verwarming radicaal – afdoend, grondig radieus - stralend radioactief element = polonium, plutonium, radium, thorium, uraan, uranium radioactief gas = radon radiobedrijf = omroep radiobelasting = luistergeld radiobericht – nieuws radiobestel - omroep radiodistributie = draadomroep radiografische beeldtelegrafie - televisie radiogram = röntgenfoto radiolamp = diode radioluisterspel = hoorspel radiomast = antenne radiomedewerker = omroeper radio-omroep = (Ned.) KRO, VARA, AVRO, EO, NCRV, IKON, RVU, Veronica radio-omroep (buitenland) = BBC, ABC, AFN, BRT, CBS, NBC, NDR, RTF, RTl radio-ontvanger - tuner radiopost = luisterpost radiopraatje = causerie radiostation = zender radiotelefoon - mobilofoon radiotelegrafist = marconist radiotoren = zendmast radio-uitzending = omroep radium = Ra radius = r., straal radix = wortel radje in uurwerk = snek, snekrad radkrans – flens, velling radlijn – cycloïde rad met schoepen – turbine rad of rap - vlug Radon – Rn rad van een kar - wiel radvenster – roosvenster rafel – sliert, weefseldraad rafelen – pluizen rafelige strook – flard rafeling – pluksel rafels voor de sier – franje raffelen – babbelen, rammelen raffinage = zuivering raffinement = geraffineerdheid, sluwheidverfijndheid, verfijning raffineren – verfijnen, zuiveren rafter - rachel rag = spinnenweb, web,weefsel rage – bevlieging, dolheid, drang, manie, mode, razernij, woede ragebol – raaghoofd ragen – reinigen, schoonmaken raggen – ravotten, stoeien ragout - hutspot ragout van gebraden gevogelte - salmi rag van een spin – spinsel raid – invasie, overval, razzia, rooftocht, strooptocht raider - kaperschip rail – gordijnroede, richel, spoorlijn, spoorstaaf railing – hekwerk, leuning railleren – gekscheren, schertsen, spotten, strijkmes, rails - spoor raison = grond, oorzaak raisonnabel – redelijk rake - hark rakel – haardijzer, kachelpook, koteraar, pook(ijzer) rakelen = harken, (op)poken,porren rakelijzer – loet, ovenkrabber, pook, raak rakelings - scheerlings raken – aanroeren, aanschieten, betreffen, ontroeren, toucheren, treffen raket – vuurpijl rakken – reinigen, schoonmaken rakker = belhamel, bengel, blaag, boefje, brak, deugniet, galgenaas, galgenbrok, guit, kwajongen, ondeugd, rekel, schelm, snaak, vlegel, vlerk rakkeren – reinigen, schoonmaken rakkerig – ontdeugend, stout ral = meerkoet, waterhoen rallen - snappen rallentando = rail., langzamer rally – autorit, sterrit ram = aries, schaap, stormpaal, stormram ramadan – vastenmaand rambler - zwerver ramen = begroten, gissen, mikken, schatten, taxeren ramen lappen = zemen raming = begroting, gissing, gis, schatting, taxatie, overslag, rooi rammei – stormram rammeien – beuken, bonken,rammen, stoten rammel = afstraffing, gons, ransel, slaag rammelaar – haas, klatr, kletsmajoor, ratel, repelaar rammelen – babbelen, beuken, denderen, kwekken, raffelen, ranselen, ratelen, slaan rammel geven - afrossen rammelassen = dooreenwerpe rammeling – afranseling rammelkar – askar rammelkast - piano rammen = aanrijden, aanvaren, beuken, botsen, overvaren, rammelen, stoten rammen van een auto – botsen ram of ooi - schaap ramp – bezoeking, catastrofe, ellende, fataliteit, ongeluk, onheil, plaag, slag, tegenspoed rampaard = scheepsaffuit rampassen (Ind.) – gappen, grissen, roven, snaaien rampel – stalketting rampeneren – beschadigen, vernielen rampen meebrengend = onzalig, rampzalig rampspoed = calamiteit, catastrofe, cataclysme, ellende, onheil, tegenslag, tegenspoed rampspoedig – desastreus, ellendig, fataal, funest, noodlottig, ongelukkig, onheilig, onzalig, rampzalig rampzalig = desastreus, ellendig, erbarmelijk, fataal, funest, jammerlijk, noodlottig, ongelukkig, rampspoedig, vreselijk, zielig rampzalige toestand – ellende ranch – boerderij, veehoeve rancho - veeboerderij rancune – bitterheid, haat(gevoel), vijandschap, wraak, wrok rancuneus = haatdragend rand = boord, grens, kader, kant, kim, lijst, omlijsting, omtrek, richel, ring, tinne, zij(de), zijkant, zoom randenstikster – stolpster randinkerving – kartel randje – grens, kant, strookje rand met insnijding – karteling rand om bloembed - border rand, omgeven met een = / encadreren, inlijsten, omranden, omlijsten rand om schilderij = kader, lijst rand om spiegel = biseau rand van boekomslag = flap rand van een vat - kim randinkerving = kartel randkraag = flens randschrift van munt = legende randversiering - meader rang = aanzien, eer, graad, klasse, orde, positie, reeks, staat, status, stand, trap, volgorde rang bij de marine = admiraal, I.t.z. rang bij de padvinders – akela, hopman, vaandrig, verkenner, welp rang in het leger = adjudant, gen.,generaal, huzaar, kanonnier, kapitein, kolonel, kol, kornet, korporaal, kpl, kpt, It, luitenant, maj, majoor, opper, overste, ritmeester, sgt, sergeant, sld, smr, soldaat, vaandrig, wachtmeester rang in maatschappij = positie rang in schouwburg = balkon, gaanderij, loge, parket, parterre, schellinkje, stalles, zaal rangeerterrein – emplacement rangeren – ordenen, schikken ranggetallen = ordinalia rang klasse – kaste ranglijst – klassement rang of eer – aanzien rang of positie – stand rang of regel - orde rangorde = reeks, hiërarchie, opeenvolging, schikking, volgorde rangorde van dienstjaren = anciënniteit , rangschikken = coördineren, indelen, klasseren, ordenen rangschikking = classificatie, coördinatie, klassement, ordening, schematisering rangteken - streep rangtelwoord = eerste, tweede,. derde, vierde, vijfde, zesde, zevende, achtste, negende, tiende, enz. rangverhoging = bevordering, promotie rank – fijn, gracieus, lenig, mager, schraal, slank, stengel, soepel, teer, tenger, twijg, uitloper rank en smal - tenger ranke porseleinen kopjes = lijzen ranonkelachtige plant = akelei, akoniet, anemoon, boterbloem, clematis, dotterbloem, kerstroos, monnikskap, nieswortel, pioen, pioenroos, ridderspoor, speenkruid rans = garstig, ranzig, rins, sterk ransel – gevechtstas, klappen, knapzak, priegel, pukkel, rammel, rugtas, rugzak, slaag ranselen – afbeuken, kastijden, meppen, rossen, slaan, zwepen ranstijd = bronsttijd, paartijd ransuil – katuil, oehoe, ooruil, schuifuil, torenuil rantsoen = aandeel, afkoopsom, deel, portie, losgeld, losprijs, rantsoeneren - beperken rantsoenering – verdeling rantsoen sterke drank bij de marine = oorlam ranzig = garstig, rans ranzig worden = goren raout = soiree rap – fel, flink, gauw, gezwind, haastig, kwiek, levendig, pienter, rad, ras, snel, spoedig, vlot, vlug rapalje – gajes, gepeupel, gespuis, janhagel, plebs, schorem, tuig, uitvaagsel, volk,vulgus rapé – snuiftabak rapen – oppakken, vergaren rap en vlug – snel, vlot raperen – fijnraspen rapiditeit – snelheid, vlugheid rapier = degen, puntdegen, sabel, zwaard rappel – terugroeping rappelen – kletsen, praten, rammelen rappelleren – herinneren rappig – schurftig, slordig, versleten rapplement = berisping, standje rapport – beoordeling, bericht, cijferlijst, melding, puntenlijst, referaat, relaas, verslag rapporteren = berichten, melden, refereren, verslaan rapporteur = graadboog, melder, verslaggever raps – flink, kwiek, vief rapsode = bard, minstreel, troubadour rarak - masttouw rare = dwaas, malle, snijboon, snoeshaan, vreemde raregast - kwant, malle rare karaktertrek – rarigheid rare kerel – knakker, pisang rarekiek – kijkkast, kijkspel rare kwibus – gek rare streek – grap, list, poets, pots rare vent – kwibus, pief rariteit = apartheid, curiositeit, zeldzaamheid ras – aanstonds, algauw, alras, binnenkort, cito, dra, eerlang, eerstdaags, gauw, genre, geslacht, gezwind, haastig, kolk, neer, schielijk, slag, snel, soort, spoedig, vlug, weldra, wiel, wieling raseren – ontmantelen, cheren ras of snel - rap rasp = rijf, raspel, schaaf, vijl raspaard – volbloed raspel – rasp, vijl raspen = afvijlen, fijnmaken, gladmaken, harken, vijlen rasphuis = gevangenis rasphuisvader – cipier raspig – ruw rassenhaat - racisme rassenmoord = genocide rassureren = geruststellen rasteel = ruif rastel = bastion raster – afrasteringhekwerk, latwerk, lijnennetwerk, netwerk, traliewerk, vlechtwerk, rastercliché = autotypie rasterdiepdruk – rotogravure rasterdraad – ijzerdraad, prikkeldraad, pinnekensdraad, puntdraad, schrikdraad rasterwerk – rooster rasvee – stamboekvee raszuiver – echt rat – armoedzaaier, knaagdier rataffia – likeur rataplan – bende, rommel, troep ratatouille – groentenmix raté - mislukkeling ratel = babbelaar, klep, klepper, kletskop, patrijs, rammelaar ratelaar – esp, peppel ratelen = babbelen, kakelen, klepperen, kwebbelen ratelijzer - posijzer ratelkous = babbelkous ratelman – klepperman ratel of bek - mond ratelpopulier = esp, klaterpeppel, peppel, ratelaar, rilpopulier rateren - verknoeien ratificeren = bekrachtigen, ondertekenen ratiné = ratijn, winterstof ratio – begrip, beweegreden, denkvermogen, rede, verstand rationeel = berekenbaar, meetbaar redelijk, erstandelijk,verstandig rationeel juist = logisch ratjetoe = mengelmoes, ratatouille, rats, rommel, stamppot ratoe (Ind.) = vorstin rats = angst, benauwdheid, ratjetoe, schrik, soldatenkost, stamppot, verlegenheid, vrees ratsen – gappen, stelen rattengif - arsenicum rattenkruit = arsenicum rauw – cru, grof, hard, ongaar, onbeschaafd, ongekookt, ontveld, ruw, schor, woest, wreed rauwkostgerecht van granen – muesli rauw van stem – hees, schor rauzen - gappen ravage = puinhoop, ruïne, schade, vernieling, verwoesting ravageren – plunderen, verwoesten raveel = losbol, raveling ravenaas = galgenbrok, kreng ravijn = afgrond, bergkloof, canyon, canon, kloof ravissant = betoverend, meeslepend ravitailleren – bevoorraden, provianderen ravotten = dollen, raggen, robben, stoeien, vechten rayon – afdeling, afzetgebied, ambtsgebied, kring, (afzet)gebied, kring, kunstzijde, territorium, werkgebied, werkkring, werkterrein, wijk rayonbestuur – wijkraad razelen – bibberen, rillen razen – briesen, bulderen, foeteren, heibelen, kletsn, knorren, mopperen, opspelen, raaskallen, schelden, schreeuwen, tekeergaan, tieren, uitvaren, woeden razend = dol, furieus, hels, hoorndol, tierend, uitzinnig, waanzinnig, wild, woedend, woest razend (muz.) = furioso razende vrouw – furie razend of woedend - ziedend razernij = amok, dolheid, drift, furie, rage, toorn, woede razernij van runderen en schapen - kolder razzia – drijfjacht, inval, klopjacht, overval, raid reactie – reflex, respons, tegenslag, terugslag, terugwerking reactionair = tegenstrever ready – gereed, klaar reageren - antwoorden realiseren – beseffen, uitvoeren, verwezenlijken realisme = werkelijkheidszin realistisch = echt, nuchter, onverbloemd, reeel, waar, werkelijk realiteit – feit, werkelijkheid rebbe = rabbi, rabbijn rebbelen – kwebbelen, praten rebbes - woeker rebel – kajongen, muiteling, muiter, onruststoker, oproerkraaier, oproerling, opstandeling, raddraaier rebelleren – muiten, opstaan, verzetten rebellie = muiterij, oproer, opstand rebel op schepen - muiter rebels = balsturig, ongehoorzaam, oproerig, opstandelijk, opstandig, ongezeglijk, weerspannig, wild, woest, reboisatie = herbebossing rebus – beeldraadsel, denkertje, puzzel, raadsel rebutant - afstotend rebuut (in de handel) = uitschot recalcitrant = dwars, koppig, onhandelbaar, onwillig recensent = beoordelaar, censor, criticus recensie – kritiek recent – actueel, jong, kortelings, laatst, nieuw, onlangs recentelijk – laatst, onlangs recent gebeurd - pas recepis = reçu recept = geneesmiddel, medicijn, voorschrift recepteren - voorschrijven receptie – instuif, onthaal, ontvangst receptief – ontvankelijk receptionist - portier reces = vakantie, verlof recessie = teruggang, terugslag recette – entreegelden, kas, ontvangst, opbrengst recherche - onderzoek rechercheur = agent, detective, douane, rus, stille, speurder recht – aanspraak, betamelijk, bevoegdheid, billijk, goed, heffing, juist, ongebogen, passend, privilege, redelijk rechtaan - rechttoe recht afhangend = sluik recht van een oorlogvoerende om op neutrale schepen beslag te leggen = angarie recht om te eisen = aanspraak recht om verzoek in te dienen - petitierecht recht stuk van een vaart = rak recht tussen burgers in de staat - publiekrecht recht van medebestuur = medezeggenschap recht van overgave - abandon recht van voorkeur = optie rechtaan = direct, regelrecht rechtbank = aanrecht, balie, hof, tribunaal, vierschaar rechtbankterm = parket, raadkamer, rol rechte dunne stam - sliet rechte lijn = rechte, rooi rechte lijn in een cirkel = koorde rechtelijk = wettig, juridisch rechten = leges rechten inbegrepen = r.i. rechtens = de jure rechter – kadi, loopplank, magistraat rechter bladzijde = A.o., T.o. rechterhand – assistenthulp, medewerker, toeverlaat rechter in Arabië = kadi, kaïd rechter in schoonheidstwist = Paris rechter in Drenthe - ette rechter in oude Athene - efeet rechter in Spanje = alcalde rechter zijrivier van de Maas = Niers rechterlijk ambtenaar = drost rechterlijk bevel = injunctie rechterlijk college over burgerlijke rechtszaken in oud Athene – efeten rechtelijke ambtenaar - magistraat rechterlijke beslissing – arrest, oordeel, uitspraak, vonnis rechterlijke macht - balie, justitie rechterlijke uitspraak = oordeel, sententie, uitspraak, vonnis rechte strook van een vaart - rak rechte versieringslijn – bies rechtgeaard – betrouwbar, eerlijk, rechtschapen rechthoek = ort(h)ogoon, vierkant rechthoekig = haaks, loodrecht, ort(h)ogonaal rechthoekig bedrukt stuk karton - kaart rechthoekig oester net = kor, korre rechthoekig plat vlak - paneel rechthoekig prisma = balk rechthoekig raam voor oestervangst = kor, korre rechtlijnig – lineair rechtmaken - rechten rechtmatig – billijk, legaal, legitiem, terecht, wettig rechtmatig toekomend - competent recht om te vorderen – aanspraak rechtop = geperpendiculariseerd, kaarsrecht, loodrecht, overeind, rechtstandig, staand(e), steil, stram, verticaal recht op schadevergoeding - regres rechtop zijn = staan rechts = behoudend, conservatief, hot rechtsachter – kanthalf rechtsadviseur – advocaat, raadsmanjurist rechtschapen – betrouwbaar, braaf, deugdzaam, eerlijk, fair, integer, nobel, oprecht, rechtgeaard rechtschapenheid – braafheid, deugdzaamheid, eerlijkheid, integriteit rechtscollege van de H. Stoel = Rota rechtserkenning = recognitie rechtsgebied = arrondissement, arr., domein, kanton, ressort, territoir rechtsgebied en rechtsmacht = jurisdictie rechtsgebied in Drenthe - dingspel rechtsgebied van een krijgsraad - auditie rechtsgebouw = gerechtshof rechtsgeding = pleit, procedure, proces, rechtszaak, strafzaak, zaak rechtsgeldig - authentiek, deugdelijk, legitiem, wettig rechtsgeleerde = advocaat, ictus, jurist, rechter rechtsgeleerdheid = jurisprudentie, juristerij rechtshandel = proces rechtskundig - juridisch rechtskundige – advocaat, jurist, rechter rechtskundige term = aanklager, à charge, à décharge, alibi, arrest, bekentenis, beklaagde, beroep, boete, eed, eiser, gedaagde, geding, getuige, gevangenneming, hechtenis, meineed, pleidooi, pleit, pleiter, precedent, preventief, proces, raadkamer, raadsman, recidive, recidivist, rekwisitoor, repliek, rol, subsidiair, uitspraak, verdachte, verstek, vonnis, voorarrest voorwaardelijk, vrijspraak rechtsopvatting van de rechterlijke macht = jurisprudentie rechtspraak = jurisdictie, jurisprudentie rechtspreken = oordelen, vonnissen rechtspreken over - berechten rechtsprekend lichaam = gerecht, hof, rechtbank rechtstandig – loodrecht, rechtop rechtstandige biljartstoot - masse rechtstitel = rechtsgrond rechtstreeks = direct, gelijk, lijnrecht, meteen, onmiddellijk, openlijk, rechttoe, regelrecht, spoedig rechtsstaat - democratie rechtsstrijd = geding, pleit, (Ind.) perkara, proces recht stuk van een vaart - rak rechtsverdediger = syndicus rechtsvordering = aanklacht, eis rechtsvraag = rechtskwestie rechtswetenschap – rechtsgeleerdheid rechtswezen - justitie rechtszaak – affaire, geding, proces, rechtsgeding rechttoe – rechtaan, regelrecht, rechtstreeks rechtuit = onbewimpeld, oprecht, ronduit rechtuit lopend water = rak, kanaal, vaart rechtvaardig = betrouwbaarbillijk, juist, eerlijk, onpartijdig rechtvaardigen – billijken, wettigen rechtvaardigheid – billijkheid, eerlijkheid recht van voorkeur – optie recht van voorrang - preferentie rechtvleugelig insekt = heimpje, kakkerlak, krekel, libel, oorworm, sprinkhaan, veenmol, wandelende tak, wrattenbijter rechtvleugelige = krekel, libel rechtwandig – steil recht water - rak rechtzetten – rectificeren, verbeteren rechtzinnig – openhartig, orthodox, precies, steil rechtzinnigheid = orthodoxie recipe = r., neem reciprociteit = wederkerigheid reciprok = wederkerig, wederzijds recital = optreden, uitvoering reciteren = opzeggen, voordragen reclamant = eiser, klager reclamatie = bezwaarschrift, klacht reclame – aanprijzing, advertentie, bezwaar, klacht, propaganda, winactie reclamebeeld – spot(je) reclameblad – folder reclamebord – aanplakbord reclamedrukwerk – folder reclamefilmpje - spot reclamelicht = neon reclameloper – sandwichman reclame maken - adverteren reclamemiddel = advertentie, affiche, biljet, folder, tv-spot reclame omroep = S.T.E.R. reclameren = terugeisen, terugvorderen reclamezuil – aanplakzuil reclusie - opsluiting recognitie = heffing recommandatie = aanbeveling reconstructie = herbouwing, herstel, wederopbouwing reconstrueren - herbouwen reconvalescent = herstellende record - topprestatie recorder – bangopnemer recordhouder – kampioen recordmeter – stopwatch recreant – kampeerder, toerist recreatie = amusement, ontspanning, uitspanning, vacantie, vermaak, verpozing, verzet recreëren - verpozen rectificatie – herstel(ling), verbetering rectificeren – herstellen, verbeteren, rector = bestuurderdirecteur, spreker rector magnificus = AR. reçu – afgiftebewijs, bagagebiljet, bon, cedel, ceel, ontvangbewijs recul = terugstoot (bij vuurwapens) redacteur – opinievormer redactie = onherstelbaar, beleid, lezing, opstelraad, red., tekst reddeloos – hopeloos, ontredderd, verloren, wanhopig redden – behouden, helpen, klaren, verlossen reddend - zaligmakend redder = bevrijder, Heiland, helper, (Gr.) soter, verlosser, verzoener, zaligmaker redderen = opruimen, regelen, schikken, schoonmaken redding = behoud, bevrijding, heil, hulp, soelaas, toeverlaat, uitkomst, uitweg, verlossing reddingsapparaat = boei, boot, broek, dreg, reddingshaak, wipper, zwemgordel, zwemvest reddingsboot - sloep reddingsgordel – boei reddingsmiddel – boei, dinghy, dreg, zwemgordel, zwemvest reddingsvest - zwemvest rede = rede – ankerplaats, betoog, buitenhaven, denkvermogen, intellect, logos, oratie, prevelement, ratio, speech, toespraak, verstand, vertoog, woord rededeel = partikel redekavelen = bomen, disputeren, redeneren, redetwisten redekaveling – betoog, debat, dispuut redekunde = retorica redekundig = logisch, retorisch redekundige figuur = litotes redekunstenaar - orator redekunstig - logisch, oratorisch redeleer – denkleer, kennisleer, logica redelijk – aardig, behoorlijk, betamelijk, billijk, handelbaar, juist, matig, nogal, nuchter, passelijk, rationeel, recht(vaardig), schappelijk, schikkelijk, tamelijk, terecht, tamelijk, verstandelijk, verstandig, vrijgoed, zozo redeloos = dwaas, idioot, losbandig, ongerijmd, onredelijk, onzinnig, stom, verdwaasd, uitzinnig, zinloos redeloos gedierte = vee redemptorist = lig(u)orist reden – aanleiding, argument, beweeggrond, drijfveer, grond, motief, oorzaak, raison reden = toerusten reden tot bemoediging = troostgrond redenaar = orator, retor, prater, preker, redevoerder, spreker, woordvoerder redenatie – betoog, redenering redeneerkunde = dialectiek, logica redeneren – beraadslagen, betogen, oreren, praten, preken, redekavelen, spreken redenering = betoog, betoogtrant, bewijsvoering, gedachtegang, gesprek, oratie, redenatie redengevend – causaal, oorzakelijk reder - bevrachter rederij = K.H.L., KN.S.M., HAL., RL., S.M., Lloyd rederijk – woordenrijk, welsprekend rederijker = retrozijn rederijkersfeest = landjuweel rederijkersgedicht = refrein, retrogade, rondeel rederijkerskomedie = esbattement redestrijd – geschil, redetwist redetwist = debat, discussie, dispuut, disputatie, geschil, redestrijd, twistgesprek, woordenstrijd redetwisten – debatteren, redekavelen redevoerder – orator, redenaar, spreker redevoering = betoog, gesprek, oratie, rede(natie), speech, toespraak redevoering van Demosthenes tegen Philippus van Macedonië – filippica redewisseling - gesprek redigeren = opstellen, stellen redivivus – herleefd, verrezen redmiddel = uitkomst . redoutabel = geducht, vreselijk redres = herstel, vergoeding reduceren – beperken, herleiden, omrekenen, terugbrengen, terugvoeren, verminderen reductie = aftrek, beperking, korting, rabat, tarra, vermindering redupliceren = verdubbelen redzeil = vangzeil ree – ankerplaats, bereid, buitenhaven, eland, gereed, greppel, hert, hinde, kade, klaar, mollengang, paraat, tuchtiging, vaardig reebank – vlakschaafbank reebout - wildbraad reeds = al, alre(d)e, bereids reeds lange tijd – alleng, steeds reeds vermeld - genoemd reëducatie = heropvoeding reëel = bestaand, echt, feitelijk, heus, nuchter, realistisch, waar, werkelijk, wezenlijk, zakelijk, zeker reef – groef, groeve, plooi, rif, strook reegeit - rekke reehaak – zwei reeheid – vaardigheid, vlotheid, vlugheid reek – hark, hooivork, mestvork reeks = aaneenschakeling, aantal, catagorie, cyclus, groep, keten, menigte, opeenvolging, orde, rij, ris, rist, rits, scala, serie, sliert, stoet, volgorde reeks aanroepingen = litanie reeks boeken = cyclus, serie, trilogie reeks films – reeks getallen opnoemen – tellen, serie reeks gedichten = bundel, cyclus, krans reeks getrokken vaartuigen = sleep reeks kralen - collier, snoer reeks noten op een lettergreep = melisme reeks sommetjes = tafel reeks spoorwagons = trein reeks van 3 boeken – trilogie reeks van 3 toneelstukken - trilogie reeks van wedstrijden – competitie, toernooi reeks woorden = regel, zin reekscijfer = nummer reel – mager, rank, richel, rijzig, slank, spoorstaaf, vismolen, werpmolen reep = flard, flenter, lap, strook, strip reep chocolade – tablet reep mager spek - rengel reep van leer = riem reepje = snipper reepje oranjeschil = snippel, snipper reepje papier – snipper,strook reepmaker = touwslager reepnet – zegen reeschaaf - reischaaf reet – hennepbraak, keen, kier, kloof, naad, opening, scheur, spleet, voeg reet of kier – naad, scheur reeuw = doodsschuim, doodszweet reevoet - insteekijzer refectorium = refter referaat – rapport, verslag referee = arbiter, scheidsrechter referendum – volksstemming, volksraadpleging referent = inleider, rapporteur, verslaggever referentie = attest, brevet, getuigenis, informatietestimonium, refereren = berichten, verslaan, verwijzen referte - verwijzing reflectant = gegadigde reflecteren = weerkaatsen reflectie = gloed, weerschijn, weerkaatsing reflector = spiegeltelescoop reflex – reactie, terugkaatsing, weerschijn reflexief = wederkerend reflexief pronomen = zich reflexief voornaamwoord = je, me, mij, ons, zich reform = hervorming, verbetering reformateur – hervormer reformator - hervormer reformeren – hervormen, herzien, omvormen refractair = weerspannig refractie = breking refrein = keerdicht, keervers, ritornel refter - refectorium refugium = toevluchtsoord refuteren = weerleggen refuus = weigering regaal = boekenkast, boekenplank, rattenkruid, register, rek regaleren – onthalen, trakteren, vergasten regard = oplettendheid regarderen = aangaan, aanzien, betreffen regatta = roeiwedstrijd, zeilwedstrijd regeerder = bestuurder, bewindsman, heerser, koning, president, vorst regel – alinea, canon, gebod, gebruik, gedragslijn, gewoonte, instructie, lijn, linie, maatstaf, mos,norm, orde, reglement, richel, richtlijn, richtsnoer, schrijflijn, sleur, streep, usance, voorschrift, verordening, wet regelaar = fikser, organisator, regulator regelbaar = verstelbaar regelen – arrangeren, bedisselen, bepalen, besturen, inrichten, klaarmaken, klaren, ordenen, organiseren, plaatsen, redderen, ritselen, rommelen, schikken, stellen, versieren, voegen regelet = liniaal, meetlat regeling – afstelling, akkoord, arrangement, bepaling, bestel, maatregel, ordening, organisatie, regulatie, schikking, verordening, voorziening, wet regelmaat – orde, ritme regelmaat in afwisseling = ritme, metrum, maat regelmatig = geregeld, gestadig, gewoon, normaal, ordelijk, periodiek, regulair, ritmisch, steeds regelmatig afwisselende beweging - ritme regelmatig terugkerend = periodiek regelmatig terugkerende zin of regel = refrein regelmatig twaalfvlak = dodecaëder regelmatig viervlak = tetraëder regelmatig voorkomend = frequent, regelmatig zesvlak = hexaëder, kubus regelmatige afwisseling = maat, ritme, rhythme regelmatige beweging – ritme regelmatige schikking - rangorde regelmatige wind – moeson, passaat regelmatigheid = orde, periodiciteit, symmetrie regelneef – bediller regel of tucht - orde regelrecht = direct, gladweg, meteen, pal, rechtstreeks, ronduit, rondweg regels - code regen = bui, hemelwater, neerslag regenachtig = buiig, druilerig, miezerig, nat, onbestendig regenafvoer – dakgoot, goot, regenpijp, riool regenbad - douche regenbak = cisterne, waterton regenboogvlies = iris regenbui = plensbui, wolkbreuk regendruppel = spat regenen = druppelen, gieten, gutsen, hozen, kletteren, plenzen, stromen regen en donder – onweer regen van fijne asdeeltjes - asregen regengod = Pluvius regenhoed = zuidwester regenjas = mackintos, overjas, trenchcoat regenjas van vissers - oliejas regenloze periode = droogte regenmeter = hyetometer,ombrometer regenput = cisterne regenscherm = paraplu, plu, spuit regent = beheerder, bestuurder, bewindhebber, bewindsman, plaatsvervanger regentes - bestuurster regentes voor Prinses Wilhelmina - Emma regentijd (Ind.) = moesson regentschap op Java = Lebak regentschap aan de Javazee = Tegal regentuiter – wulp regenval - neerslag regenvlaag – bui regenwaterafvoer - riool regenwolk = nimbus regenworm = aardworm, dauwpierpier regeren = bedwingen, besturen, heersen, leiden regerende macht – bestuur, bewind regeren over - heersen regering = beheer, bestuur, bewind, gezag, kabinet, kamer, landsbestuur, leiding, ministerie, overheid, regime regering door elite = autocratie regering door het volk = democratie regering door priesters = theocratie regering door vorst = monarchie regering door weinigen = oligarchie regering van aanzienlijken - aristocratie regering van Frankrijk van 1795 tot 1799 = Directoire regering van God = theocratie regering van het volk - democratie regering van rijken = plutocratie regering van twaalf - dodecarchie regering van velen = polyarchie regering van vermogende - timocratie regering van weinigen - oligarchie regering van zeven vorsten - heptarchie regering voor het afdoen van de lopende zaken = zakenkabinet, zakenministerie regering van voornamen - oligarchie regeringloosheid = anarchie, wanorde regeringsbesluit = decreet regeringsbureau = ministerie regeringshoofd in Venetië = doge regeringsleider = premier, president, kanselier regeringslichaam = ministerie, senaat, kamer regeringslijst - rol regeringsloosheid - anarchie regeringsorgaan = kabinet, kamer, ministerie, senaat regeringspersoon = kamerlid, minister, president, senator, regeringspersonen in Sparta = eforen regeringsreglement = r.r. regeringsstelsel = democratie, dictatuur, regiem regeringsvertegenwoordiger = ambassadeur, consul, diplomaatgezant regie – beheer, (spel)leiding regieschema - draaiboek regime – beleid, bestel, bestuur, bewind, dieet, leefregel, leer, leiding, regeringsstelsel, staatsbestel, stelsel regiment = rgt, reg., bestuur, heerschappij regiment infanterie = r. i. regina (Lat.) = koningin regio = gebied, gewest, streek regionaal – gewestelijk, streeksgewijs regionale taal – dialect, streektaal regionen = gebieden, streken regio of plaats - oord regisseur = spelleider register = catalogus, cedel, ceel, dagboek, index, inschrijfboek, journaal, klapper, kohier, legger, lijst, logboek, naamlijst, regaal, repertorium, rol, staat, tabel, tableau, toetsenbord register van orgel = regaal registerknop = manubrium registratie – aantekening, boeking registreren – aantekenen, inschrijven, optekenen, waarnemen reglement = ordinantie, regeling, statuut, verordening, voorschrift, wet reglementeren – ordenen reglet – meetstok regres - verhaalrecht regressie = daling, teruggang, terugval regula = reg., regel regulair = geregeld, regelmatig regularisatie = ordening, regeling, vereffening regulariseren – ordenen, regelen, schikken regulatief = leidraad, richtsnoer regulator - regelaar reguleren = regelen, schikken rehabilitatie = eerherstel rei = dans, koor, meetlat, reidans – koordans, rondedans, volksdans reigerachtige vogel = flamingo, ibis, kraan, kraanvogel, lepelaar, ooievaar, roerdomp, uiver, reiken = aanbieden, aangeven, overhandigen, pakken, strekken, uitstrekken reikhalzen – begeren, smachten, snakken, verlangen reilen - varen rein – blank, brandschoon, eerbaar, gezuiverd, helder, keurig, kuis, louter, maagdelijk, netjes, onbedorven, onbevlekt, onbesmet, ongerept, ongeschonden, proper, schoon, sereen, smetteloos, vlekkeloos, zedig, zindelijk, zuiver reinardie - slimheid reïncarnatie = wedergeboorte, wedervleeswording reinet – renet reinheid – helderheid, kuisheid, zindelijkheid reinheidsleer = hygiëne reinigen = aanvegen, afvegen , afwassen, boenen, keren, kuisen, lappen, louteren, ontsmetten, onrvlekken, poetsen, purgeren, ragen, schoonmaken, schrobben, soppen, spoelen, stoffen, vagen, vegen, wassen, wissen, zemen, zuiveren reinigen met sop – soppen reiniger - schoonmaker reiniging = loutering, schoonmaak, zuivering reinigingsgerei = bezem, blik, boender, borstel, dweil, lola, luiwagen, ragebol, rolveger, spons, stofdoek, stoffer, stofzuiger, veger, washandje, zeem reinigingsmiddel – ammonia, ata, loog, soda, shampo, tetra, vim, water, zeem, zeep reinigingsmiddel voor meubelen - boenwas reinigingsplaats = bad rein van zeden - kuis reis = excursie, rit, tocht, toer, trip, uitstapje reis naar een heilige plaats = bedevaart, pelgrimage reis naar huis = thuisreis reis van huis = uitreis, afreis reisartikel – koffer, ransel, valies reisbenodigdheid = beauty-case, koffer, nécessaire, ransel, reistas, rugzak, tas, valies reisbiljet – kaartje, ticket, reisboek = baedeker, cicerone, gids, itinerarium reisbus - touringcar reischaaf - reeschaaf reisdeken = plaid reisdocument - pas, paspoort reisdoel - bestemming reisétui = nécessaire reisgeld = teergeld, viaticam reisgelegenheid = auto, boot, brommer, bus, ezel, fiets, metro, motorfiets, paard, rijwiel, schip, snorfiets, tandem, taxi, tram, trein, vliegtuig reisgelegenheid in de V. S. = Greyhound reisgelegenheid in de woestijn = karavaan reisgelegenheid in het heelal = raket, ruimteschip reisgelegenheid ondergronds - metro reisgenoot = gezel, medereiziger, metgezel, tochtgenoot reisgids = baedeker, reisboek, spoorboekje . reisgoed – bagage reisgoederen – pakkage reisherinnering – souvenir reisje – tocht, toertje, trip, uitje, uitstapje reiskoets – berline, karos reiskoffer = valies reisleider = courier, gids reismandje - karbies reis naar een heilige plaats - bedevaart, pelgrimage reispas = permit, paspoort, visum reispenning = teergeld, reisgeld, viaticum reisplan - route reisroute = koers, richting, weg reissport – toerisme reistas – bagagetas, valies reisvaardig – startklaar reisvergunning – visum reisverslag – journaal reiswagen – autocar, camper, caravan, touringcar reisweg – route, vaarweg reiswijzer = itinerarium, reisgids reiszak – eistas, valies reïteratie = herhaling reizen – toeren, trekken, zwerven reizen per auto – toeren reizen per trein - sporen reizen voor genoegen = toeren, toerisme reizend geestelijke of student in de M.E. - vagant reizend koopman = kramer, marskramer, reizend roneelspeler - histrio, joculator reizend zanger – bard, jongleur, minstreel, rapsode, troubadour reiziger – agent, passagier, passant, pelgrim, toerist, trekken, lifter reiziger per autobus - buspassagier rek = elasticiteit, gestel, latwerk, stellage, stelling, veerkracht rek voor optasten van hooi = ruiter rekbaar – elastisch, veerkrachtig rekbaar materiaal = elastiek, gummi, rubber rekbaarheid = ductiliteit, elasticiteit, rek, veerkracht rekband = elastiek rekbare stof = elastiek, gummi, rubber, stretch rekel = belhamel, bengel, blaag, deugniet, galgenbrok, kwajongen, ondeugd, rakker, reu, snaak, snotaap, vlegel, vlerk reken – harken, rijven rekenaar – cijferaarteller rekenautomaat – calculator, computer, telmachine rekenbord = abacus rekenen – aftrekken, cijferen, delen, tellen, optellen rekenen op - hopen Rekenhof in België = Rekenkamer rekening = bon, conto, factuur, kosten, nota rekening of bon - nota rekening courant = r. c. rekening vereffenen of afsluiten - betalen, salderen rekeninghouder = rendant rekeningoverschot = excedent rekenkunde = algebra, aritmetica, boekhouden, cijferkunst, getallenleer rekenkundig getal = deeltal, deler, product, quotiënt rekenkundig symbool = min, plus rekenkundig teken = deelteken, maalteken, minteken, plusteken rekenkundige - accountant rekenkundige bewerking = aftrekken, delen, kwadrateren, machtsverheffen, optellen, vermenigvuldigen, worteltrekken rekenkundige operatie = aftrekken, delen, machtsverheffen, optellen, vermenigvuldigen, worteltrekken rekenkundige opgave – aftrekking, breuk, deelsom, deling, optelling, som rekenkundige reeks - tafel rekenkundige term = breuk, decimaal, deler, G.G.D., K.G.V., maal, min, noemer, quotiënt, repetent, rest, som, verschil rekenkunst met staafjes – rabdologie rekenlat – rekenliniaal rekenmachine – calculator, computer, telmachine rekenmiddel - telraam rekenmunt in Algiers = karube rekenmunt in België = frank rekenmunt in Duitsland = mark rekenmunt in Frankrijk = franc rekenmunt in Noorwegen = krone, kroon rekenmunt in Portugal = milreis rekenmunt in Spanje = reaal rekenmunt in Zweden = kroon rekenopgave = aftreksom, breuk, deling, optelsom, som, worteltrekking rekenplichtig = comptabel rekenplichtig beheer = regie rekenplichtige = accountant, comptabele, rendant rekenplichtigheid = comptabiliteit rekenschap = verantwoording rekenschuif = rekenliniaal rekensom = opgave, vraagstuk rekenteken – maal, keer, min, plus rekenwerktuig = computertelraam rekest = smeekschrift, verzoekschrift rekhout – sliet rekke - reegeit rekkelijk = inschikkelijk, lenig, meegaand, meegevend, soepel, toegevend, tolerant rekken – reiken, tijdwinnen, traineren, uitstellen rekken van lont = (textiel)doubleren rekruteren van troepen - lichten, ronselen, werven rekrutering - lichtig rekstok = trapeze rek van stokken voor hooi - ruiter rekwirant = eiser, lastgever rekwirent = onderzoeker rekwisitie – eis, oproep, vordering rel = actie, beroering, heibel, onlust, oploop, oproer, opschudding, opstand, opstootje, provocatie, straatruzievolkswoede, relaas – betoog, historie, rapport, reportage, verhaal, verslag relais = pleisterplaats relapsus (Lat.) = terugval relatant – rapporteur relateren – berichten, vermelden, vertellen relatie = bekende, betrekking, connectie, kennis, minnaarverband, verhouding relatief – betrekkelijk relatie of samenhang – verband relax – ontspanning relaxen – ontspannen, rusten, uitrusten relaxatie = ontspanning; verzachting relevant – gewichtig relevatie – bevrijding, ontheffing releveren - ontslaan relief = bergland, contrast, heuvelland, ongelijkheid, plooiing, verhevenheid relief gesneden steen - camee reliëfkaart – globe reliefkast - schrijn reliëfschrift - braille reliek = relikwie reliekkast = schrijn reliekschrijn = fiertel religie- geloof, godsdienst, leer religieus = gelovig, godsdienstig, vroom religieus centrum van de Islam - Mekka religieus centrum van het christendom = Jeruzalem, Rome religieus lied - gezang, psalm religieuze = abdis, non, zuster religieuze afbeelding = icoon, ikoon, piëta religieuze groep = geloof, gezindte, godsdienst, kerk, sekte religieuze handeling = bidden, biechten, dopen, knielen, zegenen religieuze toespraak = allocutie, preek, sermoen religloso = gewijd, godsdienstig relikwie = reliek relikwieënkastje = fiertel, schrijn reling = hekwerk, lambrisering, leuning, verschansing rellen = babbelen, kakelen, praten, spreken relletje = oploopje, opstootje relmuis – zevenslaper rel of tumult - oproer rem = belemmering, belet(sel), handycap, hindernis, vertrager, vertraging, weerstand remdeel = remschoen remedie = geneesmiddel, medicijn, middel remediëren – genezen rementen - ravotten remise – gelijk, koetshuis, onbeslist, overmaking, tramstalling, wagenloods remissie = afslag, korting, vermindering remitteren – aflate remlicht – stoplichtn remmel - knuppel remmen = belemmeren, beletten, stoppen, vertragen remmend – vertragend remming – belemmering, tegenwerking remonstrant = Arminius remonstrantie – protest, tegenbetoog remotie – ontslag removeren - wegruimen remplaçant = dubbel ,vervanger remplaceren = vervangen remscherm – parachute remschoen - slof remuneratie = beloning, vergelding ren = galop, gang, geren, hoenderhok , hok, kippenloop, kooi, loop renaissance = wedergeboorte renbaan – circuit, hippodroom, parcours, piste, velodroom renbaan voor paarden = hippodroom renbode – estafette, koerier, ijlbode rencontre – ontmoeting rendabel – winstgevend rendant - tentmeester rendement = nutsfactor, opbrengst, rente, resultaat, winst renderen – opbrengen, opleveren renderend - winstgevend rendier = eland, hert, kariboe, ree renegaat = afvallige, apostolaat, bekeerling, geloofsverzaker renet – hoefmes, hoornmes, reinet renforcé = madapolam (stof) reng - zwaluwtong rennen = draven, galopperen, hardlopen, hollen, lopen, racen, snellen, spoeden, spurten renner = coureur, draver, hardloper, hardrijder, loper, spurter, reneweren - ruineren renommee – naam, roem, vermaardheid rennemmist – opschepper renonce - afkeer renovatie – hernieuwingherstel, vernieuwing renoveren – hernieuwen, herstellen, opknappen, restaureren, vernieuwen renpaard = draver, volbloed rens - zurig renseignement = aanwijzing, inlichting rensport – draverij, paardensport rente – divident, interest, kroos, opbrengst, rendement, uitkering rentebewijs - coupon rentenier - rijkaard rente opleverend = rendabel rentestand = rentestandaard, rentevoet rentjong (Ind.) = dolkmes rentmeester -beheerderintendant, meier. ontvanger, rendant, trezorier rentree – herintrede, terugkeer renumeratie = terugbetaling renunciatie – verwerping ren van een paard – galop ren van paarden - race renvooi – kanttekening, verwijzing reorganisatie – hervorming, ordening reorganiseren – hervormen, veranderen rep – opschudding, verwarring reparabel – herstelbaar reparateur – hersteller, monteur reparatie - herstelling repareren – boeten, herstellen, maken, oplappen, verstellen repareren van kleding – lapen reparteren - verdelen repel = hennepbraak, stalpaalstrook, vlaskam repelaar – rammelaar repelen - tekeergaan repen vlees in Zuid-Afrika = biltong repercussie - reactie, terugstoot, vergelding, weerkaatsing repertoire = programma repertorium = klapper, register, syllabus, zaakregister repeteren - herhalen repetitie – herhaling, proefwerk replica – afdruk, afgietselkopie repliek – antwoord, weerwoord reportage – klankbeeld, relaas, verslag reporter = berichtgever, interviewer, journalist, nieuwsjager, ooggetuige, verslaggever reppen – aanroeren, haasten, spoeden represaille = vergelding, weerwraak representant = vertegenwoordiger repressie = beteugeling, onderdrukking reprimande = berisping reprise – herhaling, hervertoning, reprobatie = afkeuring, verwerping reproduceren – herhalen reproductie - afdruk reptiel = adder, agama, anaconda, alligator, boa, brilslang, cobra, gekko, hagedis, hazelworm, iguana, kaaiman, kameleon, krokodil, leguaan, panter, python, ringslang, schildpad, serpent, schildpad, slang, tokke republiek = gemenebest, rep. republiek in Amerika = Brazilië, Cuba, Mexico, Panama, Venezuela, V. S. republiek in Azië = China, Finland, India, Indonesië, Jemen, Pakistan republiek in Europa = Bulgarije Duitsland, Finland, Frankrijk, Ierland, IJsland, Italië, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Rusland, Zwitserland republiek in Midden-Amerika = Cuba, Guatemala, Haïti, Honduras, Mexico, Nicaragua, Panama republiek in Oost-Europa = Bulgarije, Hongarije, O.Duitsland, Polen, Roemenië, Tsjecho-Slowakije republiek in Zuid-Amerika = Argentinië, Bolivia, Brazilië, Chili, Columbia, Ecuador, Paraguay, Peru, Uruguay, Venezuela repuls = afwijzing reputatie – bekendheid, eer, faam, naam, prestigeroem, roep rescontreren = afrekenen, vereffenen, verrekenen, weerleggen research = onderzoek, speurwerk researchinrichting = laboratorium reseda – geelkrijt, grijsgroen reserve – noodvoorraad, surplus, terughouding, voorbehoud, voorraad reservekapitaal = fonds reserveonderdeel - vervangstuk reserveren – bedingen, voorbehouden reservoir = bekken, bewaarplaats, gashouder, tank, vergaarbak resident = bestuurder residentie – hoofdplaats, verblijf, woonplaats resideren = wonenzetelen residu = bezinksel, neerslag, overblijfsel, overschot, rest resignatie – gelatenheid, overgave resistent - bestand resistentie = verzet, weerstand resoluut – geresolveerd, onverschrokken, ronduit, vastberaden, vastbesloten resonantie = echo, nagalm, weerkaatsing resoneren – galmen, meeklinken, meetrillen, naklinken, weergalmen resorberen – opslorpen, opzuigen respect – aanzien, achting, bewondering, eerbied, egards, ontzag, waardering respectabel – aanzienlijk, achtenswaardig, eerbiedwaardig, geducht, groot, respecteren = achten, eerbiedigen, eren, honoreren, hoogschatten, naleven, ontzien, respectievelijk = achtereenvolgens, onderscheidenlijk respectvol = eerbiedig respijt = uitstel respiratie = ademhaling respireren – ademhalen respons – antwoord, weerklank, weerwerk responsabel – aansprakelijk responsie – reachtie, verdediging, weerklank ressort = ambtsgebied rest – kliek, overblijfsel, overschot, residu, restant, saldo, surplus, verschil restant – overblijfsel, saldo, overschot, rest na distillatie van teer = pek rest van eten = kliek restaurant = bistro, eethuis restaurantbediende = kelner, kok, ober restaurateur - hersteller restauratie = eetzaal, herstel, koffiekamer restaureren – bijwerken, herstellen, opknappen, renoveren restbedrag = saldo resten = overblijven, overschieten resteren – overblijven, overschieten resterend – overig, overblijvend restitueren – herstellen, terugbetalen, teruggaaf, teruggeven restitutie = terugbetaling, teruggave, vergoeding restje – eindje, restant, tamp restje drank – kwak restje eten – kliek, prak restrictie = beperking, voorbehoud resultaat = afloop, bereikte, effect, gevolg, opbrengst, uitkomst, uitslag, uitwerking resultante = r., einduitkomst, kracht resulteren = volgen, voortvloeien resumé = extract, samenvatting, uittreksel resurrectie = verrijzenis, opstanding retabel – altaarblad retarderen – vertragen rete – hennepbraak, root retenuto (muz.) = ingehouden, langzamer retor = orator, redenaar, spreker retorica = redekunde retoriek = bombast, klinkklank retorisch = breedsprakig retort = kolf, kolfglas, helm, kromhals retoucheren = opwerken, opfrissen retour – terug, terugkeer, terugreis, terugzending retourhandel = ruilhandel retourneren – terugsturen, terugzenden retraite = aftocht, afzondering, rustplaats, wijkplaats retributie - heffing retribueren = teruggeven, vergoeden retro - rugwaarts reu = mannetjeshond, mannetjesvos, rekel reuk – aroma, boeket, bijluchtje, geur, lucht, odeur, parfum, snuf, stank, zintuig reuk afgeven – geuren, stinken reukflesje - vaporisateur, vaporisator reukhars = benzoë reukhout = weichselhout reukhoutboom – garoe reuk inademen – ruiken reukje - snufje reukleer = osmologie reukloos gas = aardgas, butaangas, koolzuur reukloze harssoort - kopal reukorgaan – neus reukstof in flesje - parfum reukstof uit viooltjes = iron reuk verspreiden – rieken, ruiken reukwater – lotion, odeur, parfum, lodderein reukwerk = bisam, lodderein, mirre, muskus, nardus, wierook reukzakje - sachet reukzinmeter = olfactometer reumatische aandoening = spit reünie – bijeenkomst, hereniging reus = enak, enakskind, gigant, Goliath, kolos, kolossus, titan reus der Filistijnen = Goliath reus met één oog = cycloop reusachtig = enorm, geweldig, groots, immens, kolossaal, reuze, titanisch reusachtig beeld – kolos, kolossus reusachtig dier - behemoth reusachtig gevaarte – kolos reusachtig figuur – gigant, titan reusachtig voorwerp = gevaarte reusachtige figuur = gigant, Goliath, titan reusachtig groot – gigantisch reut – bende, boel, rommel, rotzooi, troep reutel – ratelaar, rochel, spaan reutelen – raammelen, rochelen, zaniken, zeuren, zwetsen reutemeteut - rommel reuter – zeef reuze – buitengewoon, fijn, geweldig, heerlijk, ontiegelijk, reusachtig, uitermate reuzel – bladvet, kaan, ongel, smout, varkensvetvet reuzenbed = hunebed reuzenbeeld = kolos, kolossus reuzenboom – sequoia reuzengier - condor reuzengraf = hunebed reuzenhagedis = leguaan, megalosaurus, varaan reuzenkind = enak reuzenolifant = mammoet reuzenpaard - beiaard reuzenrog = manta, zeeduivel reuzensalamander - diplocaulus reuzenslang = anaconda, boa, python reuzenstad = metropool, wereldstad reuzensteen = megaliet . reuzenvogel = moa, kiuri, aepyornls revanche – vergelding, wraak revanche nemen – terugslaan revancheren – wrelen revanchewedstrijd- return reveil - opleving reveille bij de marine = overal revelen – bazelen, raaskallen reveleren – openbaren reven - zwichten reverie = (dag)dromerij, droom, mijmerij revers – jasomslag, keerzijde revideren – herzien, nazien revier = district, gebied, jachtgebiedterrein, revisie = correctie, herziening, nazien, revolte = muiterij,opstand, oproer, rebellie, volksverzet revolutie = omkeer, ommekeer, ommezwaai, omwenteling, oproer, opstand, volksverzet revolutionair comité – junta revolver – blaffer revolverheld – desperado, bunman revue – monstering, show, schouw, toneelspel rex = koning rhenium = re Rhodesische munt = pond, penny rhodium = rh riant = bekoorlijk, fraai, lieflijk, innemend, lieflijk, mooi, ruim, verrukkelijk, welgelegen rib – borstbeen, bot, ertspijler, gebeente, knook, spant, weegbree ribbe – spant, zijde ribbeblad = weegbree ribbel – plooi, verhoging, vouw ribbeltjesgoed = rips ribben van een schip = spanten ribcord - ribfluweel ribfluweel = corduroy, manchester, ribcord, ribstuk = karbonade, kotelet richel – boord, kant, lat, plint, rail, rand richten – aanpassen, koersen, mikken, sturen richter = bestuurder, deel, korter, plank, rechter, regeerder richter van Israël = Eli, Gideon, Simson richtig – juist, kort, veilig, zuiver richting – gezindheid, koers, neiging, raai, reis(route), streek, strekking, stroming, weg richtingaanwijzer – baken, clignoteur, kompas, pijl richting-en afstandsbepaling - radar richting in de beeldende kunst = kubisme richting in de kunst = expressionisme, futurisme, impressionisme, kubisme, naturalisme, realisme, romantiek, symbolisme, surrealisme richting in de muziek - beat richting in de staatkunde = conservatisme, liberalisme, socialisme richting in de wijsbegeerte - realisme richting in het menselijk denken - aristostelisme, constructivisme, empirisme, platonisme, rationalisme, stoïcisme richting van bouwwerken = rooilijn richting van breedte = dwarste richting van het haar = vleug richting van projectiel = kogelbaan, vuurbaan, vuurlijn richting van weefsel = vleug richting waarin gebouwen en huizen worden geplaatst = rooilijn richtingaanduiding – achteruit, links, rechts, rechtuit, terug richtingbepaling per radio = radar richtinggevend = directief richtingsbord – wegwijzer richtingslichaampje = polocyt richtingslijn = alignement, norm, raai, regel, rooilijn, voorschrift richtingwijzer = baken, kompas, pijl, radar, vuurbaak richtingzoeker = radiopeiler richtlat – regel, rij richtlijn – advies, norm, raai, regel, rooi, voorschrift richtlijn voor gebouwen = rooilijn richtmiddel – vizier richtprijs - adviesprijs richtpunt – doel, mikpunt richtschroef = stelschroef richtsnoer = canon, kompas, leidraad, maatstaf, model, norm, instructie, regel, regulatief, stelregel, voorbeeld, voorschrift richttoestel = vizier richtvlag = Jalon, Jaloppe ricinuskoek = voederkoek ricinusolie = wonderolie ricocheren = terugspringen ridder = edele, edelman, paladijn, ruiter, strijder ridder uit de Nibelungen = Lohengrin ridder van de droeve figuur = Don Quichotte ridder ven de kousenband = KG. ridderhofstede in Oost-Nederland - havezaat ridderkruis = eremetaal ridderkus - consolamentum ridderlijk = edel, eerlijk, galant, hoffelijk, ruiterlijk ridderlijke held – paladijn, poeet ridderorde = eermetaal, lintje, medalje, onderscheiding, ridderorde van Nederland - M.W.O. ridderorde van Siam - Olifantsorde ridderroman = Ferguut, Walewein ridderschap = nobiliteit ridderslag - accolade ridderspel = joeste, steekspel, toernooi ridderspoor (plantk.) = delfinium, delphinium . ridderteken – groot(kruis), lint, orde, ster ridder te paard - ruiter riddervaantje – pennoen ridderwoning – burcht, kasteel, slot, state, stins, rideau = verschansing ridicuul = belachelijk, lachwekkend riedel - loopje riek = gaffel, greep, hooivork, mestvork rieken – geuren, ruiken, stinken riem = band, ceintuur, gordel, koppel, lasso, leidsel, leis, pagaai, peddel, roeispaan riem om het middel – gordel, koppel riem om te roeien – peddel, roeiriem riemschijf - poelie riemschoen (Indianen) – mocassin riemsluiting - gesp riem voor jagershonden = leis(t) riem voor paarden – halster, hoofdstel, leidsel, teugel riemworm = ligula riet = pitriet, rotan rietachtig gewas – rotan rietdekker – dakdekker rietdekkerstouw - roop rietdak – walm rieten korf – kanaster, reismand rieten mand = kanaster, knaster, krandjang rieten pijp = roer rieten pop – mandemie rieten stok – rietstaf rieten tabakskorf - kanaster rietfluit – misliton, ruispijp, schalmei rietfluitje – mirliton rietgans – grasgans, wink rietgewas = papyrus, papyrus rietgors - rietmus rietgras = (Mal.) alang-alang, smele, zegge riethoen = waterhoentje, zegge rietje – strohalm, zuigbuisje rietlijster - karekiet rietkolf – lisdodde rietmus - rietgors rietpijp = herdersfluit,roer, schalmei rietpluim = blees rietsoort – canna rietsuiker – sucrose rietuil – nachtvlinder rietveld - tietland rietvogel = karekiet, karkiet rietvis - wimpelaal rietvoorn – roetvoorn, ruis rietvoren = ruisvoren rietzanger = snor rietzodde = drijftil, krag rif = bank, karkas, klip, koraalbank, reef, rots, skelet rift – kier, naad, scheur, splet rigide - scherp rigoroso (muz.) – streng rigoureus – grondig, drastisch rigueur - hardheid rij = file, gelid, keten, liniaal, linie, rang, reeks, serie, richtlat, rist, rits, slier(t), stoet, trein, volgorde rij auto’s – file rij gebouwen – keten rij graanschoven - tijl rij kanonnen op een schip – laag rij mensen – rits, stoet rij militairen - gelid rij opeenvolgende getallen = reeks rij soldaten = gelid rij verdedigingswerken = linie rijbaan = manege, pad, parcours, piste, weg rijbuis – ruitervest rijden – autobesturen, gerij, karren, schaatsen, toeren, tuffen, voortbewegen rijden met kruiwagen - kruien rijdende artillerie = r.a. rijder = coureur, fietser, jockey, pikeur, voerman rijder te paard - ruiter rijder vab paardenrennen - jocky rijdier = ezel, genet, paard, ros rijf – hark rijfelaar – dobbelaar rijfelen – dobbelen rijgbolletje - kraal rijgdraad (Zuid-Nederland) = driegdraad rijgen – hechten, naaien, snoeren, vastmaken rijghoutje voor vis – speet rijglaars - bottine rijglijf = keurs, korset rijgsnoer = lias, nestel, veter rijgveter = lacet rij-instructeur = rijleraar rijk – bemiddeld, gebied, gefortuneerdgegoed, gelukkig, imperium, land, natie,overvloedig, regering, staat, vermogend, weelderig, welgesteld, welig, welvarend rijk aan betekenis – pregnant rijk aan ondervinding – ervaring rijk bedeeld - talentvol rijk in Azië = China, India, Japan rijk persoon met veel macht - magnaat rijk van Foelbe-negers = Gando rijkaard = Croesus,Nabob, kapitalist, miljonair, rentmeester rijkdom = fortuin, kapitaal, luxe, pracht, schat, vermogen, weelde, rijke domkop – Mldas rijke erfoom – suikeroom rijke keuze - keur rijke koning van Lydië = Cresus, Croesus rijke losbol = roué rijke man – Nabob rijke schoonheid - pracht rijke sortering = keur, keus, keuze rijkelijk = abondant, copieus, gul, kostelijk, kwistig, mild, ruim, overvloedig, royaal, ruimtelijk, ruimschoots, veel, welig rijkelijk bedeeld - ruim rijknecht = groom, jockey, palfrenier rijk of natie - staat rijks hogere burgerschool = R.H.B.S. rijksambtenaar – commies, consult rijksambtenaar der accijnzen = verificateur rijksarbeidsbureau = R. A. B. rijksdaalder = achterwiel, knaak, riks rijksgebouwendienst = R.G.D. rijksgrens = r.g., landsgrens rijksgrond = r.g. rijksgrote in Hongarije en Polen - grande, magnaat rijksinkoopbureau = R I. B. rijksinrichting = R.I. rijksinstelling = PTT, BVD, RVD rijkskweekschool = R.K.S. rijksnormaallessen = R N.L. rijksnormaalschool = R N.S. rijksopvoedingsgesticht = R.O.G. rijksstaf - scepter Rijkstelegraaf = r.t. rijksuniversiteit = RU. rijksvaan (Frans) = oriflamme rijksverzekeringsinspectie = R.V.I. rijksverzekeringsbank = R.V.B. rijksvoorlichtingsdienst = R V.D. rijksvorst = keurvorst rijkswacht = gendarmerie rijkswachter - gendarme rijkswaterstaat = RW. rijksweg = autobaan, R. W. rijkszuivelschool = R Z. S. rijm – dauw, rijp rijmeester - pikeur rijmelaar – pruldichter, versifex rijmen – dichten rijmer – dichter, liereman, poeet, verzenmaker rijmloos – onberijmd rijmpje – gedichtjelimerik, vers rijmsoort = beginrijm, binnenrijm,dubbelrijm, eindrijm rijngebergte = Eifel rijnrots = Lorelei rijn – molrnijzer rijnaak – rijnschip rijns - zurig rijnschip = aak, rijnaak rijp – eetbaar, meluw, rijm, volgroeid, volwassen rijpaard = genet, ros rijpaardentuig – zadel rijpelijk – aandachtig, ernstig, zorgvuldig rijpen – ijzelen, ontwikkelen, volgroeien rijpingsjaren – puberteit rijp of nevel – dauw rijp worden - rijpen rijs - boomtak, ent, teen, stek, takje, twijg rijsberm - tuinwerk rijsbundel = roe rijschool = manege rijsdam = kribbe rijshoofd = nol rijshout = griend rijsje = teen, twijg rijsmiddel = gist rijspoor – trek, wagenspoor rijst = padi(e), nas(s)i rijst met kokosmelk gekookt = liplap rijstbrandewijn = arak, sake, saki rijstdrank – arak, sake, saki rijstebrij - rijstepap rijstgerecht = nasi, padi, risotto rijstmesje = aniani rijstmeelpoeder als blanketsel gebruikt = bedak rijstschuur (Ind.) = lombong rijstveld = gaga, hoema, sawah rijstvogel = glatik rijswaard – griendgrond rijt - watering rijten – ritsen, scheuren, splijten, vaneenrukken rijtent – hippedroom rijtijdenregister - tachoschijf rijtocht = rit, toer rijtuig = aapje, barouchet, berline, brik, brougham, buggy, cab, calèche, coach, deleman, diligence, kar, dogdosados, droschke, faëton, fiarcre, fiaker, hansom, janplezier, kales, karikel, kar, karos, kibitka, koets, landauer, mylord, panier, phaeton, riskja, sado, sjees, sulky, tarantass, telega, tilbury, tonneau, troika, veerwagen, victoria, vigilante, vis à vis rijtuig in Indonesië = deleman, sado rijtuigje – gig, sado rijtuigje op twee wielen – fiets, riksha, riksja, sado rijtuigverhuurder – stalhouder rijven – harken, raspen wijweg - rijbaan rijwiel = fiets, tweewieler, (velo)cipede rijwielhersteller = fietsenmaker, reparateur rijwielonderdeel = achterlicht, bagagedrag fiwtspader, band, bel, dynamo, frame, ketting, ketting(kast), koplamp, naaf, rem, riem, spaak, stuur, trapper, velg, versnelling, zadel rijwielpad – fietspad rijzen – klimmen, omhooggaan, opkomen, oplopen, zwellen, stijgen, verheffen rijzen en dalen van water – eb en vloed, getij, golven rijzen van brood – gisten rijzen van de zon - opgaan rijzig = lang, slank rijzig en groot - lang rijzing van zeewater bij eb = agger rijzweep = karwats rijzweepje = badine riks = knaak, rijksdaalder ril – geul, groef, groeve, huivering, mollengang, rilling, schuw, vore, waterloop, vreesachtig, wetering rillen = beven, bibberen, griezelen, huiveren, sidderen, trillen, rillerig – beverig, bibberachtig, huiverig, trillerig rillijn – perforatielijn, vouwlijn rilling – beving, bibberatie, huivering, ril, siddering, trilling rimboe – bushbush, jungle, oerwoud, verlatenheid, wildernis rimboe in Australië = scrub rimpel = frons, groef, kraaienpoot, kreuk, plooi, vouw rimpelen – kreuken, plooien, schrompelen rimpelig – gegroefd rimpel in het gezicht – frons rimpelloos – glad, ongerimpeld rimram = bombast, gedaas, onzin ring – beugel, boord, cirkel,classis, corona, cirkel, distrikt, kampplaats, krans, kring, rand, strijdperk, worstelperk ring om een vat = hoepel ring van bloemen = krans ring voor water = of luchtdichte afsluiting = manchet ringbaan = circuit ringbeugel – gesp ringduif – houtduif ringelen – bellenringeloren - beteugelen ringetje in schoen = malie ringetje van metaal = malie ringkreeft = keldermot, pissebed ringmerel – beflijster ring om de maan – halo ring om een vat - hoepel ringpantser = maliënkolder ringtang – klemhaak ringvalk – wouw ringvinger – ringeling ring vor bokssport - boksarena ringvormig koraaleiland = atol rinkelbom – tamboerijn rinkelen – bellen rinket – sluisdeurtje, valdeurtje rinnen - stremmen rinoceros = neushoorn rins – rans, ranzig, sterk, zurig, zuur Rioekloe-eilanden = Idlsjlna, Mijako, Urlomoto riolering - afwatering riool = afvoer, afvoerbuis, buis, goot, loos(pijp), straatgoot, waterafvoer rioolbuis – goot rioolkolk – duiker rioolpijp – buis rioolput – kolk rioolwagen – kolkenzuiger riposte – nasteek, nastoot rippen – openrijten ris = bundel, bos, gelid, pak, reeks, rij, serie, sliert, tros, risee - spotfiguur risico = gevaar, gok,perikel, waagstuk risicoloos – safe, zeker riskant = gedurfd, gevaarlijk, gewaagd, link riskante onderneming = waagstuk riskeren – avonturendurven, gokken, wagen rispen – afstropen, repelen rist – bundel, rij, sliert, tros, vlasbundel rit – gang, kikkerdril, loopgraaf, mollengang, reisje, tochtje, toer, trip, uitstapje rite – ritueel ritje – toertje, uitstapje ritme = cadans, maat, metrum ritmisch bewegen = dansen ritmische beweging = dans ritornel = herhalingsthema, refrein, thema rits – gelid, ging, gleuf, groef, inkras, insnijding, reeks, rij, ris, scheur, sliert, sluiting, treksluiting ritselen – popelen, regelen, rommelen, ruisen ritsen – inkerven, rijten ritsig – bokkig, hengstig, loops, wellustig rits in broek - split rituaal – agenda ritueel - rite ritus = ceremonie . rivaal = concurrent, koncurrent, mededinger, medeminnaar, tegenpartij, tegenstander rivale – medeminnares rivaliseren – mededingen rivaliteit – mededingingijverzucht, wedijver rivier = beek, kali, rio, stroom, vaarwater, vliet, waterstroom rivier (vreemde taal) = aa, älv, elf, folyó, irmah, kali, kawa, rio, wadi rivier der onderwereld – Lethe, stix rivier die ons land binnenstroomt - Maas, Rijn, Roer rivier in Afghanistan – Arghandab, Farrah, Hari, Harut, Helmand, Kabul, Kunduz, Lora, Murghab, Tarnak rivier in Afrika – Atbara, Benue, Chari, Galana, Gambia, Kongo, Kwango, Kwilu, Limpopo, Lulua, Niger, Nijl, Oranjerivier, Sanga, Senegal, Sobat, Tana, Uele, Vaal, Zambezi rivier in Alaska – Colville, Copper, Koyukuk, Kuskokwim, Noatak, Nowitna, Porcupine, Susitna, Tanana, Yukon rivier in Albanië – oll, DevDrin, Erzen, Kiri, Mati, Osumi, Seman, Shkumbi, Uraka, Valbone, Vijosë rivier in Amerika = Amazone, Arkansas, Chico, Colorado, Hudson, Missouri, Mississippi, Ohio, Orinoco, Parana, Pecos, Snake rivier in Angola – Cassai, Chicapa, Cuando, Cuanza, Cubango, Cuito, Cunago, Cunene, Loge, Longa, Luando, Luanguinga, Lucala, Luiana, Okavango, Ucua, Zadi, Zambezi rivier in Argentinië – Atuel, Bermejo, Chico, Chubut, Colorado, Corrientes, Cuarto, Deceado, Diamante, Dulce, Limay, Mayo, Negro, Paraguay, Parano, Pilcomayo, Saladillo, Salado, Segunda, Teka, Tercero, Tueco, Tunuyan, rivier in Argonne – Aire rivier in Australië – Ashburton, Barcoo, Barwon, Bogan, Bulloo, Burdekin, Burnett, Cascoyne, Coleman, Condamine, Culgoa, Daly, Darling, Degrey, Diamantina, Finke, Fitzroy, Flinders, Fortescue, Georgina, Gilbert, Hamilton, Hay, Lachlan, Leichhardt, Lyndon, Mitchell, Murchison, Murray, Murrumbidgee, Nicholson, Ord, Palmer, Paroo, Roper, Sturt, Thomson, Victoria, Warburton, rivier in Azië = Amoer, Aras, Brahmaputra, Eufraat, Ganges, Hoangho, Indus, Jana, Jangtsekiang, Jenissei, Katun, Lena, Maja, Mekong, Ob, Selenga, Tamar, Tigris rivier in België – Ambleve, Demer, Dender, Dijle, Dommel, Durme, Escaut, Gete, Gileppe, Haine, Herk, Hermeton, Hoyoux, Jeker, Leie, Lesse, Lomme, Maas, Mandel, Mark, Mehaignem Nete, Ourthe, Rupel, Sambre, Schelde, Semois, Senne, Sure, Ton, Viroin, Warche, Yzer, Zenne rivier in Berlijn = Spree rivier in Betuwe = Linge, rivier in Birma = Chindwin, Irrawaddy, Kaladan, Lemro, Namtu, Salween, Sittang rivier in Bohemen = Eger, Elbe, Moldau rivier in Bolivia – Abuna, Beni, Benicito, Guapore, Madidi, Mamore, Medrededios, Miguel, Isiboro, Parapeti, Paraqua, Pilcomayo, Riogrande, Rionegro, Sammiguel, Sanmartin, Yacuma, Yata rivier in Bologna – Reno rivier in Bosnië-Herzegovina – Bosna, Lim, Neretva, Sana, Sava, Tara, Una rivier in Brazilië = Amazone, Araquaia, Arinos, Balsas, Branco, Capim, Claro, Iriri, Jamancim, Japura, Jari, Jurua, Madeira, Mortos, Negro, Parana, Paranaiba, Paranaparana, Pardo, Parniba, Paru, Pelotas, Purus, Riogrande, Saofrancisco, Sono, Tarauaca, Tiete, Trombetas, Vaupes, Xingu rivier in Brits-Guyana - Barama, Barima, Berbice, Demerara, Illiwa, Mazaruni, Repununi, New, Potaro rivier in Bulgarije – Arda, Donau, Isker, Jantra, Lom, Maritsa Stroema, rivier in Calabrië = Crati, Neto rivier in Cambodja – Kong, Mekong, San, Sen, Srepok rivier in Canada – Albany, Assiniboine, Athabasca, Attawapiskat, Back, Columbia, Churchill, Coppermine, Firth, Fraser, Grave, George, Hay, Hayes, Keele, Koksoak, Kaniapiskau, Klondike, Leaf, Lewes, Liard, Mackenzie, Mistassibi, Moose, Moisie, Nelson, Nottaway, Peace, Peel, Pelly, Porcupine Redbeer, Ross, Romaine, Rupert, Saquenay Skeena, Snake, Saskatchewan, Stikine, Winisk Rivier in Chili – Bindee, Biobio, Bueno, Cisnes, Huasco, Imperial, Jorquera, Limari, Loa, Maipo, Mataquito, Nuble, Palena, Rapel, Tolten rivier in China – Dihang, Hoangho, Hwangho, Jangtsekiang, Kichoe, Orchon, Pak, Peiho, Pekian, Shu, Sikian, Sungari, Sutley, Tess, Weiho, Yarkand rivier in Colombia – Ajaju, Ariari, Ariporo, Atrato, Catatumba, Cauca, Guavabero, Inirida, Magdalena, Mira, Nechi, Sinu, Tomo, Uva, Vaupes, Vichada, Yari rivier in de Kaukasus = Terek rivier in de Krim = Alma rivier in Denemarken –Arnaa, Brede, Gera, Gudena, Konge, Lillea, Linderborg, Skive, Skjern, Stora, Susa, Varde rivier in Duitsland – 3 Ahr, Alz, Elz, Ems, Enz, Ilm, Inn, Ion, Nab, Rijn 4 Bode, Dill, Eder, Eems, Elbe, Elde, Erft, Gunz, Hase, Isar, Iser, Kyll, Lahn, Lech, Leda, Luhe, Main, Naab, Nahe, Oder, Ohre, Oste, Prum, Roer, Rott, Ruhr, Saar, Sieg, Urft, Vils, Wurm 5 Aller, Amper, Donau, Eider, Fulda, Havel, Helme, Hunte, Iller, Jagst, Jetse, Leine, Lenne, Lippe, Mulde, Nidda, Nuthe, Peene, Regen, Saale, Spree, Trave, Werra, Weser, Wiese, Wumme 6 Alster, Diemel, Elster, Kocher, Moezel, Neckar, Neisse, Sazava, Tauber, Wupper 7 Altmuhl, Emscher, Regnitz, Unstrut, Wertach, Wornitz rivier in Ecuador – Aguarico, Bobonaza, Coca, Napo, Zamura, Pastaza Rivier in Egypte - Nijl rivier in Engeland –Aire, Arun, Avon, Bure, Cam, Colne, Dane, Dart, Dee, Derwent, Don, Dove, Eden, Exe, Frome, Humber, Kennet, Medway, Mersey, Nene, Ouse, Ray, Ribble, Severn, Stour, Tamar, Taw, Tees, Teme, Test, Thame, Thames, Theems, Trent, Tweed, Usk, Welland, Wharfe, Wey, Witham, Wye rivier in Estland – Ema, Parnu rivier in Ethiopië – Abbai, Angereb, Awash, Balas, Dawa, Dorya, Gilo, Mena, Omo, Shebele, Webbe rivier in Europa = Aar, Dnjepr, Dnjestr, Don Donau, Douro,, Ebro, Elbe, Maas, Loire, Marne, Po, Rhône, Saône, Seine, Taag, Theems, Wolga, Weger rivier in Finland = Kemi, Kumo, Ounas, Ulea rivier in Frankrijk – 3 Ain, Arc, Lay, Lot, Luy, Orb, Tet, Var, Yon 4 Arve, Asse, Aube, Aude, Cere, Sher, Cure, Dore, Drac, Epte, Eure, Gard, Gers, Isle, Loir, Loue, Odet, Oise, Orne, Oust, Save, Tarn, Tech, Vair, Vire 5 Adour, Agout, Aisne, Aulne, Baise, Buech, Clain, Doubs, Douze, Drome, Endre, Indre, Isère, Leyre, Loire, Madon, Maine, Marne, Ognon, Oudon, Pique, Rance, Rhône, Salat, Saône, Seine, Sevre, Somme, Vanne, Vesle, Yonne 6 Allier, Argens, Ariege, Authie, Blavet, Bresle, Chanche, Creuse, Dronne, Gimone, Huisne, Jabron, Midour, Sarthe, Seille, Serein, Seudre, Thouet, Vendee, Verdon, Vezere, Vienne 7 Ardeche, Correze, Dourbie, Durance, Garonne, Herault, Meurthe, Midouze, Valiane 8 Armancon, Auvezere, Boulogne, Boutonne, Charente, Dordogne, Gartempe, Lanterne, Romanche, Vidourle 9 Chassezac rivier in Frankrijk, België en Nederland = Maas rivier in Gabon – Ivindo, Ogobe, Sebe rivier in Ghana – Afram, Oti, Pra,Tano, Volta rivier in Griekenland – Akheloos, Alpheios, Arakhthos, Axios, Eurotas, Evinos, Evros, Evrotos, Ladhon, Mesta, Mornos, Oinios, Peneios, Punios, Salambrios, Sperkhios, Wardar rivier in Guatemala – Montagua, Rivier in Guinee – Niger, Bafing rivier in Hongarije – Bodrog, Donau, Drava, Kapos, Koros, Raab, Sajo, Theiss, Tisza rivier in Iberië = Taag rivier in Ierland – Ban,Barrow, Blackwater, Boyne Lee, Nore, Shannon, Slaney, Suck, Suir rivier in India – Banas, Betwa, Bhima, Bramani, Brahmaputra, Chambal, Cauvery, Ganges, Gendak, Godavari, Gogra, Jumna, Kistna, Luni, Mahanadi, Mahi, Musi, Narbada, Sudnej, Sukri, Tapti, Wardha rivier in Indonesië = Batang, Brantas, Musi, Negara, Serajoe, Solo rivier in Irak – Diyala, Eufraat,Tigris rivier in Iran – Atrek, Bampoer, Karoen, Koem, Mand, Rapch, Sja rivier in Israël – Gerar, Hyion, Jarkon, Jordaan, Kishon, Malik, Paran, Sarida, Soreq, Zin rivier in Italië – 2 Po 3 Aso 4 Adda, Agno, Agri, Anio, Anza, Arno, Ceno, Elsa, Enza, Fino, Liri, Nera, Neto, Noce, Nure, Orte, Reka, Reno, Sele, Taro, Tavo, Toce 5 Adige, Amato, Belbo, Corno, Crati, Esaro, Esino, Ferro, Fiora, Idice, Lorda, Maira, Marta, Melfa, Mella, Oglio, Olona, Parma, Piave, Ronco, Sacco, Salso, Savio, Serio, Sesia, Sieve, Sinni, Sisto, Stura, Tarfa, Tenna, Tiber, Ufita 6 Agogna, Alento, Aniene, Arrone, Aterno, Brenta, Calore, Cesano, Chiese, Fronto, Lamone, Lacone, Meduna, Melito, Mincio, Musone, Ofanto, Panaro, Rapido, Sengro, Simeto, Tacina, Tanaro, Tevere, Ticino, Triolo, Tronto, Turano, Velino, Venosa, Vomano 7 Amaseno, Astrico, Basento, Biferno, Bormida, Bradano, Cervaro, Chienta, Dragone, Follone, Fortore, Laterza, Metauro, Nestore, Ombrone, Pescara, Platini, Potenza, Rubicon, Tordino, Trebbia, Triorto, Voiture 8 Calaggio, Mingardo, Sarmento, Staffora, Volturno, 9 Amendolea, Candelaro, Tuscianio 11 Tagliamento rivier in Joegoslavië = Donau, Drava, Drina, Lim, Morava, Nisava, Oena, Sava, Tamis, Tara, Timok rivier in Kameroen – Bek, Benoue, Bouma, Dja, Faro, Lom, Mbam, Nyong, Sanaga, Shari, Vina rivier in Kaukasus – Terek rivier in Kenia – Athi, Galana, Kerio, Sabaki, Tana, Turkwell rivier in Kongo – Aruwimi, Bomu, Congo, Cuango, Ebola, Elila, Gaju, Ikelemba, Itura, Kasai, Kibali, Kwa, Kwango, Kwilu, Lindi, Lokolo, Lomami, Lopari, Lowa, Lualaba, Lubolash, Lulonga, Lulua, Luvua, Osolowa, Oubargui, Rubi, Salonga, Sankuru, Tshuapa, Ubangi, Uele, Ulindi, Wamba rivier in Kroatië – Donau, Drava, Kupa, Sava, rivier in Laos – Khong, Ma, Mekong, Ou rivier in Letland – Abava, Daugava, Dwina, Gauja, Salaca, Venta rivier in Litauen – Nemoenas, Neris, Pregel, Pregolja, Rusne rivier in Luxemburg – Alzette, Attert, Clerf, Clerve, Our, Sauer, Semois, Sure rivier in Madagascar – Mangoky, Mangoro, Mania, Maningory, Onilahy, Sofia, rivier in Maleisië – Johore, Kelantan, Pahang, Perak rivier in Mali – Bagoe, Bakoy, Bani, Banifing, Baoule, Niger rivier in Marokko – Dra, Moulouya, Rbia, Sebou, Tensift rivier in Mexico – Ameca, Mayo, Presidio, Salado, Santiago, Sonora, Tamesi, Verde, Yagui rivier in Mongolië – Chodasin, Iderin, Keroelen, Onon, Orchon, Selenga, Tola rivier in Moravië – Oder rivier in Mozambique – Lucharingo, Lugenda, Lurio, Maputo, Messalo, Save, Zambezie rivier in Nederland – Drenthe – Hunze, Reest Friesland - Boorna, Boorn, Ee, Grouw, Linde, Scharster, Tjonger Gelderland = Berkel, Dorterbeek, Grift, Grebbe, IJssel, Linge, Maas, Nederrijn, Rijn, Schipbeek, Slinge, Slingebeek, Waal Limburg – Bosbeek, Geleen, Geul, Gulp, Itterbeek, Jeker, Leubeek, Maas, Molenbeek, Neer, Niers, Roer, Swalm, Ur Noord-Brabant = Aa, Amer, Beerze, Dieze, Dintel, Dommel, Donge, Eendracht, Maas, Mark, Raam, Reusel, Roodevaart, Run, Tongelreep, Weerijs, Zoom Noord-Holland = Amstel, Drecht, Gaasp, Hoofdvaart, Liede, Ringvaart, Spaarne, Vecht, Zaan Overijssel – Buurserbeek, Dedemsvaart, Dinkel, Ganzendiep, IJssel, Loolee, Oelerbeek, Reest, Regge, Vecht, Schipbeek Utrecht – Angstel, Drecht, Eem, Gein, Grebbe, Grift, Lek, Rijn, Vecht Zeeland – Hont, Keeten, Schelde, Sloe, Zandkreek, Zijpe Zuid-Holland – Aar, Drecht, Gouwe, Haringvliet, Hollandsdiep, Lek, Maas, Merwede, Noord, Ouderijn, Rijn, Rotte, Schie, Spui, Waal, Zijl Rivier in Nieuw-Guinea – Aparima, Awatere, Carence, Catlins, Biri, Omba, Rangitaiki, Senu, Tami, Tor, Vaikato, Vaitaki, Vanbanui, Wama Rivier in Nigeria – Benue, Gongola, Hadejia, Vross, Kaduna, Kebbi, Mada, Niger, Ogun, Rima, Temba, Rivier in Noord-Amerika – Arkansas, Brazos, Canadian, Colorado, Columbia, Missouri, Mississippi, Northplatte, Ohio, Pecos, Redriver, Snake, Riogrande, Southplatte, Tennessee, Yagui, Yellowstone rivier in Noord-Italië = Adige, Brenta, Po rivier in Noord-Rusland = Onega rivier in Noorwegen – Alta, Begna, Gaula, Glomma, Glommen, Grona, Laagen, Lora, Lougen, Mandals, Nea, Nid, Otra, Rauma, Reise, Simoa, Sjoa, Tana, Vinstra rivier in Oost-Azië = Amoer rivier in onderwereld – Lethe, stix rivier in Oost-Europa = Memel, Newa, Onega, Wolga rivier in Oost-Pruisen = Pregel rivier in Oost-Siberië = Lena rivier in Oostenrijk = Drau, Donau, Enns, Gail, Gurk, Ill, Inn, Isar, Kamp, Krems, Lavant, Lech, Leitha, Lil, Mur, Murz, Naarn, Piesting, Pinka, Raab, Salsa, Salzach, Sau, Steyr, Traun, Ybbs, Ziller rivier in Pakistan – Bado, Beji, Brahmaputra, Dasht, Hab, Hingol, Indus, Nal, Nara, Porali, Zhob rivier in Paraguay – Acaray, Apa, Confuso, Hondo, Monday, Paraguay, Parana, Salgado rivier in Polen – Bobr, Boeg, Brda, Bug, Bzura, Dunajec, Narew, Neisse, Ner, Netze, Nida, Nisa, Nogat, Notec, Odra, Pilica, Pregel, Prosna, Prosnica, Raba, Rega, San, Warta, Weichsel, Wisla, Wistoka rivier in Portugal –Cavado, Dao, Douro, Guadiana, Lima, Minno, Mira, Mondego, Sado, Taag, Tejo, Temega, Tua, Xarrama, Vouga, Zezere, rivier in Roemenië – Arges, Bistritsa, Donau, Jalomitsa, Jioel, Maros, Moldawa, Olt, Siret, Somesjoel rivier in Rusland – Aldan, Amoer, Anadyr, Desna, Dnjepr, Dnjestr, Don, Duna, Dwina, Emba, Jenissei, Kolwa, Lowat, Newa, Ob, Oeral, Oka, Onega, Taz, Kama, Kolyma, Lena, Oesa, Terek, Tobol, Wasjka, Witim, Wolchow, Wolga rivier in Schotland – Annan, Avon, Ayr, Beauty, Brora, Carron, Clyde, Cree, Dee, Deveron, Don, Doon, Earn, Farrar, Findhorn, Forth, Garry, Glen, Isla, Ken, Liddel, Lochy, Naver, Nith, Oykell, Orrin, Spey, Tay, Teviot, Thurso, Tummel, Tweed rivier in Senegal – Faleme, Sehegal rivier in Siberië = Jenissei, Lena, Ob rivier in Slovenië – Drava, Sava, Soca rivier in Sloakije – Hornad, Hron, Ipel, Morava, Ondava, Poprad, Vahrivier in Somalië – Darror, Juba, Nogal, rivier in Spanje – 3 Cea, Rio, Rus, Sil, Ter 4 Baza, Cabe, Deva, Ebro, Erro, Esla, Ibor, Mesa, Mino, Muga, Mula, Orda, Saja, Seco, Taag, Tajo 5 Adaja, Almer, Antas, Anzur, Cabra, Cares, Casin, Cinca, Cinea, Cenil, Douro, Gallo, Genil, Henar, Jalon, Jucar, Limia, Magro, Nalon, Navia, Odiel, Salor, Segre, Sella, Tinto, Torio, Turia, Turia, Urbel, Zujar 6 Alagon, Aragon, Ardila, Estana, Fardes, Grande, Huerva, Jarama, Jiloca, Martin, Piedra, Salado, Segura, Serpis, Tajuna, Tietar, Torcon, Tormes 7 Alogodor, Almonte, Cabriel, Carrion, Esteras, Gallego, Henares, Jabalon, Manzano, Onsella, Zancara, Zapaton 8 Alberche, Almazora, Arlanzon, Colomera, Corbones, Guadiana, Pescados, Valdavia 9 Riansares, Sangonera 12 Guadalquivir rivier in Sudan – Azum, Akobo, Atbara, Boro, Dinder, Jebel, Jur, Maridi Naam, Nijl, Pibor, Pongo, Rahad, Sobat, Sopo, Sue, Zjari rivier in Suriname – Coppename, Corantijn, Lucie, Marowijne, Nickerie, Saramacca, Suriname, Tapanahoni rivier in Syrië – Eufraat, Khaboer rivier in Tanzania – Bubu, Kilombero, Manonga, Mara, Matandu, Nikonga, Njombe, Pangani, Sibiti, Ugalla rivier in Thailand – Chi, Menam, Mun, Nan, Pasak, Phong, Ping, Wang, Yom rivier in Tibet – Indus rivier in Togo – Kara, Mono rivier in Tsjecho-Slowakije – Berounka, Dyje, Eger, Elbe, Hron, Isar, Jihlava, Labe, Moldau, Morava, Oder, Otava, Svratka, Wah rivier in Turkije – Aras, Firat, Kelkit, Meander, Murat, rivier in Utrecht en Zuid-Holland - Lek rivier in Venezuela – Apure, Arauca, Biara, Brazo, Capanaparo, Caroni, Caura, Icabaru, Ipiri, Meta, Orinoco, Padamo, Portuguesa, Siapa, Sipapo, Suapure, Suata, Ventuari rivier in Vietnam – Ca, Cau, Dung, Mekong rivier in Voor-Indië = Ganges, Indus rivier in Vorarlberg = lil, Lutz rivier in West-Afrika – Niger rivier in Zambia – Dongwe, Kabomba, Kafure, Kalomo, Luangwa, Luena, Lueti, Lunga, Njoko, Zambezi rivier on Zuid-Afrika – Hartbees, Harts, Oranje, Sondags, Tina, Vaal rivier in Zuid-Amerika = Amazone, Orinoco, Parana rivier in Zuid-Rusland = Koeban, Terek rivier in Zweden – Angerman, Dal, Indals, Klar, Lainio, Ljusne, Lule, Muonio, Pite, Kalix, Skellefte, Totne, Windel, rivier in Zwitserland – Aa, Aar, Aare, Albula, Areusa, Birs, Borgne, Brenno, Broye, Dranse, Emme, Inn, Julia, Kander, Limmat, Linth, Maggia, Mera, Moesa, Muota, Navizence, Orbe, Plessur, Reuss, Rhône, Rijn, Saane, Sarine, Sihl, Simme, Suhre, Talent, Temina, Thiele, Thur, Ticino, Toss, Wigger, rivier op Borneo – Arut, Baleh, Barito, Iwan, Kahajan, Kupuas, Landak, Mahakam, Mendawai, Murui, Negare, Pawan, Pinoh, Telen, Tubu rivier op Celebes – Awo, Bongka, Kalaena, Lindu, Moros, Paguot, Palu, Poso, Puna, Sadang, Sol rivier op Corsica – Golo, Gravone, Taravo rivier op de Filipijnen – Agusan, Cagayan, Magat rivier op Japan –Abe, Agano, Aka, Ara, Go, Gokase, Gono, Iwaki, Kano, Kino, Kiso, Mogami, Naka, Oerjoe, Otopoeke, Sendai, Shinano, Tesjio, Tone rivier op Java – Baru, Bedadung, Beet, Bekasi, Brantas, Dengkeng, Djali, Idjo, Krasak, Laki, Lekso, Lesti, Lusi, Manuk, Opak, Panas, Rambut, Seraju, Sokan, Solo, Tarum, Tjimanuk, Tjitarum, Tjomal, Welang, Widas, Wulan, rivier op Sardinië – Flumendosa, Tirso, rivier op Sumatra = Anei, Asaham, Batang, Gadis, Hari, Inderagiri, Kamparkiri, Kampat, Kateman, Kumu, Mandau, Moesi, Musi, Ogan, Rawas, Rokan, Siak, Simpang, Tabir, Tembesi, Tulangbawang, Wojla rivierafzetting = (rivier)klei, grind, zand rivierarm = tak rivierbed = kil, wade rivierbedding in woestijn – wadi rivierbewoner - aal rivierbodem = bedding, dal, bodem rivierdam - krib rivierdijk - bandijk riviereinde = monding riviergod = Peneus, stroomgad rivierkant = oever, wal riviermonding = delta, estuarium, liman, zeegat, rivierpaard = hippopotamus, nijlpaard rivierpolder – waard rivierrand - oever rivierroofvis = meerval rivierschip = aak riviertje = aa, beek, beekje, ee, kreek, sloot, spreng, vliet riviertje bij Meppel = Reest riviertje door Hamburg = Alster riviertje met stuwdam in Duitsland - Eder rivier verbeteren = kanaliseren, normaliseren rivierverzakkingspunt = ponor riviervis = baars, brasem, forel, grondel, meerval, snoek, zalm rob = dogge, vismaag, vruchtenmoes, walrus, zeehond, zeerob robbedoezen = ravotten, stoeien robben – ravotten, stoeien robbenbont = sealskin robber - dief robbertje - partij robbeslag = robbevangst robe = gewaad, japon, jurk, kleed, nachtjapon, tabbaard, tabberd, toga robijn = karbonkel robijnzwavel – realgar robot – kunstmens, machinemens robuust – krachtig, sterk, stevig, stoer rochel – fluim, reutel rochelen = reutelen rochelend keelgeluid = reutel, gereutel rochelende ademhaling = reuteling rochet - koorhemd roddel = achterklap, gerucht, laster roddelaar – kwaadspreker, lasteraar roddelaarster – kletskop roddelen – kletsen, kwaadspreken, lasteren roddelpraat - laster rode beetwortel = biet, kroot rode biet - kroot rode Bordeaux = Médoc rode drankneus – bitterneus rode edelsteen - robijn rode en paarse verfstof = dodekop rode glaskop = bloedsteen rode klei - akmagra, karmozijn rode kleur van gezicht = blos rode kleurstof = alizarine, brasiline, coraline, cossine eosine, fuchsine, menie, purper, purpriet rodelbaan – rolbaan rode levensvloeistof – bloed rode loop - kopergeld rode muts met kwastjes - fez rode okeraarde = almagra rode robijn – karbonkel rode schmink – rouge rode steenvrucht - kers rode verfstof = eosine, garancine, vermiljoen rode vloeistof – bloed rode vrucht - tomaat rode wijn = tinto, whist Rode Zee = Schelfzee rododendron achtige = alpenroosje rodomontade = snoeverij roe – gesel, gordijnlat, rijsbundelroede, staaf, stang, stok, roebol = lidrus, heermoes roede = gard, gesel, roe, staaf, staf, stang, stok roedel – kudde, troep roedeloper = rabdomant roef – kajuit, scheepshut roefelen – porren, peuteren roef van en schip - kajuit roeibaan bij Amsterdam = Bosbaan roeibank = doft, docht roeiboot = giek, gondel, kano, skiff, sloep, vlet, wherry roeien – rooien, slaan, stelen, peddelen, trekken, zwaaien roeier = boeg, gondelier, peddelaar, pinas, sculler, skiffeur, slag roeier in Venetië - gondelier roeiklamp – dol roeipeddel - riem roeipen = dol, steun, roeiriem = paddel, pagaai, peddel, spaan, roeischip = galei, gondel, kano, sloep roeischuit – pluiter roeisloep, lange smalle - giek roeispaan = pagaai, paddel, peddel, roei(riem) roeistok - peilstok roeivaartuig = galei, giek, gondel, kano, skiff roeivereniging = Aegir, Argo, Laga, Nereus, Njord, Skadi, Triton roeiwedstrijd = regatta, varsity roekeloos – baldadig, driest, driftig, gevaarlijk, lichtzinig, onberaden, onbesuisd, onbezonnen, onnadenkend, onvoorzichtig, overmoedig, vermetel, voorbarig, wild, woest roekeloos iemand – waaghals roekeloze daad – stunt, waagstuk roem = aanzien, beroemdheid, eer, ere, faam, glans, glorie, lof, luister, naam, praal, renommee, reputatie Roemeens gebergte = Karpaten, Transsylvanië Roemeens district – judet Roemeens judet – Bihor Roemeens volkslied – doina Roemeens vorstengeslacht van Albanië - Ghika Roemeense dichter – Blaga Roemeense koning – Carol, Ferdinant, Michael Roemeense munt – ban, bani, lei, leu (lev) Roemeense plaats = Arad, Boekarest, Braila, Cluj, Galati, Varna Roemeense pruimendrank – tuica Roemeense stad – Arad, Auïd, Becau, Boekarest, Brad, Braila, Bcuresti, Deva, Lasi, Lugoj, Oradea, Poloiesti, Timisoara Roemeense vlakte = Moldauvlakte, Walachije roemen – achten, bluffen, bogen, eren, grootsprekenloven, ophemelen, prijzen, verheerlijken Roemenië, deel van – Balta Roemenië, gebergte in – Banaat Roemenië, haven in – Braila, Constanta, iGalati Roemenië, hoofdstad van – Boekarest, Bucurest Roemenië, landstreek in - Dacië Roemenië, rivier in – 3 Jiu, Olt 4 Bega, Jioe, Reut 5 Argos, Bicaz, Buzau, Donau, Korös, Maros, Oltoe, Samos, Siret, Somes, Timis, Vedea 6 Aloeta, Crasna, Proeth 8 Silistra 9 Bistritsa, Jalomitsa roemer – bluffer, (wijn)glas, kelk, opsnijder, prijzer, romer roemloos - oneervol roemrijk – beroemd, doorluchtig, glorieus, groots, meesterlijk, trots, vermaard, weids roemrijke gedachtenis = g .m, roemrucht = beroemd, vermaard roemvol – eervol, glorieus roep = faam, gil, kreet, naam, reputatie, roem, schreeuw, uitroep roep van schildwacht = halt, sta, werda roepeend – lokeend roepen – bulken, krijten, schreeuwen roepen van duiven - kirren roeper = afslager, keel, krakeend, schreeuwer, spreektrompet, strot roeping – aandrang, aandrift, bestemming, neiging, vervulling roep van schapen – bleren roer – geweer, knuppel, lokvogel, pijp, stuurrad roerdeel = klik roerdomp = brulvogel, butoor, domphoorn, domphoren, domphoek, pitoor, putoor, reidomp roeren = bewegen, draaien, mengen, mixen, morrelen, woelen roerend = aandoenlijk, aangrijpend, beweegbaar, los, treffend, ontroerend, vervoerbaar roerend goed – boedel roerganger - stuurman roerig = beweeglijk, druk, levendig, onrustig, rumoerig, rusteloos, wanordelijk, woelig roering = beweging, opschudding roerklamp = zogklamp roerloos – bewebingloos, immobiel, kalm, lam, onbeweeglijk, onbewogen, standvastig, star, stijf, stil, stuurloos, vast roerom - meelpap roerpen = helmstok, inspit roersel = beweeggrond, beweegreden, drijfveer roerspaan = knoedelmajoor, pollepel, roerstok roerspil – roeras roer van een schip - stuur roervink (fig.) = belhamel, lokvink, opruier roes – bedwelming, verdoving, zwijmel roesje - uiltje roest – hoenderstok, kippenstok, metaaloxyde, oxidati roesten – rusten, slapen, slijten, vergaan, oxideren roestig – geoxideerd, verroest roestje – keldermot, piossebed roestwerend middel – menie, tectyl roet = aanslag, koolstof, pijpzwart, rookzwart, zwartsel roetaard = gaai, meerkol roetachtige mist – smog roet afgeven – roeten roethaan - stoker roetvoorn = rietvoorn roezemoes – drukte, rumoer, verwarring, warboel roffel = berisping, knoeier,schaaf, trommelslag roffelen – kakelen, slaan, rabbelen, ranselen, trommelen roffelig – ongeschaafd, ruw, slordig roge = kuit roggebloem – korenbloem, mik roggebrood - pompernikkel rok = galakostuum, habijt, kilt, pandjesjas, roken = dampen, puffen, smoken, smoren, stomen, walmen roker – smoker rokerig - smokerig rokersgerei = aansteker, asbak , lucifer, rookstel, sigarendoos, tabakspot rokjas – frak roklengte – maxi, midi, mini rol = catalogus, cilinder, koker, lijst, naamlijst, register, tabel, tableau rolbaan - rodelbaan rol spelen = acteren, veinzen rol tabak voor snuif – karot rilf - rollaag rolgordijn – store rolkraag – col rollade – vleesrol rollebollen – buitelen rollen – buitelen, duikelen, ontfutselen, pikken, stelen, wentelen roller – baar, boemelaar, breker, golf rolletje geldstukken in papier = karot, knapper rolletje shag – sigaret rolling – deining, tuimeling rolluik = blind(e), vensterluik rol of tabel - lijst rol paard = affuit rolprent = film rolroer - aileron rolrond handvat = dol rolrond hol voorwerp = buis, koker, pijp rolrond voorwerp = bal, koker rolschaar – tondeuse rolschaats - sleeler rolschaatsbaan – rink rolschaatsplank - skateboard rolsteen = kei roltrek – cycloïde rol vervullen - optreden rol voorzegger = souffleur rolvormige doos – koker rolvormig pasteitje - kroket Romaans = Rom. Romaanse taal = Catalaans, Frans, Italiaans, Portugees, Povençaals, Reto-Romaans, Roemeens, Sardisch, Spaans roman = boek, novelle, prozaverhaal, verhaal roman van Zola = Nana romance = ballade, verhaal romancier – auteur, romanschrijver romanfiguur van Jules Verne = Nemo Romanov, lid van het huis – 4 Anna, Igor, Ivan, Kyra, Oleg, Olga,Paul, Vera 5 Boris, Cyril, Irene, Maria, Peter, Roman, Sofia, Xenia 6 Alexei, Alexis, Dmitri, Fjodor, George, Helena, Marina, Nikita 7 Andreas, Gabriël, Michael, Nadejda, Sergius, Tatiana, Vassily 8 Nathalia, Nicolaas, Theodoor, Vladimir, Vsevolot 9 Alexander, Alexandra, Anastasia, Catharina, Elisabeth, Rostislaw 10 Constantijn 11 Vjatsjislav romanschrijver = Aardweg, Balzac, Böll, Bordewijk, Bromfield, Bulthuis, Camus, Claus, Cremer, Dickens, Elsschot, Fabricius, Faulkner, Flaubert, Galsworthy, Gide, Grass, Gijsen, Heeroma, Hemingway, Hermans, Hertog, Kelk, Kipling, Koolhaas, Lagerlöf, Lampo, Last, Laxness, Mann, Maupassant, Mauriac, Mens, Mulisch, Orwell, Pasternak, Poe, Raes, Sartre, Steinbeck, Timmermans, Undset, Vestdijk, Walschap, Wilde, Zola, Zwilg Romanschrijfsters = Buck, Blaman, Colette, Corsari, Ferguson, Murdoch, Lagerlöf, Sagan, Sand romboïdaal = ruitvormig rombus = ruit, toverrad Romein = Italiaan Romein van aanzien = patriciër Romeins adellijk geslacht = Orsini, Borgla Romeins ambtenaar = consul, praetor, tribuun Romeins badinrichting - thermen Romeins bouwwerk = Colosseum, Pantheon Romeins dichter = Catullus, Horatius, Ovidius, Vergilius Romeins driemanschap = Crassus, Caesar, Pompejus (Pompelus) Romeins functionaris = consul, praetor, tribuun Romeins grensgod = Terminus Romeins hoofdkwartier - pretorium Romeins huis buiten de stad - villa Romeins keizer – Antonius, Atho, Augustus, Caligula, Claudius, Domitianus, Flavius, Galla, Hadrianus, Nero, Nerva, Severus, Tiberius, Titus, Trajanus, Valens, Vespasianus Romeins keizerrijk = RI, IR Romeins kledingstuk – abolla, casula, dalmatiek, lacerna, paenula, palla, pileus, sagum, stola, tunica Romeins landbouwfeest - Raganalia Romein -Latijns schrijvers - Apuleius Romeins onderkleed - tunica Romeins persoon = Brutus, Caesar, Cato, Cicero, Cinna, Drusus, Lucullus, Maecenas, Pompejus, Seneca, Varus Romeins plein = forum Romeins priester - augur, pontifex Romeins puntdichter - Martialis Romeins schrijver = Cicero, Horatius, . Nepos, Livius, Tacitis, Ovidius, Seneca . Romeins staatsman = Cato, Cinna, Caesar, Brutus Romeins stadion = circus, Colosseum Romeins veldheer = Agrippa, Caesar, Pompejus, Scipio, Sulla, Romeins wagenmenner - auriga Romeinse balans – unster Romeinse bijl - bipennis Romeinse bijlbundeldrager – lictor Romeinse bijnaam - agnomen Romeinse boze geesten – larvae, lemures Romeinse consul – 3 Mus 4 Cato, Libo, Maso, Nero, Pera, Piso 5 Ahala, Asina, ButeoCarbo, Catus, Celer, Cerco, Cinna; Cotta, Dives, Falto, Felix, Fusus, Galba, GalusGetha, Helva,Julus, Labeo, Ligus, Matho, Mento, Nepos, Nerva, Pansa, Papus, Philo, Rufus, Stolo,Sulla, Tucca, Varus, Venno, VenoxVuldo 6 Arvina, Bestia, Blasio, Brutus,Buldus, Caecus, Gaepio,Caesar, Galvus, Canina, Capito, Caudex, Centho, Cicero, Corvus, Cossus, Cursor, Curvus, Denter, Dorsus, Drusus, Flavus, Florus, Gallus, Gurges, Laenas, Longus, Marius, Merula, Nasica, Noctua, Opimus, Paetus, Pennus, Picens, Piktor, Pollus, Russus, Scaeva, Scipio, Sophus, Strabo, Thalma, Tuscus 7 Agrippa, Albinus, Atticus, Blaesus, Calenus, Catulus, Claudius, Crassus, Duilius, Fidenas, Fimbria, Flaccus, Geminus, Glabrio, Laelius, Lanatus, Lepidus, Licinus, Maenius, Maximus, Merenda, Orestes, Pacilus, Paullus, Peparna, Peticus, Potitus, Priscus, Pulcher, Ravilla, Regulus, Rutilus, Sabinus, Scapula, Serapio, Siccius, Sicilus, Violens, Visolus, Vitulus, Volusus 8 Aemilius, Ambustus, Antonius, Auruncus, Barbatus, Calvinus, Camillus, Cathegus, Caudinus, Clepsina, Corculum, Cornutus, Decianus, Dentatus, Fundulus, Graechus, Hispalus, Hypsaeus, Leavinus, Lentulus, Luscinus, Mamercus, Mancinus, Manilius, Megellus, Messalla, Metellus, Mucianus, Nobilior, Octavius, Pompeius, Privinus, Proculus, Purpureo, Saverrio, Scaevola, Serranus, Sicinius, Spinther, Spurinus, Structus, Tappulus, Tremulas, Tubertus, Turrinus, Uritinus 9 Aquilinus, Asvaticus, Atratinus, AugurinusCaedicius, Caiatinus, Camerinus, Caprarius, CicurinusDolabella, Flaminius, Fulvianus, Lucretius, Macerinus, Marellus, Paulullus, Phillipus, Poplicola, Privermus, Pulvillus, Quinctius, Rullianus, Salinator, Tamphilus, Torquatus, Tricostus, Tuditanus, Vaticanus, Vibulanus 10 Balliaricus, Censorinus, Centumalus, Cerretanus, Collatinus, Delmaticus, Diadematus,Esquilinus, Fontinalus, Imperiosus, Mamercinus, Medullinus, Mugillanus, Paterculus, Rullianus, Verrucosus, Vicellinus 11 Ahenobarbus, Capitolinus, Cincinnatus, Coruncanius, Flaccinator, Patercullus, Quinctilius, Regillensus 12 Aventinensis, Maluginensis, Praetexatus, Tricipitinus 13 Corinisetanus 14 Caeliomotanus, Ingrigilensis Romeinse dichter – Ennitus,Horatitus, Ovidius, Vergilius Romeinse dictator – 4 Pera 5 Ahala, Felix, Julius, Philo, Rufus 6 Arvina, Brutus, Caecus, Caesar, Corvus, Cossus, Cursor, Fidenas, Longus 7 Barbula, Crassus, Maenius, Maximus, Peticus, Rufinus, Rutilus,Visolus 8 Carmillus, Lentulus, Mamercus, tubertus, Valerius 9 Atratinus, Caiatanus, Crispinus, Privernas, Rullianud, Torquatus 10 Hortensius, Mamercinus, Verrucosus 11 Capitolinus, Cincinnatus, Regillensis 13 Inregillensis Romeinse geschiedschrijver = Livius, Nepos, Plutarchus, Polybius, Suetonius, Tacitus Romeinse god van de handel - Mercurius Romeinse god van de oorlog = Cupido, Janus, Mars Romeinse goden van de liefde - Amor, Cupido Romeinse godin - minerva Romeinse godin van de dageraad - Aurora Romeinse godin van de huiselijke haard = Vesta Romeinse godin van tuin en ooft - Pomona Romeinse grafkelder = columbarium Romeinse haven = Ostia Romeinse huisgenoten = laren, lares Romeinse huisgoden = Laren, Penaten Romeinse keizer – 4 Geta, Nero, Otho, Pius 5 Carus, Galba, Nerva, Titus 6 Avitus, Decius, Gallus, Julius, Libius, Magnus, Peobus, Probus, Valens 7 Carinus, Chlorus, Clodius, Flavius, Olybius, Romulus, Severus, Tacitus 8 Antonius, Augustus, Balbinus, Caligula, Claudius, Commodus, Constans, Galerius, Galienus, Homorius, Johannes, Jovianus, Julianus, Licinius, Macrinus, Pertinax, Tiberius, Trajanus, Trapanus, Vitelius 9 Alexander, Anthemius, Caracalla, Florianus, Gallienus, Clycerius, Gordianus, Gratianus, Hadrianus, Imperator, Maxentius, Petronius, Philippus 10 Aemillianus, Augustinus, Aurelianus, Constantijn, Donitianus, Magnentius, Majorianus, Maximianus, Numerianus, Pescennius, Theodosius, Valerianus, Vespasianus 11 Constantinus, Trebonianus, 12 Diocletianus, Heliogabalus 13 Valentinianus Romeinse kleine vestingstad - oppidum . Romeinse koning en stichter van Rome = Romulus Romeinse krijgsgod = Mars Romeinse landvoogd = praetor, pretor Romeinse legeraanvoerder = Antonius, Caesar, Caracalla, Gordianus, Pompejus, Sulla, Varus, Vespasianus, Valerianus Romeinse legerafdeling - centurie, cohorte, legioen, manipel, praesidium, Romeinse legerplaats = castra, castella Romeinse liefdes godin = Venus Romeinse lijfwacht = praetoriaan Romeinse mantel = toga Romeinse munt = as, aureus, denarius, quadrans, sesterius Romeinse naam voor Aphrodite - Venus Romeinse naam voor Ares = Mars Romeinse naam voor Artemis = Diana Romeinse naam voor Athene = Minerva Romeinse naam voor Demeter = Ceres Romeinse naam voor Eros = Amor Romeinse naam voor Frankrijk - Gallië Romeinse naam voor Hades = Pluto Romeinse naam voor Hermes = Mercurius Romeinse naam voor Leiden = Bavatorum, L.B.,Lugdunum Romeinse naam voor Nijmegen - Noviomagus Romeinse naam voor Portugal = Lusitanië Romeinse naam voor Poseidon - Neptunus, Romeinse oorlogsgod = Janus, Mars Romeinse oppergod = Jupiter Romeinse renwagen met twee paarden = bigae Romeinse rijk = I.R., R.I. Romeinse stad - opidum Romeinse stadhouder = praetor, pretor Romeinse vaas = amfoor, amfora Romeinse vergaderzaal = curia Romeinse volk = P.R. Romeinse voorname - patriciër Romeinse wagen met vier wielen - rheda Romeinse zilvermunt – denarius romer = roemer, kelk, (wijn)glas rommel – afbraak, afval, beestenboel, bende, boel, chaos, hoetel, janboel, kaf, keet, mikmak, pan, poespas, rataplan, rotzooi, prut, puin, puinhoop, rataplan, reut, rotzooi, santenkraam, tinnef, troep, tuig, uitschot, wanorde, warboel, warwinkel, zooi rommelen – knoeien, regelen, ritselen, scharrelen, snuffelen, zoeken rommelig = chaotisch, onordelijk, wanordelijk rommelpot – foekepot rommeltje – bende, boeltje, chaostroep, jamboel,soepzootje, zootje rommelzolder - vliering romp – lichaam, lijf, tors, torso romp van een beeld - torso romp van een paard - koffer romp van een schip = casco rompslomp = beslommering, chaos, drukte, omhaal, poespas, soesa, warboel rompvormig = torsaal rond – afgesloten, bol, bolvormig, cilindrisch, cirkelvormig, gebogen, gevuld, kringvormigmollig, omstreeks, ongeveer, openhartig, plusminus, ruiterlijk, sluitend, voltooid rond baksel met krenten – oliebol rond broodje – pol rond chocolaadje - flikje rond dak = koepel rond dameshoedje – toque rond en dik – vlezig rond en vol – gevuld, mollig rond gebak = appelbeignet, bolus, taart, vlaai rond gebouw – rotonde rond gezwel – cyste rond metaal – medaille rond papieren voorwerp - prop rond schild = beukelaar, rondas rond snijmes – sikkel rond soort dak - koepel rond tafereel – panorama rond teken – nul, punt, stip rond tuinhuis – koepel rond verkeersplein - rotonde rond voorwerp = bal, bol, kluwen, kogel, rad, ring, rol, rondeel, wiel rond wafeltje – oblie rond zitkussen - poef rondas = beukelaar, schild rond bewegen = draaien, keren, roteren, wenden, wentelen, rondborstig = eerlijk, frank, open, openhartig, oprecht, ronduit, vrij rondborstigheid = oprechtheid, openhartigheid, royaliteit rond bouwwerk – rotonde rondbrieven – vertellen ronddelen – distribueren, tracteren, uitdelen, ronddolen = dolen, dwalen, spoken, zwalkenzwerven ronddraaien – cirkelen, keren, roteren, toeren, wentelen, wervelen ronddraaiend apparaat = rotator ronddraaiend deel = rotor, anker ronddraaiend water = neer, kolk ronddraaiende oven = rotator ronddraaiende wind = cycloon, tornado, wervelwind, windhoos ronddwalen – dolen, dwalen, waren,zwalken, zwerven ronde = beurt, circuit, cirkel, kring, omloop, ommegang, ontrek, parcours, patrouille, rondgang, toer ronde (bij race) = circuit ronde bak = tob, tobbe ronde bundel – bos ronde hal – rotonde ronde ijzeren koker - pijp ronde kei - kinderhoofd ronde knop als teken van ridderorde – rozet ronde koker - buis ronde korf = paander ronde lijn = cirkel ronde overkapping – koepel ronde poort – boog ronde rand - kring onde steen – rolsteen ronde stok – roe ronde strooien hoed - matelot ronde toren – rondeel ronde uitbouw - koepel ronde vijl – rattenstaart ronde vis – aal, paling ronde zuil = kolom, pilaar rondeau = rondeel, rondo rondedans = polonaise, rei, reidans, wals ronder - kurkensnijder rondgaan – dwalen, uitdelen rondgang – kerkcollecte, kringloop, omgang, omloop, ronde, toer rondgooien – strooien rondhangen - vendelen rondhout – ra ronding – boog,welving ronding aan bruggen en schepen – zeeg rondje – toertje, traktatie rondkijken – neuzen, zoeken rondkop – puritein rondkopdolfijn - grindewal rondleider – gids rondleiding – bezichtiging rondloeren – kijken, neuzen rondlopen - zwerven rondlopende galerij – omloop rondneuzen – zoeken rondo – danslied rondom – omtrent, overal rondom ingesloten dal = keteldal rondoor = bos olifant rondreis = toer, tournee rondreizen = toeren, trekken rondrijden = toeren rondrijzend – ambulant rondrit – omloop, tour rondschrijven – circulaire rondslenteren - flaneren rondte - kreits, kring rondtrekken - zwerven rondtrekkend koopman = venter, (mars kramer rondtrekkend toneelspeler = cabotin rondtrekkend volk = nomaden, zigeuners rondtrekkend zanger = bard, minstreel, rapsode, troubadour ronduit – botaf, eerlijk, gladweg, open, regelrecht, resoluut rondvertellen – ombazuinen rondvliegen - spatten rondweg - circuit, frank, eerlijk, gladaf, ruiterlijk, onbewimpeld, openhartig, openlijk, regelrecht, openhartig, vierkant rondwaren = omdwalen , spoken rondwentelen – draaien rollen rondwindende lijn - spiraal rondzang – rei rondzien – rondkijker rondzwalken - rondzwerven rondzwerven = dolen, dwalen rondzwervend student of geestelijke in middeleeuwen = vagant rondzwervend volk = nomaden, zigeuners rondzwervende herders = nomaden rondzwervende herders in Noord Rusland = Samojeden rondzwervende zanger - bard rondzwerver – zwalker rong – lassteun, staaf, staander ronkel - meikever ronken – snorken, snurken ronselaar – sjacheraar, werver ronselen – rekruteren, werven ronzebons = poppenkast, marionettenspel rood (wapenkunde) = keel rood bloedlichaampje = erytrociet, erytrocyt rood edelgesteente – robijn rood vocht uit een wond - bloed rood wangenkleursel – rouge rood wondvocht - bloed rood worden – blozen roodaarde - huisrood roodachtig = ros, rossig roodachtig metaal = bismut roodachtige blauwe verfstof - lakmoes roodachtige verfstof = taan roodbaard = knorhaan, poon, roodborstje, zeehaan roodblauwe verfstof = lakmoes roodbruin = kastanje, ros roodbruine limonade – grenadinegezwollen - branderig rood roodharige – rode, rooie roodhuid = Indiaan roodkelige zee duiker – lom roodvonk – rodehand roodwit worteltje - radijs roof – diefstal, ontvoering, plundering, prooi, spoliatie, wondkorst roofdier (carnivoor) = alligator, baribal, beer, bunzing, cheetah, civetkat, coyote, das, dingo, dolfijn, fennek, fret, genet, genetta, haai, hermelijn, hond, hyena, jaguar, jakhals, kaaiman, kat, koningstijger, kraagbeer, krokodil, leeuw, loewak, los, lynx, luipaard, leeuw, mangoeste, marter, nerts, otter, panter, poema, poolvos, rob, skunk, tijger, veelvraat, vos, walrus, wasbeer, wezel, wolf, ijsbeer, zeehond roofdierenverblijf – hol, leger roofdiertje – fret, hermelijn, wezel roofgierig – roofziek roofgierigheid – roofzucht roofgoed – buit roofkarper – alver roofmeeuw – jager roofpoot – klauw rooftocht – raid, plundertocht, rooftocht roofvis – baars, haai, meerval, snoek roofvogel – arend, buizerd, condor, ekster, gier, havik, kieiendief, sperwer, uil, valk, wouw, roofvogelnest - horst roofziek - roofgierig roofzuchtige papegaai - kea rooi – regel, streep, richtlijn rooien – delven, gissen, klaarspelen, ogsten, stelen, uitgraven rooier – dief, stroper rooimeester - erfscheider rook – damp, hooistapelsmook, stoom, walm, rook afgeven - dampen rookartikel – pijp, shag, sigaar, sigaret, tabak, rookgang – rookgat, rookkanaal, schoorsteen rookgordijn – rookscherm rookkamer - foyer rookleider - kachelpijp rookplaats - wieme rooktabak – baai rook uitblazen - dampen rookzwart - roet room - melkvet roomboter - natuurboter room en eiwitgerecht – mousse roomgebak - roomtaart roomgeel - ecru roomkleurig - creme roomklopper – garde, mixer rooms – katholiek, romeins roomsgezind - paaps r.k. feestdag – allerzielen, pasen, pinksteren, kerst r.k.geestelijke – abt, bisschop, deken, kapelaan, kardinaal, pastoor, paus, prefect, prior roomtaart - roomgebak roomvat - melktobbe roos – doel, doelwit, middelpuntmiddenste, mikpunt roosachtige heester = slee, sleedoorn roosachtige plant = aardbei, agrimonie, braam, egelantier, framboos,leeuwenklauw, nagelkruid, pimpernel, roos, spirea, vijfvingerkruid, zilverschoon roosbeen = elefantiasis rooskleurig – rose, veelbelovend roosnageltje = klinknageltje roosten - flamberen rooster – braadijzer, lesschema, lijst, raamwerk, rasterwerk, schema, tabel, tralie, werkschema roosteren – braden, grilleren, schroeien rooster of register – lijst, tabel roosterpan - brochette roosvormig sieraad = roset, rozet rootplaats voor hennep - reute ropaard = rolpaard, scheepsaffuit ropen - uittrekken ros – paard, rood, roodbruin, rossig,strijdpaard, viervoeter rosacee – 4 geum, kers, kwee, peer, roos, rosa, slee 5 appel, bram, malus, morel, pruim, pyrus, rubus 6 aronia, elsbes, kerria, mispel, perzik, prumus, sorbus 7 aardbei, amandel, meelbes, radulae, spiraea 8 abrikoos, fragaria, framboos, ganzerik, meidoorn, mespilus, sleedoorn, sorbaria 9 agrimonia, lijsterbes, pimpernelvuurdoorn 10 egelantier, nagelkruid 12 zilverschoon rosachtig – rossig ros als rijdier - rijpaard rosarium = rozenkwekerij, rozenkrans, rozentuin rosbaar – draagstoel roskam – hekeling, paardenkam rossen = afrossen, ranselen, roskammen rossig – rosachtig rot = afschuwelijk,bedorven, bende, naar, pervers, rij, slecht, troep, vermolmd, verrot, vervelend, rotan = (palm)riet rotanstok - rotting rotan zonder schil = pitriet rotatie = draaiing, omwenteling, wending, rotatiepers - drukpers roteren = draaien, ronddraaien, wentelen rotgans – aalscholver rotje – voetzoeker rotor – anker, schoepenrad, schoepenwiel rots – blankvoorn, kaap, klip, steen, steenklomp, steenmassa, steun, toeverlaat rots aan de Rijn = Drachenfels, Lorelei rots in zee = rif rotsachtig = rotsig rotsbank = rif rotsbes = lavendelheide rotsdal = canon, canyon, kloof rotsduif - steenduif rotseiland voor kust (Skand.)- scheer rotsgruis – puin rotsig – rotsachtig, stenig rotsklooster = Athos rotskruiper = muurloper rotspunt = kaap rotsspelonk - grot, hol rotstraal = ellendeling, lamstraal, paardenziekte rotstreek - luizenstreek rotsvast = onwrikbaar, pal, stevig rotsvesting = Gibraltar rotswoestijn = hamada rotszuil = monoliet, naald, obelisk rotte – meekrap rotte plek in fruit - stek rotten = bederven, vergaan, verrotten, ontbinden rottend dier = aas, kreng rottend lijk = kreng Rotterdamse Tramweg Mij. = R.T.M. rottig – bedorven, rotting = badine, bederf, ontbinding, rotan, stok rottingolie = rotanolie, (stok)slaag rotvis = kwabaal, puitaal, rotzak = beroerling, smeerlap rotzooi = bende, keet, prullerij, puinhoop, reut, rommel, shit, troep, uitschot, wanorde, zooi, zwijn(d)erij rouge – smink roulatie – circulatie, omloop roulette - gokspel, hazardspel, kansspel, waagspel route = koers, reisweg, richting, weg, vaarweg routine = bedrevenheid, ervarenheid, ervaring, sleur, vaardigheid, vlugheid rouw = droefheid, ruw, smart, treurigheid, treurnis, verdriet rouwband = pleureuse rouwbeklag = condoleance, p.c. rouwdienst - uitvaart rouwen - treuren rouwfloers = krip, sluier rouwig = bedroefd, treurig rouwkleur = geel, lichtbruin, violet, wit, zwart rouwmis = requiem rouwsluier = floers, krip, lamfer roven = dieven, gappen, jatten, kapen, ontnemen, pikken, ontvreemden, plunderen, rampassen, schuimen, stelen, weghalen rover = bandiet, dief, gapper, inbreker, jatter, kaper, ladelichter, misdadiger, ontvoerder, overvaller, pikker, piraat, plunderaar, schavuit, schurk, steler roverij – diefstal, marode royaal – goedgeefs, gul, kwistig, liberaal,mild, onbekrompen, rijkelijk, ruim(schoots), vorstelijk, vrijgevig, weldadig royalisme = koningsgezindheid royalist = camelot, koningsgezinde royalistisch = koningsgezind royalty = aandeel royement = schrapping royeren = doorhalen, schrappen roze – bleekrood, lichtrood roze gloed op gezicht - blos rozelaar – egelantier, rozenboom , rozenstruik, rozenboktor - muskusbok rozenboom – rozelaar rozelaurier = oleander rozenkrans = bidsnoer, paternoster, rosarium rozenstruik - rozelaar rozentuin = rosarium rozet – haarkrans, kokarde,sierknoop rozijnenbrood - kramiek rubber = balata, elastiek, gummi, guttaperchalatex, para rubberboom = hevea, (Ind.) karet rubberdraad = lastex rubbersoort = balata, para rubidium = Rb rubriek = afdeling, categorie, groep, klasse, titel, ruchtbaar – bekend, wereldkundig ruchtbaar worden - uitlekken ruchtbaarheid = bekendheid, openbaarheid ruchtig - rumoerig ruditeit = lompheid, onbeschaafdheid, ruwheid rug = rik rugdeel van een paard – kruis ruggelen – twijfelen, weifelen ruggelings = achterover, achterstevoren, achteruit ruggengraat = fut, karakter, pit, spina, wervelkolom ruggengraatsverkromming = kyfose, lordose, scoliose ruggenmergaandoening = myelitis ruggenmergstering = tabes ruggensteun – hulp, onderstand rugkorf = hot, kamis, korf, mars rugmand = korf rugstuk – lende rugt - onkruid rugwaarts = achteruit, retro, terug rugwaarts gedicht = kreeftdicht rugwand = achterwand rugzak – pukkel, ransel rugzijde = achterkant, dorso rugzijde van penning = revers rui = (haar)uitval, tooiverlies, verlies ruien = verharen, vervellen, ververen ruif = rasteel, ruifel, voederrek ruif voor hooi - hooibak ruif voor paarden - rasteel ruifel = ruif ruig = behaard, begroeid, borstelig, harig, oneffen, ruw, stekrlig, woest ruig behaard - harig ruig bont – astrakan ruige rand = braam ruigharige hond - terrier ruigschaaf – roffelschaaf ruiken – geuren, rieken ruiker – bloembos, bloemstuk, bloemtuil, boeket, bosje, tuil ruil = chance, transactie, verruiling, verwisseling, wissel ruilen - wisselen ruilmiddel = geld ruim = breed, dik, groot, groots, kolossaal, lobbig, mild, omvangrijk, overvloedig, rijkelijk, royaal, weids, wijd ruim bedeeld - rijk ruim dames kleed – sak ruim en groot – breed ruim en gul - mild ruim en vrolijk = riant ruim genomen – globaal ruim sop – zeewater ruim van omvang - groot ruim vertrek = hal, lokaal, zaal ruim voorhanden - overvloedig ruim voorzien – gesorteerd ruimdenkend – liberaal ruime mantel - cape ruime plek – plein ruime voorzaal - hal ruimtelijk = overvloedig, rijkelijk, veel ruimen – ledigen, leegmaken, schoonmaken ruimer – nachtwerker ruimhartig - royaal ruimschoots = mild, overvloedig, rijkelijk, royaal ruimte = afstand, armslag, bestek, gebied, heelal, inhoud, lokaal, marge, omvang, plaats, spatie, speling, vertrek, wijdte ruimte binnen de sluisdeuren = kolk ruimte in bebouwde kom = park, plein ruimte in een woning - kamer ruimte in muur = holte, nis ruimte in Romeins huis = atrium ruimte in schip - ruim ruimte in trappenhuis = portaal ruimte naast de letters = marge ruimte op bovengang = portaal ruimte tussen de letters = spatie ruimte tussen de letters openlaten - spatiëren ruimte tussen huis en straat = bordes,stoep ruimte tussen twee plaatsen = afstand ruimte tussen twee planken = kier, reet, spleet ruimte voor de straatdeur = portiek ruimte voor onderzoek = laboratorium, lab. ruimte voor vee – kraal, stal, weide ruimtegebrek = plaatsgebrek ruimtelijk – driedimensionaal, stereo ruimtelijk klinkend - stereo ruimtelijke weergave - stereo ruimtemeter = stàre ruimtemodel – stereogram ruimteschip – raket, ruimteveer ruimtevaarder = (astronaut) kosmonaut, Carpenter, Gagarin, Glenn, Nicolajev, Popovitsj, Schirra, Shephard, Titov, Mc.Divitt, White ruimtevaart – astronautiek ruimteveer - shuttle ruimtevrees = agorafobie ruin = hengst, paard ruïne = ondergang, verderf, verwoesting ruïne = puin, puinhoop, bouwval ruinen – castreren ruineren - bederven ruïneus = fataal, nadelig, verderfelijk ruis = rietvoorn ruisen = ritselen, suizen, zoemen, zoeven, zwatelen ruispijp = rietfluit, schalmei ruit – glas, raam, rombus, venster ruiter – cavalerist, dragonder, hooirek, meikever, paardrijder, ridder, rijdèr, ulaan ruiter met lans = lansier ruiter op wacht = vedette ruiterafdeling = eskadron ruiterbende = kornet ruiterfeest - concours, jumping ruitergevecht = joeste, ruiterij, toernooi ruiterij = cavalerie, spahi ruiterkleding - rijbroek ruiterlaars = stevel ruiterlansier = ulaan ruiterlijk = eerlijk, onomwonden, openhartig, oprecht, ronduit, sportief ruiteroptocht = cavalcade ruiterpet - cap ruitersabel = pallas, sarras ruitersoldaat = huzaar, kurassier, ulaan ruitersport – paardensport ruitertje - meikevertje ruitertrom – pauk ruitervest - rijbuis ruiterwacht – vedette ruiterzitting - zadel ruitvormig = rhomboïdaal, romboïdaal ruitvormig mineraal = spaat ruitwagen = gebbe ruizig – bronstig, lastig, moeilijk, tochtig ruk = haal, schok, stoot, trek, windvlaag rukken = trekken rukvlaag = rukwind rul = meikever rul = hobbelig, los, mul, pulverig rum met heet water = grog rumboon = chocoladeboon, suikerboon rumineren = herkauwen rumoer – alarm, drukte, gejoel, geraas, getier, herrie, kabaal, lawaai, leven, ophef, opschudding, poeha, stampei, tumult rumoerig = druk, lawaaierig, levendig, luidruchtig, onstuimig, roerig, wanordelijk, wild, woelig rumoermaker – levenmaker rumoer om niets – drukte, poeha run – bestorming, eek, looistof, ren, spurt, stormloop, toeloop rund = bizon, buffel, domoor, ezel, herkauwer, karbouw, koe, os, pink, schaap, stier, vaars, wisent runderbiefstuk - entrecote runderen – vee rundervet - ongel rundervlieg = daas, horzel, runderziekte = kalfziekte, likzucht, miltvuur, tongblaar, trommelzucht, tuberculose, veepest rund met vetbult - zeeboe rundvee – hoornvee rund voor de slacht - mestkoe rune – hiëroglief runnen – exploiteren, rennen, stremmen, runner = dekknecht, gastenlokker, zeeman, varensgast runsel = leb, stremsel rups = masker, rijp, vlinderlarve rupsband = (voertuigen) chenille, rupsketting rupsendoder = graafwesp, koekoek, sluipwesp rupseneter = koekoek rupsketting = rupsband rupsvormige fluweelzijde = chenille ruptuur = breking, breuk, onenigheid, onmin, vredebreuk, ruraal = landelijk Rus = Kozak, Tartaar rus – agent, bloembles, kozak, plag, politieagent, rechercheur, speurder, stille, veldbies, zode rush = stormloop Rusland = U.S.S.R., Sovjet-Unie Russisch boerenarbeider - moejik Russisch gebergte = Kaukasus, Oeral Russisch, geheime politie = Gepoe Russisch gewicht = pud Russisch grootvorst - Iwan, Peter Russisch heerser = tsaar Russisch keizerlijk bevelschrift - oekase, ukase Russisch koningshuis = Romanov Russisch monnik - starets Russisch muziekinstrument = balalaika, balaleika Russisch paleis - kremlin Russisch parlement = doema Russisch rijtuig = droschke, kibitka, kibitke Russisch rijtuig met drie paarden - trojka Russisch schiereiland = Kola Russisch snaarinstrument = balalaika Russisch staatsman = Lenin, Stalin Russisch theeketeltje = samovar, samowar Russisch tokkelinstrument - balalaika Russisch voertuig = telega, trojka Russisch vorst = Iwan Russisch wagenvoerder - jamstsjik Russische afstandsmaat = werst Russische boer = moejik Russische boerenwoning = isba Russische brandewijn = wodka Russische communist = bolsjewiek Russische componist = Borodien, Balakirew, Cui, Glazoenow, Moussorgsky, Prokowjew, Rachmaninov, Sjostakowitsch, Tsjaikowsky Russische dans – gopak Russische distel - loogkruid Russische dorpsgemeenschap = mir Russische drank - koemis, kwast, samogon, wodka Russische grasvlakte = steppe, toendra Russische grensrivier = Oeral Russische grootgrondbezitter = bojaar Russische grootvorst = Iwan, Peter Russische herenboer = koelak Russische jenever = vodka, wodka Russische jongensnaam = Alexander, Anatoli, Fjodor, Nikolai, Oleg, Sergej, Valeri, Vladimir, Viktor, Wassilei Russische keizerstitel = tsaar Russische kinderjuffrouw – njanja Russische kunstmaan - spoetnik Russische meisjesnaam = Alevtina, Anna, Galinka, Katja, Lasma, Olga, Tamara Russische mijl = werst Russische munt = kopeke, roebel, Russische naam voor een bodem - podzol, tsjernozom Russische plaats = zie: plaats in de Sovjet-Unie Russische priester - pope Russische rivier – 2 Aa, Ob 3 Don, Ema, lli, Ket, Oka, Tas 4 aleg, alma, Bija, Boeg, Duna, Emba, llek, Jana, Kama, Kara, Lena, Msta, Newa, Oefa, Rion, Swir, Waga 5 Amoer, Desna, Dwina, Irgis, Koera, Kolwa, Lowat, Mezen, Oeral, Oessa, Oezen, Onega, Soera, Soswa, Terek,Tobol, Tsjoe, Witim, Wolga 6 Alazan, Angara, Amedyr, Dnjepr, Dnestr, Ingoed, Irtysj, Katoen, Keltma, Kolekma, Olenek, Pinega, Pripet, Samara, Knoper, Koeban, Kolyma, Mologa, Moskwa, Njemen, Olekma, Olenek, Pinega, Pripet, Samara, Sjilka, Wasjka, Wilija, Wjatka 7 Bjelaja, Daugawa, Dojets, Kljazma, Manytsj, Sary-soe, Selenga, Selenga, Tolloma, Twartsa, Wisjera 8 Berezina, Jenissei, Khatanga, Petsjora, Pjastina, Sjisjkit, Soekhowa, Syr-darja,Tsjekswa, Welikaja, Wetloega 9 Amoe-darja,Indigirka, Wytsjegda 10 Boegtarma, Toegoenska 11 Tsjoesowaja Russische ruiter = kozak Russische schrijver = Dostojewsky,Gogol, Gorki, Pasternak, Tolstoi, Toergenew, Tsjechof Russische staatsman = Lenin, Stalin Russische stad = Orel, Moskou Russische steppe = toendra Russische stormwind – boeran Russische volksdans - trepak Russische volksvertegenwoordiging voor de revolutie = Doema Russische vorstennaam = Alexei, Alexander, Boris, Iwan, Peter, Nicolaas Russische zandwoestijn = koem Russische zelfstandige boer in het oude Rusland = koelak Russische zweep = knoet rust = gemak, kalmte, ontspanning, pauze, slaap, stilstand, stilte, vrijaf, vrede rust in een vers = caesuur, cesuur rustbank = canapé, divan, sofa, ottomane, slaapbank rustdag = sabbat, zondag rusteloos – druk, gejaagd, ongeduldig, ongedurig, roerig rusteloze – woelwater rusten – pauzeren, relaxen, roesten, uitblazen rustend = emeritus, em, b.d. latent rustend predikant = emeritus, em. rust en kalmte – geduld, gemak rusten op – leunen, steunen, stoelen rusten op bed – slapen rust en vrede - stilte rusticiteit = boersheid, onbeschaafdheid rustiek = boers, landelijk, onbeschaafd, ruw rustig (muz.) = comodo, sostenuto rustig = bedaard, geduldig, gerust, gezapig, kalm, koest, lakoniek, mak, ontspannen, placide, stil, tam, vredig, vreedzaam rustig doorgaand – gestadig rustig en tevreden – vreedzaam, vredig rustig eten – tafelen rustig iemand – stille rustig rondlopen - darren rustig wandelen = flaneren, kuieren, slenteren rustige draf - looppas rusting = harnas; overloop rustoord (bijbel) = Elim rustplaats = bed, divan, ledikant, leger, retraite, slaapbank, sponde rustplaats voor vogels = roest, stok rustpoos – pauze, reces, vacantie rustpunt in psalm = sela (h) rustpunt na dagmars = etappe rusteken (muz.) = fermate, pauze, sela rusttijd = nacht, pauze, vakantie rust tussen de bedrijven - pauze rustverstoorder = klepper,onruststoker, ratel, spelbreker rut = blut, platzak Ruthenium - Ru ruw – bars, botweg, bruut, cru, grof, hardhandig, harig, lomp, onbewerkt, oneffen, ongezuiverd, ongezouten, ruig, rauw, woest, wreed ruw behaard = ruig ruw blok = bonk, klomp ruw en driest – wild ruw en hobbelig – oneven, ongelijk ruw en mat - stroef ruw en ongebleekt = ecru ruw en ongebleekt linnen = canvas ruw en uitgelaten – baldadig ruw hard - ongenadig ruw mens – barbaar, bruut, lomperd, woesteling ruw Noors hout – ellen ruw slepen - sleuren ruw stuk = bonk, brok, knoest ruw vruchtomhulsel – bolster ruw wild mens - woesteling ruwaan = rouwdouw ruwaard = landvoogd ruwbast = lomperd ruwbladige plant = heliotroop, longkruid, vergeet-mij-niet ruwe aanraking = botsing, por, stomp, stoot ruwe aantekening – krabbel ruwe berekening – raming ruwe brokken – gruis ruwe kerel - lomperd ruwe opium (Mal.) – amfioen ruwe rockmuziek - punk ruwe steen massa = rots ruwe stof = frotté ruwe vent - rabauw ruwharig – ruig ruwharige herdershond - bouvier ruwheid = hardhandigheid, hardvochtigheid, hobbeligheid, hommeles, oneffenheid, onenigheid, ongevoeligheid, stroefheid ruwig – oneffen ruw leder – suede ruwweg – globaal, onnauwkeurig ruzie – amok, bonje, conflict, gekijf, geschil, heibel, herrie, kijf, krakeel, kwestie, mot, onenigheid, onmin, onvrede, (Ind.) perkara, strijd, tweedracht, twist, vete ruzie maken – bekvechten, kiften, kijven, twisten, vechten, ruzie = (pop.) mot ruzie makend = twistend, kijvend ruziemaker = stoker, vechtjas ruziezoeker = kwerulant S sa = komaan, welaan saai = dor, droog, duf, eentonig, lijzig, maf, ongezellig, sloom, smakeloos, taai, traag, vervelend saai = kamelot, serge saaien – garnalennet saaiheid - dufheid saai mens = droogpruim, droogstoppel saam – bijeen, getweeen, onderling saamgeknepen hand - vuist saamhelmig - synanthee saamhorig – eendrachtig, eensgezind, solidair, verbonden saamhorigheidsgevoel - solidariteit Saarlandse plaats = Saarbrücken, Saarlouis sabaeisme = sterrendienst sabbat = zaterdag sabbatsvierder - sabbattariër sabbelen = likken, zuigen sabberaar - koevoet sabberen - babbelen, kladden, kletsen, knoeien sabel - bazelaar, degen, rapier, sarras, zwart sabel, deel van een - gevest, kling sabelantilope - spiesbok sabelbek - kluut sabelbont = zibeline sabeldolfljn = orca, orka, zwaardwalvis sabelen – hakken, houwen, slaan sabelkoker – sche(d)e sabelkwast = dragon, troetel, trottel sabelschermen – sabreren sabotage – terreurdaad saboteur – vernieler, tegenwerker sabreur - vechtjas saccharomyceet - (bier)gist saccharose - sucrose sacerdotaal = priesterlijk Sachalin, berg in - Nevelsk sacherijn = ellende, narigheid,neetoor, verdriet sacherijnig – boos, kwaad, zeurderig sachet – reukzakje sacoche - zadeltas sacraal = gewijd, heilig sacrament = avondmaal, biecht, doop(sel), eucharisti, huwelijk, oliesel, priesterschap, vormsel sacrament aan het altaar, heilig - eucharistie sacramentariër - Gnapheus, Hoen, Smit sacramentsprocesie - bronk sacreren = heiligen, wijden, zalven sacrificeren - offeren sacrificie = (mis)offer, opoffering sacrilege = heiligschennis sacristie = kerkekamer sacristiemeester = koster sacrosanct = heilig, onschendbaar sadisme – kwellust, kwelzucht, wreedheid sadist = kweller, onmens, wreedaard sadistisch - wreed sado – ossenkar, rijtuig Sadrag - Hananja safari = karavaanstocht, jachtexpeditie safe – behouden, beschermd, betrouwbaar, brandkast, deposit, kluis, veilig, zeker safe of brandkast – kluis saffel - slap saffiaan - geitenleer, marokijn saffiaantje – sigaar, sigaret saffie – sigaret saffier – hemelsblauw saffraan - oranjegeel saffraan,valse - saffloer saffraanachtig - saffranig saffraankleurig – geel saga-verteller - sagnamadr sage = legende, mythe, overlevering, verhaal sage - Faust, Gudrun, Nibelungen sagenboek = edda sagenverzameling = edda saggerijnig = boos, lastig, zeurderig saginamos - vetmur saginiet - crispiet sagitta - zeepijl Sagittarius = (Boog)schutter sago = bindmeel, palm(merg)meel sagoientje = zijdeaapje Sahara, bergmassief in de - Air, Ajjir Sahara, deel van de - Adzar, Borma, Borkoe Saint-Lucia, hoofdstad van - Castries Saint-Vincent, hoofdstad van - Kingstown saillant = vooruitspringend, vooruitstekend saillie = boutade, uitval Saipan, hoofdstad van – Garapan sajet – breigaren, stopgaren, stopwol sajetgaren - b(o)rat, brat, stopwol sakkeren - foeteren, vloeken Saksen, hertog(in) of koning(in) van - 4 Anna, Luis, Otto 5 Anton, Boris, Bruno, Frans, Johan, Karel, Maria, Petro 6 August, Carlos, Edward, Eilia, Ernest, George, Herman, Magnus, Manuel, Orduif, Simeon, Willem 7 Charles, Gebhard, Hendrik, Leopold, Liudolf, Maurits 8 Albrecht, Augustus, Bernhard, Frederik, Gertrude, Mathilde 9 Ferdinant, Lotharius, Swanhilde, Wulfhilde 10 Christiaan 11 Maximiliaan Saksische boerenhoeve = loshoes Saksische leider - Aelle Saksische weide of dorpsplein - anger, Brink salade = latuw, sla, slaatje salamander - axolotl, olm, sirenida, urodela, vuurgeest salamanderwol - amiant salanganen - collocalia salariëren = bezoldigen salaris = bezoldiging, gage, honorarium, loon, soldij, traktement, verdienste,wedde, werkloon salarislijst – loonlijst salaris of gage – loon salaris of loon - inkomen salarisvermeerdering - opslag, loonsverhoging salat, hij die de-aankondigt - moeezzin salat, houding bij de - raka, sudjud saldo – kastegoed, overschot, rest(bedrag), resultaat, uitkomst salet - ontvangkamer, onrvangst, salon saletje - zijkamer saletjonker = dandy, fat, lion, modejonker salicacee - abeel, espe, populier, salix, teenhout, wilg, witblad, witboom salicoside - salicin Salicylalcohol - saligenine, saligenol salie - salvia salie, Jeruzalemse - kaarskruid salie, wilde - hennepnetel salificatie – zoutvorming saline - zoutmijn salivatie - ptyalisme, polysiatie, speekselvloed salmi - wildragout salmiakpastille = dropje salomonslelie - lelienarcis salomonszegel - dalkruid, mot, polygonatum salon = ontvangkamer, pronkkamer, salet, zaal salonheld – lion salonheldin - lione salonkastje = bonheur saloon - dranklokaal salpen - thaliacee salpeter - kaliumnitraat salpeterbloemen - muursalpeter, muurzout salpeterigzuur zout - nitriet salpetervorming - nitrificatie salpeterzout - nitraat saltimbanque = kunstenmaker salto – buiteling, duikeling, sprong salto mortale = dodensprong salubriteit = gezondheidstoestand salueren = begroeten, groeten salus = S., heil, welzijn salutatie = begroeting saluut = begroetinggegroet, groet, heil, vaarwel salva (salvo) = behoudens,voorbehouden Salvador, munt in El - solon Salvation Army = S.A., Heilsleger salve - gegroet, heil salvia - salie salvinia - vlotvaren Salzburg, bergland in - Salzkammergut Salzburg, rivier in – Enns, Mur, Salzach samaar – tabbaard, vrouwenkleed samarium - Sa, Sm. sambar - rusa sambucus - vlier sameet - flueel samen – aaneen, allebei, beide, beidjes, bijeen, gezamenlijk, ineen, onderling, tegader, tegelijk, tezamen,vereend, samenbinden – hechten, koppelen samenbrengen – bijeenroepen, verenen, verenigen samenbundelen = concentreren samenbundeling = concentratie samendoen - bijeenvoegen, samensmelten, verenigen samendrommen - scholen samendrukbaar = compressibel samendrukken – knijpen, persen samendrukking – compressie samengaan van bedrijven - fuseren samengaand - inhaerent samengaren = opzamelen samengebonden bundel rijzen = gard, roe, roede samengebonden graanhalmen – garf, garven samengeknepen bal = prop samengeknepen hand = vuist samengepakt - compact samengeperst = dichtgeklonken samengesmolten afval = slak samengesteld = complex,gecompliceerd, geleed, gestructureerd, ingewikkeld, meervoudig, synthetisch samengesteldbloemige plant = aardwortel, afrikaan, alant, alsem, andijvie, artisjok, aster, zulte, bertram, chrysant, cichorei, composieten, dahlia, distel, edelweiss, ganzebloem, havikskruid, kamille, klis, knoopkruid, korenbloem, kruiskruid, madeliefje, okersouw, paardebloem, roerkruid, schorseneer, sla, wormkruid, zinnia, zonnebloem samengestelde ether = ester samengesteldheid = ingewikkeldheid, veelledigheid samengetrokken bijwoord - eel,weer samengevat – beknopt, kort, summier samengewarde massa = klit samengroeisel = concrement samenhang - cohesie, context, continuiteit, draad, structuur, verband samenhang verliezen = losgaan samenhangend = adherent, coherent, consistent, dichtheid, solide, verwant samenhangend geheel = eenheid samenhangend stuk gras = zode, pol samenklank – akkord, harmonie samenkleven = agglutineren samenkleving = agglutinatie samenklinken = nieten samenklontering = agglutinatie, conglomeraat, koek samenklontering van steden = agglomeratie,conurbatie samenkomen - ontmoeten samenkomst = conferentie, congres, meeting, toeloop, vergadering samenleving = communiteit, convent, dorp, gemeenschap, konvent, maatschappij samenleving (biol.) = symbiose samen lezen = bijeen zamelen samenloop = ineenlopen, parallellisme samenlopen – stromen samenmengen – vermengen samen met - benevens samenpakking = agglomeraat, opeenhoping, verdichting samenpersen = comprimeren samenpersing = compressie samenraapsel = allegaartje, divers, mengelmoes, mengsel, mixture, ratjetoe, troep, varia, zooitje samenroepen - alarmeren samenscholen - groeperen samensmelten van metalen = legeren samensmelting = fusie, holding, legeringtrust samenspannen – heulen, samenzweren samenspanning = combine, complot, komplot samenspel = ensemble, harmonie samenspelen - combineren samenspraak = conversatie, dialoog, discussie samenstel – stelsel, systeem samenstel van balken - gebint samenstel van afvoerbuizen – riolering samenstel van delen – gestel samenstel van getakte horens - gewei samenstellen – assembleren, bouwen, componeren, construeren consulteren, formeren, maken, monteren, verbinden, vervaardigen, vormen, samenstellend deel = component, element samenstellende factoren - elementen samensteller van een kabinet = formateur samensteller van een muziekstuk - componist samensteller van het kortschrift - Groote, Pont samenstelling - compositie, compositum, constructie, formatie, structuur samenstelling van gelijksoortige maatschappijen = trust samenstemmen = harmoniëren samenstemming = harmonie samenhechten - verenigen samenhopen - opstapelen samenklank - harmonie samenkleving - agglutinatie samenklinken - harmoniëren samenklontering - conglomeraat samenkomen - vergaderen samenkomst - convent, vergadering samenkomst (van gelieven) - rendez-vous samenkomst (van staatslieden) - conferentie, congres samenlading - groupage samenleving - commune, communiteit, dorp, gemeenschap, maatschappij samenloop - concurnus samenloop van omstandigheden - coïncidentie samenlopen - klonteren, stollen, stremmen, samenpakking - agglomeraat samenpersen - comprimeren samenroepen - convoceren samenroeping - convocatie samenscholing - oploop samensmelten - alliëren samenspanning - complot samenspel - ensemble samenspraak - colloquium, dialoog samenspreking - bespreking, gesprek, overleg samenstel - stelsel, systeem samenstel van accu’s – accumulatoren, batterij samenstel van lijnen - liniatuur samentelling = optelling samentrekken van stof - krimpen samentrekkend middel = aluin samentrekking = concentratie, conjunctie, contractie, kramp, stuip samentrekking van edel – eel samentrekking van spieren – kramp, stuip samentrekking van twee stoften = osram samenvallen – coïncideren,overlappen samenvatting = excerpt, overzicht, recapitulatie, resumé, som samenvattingsteken = accolade samenvloeien – integreren samenvoegen – aanhechten, combineren, koppelen, lieren, verbinden,verenigen samenvoeging – agglomeratie, combinatie, hereniging, naad, vereniging samenvoeging van te en den = ten samenwerken – medewerken samenwerken van renners - combine samenwerking = coöperatie,eendracht samenzijn - vergaderen samenzwering = combine, complot, komplot sammelaar = leuteraar, talmer, teut sanatorium = herstellingsoord sanctie = bekrachtiging, dwang(middel), goedkeuring sanctificatie = heiliging, heiligspreking sanctioneren = goedkeuren, bekrachtigen sanctuarium = heiligdom sanctus = s., heilig(e) saneren = zuiveren, ordenen sanering = ordening, zuivering, gezondmaking sandaal - opank sandaal met hak - sandalet sandaal met touwzool – spadrille sandwich – boterham, tosti Sandwich-eilanden - Hawaii saneren - gezondmaken, ordenen, zuiveren sanering - gezondmaking, herstel, opruiming, ordening, zuivering sanforiseren - stuiken sangen - paars Sangihe-eilanden, een der - Sangihe, Siaoe, Tagoelandan sanguinisch = driftig, volbloedig, vurig sanguinivoor - hematofaag sanikel = breukkruid sanitaire inrichting = bad(kamer), bidet, douchecel, lavet, wastafel, W.C. sanitas = gezondheid San Sebastian - Izurum Sansevieria - slangentong, zwaardtong Sans gêne – ongedwongen, vrij Sanskrit, kenner van het - Sanskritist Sanskrit, met het,verwante taal - Zends sant - heilige, sint, st. Santa Catarina, hoofdstad van - Florianopolis Santalacee - bergvlas, thessium santé = gezondheid, heil, proost, skol santjes - proost santin = heilige Säntis-gebergte, top in het - Altmann, Girenspitz, Ohrlikopf, Säntis Saoedi-Arabie, hoofdstad van - Riaad Saoedi-Arabie, provincie van - Asir Saoedi-Arabische munt - girsh, riyal Saoedi-Arabische stad - Damman, Djidda, Mekka Saône-et-Loire, hoofdstad van het departement - Macon sap = levensvocht, nat, saus, vocht, vruchtennat sapanhout - verfhout sapgroenboom - wegedoorn saphout - lijsterbes sap in het lichaam – lymfe sap laten vloeien - tappen saploos – uitgedroogd, voos sapmachine - pers sapodilla - sawoe saponiet = zeepsteen sapotacee die gutta-percha levert - payena sapotilboom - Sawo(e) sappe – loopgraaf sappelaar - zwoeger sappelen = ploeteren, zwoegen sappe(r)degroentje - herfstbergamot sapperen - ondergraven, ondermijnen sappig = mals, smeuïg, welig sappig en zacht - mals sappige vrucht = ananas, bes, citroen, druif, kers, mandarijn, meloen, peer, perzik, pruim, sinaasappel, tomaat sappige zomerpeer = jut saprijk = succulent saprogeel - gyttia sar = kwelgeest, kweller, pestkop, plaaggeest, plager Saraceen - Moor Saraceenskruid - helmbloem, pijpbloem sarcasme – cynisme, spot sarcastisch - cynisch sardien - pelser, pilchard sardientje - sprot Sardinië, rivier op - Tirso Sardiniër - Sard sardis = bloedsteen, carneool sardonisch = boosaardig, duivels, grijnzend, satanisch, spottend sardijn - sprot sarepta - Sarfath Sargossa-zee - Krooszee, Wierzee Sarong, deel van een – badan sar of kwelgeest - treiter sarras = (ruiter)sabel sarren – dwarszitten, jennen, kwellen, narren, negeren, pesten, plagen, prikkelen, tanen, tarten, tergen, treiteren, uitdagen sarrend – plaagziek, tergend, uitdagend sarrig - plaagziek, trgend sarring - gesar, terging sas = pret, schik, schutsluissluis, sluiskolk, spui, verlaat sasmeester – sluiswachter sassen – plassen, schutten sassenier – sluiswachter sasser - sluiswachter Sarkatchewan, hoofdstad van - Regina satan = Belial, demo(o)n, droes, duivel, Lucifer, (n)ikker, verleider, verzoeker satanisch - demonisch, diabolisch, duivels, hels, sardonisch satans - demonisch, duivels, vervloekt, verwenst, satelliet = begeleider, bijplaneet, handlanger, kunstmaan, maan, trawant, wachter satelliet van de aarde - maan satelliet van Mars - Deimos, Phobos, satelliet van Saturnus - Dione, Enceladus, Hyperion, Japetus, Minas, Phoebe, Rhea, Tathys, Titan sater = atyr,bosgod, faun, halfgod satijn = glanszijde, atlas satijnachtige stof – satinet satinella – voeringstof satineren – gladmaken, glanzen satinet - satijnweefsel satirdrama - Cycloop, Ichneutai satire = hekeldicht, hekeling, schimpdicht, spotdicht satirisch - hekelig, spottend satirisch artikeltje - speldeprik satiricus = hekeldichter satiriek = hekelend, spotachtig satisfactie = genoegdoening, voldoening sattig – dampig, heiig satraap = ban, heerser, landvoogd, podesta, stadhouder, saturatie = verzadiging saucijs = braadworst Sauerland, rivier in - Lenne sauf-conduit = vrijgeleidebrief saumon - zalmkleurig sauna – badhuis, heteluchtbad, stoombad saus = jus, sap, vla, roux, vleesnat sauslook = sjalot sautoir = ketting, St. Andrieskruis sauvegarde = vrijgeleide sauveren = behouden, redden savanne - grasvlakte savant = geleerd savante – blauwkous, pronkwijf savoir-vivre - levenskunst savonet = zeepbal Savoye, hoofdstad van - Chambéry Savoye, lid van het huis – 4 Bona, Otto 5 Eugen, Frans, Karel, Maria 6 Aimone, Bianca, Filips, Thomas, Victor 7 Amadeus, Emanuel, Humbert, Jolanda, Lodewijk, Mafalda, Umberto 8 Adalbert, Emmanuel, Eugenius, Filibert, Giovanna, Isabella 9 Clothilde, Ferdinant, Francesca, Pgilibert 10 Margaretha Sawa - rijstveld Sawoboon - breiappel, sapodilla saxofoon = sax sax-hoorn - bugel saxifragacee - aalbes, astilbe, deutzia, goudveil, jasmijn, klapbes, kruisbes, moederplant, parnassia, ribes, tellima saxofoon, uitvinder van de - Sax scabiës = schurft scabreus - gewaagd, obsceen, onwelvoeglijk, schuin, welvoeglijk scafander = duikerpak, reddinggordel, zwemgordel scala = gamma, rangorde, reeks, toonladder scalp – hoofdhuid scalpel - ontleedmes Scandinaviër = Deen, Lap, Noor, Ijslander, Zweed Scandinavische dichter = Skald Scandinavische hoofdstad - Helsinki, Kopenhagen, Oslo, Stockholm Scandinavische jongensnaam - Brengt, Haakon, Lars, Lennart, Olaf, Olie, Sven Scandinavische munt = kroon, kr, öre Scandinavische taal = Deens, Fins, IJslands, Noors, Zweeds, scandium – sc scannen – aftasten, afzoeken scanner - aftaster Scaramouche - hansworst scarlatina – roodvonk scenario – draaiboek, speelboek scenarioschrijver - scenarist scène = ruzie, toneel, voorval scepsis = scepticisme, twijfel(zucht) scepter - heerschappij, koningsstaf, oppergezag, rijksstaf scepticisme - skepsis scepticus – ywijfelaareel, strop scha – nad schaaf – rasp, roffel schaafafval - schaafsel schaafbank - vlakbank schaafkrullen - schavelingen schaafmes van leerlooiers – slichtmes schaafsel van hout - krul schaafwond - abrasie, krab, ontvelling, schram schaakfiguur - dame, kasteel, koning(in), loper, paard, pion, raadsheer, toren schaakgrootmeester = Aljechin, Botwinnik, Donner, Euwe, Fischer, Flohr, Hort, Ivkov, Kéres, Korchnoi, Larsen, Lasker, Najdorf, Pachman, Petrosian, Postisch, Reshevsky, Reti, Smislow, Spasski, Tal schaakhandelIng = slaan, zetten, rocheren schaak spelen - schaken schaakstuk = dame, kasteel, koning(in), loper, paard, pion, raadsheer, toren schaakterm = gambiet, mat, offer, pat, remise, rochade, rokade, rocheren, schaak, slaan, zet schaaktoren - bemmel schaaktijd - kamerdag schaakzetten - vastzetten schaal – bak, coupe, criterium, drageoir, (eier)dop, graal, kom, maatstaf, norm, pel, plateel, scala, schotel, verhouding schaaldier = garnaal, hummer, kieuwpoot, krab, kreeft, langoest, mossel, oester, pissebed, schelpvis, snel, steekmossel, strandkrab, visluis, watervlo, wolkrab, zeegarnaal, zeekrab, zeekreeft, schaaldieren - conchyliën, crustaceeën schaaldier/roeisprietig = eenoog schaalgeld - waaggeld schaalheer – collectant schaalmodel - maquette schaalrechten - accijnzen schaaltje - capella schaalvrucht - kastanje, noot schaamachtig – bedeesd, verlegen schaamheuvel - venusberg schaamkleed = lendendoek, paan schaamlid - teeldeel schamrok der negers – lendedoek, paan schaamte = gêne, schroom schaamteblos - schaamrood schaamtegevoel - pudeur schaamtegevoel wekkend – gênant schaamteloos - ongegeneerd chaamvoeg = symfysis schaap - argalishaap, Crossbred, hamel, merino, moeflon, ooi, ovis, ram, Shropshire, South-Down, var, Wensleydale schaap aan het hoofd van een kudde - belhamel schaapachtig - bête, dom, onnozel schaaperwtjes - veldlathyrus, vogelwikke schaapherder - schaper, scheper schaapjes op het droge hebbend - binnen schaapkameel = lama schaapsdravik - schapngras schaapshoofd - domoor, lomperd schaar – aalgeer, kouter, kudde, meent, menigte, ploegblad, schor, verzameling schaarbaar = kapbaar schaarbos = kreupelhout schaarden = kerven schaarhout = hakhout, schalmhout schaarlijster - kramsvogel, veldlijster schaarpoot - chelipede schaars - betuin, gering, karig, krap, spaarzaam,weinig, zelden, zeldzaam schaarsheid - gebrek, karigheid, tekort schaarsnede = knip schaarste = gebrek, tekort, zeldzaamheid schaarweide - mark, meent schaats - doorloper, Noor, scheuvel schaatsdomein - ijsbaan schaatsen = ijzers, scheuvels, schaverdijnen schaatsenrijden = hardrijden, scheuvelen, schoonrijden schaatsenrijder - schaatser schabberig - armoedig, kaal, versleten schabbernak - cavalje, kwajongen, rakker schabel – knielbankje, voetbankje, strafbankje schabullig - armoedig, haveloos, kal schacht = gang, grappenmaker, kam, koker, mijningang, put, pijp, staak, spier, staaf, stang, steng, stok schachthalm - paardestaart schadde - veenzode schade – afbreuk, averij, molest, nadeel, panne, pech, scha, strop, tegenslag, verlies schade aan auto - deuk schade aan schip - averij, molest schade berokkenen – benadelen, duperen, schade doen - benadelen, beschadigen, deren schadelijk - nadelig, ongezond, onnut, onvoordelig schadelijkheid - nadeel schadelijk insekt - bietevlieg, graanvlieg, koolvlieg, luis, meeltor, mot, teek, uienvlieg, wesp schadelijk knaagdier = rat schadelijke bladluis = bloedluis schadelijke daad - streek schadelijke vliegensoort = fritvlieg, halmvlieg, rozenvlieg schadeloosstellen – indemniseren, vergoeden schadeloosstelling = bonificatie, compensatie, indemnisatie, indemniteit, smartegeld, vergoeding, verhaal schaden – aanranden, benadelen, deren, kwetsen schadeopnemer – expert schadepost – strop schade toebrengen - benadelen schadevergoeding - indemniteit, schadeloosstelling, smartegeld, verhaal schaduw = lommer, scheem, schim schaduwachtig - schimmig, vaag schaduwbeeld = schim, silhouet schaduwen – bespieden, arceren, volgen schaduwgestalte – schim schaduwkant = keerzijde, luwte schaduwpalm – gebang schaduwportret - silhouet schaduwproef - skiascopie schaduwvogel - hamerkop schaduwwolk = cumulonimbus,stapelwolk schaduwzoekend - ombrofiel schaduwzijde = keerzijde, luwte, nadeel schaffelen – slenteren, sloffen, sukkelen schaffen - bezoegen, opdissen, verlenen, verstrekken schaft - pauze, rust schaften – eten, pauzeren, rusten schaftlokaal = kantine schafttijd - etenstijd, schoft schakel = band, kettingrig, schalm, school schakelaar – aanzetknop, onderbreker schakelbord - paneel schakeling = verbinding schaken = ontvoeren, roven schaker van Helena = Paris schakering = kleurschikking, nuance, tint, variëteit schaking - ontvoering schakering van kleuren = bont schaker van Helena - Paris schako - chakot schalleachtig gesteente = fylliet, kleisteen, lei schalie – lei schalieachtig gesteente – kleisteen, lei schalier = kantstijl schalk - bengel, grapjas, grappenmaker, guit, leperd, lolbroek, ondeugd, schelm, snaak, strop,Uilenspiegel schalkheid - plaaglust schalks = grappig, guitig, loos, ontdeugend, plagend, plagerig, schelms schallebijter – kamkever schallen – galmen, luiden schalm – kettingring, schakel, sluiting schalmei = herdersfluit, rietpijp, veldpijp schalmen - sjappen schalmhout = schaarhout, hakhout scham - veneilandje schamel = arm, armelijk, armoedig, armzalig, behoeftig, driepoot, haveloos, kaal, karig, mager, pover, schraal, schriel schamel bezit = armoedje, boeltje schamele woning = hut, krot, plaggenhut, stulp schamelheid - armoede schamen = generen schamp = beschimping, schimpscheut, spot schampavie spelen - vluchten schampen = afglijden, afstuiten, slippen schamper = honend, minachtend, smadend, smalend schamperen - sneren schampere opmerking = sneer schampere woorden = hoon, spot schampig - glad, glibberig schandaal = aanstoot, ergernis schandaleus – aanstotelijk, schandalig, schandelijk, ergerlijk schandalig = aanstotelijk, abject, ergerlijk, infaam, sc(h)andaleus schandband - kruistitel schande = blaam, blamage, oneer, smaad, smet, vlek schande aandoen – blameren, verlagen schande, te, maken = onteren schandelijk = abject, eerloos, erg(erlijk), gemeen, honteus, infaam, laaghartig, min, onterend, smerig, snood, zedeloos standhout - kruis schandpaal – kaak, pranger schandteken - brandmerk schandvlek - smet, oneer schandvlekken – bezoedelen, onteren schans – bastion, bolwerk, halfdek, kade, lunet, stadswal, versterking, vesting, wal schansgraver – mineur, sappeur schans in de vorm van een halve maan = ravelijn schanskorf - gabion schap – leg(plank) schapenaard - volgzaam(heid) schapenbloem - madelief(je) schapengeluid - blaten schapenhaar = wol schapenkaas - Rocquefort schapen met zeer fijne wol – merinos schapenscheerder - ploter schapensoort - argali, heideschaap, karakoel, moeflon, merino, txelaar, tzigaia, urial schapenvacht waarvan wol verwijderd is = ploot schapenvet = lanoline schapenvellen scheren – ploten schapenvlees - hamelvlees schapenwei = dries schapenwolkjes - cirro-cumulus, cumulo, cirrus schapenzalf = lanoline schapenziekte – aamt, blauwtong, blein, botgal, bradsot, draaiziekte, klauwzeer, leverbotziekte, pootzeer, schapenteek, trommelziekte schapepootmouw - gigotmouw, hammouw schapevacht zonder wol – ploot schap in kast - kastplank schappelijk – billijk, eerlijk, fair, fatsoenlijk,matig, netjes, open, redelijk, schikkelijk, tamelijk schapraai - spinde schar = krit, platvis schare = horde, massa, menigte scharen = ordenen, rangschikken scharenslijper = scharensliep scharlakenkleur – bloedrood, hoogrood scharlin - schalk, schavuit scharluip - griel scharminkel = geraamte, magere, ribbenkast, spektakel, wanorde, zielepoot scharnier = cardo, har, harre, hengsel, her, herre, knier, lee, spil scharnier van een hengsel = har(re) scharre – ploegschaar scharrel – vrijer, ratelaar scharrelaar – kreukelaar scharrelen – rommelen, verkeren, vrijen scharrelvogels – coraciae scharren – graaien, grissen, krabben schart – schram schartel - ratelaar schat = dot, fortuin, hartendief, lieveling, rijkdom, snoes, troetel, vermogen schat (Fr.) - trésor schatbewaarder = penningmeester, thesaurier schateren – brullen, kwetteren, lachen, proesten schaterlachen – schateren, uitproesten schatkamer - aerarium, rijkskas, tresoor, trezorie schatkist – fiscus, staatskas, thesaurie schatlijster - koperwiek schatmeester = thesaurier schatplichtig - cijnsbaar, contribuabel schattebout = liefje, lieveling schatten - aanslaan, begroten, bepalen, beramen, evalueren, gissen, gokken, prijzen, raden, ramen, rekenen, stellen, taxeren, waarderen schatter – prijzer, taxateur, waardeerder schattig = aardig, beeldig, innemend, lief(tallig), snoezig schatting – begroting, belasting, cijns, gis, gok, heffing, mening, raming, taxatie, tribuut, waardering Schaumburg-Lippe, hoofdstad van – Bückeburg schauw – schaduw schavelen – opschuiven schaven - afschrappen, effenen, gladmaken, vlakken, zoeten schavotkleurig – vaalrood schaver – bankwerker schavot – stellage, stelling schavuit = bandiet, bengel, bink, boef, boosdoener, deugniet, fielt, galgebrok, guit, hellebrok, (Ind.) katjang, misdadiger, onverlaat, ploert, raddraaier, rover, schelm, schobbejak, schurk, snaak, snoodaard schede – foedraal, koker, omhulsel, vagina schedel = bekkeneel, cranium, (doods)kop doodshoofd Schedelberg = Calvarieberg, Golgotha schedelbeschouwing = cranioscopie schedelboor = trepaan schedel, deel van de - achterhoofdswiggebeen, bovenkaak, hersenpan, jukbeen, mondholte, neusbeen, neusholte, onderkaak, oogkas, ploegschaarbeen, slaapbeen, traanbeen, verhemeltebeen, voorhoofdsbeen, wandbeen, zeefbeen schedelhuid – scalp schedelinhoud - hersens schedelkapje - kalot, keppeltje, kipa, pileolus schedelleer = craniologie, frenologie, schedellichten - trepanatie schedelloos visje = lancet schedelmeter = cefalometer schedelmeting – craniometrie schedeloperatie - trepanatie schedeloperatie instrument = craniotoom, trepaan schedelplaats = Golgotha, Calvarieberg schedelpunt = kruinpunt scheef = aflopend, hellend, krom, onzuiver, oplopend, schuin, vals, vertrokken scheefbloem - iberis scheefheid - asymmetrie scheefkelk – arabis scheefliggend - dwars scheel = loens scheeliet – tungsteen scheem – schaduw schelvet - darmvet, plukvet scheel zien = heteroforie, loensen, strabisme, strabismus scheenbeen – tibia scheepsadministrateur - purser scheepsaffuit - rolpaard scheepsbalk - steng scheepsbeitel - kaaf scheepsbemanning = crew, equipage scheepsbeplanking - boeisel scheepsbeschuit – kaak, zeekaak scheepsbevrachter = cargadoor, stuwadoor scheepsbewijs - bijlbrief scheepsbezitter = reder scheepsboek = journaal scheepsboek bij de marine - devies scheepsbouw = bras, gei, kabel, stag, takelage, toppenant tros, tui, tuig, val, want scheepsbouwproefstation - proefdok, sleeptank scheepsdagboek - journaal, logboek scheepsdeel = anker, bak, berghout, boeg(beeld), brug, campagne, davit, dek, huid, kajuit, kasteel, kiel, kombuis, kraaiennest, mast, plecht, ra, roer, ruim, schegbeeld, spant, steven, vooronder, zeeg scheepsdek = dek, plecht, promenade scheepsdokter = chirurgijn scheepsdweil - zwabber scheepseigenaar = reder, uitruster scheepsemmer = puts scheepsexploitant = reder, scheepseigenaar, uitruster scheepsgeleide - convooi scheepsgeleider = loods scheepsgeraamte = casco, inhoud scheepsgerei = mast, tui, zeil scheepsgezagvoerder - kapitein scheepsgezel - matroos, varensgezel scheepsgids - loods scheepsherstelplaats = dok, kade, helling, werf scheepshut - cabine, kooi scheepsinstrument – kompas, radar scheepsjongen – ketelbinkie, putger, zeun(tje) scheepsjournaal – dagboek, logboek scheepskabel – tui scheepskamer - kajuit scheepskamer voor officieren - longroom scheepskeuken = kombuis scheepskist - zeemanskist scheepskoopman - tagrijn scheepsladder = touwladder scheepslader = stuwadoor scheepslading – carga, vracht scheepsleuning - reling scheepslicht = fanaal scheepslichter - kameel scheepslier – winch scheepsloon - gage scheepsmaat = ton, tonnage, nt. scheepsmaat = matroos scheepsmakelaar - cargadoor scheepsmatras = bultzak scheepsneus = steven scheepsondernemer = reder, scheepsexploitant uitruster scheepsonderneming - rederij scheepsonderofficier = schieman scheepspapier - manifest, metbrief, monsterrol, zeebrief scheepspassagier = opvarende scheepspersoneel – bemanning scheepsraam – patrijspoort scheepsreis – vaart scheepsroer - stuur scheepsromp = casco scheepsruim voorin = vooronder scheepsruimte = tonnage scheepsschade - averij scheepsschoonmaker = classificeerder scheepsstrijd - naumachie scheepsstut - apostel scheepstakel – gei, lier, talie scheepsterm = bakboord, bestek, giro, kabel, kombuis, kompas, laveren, loevert, log, peilen, peiling, ra, reling, roerganger, sextant, stuurboord, want scheepstimmerbedrijf – werf scheepstimmerwerf – helling, scheepswerf scheepstocht - cruise scheepstouw - bras, gei, gijn, kabel, leng, stag, toppenant, tros, tui, val scheepstrap – valreep scheepstros - kabel scheepstuig = laadboom, ra, takelage, want scheepstype - coaster scheepsuitruster = reder scheepsuitrusting - apparel scheepsverblijf = hut, kajuit, kombuis, kooi, lounge, roef, vooronder scheepsvloer = dek scheepsvolk - bemanning, zeelieden, zeelui scheepswacht - hondenwacht, dagwacht, platvoet scheepswand - boord scheepswant - takelage scheepswending - boegslag scheepswerf - kielkade scheepswerkplaats = werf scheepswerktuig - handspaak, windboom scheepswezen - nautiek scheepswrak = casco scheepszoetelaar - kadraai, parlevinker scheepszwabber – dweiil, kog scheepvaart = koopvaardij, navigatie, rederij scheepvaartbedrijf = rederij scheepvaart betreffend – nautisch scheepvaartmisdrijf – muiterij, zeeroof scheepvaartondernemer = reder, uitruster scheepvaartondememing = rederij scheepvaart, tak van - binnenvaart, carbotage, kustvaart, lijnvaart, trampvaart scheepvaarttermen – 2 ra 3 aap, bak, dek, fok, gei, hak, hek, mik, rol 4 bark, brem, brik, brug, geus, kiel, klik, last, luik, rara, roer, ruim, want, zeeg 5 anker, bilge, boord, davit, ralijk, scheg, sloep, staag, steng, tjalk, vrang 6 beting, bezaan, bonnet, bramra, fregat, gaffel, girder, gusset, hommer, kompas kotter, leuver, logger, plecht, rahout, ralijst, ratuig, razeil, reling, steven, tanker, zaling 7 aapzeil, brassen, breefok, conster, dekhuis, deklast, dokkiel, fokkenra, klamaai, kluiver, kraaien, krabber, lastlijn, pardoen, perdoen, railing, reehout, roerpen, roerpot, schegge, snijzeil, spardek, stagfok, tentdek, valreep, vissing, vulling 8 bagijnera,bakboord, brambras, bramstag, bramwant, bramzeil, broeking, brughuis, diepgang, journaal, kampanje, koftjalk, laadboom, laadruim, mastdoft, raveling, schoener, sjorring, slederak, spanblok, stagzeil, volschip, vrijboord, windboom 9 begijnzeil, boeganker, boegbeeld, bootshaak, bramsteng, drifthoek, fokkemast, grootzeil, handspaak, kokerkiel, kruismast, kruiszeil, lummelpot, marssteng, mastkloot, maststoel, ondermast, rakkeslee, schavotje, stampstok, stokanker, tunnelwel, wulfspoor 10 ankerkluis, barkentine, boegspriet, druilsmast, gaffelzeil, kruissteng, paternoster, piekleuver, schegbeeld, schuurgang, shelterdek, stakelvuur, stengestag, stengewant, stuurboord, trunkschip, vingerling 11 bezaansboom, brikkentine, broodwinner, deplacement, kluiverboom, patrijspoort, roosterbaar, schaamplaat, schoverzeil, spankerboom, stagzeilval, stakellicht, stroomanker, turretschip, vrachtschip 12 bovenkruisra, grietjesteng, kuildekschip, onderkruisra, Plimsoll-merk, schoenerbark, schoenerbrik, schoenerzeil 13 bezaansgaffel, torendekschip, voorbramsteng, voormarssteng 14 bovenbramsteng, bovengrietjera, gaffelschoener, grootbramsteng, grootmarssteng, kofferdekschip, ondergrietjera, schotsmannetje 15 drie-eiland-schip, aheltordakschip, topzeillschoener, voorbovenbramra, vooronderbramra 16 grootbovenbramra, grootonderbramra, voorbovenmarsera, voorondermarsera 17 bovengrietjesteng, grootbovenmarsera, grootondermarsera gaftopzeilschoener scheepvaartwezen = nautiek scheer - gierzwaluw scheerapparaat - shaver scheerbaas = baardschrapper, barbier, coiffeur, figaro, kapper, schrapper, styler scheerbalk - hanebalk scheerbenodigdheden = aftershave, aluin, crème, kwast, mesje, preshave, scheercrème, scheerkwast, scheermes, scheerspiegel, zeep scheerbliek – brasem scheerder - barbier scheergebint – kapspant scheergerei - aftershave, aluin, crème, kwast, mesje, preshave, scheercrème, scheerkwast, scheermes, scheerspiegel, zeep scheerhout – aanbinder scheerlijn – tui, scheerling - hondpeterselie, kervel, pijpkruid, waterscheerling scheersalon – kapperszaak scheersteen – aluin scgeerzolder - vliering scheg = homp, klamp, wig, schegbeeld - boegbeeld schegbord - kamhout scheiden – afbreken, afzonderen, doorhakken, heengaan, klieven, losgaan, ontbinden, ontkoppelen, schiften , schisma, selecteren, separatie, splitsen, uiteengaan, verbreken, verdelen, vertrekken scheiden uit het leven - doodgaan, sterven scheiding - afreis, afscheid, afzondering, grens, haag, heg , separatie, schot, schutting, splitsing, trouwbreuk, verbreking, vertrek scheiding in delen = verdeling scheiding in kleding - naad scheiding tussen landen - grens scheiding van grondsoorten = granulair-analyse schiding van metalen - loutering scheiding van stoffen door een membraan – dialyse scheiding van tuinen - haag scheidingslijn = afbakening, grens, rading scheidingswand, niet benige - diafragma scheidsman = arbiter, scheidsrechter scheidsmuur = beletsel, hinderpaal, tussenmuur scheidsrechter = arbiter, goeman, referee, scheidsman, umpire,wedstrijdleider scheidsrechteren – fluiten scheidsrechterlijk - arbitraal, arbitrair, compromissaal scheikunde = chemie scheikunde van de aardbodem - geochemie scheikunde van het leven = biochemie scheikundig - chemisch scheikundig element = zie: elementen scheikundig gebeuren = reactie scheikundige = analist, chemicus, chemieker, laborant scheikundige reactie bevorderend - katalysator scheikundige term = agens, base, gel, loog, neerslag, reagens, verbinding, zuur scheikundige verbinding = base, disomeer, ester, ether, hydroxide,oxyde, zout, zuur, scheikundige werking = reactie scheil = mesenterium scheilijn = grenslijn scheilvet = darmvet scheipaal = grenspaal scheiwater - salpeterzuur scheiweg - kruisweg scheizer - steengaver schel - bel, fel, hel, helder, oogvlies, schil schelden - beledigen, foeteren, honen, knorren, kijven, razen, schimpen, tieren, uitkafferen, uitvaren, vloeken scheldnaam = spotnaam scheldnaam voor een agent - klabak scheldnaam voor een Duitser = böche,mof scheldnaam voor een Nederlander - Hollander, kaaskop scheldnaam voor een Spanjaard – maraan scheldpartij - tirade scheldwoord = invectief scheleend - brilduiker, brileend schele hoofdpijn = migraine schelen - afwijken, haperen, mankeren, ontbreken, schorten, verschillen schelf = bies, hooistapel, hoop, klamp, korenhoop, mijt, opper, riet, stapel, tas Schelfzee – Rietzee schelklinkende trompet - klaroen scheikruid = gouwe schellak = gomlak schelle kreet = gil, krijs schellen = bellen, luiden schelletje - klingel schellinkje - engelenbak schelm = bengel, boef, booswicht, gannef, guit, kwajongen, leperd, ondeugd, picaro, rakker, schalk, schavuit, schobbejak, spitsboef, snaak, vagebond schelmerij = bedriegerij, euveldaad, schurkerij, schurkenstreek schelmpje - boefje schelms - grappig, guitig, schalks, schurkachtig schelmstuk = euveldaad, schelmerij schelp - schaal schelpaarde = kalkmergel schelpdier = eendenmossel, kokhaan, kokkel, mossel, oester, slak, ulk schelpdieren - conchifera, conchyliën schelpkreeften - ostracada schelpengruis = grit schelpenvorm - harp, kasket, klipkousnaals, rol, stormhoed, toot, trompet schelpgrind = crag, krag schelpsoort - ammon schelpvis = kreeft, mossel, oester scheluw = scheef, scheel, verwrongen schelven - tassen schelvis = kabeljauw, leng, rondvis, stokvis, wijting schelvisachtige - anacanthinus, gul, keek, kabeljauw, koolvis, kwabaal, leng, lom, meun, pollak, schelvis, steenbolk, stokvis, vorskwab, wijting schelvisduivel – potvis schelvisfilet - lekkerbekje schelijzer - klinkhamer schema = concept, ontwerp, opzet, overzicht, patroon, plan, rooster, schets schema van een film = draaiboek, scenario schema van verbuiging – paradigma schematisch - summier schematische voorstelling - diagram schemel = dwarshout, voetbankje schemer - halfduister, tweeduuster schemerachtig - vaag schemerdonker - halfduister, schemerig schemerig – duister, halfdonker, hazengrauw, vaag schenden - belasteren, beledigen, beschadigen, kwetsen, misvormen, onteren, ontheiligen, ontsieren, ontwijden, overtreden, toetakelen, verbreken, verkrachten, vernielen schender - onteerder schendig - afzichtelijk, eerrovend, lasterlijk, schandelijk, schendend, vernielend schending - beschadiging, inbreuk, verminking schending van eenbelofte - woordbreuk schending van trouw = verraad schendtaal - lasterpraat, lastertaal schendtong = eerrover, kwaadspreker, lasteraar schenkbank – buffet, tapkast schenkbuisje = tuit schenkel - dij(been), onderbeen, schink schenken – aanbieden, afstaan, doneren, doteren, geven, gieten, kwijtschelden, offeren, offreren, presenteren, slijten, tappen, trakteren, verleden, weggeven, wijden schenker = donateur, donator, donor, gever, tapper, vereerder schenkgerei = fles, kan, karaf, theepot schenking – aalmoes, cadeau, donatie, dotatie, gave, gift, kado, legaat, present schenkinrichting. = tuit schenkkamer = bar, buffetkamer schenkkannetje = ampul schenkmond = kraan, pijp, tuit schenkster der goden - Hebe schenktafel - buffet schenkvat = kit schennis – aanranding, inbreuk, ontheiliging, ontwijding, overtreding, schending schennis van trouw – verraad schep = bats, schop, spade schepel – dl, graanschopmaatvat schepeling - bootsgezel, bootsmaat, bootsman, ketelbinkiematroos, olieman, schipper, stoker, zeeman schepelingen - baksvolk, équipage schepemmertje = aker, gajoeng, puts schepen - wethouder schepen en vaartuigen - m.s., s.s. 3 aak, ark, bok,bol, bom, jol, keg, kog, kof, m.t.b 4 bark, bons, boot, brik, cano, duck, giel, hulk, jonk, kaag, kaan, kano, kiel, kits, kwak, lark, pink, pont, poon, smak, snik, snip, somp, veer, vlet, vlot, wade, yawl 5 aviso, bette, eiker, galei, jachtkajuit, kogge, otter, patas, pinas, pluit, pluut, praam, prauw, scheg, skiff, spits, sloep, tjalk, ramp 6 barkas, baulea, beuger, bireem, blazer, boeier, botter, drakar, fregat, galjas, gondel, karaak, korvet, kotter, logger, palaja, pampus, ponton, punter, rijnaak, sampan, schouw, schuit, sleper, snekar, snekke, stomer, tanker, wherry 7 aalpoon, baardze, brander, clipper, coaster, dromone, duwboot, galjoen, galjoot, karveel, klipper, korjaal, kruiser, lichter, pamfiel, padjala, pluiter, raschip, sharpie, smekja, spanker, tartaan, tjotter, trawler, treiler, trireem, woonark 8 aaltjalk, bijlander, duikboot, gierpont, hoogaars, kofschip, korftjalk, mailboot, orembaai, praamaak, raceboot, roeiboot, samoreus, schoener, schokker, sleepaak, spitsbek, tankboot, veerpont, vlieboot, volschip, zeilboot, zeilkano 9 barkentijn, boeieraak, boorschip, brigantijn, dekschuit, gaffelaar, hekwieler, kieljacht, koelschip, loodsboot, motorboot, paketboot, patjalang, radarboot, slagschip, sleepboot, slijkpraam, smakschip, speedboot, stevenaak, stoomboot, tambangan, tankschip, zeilschip 10 cargoschip, clipperton, draakjacht, fluitschip, motorschip, mijnenveger, onderzeeër, pakketboot, pantjalang, pentjalang, poonschuit, praamschip, quadrireem, spankuiler, snipschuit, speeljacht, trekschuit 11 aanvalsboot, adviesjacht, baggerschip, binnenschip, kabellegger, kustvaarder, mijnenlegger, onderlosser, panneschuit, reddingboot, scholschuit, slagkruiser, sloeplogger, steekschuit, voldekschip, vrachtschip 12 kuildekschip, modderschuit, pantserschip, reactorschip, reddingsboot, schoenerbark, schoenerbrik, spardekschip, spiegelschip, tentdekschip, turbineschip, zolderschuit 13 pantserfregat, schutdekschip, walvisvaarder 14 containerschip, gladdekschip, pantserkruiser, passagierschip, raderstoomboot, regenboogjacht 15 pantserdekschip, schaduwdekschip, shelterdekschip scheper = herder, hoeder, schaper schepje voor suiker - lepeltje scheplepel - puls scheplicht = bovenlicht, koekoek, vallicht schepnet - boshaam, dregge, gebbe, oeverhaam scheppen – creeren, formeren, maken, opdoen, opnemen, opstellen, putten, smeden, teweegbrengen, veroorzaken, voortbrengen, vormen, wrochten scheppend kunstenaar = auteur, beeldhouwer, choreograaf, componist, dichter, etser, houtsnijder, illustrator, poëet, pottenbakker, schilder, schrijver, tekenaar, toneelschrijver schepper – herder, hoeder, maker, pagaai, schepkaas schepper god = demiurg schepping = creatie, formatie, heelal, kosmos, opus, werk scheppingsboek = Genesis schepping in zeven dagen - hexameron schepriem - pagaai, peddel schepsel = creatuur, dier, etre, etter, mens, nuf, sterveling, wezen schepseldienst = afgoderij schepsel of wezen - mens schepvat = hoosvat, put schepwagen = gebbe scheren – ontharen, ordenen, spannen, trimmen scherf - diggel, las, stuk scherfje – gruizel schering - kettingdraad scherm – afschutting, beschutting, coulisse, umbrella, doek scherm van rijshout = rits schermbloemige = anijs, berenklauw, bevernel, dille, eppe, karwij, kervel, komijn, koriander, peen, peterselie, pijpkruid, scheerling, selderie, torkruid, venkel, wortel schermbloemigen - bifora, umbelliferen schermdak – luifel schermen – beschutten, strijden schermdegen = fleuret, floret schermen, rang in het - meester, prevot schermlist = fint schermoefening = assaut scherm tegen de zon - parasol schermterm – nastoot, pareren, riposteren scherm van rijshout - rits schermwapen = degen, fleuret, floret, sabel scherp - acuut, bijtend, bits, bitter, cassant, cru, fel, fijn, gepunt, gestreng, diftig, grievend, hatelijk, heftig, hel, krenkend, kwetsend, onverbloemd, onvriendelijk, penetranr, pikant, puntig, rigide, schrander, snar, snedig, snijdend, spits, stekelig, straf, streng, subtiel, venijnig, vinnig, wrang, wreed, zerp, zuur scherp afkeuren – laken, hekelen scherp deeltje hout = splinter scherp doorhalen – metten scherp en pijnlijk - stekend scherp geluid = gil, klap, knal, kreet schrp grievend - bitter scherp kijken = gluren, loeren, ogen, spieden, turen, scherp maken = slijpen, wetten scherp mesje – vlijm scherp omlijnd – duidelijk, helder scherp riekend gas = ammoniak scherp smakend = gortig,rans, ranzig, scherp staan - schrap scherp toekijken - gluren, loeren, ogen, turen scherp toelopend = conisch, geer, piek, spits scherp uitkomend – schel scherp van smaak – bitter, miers scherp van smaak (Mal.) - pedis scherp voorwerp - beitel, bijl, degen, els, kling, lans, mes, naald, pen, piek, pijl, pen, pin, priem, speer, speld, spies, zaag scherp zuur – eggig, rans, rins scherp zwaard = kling scherpe berisping = uitbrander scherpe blik = adelaarsblik scherpe bocht = haarpin, knik scherpe kant - haar scherpe kant van mes = neg, negge, snee, snede scherpe kant van steen of hout - neg, negge scherpe kromme nagel = klauw scherpe punt – spits scherpe spade - stik scherpe uitval = tirade scherpen – aanzetten, haren, punten, slijpen, spitsen,punten, wetten scherpen, de geest - oefenen scherpen, een molensteen - billen scherpen, een potlood - (aan)punten, slijpen scherpen, een zeis - haren scherpheid - scherpte scherphoekig - oxygoon scherpkruid - asperugo scherprechter = beul, hangman scherpriekend gas = ammoniak scherpschutter (Eng.) = sniper scherpschutter in het Italiaanse leger - bersaglieri scherpslijper – letterknecht scherpte - krasheid scherpzinnig = gis, helder, ingenieus, intelligent, listig, pienter, puntig, schrander, slim, spits, subtiel, vernuftig scherpzinnigheid - perspicaciteit scherts = aanstellerij, aardigheid, badinage, boert, buffa, gein, gekheid, grap, humor, joke, kortswijl, leut, luim, oele, raillerie, spot(ternij) schertsen – boerten, ekscheren, railleren, spotten schertsend - moquant schertsend (muz.) = scherzando schertsend muziekstuk = scherzo scherven – afbrokkelen, kerven, schilferen schervengericht = ostracisme schets = aanleg, concept, model, ontwerp, overzicht, plan, project, schema, tekening, tracé schetsen - tekenen, ontwerpen, uitbeelden schetser - tekenaar schetsmatig = schematisch schetsontwerp - plan schetterig = luidruchtig scheuchzeriacee - zoutgras scheur = barst, bres, breuk, glip, kloof, opening, reet, spleet, kier scheurbuik = scorbuut scheuren = barsten, beschadigen, splijten, (van een)rijten, ritsen, omploegen scheuring = afscheiding, tweedracht, tweespalt, schisma, verdeeldheid scheuring makend = schismatiek scheuringmaker - raskolnik, schismaticus scheurtje - barst scheurtje in nagel = haper scheut = ent, loot, lot, poot, stek, spier, spruit, stek scheuteling = big, schram, varkentje scheutig = bereidwillig, goedgeefs, gul, onbekrompen, opgeschoten, royaal, rijzig, vrijgevig scheut of loot – stek scheut vocht – plons schuvel - schaats schevelbeen – schiefel scheuvelen – schaatsen scheve zijde - geer schibbetje - splinter schicht = bliksemflits, pijl, straal, zonnestraal schichtig = bang, haastig, schielijk, schrikachtig, schuchter, schuw, vreesachtig sch ie – keg, spie, wig schiefer = leisteen schiefer, zwarte - ampeliet schielijk = gauw, haastig, onverwachts, onverwijld, plotseling, ras, schichtig, snel, vlug schielijk spreken – rabbelen schier = bijkans, bijna, bijster, grauw, grijs, haast, helder, nagenoeg, temet schiereiland = peninsula, landtong schiereiland bij Canada - Gaspe schiereiland -Iberië - Istrië, Kola, Korea schiereiland in Azië = Korea, Sinaï schiereiland in Europa = Iberië schiereiland in de Adriatische Zee - Istra, Istrië schiereiland in het Gardameer – Sirmione schiergans = rietgans schiervlakte = peneplain schierzand – bleekzand, loodzand schietbaan – doelen schietbenodigdheden – munitie schietbevel - vuur schietbus = klapbus, proppenschieter schietdoel - roos schieten – knallen, paffen, poefen, vuren schieten, geld - lenen, voorschieten schieten, laten - loslaten, vieren schieter – blaffer, paffer schietgat dat van boven open is - embrasure schiethoog - tiro schietkatoen - nitrocellulose schietlood - loodlijn, paslood schiet met pijlen - Amor schietmotten - trochoptera schietpatroon – kogel schietprojectielen - munitie schietschijf = doel, doelwit, roos schietspoel - schieter schietstoel - navet schiettoestel = zie: schiettuig schiettuig = boog, flobert, geweer, houwitser, kanon, karabijn, mitrailleur, mortier, musket, pistool, revolver schietvereniging – schutterij schietvogel - sperwer schietvoorraad = ammunitie, munitie schietwapen – bazooka, blaffer, boog, geweer, harpoen, jachtgeweer, houwitser, kanon, karabijn, katapult, mitrailleur, mortier, musket, pistool, revolver, sten schietwapen met pijl - boog schiften – afzonderen, scheiden, selecteren, sorteren, uitzoeken, zeven schijf – damsteen, moot, part, plak, snede, stuk schijfkwallen - scyphozoa schijfraket - erucastrum schijftol – gyroscoop schijf vis – filetmoot schijfvormig - platrond schijn = aanzien, air, alsof, dkmantel, glans, kwasi, mine, pseudo, quasi , schim, voorkomen, waas, schijnas - sympodium schijnbaar = alsof, loos, pseudo, quasi schijnbaar bekeerde Moor of Jood - maraan schijnbaar levensloze toestand - abiose, schijndood schijnbare tegenstrijdigheid = paradox schijnbeeld - hersenschim schijnbekering - morisk schijndood - abiose, asfysie, asfyxie schijnen – glanzen, gloeien, lichten, lijken, schitteren, stralen, verlichten schijngestalte van de maan = fase, EK, LK, NM, VM schijngevecht = spiegelgevecht schijngoud = doublé, semilor, similor schijngrond = voorwendsel, spitsvondigheid schijnheilig - bigot, femelachtig, hypocriet, uitgestreken schijnheilige - hypocriet, huichelaar, kwezel, tartuffe schijnheiligheid - bigotterie, hypoctrisie schijnkrans = verticillaster schijnmengsel = emulsie schijnoorlog = manoeuvres schijnrat - koeroero schijnreden = drogreden, sofisme, voorwendsel schijnsel = glans, glimp, gloor, licht, straling, zweem schijnsel van een lamp - licht schijnspurrie - spergularia schijnstoot = fint schijnstrijdig = paradoxaal schijnstrijdigheid - paradoxie schijntje – halfhemdje, zier schijnverpopping – pseudonimfose schijnvertoon – bluf schijnvol - voos schijnvroom - hypocriet, onoprecht, schijnheilig schijnvrucht = aardbei, ananas, botte, kalebas, moerbei, rozebottel vijg schijnvrucht van een roos - bottel schijnweerstand = reactantie schijnwerper – spot, zoeklicht schijnwetenschap = filosofaster, filosofist, galantisme scheitebroek - lafaard schik = genoegen, leut, lol, pret, plezier, sas, tevredenheid, vreugd(e) schikgodin – Atropos, Clotho, Lachesis, norne schikgodinnen = Ate, Atropos, Clotho, Lachesis, Moiren, Nornen, Parcen schikkelijk = billijk, fatsoenlijk, gepast, redelijk, schappelijk, tamelijk schikken – aanpassen, arrangeren, beredderen, berusten, bijleggen, conveniëren, draperen, inrichten, opstellen, ordenen, ordening, ordonneren, overeenkomenpassen, plooien, quadreren, rangeren, rangschikken, redderen, regelen, transmissie, vereffenen, vleien, voegen schikken in plooien - draperen schikking = akkoord, arangement, bestand, billijk, compromis, dading, maatregel, orde, ordening, overeenkomst, rangorde, regeling, structuur, tamelijk, vergelijk schil = bast, bolster, dop, doppel, huid, korst, omhulsel, pel, schors, vel, vlies schil, geconfeit-van onrijpe ctrus - sukade schild = aegis, aigis, beukelaar, écu, pavese, rondas, waenbord schilddrager – page, schildknaap, tenant schild in wapen = ecusson schild met Medusahoofd = Aegis schildboog - muraalboog schilder = verver schilders, tekenaars, graficie = 3 Apt, Arp, Art, Bol, Dix, Ket, Loo, Mor, Roy, Vos, Wit 4 Agar, Alix, Apol, Asam, Aved, Bega, Bril, Cuyp, Dail, Doe, Dufy, Dijck, Eyck, Fuhr, Gaul, Goes, Gogh, Goya, Gran, Gris, Gros, Hals, Heda, Klee, Koch, Leck, Lega, Lens, Leys, Miss, Maes, Marc, Menn, Mi Fu, Miro,Moll, Nash, Neer, Paul, Pilo, Post, Reni, Rode, Roos, Rops, Rosa, Rose, Smet, Toma, Tosi, Uhde, Yuan, Zick 5 Abels, Acket, Amiet, Antum, Appel, Artan, Bakst, Bauer, Behan, Belot, Bosch, Caron, Carrà, Carus, Cione, Cleve, Coene, Corot, Cossa, Craig, Daddi, David, Degas, Dolci, Dossi, Dürer, Eishi, Ensor, Ernst, Ewout, Fetti, Foppa, Frank, FugerDaddi, Goyen, Graff, Greco, Grund, Hagen, Hayes, Heine, Helst, Hofer, Hooch, Huber, Kalff, Ketel, Klimt, Knaus, Kniep, Koami, Korin, Kraus, Kubin, Léger, Leibl, Libri, Lippi, Lotto, Luini, Macke, Manet, Manzu, Maris, Mauve, Memmi, Mengs, Metsu, Mikon, Minne, Monet, Moore, Mu-hsi, Munch, Nolde, Oeser, Orley, Ovens, Paola, Peter, Pesne, Pforr, Pozzo, Preda, Redon, Rudin, Rosso, Runge, Sanyo, Sarto, Soest, Steen, Stuck, Thoma, Udine, Velde, Vinci, Vouet, Werff, Witte, Yosai 6 Abbate, Aberli, Albani, Alard, Allers, Altink, Amasis, Amman, Amstel, Andlau, Arniko, Aujame, Basser, Batoni, Behmer, Berghe, Bihzad, Bocion, Brandt, Braqu8e, Buncho, Callot, Campen, Canale, Cantré, Chabot, Ciardi, Claesz, Clouet, Cochin, Cosino, Denner, DerIN, Dillis, Dongen, Dubois, Diccio, Duerer, Dughet, Flinck, Floris, Friesz, Füsli, Geiami, Gérard, Gillot, Giotto, Greuze, Guardi, Guérin, Heckel, Hesdin, Hetsch, Hodler, Hoitsu, Hollar, Holzer, Hsu Pen, Hummel, Ingres, Jettel, Klenze, Kobell, Koetsu, Koller, Kwazan, Latour, Lebrun, Le Nain, Leyden, Longhi, Lurçat, Luyken, Majano, Makart, Mander, Marées, Marini, Masson, Mataré, Ma Yuan, Mensel, Merian, Masdag, Metsijs, Mieris, Millet, Minden, Moreau, Morris, Müller, Nikias, Ni Tsan, Nittis, Ostade, Pacher, Piloty, Piombo, Potter, Rafaël, Renoir, Rethel, Ribera, Rivera, Rohden, Rohlfs, Romamo, Romney, Roslin, Rubens, Rublov, Ruysch, Schick, Schuch, Schütz, Scorel, Sebald, Sesshu, Sesson, Seurat, Signac, Singer, Sironi, strack, Suardi, Tanguy, Tessai, Thiele, Toorop, Traini, Troger, Troost, Turner, Vasari, Wagner, Walser, Werner, Weyden, Wiertz, Wilson, Witsen, Wu Chen 7 Aertsen, Alberti, Algardi, d’Angers, Ansingh, Apelles, Aretino, Baldung, Berlach, Barocci, Bellini, Berchem, Bermejo, Beyeren, Blechem, Böcklin, Boldini, Bonnard, Bosboom, Brouwer, Buchser, Capelle, Cellini, Cézanne, Chagall, Chardin, Chaudet, Chirico, Chirzan, Choshu, Cimabue, Corinth, Cortona, Courbet, Cranach, Daumier, Delvaux, Desprez, Eckmann, Erbslöh, Eretria, Exekias, FattoriFerrari, Firenze, Flaxman, Fouquet, Froment, Führich, Gallait, Gallego, Gauguin, Gavarni, Gessner, Gleizes, Gorivar, Gozzoli, Günther, Hackert, Hamburg, Hartung, Hobbema, Hogarth, Hokusai, Holbein, Hsu Ling, Hung-jen, Hynckes, I Fu chiu, Israëls, Janssen, Kanoldt, Klengel, Klitias, Kneller, Knoller, Koninck, Labisse, Lancret, Lan Uing, Larsson, Laurana, Lautree, Lesueur, Levizki, Leyster, Liotard, Li T’ai-po, Lochner, Lorrain, Maillol, Malouel, Manyoki, Marmion, Marquet, Martini, Matejko, Matisse, Memling, Messina, Munier, Mignard, Millias, Morandi, Morelli, Moretto, Morland, Moulins, Murillo, Neuhuys, Nicilas, Olbrich, Orcagna, Ouwater, Pecheco, Pannini, Percier, Pereyns, Permeke, Peruzzi, Pevsner, Picasso, Pisarro, Poussin, Preller, Prudhon, Richter, Rouault, Russolo, Schadow, Scheits, Schmidt, schind, Seekatz, Seghers, ShihChi Shumman, Sickert, Singier, Slevogt, Solario, Soutine, Stevens, Stimmer, Strozzi, Taraval, Teniers, Tiepolo, Titiaan, Töpffer, Trübner, Tuscher, Ucello, Utamaro, Utrillo, Voutier, Vecchio, Vermeer, Verster, Wang Hui, Wang Wei, Wappers, Watteau, Werkman, Wiegers, Willink, Wouters 8 Ambergen, Antropov, Beckmann, Blondeel, Boccioni, Bramante, Breitner, Bronzino, Brueghel, Buchholz, Campigli, CamperauxCarracci, Carriera, Carstens, Casorati, Castagno, Ceballos, Christus, Courtois, Crivelli, Delaunay, Desnoyer, Dietrich, Edlinger, Eeckhout, Fabriano, Favretto, Figueroa, Flandrin, Fléalle, Frédéric, Gebhardt, Geertgen, Giordano, Giovanni, Girardet, Goltzius, Gossaert, Gromaire, Guercino, Hemessen, Hoffmann, Hsia Kuei, Jongkind, Jordaens, Kaulbach, Keishoki, Kerinckx, Kersting, Kirchner, Kiyonaga, Kiyonobu, Koekkoek, Kollwitz, Kruseman, Krumbach, Kunisada, Lairesse, Lepautre, Lossenko, Magnasco, Magritte, Manfredi, Mantegna, Masaccio, Masolino, Matthieu, Michetti, Montagna, Monorobu, Motonobu, Overbeck, Perugino, Pieneman, Piranesi, Pissarro, Poccetti, Poliakof, Pontormo, Purmann, Rai Sanyo, Rehnault, Reinhart, Reynolds, Richters, Rosselli, Rossetti, Rottmann, Rousseau, Rugendas, Ruysdael, Sandrart, Saraceni, Scheffer, Severini, Sluyters, Soulages, Spitzweg, Spranger, Terborch, Veronese, Vivarine, Vlaminck, Vuillard, Wamdmann, Wang Ch’en, Wang Meng, Whistler, Willmann, Wuchters, Wu Tao-tse, Ziesenis, Zurbaran 9 Achenbach, Altdorfer, Beardsley, Bourdelle, Burgkmair, Cammerano, Canaletto, Carpaccio, Cavallino, Charonton, Chavannes, Coninxloo, Constable, Corbusier, Comelius, Correggio, Delacroix, Desmarées, Elsheimer, Epektetes, Fabritius, Feininger, Feuerbach, Fragonard, Francesca, Franquart, Friedrich, Fromentin, Géricault, Giorgione, Gonçalves, Grünewald, Hennequin, Hiroshige, Hohenfort, Jawlensky, Kandinsky, Kao Ch'i-p'ei, Kauffmann, Kokorinov, Kokoschka, Ku K'ai-chih, Kung Hsein, Kuniyoshi, Leistikow, Lhermitte, Lisiewska, Lissitzky, Malevitsj, Manessier, Metzinger, Mondriaan, Multscher, Pechstein, Pisanello, Portinari, Raedecker, Rembrandt, Robertson, Rochussen, Rodchenko, Rodriquez, Saenredam, Saftleven, Santomaso, Schindler, Schlemmer, Schönfeld, Segantine, Tischbein, Uffenbach, Velasques, Velázquez, Veneziano, Verhaghen, Wouwerman 10 Aldegrever, Bartholomé, Bellechose, Boltraffio, Borgognone, Botticelli, Broederlam, Champaigne, Chang Ch'eng, Chassériau, Coebergher, Dietterlin, Euphronios, Euthymides, Fauconnier, Fragiacomo, Giacometti, Heemskerck, Hegenbarth, Hildebrand, Lautensack, Liebermann, Li Lung-mien, Lorenzetti, Modigliani, Parrhasios, Philoxenos, Pollaiuoli, Polygnotos, Schelfhout, Schongauer, Shen Nan- p'in, Signorelli, Sutherland, Tintoretto, Verrocchio, Vorsterman 11 Apollinalre, Braeckeleer, Brusselmans, Castiglione, Chodawiecki, Derkinderen, Gentileschi, Ghirlandajo, Hirschvogel, Konijnenburg, Maddox-Brown, Maulpertsch, Meistermann, P'an Kung-shou, Primaticcio, Roland Holst, Schäufelein, Strzeminski, Unkoku Togan, Vigée-Lebrun, Wang Yuan-ch'I 12 Caroldsfelds, Gainsborough, Michelangelo, Pinturicchio, Rottenhammer, Rijsselberghe, Thom Prikker, Valckenborch, Weissenbruch 13 Singer Sargent 15 Igarashi Shinsai, Modersohn-Becker, Rembrandt van Rijn, Schmidt-Rottluff, Toulouse-Lautrec, Yokoyama- Taikwin 16 Teniers de Jongere 18 Hennequin van Brugge 19 Duccio di Buoninsegna, Geertgen tot Sint Jans schilderachtig – pittoresk schilderdoek - linnen schilderen = kalken, penselen, verven, wachten schilderen van letters = lettertrekken schilderes - kunstenares schilderfamilie - Brueghel, Maris schildergerei = borstel, doek, ezel, linnen, palet, penseel, raam, tempermes, terpentijn, verf schilderhuis = wachthuis schilderkwastje - penseel schilderij = doek, schilderstuk, stilleven, tableau, tafereel, tafreel schilderij in woorden = tafereel schilderijenkabinet – pinakoteek schilderijen tentoonstellen – exposeren schilderijen tentoonstelling - expositie schilderijenverzameling = kabinet, museum, pinacotheek schilderijenverzameling te Leningrad = Hermitage schilderijenverzameling te Madrid - Prado. schilderijenverzameling te München = Pinacotheek schilderkunst = pictura schilderplankje = palet schildersattribuut = doek, ezel, kwast, lijnolie, linnen, mes, palet, penceel, plamuur, tempermes, verf(kwast) schilderskwast = borstel, penseel schilderslinnen – doek schildersmes - tempermes schildersplankje - palet schilderspraat – bastiet schilderstuk - stilleven schilderstuk in natte kalk = fresco schilderstuk op hout = paneel schildertechniek = tempèra schilderwerk boven schoorsteenmantel - boezemstuk schilderwerk met grijze en bruine tinten – grisaille schilderwerkplaats - atelier schildhoek - vrijkanton schildhouder = tenànt schildklierstoornis – cretinisme, myxoedeem, struma schildknaap – page, schilddrager, wapendrager schildluis - coccida, kommaschildluis, schildpad = chelonia, drieklauw, halswender, karet, langnek schildpadden - testunidata schildpadreiger - nachtraaf schildreiger - kwak schildstof - chitine schildvarken - gordeldier schildvleugelig insekt = kalander, kever, meeltor, meikever, tor schildvlo - eenoog schildwacht = planton, post, wachtpost schildwacht te paard = vedette schilfer – pel, stuk, vel schilferen - bladderen schilfers op het hoofd = roos, schim schilkouter = stroopschaar,voorschaar schillen = doppen, jassen, ontmantelen, ontschorsen, pellen schilletje = pel, vel(letje),vlies schil van een noot – dop schil van erwten - peul schim – droombeeld, fantoom, geest, spook, schaduw(beeld), visioen schimmel = kaam, kaamsel, kaan, kim schimmelachtig - duf schimmel in korenaren = moederkoren schimmelig – kamig, muf schimmels = Fungi schimmelplantje in azijn = azijnmoer schimmelvlies = kaam schimmlziekte - schurft schimmenrijk = Hades, Tartarus schimmenspel - schaduwspel schimmig = mistig, vaagoon, spot schimp - h schimpdicht = hekeldicht, satire schimpen – afgeven, honen, jouwen, rachen, schelden, smalen, spotten schimpnaam – scheldnaam, spotnaam schimpscheut – schamp, sneer, toespeling, verwijt schinde = boombast, schors schink – ham, schenkel schip = aak, bark, bodm, boot, botter, brigantijn, galei, galjoen, kaag, kogge, karveel, klipper, kogge, korvet, kotter, logger, m.s., oceaanreus, onderzeeer, pink, prauw, schoener, schuit, snauw, s.s, stomer, tanker, tjalk, trireem, vaartuig, zeilboot, zeiljacht schip aanklampen - enteren schip als huis = ark, woonark schip als opslagplaats = hulk schip dat olie vervoert = tanker, tankschip schip der Argonauten = Argo schip der woestijn = kameel schip met dezelfde koers = bijligger schip van de wilde vaart = tramp schip van Noach = ark schip vastleggen = aanleggen, ankeren, meren schip voor olievervoer = tankschip, tanker schip voor visvangst - botter schipbreuk – ondergang schipbreuk lijden – stranden, vergaan schipbrug – ponton schipper – vletter schipperaar – plooier schipperen – modderen, knoeien schippersboom = kloet schippersbroek - mots, motse schippersdweil = zwabber schippersknoop - mastworp schipperslied – barcarolle schisma = afscheiding, scheuring, tweespalt, verdeeldheid schit – koeiendrek schitteren = blinken, brilleren, fonkelen, glanzen, glimmen, glinsteren, gloren, lichten, pralen, stralen, schijnen, uitblinken, vlammen schitterend = blinkend, briljant, eclatant, geniaal, glansrijk, grandioos, groots, heerlijk, hel, mooi, prachtig, stralend, subliem, voortreffelijk, uitstekend schitterend feest = gala(bal) schitterend slottoneel = apotheose schitterende ster in het zuiden - Orion schittering = blinker, brille, fonkeling, geflonker, glans, glinster, glitter, luister, praal, pracht, pronk, straling, schittering van de zon - zonneglans, zonnestraling schizofreen = gespleten, krankzinnig schlager = song, succeslied, tophit schlemiel = ongeluksvogel, pechvogel, sloeber, slungel, stakker, schmink – grimeersel, make-up, opmaak schminken = blanketten, grimeren schnabbel – bijverdienste, klus schnaps = borrel, jenever schob = kraan, wagenhuis schobbe – schooier, sloddervos, slons schobbejak – bengel, schavuit, schelm, schoft, schurk, schooier schobben = jeuken, krabben, krauwen, schuren schobberd = schobbejak, schoft, schooier, schurk schobbetje = dubbeltje schobbig = haveloos, schubbig schoeisel – 4 blok, flat, hiep, hoos, muil, pump,slof, trip 5 broos, kloef, kloet, kloon, laars, opank, slets, spike 6 dokker, kistje, loafer, schoen, slofje, stevel, toffel, treter 7 bottine, galoche, moliere, muiltje, rijlaars, sandaal, slipper, stapper, stoefel 8 escarpin, poulaine 9 babouches, badschoen, balschoen, bloklaars, bontlaars, brodequin, gymschoen, instapper, kamermuil, lakschoen, lieslaars, manslaars, pampoesje, pantoffel, rijgschoen, skischoen 10 bergschoen, blokschoen, dameslaars, dansschoen, espadrille, gespschoen, klomplaars, motorlaars, overschoen, puntschoen, regenlaars, rijgbottine, tootschoen, trimschoen, tuitschoen, veldschoen, werkschoen, zeilschoen 11 baggerlaars, damesschoen, gummischoen, herenschoen, klompschoen, rubberlaars, ruiterlaars, schoenklomp, sportschoen, veterschoen, winterlaars, zomerschoen 12 balletschoen, kinderschoen, snavelschoen, sneeuwschoen, spijkerschoen, strandschoen, tennisschoen, visserslaars, wandelschoen, winterschoen 13 cricketschoen, huispantoffel, jongensschoen, voetbalschoen 14 kraagpantoffel schoeisel van hout = klepper, klomp schoeisel van Indiaan = mocassin schoeisel zonder veters = sloffen, slippers, laarzen, klompen, kleppers, pantoffels schoelje – fielt, schoft, schuimer, schurk, sloeber, sujet schoenband - veter schoendeel = hak, neus, zool schoenhersteller – lapper, schoenmaker schoenlepel = schoenhoorn, laarzenknecht schoenmaker - lapper, pik, schoenlapper schoenmakersgaren = spinaal schoenmakersgerei – borstel, els, hamer, leest, mes, naald, priem, rasp, spinaal schoenmakersriem - spanriem schoenmakersstoeltje - driestal, drievoet schoenoogje = malie schoenpoetsmiddel - schoensmeer schoenvetergaatje = malie schoen voor adleten - spike schoenvorm = leest, model schoepenrad – rotor, turbine, waaier schoer - schouder schoerhaai – zeeëngel schof – lade schoffel – luierman, schrepel schoftelaar = damhert, eland schoffie = schooiertje, straatjongen schoft – fielt, ploert, bruut, rust, schavuit, schobbejak, schurk, vlegel, rusttijd, schooie, sujet schoftachtig = gemeen, vlegelachtig, schurkachtig schofterig = schoftachtig, gemeen, schuw schok – bons, botsing, dreun, ruk, shock, stoot, stroomstoot schokbreker = buffer, bumper, demper, stootbalk schokkend – hortend, roerend, shocking, treffend schokker – erwt, gierigaard schoktoestand - shock schol – ondiep, platvis, zode, schraal scholekster - kliet scholen = opleiden, onderrichten scholier – leerling, pupil scholing – opleiding, training, vorming schollevaar = aalscholver schommel = bijs, dikzak, touter, wipper schommelbedje - wieg schommelen = bengelen, bungelen, slingeren, waggelen, wiegen, zwaaien schommelend - onvast schommeling = fluctuatie schommeling tussen uitersten = amplitudo. schone jongeling = Adonis, Ganymedes schone letteren = bellettrie schone verleidster = sirene, Lorelei schone vrouw = Helena schone zaken = moois, fraais schonen = zuiveren schonk = bot, (dij)been, heup, schouder schonkig = benig, mager schoof – bundel, garf, garve schooier = bedelaar, kalis, landloper, rabout school (Lat.) = schola school voor Joods godsdienstonderwijs = jesjiva schooien = bedelen schooier = bedelaar, landloper, schoft, schobbejak, schurk schooieren – bedelen, schoolafdeling = klas schoolbehoefte = agenda, bank, boek, bord, gom, gum, griffel, gum, krijt, liniaal, lei, passer, pen, potlood, schrift, spons, stuf schoolgeld - minerval schooljaar = cursusjaar schooljuffrouw – docente, lerares schoolkamer - lokaal schoolmeester – docent, frik, leraar, onderwijzer schoolmeesteren = bedillen schoolopziener = inspecteur schoolschrift = cahier schoolvak = aardrijkskunde, algebra, biologie, boekhouden, economie, fysica, geschiedenis, lezen, meetkunde, muziek, rekenen, schrijven, taal, tekenen, wiskunde, zingen schoolverzuimen = platlopen, spijbelen schoolvoorbeeld - prototype schoolvos = frik, meester schoon = behaaglijk, behoorlijk, slean, fraai, goedgevormd, heerlijk, helder, keurig, klaar, knap, lieflijk, mooi, net, nobel, onbevlekt, opgeruimd, prachtig, proper, rein, smetteloos, vlekkeloos, zindelijk, zuiver schoon aan de haak - zuiver schoonbroer – zwager schoon en helder – zuiver schoon en zuiver - rein schoongemaakt – gezuiverd, ontsmet schoonheid = beauté, élégance, gratie, helderheid schoonheidsdienaar = estheet, esteet schoonheidsgevoel = smaak schoonheidsleer = esthetica schoonheidsmiddelen = cosmetica, crème, haarlak, lipstick, lotion, mascara, masker, poeder, rouge schoonheidszin = smaak schoonmaak – reiniging, zuivering schoonmaakgerei = bezem, boender, borstel, blik, boender, dweil, emmer, plumeau, ragebol, spons, stofdoek, stofzuiger, wisser, zeem schoonmaakmiddel = soda, vim, was, zeep schoonmaakster – schrogster, werkster schoonmaken – boenen, borstelen, dweilen, kuisen, poetsen, ragen, reinigen, ruimen, schrobben, schuieren, stoffen, vegen, wassen, wissen, zuiveren, zwabberen schoonmaker – kuiser, poetser, reiniger schoonprater = flikflooier, vleier schoonschrift = kalligrafie schoonschrijver = kalligraaf schoontjes = fijntjes, liefelijk, netjes, vleiend schoon toekomstbeeld - droom schoonvader van Jacob - Laban schoonvader van Penelope – Laërtes schoonwrijen - boenen schoonzuster = snaar schoor = schraag, schrap, stempel, steun(balk), stut, schoorbalk = steun, stut schoorpijler = schraagbeer, contrefort schoorsteenkanaal - rookgat schoorsteenkap = gek schoorsteenmantel – schouw schoorsteenveger – roetmop, zwatjan schoorsteenzwart = roet schoorstuk = buitensteunder, noodstuk, karbeel, steunknie schoorvoetend = aarzelend, ongaarne, weifelend schoorwal - draagzuil, pijler, steunpilaar schoorwal (Eng.) = spit schoorzuil = steunpilaar, draagzuil, pijler schoot = baarmoeder, ent, ketting, loot, moederlijf, scheut, steek, touw, uitspruitsel schootgaan - vluchten schootlijn = richtlijn, schot, vuurlijn schootsvel van vrijmetselaars – tablier schootseld - bereik schop = bats, ballaster, flap, graaf, hak, lep, spa, spade, schep, stamp, trap schop met de voet - trap schoppen = stampen, trappen schoppenaas in omber = of quadrille spel = spadille schor = gors, hees, kardoes, kwelder, nes, plaat, rauw schorem - armoede, rgeboefte, apalje, schorriemorrie, tuig, uitschot, uitvaagsel schoren – ondersteunen, stempelen, steunen, stutten schorfte – warkruid schorre – gors, vloerzerk schorriemorrie – getisem, rapalje, schorem, tuig schors = bast, boombarst, buitenlaag, eek, run, schil schors afhalen – eken schorsen – opheffen, uitstellen, verschuiven schorsing in een ambt = suspensie schorskever = dennenscheerder schort – boezelaar, eva, lendendoek, voorschoot, schorteldoek schorteldoek = voorschoot, schort schorten = haperen, hinderen, mankeren, ontbreken, verschuiven schortje - tablier Schot = Sandy schot – beschoeisel, luik, paneel, schotzalm, schutsel, schutting, vaart, vooruitgang, zeeforel schotel – ankersleutel, bakje, bord, eten, gerecht, gang, menu, plateel, schaal, spijs schotel om van te eten – bord schotelrek – etagere, richel schotel van het avondmaal = graal schotel voor gebruik tijdens de mis - pateen schoteltje in R. K. eredienst = pateen schotelrek = etagère, hang, richel Schots bankier uit de 18e eeuw - Law Schots grondbezitter – laird Schots kledingstuk - kilt Schots muziekinstrument – doedelzak schots – kluchtig, mal, raar, schots en scheef = kriskras Schotse dans = ecossaie, reel Schotse drank = whisky Schotse herdershond = collie Schotse rivier = Dee, Forth, Spey,Tay, Thurso Schotse rok – kilt Schotse ruitstof - tartan Schotse stam = clan Schotse stof = tartan Schotse volksdichter = Bums schotschrift = pamflet, paskwil schouder – schoer, schoft schouderband – bandelier, stola, stool schouderbedekking aan uniformen - passant schouderbelegsel = epaulet schouderblad = scapula, scapulier schouderdoek – slendang, stola schouderdoek van priester gedragen tijdens de mis = amict schouderholte = oksel schouderjicht = omagra schouderkleed - scapula, scapulier schouderklopje - lofuiting schouderkwasten op uniformen - fouragère schoudermantel = cape, kappa schoudermantel van bisschoppen en domheren = mozetta schouderreuma = omagra schouderstuk - pat schouderversiering = epaulet schoudervracht = (Ind.) pikol, pikoei schout – baljuw, drost, meien schouw – haard, inspectie, ronkies, revue, schoorsteen, schunnig, schuin, sjofel, stookplaats, woest schouwburg = komedie, theater schouwburg in Milaan = Scala schouburgjuffrouw - ouvreuse schouwburgplaats = balkon, gaanderij, loge, parket, parterre, stalles, schellinkje schouwen – beoordelen, bezien, inspecteren, keuren schouwer - ziener schouwing = inspectie, keuring schouwkamer – toonzaal schoueman - veerman schouwspel = blijspel, komedie, revue, spektakel, taf(e) reel, toneel, tragedie, treurspel, vertoon schouwspel in theater – revue schoven graan op het veld – garf, lee schraag = amper, nauwelijks, schoor, schuins, stelling, steun, stut schraagjes = krapjes schraagpijler = muurstut, steunbeer schraal – armzalig, dor, droog, dun, gust, guur, iel, kaal, karig, mager, matig, mondjesmaat, pover, rank, schriel, schamel, slank, sober schraalheid = magerheid, armelijkheid, dorheid, ruwheid schraaltjes = armoedig, dun, ijl, karig, magertjes, schamel schraapzuchtig = gierig, inhalig, vrekkig schragen = steunen, stutten schraging = bijstand, hulp, ondersteuning schrale kost - gust schram – keep, krab, kras, schaafwond, varken, wond schrander = bijdehand, gevat, gewiekst, glad, handig, helder, intelligent, knap, listig, pienter, scherp, slim, sluw, snedig, snood, snugger, pienter, scherpzinnig, spitsvondig, verstandig schrander persoon – slimmerd schrank - schraag schransen = buffelen, bunkeren, vreten schrap – doorhaling, kavel, krab, kras, pal, reef, schreef, scherp, schoor, schram, stevig, streep, vast schraper – erwtenteller, gierigaard, krabijzer, melker, potter, vrek schraperig = gierig, inhalig, schraapzuchtig schrapijzer – krabber schrap of kras - streep schrappen – doorhalen, royeren schrapper = krabber, schraapijzer schrapping - royement schrede = pas, stap, tred(e) schredenteller = hodometer, pedometer schreef = beginstreep, doorhaling, doelstreep, grenslijn, kras, schrap, streep schreeuw = cri, gil, kreet, krijs, roep, uitroep schreeuwen – brullen, bulderen,galmen, gieren, gillen, huilen, krijsen, razen, roepen, schreien, tekeergaan, tieren schreeuwend = criant, gillend, razend, tierend, vloekend schreeuwend geluid = kreet schreeuwer – pochhans, raasbol, roeper, snoever, stentor schreeuwerig - druk schreeuwlelijk = brulaap schreeuwvogel = kolibrie, neusvogel, salangaan schreien = hullen, janken, krijten, pruilen, schreeuwen, snikken, wenen schrepel – luierman, schoffel, wiedhaak schrepelen – loswielen, wieden schreur – kleermaker schriek – krekel, waterral schriel = dun, gierig, iel, karig, krenterig, mager, minnetjes, pinnig, schamel, schraal, smal, zuinig schriel en mager – smal schrielheid – gierigheid schrift – bijbel, cahier, schrijfmanier schriftelijk - geschreven schriftelijk bescheid - rescript schriftelijk bevel = ferman, firman schriftelijk bewijsstuk = akte, bescheid, bon, cedel, ceel, doploma, document, oorkonde schriftelijk contract – correspondentie schriftelijk onderricht – cursus schriftelijk stuk – akte, brief schriftelijk verslag = nota, notulen, rapport, reces schriftelijk verzoek = request, rekest, smeekschrift schriftelijke aanwijzing = nota schriftelijke getuigenis = oorkonde schriftelijke lastgeving = cedel, ceel schriftelijke mededeling = nota schriftelijke overeenkomst = contract schriftelijke studie - cursus schriftelijke verbintenis = revers schriftelijke verhandeling = acta schriftelijke verklarig - attest schrifterts = sylvaniet schriftgeleerde = farizeeër, wetgeleerde schriftkenner = schriftgeleerde schriftkunde = grafologie, paleografie schriftkundige = grafoloog, paleograaf schriftlezing = bijbellezing schriftstuk – akte, copy schriftteken = grafeem, karakter, letter, rune schriftteken (Chinees) = karakter schriftteken (Germaans) = rune schriftuur = akte, geschrift schriftverklaring = exegese schrijdend (muz.) = andante schrijfblok – cahier schrijfboek – blocnote, cahier, schrift schrijfgerei = balpen, balpunt, griffel, inkt, inktkoker, inktpot, inktpotlood, krijt, pen, potlood, vulpen, veder, viltstift, vulpen schrijfkast - secretaire schrijfkosten = leges schrijfkramp = grafospasmus schrijflijn = regel schrijfloon = leges schrijfmachine = tikmachine, typewriter schrijfmanier - schrijftrant schrijfmateriaal = bord, papier, perkament schrijfmeubel - secretaire schrijfonvermogen = agrafie schrijfportefeuille = schrijfmap schrijfschrift - cahier schrijfster = Selinko, Minco schrijfstift = griffel, krijt, pen, potlood schrijftafel = bureau, lessenaar, secretaire schrijftrant = stijl schrijfvlak – lessenaar schrijfvloeistof – inkt schrijfwijze - spelling schrijn = fiertel, relikwieënkastje schrijnen - snerpen schrijnend = deerlijk, grievend, navrant, pijnlijk, smartelijk schrijnwerker in ebbenhout = ebbenist, meubelmaker schrijven = noteren, pennen schrijver = auteur, commies, klerk, literator, opsteller, penner, pennist, romancier, scribent, secretaris, zie verder: romanschrijver en Nederlands schrijver schrijver van Alice in Wonderland - Carroll schrijver van alleen op de wereld - Hector Malot schrijver van Camera Obscura = Beets, HiIdebrand schrijver van cowboyboeken = Nowee schrijver van detectives = Beuving, Chartris, Christie, Conan, DoyleDurbridge, Flemming, Gardner, Havank, Hofdorp,Ivans, Mons, Poe, Simenon, Visser schrijver van de drie Musketiers - Dumas schrijver van doktersroman = Cronin schrijver van een Christmas Carol - Dickens schrijver van een woordenboek - lexicograaf schrijver van Faust = Goethe schrijver van griezelverhalen = Poe schrijver van Gullivers reizen = Swift schrijver van Hamlet = Shakespeare schrijver van Indianenboeken = Cooper, May, Nowee schrijver van Jongensboeken = Kieviet schrijver van Mathildecyclus = Perk schrijver van Max Havelaar = Multatuli schrijver van Paradise Lost - Miloton schrijver van Robinson Crusoë = Defoe schrijver van sprookjes = Andersen, Bomans, Grimm, Hauff schrijver van verzoekschrift = adressant schrijverij = geschrijf, gekrabbel schrik = alteratie, angst, horror, ontsteltenis, ontzetting, paniek, rats, vrees schrik aanjagen – alarmeren, verontrusten schrikaanjagend = intimidatie schrikaanjagende godheid = Pan schrikaanjaging = intimidatie, ontmoediging schrikachtig – bang(elijk), kopschuw, schichtig, schrikkerig schrikbarend = ijselijk, vreselijk, verschrikkelijk, vervaarlijk schrikbewind = terreur schrikdier = gedrocht, monster schrikdraad - rasterdraad schrikgodin = erinys schrikhagedis = dinosaurus schrikkelijk = bedenkelijk, geducht, ijselijk, verschrikkelijk schrikkerig = schrikachtig schrikstelling = noodvloer, valsteiger schrikwekkend – akelig, geducht, gemeen, ijselijk, luguber, onguur, sinister, vreselijk schrikwekkend schild = Aegis schril – angstig, gejaagd, gering, weinig schril geluid geven = snerpen schro – blad, reep schrobben = boenen, reinigen, schoonmaken, wrijven, zwabberen schrobber – heibezem, luiwagen schrobbering = berisping, uitbrander schrobnet = foezel, kor, korre, wade chrobwant = schrobnetten schrobzaag = stootzaag schroef = bout, dolfijnsprong, propeller, vijs schroefboor = fret schroeflijn = spiraal schroefpomp = tonmolen schroefrad = wormwiel schroefsleutel - bahco schroefvormig rad met schoepen - turbine schroeien = afbranden, blakeren, snoeien, zengen schroeven – draaien, vastmaken schrok = gulzigaard, slokop, vreetzak, vreter schrokachtig = vraatzuchtig, vrekkig schroken = schroeien, zengen schrokerig = armzalig, geschroeid, min, nietig, verschrompeld schrokker - vreter schrokkerd = gulzigaard, slokop schrokkerig – begerig, gretig, gulzig, hongeriginhalig, schrokkerij = gulzigheid schrokkig – gulzig, inhalig, onbeschoft, schots, vraatzuchtig, vrekkig schrollen = schimpen, smalen schromelijk – angstwekkend, bedenkelijk, erg, geducht, ijselijk, vreselijk, zeer schromeloos = onbeschroomd schromeloosheid = onbeschroomdheid schromen = aarzelen, dralen, duchten, ontzien, vrezen schrompelen – krimpen, rimpelen schrompelig – gerimpeld, rimpelig schronselen – wroeten schrooi – honger, trek schroom – aarzeling, angst(valligheid), bedeesdheid, gêne, ontzag, schaamte, schrik,vrees schroomachtig = angstvallig, bedeesd schroomvallig = bedeesd, bedremmeld, beschroomd, bleu, schuchter, sip, timide, verlegen schroot – afval, ijzerafval, metaalafval, rafter schrootboom = schrootladder schrot = kriel, schroot schubbig – geschilferd, geschubd schubje - schilfer schubvleugelig insect = nimf, rups, vlinder schuchter – bang, bedeesd, bedremmeld, beschroomd, bevangen, bleu, blo, blode, schroomvallig, schuw, sip, timide, verlegen schudbeker – shaker schudden – beven, daveren, shaken, sidderen, trillen schudding - beving schudkorf = wan schuier – borstel, luiwagen, stoffer, veger schuieren – borstelen, vegen schuierhout = borstelblok schuif – afsluiting, grendel, hevel, knip schuif in een sluisdeur = rinket schuifbak = la, Iade schuifbout = grendel, knip, schuif schuifelachtig = sluipend, gluipend schuifhout = kloosterhout, zandstrook schuifijzer of slot – grendel schuifkar = bakfiets, handkar, kruiwagen schuifraam – loket schuifspeld – haarspeld schuiftrap - schuifladder schuiftrompet = trombone schuifuil – ransuil schuifvenster - schuifraam schuifvizier – laddervizier schuifwand - vouwwand schuil = spruw; verborgen, verscholen, weg schuilevinkje - verstoppertje schuilgaan = verbergen schuilhouden – verbergen, verstoppen schuilkelder = bunker schuilnaam = pseudoniem schuilnaam van... = zie: pseudoniem van... schuilplaats = abri, afdak, bunker, hok, honk, hut, kelder, kooi, stek, toevlucht schuim = broes, bruis, gajes, gepeupel, gespuis, grauw, heffe, plebs, rapalje, tuig, uitschot, uitvaagsel schuimachtige spijs - creme schuimbeestje - koekoeksspog, paddespog schuimbekken – razen, tieren, zieden schuimeendje - zomertaling schuim op bier = gijl, kaam, kraag schuimen = bruisen, gisten, klaplopen, mousseren, roven, woelen, schuimer – klaploper, landloperschoelje, zeerover schuimgebakje – baiser schuimkanon - brandblusser schuimkraag op bier = manchet schuimkruid - veldkers schuimloper - tafelschuimer schuimpje - nonnefortje schuimschiding - flotatie schuimsel - uitschot schuin – aflopend, cursief, gemeen, glooiend, hellend, onkies, oplopend, pikant, scabreus, scheef schuin aflopen – geren, hellen schuin aflopend - hellend schuinbewerkte kant – bilgoen schuin gedrukt - cursief schuin geslepen rand = biseau schuin kijken - loensen schuin latwerk als voederrek = ruif schuin naar voren stekend - prognaat schuin schrift - cursief schuin toelopend = geer, gerend, taps schuine baan = geer schuine balk = spant schuine kant van beitel = keg, neg(ge) schuine letter – cursief schuine pen – spie schuine schrijftafel – lessenaar schuine stootnaad - verstek schuine strook – geer schuine zijde van een rechthoekige driehoek = hypotenusa schuins – schraag schuinsmarcheerder – boemelaar, losbol schuin staan - hellen schuinstaand boekenplankje = lezenaar schuinte = helling schuinte van aardwerken – helling, talud schuin toelopend - taps schuit = ark, boot, praam, schip schuitbek – lepelbek, reiger schuitig – wild, woelig schuitjevaren = spelevaren schuiven – betalen, dokken, glijden, roken, slippen, verplaatsen, voortduwen schuiven van grond = creep, solifluctie schuivende ijsheuvel = toros schuivende ijsmassa – gletsjer schuiver – junk, landloper, misstap, schooier, slipper, val schuld = achterstand, culpa, dalles, debet, krediet, zonde schuld aan de bank – debet schuld aflossen - betalen schuldbekentenis = promesse schuldbelijden - biechten schuldbelijdenis = biecht, confessie, confiteor schuldbesef – berouw, spijt, wroeging schuldbewijs - pandbrief schuldbrief - obligatie, promesse schulddelging = amortisatie schuldeiser = crediteur, ontvanger schulden - passiva schuldenaar = beslagene, debiteur, zondaar schulden maken - beren schuldenregister - kerfstok schuldig – aansprakelijk, credit, debet, nalatig, verplicht schuldige – bedrijver, dader, delinquent, nalatige, verdachte, zondaar schuld maken – beloven, lenen schuldoverdracht = delegatie schuldslaaf = pandeling schuld vereffenen = betalen schuldvergelijking = compensatie, verrekening schuldvergiffenis = genade schuldvernieuwing = novatie schuldvordering - inschuld, pretentie schulpboor - schulper, vervolgboor schulplijn - conchoïde schulpvormige geborduurde rand - feston schulpvormige uitsparing in muur - nis schun = schavuit, schooier schund = prikkellectuur schunnerd = schooier, zwerver schunnig = armoedig, armzalig, gemeen, haveloos, laag, obsceen, onfatsoenlijk, onkuis, schuin, smerig, vies, vuil, vunzig schuren – gladmaken, glijden, krauwen, polijsten, schrobben, wrijven schurft = psoriasis, scabiës schurftig – rrappig, uidig, schunnig, smerig, zerig schurftkop - roek schurftkruid - knautia schurk – aterling, bandiet, bedrieger, boef, boosdoener, booswicht, doerak, ellendeling, fielt, galgeaas, galgebrok, gladakker, loebas, loer, loeres, lomperd, misdadiger, onverlaat, patser, ploert, rover, schavuit, schelm, schobbejak, schoft, schooier, snoodaard, spitsboef, vagebond, verkwister schurk (Fr.) = filou schurkachtig = gemeen, laag, misdadig, schelms schurken = hurken, ineen, krabben, schuren, wrijven schurkenstreek - dievenstreek schurkerij = bedrog, oplichting, schelmstuk schut = beer, boswachter, kamerscherm, keerdam, koddebeier, paal, schandaal, scherm, stuw schudblaadje van aren - kaf schutblad = bractea, dekblad schutboog = gordelboog schutbos = schermbos schutdek - shelter schutdekschip - shelterdekschip schutdeur = sluisdeur schutkamer = schutkolk schutkleur – dekkleur, mimicry schutkolk - sluis schutoverloop = scheepsplecht schutplank = sluisplank, vloedplank schutsbrief - handvest, leenbrief, octrooi, privilege schutsel – bescherming, heg, hek, heining, paravent, schot, schutting schutsengel = genius schutsheer - beschermer, beschermheer schutsheilige = patrones, patroon schutsheilige der dokters = Lucas schutsheilige der jagers = St. Hubertus schutsheilige der kooplieden = Martinius schutsheilige der kruisvaarders = Joris schutsheilige der padvinders = Joris schutsheilige der schilders = Lucas schutsheilige der schoenmakers - Antonius schutsheilige der smeden - Elois schutsheilige der tandartsen = Apollonia schutsheilige der timmerlieden = Jozef schutsheilige van Amsterdam = Nicolaas schutsheilige van Ierland = Patrick schutsluis = kolk, sas, spui, verlaat schutspatroon = beschermheilige schutsvrouw = beschermheilige, patrones schutten = afsluiten, afwenden, afweren, beletten, beschermen, insluiten, keren, opsluiten, sluizen, stuiten, tegengaan, tegenhouden,verhoeden schutter – klovenier, musketier, schieter schutter = Sagittarius schutteren – knoeien, stuntelen schutter op wild - jager schutters, oefenplaats voor de – doelen, schietbaan schuttersvis - toxotes schutterig = onbeholpen, onhandig schutting – afbakening, afrastering, afsluiting, beschot, (om)heining, hek, planket, scheiding, schot, schutsel, stakt schuur = barak, berging, boede, boet, hok, hut, keet, kot, loods, silo, stal schuurbiezen - schaafstro schuurborstel - draaischuier schuurdoek - schuurlinnen schuurpaal = wrijfpaal schuurpapier, zeer fijn - botnul schuurpoeder = amaril, vim schuursteen = puimsteen schuurtje = boet, hok, keet, kot, stal schuur voor graan - silo schuw – angstig, bang, beangst, bedeesd, beschroomd, bevreesd, ril, schichtig, schuchter, verlegen, vrees schuwen - mijden schuwheid - schichtigheid, schuchterheid schuw en slank dier - ree schuw dier – fret, hert, ree, wezel schuwen – mijden, ontwijken, vermijden, vrezen schuw roofdiertje = wezel schwadronneren = opsnijden, snoeven, pochen, uitsloven schwung = gang , kracht, vaart scilicet = sc., namelijk Scilla-eilanden - Sorling Scilly-eilanden, een der - Annet, Bryher, Gugh, Samson, St-Agnes, St-Martin’s, St-Mary’s, Tresco scintillatie = flikkering, fonkeling, schittering scopolamine - hyoscinum scorbuut = scheurbuik score – stand, uitslag scoren – doelpunt maken scorpio = schorpioen scout – padvinder, verkenner scouting – padvinderij screenen - onderzoeken sculpsit = sc., sculps scriba = secretaris scriban – schrijfkabinet scrip - bewijsstuk, scripsit = scr. script – manuscript, tekst scriptorium = schrijfvertrek scrofelkruid = helmkruid scriphulariacee - 6 hengel 7 ereprijs, linaria, mimulus, nemesia 8 gratiola, ratelaar, veronica 9 aronsstaf, beekpunge, digitalis, helmkruid, limosella, slijkgroen, stalkaars, verbascum 10 kartelblad, leeuwenbek, ogentroost 11 genadekruid, maskerbloem, mottenkruid, schubwortel 12 koningskaars 16 vingerhoedskruid scrupuleus = angstvallig, gewetensvol scrutineren = onderzoeken, uitvorsen, nasporen scrutinium - onderzoek, stemmenverzameling Seatslands, een der Amerikaanse - Cumberland, Edisto, James, Ossabaw sculptuur - beldhouwwerk seance = zitting Seba, gastheer van de koningin van – Salomo sec – dry, droog, puur, secans = sec., snijlijn seceren = opensnijden, ontleden secondant = helper seconde = even, moment, mum, ogenblik, tel seconderen = bijstaan, helpen secreet – ellendeling, geheim, kreng, lamstraal, mispunt, naarling secretaire – bureau, schrijfkast secretarie van de Provinciale Staten = griffie secretarie van een rechtbank = griffie secretaris - abactis, geheim, schrijver, scriba secretarisvogel - slangenvreter sectarische bijeenkomst - conventokel sectie – afdeling, insnijding, lijkopening, onderdeel, operatie sectie verrichten - seceren sector – afdeling, zone seculair - honderdjarig, wereldlijk secundair = (geol.) Mesozoïcum secundaire periode = Jura, Krijt, Trias secuur – nauwgezet, nauwkeurig, nauwlettend, stellig, stipt, vast, wis, zeker sederen - kalmeren sedert = anno, gedurende, her, sinds, vanaf sedert de 17e eeuw uitgestorven vogel = dodo sedertdien - sinds sedes = zetel, woonplaats sediment = afzetting(sgesteente), bezinksel, neerslag sediment van organische oorsprong - bioliet sedimental = klei, leem, sedimentair gesteente - grind, klei, leem, zand, zavel sedimentatie = afzetting sedimentgesteente – arkose, bauxiet seductie = verleiding . seduisant = verleidelijk, verlokkelijk sedum – vetkruid seef - bier seffens = aanstonds, dadelijk segment - geleding, metameer segmentering - metamerie segregatie = afscheiding, afzondering, ontmenging segregeren = afscheiden, afzonderen seibel – bedrog, zwendel seibelaar – knoeier, reut, zanik, zeur seibelen – knoeien, teuten seigneur - heer sein - hint, signaal, teken, wenk sein op trommel = roffel seinen - berichten, telegraferen, wenken seiner = marconist, signalist, telegrafist Seine-et-Marne, hoofdstad van het departement -Melum Seine-et-Oise, hoofdstad van het departement -Versailles Seine-Maritime, vissersplaats in het departement - Dieppe, Fécamp, Rouen seingever = starter seinlicht – fanaal, vuurbaken seinpost = semafoor seinschip = adviesjacht seinsleutel - morsesleutel seinspiegel = heliograaf seintaal = code, morse seintje = hint, raad, tip, wenk seintoestel = heliograaf, seinlamp, semafoor, telegraaf, telex, seintoren = semafoor seinvlag - geus, pitsjaar, wimpel sein voor vertrek - startsein seizen - beleggen, vastbinden, vastsjorren seizoen = getij(de), herfst, jaargetijde, lente, moesson, najaar, passaat, voorjaar, winter, zomer seizoenopruiming - uitverkoop seizoenstalwoning - boe, boo séjour - verblijf sekreet - bestekamer, gemak seks - erotiek sekse = geslacht, kunne, sexe, sekslokstof – feromoon seksualitiet – erotiek, sex seksuele onthouding - continentie seksuele opwinding – afrodisie sekt - champagne sekte - aanhang, gezindte, geloofspartij sektegeest = sectarisme, sektarisme sekuur - nauwgezet, nauwlettend, stellig, stipt, zeker, zorg sela – pauzeteken, rustteken seladon = zeegroen selderij - apium, eppe select = uitgekozen, uitgelezen, uitgezocht, uitverkoren selecte groep = elite selecteren – scheiden, schiften, uitzoeken selectie – elite, keur, keuze,uitkiezing selectief = uitkiezend Selene = maan(godin) seleniet = maansteen selenium = se., seleen selenografie = maanbeschrijving selenotypie - chaostypie selfmade man = autodidact selve - salie selve, wilde - wilgenroosj Sem, afstammeling van - Arabier, Israëliet, Semiet Semasiologie - semantiek semester = halfjaar semestraal = halfjarig semestrieel = halfjaarlijks semi - half Semitische godheid - El Semitische talen = Arabisch, Aramees, Assyrisch, Babylonisch, Ethyopisch, Ethiopisch, Fenitisch, Hebreeuws, Punisch, Syrisch Semitische talen, kenner der - Semitist Semitische talen, wetenschap der – semitistiek semmel – geteem, gezanik, gezemel semmelen - brommen, dralen, mopperen, talmen, temen, treuzelen, zeuren Semnonen – Alamannen semper - steeds senaat = s., senatus senaat, lid van de - senator senaatsbesluit - senatus-consult senang – lekker senatus - senaat Senegal, deel van - Cap-Vert, Casamanca, Diourbel, Fleuve, Sine-Saloum, Thiës Senegal, eilandje behorende bij - Gorëe Segal, hoofdstaf van - Dakar Senegal, stad in - Diourbal, Kaolack, Saint-Louis, Siguinchor, Tambacounda, Thiës seneplant = cassia senestruik - senne seniel – afgeleefd, afgetakeldaftands, kinds seniele aftakeling = ouderdomszwakte senior = oudere, sr., oudste sennhut – berghut, herdershut senor - mijnheer sensatie = gevoel, gewaarwording, ontsteltenis, opschudding, opwinding, opzien sensationeel = enerverend, opzienbarend, opwindend, spannend sensibel = aandoenlijk, gevoelig, voelbaar, waarneembaar sensualisme - zinnelijkheid sensueel = wellustig, zinnelijk sent = gording, lijst sententie - kernspreuk, uitspraak, vonnis, zedespreuk sententieus – bondig, leerrijk, pittig sentiment = gevoel sentimenteel = (over)gevoelig separaat – afgescheiden, afzonderlijk, apart, gescheiden, gesepareerd separatie = afscheiding, scheiding separeren = afzonderen, scheiden sepia = inktvis, octopus, poliep sepositie - sepot seppoekoe - harakiri sepsis = rotting september = herfstmaand septicaemie - sepsis septictank = rottingsbak septine - leidtoon septum = koorafsluiting sepulcrum - graf sequeel = aanhangsel, gevolg, toebehoren sequens = kerkgezang, seq:, volgend(e) sera = bloed water seraf(ijn) = engel Seram, bewoner van - Alfoer Serawak, hoofdstad van - Kuching sereen = helder, kalm, louter, ongerept, onbewolkt,ongesoordpuur, rein, zuiver serenade – muziekhulde, muziekhulde, zanghulde sereniteit – helderheid, kalmte sergeant – lijmklem, lijmknecht, O.O-rang sergen = alpaca Sergipe, hoofdstad van - Acuraju serie – cyclus, opeenvolging, reeks, rij, ris, scala, schakel serieus = bezonnen, ernstig, gemeend, oprecht, saai serieus bedoelen – menen seriewerk - trilogisch serigrafie - zeefdruk sering - syringa seriositeit - ernst, serieusheid sermoen = betoog, predicatie, predikatie, preek, toespraak, vermaning seroen - emballagemat seroet - seroetoe, sigaar serpeling - gruis serpent = adder, feeks, furie, helleveeg, karonje, kreng, prij, slang, tang serpentijnsteen - ofriet serpentine – slangenlijn serpentisch - boos, kwaadaardig serpentig = boosaardig serpentijn = ofiet serre = broeihuis, (broei)kas, kweekplaats, orangerie, plantenhuis, tuinkamer, veranda serum = (bloed)wei, entstof, injectiestof serum tegen difterie - tan serum tegen slangengif = antivenine serumleer = serologie serval - boskat, tijgerkat serve – opslag serveerblad – theeblad serveerder - kellner serveerjuffrouw - serveerster, serveuze serveren – aanbieden, opdienen, opdissen, bedienen servet – monddoek,morsdoekje, vingerdoek service = dienst(betoon), opslag Servië, hoofdstad van - Beograd serviel = kruiperig, nederig, onderdanig, slaafs serviesgoed = aardewerk Servisch ruiter - huzaar Servische sandaal - opank(a) Servietenorde = S.B.M.V. Servilisme = slaafsheid, kuiperij, laagheid Servisch ruiter = huzaar serviteur = buiging, dienaar Servius = S. sesam - oliezaad sessie – bijeenkomst, zitting set = garnituur, filmdecor, garnituurstel seter - ringvuur, tater set tafeltjes – mini settelen - vestigen setter – patrijshond seuteren - sudderen seuterig = mager, schriel, slap sevenboom - juniperus sévère - ernstig, (ge)streng sekse = geslacht, kunne seksualiteit = erotiek, geslachtelijkheid, geslachtsdrift, sex seksueel = geslachtelijk, erotisch secsueel prikkelend - sexy Seychellen, een der – Maké, Praslin Seychellen, hoofdstad van – Victoria sex – seksualiteit sexclub – eroscentrum sexhuis – bordeel sextet - zestal sextus = s. sfaleriet - ZnS, blende sfeer = bol, dampkring, hemelstreek, omgeving, stemming sfeerloos - kil, koel, koud sferisch = bolvormig sfinx - ker sforzando = aanzwellend, sfz. sfragistiek – zegelkunde shabby – havelooskaal, sjofel shaken – mengen, schudden shaker - schudbeker share = aandeel, actie, effect, portie shawl - das, sjaal shelter – kampeertent, tentje Sheppey, hoofdplaats op - Sheermess Sheppey, eiland bij - Mainland, Umst, Yell Sheppey, hoofdstad van - Lerwick Shilling, deel van een - pence shirt = blouse, boezeroen, (over)hemd, sporthemd shirtje – polohemd shit – onzin, rotzooi shock – zenuwschok shockerend – schokkend shop – winkel shorts – strandbroek shot – foto, injectie show = expositie, kijkspel, revue, tentoonstelling, uitstalling; vertoning showbink – opschepper, praler showen – exposeren, tonen, vertonen showroom – toonkamer, toonzaal Shropshire, hoofdstad van - Shrewsbury Siam = Thailand Siamese lengtemaat = sen Siamese munt = bath, satang sibbe = clan, familie, geslacht, stam sibbekunde - genealogie Siberische bevolkingsgroep - Ainoes, Jakoeten, Korjaken, Ostiaken, Samojeden, Toengoezen, Tsjoetsen Siberische steenbok – sakin Siberische toverpriester - sjamaan Siberisch vaartuig - baidarka sibille - Albuna, profetes, verkondigster waarzegster siccatief - boorzuur, harszuur Sichem - Nabloes Sicilië, berg op - Etna Sicilië, hoofdstad van - Palermo Sicilië, kaap op - Faro Sicilië, oudste inwoners van - Sicani, Siculi sidderaal - gymnotus sidderen = beven, bibberen, huiveren, rillen, schudden, trillen siddergras - trilgras siddering – beving, huivering, ril, rilling, trilling siderroggen - tropedinidae sideriet - ijzerspaat Sidon - Saida sidotblende - ZnS siepel – ui siepelen - sijpelen siepenhout - lijsterbes sier = luister, onthaal, opsmuk, praal, pracht, pronk, sieraad, tooi sieraad - 3 bag, git 4 ring, smuk, tooi 5 bijou, camée, parel, snoer, spang, zegel 6 broche, franje, hanger, juweel, kralen, oorbel 7 armband, diadeem, diamant, emerald, ketting, oorknop, opschik, smaragd 8 kleinood, oorhanger, ornament, paramant 9 edelsteen, halssnoer, medaillon, oorhanger, zegelring 11 ferronnière sieraad aan een halsketting - hanger sieraad van de bruid - bruidsbouquet, bruidskrans, bruidssluier sieraad van een haan = hanenkam, kam sieraad van de man = baard, bakkebaard, knevel, snor sieraad voor de hals – halssnoer sieraad voor het oor – oorbel sierband – moulure sierbes - ribes sierdek - sprei sierdeken - bedsprei sierduif - pagadet, raadsheer, valkenet sieren = tooien, orneren, pareren, verfraaien, versieren siererwt - pronkerwt sierfles – flacon, karaf siergordel – ceintuur, riem siergras - parelgras, pijlgras, trilgras sierhaaksluiting - agraaf sierheester – hortensia, jasmijn, ribes, sering sierknoop - rozet sierknop - bouton sierkunst – ornamentiek sierkwast - troetel sierletter - initiaal sierlijk = bevallig, elegant, fraai, gracieus, netjes, welgevallig, welgevormd sierlijk damesvertrek – boudoir sierlijk en chic – zwierig sierlijk en fraai - mooi sierlijk flesje = fiool, flacon, karaf sierlijk kleden - dossen sierlijk omlijst vlak met opschrift – cartouche sierlijk opdoffen – tooien sierlijk steekwapen - kris sierlijk vaatwerk – vaas sierlijke fles – flacon, karaf sierlijke herkauwer = antilope, ree sierlijke kist – schrijn sierlijkheid – elegantie, zwierigheid sierlijst - moulure sierlijstje - regula sierplanten = agave, aloë, akelei, akant, amaryllis, anthurium, aronskelk, azalea, begonia, bitterblad, bladbegonia, bougainvillea, bromelia, bruidsbloem, canna, calla, cineraria, clivia, cyclame, christusdoorn, clivia, croton, dopheide, erica, ficus, fuchsia, flox, garnalenplant, casperdoorn, gatenplant, gloxinia, geranium, hibiscus, hortensia, ixora, kerstster, kerstroos,lobelia, nestvaren, oleander, pantoffelplant, passiebloem, poinsettia, primula, pteris, ranonkel, rhododendron, rosientje, rubberplant, sinningia, vaderplant, venusschoentje, vingerplant, wasbloem sierplantje – afrikaantje Sierra Leone, hoofdstad van - Freetown Sierra Leone, munteenheid van - leone Sierra Nevada, top in de - Mulhacen sierschaal = jardinière siersel – Citellus, pronk sierspeld - broche, clip, fibula siersteen = agaat, camée, opaal sierstruik = jasmijn, ribes, sering siertafeltje = gueridon sierteelt - bloem(boll)enteelt, boomteelt siertorentjes in gotiek = fiaal, fiale, pinakel siertuin = (bloemen)tuin, hof, park siervogel - pauw siervrucht = kalebas sierwapen = eredegen siësta = dutje, middagslaapje, tukje siffleren = uitfluiten sifon = grondduiker, hevelfles, spuitfles, straatkolk sigaar = bolknak, havanna, stengel , stinkstok, strootje sigaar (Ind.) - seroetoe sigaar (Z.Afr.) - Seroet sigaar, lange dunne - panatella sigaar na het eten = after-dinner sigaarroker = sigarist sigaartje = cigarillo, sigretto, strootje sigaarvormig projectiel = torpedo sigaren van banderol voorzien = ringen sigaret = saffie, sjekkie, strootje sigarettenpapier – vloe, vloeitje sightseeing = bezichtiging, toerisme sigillum (Lat.) = zegel signaal = alarm, bel, hoorn, sein, sirene, teken, toeter, wenk signaal voor alarm = alarm, sirene signaal voor onraad – alarm, sirene signaal voor opstaan = reveille signaal voor overgave = chamade signaal voor slapen gaan = taptoe signaal voor verzamelen = hallali, railly signaalhoorn – bugel, claxon, trompet signaalinstrument – bel, claxon, fluit, gong, ratel, sirene, toeter signaalmast - semafoor signalement – beschrijving signaleren – opmerken, zien signatuur = autogram, bedoeling, handtekening, paraaf, strekking, teken signeren – ondertekenen, tekenen signet = cachet, zegelring, zegelstempel signor = S., heer signum = s., merk, segno, teken signum exclamandi = uitroepteken signum interrogandi = vraagteken sijfelen = fluiten, schuifelen, sissen sijpelen – af(druipen), druppelen, lekken, siepelen, zijgen sijs - kwant sik = baard, haardos, kinbaard, mouche, geit sikhs, heilig boek der - Adi Granth sikkel - zicht sikkelduim - barchaan sikkelkruid - falcaria sikkelvormig snoeimes = heep sikkeneurig = gemelijk, onvriendelijk, vitziek sikkepitje = greintje, pietsie, snars, weinig, zier sikker = beschonken, draaierig, dronken, duizelig, teut Sikkim, bevolkingsgroep in - Bhots, Leptsja’s Sikkim, hoofdstad van - Gangtok sileen = woudgeest silentium = stilte silenus - satyr silex = vuursteen silhouet = schaduwbeeld silicaat - 5 beriel 6 kwarts, olivijn, topaas 7 biotiet, epidoot, zeoliet 8 calamien, distheen, hefelien, sodaliet 9 benitoïet, enstatiet, muscoviet, scapoliet, tourmalijn, tremoliet, veldspaat, vesuviaan 10 apofyliet 11 hoornblende cilicaatsmelt - magma silicium = si., kiezel siliciumdioxyde = kwarts, kiezelzuur siliciumoxyde - SiO silidon = scheikruid silo = kuil, magazijn, pakhuis, schuur sil vous plait = a.u.b., s.v.p. sim = aap, dobber, hengelsnoer, koord, kurk, snoer, veter . simaroubacee - hemelboom similigravure - autotypie similor - halfgoud, spinsbek simmen - jengelen, schreien simpel – argeloos, eenvoudig, makkelijk, mal, naïef, onbetekenend, onnozel simpele melodie = deun, wijs(je) simpelheid – eenvoud simpel wijsje – deun, melodie simpen - jengelen simplex = enkelvoud, singularis simpliciteit = eenvoud, ongekunsteldheid,oprechtheid, simulacre- malenger, schijnbeeld, schijnvertoning simulant = huichelaar, voorwender simuleren = voorgeven, voorwenden, veinzen simultaan = gelijktijdig, tegelijkertijd sinaasappel - appelsien sinaasappellimonade - ranja Sinaï = Horeb Sinaïgebergte, top van het - Moesa Sinaloa, hoofdstad van - Culiacan sinds = anno, sedert, vanaf sinds jaar en dag - allang sinds onheugelijke tijden - a.e. singel – draagband, draagriem, enkeling, gordel, gracht singelen – enkelspel singletje - plaatje singularis = enkelvoud, sing., simplex singulier = eigenaardig, enkel, gek, merkwaardig, vreemd, zonderling sinister – donker,duister, geducht, griezelig, snood, somber, vreselijk, sinjeur - heer, kwant, persoon sinjoor – antwerpenaar Sinjorenstad = Antwerpen Sinopelkleur - (smaragd)groen sint = heilig(e), (It.) san, (Port.) sao Sint-Andrieskruis - schoorbalk, stut Sint-Antonieskruid - helmkruid Sint-Antoniusvuur - gordelroos sintel = sinter, slak sinterklaas - suikeroom sinterklaasgeschenk = letter sinterklaasje = speculaasje sinterklaaskoek - speculaas sinterklaaslekkernij = amandelkoek, banket(letter), banketstaaf, borstplaat, boterletter, chocoladeletter, marsepein, pepernoten, speculaas sinterklaaspop = vrijer Sint Helena, hoofdstad van - Jamestown sinus = holte, instulping Sion = Jeruzalem sioniet = uitverkorene, zionist Siouxstam - Dakota, Santee, Yanktown sip - bedeesd, bedremmeld, bedrukt, beteuterd, bleu, benepen, beschroomd, beteuterd, mismoedig, misnoegd, neerslachtig, timide, treurig, verlegen, verslagen sippig – beteuterd, verlegen sirene = alarm, meermin, misthoorn, verleidster, zee(nimf) sirih = betel Sirius - Hondsster sisal – agavevezel, bladvezel sissen – sijfelen, snerken sissen in de oren - suizen sissererwt = keker sitologie = voedingsleer situatie – gesteldheid, ligging, omstandigheid, positie, staat, stand, toestand sjaal = das, halsdoek, omslagdoek, stola sjablone – mal, modelvorm sjabrak = paardendekkleed, zadelkleed sjacheraar – ronselaar, snees sjacheren – pingelen sjako – muts, soldatenpet, uniformpet sjalot - eslook, ui sjamberloek = chamberloek, kamerjas, kimono, negligé sjansen – flirten Sjansi, hoofdstad van - Tai-juan Sjantoeng, hoofdstad van - Tsinan sjappietouwer = baliekluiver sjar = berisping, standje, uitbrander sjeik = geleerde, leraar Sjeikdom aan de Perzische golf - Doebai Sjensi, hoofdstad van - Sian sjerp – band, draagband, écharpe, gordel, ordeband sjerp aan vlaggenstok – wimpel sjezen – hardlopen, zakken sjiek - chick, deftig, elegant sjintoïsme, begrip in het - ikigami, kami(dama), onura, tennô sjoelbak – schuifbak sjoemelen - knoeien sjofel - armelijk, arm(oedig), behoeftig, haveloos, kaal, karig, nooddruftig, pover, schamel sjokken - sukkelen sjortouw - talie(reep) sjouw - karwei sjorren = hijsen, slepen, trekken, vastbinden, vastmaken sjouwelen – kletsen, wauwelen sjouwen = dragen, tillen, torsen, zwoegen, zeulen sjouwer – koelie, lastdeager, zakkendrager, zoeger sjouwerman – mantelmeeuw sjouwer met koffer – kruier skald - zanger Skandinavische kopermunt = ore Skandinavische dwerg - Andvai Skandinavische god - Baldr, Odin, Thor Skandinavische goden - Asen, Wanen Skandinavische mythologische figuur - Bor, Bur Skandinavische oerreus - Ymir skapoliet – werneriet scating – rolschaatsen skeeler - rolschaats skelet – gebeente, geraamte, karkas, ribbe(n)kast, rif skelet, deel van het - 3 rib 4 heup, hiel, kaak,knie, pols 5 atlas, enkel 6 dijbeen, kootje, wervel 7 draaier, ellepijp, jukbeen, schouder, symfyse, zitbeen 8 darmbeen, elleboog, heupbeen, hielbeen, kuitbeen, neusbeen, teenkoot, wandbeen 9 borstbeen, bovenkaak, dijbeenkop, knieschijf, rugwervel, slaapbeen, spaakbeen 10 halswervel, heiligbeen, schaambeen, scheenbeen, staartbeen, vingerkoot 11 ledewervel, sleutelbeen 12 opperarmbeen, schouderblad 14 andortelbeen, voetwortelbeen, voorhoofdsbeen 15 middenhandsbeen, middelvoetsbeen 16 achterhoofdsbeen skelter - go-cart, racewagentje, trapauto scelterwedstrijd – karting sketch – act skibaan – piste kiff – roeiboot skiffeur - roeier skilopen - skiën skinken - scincidae skiwedstrijd – afdaling, slalom Skumagin Islands, een der – Unga skunk - bunzing, stinkdier, stinkhagedis, ulk Skye, hoofdplaats van - Portree Skyscraper - wolkenkrabber Skyten, koning der - Ateas skyscraper = wolkenkrabber sla = salade, lactuca latuw, kropsla, veldsla slaaf = horige, heloot, lijfeigene, onderhorige slaafs = byzantijns, gedwee, kruiperig, nederig, onderdanig, onderworpen, serviel, serviliter slaafse kruiperij – byzantinisme slaafse vrouw - slavin slaafsheid – gedweeheid, servilisme slaag – kastijding, klappen, rammel, ransel, ros, tuchtiging, zwingel slaag geven = aframmelen, (af)rossen, kastijden, meppen, slaan slaag geven met karwats - geselen slaan –afdrogen, afrossen, beuken, hakken, hameren, houwen, kastijden, lellen, meppen, petsenranselen, ranselen, treffen slaan met een hamer – hameren slaan mt een sabel - sabelen slaap – bedrust, nachtrustrust, tukkie slaapbank – brits, rustbed, rustbed slaapbeeld - droom slaapbol = dial, dormitief, heul, hypnoticum, maankop, opiaat, opial, papaver, slaapkruid slaapdronken - bedwelmd slaapdronkenheid - somnalentia slaapgast - logé slaapgod – Morpheus slaap hebben – gapen slaap hebbende – slaperig slaapjak - bedjasje slaapje = dut, dutje, siësta, sluimer, tuk, tukje, uiltje slaapkamertje = chambret(te) slaapkoets - bedste(d)e slaapkop = domkop, mafkous, suffer(d) slaapkruid – maankop, opium,slaapbol slaaplelie - goudwortel slaapliedje = berceuse, wiegeliedje slaapmatje (Mal.) = tikar slaapmiddel = barbital, cloralose, dormitief, evipan, hypnoticum, narcoticum, opiaat, sonoril, soporatief, veronal slaapmuis - bosslaper, myoxida, relmuis, zevenslaper slaapmuts – machtmuts slaapmutsje - borreltjegoudpapaver slaapplaats = alkoof, bed, bedstede, brits, divan, hangmat, kooi, krib, ledikant, leger, legerstede, sponde, veldbed, wieg slaapplaats op een schip – kooi slaapplaats voor baby – wieg slaapplaats voor honden - mand slaapplaats voor kippen = roest, stok slaapstede - peluw, peul slaapstoel – dormeuse, fauteuil slaapvertrek - alkoof slaapverwekkend - somnifoor, soporatief, soporeus slaapverwekkend middel – narcotine, opium slaapwagen - slaaprijtuig slaapwandelaar - maanzieke, noctambule, somnabule slaapwandelaar(ster) = noctambule slaapwandelen - noctambulisme, slaapwekkend, somnambulisme opiumpreparaat = laudanum slaapzaal – chambree, dormitorium, dormter, dormtoir slaapzak - trappelzak slaapziekte - nona, trypanosomiasis slaapziekteverwekker - tse-tse-vlieg slaapzucht = lethargie, somnolentie slaapzuchtig = lethargisch slab = bavet, bef, eva, feitel, morsdoekje, slabbe slabakken = afnemen, luieren, verminderen slabben = drinken, leppen, morsen, slobberen slabbetje – morsdoekje slab van advocaat - bavet slachten – afmaken, doden, kelen, opensnijden slachter – beenhouwer, doder, slager, vleeshouwer slachthuis = abattoir slachting = bloedbad, hecatombe, massacre slachtmaand = november slachtoffer – aangevallene, dupe, offerdier slachtoffer van Achilles - Hector slachtoffer van een broedermoord - Abel slag = bons, dreun, gevecht, houw, kamp, klap, klop, knal, lel, mep, muilper, oplawaai, opstopper, pats, percussie, pets, smak, tegenvaller, tik, uithaal, zwieper slag = allooi, genre, soort slag = gevecht, strijd slag bij tennis = drive, lob, service, smash slagader = aorta, arterie, bloedvat slagaderlijke bloeding - arteriola slagaderontsteking – arteritis slagbalspel – honkbal, kaatsen, tennis slagbekken = gong slagboom = bareel, barrière, belemmering, hamei, hamel, hek slagen – ge(lukken), tieren slagen in het tennisspel = drive, lob, smash, volley slager - beenhouwer, slachter, vleeshouwer slagerij - vleeshouwerij slagersgerei - gehaktmolen, hakmes, mes, snijmachine slaghout = barrière, bat, klepper, knots, knuppel slaginstrument - 4 drum, gong, pauk, trom 5 bongo, conga, drums, guiro, hi-hat, ratel, schel, zweep 6 bekken, claves, koebel, pauken, tamtam 7 celesta, kendang, maracas, marimba, triangel, trommel, 8 buisklok, roertrom, timbales, tong-tong, triangel, xylofoon 9 castagnet, plaatklok, tamboerijn, tamboerin, woodblock, xylophoon, xylorimba 13 spleettrommel, 14 hamerklokkenspel slaginstrument van de gamelan - kendang slag leveren - vechten slagnet = gabaar, gabare,klapnet, valnet slagnet van gespannen snaren - racket slagnet in ronde beugel – racket slag of duw – stoot slag of strijd – kamp slag op de deur - bons slagorde - falanx, gelid, linie slagpen - remex slagregen - plensbui slagregenen = plenzen, stortregenen slagroomsoes - moorkop slagschip – force, oorlogsschip slagtand van een wld zwijn - houwer slagvaardig = adrem, bereid, gereed, gevat, kien, snedig slagveer – pen slagveld - strijdtoneel slagvenster – buitenblind slagvloot - oorlogsvloot slagwapen = hellebaard, knots, klewang, knuppel, morgenster, sabel, strijdbijl, strijdhamer, strijdkolf, zwaard slag-stootwapen - hellebaard slagwater - kielzog slagwerk in jazzband = drum, drumo slagwerker = drummer, paukenist, tamboer, trommelaar slagwerktuig = aks, bijl, hamer, marteel, moker, roe, roede slagzee - stortzee slagzin –devies, leuze, motto, reclameleus, slogan, spreuk slak – afval, sintel slaksoort - 4 arim, toot, wulk 5 balea, doris, kauri, limax, murex 6 aeolis, triton, zeeoor 7 angariz, karakol, muiltje, patella, purpuraslipper, trochus, zeehars 8 alikruik, caracole, poelslak 9 agaatslak, fuikhoorn, klinkhoorn, reuzenoor, varkentje 10 obliehoren 11 stekelhoren 13 bisschopsmuts, pelikaansvoet slaken = losmaken, lozen, ontboezemen, uiten slakken - gastropoda slakkengang - langzaam, traag slaklijn - linaçon slakprik - Lancetvisje slakvormig = spiraalvormig slamat – heil slamier - slungel slampampen = brassen, leeglopen, zwieren slampamper = drinkebroer; leegloper, luilak, nietsnut, zuiper slampamperij = brasserij; leegloperij, lijntrekkerij slang - argot, jargon, serpens, serpent slangsoort - 3 boa 4 naga, naja 5 adder, cobra, mamba 6 python, vipera 7 serpent, zandboa 8 anaconda, anakonda, bothrops, gifslang, pofadder, ringhals, waterboa, zeeslang 9 brilslang, netpython, ringadder, ringslang, rubberboa, spuwslangworgslang, wormslang 10 eiervreter, ratelslang 11 afgodsslang, hondskopboa, modderslang, ringelslang, tijgerpython, uraeusslang 12 hagedisslang, koningscobra, lampropeltis 13 groefkopadder, ijzerslangetje 14 kousebandslang slang met vele koppen = hydra slangearend - bacha slangemarmer - ofiet slangenhout, Surinaams - hoeboeballie, snekihoedo slangenkruid – dragon, echium slangenloop - onduline slangenmens = contorsionist slangeslijm = zwadder slangestaartlijn = ofiuride slangesteen - ofiet slangetong - lasteraar slangewortel - calla slangster - amphiura, ophiotrix, ophiura slangvormige vis - aal, paling slank – dun, ijl, lenig, rijzig, rank, reel, riel, rilde, schraal, tenger slankaap – hoelman slank en dun – mager slank en fijn – rank, slanke ronde toren bij een moskee - minaret slanke steel = rank slanke toren – minaret slaolie - spijsolie slap - buigzaam, flauw, karakterloos, krachteloos, laf, lam, lamlendig, loom, loshangend, machteloos, melig, moe, ontspannen, plooibaar, sloom, voos, wee, week, zacht, zwak slap aftreksel dat weinig werkzame stof bevat = tisane slapeloosheid - agrypnia, asomnia, asomnie, insomnie slapen = doezelen, dommelen, dromen, dutten, knikkebollen, maffen, overnachten, pitten, rusten, sluimeren, soezen, suffen, uitrusten slap en flauwtjes – zwakjes slap en klef – week slap en sloom - futloos slaper = binnendijk, dromer, gast, loge, logeergast, maffer, sluimeraar, snurker, suffer(d), waterdam slaperig – dromerig, lodderig, loom, sluimerig, soezig, suf slaperig en lui - loom slaperigheid = dromerigheid, lodderigheid, loomheid, loomte, soezerigheid, somnolentie slapheid = laksheid, voosheid, weekheid, zachtheid slapie - kamergenoot slapjanus – lummel, slappeling, sul slapjes – losjes, zwak(jes) slaplendig = lamlendig slappe koffie – flut slappeling – huichelaar slapper worden - ontspannen slapte – crisis, flauwte, krachteloosheid, malaise, zachtheid slaraak = slegge, slei slasoort - bietsla, botersla, kropsla, pluksla, snijsla, ijssla slat = modder, slijk, veenbagger slatten – baggeren, uitdiepen slatting - bagger Slaven - Abodriten, Bulgaren, Kasjoeben, Kroaten, Oekraïners, Polen, Russen, Ruthenen, Serven, Slovenen, Slowaken, Sorben, Tsjechen, Veleten, Wenden, Witrussen slaven - zwoegen slavengevangenis - bagno Slaven, kenner der - slavist slavernij - dienstbaarheid, onvrijheid slavin in harem = odalisk Slacisch volkslied - dumka Slavische god - Dabog, Peroen, Stribog Slavische munt = dinar Slavische taal = Bulgaars, Kasjoebisch, Kroatisch, Macedonisch, Oekraïens, Polabisch, Pools, Russisch, Servisch, Servokroatisch, Slowaaks, Sloweens, Sorbisch, Tsjechisch, Wendisch, Witrussisch Slavische zomerschoen = opank slecht = amoreel, arg, bedorven, belabberd, beroerd, boos, corrupt, doortrapt, effen, ellendig, erg, gemeen, glad, hels, hopeloos, immoreel, kwaad(aardig), laag(hartig), min, misdadig, naar, ondeugdelijk, oneerlijk, ongunstig, onguur, ontaard, onvoldoende, pervers, rot, schadelijk, snood, verderfelijk, verdorven, verkeerd, waardeloos, zedeloos, zwak slechtaard – snoodaard slecht bedeeld - booswicht, schurk, misdeeld slecht en vals – gemeen slecht fruit - kroet slecht gehumeurd = chagrijnig, lamlendig, landerig slecht gezind - kwalijkgezind slecht mens = doerak, ellendeling, ploert, pooier, schavuit, schoft, schurk, snoodaard slecht raadsman = Achitofel, Achitophel slecht soort tabak - pluksen slecht vioolspelen = krassen, zagen slecht volk – gajes slecht voorzien - misdeeld slechte aanschaf – miskoop slechte broodsuiker - melis slechte eigenschap - sadisme slechte gewoonte = aanwensel, fout slechte jenever – foezel slechte koffie – pardaf slechte koopwaar - tinnef slechte kunst – kitsch slechte piano - rammel slechte plek in weefsel = glee, sleet slechte smaak - wansmaak slechte spijsvertering – dyspepsie slechte tijd - crisis slechte vrouw = slet, snol, temeier slechte waar = bocht, rommel, rotzooi slechte wijn - leur slechte woning = hut, kot, krot slechten – afbreken, effenen, egaliseren, ontmantelen, slopen slechter - minder slechtheid = arg, boosheid, immoraliteit, kwaad, ondeugd, verdorvenheid slechthorend – doof slechthorend iemand - dove slechts = alleen, eniglijk,enkel, louter, maar slechts één etmaal durend = eendaags slechtweg - eenvoudig sle(d)e = ar, arre, bob, prikslee, tobogan sleden – arren sledesport - rodelen slee = sleedoorn slee = bot, stomp, stroef, wrang sleeboom - sleien, trekkebek slede = zie: slee sleedoorn = kwets sleef - (pol)lepel slee met prikkers - prikslee sleep – aanhang, gevolg, karavaan, optocht, staart, stoet, trein sleepanker = dreg sleepboot – sleper, traeiler sleepgraver - drafline sleephelling = overtoom sleepkabl - strang sleeplijn = dragline sleepnet = kor, tiras, trawl, treil, wade sleepruim – slei sleepschip - aak sleepschop - graafmachineschraper sleeptouw, op - nemen - meeslepen sleeptouw, op - houden - paaien sleepvoeten - sloffen sleepzak = kuil sleerijden = arren sleeschuit - ijsboot Sleeswijk-Holstein, hoofdstad van - Kiel Sleeswijk-Holstein, zeepolders in - marschen sleet – glee, slijtsel sleetje rijden - arren sleets = slordig, versleten, verslijtend, wrak sleeuw – loom slef – pantoffel sleffer – pantoffel, slipper sleg – hamer slegel - staak slegge – hamer, slei slemp = brasserij, koffie, smulpartij slempen = brassen, smullen, zuipen, zwelgen slemper – brasser, smuller slemperij = braspartij, brasserij, gelag, orgie, smullerij, smulpaperij, zuippartij, zwelgerij slempmaal - orgie slenk - geul, greppel, plas,sleuf, slootje slenter – flard, list, streek, uitvlucht slenteraar = flaneur, straatslijper slenteren - flaneren, sloffen slentergang - sleur slepen = sleuren, trekken, zeulen slepen van een schip door middel van sloepen = boegseren slepend = chronisch, langzaam, log, loom, lijmerig, ijzig, pesante, traag slepend (muz.) = lento slepend houden - traineren, rekken slepend lopen – sjokken, sloffen slepend, zwaar – pesante sleper – koetsier, penseel, sleepboot, vervoerder sleperswagen = camion sleping = helling sleping (muz.) = loopje, triller slet – del, flard, lap, prostituee, slons, snol, veenbagger, vod slet of del – sloerie slets – muil, pantoffel sletsen - sloffen slettig – haveloos sleuf = geul, gleuf, groef, kerf, slenk, uitholling, voor, vore sleur = gebruik, gewoonte, routine, slender, usance sleuren – slepen, togen, sollen sleutel = clavis, lips, loper, oplossing, tandel sleutelaar - knutselaar sleutel op notenbalk = chiave sleutelbeen - clavicula sleutelblad - baard sleutelbloem - primula sleutel bloemige = aurikel, cyclamen, guichelheil, melkkruid, penningkruid, primula, waterviolier, wederik sleuteldeel - baard, pijp sleutelen - knutselen sleutelstad = Leiden, L.B. sleuven = kerven slib – bagger, bezinksel, blubber, schor, slijk, slik slibachtig = modderig, slijkerig slibber – blubber, slijk slibberen - slippen slibberig – glad, glibberig sliglaag, bovenste – in de Wadden - blets slichten = afgraven, gelijkmaken, gladmaken, slechten slidderen - (uit)glijden slieren = glijden, slepen, sleuren, slingeren sliert – reeks, ris, rist, rij, slier sliet – paal, rekhout slijk = bagger, blubber, drek, modder, prut, slib(ber), slik, vuil slijkachtig = modderig slijkgeus - contra-remonstrant slijkgras - spartina slijkgroen - limosella slijkig - modderachtig slijkspringer - springgrondel slijkstroom = lahar, ribine slijk uit sloot = slat slijkvis - smeerling slijkvulkaan - maccaluba, sals slijm – mucus, spuwsel slijmbal - slijmerd slijmbeursontsteking - bursitis slijmdeel = fluim slijmdiertje – amoebe slijmen – pluimstrijken, strooplikken slijmerig = glibberig, kruiperig, onderdanig, week slijmerige klei – slemp slijmerig vocht – kwijl, snot slijmjurk – pluimstrijker, vleier slijmvis - botervis, magge, puitaal, zeewolf slijmvliesontsteking = (neus)-katar, spruw slijmvlok = fluim slijmzwam - myxomycrtum, runbloem slijpbewerking - honen slijpen – aanzetten, fijnmaken, polijsten, scherpen, spitsen, wetten slijplak = grondvernis slijpmiddel = abrasiet, diamantin, slijpplank, slijpsteen, strekel, wetstaal, wetsteen slijppoeder = amaril, slijpsel, smergel slijpsel = slijppoeder slijpsteen = amaril, wetsteen slijpvlak - facet slijpvorm van een diamant - baguette slijtachtig = sleets slijtage – afslijting, aftakeling, sleet, slijting slijten – afdragen, doorbrengen, roesten, scenken, verkopen slijter – debitant, verkoper slijterij – drankwinkel, saloon, wijnhandel slijting - slijtage, vlasoogst slijtplek = gaal, glee slik = bagger, modder, prut, slib, slijk slik, begroeide - schor slikhout - kesp, kesje slikken – accepteren, baggeren, golzen, slokken, tolereren, verkroppen slikker - veelvraat slikmus - oeverloper sliknat = doornat, druipnat slikop -veelvrat slikopruimer - veegmachine slim – afgericht, arg, behendig, berekend, betjoegd, bijdehand, diplomatiek, doortrapt, gehaaid, gemeen, geslepen, gevat, glad, gewiekst, gis, goochem, handig, intelligent, leep, link, listig, loos, olijk, pienter, scherpzinnig, schrander, sluw, snedig, snugger, spits(vondig), uitgekook, uitgerekend, uitgeslapen, vindingrijk, wakker slim, (volksterm) - link slim bedenksel = fint, list slim beest = dolfijn, vos slim en sluw – leep, link slim en uitgeslapen - kien slimheid = list, sluwheidstreek, treek, truc slimme streek - advocatenstreek, advocaterij, list, treek slimme viervoeter = poedel, vos slimme vondst = list slimme zet – treek slim mens - vos slimmerd = goochemerd, guit, leperd, olijkerd, slimmerik slimmerik – goochemerd, linkerd slimmigheid – foef, list, slimheid, truc slinger = draai, guirlande, pret, zwaai, zwengel, slingeraap - ateles slinger, bepaald soort - compensatieslinger slingerdans - cramignon slinger van bloemen = festoen slingeren = bengelen, bungelen, gooien, rondzwerven, schommelen, slieren, zwaaien, zwieren slingerende rivierloop = meander slingeren rond een evenwichtstoestand - libratie slingering – oscillatie slingerklok – pendule slingerkiel - komkiel slingerlamp = hanglamp slingermachine - centrifuge slingerplant = betel, boon, hop, kamperfoelie, liaan, liane, sirih, winde, wingerd slingerplant in Azië = betel slingerproefnemer = Toucault slingerstok = werpstok slingertrap = wenteltrap slingeuurwerk – cartel, pendule slinger van loof - guirlande slingerverband - funda slingerwerktuig = katapult slingerwijdte = amplitudo slinken = inkrimpen, kelderen, minderen, verminderen slinks = achterbaks, arglistig, bedrieglijk, bedrieglijk, doortrapt, geniepig, oneerlijk, ongemerkt, stiekem, stiekum, sluw, tersluiks, vals slinkse streek - afleidingsmanoeuvre slinksheid – bedriegerij slip – insnijding, onderbroekje, spleet, split, slip of the pen = verschrijving slip of the tongue = verspreking slipjacht - vossenjacht slipjas – pandjesjas slipje – onderbroekje slipje of zwembroek – tanga slip-over - truivest slippen - doorslaan, ontsnappen, schampen, schuiven, uit(glijden), wegglijden slipper – muiltje, pantoffel slippertje – escapade, uitstapje slissen = lispelen slobbe- slobeend, vaatdoek, voorschot slobber – koffie, slib, slons, varkensvoer, veevoer slobberen – drinken, lebberen,morsen slobberig - slap, slordig, vuil slobbig = kwabberig, slap, slordig slobkous = get, gette, jet, spat, wagge slochter – vaargeul slodder - slet slodderachtig – duf, muf, slordig, vies, vochtig sloeber = schoelje, slokop, smeerlap, stakker, sukkel, vlegel sloef - voorschoot sloep = barkas, giek, pinas, roeiboot sloepenstang - davit sloep van een oorlogsschip = labberlot sloerie = del, dweil, slet, slons sloester - bolster slof – briket, danswijze, dof, druilerig, laks, lauw, lijs, muil, nalatig, pantoffel, traag, treuzelaar, uitgesleten, voetwarmer sloffen = slepen sloffig = achteloos, druilerig, laks, lui, nalatig, traag slofje – broodje, pampoesje slof of schoen - muil slogan = leuze, slagzin slöjd = handenarbeid slok – borrel, dronk, slurp, teug sloka, soort - anustubh slokachtig - gulzig slokdarm – oesofagus slokje - nipje slokken – gulpen, slikken, zwelgen slokkerd – gulzigaard slok op – eetwolf, gilzigaardschrok,sloeber, veelvraat, vreetzak, slok op een borrel – veel slome – sukkel slomp – buitenkansje, wisselvallig slonde – afgrond slonk – doortrapt, loos, slim slons = del, flard, lellebel, slet, slodder(vos), sloerie, Kea, Keja, totebel slonsachtig – slordig slonzen - kladden slonzig - haveloos, slordig slonsachtige vrouw - del sloof = boezelaar; dekbalk,overschort, stakker, tobber, voorschoot sloom = dromerig, duf, futloos, inert, krachteloos, langzaam, laks, lui, lijzig, ongeanimeerd, saai, slap, suf, traag, vervelend sloom en traag – laks sloomheid - sufheid sloop = afbraak, omkleedsel, overtrek sloopbeitel = breekijzer sloot – afwatering, delf, gouw, grebbe, greppel, laak, riviertje, stroompje, vliet, watergang, wetering slootdier = kikker slootgraver – delver slootje – greppel, slenk slootmus - rietgors slootplank = vlonder, vonder slootriet = dakriet, dekriet slop – armenbuurt, glop, impasse, keerweer, steeg, straatje, vaargeul slopen = afbreken, amoveren, moeren, neerhalen, omverhalen, ondermijnen, rampeneren, slechten, stukslaan, uitputten, vernielen, verpesten, verteren, wegbreken, verwijderen sloper - afbreker sloperswerkplaats - sloop, sloperij sloping - vernietiging slordevos = dant, morsebel, sloddervos, slons, totebel slordig - achteloos, armoegig, haveloos, knoeierig, liederlijk, nalatig, negligent, nonchalant, onachtzaam, onnauwkeurig, onnet, onooglijk, onordelijk, onverzorgd, ordeloos, rappig, roffelig, ruw, sleets, slobberig, slonsachtig, slonzig, todderig, vervallen, wanordelijk slordig schrift = gekrabbel slordige vrouw = del, flodder, kladdeboter, morsebel, sloddervos, sloerie, slons, sloor, totebel slordigheid = onachtzaamheid, haveloosheid,onnetheid slordig iemand – sloddervos slordig wijf – totebel, morsebel slorp – opslurping slorpen - lurken slot = afloop, afsluiting, besluit, deursluiting, eindcijfer, einde, end, finale, finisch, grendel, grond, knip, reden, saldo, sluiting, toestand, uiteinde, uitkomst, uitslag, vesting, zin slot - zie ook, burchten, kastelen, vestingen slot bij Amerongen = Zuylensteijn slot bij Arnhem = Rosendael slot bij Bemmel = Doornenburg slot bij Boxtel = Stapelen slot bij Breda = Wolfslaar slot bij Breukelen = Nijenrode slot bij Deil = Bulgersteijn slot bij Delden = 't Wickel slot bij De Steeg = Middachten slot bij Doetinchem = Slangenburg slot bij Gorkum = Loevestein slot bij Haarzuilen = De Haar slot bij 's-Heerenberg = Bergh slot bij Heino = Nijenhuis slot bij Lage Vuurse = Drakensteyn slot bij Loosdrecht = Sijpesteijn slot bij Muiden = Muiderslot slot bij Otterlo = St. Hubertus slot bij Renkum = Doorwerth slot bij Santpoort = Brederode (ruïne) slot bij Tegelen = Holtmühle slot bij Tiel = Soelen slot bij Vaassen = Cannenburgh slot bij Vorden = Wildenborch, Hackfort, Onstein slot bij Wijk bij Duurstede = De Kieftenkamp slot of burcht – kasteel slot of einde – afloop slot of kasteel – burcht slot van een lied = naspel slot van een muziekstuk - coda, finale slot van gebed = amen slotbewoner - kasteelheer, kastelein slotconclusie = eindoordeel sloteffect = apotheose slotenmaker – smid slotgedeelte – finale slothaak - loper slotheer - burchtheer, drost, kasteelheer, kastelein, slotvoogd slotklinker - eindklinker slotletter – eindletter slotopener = loper, sleutel slotplaat = kram slotplein = binnenplaats, binnenplein, voorplein slotrede = epiloog, narede, nawoord, peroratie slotsom = besluit, conclusie, eindgevolg, einduitkomst, konklusie, uitkomst slotstuk = apotheose, finale slottoneel – apotheose slot van een lied – naspel slot van een gebed – amen slot van miziekstuk - finale slotvers = districhon, epode,slotzang slotvonnis = einduitspraak, eindvonnis slotvoogd = drost, kastelein, slotheer slotwedstrijd - eindstrijd slotwoord = amen, epiloog, narede slotzang = eindzang slotzuster - non sloven – beulen, ploeteren, tobben, wurmen, zwoegen Slovenië, hoofdstad van - Ljubljana Slovenië, rivier in - Drava, Sava, Soca Slowakije, hoofdstad van - Bratislava sluier - floers, lamfer, mantilla, rouwfloers, voile, waas, wa, wade, wijl, wijle sluier of overkleed van een Arabische vrouw = haik sluiereffect = fäding sluieruil - kerkuil, torenuil sluif = foedraal, gleuf, groef, huls, kluut, vingerling sluik - heimelijk, plataf hangend, gladaf, (neer)hangend, ongemerkt, verholen sluiken – smokkelen, verklikken sluiker - smokkelaar sluikgoed - contrabande, smokkelwaar sluikhandel – smokkel, smokkelarij sluim – erwtenpeul sluimen – gappen, loeren sluimer - slaapje sluimeren = dutten, doezelen, dommelen, slapen sluimerend = latent sluimerig = dommelend, slaperig sluimering - dutje, slaapje, tukje sluimerrol = slaapkussen sluipdeurtje = achterdeurtje, klinket, vestingpoort je, uitvlucht, winket sluipend voortbewegen – kruipen, tijgeren sluiper = indringer sluiphaven - vooronder sluipkever - meeltor sluipmoordenaar = bravo, doder, sniper sluipmoordenaar = bravo (It.) sluipschutter - moordenaar sluipswijze - tersluiks sluip, ter - verholen sluipveest - kousevoeter sluipvliegen - tachinidae sluis = duiker, kolk, schutkolk, sas, spui, verlaat, zijl sluis, deel van en - achterkar, broekbalk sluisdeur – ebdeur, schutdeur, vloeddeur sluisdeurtje = rinket sluiskamer - schutkolk sluiskolk = sas sluispoortje - sas sluistocht – vaarsloot sluis voor schepen - doorvaart sluiswachter - sasmeester, sasser, sessenier sluit alles in - al, geheel sluit alles uit = niets sluit niets uit = alles sluitband = hoepel sluitbeugel = haak, knip sluitboom = hamei, klink, overval sluitboom aan poort – klink sluitbout – overval sluitdeel van een fles – kurk sluitdeksel - klep sluiten – aangaan, be(ëindigen), dichtdoen, dichten, dichtgaan, dichtmaken, dichten, eindigen, grendelen, luiken, passen, toedoen sluiten de ramen af - ruiten sluithaak aan boek = krap sluitijzer = grendel, klink sluiting = deksel, drukker, gesp, grendel, haak, hangslot, klep, klink, knip, knoop, luik, opheffing, rits, schalm, slot sluiting van brandkast – letterslot sluiting van een broek – gulp, rits sluiting van een jas – knoop, rits sluiting van een kist - deksel sluiting van een riem - gesp sluitrede = epiloog, narede, redenering, syllogisme sluitrede, valse - sofise sluitregel - refrein, slotrijm sluitschalm - harp sluitspeld = veiligheidsspeld sluitspier - sfincter sluitstaaf van een raam = espagnolet, spanjolet sluitsteen = sluitstuk sluitsteen van een metsellaag - klesoor, klezoor sluitstuk – bouterolle, sluitsteen sluitteken - punt sluittoestel - grendel sluitijzer - grendel, klink sluizen – schutten slump - koersdaling slungel = bonenstaak, klungel, lange, lijs, lurk, schlemiel, slamier slungelig - lijzig slurf – pijpenla, snuit, tromp slurfdier - Manmoet, olifant, proboscodeum slurfdragende - slurfdieren slurp = slok, teug slurpen – drinken, zuipen sluw – achterbaks, arg, arglistig, betjoegd, doortrapt, geniepig, geraffineerd, geslepen, gevat, gewiekst, glad, goochem, leep, link, listig, loos, pienter, schrander, slim, slinks, snugger, uitgekookt, uitgeslapen sluw en slim – leep en link sluw meisje = heks sluw mens = leperd, rat, vos sluwe handeling - streek sluwe kamerdienaar - figaro sluwe kerel = rat, vos sluwe streek - list, reinardie, treek sluwe trek = kneep sluwe vondst = list sluwheid = doortraptheid, finesse, geslepenheid, gewiekstheid, list, listigheid, loosheid, raffinement, reinardie, slimheid, slimmigheid, uitgeslapenheid sluw iemand – leperd, rat, vos smaad – affront, bejegening, belediging, bespotting, eerroof, hoon, laster(ing), oneer, schande, sneer, spot smaad tegen beter weten in = laster smaadschrift = libel, pamflet, schotschrift smaak – aroma, eetlust, geest, genot, genre, goesting, goût, keus, kunstzin, lust, meug, mode, neiging, schoonheidsgevoel, trant, trek, voorkeur, welbehagen smaakje – bijsmaak, toevoegsel smaakknoppen, samenstel van - papil smaakorgaan = papil, tong smaakstof = essence, kruiden, specerij smaakt best = lekker smaakvol = chic, elegant, geestig, keurig, mooi smacht, op de - lopen - klaplopen smachten = begeren, dorsten, haken, hunkeren, reikhalzen, smoren, snakken, vergaan, verlangen, wegkwijnen, (ver)zuchten smachtend = begerig, dorstig, kwijnend, verlangend smadelijk = beledigend, honend, kwetsend, onterend, vernederend smadelijk bejegenen - beschimpen smadelijke bejegening = belediging, hoon smaden = beledigen, beschimpen, honen, kwetsen, smalen, verachten, vernederen smadend – beledigend, honend, schamper smak = bons, buiteling, dreun, klap(zoen), plof, slag, val smakelijk = aangenaam, aantrekkelijk, begeerlijk, fijn, heerlijk, lekker, perfect, smeuïg, zalig smakeloos – banaal, boers, flauw, laf, lelijk, ordinair, saai, vervelend smakeloosheid – lafheid, onsmakelijk, vies smaken - bevallen, nuttigen, proeven smakken – dreunen, gooien, kwakken, smekken, smijten smakkerd – kus, zoen smakwater - slagzee smal = bekrompen, benepen, dun, eng, fijn, gering, iel, klein, mager(tjes), nauw, onaanzienlijk, schriel, tenger smal bloembed - border, rabat smal boordsel - bies smal bruggetje - steg, vonder smaldeel - eskader, onderdeel smaldelen - onderverdelen, splitsen smal diep water – geul smaldoek - vlag smalen – beschimpen, honen, smaden, schimpen smalend – schamper smal en klein – nauw smal en kort - klein smal en puntig - spichtig, spits smal en recht = rank, slank smal en slank – mager smal en tenger - rank smal gewelf = boog smalhart – lancetvis smal koord voor schoenen - veter smal linnen – smaldoek smal paadje - hazenpad smal slootje = grep, grup smal stilstaand water – kreek smal straatje – slob, steeg smal stromend water = beek smal stuk hout = lat smal stuk ijzer – strip smalstuk land - repel smal stuk leer = riem smal stuk papier = reep smal stuk textiel = band, lint smal water = beek, grep, kreek, sloot, wetering smal stuk weefsel – lint smal uiteinde – kapje, spits, tip smal visnet – zegen smal water – kreek, sloot, wetering smal waterloopje – beekje, greppel, kreek, sprank, spreng smal weefsel - lint smal weggetje = pad, steg smal zeilschip = klipper smalle band = lint smalle brug = vlonder, vonder smalle diepte = geul, grebbe, greppel, voor smalle doorgang = engte, gangpad, pad smalle dunne lat – richtel smalle gang – steeg smalle hoge voetbrug – vonder smalle inham - kreek smalle landverbinding = istmus, landengte smalle lange lap - reep smalle lat = tengel smalle loopbrug - passerelle smalle onderzeese rug = rif smalle ondiepte - klip, rif smalle ondiepte langs het strand - zandbank smalle opening = kier, reet, richel, sleuf, spleet smalle opstaande rand = richel smalle plank = lat, plint, rachel, rachter, tengel smalle rand of lijst = richel smalle reep stof – bies smalle schop – spade smalle sloep - giek smalle sloot = grep, grebbe, grup smalle stof = lint smalle straat – pad, steeg, slop smalle strook = reep, repel, rib, strip smalle strook land tussen twee vastelanden = landengte smalle strook leer – riem smalle strook papier – reep smalle strook weefsel - lint smalle stroom = beek smalle vaan = wimpel smalle vaargeul = kreek smalle verbinding tussen twee vastelanden - landengte smalle verhoging = ribbel smalle voetweg - pad smalle voor = greppel smalle weg - pad, ste(e)g, straatje smalle weg over een berg = col, pas, zadel smalletjes = mager, schraal(tjes), sober, smalneuzige aap = baviaan, chimpansee, gibbon, gorilla, hondsaap, mandril, meerkat, mensaap, orang oetang, slapstaart smalt = kobaltglas smalte - engte smaragd = esmerald, esmeraud smaragdkleur - groen smarotsen - klaplopen, schransen, smullen smart = droefheid, grief, kommer, kwel, hartzeer, leed, pijn, rouw, verdriet, wee, zielenleed smartegeld = schadeloosstelling smartelijk = bitter, droef, jammerlijk, navrant, nijpend, penibel, pijnlijk, schrijnend, treurig, triest, verdrietig smartelijk (muz.) = dolorosa , doloroso smartelijk gevoel = gemis smartelijk gevolg = nawee smartelijke ervaring - grief smartelijke gewaarwording – pijn smart hebben – lijden smartig - ontvelt, open smartlap – levenslied smart of rouw – leed smart voelen - rouwen smeden = aaneenwellen, bedenken, beramen, maken, ontwerpen, scheppen, uitdenken, vervaardigen, verzinnen, vormen smederij - smidse smedig = buigzaam, kneedbaar, lenig, plooibaar, smeedbaar, smeu, smijdig, zacht smeedbaar – pletbaar, snedig smeedbak = smidskoelbak smeedblok = aambeeld smeeg = mager, schraal smeegruis = kolengruis, smeekolen smeekbede – petitie, smeekgebed, smeking smeekgebed - smeekbede smeeklied - litanie smeekschrift – klaagschrift, petitie, request smeent - fluiteend smeer = angel, crème, kaarsvet, olie, ongel, pommade, reuzel, slaag, talg, talk, veeg, vet smeerblad - dotterbloem, vetblad smeerboel – beestenstal, rommel, troep, zwijnenstal smeergeld - omkoopsom smeerkalk = pleisterkalk smeerkanis = doerak, viezerik smeerkruid = bremraap, smeerwortel smeerkwast, met de - lopen - pluimstrijken, vlijen smeerlap – patser, slioeber, smiecht, viezerik, vlegel, vuilik smeerlapperij = liederlijkheid, patjakker, smerigheid, verkwister, viespeuk, viezerd, vuil(ig)heid smeerling = poelvis, (rivier)grondel, slijkvis, weervis smeermiddel - glyserol, silicon, smeersel smeerpijp – smeerpoets, vuilik smeerpoets – taddik, viespeuk, vuilik smeerpunt - nippel smeersel – balsem, crème, linement, pasta, smeermiddel, smering, strijksel, talkzalf smeersel op brood – beleg, boter, jam, kaas, leverworst, margarine, marmelade, pasta, pindakaas, smeerkaas, smout smeervloeistof = olie smeerwortel - hemelsleutel, symphytum smeet – klap, slag, worp smeken = bidden, soebatten, suppliëren smekend verzoek = bede, gebed smekend vragen - bedelen smekend woord – bede smeking = aanroep, gebed, smeekbede smelleken - dwergvalk, smerlijn smele - deschampsia smelt = magma, zandaal, zandspiering smelten – dooien, vergaan, verkwijnen smelten van sneeuw en ijs = dooi smeltend = vervlietend, week smelteig - sentimnteel, week smeltglas = email smeltpatroon - zekering smeltwaterafzetting = esker, kame, oos smeltziekte - smeul smeren – balsemen, invetten, kladden, klodderen, knoeien, oliën, strijken, vleien, weggaan, weglopen, zalven smergel = amaril smergeltang - amarilhout smerig = beroerd, boos, ellendig, gemeen, goor, laag, morsig, olieachtig, oneerlijk, onfatsoenlijk, onnet, onrein, schandelijk, schunnig, vals, vettig, vies, vuig, vulgair, vuns, vuil, vunzig, weerzinwekkend smerig en grof – gortig smerige reuk – stank smering - smeersel smeris = agent, bink, diender, juut, klabak, politieagent, tuut smet = blaam, blamage, klacht, klad, ontsiering, schande, schandvlek, smeur, spat, vlek, vuil smets - flauw, lag smetstof = virus smetteloos = blank, helder, kuis, onbevlekt, rein, schoon, vlekkeloos, zuiver smetten = bemorsen, bevlekken, smoezelen, vuilmaken smetten,van de huid - intertrugo smeuig - lekker, lenig, smakelijk, snijdig smeulen – blakeren, broeien, veinzen, vunzen smeur – feil, gebrek, smet smeuren = bemorsen, bevlekken, bezoedelen smid - ijzerbewerker smidse = smederij smidsgereedschap - aambeeld, blag, hamer, koel(bak), tang smidshaard = eest, ast smidshamer - voorhamer smidsterm - aanstuiten, stuiken smidswinkel - smidse smiecht = smeerlap, viezerik, vuilak smieg – handig, lenig, smijdig smient – fluiteend smiezen – smullen, schransen smijdig – lenig, smeu, smeuig, smieg smijt – klap, smak, worp smijten = gooien, keilen, kelderen, kwakken, lazeren, pleuren, schieten, smakken, trappen, werpen smijter - gooier smijtfilm = slapstick smikkelaar - smulpaap smikkelen – eten, smullen, snoepen smodde – morsschort, slab, slabbetje, smoddervis - zeelt smoel – aangezicht, babbel, bakkes, bek, facie, gelaat, gezicht, grimas, mond, muil, porem, tetter, toet, waffel smoelwerk - aangezicht smoes = aardigheid, grap, klets, praatje, uitvlucht, vertelsel, verzinsel, voorwendsel smoesje – pratje, trucje, uitvlucht smoezelen - smetten smoezelig = beduimeld, goor, grauw, groezelig, onfris, smerig, vettig, vies, vuil smoezen – femelen, kletsen, soebatten smoezig – groezelig, smotzig smog = mist, nevel smok - (klap)zoen smoken = dampen, roken, walmen smoker – roker smokerig – rokerig smoking – avondkostuum, galakostuum, herenjas smokkel - sluikerij, sluikhandel smokkelaar – lorder, pungelaarsluiker smokkelarij = sluikhandelsmokkel smokkelen = bedriegen, frauderen, ontduiken, sluiken, spieken, wegmoffelen smokkeltje - spiekbriefje smokkelwaar - contrabande, sluikgoed smokken - dampen, kussen, walmen, zoenen smook = damp, mist, nevel, rook, walm smoor – damp, nevel, rook, walm smoorheet - snikheet smoorklep - choke smoorvol = eivol, stampvol, tjokvol smoren – dampen, dempen, doven, onderdrukken, roken, smachten, uitdoven, (ver)stikken, walmen, wurgen smorig – dampig, nevelig smörrebröd - smorgas smorzando (muz.) = wegstervend smots – dweil, slet smotzig - groezelig, smerig, smoezelig, vuil smousen - bedriegen, sjacheren smouserij – bedrog smout - reuzel smout(ter)ig - vettig smuiger - bedrieger, gluiper smuik – mist, nevel smuilen - glimlachen smuk = opschik, sier(aad), tooi smukken – sieren, tooien, versieren smul - brasserij smulbroer = gastrofiel, gastronoom, gourmand, lekkerbek, likkebaard, smikkelaar, smulpaap smullen = lekkerbekken, slempen, smiezen, smikkelen, snoepen smuller – brasser, drinker,lekkerbek, slemper smullerij = gastronomie smulpaap = zie: smulbroer smulpartij – brasserij, slemppartij smurrie – bagger, drek, modder, vuil Smyrna - Izmir Smyrna, inwoner van - Smyrnioot snaai = voordeel, winst snaaien = kapen, pikken, rampassensnoepen, snuffelen, stelen, wegkapen, wegnemen, wegroven snaak = bengel, clown, deugniet, gast, gezel, grapjas, grappenmaker, guit, klown, kwant, kwajongen, kwibus, leukerd, nar, olijkerd, ondeugd, potsemaker, rakker, rekel, schalk, schavuit, schelm, snuiter, vent snaaks = boertig, grappig, guitig, kluchtig, koddig, komisch, luimig, olijk, ondeugend, spotachtig snaakshoofd - kabouter snaar = draad, meisje, pees, schoonzuster snaarderij - prulleboel, rommel snaarinstrument - 3 bas, cel 4 harp, lier, luit 5 banjo, benta, cello, citer, gamba, piano, viool 6 dombra, gitaar, spinet 7 bandola, cembalo, chrotta, mandola, pianola, vleugel 8 bandoera 9 balalaika, contrabas, mandoline, violoncel 10 clavichord 11 klavecimbel 12 clavichordum snaarinstrument, Antilliaans - benta snaarinstrument met klavier - piono(la) snaarschijf – poelie snabbel – bek, mond, bijverdienste snabbelen – snateren, tateren snack = hap, snap, snik, zucht snackbar – cafetaria, snelbuffet snak - beet, hap, snap, snik, zucht snakerig = boertig, komiek, komisch snakerij = boert, gein, luim snakken = begeren, haken, happen, reikhalzen, smachten, verlangen snap - hap, laatvlijm, lancet, snak, snik snaper - naaldvis, sneper, zeepaardje snaphaan = geweer snappen = arresteren, babbelen, begrijpen, betrappen, bevatten, doo0rzien, grijpen, happen, inzien, pakken, praten, vatten, vertellen voelen snapper - babbelaar snaps = borrel, jenever, oorlam, snevel, sterkedrank snaps of borrel - neut snapshot = kiekje, momentopname snar = bits, scherp, stekelig, taai, venijnig snarenophouder bij viool = kam snarenspanner – schroef snarenspeeltuig - Banjo, citer, gitaar, harp, lier, mandoline snarig - geestig, snedig snarren – bluffen, kijven, pochen snars = jota, sikkepit snater – babbel, bek, klepper, kwebbel, mond, neb, snavel, snuit, tater, waffel snateraar - babbelaar snaterachtig = babbelachtig snaterbek - babbelkous snatereend - krakeend snateren = babbelen, kakelen, kletsen, kwaken, kwebbelen, snabbelen, tateren snauw = grauw, uitval snauwachtig = bits, boos, kijfzuchtig snauwen – bekken, bijten, grauwen, snauwerig - bits, boos, kijfachttig, nors snavel = bek, neus, neb(be), snater, sneb, snuit, vogelbek, waffel snavelbies - rhynchospora snaveldier = vogelbekdier snavelkrokodil = gaviaal snavelvormig - rostraal sneb - bek, snavel, waffel snebben - kakelen snebbig – snibbig, vinnig snede = coupe, inkeping, insnijding, jaap, kartel, kerf, kwetsuur, letsel, plak, schijf, snee snijwond, snit, vorm, wond(e) snede brood - boterham snede gras = zwad snedegelijk – isotomisch snede van een boek bespikkelen – jasperen snede van een mes - meskant snedig = adrem, alert, geestig, gevat, gewiekst, handig, kernachtig, puntig, raak, repartie, scherp(zinnig), schrander, slagvaardig, slim, scherpzinnig, vlug, vaardig, vlug, zinrijk snedig antwoord = repartie, riposte snedigheid = gevatheid, schranderheid snee – inkeping, inkerving, insnijdingjaap, kerf, kloof, meskant, (snij)wond, spleet, verwonding, wond sneep – kommel, neusvis, steenmeeuw sneer = hatelijkheid, hoonlach, kwinkslag, scherts snees – bedrieger, heler sneetje – flistertje, wondje sneetje brood met ei - uitsmijter sneeuw = blankheid, grijsheid sneeuw, overjarige - fi(e)rn sneeuwbal - viburnum sneeuwbank - sastrugie sneeuwhoen - lagopus sneeuwhut van een Eskimo = iglo sneeuwijs = firn sneeuwjacht = blizzard sneeuwkleed = lijkwade sneeuwklokje - galanthus sneeuwlaag, bevroren - harst sneeuwmaand - nivose sneeuwman = sneeuwpop sneeuwpanter - irbis sneeuwputter = sneeuwgors sneeuwschaats = ski sneeuwschoen = ski sneeuwsport - skiën, sleeën sneeuwstorm = barber, blizzard, sneeuwjacht sneeuwstorm in Rusland - boeran, burran sneeuwstorting – lawine, sneeuwval sneeuwvogel = pestvogel, sneeuwgors snel – aldra, allegro, alras, cito, dadelijk, dra, fluks, gauw, gehaast, gezwind, haastig, ijlings, kwiek, levendig, overijld, prestó, prompt, pront, rad, rap, ras, schielijk, spoedig, spoorslags, subiet, vliegensvlug, vlot, vlug, weldra snel (muz.) = allegro, presto snel bewegen – scheren, schieten snel draaien = tollen snel kwaad = driftig, opvliegend snel loopje – gangetje, sprintjevaartje snel lopen – aan(benen), draven, hollen, racen, rennen, snellen, sprinten snel oorlogsvaartuig - korvet snel ontploffend = brisant snel praten = ratelen snel verbreidende ziekte = epidemie snel verslijtend = sleets snel voorbijgaan – vliegen snel voortdrijven – aanjagen, aanzetten snel zeilende één master - kotter snel zeilende tweemaster - brigantijn snel zeilende driemaster = klipper snel zeilschip = brigantijn, feloek, karveel, klipper snelbakoven - magnetron snelbinder = bagageriem snelblusser = schuimblusapparaat snelboot = motortorpedoboot snelbuffet – cafetaria, snackbar sneldicht = epigram, puntdicht snelheid = gang, gezwindheid, haast, pace, radheid, rapiditeit, spoed, tempo, vaart, vitesse, vlugheid snelheid van de wind = windsnelheid snelheidsmaat – knoop snelheidsmaniak = kilometervreter, snelheidsduivel snelheidsmeter = spedometer, tachograaf, tachometer snelheidsmeter van schip = log snelheidswedstrijd – race, sprint snelheid van lopen – draf, gang(etje), ren, spurt snelkookpan = drukpan, hogedrukpan, pressure-cooker snelle aanval = raid snelle afwisseling van twee tonen - triller snelle beweging bij het schermen – uitval snelle dans – foxtrot, wals snelle draai = pirouette snelle draf = galop, race, ren, run, sprint snelle gang = draf, galop, ren, run, vaart snelle greep = snap snelle hap = greep, snap snelle korte ren - sprint snelle loop – draf, galop, looppas, race, ren, sprint snelle overval = inval, raid snelle ren - draf, race, sprint, spurt snelle rilling - huivering snelle toonwisselingen = triller snelle vlucht = hazenpad snelle voortgang = haast, spoed snelle wending = pirouette, volte snellen – benen, lopen, draven, haasten, hardlopen, hollen, ijlen, jagen, racen, rennen, vspoeden, liegen, spurten, vliegen sneller dan het geluid - hypersoon, supersonisch, supersoon snelloop - sprint snelschrift = brachygrafie, steno(grafie) snelschrijven = stenograferen snelschrijver - stenograaf, tachygraaf sneltrein – expres, intercity, sprinter, T.E.E., Rheingold snelvarend zeilschip in Middellandse zee - feloek snelverkeersweg = autobaan, autostrada snelvurend kanon - pompom snelvuurwapen – mitrailleur snelwandelen – aanbenen snelweg – autobaan, autoweg snelzeilend schip – klipper sneren – honen, schamperen, spotten snerken – knetteren, schroeien, sissen snerpen – branden, krijsen, schrijnen, snijden, striemen snerpend - snijdend snert - erwtensoep, rot, waardeloos sneu = hard, jammer, spijtig, teleurstellend, teleurgesteld, sneukelen - snoepen sneuvelen = omkomen, sneven, sterven snevel = jenever sneven – omkomen sneuvelen, sterven snezen = helen, kapen, ophopen, wegnemen snibbig = bits, kattig, kwaad, nors, stekelig, vinnig snibbige vrouw of meisje – snibbe snibbigheid – vinnigheid sniffen – huilen snijbiet - beetwortel snijboon = aparte, rare, zonderling snijden – couperen, fijnmakenkerven, lubben, snerpen, zagen snijdend = scherp, snerpend snijden van miniatuurvoorstellingen - glyptiek snijder - coupeur, kleermaker snijdervogel - prinia, tjitji snijgereedschap - mes snijkamer = ontleedzaal snijkant van mes - neg(ge) snijpunt = kruispunt. snijpunt van zes wegen = zes sprong snijriem - roeispaan snijtand – voortand snijvlak - doorsnede snijvlak van een stuk vlees - aansnit snijwerktuig = lancet, mes snijwond = jaap, snede, snee snijzaal - ontleedzaal snik = hik snikheet = smoorheet snikken = huilen, schreien, snotteren, wenen snip – borrel, griet, grutto, insnijding, keep, kemphaan, kievit, kluit, knor, snede, wulp snipachtige vogel - (steppenvorkstaart), griet, grutto, kluit, kluut, plevier, pluvier, wulp snippeling - snipper snippennet = flouw snipper = flard, ietsje, reep(je), stuk snipperbak = prullenmand snipperdag = baaldag, vakantiedag, verlofdag, vrijedag, snipstruis = kiwi snipwerk – beuzelwerk snirsen – snerken snit = coupe, fatsoen, leest, model, snede, taille, vorm snit of coupe - pasvorm snob – opschepper, parvenu snode daad = euveldaad snoeftaal = grootsprekerij, opschepperij, pocherij snoeien – afsnijden, inkorten, snoepen, wegknippen snoeigoed - snoepgoed snoeimaand = februari, maart snoeimes = heep, hiep, sikkel snoeischaar – tuinschaar, snoeitang snoeisel – afval, slum snoeitang = papegaaisbek, papegaaienbek snoeitijd = snoeimaanden snoek = geep snoekachtige zeevis - geep snoekbaars - sander, zander snoekenblad = pijlkruid, waterlelie snoekvis - esox, hondsvis, tandkarper, umbra snoep – bonbon, chocolade, drop, hopje, lekkerij, lekkers, toffee, ulevel, versnapering snoepballetje - zuurtje snoepen – genieten, sabbelen, smikkelen, smullen snoeperig = aardig, beeldig, lief, schattig snoeperij - lekkers, noga, nougat, zoetigheid snoepeter - snoeper snoepgoed – bonbon, cake, chocolade, drop, gebak, hopje, karamel, koek(je), lekkernij, lekkers, lolly, noga, nougat, pepermunt, speculaas, suikergoed, toffee, ulevel, versnapering, zuurstok, zuurtje snoeplustig = snoepachtig, snoepzuchtig snoer = band, collier, draad, karkant, keten, ketting, koord, lias, lis, lus, lijn, reeks, sim, tali, touw, veter snoer om papieren aan te rijgen - lias snoer van hengel = sim snoer van brieven – lias snoeren – strengelen, vastmaken snoertje - nestel snoerwormen - nemertinae snoerzool = sandaal snoes = dot, schat, liefje, lieverd, troel snoeshaan - gezicht, mond, opschepper, rare, snoeter, snuit, toet, zonderling snoet - facie, gelaat, gezicht, mond, snuit, toet snoeven = bluffen, brallen, geuren, grootspreken, opscheppen, opsnijden, pochen, pralen, pronken, zwetsen snoever – branie, blaaskaak, blagueur, bluffer, branie, dikdoener, geurmaker, grootspreker, kakelaar, opschepper, opsnijder, poen, pocher, praler, praalhans, praatjesmaker, schreeuwer, zwetser snoeverij – bluf, bravade, gepoch, grootspraak, opschepperij, opsnijderij, pocherij, rodomontade snoezig – aardig, allerliefst, beeldig, doddig, lief, lieftallig, schattig, snoeperig snokken - snikken snol = hoer, lichtekooi, prostituée, slet, straatmeid, temeier snollen – snuffelen snood – arglistig, boos, boosaardig, erloos, gemeen, hard, ijfaam, kwaad, misdadig, schrandersinister, slecht, verdorven, zondig snood verleider = Mefisto snoodaard – boef, boosdoener, booswicht, gemenerik, onmens, onverlaat, schurk, schavuit, valsaard snoodheid = boosheid, slechtheid snor = knevel, moustache, neushaar, snorbaard snorder = koetsier, kramer, taxi, venter snorfiets – bromfiets, brommer snorkel – luchtpijpje, snuiver snorken = ronken, pochen, bluffen, grootspreken, snoeven, snurken snorker = pocher, snoever, zwetser snorkerig = pochend, poenig, opscheppend snorkerij = bravade, snoeverij snorren = betrappen, brommen, gonzen, pakken, ronken, snappen, speuren, spinnen, suizen, zoeken snorrepijperij - prul(laria) snot – kippenzikte, neusvocht, snotziekte snotaap - belhamel, rekel, snotjongen, snotneus snotblok - boomkont snotjongen - bengel, kwajongen snotlap - zakdoek snotneus = blaag, bengel, druipneus, kwajongen, rekel, snaak, snotaap, snotjongen, vlegelnikken notteren - huilen, schreien, s snuf - geur, lucht, reuk, snuiftabak, trant snuffelaar - pottenkijker snuffelen – neuzen, onderzoeken, rommelen, speuren, struinen, zoeken snuffert = gelaat, gezicht, neus snufje = iets, modeartikel, nieuwigheid, pietsie, pietsje, reukje snugger = bevattelijk, bij, bijdehand, levendig, pienter, schrander, slim, sluw, vlug, wakker snuif - rapé snuifje – beetje, pries, prise snuiftabak = macuba, rapé snuisterij – bibelot,galanterie, prul, snuit – aangezicht, bek, facie, gelaat, gezicht, mond, neus, slurf, snoet, vlasafval snuitaap - makaak, maki(bi), mangoe snuit van olifant = slurf, tromp snuitdier = mastodont, olifant, slurfdier snuitdoek - zakdoek snuiter – gast, gezel, knul, kwant, kwast, kwibus, snoeshaan, vent, vogel, zonderling snuitkever - bladroller snuitkevers - curculionidae snuitmot - crambus snuiven - snuffe(le)n snuivend brullen - briesen snuiver – junk, snorkel, stookhok snuiving – tocht, trek snurken – maffen, knorren, snorken, ronken snurker – maffer, ronker, slaper, snuiter snurrevaad - zegen so easy – knijpbril sobbelen – strompelen, struikelen sober = arm, armoedig, bescheiden, eenvoudig, gewoon, ingetogen, karig, magertjes, matig, modest, nederig, ongekunsteld, onopgesmukt, schraal, schriel, spaarzaam, streng, soberheid – eenvoud,matigheid, nederihheid sociaal = maatschappelijk Sociaal Economische Raad = S.E.R. Sociaal Democratische Arbeiders Partij = S.D.A.P. Sociaal economische Instelling - S.E.R. Sociaal-revolutionairen, voorlopers van de – narodniki sosiale kring - millieu sociale raad, voorloper van de - armenraad sociale wetenschap - economie, sociografie, sociologie Socialistische Federatieve Sowjet Republiek = S.F.S.R., U.S.S.R. Socialistischekleur - rood Societatis Jesu = S.J., jezuïet(en orde) Société Anonyme = SA, N.V. Société anonyme Belge d'exploitation de la navigation aerienne - Sabena sociëteit = club, genootschap, gezelschap, soos sociëteit van een studentencorps - N.I.A., PHRM, Minerva, Phoenix socotra, hoofdstad van - Tamrida soda – natriumcarbonaat, natron sodium - natrium sodomiet - bogger soebatten = smeken, smoezen, vleien, vragen, zaniken soelaas = hulp, solaas, steun, troost, uitkomst, verlichting, vertroosting Soedanese heerser - almani Soedanees volk - Fulbe Soedantaal - zie negertaal Soefi-orde - tarika Soefisme, lid van het - derwisj Soela-eilanden, een der - Mangole, Soelabesi, Taliaboe Soenda-eilandern, een der - Alor, Bali, Borneo, Celebes, Flores, Java, Lombok, Omba(a)i, Sumatra, Timor soep = potage, snert soepbeen - mergpijp soep, heldere - consommé soepel = buigzaam, flexibel, inschikkelijk, lenig, meegaand, meegevend, plastisch, plooibaar, toegevend, wendbaar soepelheid = plooibaarheid, meegaandheid, buigzaamheid, flexibiliteit, souplesse soepel leer - saffiaan soepgroente - brunoise, eppe, selderie, selderij soepie - pleps soepkom = terrine soepvlees = bouilli, poulet soepzootje = mengelmoes, rommeltje, vleesafval Soer – Tyrus soes – dommel, dromer soesa = beslommering, drukte, last, moeite, omslag, ophef, poespas, rompslomp, spats, poespas, soeverein = onafhankelijk, oppermachtig, verheven, vorst soevereine staat = mogendheid soevereiniteit = heerschappij soezen – doezelen, druilen, dutten, mijmeren, slapn, suffen, uilen soezerig = dommelig, slaperig, suf, sufferig sof – afgang, fiasco, knudde, mislukking, slecht, strop, tegenslag, tegenvaller sofa = canapé, divan, ligbank, ottomane, rustbank sofiekruid - fiekruid, vuurkruid sofisme = drogreden sofisterij = drogredenering, spitsvondigheid sofistisch – spitsvondig soft – rustig, zacht sojakaas - tahoe, tofie sojasaus - ketjap soigneur = verzorger soigneus = zorgvuldig soiree = avondpartij, raout sojasaus = ketjap soja uit peulvrucht - ketjap sok = anklet, kous, mof, sukkel, valkenzak sokkel – postament, voetstuk, zuilvoet sokophouder – jarretel sok voor heren – anklets solaas - verlichting solanacee - aardappel, atopa, belladonna, bilzenkruid, bitterzoet, boksdoorn, dolappel, elfdrank, lycium, nicandra, petunia, physalis, solanum, tabak, tomaat, wolfskers solanales - tubifloren solarium = zonnebad soldaat - big, bombardier, cavallerist, dienstplichtige, grenadier, infanterist, kanonnier, krijger, krijgsknecht, krijgsman, legionair, marinier, milicien, militair, muskettier, piot, planton, poilu, recruut, rekruut, strijder, tirailleur, tommy, soldaat, als van een - soldatesk soldaat der eerste klasse = éénpitter soldaat die zijn opleiding beëindigd heeft = filler soldaat-koerier = planton soldaat onder Cromwell = rondhoofd soldaat te paard = cavalerist, huzaar, kurassier, ulaan, soldaat te voet - infanterist soldaat van de lichting - milicien soldaat van de paus = zoeaaf soldaat van een nieuwe lichting - recruut soldaat zijn = dienen soldanella – alpenklokje soldaten – krijgsvolk soldatenbrood – kuch soldateneetgerei - mesting soldatenkleding - tenue, tuniek, uniform soldatenkost = bonen, kuch, menage, rats soldatenloon – soldij, wedde soldatenmuts – baret, kepie, sjako soldatenpak – uniform soldatenpet - sjako soldaten raad = sowjet soldatenrugzak = ransel soldatenschoen = kist(je) soldatentas = ransel, pukkel soldatentent - legertent soldatenverblijf = chambree, bivak, bunker, kamp, kazemat, kazerne, legering, tent soldatenvolk – soldateska soldaten werven - ronselen soldatenwerver = ronselaar soldatesk = militair, krijgshaftig soldeer – lasmetaal soldeermateriaal - tin soldeerwater - lorum soldeerzout - amoniumzinkchloride soldenier = huursoldaat soldij = bezoldiging, gage, loon, salaris, soldatenloon, traktement, werkloon, zakgeld solemneel = plechtig solfège = solmisatie solfer - lucifer, sulfer, zwavel solidariteit = saamhorigheid solide = betrouwbaar, degelijk, deugdelijk, duurzaam, eerlijk, flink, hecht, kredietwaardig, massief, ordelijk, sterk, stevig, vast sollidee – bonnet soliditeit – stevigheid, vastheid sollissitant - dinger, kandidaat solideetje = bonnet, priestermuts solideren - bevestigen soliditeit = betrouwbaarheid, degelijkheid, hechtheid, ordelijkheid, stevigheid solist – solozanger soliste - zangeres solistenvoordracht = recital solitair = afgezonderd, eenzaam, enkel, kluizenaar, vrijgezel sollen – jonassen, plagen, slepen, sleuren, trekken sollicitant = dinger, kandidaat solliciteren – aanzoeken, dingen solo – alleen(zang), enkel, enkelspel solospeler = solist solozang = aria solozanger - solist(e) solstitium = keerpunt, zonnestilstand, zonnewende solutie = oplossing, plakmiddel solveren - afdoen, oplossen, vereffenen Solomonseilanden, een der - Bauro, Boeka, Bougainville, Choiseul, Guadalcanal, Makira, Malaita, Ysabel Solomonseilanden, hoofdplaats van de - Honiara Solos-eilanden, een der - Adonara, Lomblen, Solor som = bedrag, einduitkomst, geldbedrag, opgave, optelling, somma, totaal, uitkomst, vraagstuk Somalische hoofdstad = Djibouti somatisch = lichamelijk somber – akelig, armoedig, bedrukt, betrokken, doods, donker, droefgeestig, droevig, duister, luguber, mesto, mineur, mismoedig, morose, naar(geestig), pessimistisch, sinister, tragisch, treurig, triest, zwaarmoedig, zwartgallig somber = (muz.) mesto, maesose somber en stil = doods somberheid - naargeestigheid, somberte somber stemmen - deprimeren somma = bedrag, geldsom, prijs, totaal sommatie = aanmaning, bevel, dagvaarding, eis, exploot, opvordering sommeren = aanmanen, eisen, optellen sommetjes = tafel(s) sommige = enige, enkele somnambule = helderziende, slaapwandelaarster somp = moeras sompig = drassig, moerassig somptueus - kostbaar soms = altemet, bijgeval, bijwijlen, eventueel, misschien, temet, toevallig, weleens, wellicht, zelden somtijds – altemet, bijgeval, bijwijlen, soms, weleens, somtueus = weelderig somwijlen - soms Son Altesse Royale = SAR., H.K.H., Z.K.H. Sonant - vokaal sonate, deel van een - adagio, allegro, andante, menuet, rondo, scherzo sonate, kleine - sonatine sonate van L. van Beethoven - Frühling, Hammerklavier, Mondschein, Pathétigue, Sturm, Waldstein sonde – collector, peillood, peilstift, specillum sondeelballon – sonde sonderen – peilen, polsen, uithoren song - lied sonnet – klinkdicht sonnet, deel van een - kwatrijn, terzine sonnettendichter - Dante, Goethe, Heine, Keats, Kloos, Perk, Milton, Rike, Shakespeare, Shelley sonometer - klankmeter sonoor = helderklinkend, welluidend Sonora, hoofdstad van - Hermosillo Sonora, rivier in - Asuncion, Mayo, Vaqui soort = aard, allooi, categorie, familie, genre, genus, geslacht, kaliber, klasse, kwaliteit, pluimage,ras, slag, specie, trant, type, variëteit soort aal - kataal, kongeraal, meeraal, nebbeling soort aanhangwagen - tender soort aanslag = roet soort aap = baviaan, gorilla, lori, mandril, mantelbaviaan, meerkat, mensaap, slingeraap soort aardappel = bintje, eigenheimer, doré, malta, poter soort aarde = grondsoort, klei, leem, veen, zand soort aardewerk = faience, plateel, pot soort aardhars = ozokeriet, retiniet soort aardolie - nafta soort accoord – drieklank soort afrastering – heining, hek, omheining soort afvalbak – biobak papierbak, plastickbak soort agave - oloë soort akker – stoppelveld soort alvertje - moertje soort anijslikeur - pastis soort anker = dreg soort antilope = blauwbok, bongo, gazelle, gnoe soort appel = aagt, bellefleur, cox, granny, jonathan, kalvijn, reinet, renet, sterappel soort appelwijn = beverage soort artikelen - galanterieen soort asbest = aardvlas, amiant soort assurantie - levensverzekering, molestverzekering soort auto – bestelauto, dieplader, hofauto, jeep, huisvuilauto, landrover, personenauto, praalwagen, raceauto, sedan, sportwagen, stationcar, tankauto, trouwauto, veeauto, verhuiswagen, vrachtauto, zandauto, ziekenauto soort baars – lipvis, pos, stekelbaars, soort Bacchanaal = orgie soort bacterie = bacil, coccus, spiril, spirocheet soort baksteen - ijsselsteen soort bakvis = nest, nuf, tiener soort balk – bint soort balkon - platvorm soort ballet – toverballet soort balsem - creme soort balspel – basketbal, biljart, grondbal, handbal, hockey, honkbal, katsen, korfbal, rugby, softbal, tennis, voetbal, volleybal, zaalvoetbal, zitvoetbal soort banaan = bacove soort bankier = emittent soort barnsteen = gagaat soort bazuin = trombone soort bed = ledikant soort bediende = butler, kelner, huisknecht, ober, portier soort beer – buidelbeer, grizzly, kraagbeer, neusbeer, panda, poolbeer, ijsbeer, wasbeer soort beitel – fermoor, guts soort bel - zoemer soort belasting – accijns, b.t.w., l.b., i.b., personele belasting, precario, vermogensbelasting, soort bemiddelaar = koppelaar, makelaar soort benzine = super, tetra soort bergplaats = diepvries, doos, kast, kist, koelcel, lade soort beschermeling = protégé soort betimmering - bekuiping soort bewusteloosheid = coma soort bezem - luiwagen soort bier = alant, ale, bockbier, donker, eel, faro, lager, pils, pilsener, porter, seef, stout, trappist soort bij = dar soort bijl – aks, houweel, soort blei = brasem soort bloedlichaampje = lymfocyt soort bloeiwijze = aar, bijscherm, pluim, scherm, tros, tuil, waaier soort bloemkool - brocceli soort bloemstuk = boeket, bos, corsage, krans, ruiker, toef soort blouse – hes kiel soort boei = belboei, brulboei, lichtboei, markeerboei, reddingsboei, ton soort boek - roman soort boeket = bosje, ruiker, toef, tuil sort bolgroente - ui soort bolwerk – ravelijn soort bonbon - praline soort bont = bisam, chinchilla, lam, mink, nerts, persianer, sabel, sealskin, seal soort boom = abeel, acacia, ahorn, berk, beuk, ceder, cypres, den, eik, els, es, esdoorn, iep, hazelaar, lariks, larix, linde, olm, olijf, palm, pel, pep, peppel, plataan, popel, spar, sperzieboon, waringin, wilg soort boon = bruineboon, koffieboon, paardeboon, peul, pronkboon, slaboon, snijboon, soja, pronker, spercieboon, tuinboon, witteboon soort boor – avegaar, fret, grondboor, houtboor, ijzerboor, widia soort boord = kol soort bord = etensbord, schoolbord, sierbord, verkeersbord, wandbord soort Bordeaux = Médoc soort borstel = ragebol, schuier soort bos = dennenbos, eikenbos, sparrenbos soort bosbes = veenbes soort bot = kol soort bouw – baksteencanstructie soort bouwstijl - gotiek soort bowlen – kegelen soort brandewijn = arak, cognac, guldenwater, mescal, wodka soort brandstof = aardgas, aardolie, benzine, butagas, cokes, diesel, gas, kolen, kool, olie, steenkool soort brem = gaspeldoorn soort brief = adres soort bril = lorgnet, lorgnon soort broeibak = eenruiter soort broeikas = warenhuis soort bromfiets = mobylette, solex soort brood - amandelbrood, boekweitbrood, bolletje, bruinbrood, cadet, duivekater, kadet, krentenbol, krentenbrood, kummelbrood, maanzaadbrood, melkbrood, mik, puntje, roggebrood, stokbrood, stol, sukadebrood, tarwebrood, vogelbrood, wegge, witbrood, zuurbrood soort brug - basculebrug, viaduct soort bruinvis - tuimelaar soort buideldier - kangoeroe, koeskoes, wombat soort buidelrat - opossum soort buis = ampul, reageerbuis, pijp soort buldog = bokser soort bunzing = fret soort café = bar, bodega, kroeg, tapperij,wijnhuis soort casuaris – emoe soort cement – mortel, tras soort cervelaatworst - salami soort christenen = arianen, baptisten, calvinisten, katholieken, kopten, lutheranen, methodisten, orthodoxen, protestanten, puriteinen, vrijzinnigen, zwinglianen, AK, PG soort club = bent, soos,vereniging soort concern = trust soort crime = pasta soort croquet = garnalencroquet hamcroquet, kaascroquet, kalfsvleescroquet, kipcroquet, vleescroquet, viscroquet soort dagvlinder – page, koolwitje soort dak – atapdak, autodak, pannendak, platdak, rietdak, strodak, tentdak soort dak van auto = linnenkap, roldak, schuifdak soort dakpan = bovenpan, broekstuk, gevelpan, gevelplaat, hoekkeperpan, hoekkepervorst, kilpan, muldenpan, nokvorst, onderpan, stormpan, vleugelpan soort dal = canon, canyon, del, duinpan, dwarsdal, keteldal, kloof, lengtedal, vallei soort dam – keerdam soort damesschoen - pump soort damestasje = reticule soort damspel – checkers soort dans – foxtrot, rock, rumba, samba, slowfox, tango, twist, wals soort dansmuziek = blues, menuet, rumba, tango, wals soort danspas = coupé, kuitenflikker soort Deens bier = Tuborg soort deken = kombaars, plaid, sprei soort deur – poort soort dichter - epicus soort dierlijk vet = ongel, reuzel soort dijk - dam soort diploma = akte,brevet, getuigschrift, oorkonde soort distel = kardoen soort doek – stola soort doghond - puck soort dokter = anest(h)esist, chirurg, dermatoloog, gynaecoloog, hartspecialist, huidarts, huisarts, internist, knijpdokter, longspecialist, narcotiseur, neuroloog, oogarts, oorarts, psychiater, specialist, stomatoloog, tandartsosteopaat, uroloog, vrouwenarts soort dolfijn = butskop soort dolk = ponjaard, stilet, stiletto soort dommekracht – krik soort doornappel - metel soort dovenetel = hoenderbeet soort drank – sec soort dreg – anker soort drop - salmiak soort dropje – griot, katje soort druk = blinddruk, boekdruk, diepdruk, drang, offset, vlakdruk soort drukletter = bembo, cursiefletter, garamond, garmond, mediaeval, nonparel, smoutletter soort drukpers = degel soort duif = doffer, kapduif, kappertje, kipduif, kleurduif, kropper, lachduif, meeuwduif, pagadet, pauwenstaart, postduif, raadsheer, reuzenduif, sierduif, structuurduif, tortel, trommelduif, tuimelaar, vleesduif, woudduif, wratduif soort dynamiet = nitroliet soort edelsteen = agaat, amethist, aquamarijn, beril, beryl, diamant, gem, gemme, granaat, robijn, smaragd, toermalijn, topaas soort eend = bergeend, brilduiker, duikereend, klappereend, kuifeend, lokeend, smient, taling, zeeeend soort eethuis - bistro soort enting - oculatie soort erts = bauxiet, uraan, uranium soort erwt = keker, linze, schokker soort ets = gravure soort examen = tentamen, test soort ezel = koelanzebra soort expeditiebedrijf = verzenddienst soort fiets = brommer, snelbrommer, tandem, vélo, vouwfiets soort film = documentaire, speelfilm, spionagefilm, thriller, western soort fles = fiool, flacon, karaf, kruik soort fluit – blokfluit, dwarsfluit, panfluit soort fluweel = chiffon, corduroy, floers, fulp, kaffa, koordfluweel, manchester, paan, ribfluweel, velours soort fuut = dodaars soort gaard = bongerd, boomgaard, wijngaard soort gans – akkergans, kolgans, lamfer, rietgans soort ganzebloem – margriet soort ganzebord – uilenbord soort ganzenvoet - melde soort garage = remise soort galerij = loggia soort gans = akkergans, brandgans, kolgans, rietgans, sneeuwgans soort ganzebord – uilebord soort garen – mouline, sajet soort gas = butaan, helium, methaan, ozon, propaan, traangas soort gastoestel = comfoor, primus soort gebak = beignet, bolus, cake, eierkoek, koek, oliebol, rissole, roerom, roomsoes, schuim, soes, sprits, taart, tompoes, vlaai soort gebouw = bank, bunker, flat, flatgebouw, hangar, huis, kantoor, keet, kerk, loods, magazijn, schuur, sporthal, stadion, stal, station, toren soort gedicht = ballade, epigram, epos, hymne,ode, puntdicht, rondeau, rondeel, sonnet soort geel = beige, citroengeel soort geestelijke = acoliet, akoliet soort geestesziekte = echolalie, paranoia, parafrenie, schizofrenie soort geit = angorageit, klipgeit, steenbok soort gekeperde stof = dril soort gelei = dril, jam soort geluid – plonzen, tikken soort gemeenschap = commune, sekte, soort gems – chamois soort gerst - gort soort gesloten auto = cabriolet, sedan soort gevangenis = concentratiekamp, nor, rasphuis, spinhuis soort gevel = halsgevel, klokgevel, trapgevel soort gewas = alkanna, gras soort geweer = buks, eendenroer, flobert, garand, karabijn, mauser, maxim, musket,winchster soort gewelfboog = paander, tudorboog soort gibbon - lar soort gids = geleider, leidraad, wegwijzer soort gier = aasgier, condor, kondor, monniksgier soort gips = albast soort gitaar = banjo, krontjong, mandoline, ukelele soort glad fluweel = velvet soort glas = marbriet soort glazuur – email soort golfstok - putter soort gom = damar soort gomhars = mirre, wierook soort gondel - punter soort gong = tamtam soort gordijn = store soort goudvis = goudbaars soort graf = hunebed soort grammofoonplaat = I.p., single soort granaatsteen = melaniet soort gras – alangalang, bitrus, dravik, duist, esperto, kanariegras, kweek, raaigras, riet, rus, zegge soort grasmus = braamsluiper, tuinfluiter . soort grauwe erwt = keker soort gravure = litho soort grendel = knip, schuif soort grenenhout – oregon, rift soort griep = Honkonggriep, Maogriep soort groente = andijvie, artisjok, bieten, bloemkool, boerenkool, bonen, brockrly, doperwten, erwten, kapucijner, kool(raap), kropsla, peen, postelein, peulen, prei, raapstelen, rabarber, rodekool, schorseneren, selderij, sla(boon, snijboon, spinazie, spruiten, venkel, witlof, wortelen, zuring, zuurkool soort groet = adé, adieu. avé, dag, hallo,sjaloom, tabé, vaarwel soort grond - keileem, klei, leem, löss, tuinaarde, veen, zand, zavel soort grote luit – theorbe soort grote meloen – pompoen soort gummi - rubber soort haakje ter verbinding van twee of meer regels – accolade soort haarcrème - gel soort haargroei = baard, knevel, snor, tochtlat soort haarzalf - gel soort hagedis – agame, gekko, kameleon, leguaan soort halfaap = maki soort hamer = bankhamer, bolhamer, breeuwhamer, kalfaathamer, klauwhamer, marteel, moker, penhamer, sleg, slei, voorhamer, vuist soort handschoen = glacé, mitaine, want soort handtas - karbies soort handtekening = paraaf, signatuur soort handvat = greep, knop, oor soort hark – hooikark, roefel soort harnas = kuras, maliënkolder soort harp = boogharp, dubbele pedaalharp, haakharp, hoekharp, pedaalharp, raamharp, windharp soort hars = amber, barnsteen, damar, duivendrek, kopal, resine soort haver – aat, oot soort heester = brem, cydonia, forsythia, genst, haag, heg, liguster, sering, sneeuwbal, spireae, weigelia soort hengel = werphengel soort hennep – abaca, femel, sisal soort hernia - spit soort hert = antilope, edelhert, eland, hinde, ree(bok)(geit), rendier soort herdershond = collie soort heuvel – duin, molshoop, terp, wierde soort hoen = Barnevelder, kalkoen, krielkip, korhoen, leghorn, pel, sneeuwhoen soort hol – grot, spelonk soort hond = bastaard, bobtail, bokser, bouvier, brak, collie, dashond, dingo, does, dog, fox, herder, jachthond, kees, mops, pekinees, pincher, pointer, puck, setter, spaniël, staander, taks, terriër, waakhond soort hondachtige = coyote, dingo, poolvos, steppehond, vos, wolf soort honkbalspel = baseball soort hoofddeksel = baret, bonnet, hoed, kalot, kaper, kapoetsmuts, muts, pet, steek soort hoogte = berg, duin, heuvel, kopje, nol, terp, top soort hoorn – zinke soort hotel - motel soort hout – balsa, berken, beuken, ceder, dennen, djati, ebben, eiken, essen, grenen, mahonie, noten, palissander, teak, vuren, wenge, wortelnoten soort houten bal = maasbal soort houtworm = doodskloppertje soort houweel = pik soort huis – apartement, bungalow, eengezinswoning, flat, iglo, koker, krot, meanderwoning, pijpenla, villa, wigwam soort huisknecht – butler soort humor – gein soort huurauto - taxi soort illusie = waan, droom soort Indisch rund = karbouw, zeeboe soort inktvis - octopus soort instrument = kopsnepper, snepper soort jachthond - airedaleterrier, beagle, bloedhond, brak, cockerspaniël, dashond, foxhond, otterhound, pointer, stabyhound, setter, taks soort jas – duffel soort jasje - blazer soort jasmijn = melati soort jazz – dixieland soort jazzmuziek – beat soort jury – forum, panel soort kaakje - koekje soort kaartspel - baccarat, bridge, canasta, jokeren, klaverjassen, patience, pandoeren, pesten, piket, poker, skaat, skat, whist, zwikken, soort kaas = boerenkaas, Camembert, Edammer, geitenkaas, Goudse, graskaas, Gruyère, komijnekaas, Leidse, marollenkaas, nagelkaas, Roquefort, Volvet, Zwitserse soort kabeljauw – gul, leng soort kachel = buiskachel, fornuis, gas, haard, potkachel, stoof soort kalfsvlees = fricandeau, kalfsborst, kalfsgehakt, kalfshersenen, kalfskotelet, kalfslever, kalfsnierstuk, kalfsoester, kalfsrollade, kalfsoester, kalfsschenkel, kalfstong, kalfszwezerik soort kalk – gips soort kalkoen – pauw soortkalksteen - dolomiet soort kameel = dromedaris, lama, soort kamenier = eunuch, odalisk, valet, soort kamenierster – odalisk soort kano – kajak, prauw soort kanon = achtponder, houwitser, mortier, orgelgeschut soort kant = alençon, argentaan, blonde, burano, chantilly, duchesse, honiton (devon), kloskantargentella, naaldkant, organza, reticella soort kapstok – stander soort kar - kipkar soort karper = alver, alvenaar, ruis soort kat – angora, boskat, civet, siamees soort katoen = diemit, sanel soort kebelspel - bowling soort kerk = domkerk, kapel, kathedraal, kruiskerk, moskee, tempel soort kerkzang = gregoriaans, psalm soort kermis - lunapark soort kers = bitterkers, cerise, kriek, meikers, mirabel, morel, tuinkers soort kersenlikeur = kirsch, marasquin soort kever – aastor, (bok)tor, boortor, coloradokever, kniptor, scarabee, watertor soort kikvors – (boom)kikker, pad, staartkikker soort kindermeisje = nurse soort kip = Barnevelder, kriel, leghorn, wyandotte soort kipkar – dumper soort kit - lijm soort klant = gast soort klap = mep, nekslag, tik soort klaproos – papaver soort klavier - spinet soort kleding – livrei soort klei - mergel soort. kleine dagvlinder = page soort kleine dog = mops soort kleine zeis = pik, sikkel soort klok - pendule soort klokkentoren = campanile soort knaagdier = bever, cavia, haas, konijn, marmot, muis, rat, soort knol = aardappel, biet, raap, ui soort koe – blaarkop, hokkeling, lakenvelder, pink,roodbont, zwartbont soort koek - bolus, kantkoek, knuppelkoek, snijkoek, snipperkoek, speculaas, taaitaai, peperkoek soort koekje = bitterkoekje, bokkenpoot (je), boterbiesje, evenveeltje, kaneel, kaakje, kattentong, kletskop, koekje, krakeling, kransje, mop, sptitskoek, zandkoekje soort koets = kales, karos, landauer, tilbury soort koffie = hag, mokka soort kogel = huzaarboon soort komkommer – augurk soort kool – bloemkool, boerenkool, brackeli, chinesekool, groenekool, rodekool, savooinkool, spitskool, wittekool, zuurkool soort koopcontract – indent soort koord - touw soort koordfluweel = manchester, ribfluweel soort koper - brons soort korenworm = kalander soort korstmos = bekermos soort korting – rabat soort kraai - roek soort kramp – hik soort kramp in spieren - stuip soort krant = advertentieblad, avondblad, dagblad, ochtendblad, weekblad soort krentenbrood = deuvekater soort kreupelhout = scrub soort krijgen = erven soort krijt = crayon soort kristalwerk = baccarat soort krokodil = alligator, gaviaal, kaaiman, rabat, soort kruid – bieslook, dille, dragon, foelie, kervel, kruizenmunt, laurier, pepermunt, peterselie, salie, selderij, sesam, thijm, venkel soort kruisjassen - schutjassen soort kruisnet – totebel soort kruiswoordraadsel – doorloper soort kunstleer – skai soort kunstmest – kalium, stikstof soort kunsttaal = esperanto, Ido soort kurk - kroonkurk soort kussen = peluw, poef soort kwal = medusa soort kwarts = agaat, amethist, chalcedoon, jaspis, kornalijn, onyx soort kwast – troetel soort kwikstaart - pieperl soort laan – allee soort laars – stevel soort label – etiket soort lach – grijns soort ladekast - kabinet soort lamp = kroon, looplamp, luchter, mistlamp, pechlamp, schemerlamp, schijnwerper, stallantaarn, zoeklicht soort landhuis = bungalow soort lasso = bola soort leer – gemsleer, kalfsleer, nappa, runderleder, segrijn, slangenleer, suède, varkensleer, vetleer soort lepel = boterspaan, pollepel, schep, schuimspaan, spaan soort leren handschoen - glace soort letterschrift = rent jong (Ind.) soort libel = rombout; waterjuffer soort lichaamsvocht = gal soort licht = natriumlicht, neon soort licht bier – pils, pilsener soort liederen = gezangen, psalmen soort 1ift = roltrap soort lijster = koperwiek, kransvogel, merel, zanglijster soort lijzeil - giek soort likeur = absint, advocaat, anijs, anisette, benedictine, brandy, chartreuse, cointreau, curaçao, drambuie, elixer, kardinaal, kirsch, kummel, maraskijn, pastis, pernod, persico, ratafia, tafia soort lilliputter = dwerg soort limonade – cola, gazeuse, grenadine, prik, ranja soort lindeboom - krimlinde soort linnen – lijnwaad soort look - prei soort loon = bezoldiging, gage, honorarium, inkomen, salaris, soldij, verdienste, wedde soort loop – looppas, pasgang, telgang soort loopgraaf = sappe . soort looppad = tegelpad soort loterij = grabbelton, tombola soort lotto - bingo soort luiklok = campaan soort luit = teorbe, theorbe soort macaronie - spaghetti soort makreel - albikoor soort mand = bun, kaar, karbies soort mandoline – balalaika, pandora, ukelele soort mangel = kalander, linnenpers soort mantel – jas soort marjolijn - orego soort marmer = albast, antico, brecciato, cipollino,levanto, stalattito, statuario, turchino, violetto soort marter - otter soort mascotte = amulet, fetich soort meel = sago, tapioca soort meeuw = drieteenmeeuw, dwergmeeuw, jager, kapmeeuw, kokmeeuw, mantelmeeuw, stern, stormmeeuw, zilvermeeuw soort melk = biest soort meloen = kanteloep soort mes = dolk, (kap)mes, pennenmes, scalpel, slag stiletto soort mijt – teek soort militair - marinier soort molen – baggermolen, binnenkruier, bovenkruier, draaimolen, gehaktmolen, koffiemolen, korenmolen, onderkruier, paltrokmolen, standerdmolen, tjasker, tredmolen, wipwatermolen, watermolen, zeefmolen soort mos = bekermos, beukemos, bladmos, bronmos, duinsterretje, halvemaanmos, lettermos, levermos, purpersteeltje, rendiermos, steenmos, sterremos, veenmos, watervorkje soort motorfiets - scooter soort mousseline = jaconnet soort mouwinzet = raglan soort mug = anopheles, emelt, galmug, haarmug, hamel, hooiwagen, langpoot, malariamug, motmug, muskiet, steekmug, zingmug soort muis – woelmuis soort musketzaad - dragee soort muts = alpino,baret, fez, kaper, kapoets, tulband soort muziek - blues soort naald = obelisk, haaknaald, naainaald, rijgnaald soort naaldboom – blauwspar, ceder, cypres, den, jeneverbes, lariks, lork, pijnboom, spar, taxus, ijf soort nachtegaal - zwartkopje soort nachtschade – petunia, tabak soort naslagwerk = encyclopedie, handboek, telefoonboek, vademecum, woordenboek soort natriumzout = borax, keukenzout soort neerslag - stofregen soort net - flouw, foezel, fuik, haarnet, ink, kor, leefnet, stroomnet, vangnet, visnet, vlindernet soort niveau = plateau, terras soort noot – walnoot soort odeur - parfum soort onderpand = handgeld soort onderwijs = g.lo., m.o., u.l.o., m.u.l.o, v.w.o., lts., h.ts., th., h.a.v.o., m.a.v.o., basis, l,a.v.o., m.m.s., h.e.a.o., l.e.a.o. soort ongemak = napijn, pijn soort onkruid = aardangel, boterbloem, herderstasje, hondstong, klaproos, korenbloem, nachtschade, netel, weegbree soort olifant – manmoet soort onderpand - handgeld soort ontspanning = spel soort ontsteking – abces soort openhaard - schouw soort opening = inlaat, uitlaat soort opgeworpen heuvel = terp, vliedberg, wierd(e) soort organisatie = orde soort otter = nerts, visotter soort overeenkomst = afspraak, c.a.o. soort overhemd = bloes, blouse, boezeroen, kiel, shirt soort overleg = ruggespraak soort overloop = trapportaal soort overste = deken soort overtreding = schending, vergrijp soort paard = Arabier, Belg, boulongnees, clydesdaler, Fries, Hongaar, Jutlander, oberländer, ponny, percheron, pinzgauer, schimmel, Sleeswijker, Suffolker, volbloed soort paardestaart - heermoes soort pachter = meier soort paddestoel = champignon, boleet, kantarel, truffel, zwam soort paling - lebaal soort palm = areka, aren, bananeboom, betel, lontar, nipa, sabal soort palmriet – rotan soort pan - steelpan soort pantoffel = muil, slof soort pap – pudding vla soort papegaai = ara,geel kop, kaketoe, kea, lori soort papier - karton soort passer = bekpasser, dansmeester, ellipspasser, hartpasser, krompasser, lijnpasser, orleonpasser, reductiepasser, staafpasser, steekpasser, verdeelpasser soort peer - bergamot , meelpeer soort peignoir - duster soort pen – balpen, veer, veder soort penseel - sleper soort perkament – fransijn soort pers – citroenpers, citruspers, drukpers, fruitpers, offsetpers, soort peulvrucht = doperwt, erwt, kapucijner, linz, sperzieboon, snijboon soort pijnboom = zie: soort naaldboom soort pijptabak = portorico, varinas soort plaag – gesel soort plakpers - lijmpers soort plan = voorstel soort plank = duig, schrootje soort plant – alruin, gentiaan, neppe, resrda, waterplant soort ploeg = team soort poeder = talk soort poëet = bard, dichter, minstreel, rapsode, skald, troubadour soort pokken = alastrim soort pompoen – kalebas soort pony – shetlander soort poon – mul soort pottenbakkersklei – gleis soort praatje = smoesje soort prent = ets, gravure soort proef - aanvullingsexamen, accountantsexamen, admissieëxamen, akte-examen, apothekersexamen, onderwijzersexamen soort pruim – reineclaude soort pudding – custard, vla soort puist – pok soort purperverf - karmozijn soort puts - amiraal soort puzzel = cryptogram, doorloper, kruiswoordraadsel, rebus, woordzoeker soort raaigras - dolik soort raam = bovenlicht, schuifraam, tuimelraam soort ragout - pate soort rat = kelderrat soort rechter = kadi soort reden – oorzaak soort reiskoets - berline soort rem = blokrem, handrem, schijfrem, terugtraprem, trommelrem, velgrem soort restaurant - bistro soort riet = pitriet, rotan soort rijm = beginrijm, binnenrijm, dubbelrijm, eindrijm, stafrijm soort rijtuig = barouchet, kales, karos, koets, landauer, vigilante soort riviermonding = delta, estuarium, liman soort roeiboot = gondel soort roofmeeuw – jager soort room - creme soort rover = boekanier, dief, kaper, plunderaar soort rubber = balata, caoutchouc, gomelastiek, gummi, para soort rum = taf(f)ia soort rundvlees = chateaubriand, contrefilet, entrecote, gomelastiek, ossenhaas, para, ribstuk, rollade, rosbief, staartstuk, tournedos soort rups = livreirups, ringelrups soort sabel – rebus soort sajet - borat soort sandaal – opank soort schaaf - roffel soort schaakspel = simultaan soort schaal = graal soort schaap = merino, hamel soort schaats = doorloper, krul, Noor, rondrijder, soort schans = ravelijn soort schar = krit soort schelvis – koolvis, wijting soort schep = spade, bats soort schepnet = dreg, dregge, soort schildluis = kermes soort schoeisel = klomp, laars, muil, schoen, slof, soort school = Atheneum, gymnasium, HAVO, H.T.S.L.T.S., lyceum, L.O.M., MAVO, M.M.S. soort schop – spa(de) soort schors = eek soort schort = eva, voorschoot soort schut = beer, kamerscherm, keerdam, scherm, stuw soort schuimende wijn – champagne soort schuurpapier - glaspapier soort serre = orangerie, oranjerie soort signaal – alarm soort sikkel – snit soort slang - rolslang soort slee = ar, arre, bakslee, bob, prikslee, tobogan soort sleutel – loper soort sloep - vlet soort sluis = schutsluis, sas, spui, soort s1uisdeur = ebdeur soort sluiting – deksel, knoop, rits, strik soort smalneusaap - meerkat soort smidstang – krombeen soort snip - wulp soort snoeimes = heep soort snoepje = caramel, dropje, hopje, lolly, pastille, toffee, zuurtje soort snoer - touw soort snuiftabak = rapé soort soep = aspergesoep, champignonsoep, erwtensoep, (snert), goulashsoep, groentesoep, haaienvinnensoep, kerrysoep, kippensoep, linzensoep, ossenstaartsoep, potage, preisoep, schildpadsoep, tomatensoep, uiensoep, vermicellisoep soort spade – bats, brak, schop soort speelgoed = autoped soort spek - bacon soort spel = bikkelen, bridge, damspel, dobbelen, ganzenbord, kaartspel, lotto, poker, schaakspel scrabble, whist soort spel spelen = ballen, dammen, hoepelen, kaarten,kegelen, knikkeren, schaken, tollen soort spencer - slipover soort spijker = (draad)nagel, taats soort spook = klopgeest soort sport = atletiek, basketbal, judo, hockey, honkbal, kaatsen roeien, skiën, tennissen, tienkamp, voetbal, watersport, wielrennen, zwemmen soort spraak = A.B., A.B.N.,dialect, dialekt, plat soort springstof = T.N.T., trotyl soort sprong = duik, salto soort stem = alt, bariton, bas, sopraan, tenor soort steelzucht = kleptomanie soort steen = aluin, amaril, amber, arduin, asbest, basalt, dioriet, eterniet, grafiet, graniet, grind, kiezel, kwarts, lei, marmer, mop, porfier, puimsteen, wolfram soort steenkool = antraciet, cokes, eierkolen soort steenpuist – negenoog soort stekker - plug soort steppeplant – yuca soort sterkedrank – likeur soort steur –sterlet soort stijl – barok, gotiek soort stof = cheviot, cretonne, damast, dril, flanel, fluweel, kamgaren, katoen, laken, linnen, nylon, pilo, ratiné, rips, sanel, satijn, satinet, sits, taf, tarlatan, tibel, tule, tweed,vilt, wol, zijde soort stop - spon soort stopverf – plamuur soort strijd – slag soort struisgras - haar soort struisvogel = emoe, moa, nandoe soort suiker = basterd, kandij, melis soort suikergoed – fondant soort taartje - moorkop soort tabak – baai, pruimtabak, rapé, rooktabak, shag, snuif(tabak) soort tafel = bijzettafel, latafel, uittrektafel soort takel - talie soort takshond = basset soort tapijt = axminster, pers soort tarwe = spelt soort tas – karbies soort teckel – basset soort teek - luis soort tekening = bestek soort telegram = brieftelegram, gelukstelegram, perstelegram soort tempel – kerk, moskee soort temperament = cholerisch, flegmatisch, melancholisch, sanguinisch soort temperatuur – hitte, kou soort tent – circustent, ijstent, kampeertent, kermistent, marktkraam, soort terriër = airedale, fox, welsh, soort textiel = keper soort ton = baken soort toneelstuk = drama, klucht, komedie, tragedie, tragikomedie soort tor – meeltor soort touw – gei, koord, lijn soort trainer = coach soort trechter = tremel soort trekschuit – snik soort trekvogel – hop, zwaluw ooievaar, reiger, soort trofee = beker, krans, palmtak soort trom = bedoek, loera, pauk, tamboerijn, tar soort trompet = bazuin, klaroen, schuiftrompet, trombone, ventieltrompet soort tropische bodem = lateriet soort tropische ooievaar - maraboe soort tropisch gras = alang-alang, bamboe soort trui – pulover, sweater soort tuin = hortus, rosarium soort tuinboon - pieter soort turf = baggelaar soort ui = ajuin, eslook, sjalot soort uil = bosuil, katuil, kerkuil, oehoe, stenuil, visuil soort uiting = protest soort uitslag = brand, eczeem, zonnebrand soort ulevel - polkabrok soort uurwerk = horloge, pendule, wekker soort vaartuig – punter soort vaatwerk – bord, kan, pot, schotel soort valk = boomvalk,slechtvalk, torenvalk soort van pruik – naturelletje soort van wit bier - mol soort varen = addervaren, adelaarsvaren, arendsvaren, boomvaren, bosvaren, eikvaren, kamvaren, koningsvaren, moerasvaren, muurvaren, pluimvaren, schubvaren, struisvaren, venusvaren soort varken - ever soort varkensvlees = varkensfilet, varkenshaas, varkenskotelet, várkensnierstuk, varkensrollade soort vat = aker soort veiligheidsslot = lipsslot, yaleslot soort venster = dakraam, oculus soort verband = doekverband, drukverband, gaas, kinverband, mitella, rustverband, schildpadverband, slingerverband, windsel, zwachtel soort verbod = taboe, veto soort verdrag – edict soort vereniging – club, stichting, verbond soort verf = grondverf, lak, menie, vernis soort vergadering = congres soort vergunning = jachtakte soort verhaal = sage, sprookje soort verklaring = eed soort verlichting = brabder, electricitei, gaslamp, neon, t.l. soort verlies = nadeel, strop soort vermaak = kaarten soort verpakking = buil,doos, krat, kist, zak soort vers = alexandrijn, limerick soort verzekering = brand-, diefstal-, levens-, ongevallen-, transport-, ziekteverzekering, W.A. soort vet – kaarsvet, margarine, niervet, ongel, reuzel, rundvet, soort vijgenboom – waringin soort vijver - bassin soort vilt = kastoor soort vilten hoed = huilebalk soort vink – keep, kneu, putter, roodmus soort viool = amati, cremona, stradivarius soort vis - meun soort visfuik – kub, puikel soort visnet – flouw, korre, treil soort vis = aal, baars, blei, bot, brasem, elft, forel, grondel, haai, karper, leng, makreel, paling, pos, rog, sardine, snoek, spiering, steur, tong, voorn, zalm, zeelt soort visnet = kruis, trawl, vleet, zegen soort vitrageweefsel - allover soort vleermuis - bladneus, kalong soort vlees - karbonade, rollade soort vleeswaren – ham, lever, rookvlees, rosbief soort vlieg = aasvlieg, brems, brommer, daas, fritvlieg , galvlieg, goudvlieg, horzel, paardenhorzel, schapenhorzel, slijkvlieg, tsetse, vleesvlieg soort vliegtuig = eendekker, helikopter, straaljager, zweefvliegtuig soort vlinder – aurora, non, pepel, spinner soort voedsel – aardappelcroquet soort vloeistof = olie, water soort voetstuk = sokkel, statief, soort vogelbekdier - mierenegel soort vogelmaag = voormaag soort voorbeeld = precedent soort voorstelling = matinée, première soort vorst – inca, keizer, maharadja, mogol, radja, sjeik, sultan, tsaar soort vos - moervos soort vrachtbrief – ladingsbrief soort vrachtschip – eiker, rijnaak soort vrouwenbeeld – orante soort vrouwenklomp - trip soort vrouwenmuts = cornet, kaper, toot soort vrucht = doosvrucht, hauw, kokervrucht, meikers, peul, steenvrucht soort vuurwerk - rotje soort walvis = bruinvis, dolfijn, ork, potvis soort warme wijn = negus soort warmtemeter - badthermometer, differentieelthermometer soort wassen = spoelen, stoelen soort waterdichte stof – loden soort waterlelie - plomp soort waterplant = dotterbloem, najade, nimfkruid, plomp, riet, waterlook, watereppe soort watertor – duikelaar soort wedstrijd = draverij, match, race,toernooi soort weefsel = dril, kelim, keper, mohair, molton, organdie,rips, tobralco, toile, tule soort weg = allee, laan, straat soort weg bedekking = asfalt, macadam soort werkplaats = atelier, kantoor soort wezel – hermelijn, marter soort whistspel - bridge soort wig = keg, kegge, spie soort wijn = beaujolais, bordeaux, bourgogne, champagne, cider, likeur, made(i)ra, médoc, muskaat, port, raaps, rosé, samos, sec, sekt, sherry soort wijnglas = fluit, ro(e)mer soort winkel = bazar, bazaar, supermarkt soort wild schaap - moeflon soort wild varken = bandzwijn soort wilg – katwilg, knotwilg soort woelrat – molmuis soort wol - sajet soort wollen stof = aba soort worm = kalander, made, pier, regenworm, ringworm soort worstelgreep - nelson soort wortel = biet, kroot, pee(n) soort woudezel - onager soort xylofoon = marimba soort zak = buidel soort zalf – balsem, creme, gelei, lanoline soort zang = hymne, ode soort zangvogel = braamsluiper, duinpieper, fitis, goudhaantje, grasmus, kardinaal, karekiet, kneu, kwikstaart, leeuwerik, nachtegaal, rietlijster, rietzanger, roodborstje, tapuit, tjiftjaf, tuinfluiter, winterkoninkje soort zeef = filter soort zeekoe = lamantijn soort zeep = toiletzeep, traanzeep soort zeeslak = alikruik soort zeewier = kelp soort zeil = bram, fok, jager, linoleum, marmoleum, vlieger soort zeilschip = B.M., boeier, botter, brigantijn, draak, jol, klipper, olympiajol, pampus, stern, tjotter, valk, vlieger soort zeis – zicht soort zijde – vlos soort zijden stof - brokaat soort zelfmoord = harakiri soort zelfverdediging = judo, karate, soort zetmeel = tapioca soort zeventiende eeuws boek = elzevier soort ziekte = beriberi, jicht, kanker, reuma, staar soort zijden stof - brokaat soort zilver = gero, plate, zilvium soort zout = aluin, kali, nitraat, nitriet soort zwam = bovist, elfenbank, moederkoren soort zware zijden stof = brokaat soort zweep – gezel soort zwemeend - roestgans soort zwemslag = crowl, borstcrowl, rugcrawl, schoolslag, trawl, vlinderslag soort zwijn – ever, muskuszwijn soortgelijk = dergelijk, zulk soortgelijken – consorten soortelijk - specifiek soortelijk gewicht = s.g. soortelijk gewichtmeter - balling soortvorming - speciatie soos – clubgebouw, clubhuis, sociëteit, vereniging sop = kooknat, schuim, waswater; zeepwater soporatief = slaapmiddel, slaapverwekkend, vervelend soppen = indopen, dopen, reinigen sopper - misstap sopperig = modderig, slobberig, week, zacht sopraan = kinderstem, vrouwenstem sorbe - lijsterbes Sorben – Wenden Sorbet - ijsdrank Sorbisch dichter - Seiler Sordino = demper sores – misere, zorgen sorry – pardon sortabel – gepast sorteerder - uitzoeker sorteermachine - trieur sorteren = schiften, uitlezen, uitzoeken sortering = assortiment, keuze, soort, variatie, verscheidenheid sortie – contramerk, damesmantel sortiment – keuze, sortering S.O.S. – alarm, hulpgeroep, noodsein soterisch = reddend, zaligmakend sotternie = clute, esbattement, klucht sottise - zotternij sortie - uitval soter = redder, verlosser, Zaligmaker sotternie - clute, klucht sottise - dwaasheid, zotheid sou = stuiver souche = talon souffleren = influisteren, voorzeggen souffleur = voorzegger souffreren - dulden, lijden souper = avondmaal, avondeten , maaltijd souplesse = buigzaamheid, lenigheid, plooibaarheid sourdine - sordino sousmain = onderlegger, vloeimap soutane = toog souteneur - bikker, patser, pooier souter = psalm, psalter souterrain = kelderverdieping Southampton, hoofdstad van het graafschap - Winchester soutien (Fr.) = baleintje, ondersteuning, steun souvenir = aandenken, herinnering souverein = machtig, zelfstandig Sowjet-Republieken - Armenië, Azerbeidsjan, Estland, Georgië, Kazachstan, Kirgizistan, Letland, Litauen, Moldavië, Oekraïne, Oezbekistan, Tadzjikistan, Toerkmenistan, Wit-Rusland Sowjet-Russische munt = roebel Sowjet-Unie = SSSR, USSR, (Russ.)CCCP, RSFSR, Rusland Sowjet-Unie, staatshoofd van de - Brezjnev, Kalimin, Lenin, Mikojan, Podgorny, Sjvernik, Vorosjilov Sowjet-Unie, stad in de - zie stad in Rusland spa = ballaster, bats, laat, lep, schop, spade spaak = boom, spijl, stoelsport, stok, verbindingsspijl (in wiel), spaakbeen – radius spaan – lepel, borrel, houtafval, reutel, spatel, roeiriem spaander = houtreep, koppeling, krul, splinter spaanders van hout = mot Spaans bruin - amber Spaans edelman = don, hidalgo Spaans eiland - Ferro, Formentera, Ibiza, Lanzarote, Mallorca, Palma, Tenerife Spaans gebergte - Pyreneeën, Sierra Spaans geel - auripigment Spaans gedicht - cancion Spaans gerecht - paella Spaans goudstuk - Pistolet Spaans gras = esparto Spaans heer = senor Spaans hout - ijf Spaans kerklied - vilancico Spaans koopvaardijschip - galjoen Spaans krijt = kleermakerskrijt Spaans landvoogd = Alva Spaans leder - corduaan, marokijnleer Spaans liedje - tonatilla Spaans Marialied = cantica Spaans mes - machete Spaans oorlogsschip = galjoen Spaans openluchttheater - corral Spaans opperhoofd - cod Spaans paard = genet Spaans paleis - alcazar Spaans riet = rotan, rotting Spaans rijpaard = genet Spaans schaap = merino Spaans schiereiland - Iberië Spaans schilder - Baco, Dali, Goya, Miro, Murillo, Picasso, Ribalta, Ribera, Velasques, Zurbaran Spaans schrijver - Aub, Bayo, Boscan, Caldoron, Cela, Cervantes, Diego, Galdos, Ibanez, Isla, Jimenez, Larra, Losca, Manuel, Peman, Ruiz, Salinas, Quevedo Spaans spek - meloen Spaans staatshoofd - caudillo Spaans toeristen hotel = parador Spaans tuinbouwgebied - huerta Spaans veldheer = Alva Spaans veroveraar van Amerika - conquistador Spaans vierregelig gedicht - copla Spaanse aak - esdoorn Spaanse aanspreektitel = senor Spaanse aanvoerder - caudillo Spaanse beeldhouwer - Cano, Montanes, Zarcillo Spaanse belasting - alcabella Spaanse bergketen - Cadi Spaanse bevolkingsbroep - Basken, Catalanen, Gallegos Spaanse boer - peon Spaanse burgemeester = alcalde Spaanse componist – Albeniz, Espa, Granadas, Mompou, Nin, Turina Spaanse dans - auresku, bolera, bolero, espagnola, espatadanza, fanda(n)go, flamengo, isa, jota, muineira, paduana, pasacalle, pasodoble, pavane, sarabande, sardana, sequidilla, sevillanas, tango, taranto, zapateado, zortzico Spaanse dichter - Barral Spaanse dolk - cachetero Spaanse drank - sangria Spaanse edelman - caballero, don, grande, hidalgo Spaanse edelvrouw = grande Spaanse eenakter - sainette Spaanse eenzame herberg - venta Spaanse ex-koningin = Ena Spaanse geheime raad - camarilla Spaanse gezelschapsdame = duena Spaanse gezelschapsdans - duenna Spaanse handklepper = castagnetten Spaanse havenplaats - Adra, Barcelona, Cadiz, Corûna, Santander, Valencia Spaanse heer = caballerosenor Spaanse hoed - bolero, sombrero Spaanse hoeve = haciënda Spaanse hofdame - duenna Spaanse hofkliek = camarilla Spaanse krijgsheld = Cid Spaanse herberg = posada, venta Spaanse hoofdman - caudillo Spaanse hoogvlakte - meseta Spaanse huurlingen - almogavaren Spaanse inhoudsmaat - almude, ar(r)oba, cantara Spaanse juffrouw - senorita Spaanse koning(in) - 5 Johan, Jozef, Karel, Maria, Peter 6 Favola, Filips, Fruela, Ordono, Pelayo, Ramiro, Sancho, Urraca 7 Alfonso, Amadeus, Bermudo, Hendrik, Jacobus, Johanna, Lodewijk 8 Isabella, Martinus 9 Ferdinant, Francisco 10 Petronella Spaanse koningstitel - camarilla Spaanse landherberg - venta Spaanse landstreek = Andalusië, Aragon, Asturië, Baskenland, Castilië, Catalonië, Estramadura, Galicië, Granada, Kastilië, Leon, Murcia, Navarra, Valencia Spaanse leider = caudillo Spaanse meisjesnaam = Inez Spaanse melksalon – copacabana Spaanse meneer - senor Spaanse mevrouw - senora Spaanse munt = duro, mat, patakon, peseta, peso, reaalspaanse pasmunt - centime Spaanse operette - zarzuela Spaanse peper - chillies, lombok, paprika, peperoni Spaanse pokken - sufilis Spaanse politieke leider - caudillo Spaanse politieke partij = Falange Spaanse, Portugese en Zuidoosteuropese joden - sefarden, sefardim Spaanse prins = infant Spaanse prinses = infante Spaanse provincie – 4 Leon 5 Alave, Avila, Cadiz, Soria 6 Bilbao, Burgos, Cuenca, GeronaHuelva, Huesca, Lerida, Madrid, Malaga, Murcia, Orense, Oviedo, Teruel, Toledo, Zamore 7 Almeria, Badajoz, Caceras, Cordoba, Granada, Logrono, Navarra, Segovia, Sevilla, Victoria, Vizcaya 8 Albacete, Alicante, Balearen, Palencia, Pamplona, Valencia, Zaragoza 9 Barcelona, Castellon, Guipuzcoa, Salamanca, Santander, Tarragona 10 Pontevedra, Valladolid 11 Guadalajara Spaanse raadgevende vergadering - consulta Spaanse ridder = caballero Spaanse rivier = Douro, Duero, Ebro, Esla, Guadalquivir, Jacur, Jarama, Segura, Taag Spaanse schapen = merinos Spaanse schout - alcalde Spaanse senaat en volksvertegenwoordiging - cortes Spaanse sjalot - romcambole Spaanse sluier – mantilla Spaanse stad – 3 Rio 4 Baza,Coin, Elda, lugo, Rute, Vigo, 5 Berga, Cabra, Cadiz, Cleza, Ecija, Gijon 6 Alosno, Alpera, Bermeo, Bilbao, Madrid, Malaga, Murcia, Oviedo, Toledo, Utrera 7 Almaden, Almaghro, Almansa, Almeria, Almonte, Andujar, Badajar, Cordoba, Granada, Linares, Tortosa 8 Alicante, Pamplona, Valencia, Zaragoza 9 Barcelona, Cartagena, Santander 10 Valladolid Spaanse streek - Baztan Spaanse takeling - hondsend Spaanse tarwe - mais Spaanse titel = don, donna, grande, zie Spaanse edelman Spaanse toneelmuziek - zarzuela Spaanse troonopvolger - principe Spaanse uitroep - olé Spaanse veeboer - llanero Spaanse veroveraar - conquistador Spaanse vloot = armada Spaanse volksdans - bolero, zapateado Spaanse vuurpot - brasero Spaanse wand - kanerscherm, tochtscherm Spaanse wijn = malaga, sangria, sherry, tinto, xeres Spaanse witte wijn - manzanilla Spaanse zang en dans = flamenco Spaanse zeilboot - galjoen, karveel Spaanse zilvermunt - mat spaargeld – magot, spaarcenten . spaarinstelling = spaarbank, R.P.S. spaarpot = magot, ponk, varken spaarzaam – behoedzaam, economisch, karig, matig, schaars, sober, sporadisch, terughoudend, zelden, zuinig spaarzaamheid - zuinigheid spaarzamelijk - zelden spaat bevattend - spatig spaatijzersteen - sideriet spade = graaf, patjol, schop, schep, spitwerktuig, steek spade (bijb.) = laat spadeling = nakomer spadesteek – spit spagaat - spreidzit spakerig – broos, dor, droog, uitgedroogd, verlept, wazig spalier = latwerk, staketsel spalierboom – leiboom spalk – beenhout, ferula, hechtlat, steunplankje spalk van Cramer - draadspalk span = duo, gespan, koppel, paar, stel, toom, tweetal, twin spanader – tongriem spanderen - uitgeven spanen hengselmandje = slof spang = agraaf, agrave, agrafe, gesp, haak, knip, sluiting spaniel – épagneul Spanjaard - spanjool Spanje - Hispanië, Iberië Spanje, deel van - zie: Spaanse provincie Spanje en Portugal = Iberië Spanje kenner - hispanoloog spanjolet = draairoede spanjoletafsluiting - basculesluiting Spanjool – Spanjaard Spanker - zeiljacht spankeren = rennen, vluchten, weglopen spankracht = elasticiteit, rek, ressort, veerkracht spannen = drukken, opwinden, kwellen, rekken, strekken spannend = boeiend, enerverend, hevig, opwindend, sensationeel, tonisch spannende film = cowboyfilm, griezelfilm, thriller, western, spionagefilm spanner - landmeter spanners - geometridaes spanning = agitatie, druk, entonie, geladenheid, ongeduld, onrust, opwinding, sensatie, stress, voltage spanning van meer dan 300 volt - hoogspanning spanning van minder dan 300 volt - laagspanning spanningsmeter = manometer spanrib - windschoor spanrups = landmeter spanrupsen - spanners spanrupsvlinder - peretak spant = balk, bint, draagbalk, gebint, kapgebint, keper, paal, rib(be), spar, spoor spantrichel - spanrib spantstut - oplanger spanvisserij, net bij de - kuil spanwerk van dak = bint, gebint, spant spanzaag – raamzaag spanzaagje - figuurzaag spar - douglas, piceaspant, staak sparen = behoeden, bewaren, inzamelen, nalaten, ontzien, openlaten, opgaren, oppotten, overhouden, potten, vergaren, verzamelen, vrijwaren, uitzuinigen, verzamelen, wegleggen sparganiacee – egelskop spark – vonk sparkelen – vonken spart - espertogras Spartaans = gestreng, hard, lakoniek, streng Spartaans ambt - ephoren Spartaans folterwerktuig - apega Spartaanse koning = Agis, Epaminondes, Leonidas Spartaanse magistrat - efoor Spartaanse overheidspersonen - eforen Spartaanse slaaf = heloot Spartaanse volksvergadering - apella, halia spartelen - schitteren sparterie - matwerk spasmisch - krampachtig, spasmodisch spasmus(Lat.) = kramp spastisch = krampachtig spat = drop, druppel, smet, spet(ter), spikkel, vlek spatader – varix spatbord - spatscherm spat, droge - hanespat spatel – paletmes, strijkmes, strijkspaan, tempermes, zalfmes spatie – ruimte, speelruimte, speling, tussenruimte spatiebalk = spatielat spatieus = ruim spats = drukte, inbeelding, lef, ophef, poeha, praats, soesa, tamtam spatscherm – spatbord spatsies - kapsones spatten = spetteren spattende druppel - spikkel, sprenkel spat van rubber – klodder speaker - luidspreker specerij = foelie, kaneel, kerrie, kruiderij, kruidnagel, mosterd, muskaat, nootmuskaat, paprika, peper, piment, saffraam specerij eilanden = Molukken specerij(plant) - 3 hop 4 anijs, soja, thijm 5 dille, komijn, macis, nagel, peper, salie, karwij 6 cassia, dragon, foelie, gember, kaneel, kerrie, piment, venkel 7 kalmoes, laurier, mosterd, muskaat, paprika, vanille 8 cardamon, saffraan, turmeric 9 koriander, marjolein, pepermunt 10 bonenkruid, kappertjes, kruidnagel peterselie 11 nootmuskaat, pieterselie specerijsteen = aromaliet specht = klimvogel, notenkraker, (Ind.) platoek spechtvogel - baardvogel, draaihals, indicator, pepervreter, specht, toekan speciaal = apart, bijzonder, bizonder, buitengewoon, extra, vooral specialist = chirurg, dermatoloog, deskundige, expert, endocrinoloog, gynaecoloog, internist, neuroloog, oogarts, psychiater, röntgenoloog, tandarts, vakman specialiteit = bijzonderheid specie = cement, grondstof, metselkalk, mortel, muntgeld, pleister, soort, stof, tras species - soort speciesoort - adobe specificeren = omschrijven specifiek = apart, bijzonder, soortelijk, typisch specimen = exemplaar, proefje, proeve, staaltje, voorbeeld, spectaculair = opvallend, opzienbarend spectator = opmerker, toeschouwer, waarnemer spectrale lijn van natrium - D-lijn spectrum = kleurenbeeld speculant = agioteur speculatie = bespiegeling, gis, gok, kansoverweging, risico speculatief = bespiegelend, onzeker,speculerend speculeren – gokken, agioteren speech = rede, redevoering, toespraak, toast, toost speed – snelheid, vaart speeksel = kwalster, fluim, kwalster, kwijl, mondvocht, rochel, salvia, slijm, spog, sputum, spuug, zever speeksel verliezen = kwijlen speekselferment = ptyalase speekselkruid - bosandoorn speekselvloed - salivatie speelbaan = tra speelbank – casino, gokhuis speelbankbediende = croupier speelbankspel = baccarat, hazard, roulette, saturnus speelboek – harmonica, scenario speelboek van een film = scenario, draaiboek speelbord = hakkebord speelclub = speelgezelschap speeldoos = brandkast(diev.), muziekdoos, speelduiten = speelgeld speelgeld = bank, fiche, inleg, inzet, pot speelgenoot = maat, makker, partner, vroend speelgoed - bal, beer, bikkel, blokken, bouwdoos, diabolo, duikelaar, hobbelpaard, hoepel, jojo, knikker, mecano, mobaco, opwindtrein, pop, rammelaar, springtouw, step, stuiter, tol, touw, vlieger speelgoedautootje = matchbox speelgoedbeer - teddybeer speelhol – casino, speelhuis, speelbank speeljacht = pleziervaartuig speelkaart = aas, boer, dame, heer, joker, koning(in), nel, vrouw, tien, negen, etc., speelkaarten langzaam één voor één openleggen = fileren speelkamer = kinderkamer speelmakker = vriend, kameraad speelman – artiest, minnezanger, minstreel, muzikant, troubadour, zeeëngel speelmeisje = bruidsmeisje speelmerkje - fiche speelnote = bruidsjonker, bruidsmeisje speelpenning = fiche, markje speelplaatje - plectrum speelplaats – cour, speeltuin speelpot - inleg speelreisje = pleziertochtje speelruimte = marge, spatie, speling, vrijheid speelruimte voor gehalte van munten = remedie speels = dartel, grillig, luchtig, ludiek, stoeiziek, wulps speels bewegen – dartelen speelsheid = dartelheid speelsoort - bastaard speeltafeltje = abacus speeltijd = speelduur speeltuig = bugel, doedelzak, fluit, muziekinstrument, speelgoed, viool, wip speeltuingerei = draaimolen, glijbaan, schommel, wip speeluur – snipperuur speelvak - kader speelveld – sportveld speelweide - voetbalveld speelziekte = speelzucht speelzucht = speelziekte speet -(haring)pen speen – dot, fop, gummidop, tepel, zuigdop speen aan de uier - tepel speenkruid = gouwe speer = horen, lans, piek, spies, steekwapen, werpwapen speer van Odin = gungnir speerdistel - breedbol speerdrager - piekenier speerwortel – mansoor speet - palingen speetjesaal - speetaal, spitaal spek = babbelaar, bacon, caramel, ham, vet spekbuik = dikzak, speketer spekeend = smient spekhuid = zwoerd, zwoord spekjan - Portuges, Spanjool spekje - babbelaar spekken = larderen, volstoppen, vullen spekkig = halfrot, ranzig, vet, vetachtig speknaald = lardeerpriem speknek = dikkerd, spekhals spekrand - zwoerd spekrookplaat = wieme spekslager = varkensslager speksteen - agalmatoliet, beeldsteen, cagoliet, perliet, steatief, talk spektakel = bombarie, drukte, geraas, herrie, keet, lawaai, leven, misbaar, pandemonium, rumoer, schouwspel, tumult spekortel – yam spektor - spekkever spel = ballen, bridge, canasta, dammen, dobbelen, domino, ganzenbord, halma, hazard, jeu, kaarten, kegelen, lotto, monopolie, ontspanning, poker, polo, roulette, rummycup, schaken, scrabble, triktrak, vermaak, whist, wiekslag spel met ballen = biljart spel voor allen = tutti spel voor één persoon = patience, solo spel voor verscheidene personen - gezelschapsspel spelbreker = haarzak, pretbederver, rustverstoorder, spelverstoorder speld – broche, insigne spelden = opprikken, vasthechten,vastprikken, vaststeken speldenprik = hatelijkheid speldje – badge, embleem spelen – ontspannen, robbedoezen, ravotten, speculeren, spelemeien, vermaken spelen op snaarinstrument = tokkelen spelenderijs bezig zijn - sollen speler = acteur, gokker, kaarter, muzikant, verliezer, winnaar speler aan speelbank = ponte speler in loterij - gokker spelevaart = roeitocht, zeiltocht spelfiguur = dam, mat, pat, schaak speling = marge, ruimte, spatie, tussenruimte spelkunst = orthografie spellen = voorspellen, voorzeggen spelleider = regisseur spelleider in een casino = croupier spelleiding – regie spelletjes doen - spelen spelling = orthografie, schrijfwijze spel met dobbelstenen – poker spel met schijven – dammen spel met stenen - domino spel of zang van allen tegelijk - tutti spelonk = bergholte, caverne, grot, hol, krocht, spleet spelonkbewoner = troglodiet spelonkkunde = speleologie spelonkkundige – speleoloog spelpauze - rust spelpenning – fiche spelregel - reglement spel van 1 persoon - patience, solo spen – provisiekast spenderen – besteden spenen - onthouden, uitplanten spergelkruid - asperge spermaceti - walraat, walschot spermogonium – pycnium sperren – afsluiten spervuur - gordijnvuur sperwer - blauwvalk, stiervalk, vinkendief sperzieboon - princesseboon spet – druppel, klad, mop, plek, smet, spat, spetter, vlek, spetter – druppel, spat, stuk spetteren = morren, opspelen, spatten, sputteren, tegenspreken speurder = detective, onderzoeker, rechercheur, rus, stille, zoeker speurdersroman = detective speuren = nasporen, bemerken, bespeuren, nazoeken, onderzoeken, snuffelen speuren naar - zoeken speurhond = bespieder, brak, handlanger, politiehond speurneus – detective speurtocht - jacht speurwerk – onderzoek, research sphagnum = veenmos spicht - slank, tenger spichtig = dun, fijn, mager, puntig, schraal, snibbig, sprietig tenger, vinnig spie – bout, geer, keg, keil, luns, peg, pen, pin, wig spie (barg.) = cent, duiten, geld spie = bespieder, spion spieden = gluren, loeren, speuren, spinzen, uitkijken, verkennen spieder - gluurder spiegat = spijgat, kijkgat spiegel = achterdeelvlak, achtersteven, afspiegeling, beeldglas, speculum, spiegelbeeld spiegelbanket - miroirs spiegelblank - rein, hoogtemeter,spiegelsextant,zuiver spiegelboog - sextant spiegeldraad - mergstaal spiegeleend - wintertaling spiegelen = glimmen, reflecteren, terugkaatsen, weerkaatsen spiegelgevecht = schijngevecht, sciamachie spiegelgevecht te paard = fantasia spiegelgevecht te water = naumachie spiegeling = reflectie, terugkaatsing, spiegelbeeld spiegelkijker = reflector, spiegeltelescoop spiegelklokje - specularia spiegelmaas = ladder net spiegelmees - koolmees spiegelmetaal - speculum spiegelnieuw = fonkelnieuw, splinternieuw spiegelpauw - pauwfazant spiegelsteen - seleniet spiegeltelescoop - reflector spiegelzool = tripzool spieken = afkijken, overschrijven spier - 4 halm, pees 6 biceps, spriet 7 anticus, dijspier, triceps 8 armspier, bilspier, musculus, rugspier 9 buikspier, kauwspier, knieschijf, peesplaat, voetspier, zaagspier 10 borstspier, deltaspier, slaapspier 11 gelaatspie 12 achillespees, handbalspier, hoofdknikker 13 kuitbeenspier, oogkringspier 14 mondkringspier, spaakbeenspier 15 monnikskapspier,spaakbeenbuiger,voorhoofdsspier 16 kleermakerspier, onderarmstrekker,vingerstrekspier 17 achterhoofdsspier, schouderbladspiertweelingkuitspier spiereinde - pees spierhaai = doornhaai spierig - rank, spichtig spiering - stint spierkramp = klem, spasme, tetanus spiermeter = dynamometer spiernaakt = moedernaakt, poedelnaakt spierontsteking - myositis spierpijn = kramp, myalgie spierrheumatiek – bevanging spiersamentrekking – kramp spiersoort – buiger, strekker spierstelsel = musculatuur spierstoornis – ataxie spierstrekking – kramp, stuip spiersuiker - inosiet spiertrekking = kramp spierverstijving - catalopsie, reumatiek spierwit – bleek, hagelwit spierwrijving - massage spies = lans, piek, speer, steekwapen, werptuig spiesbok - oryx, sabelantilope spies van walvisvanger = harpoen, lens spiesdrager = piekenier spiesglans = antimoon, antimonium spieshert - mazama spiesruiter = ulaan spiessoldaat = lansenier, piekenier spiets – harpoen, lens, spies spietsen - empaleren spijbelen – verzuimen spijgat - spiegat spijk = lavendel spijker – draadnagel, klinknagel, kopspijke, nagel, pin, taats spijker (barg.) = cent, geld, poen spijker met brede kop = taats spijker uit één stuk = draadnagel spijker van 9 cm. = koldernagel spijkerbalsem - terpentijnzalf spijkerbroek – jeans spijkeren – hameren, nagelen, timmeren, vastmaken spijkerschrift - hiëroglief, wigschrift spijkertje - spike spijkervast = nagelvast spijkolie = naterolie spijl – spaak, staaf, stang, tralie spijs = eten, gerecht, kost, leeftocht, maal, metselspecie, moes, schotel, voeding, voedsel spijs van gekookte vruchten = moes spijsbak - balie spijsbrei – chymus spijs gebruiken – eten, nuttigen spijshuis = restaurant spijskaart = carte, menu, spijslijst spijskamer = provisiekamer spijskast = spiker, spinde spijskelder - spinde spijskobalt - smaltiet spijslijst = menu, spijskaart spijsolie = slaolie, tafelolie spijstafel = dis spijsvertering = digestie spijsverteringsorgaan = darm, maag spijsverteringsstoornis = dyspepsie, indigestie spijt = berouw, bezinning, ergernis, inkeer, leedwezen, schuldbesef, verdriet, weerwil, wrevel, wroeging spijten – berouwen, betreuren spijtig = betreurenswaardig, boos, droevig, geërgerd, geprikkeld, helaas, jammer, onaangenaam, ontstemd, sneu, teleurstellend, verdrietig, zonde spijzenbereider - kok spijzigen – eten, voeden, voederen spik - vlekje spike – atletiekschoen, nageltje, spijkertje spikkel – punt, spat, sprank, sprenkel, (s)tippel, vlekje spikkelbloem - vlekbloem spil = as, cardo, centerback, kaapstander, naaf, windas spilboom = windspaak, kardinaalshoed spillen = besteden, verknoeien,verkwisten, verspillen spillig – spichtig spil of as - naaf spilpenning = teergeld, zakgeld spilziek = verkwistend, doordraaiend spilzucht = verkwisting spin –aardmijt, aardspin, ankertje, bastaardspinbroodkast, buisspin, celspin, feeks, heks, huisspin, jachtspin, kelderspin, klos, kol, krabspin, kruisspin, rolspin, satijnspin, snelbinder, tarantel, tarantula, tarentula, tolvlucht, vogelspin, waterspin, wolfspin spinaap – slingeraap spinachtig dier – schorpioen spinachtig diertje - mijt spinachtige = arachnoideum, hooiwagen, malmignatte, mijt, kobbe, schorpioen, tarantella, teek, vogelspin spinaker - jager spinazie = bladgroente spinbloem = herfsttijloos spinde – broodkast, provisiekast, spijskast spindel = klos spinel - robijn spinfabriek - spinnerij spinet = virginaal spinhuis = gevang, tuchthuis spinlijn - clothoïde spinmaal - spinning spinmachine – flyer spinnen – areneidae, rullen, snorren, wentelen, zoemen spinnenkop = spin, standaardmolen spinnenkop (barg.) = doekspeld, dasspeld spinnenjager = ragebol spinnerijarbeider = spinner spinnen, klos voor het - spindel spinnenhunde - araneologie spinnensoort - ero spinnenverdriet - ragebol spinnenwebben = web, webben, spinrag, rag spinnewebdraden - rag, spinsel, webbe spinner – kunstaas, hengelaas, nonvlinder, wapendrager, zijderups spinnerij - garenfabriek spinners - bombycidae spinneweb – rag spinnewiel - woelwater spinnig = kattig, kwaadaardig, nijdig spinnijdig = gram, rabiaat, woedend spinrag – spinsel, web soinragvlies - arachnoides spinsel = draad, rag, spintweb spinvezel - hennep, jute, katoen, kokos, ramie, sisal, vlas, wol, zijde spinvlieg = luisvlieg, paardenvlieg spinzen (barg.) = kijken, loeren, speuren spion = agent, bespieder, indringer, patrijshond, pottenkijker, spie, verkenner, verklikker, verrader, verspieder spionage - bespieding spioneren – bespieden, verkennen, verspieden spiraal = krullijn, schroeflijn, springveer, (trek)veer spiraaldek - ondermatras spiraalduik = vrille spiraalklosje - piton spiraalvormig gewonden gouddraad - cantille spirant - fricatief spirit = fut, geest, kracht, pep, pit, temperament spiritisme, onmisbaar in het - medium spiritualiteit = geestelijkheid, onstoffelijkheid spiritueel = geestelijk, geestig, immaterieel, onstoffelijk, snedig spiritueus - geestrijk, sterk spirituoso (muz.) = geestdriftig, vurig spiritus = alcohol, wijngeest spiritusbrander - primus spit – braadijzer, lendeschot, lumbago, spadensteek, speet spits – bits, geestig, gepunt, piek, piekerig, pienter, puntig, raak, scherp, scherpzinnig, slim, timp, toelopend, top, vernuftig, vinnig spits broodje – kadetje, timp spits ijzer - piek spits toelopend = taps, timp spits toelopend baardje = sik spits toelopend voorwerp = naald, punt spits toelopende zuil of gedenk – naald, obelisk spits uitlopende strook = geer spits uitstekend gedeelte = kam, tand spits vooruitspringende hoek = horn spitsachtig - puntig Spitsbergen - Svalbard spitsboef = boosdoener, picaro, rabauw, schavuit, schelm, schurk spitsbogenstijl - gotiek spitsboog = kruisboog, ogief spitseekhoorn - toepaja spitsbroeder = bentgenoot, gabber, kameraadlotgenoot, makker, vriend spitse snavel = neb, nebbe spitse zuil = obelisk spitsen – scherpen, slijpen spitsen van lippen - tuiten spitser - spiesbok spitsgebekt - hatelijk spitsheid = bitsheid, puntigheid, scherpzinnigheid spitshond - kees spitsig - puntig spitsmuil - haairog, zeepaling spitsmuis = dol spitsmuizen - soricedae spitsrat - ratteëgel spitstoelopend - taps, timp spitstoelopend voorwerp - naald spitsuur = piekuur, top uur spitsvondig = bijdehand, gevat, gewiekst, gezocht, intellectueel, scherpzinnig, schrander, sluw, subtiel, vernuftig spitsvondigheid - haarkloverij, sofisme, sofisterij spitszuil - obelisk, pyramide spitten = delven, graven, omwerken, spaaien, uitgraven spitter – graver spitwerk - graafwerk spleen - hypochondrie, miltzucht spleet = barst, breuk, diaklaas, gleuf, glip, holte, insnijding, kerving, kier, kloof, opening, pen, reet, rift, spelonk, split, spouw, tussenruimte spleetveer - splits spleet in de kalkbodem – bogaz spleet in kleding – naad spleetje – snee spleet of kier - scheur splendide - duur, prachtig, rijk splitbout = luns, wig splijten = barsten, delen, klieven, kloven, rijten, scheuren, splitsen, splitten, uiteendrijven splijten van hout - kloven splijthoef - kalfspoot splijting = schisma splijtstuk = keg, kegge, wig splijtzwam = bacterie splinter = spaan(der) splintergroep - sekte splintering - spallatie splinternieuw = fonkelnieuw, gloednieuw splintertang = gratenvanger, pincet splintertrekker - pincet split – gulp, insnijding, rits, spelet, splinter, steenslag splitbout - luns splitleer - croute splitpen - borgpen, luns splits – veerspie splitsbaar - deelbaar splitsen = delen, doorhakken, kloven, scheiden, splijten, uiteengaan, verdelen, vertakken, splitsen in rubrieken = specialiseren splitshoorn - marlpriem splitsing = scheiding, scheuring, verdeeldheid, verdeling splitsing der moleculen = ionisatie splitsing in rubrieken – specialisatie splitsing van driewegen - driesprong splitsing van rivieren in brongebied - bifurcatie splitsing van twee wegen in gaffel vorm – bifurcatie splitsing van vier wegen - viersprong splitsing van wegen = tweesprong, driesprong, viersprong splitsingsprodukt van atoom = ion splitten - splijten splitveer = splitpen spodumeen - trifaan spoed = expresse, gang, gejaagdheid, gezwindheid, haast, ijl, jacht, run, snelheid, tempo, vaart, vitesse spoed vereisend = urgent spoedbericht = dépêche, telegram spoedbestelling = p.e., per expresse spoedbrief - expresse spoedeisend - dringend, pressant, urgent spoeden = haasten, ijlen, racen, rennen, reppen, snellen spoedig – aanstonds, aldra, alras, binnenkort, dadelijk, dra, eer(st)daags, eerlang, fluks, gauw, gezwind, haast(ig), metterhaast, onmiddelijk, rap, ras, snel, vlug, weldra spoedig boos – kortaangebonden spoedig gereed - grif spoedig klaar = vlot spoedig verslijtend - sleets spoel = bobine, bobijn, klos spoelbakje - cuvette spoeldrank = gorgeldrank spoelen – opklossen, reinigen, vloeien, wassen spoeling – draf, varkensvoer spoelingkoek - cake spoelkant = frivolité spoelloos weefgetouw - fatex spoelsel = spoeldrank, spoelwater spoelvat = spoelbak spoelwater - spoelsel spoelwormen – ascariden spog – speeksel, spuug spoken – ronddolen, waren, woelen spokken – knappen, knetteren spoliatie - roof spon – moedermelk, prop, stop sponde = bed, bedstede, krib, ledikant, leger, legerstede, nachtleger spongat = vulgat sponning = gleuf, groef, groeve, rabatspong sponsachtig = poreus, spongieus, sponzig, voos sponsor = borg, geldschieter, peet sponssteen - spongiet sponsweefsel - badstof spontaan – hartelijk, impulsief, ongedwongen, ongekunsteld, vanzelf sponzen - afvegen, porifera sponzig = sponsachtig spook = engerd, fantoom, gedrocht, geest, hersenschim, mispunt, naarling, schim spookachtig = huiveringwekkend spookachtig wezen - geest spookbeeld = hersenschim, nachtmerrie, waanvoorstelling spookdieren - tarsioidea spooksprinkhanen - phasmidae spookverschijning – fantoom, schim, spokerij, spooksel, vampier spookvis - haringkoning, zeekat spoor – aanwijzing, afdruk, calcar, dakspar, indruk, kielzog, prent, rails, spant, teken, voetafdruk spoorbaanstoep - perron spoor van schip = kielzog spoorbaan = spoorlijn, spoorweg, talud spoorbaan op de openbare weg aangelegd - tramweg spoorbaan/deel van.. . = overweg spoorbaan op weg = tramweg spoorbeambte = conducteur, blokwachter, seinhuiswachter spoorbalk - biels spoorbiels = dwarsligger spoorbiljet = (trein)kaartje spoorboekje = dienstregeling, reisgids, spoorgids, treingids spoorboom – afsluitboom, bareel spoorbreedte = spoorwijdte spoorelement = oligopleront spoorkarretje - lorrie spoorklok = stationsklok spoorkoekoek - koekal spoorlegger - biels, slipper spoorlijn – rail, spoorbaan, spoorweg spoorloos = kwijt, onvindbaar, verdwenen, weg, zoek spoorrail = spoorstaaf spoorrijtuig = wagon spoorrijtuigafdeling = compartiment, coupé spoorslags = direct, direkt, ijlings, meteen, snel spoorstaaf = rail spoorstok = zwenghout, zwing spoortraject - baanvak spoorwagen – spoorrijtuig, tender, wagon spoorweg - spoorbaan spoorwegarbeider die de wagens aaneen = en loskoppelt = rangeerder spoorwegcentrum in Nederland - Amsterdam, Rotterdam, Utrecht spoonvegcentrum in Zwitserland - Olten spoorweggebouw - seinhuis, station spoorweggids = spoorboekje spoorwegkruising - overweg spoorwegmaatschappij = NS, H.Y.S.M., S.S., O.B., S.N.C.F., LN.E.R. spoorwegongeluk = deraillement spoorweg ramp = deraillement spoorwegsplitsing = wissel spoorwegstation in... = zie station in... spoorwezel - faraorat Sporaden/een der... = Chios, Skyros, Samos sporadisch - verspreid, verstrooid, zeldzaam sporen - manen sporenblad - sporofyl sporendragende plant - varen sporenhoopjes - sorus sporenhouder - sporangium sporenelement - oligopleront sporenplant = addervaren, alg, blaaswier, bruinwier, groenwier, heermoes, korstmos, moerasvaren, mos, paardenstaart, varen, wier, wolfsklauw, zeewier, zwam sporen kapsel = sporenhouder sporenverspreiding - sporulatie sporenvorming - sporulatie sporenvrucht – sporocarpium sporrelen – pruttelen sport = tree, trede sport = alpinisme, atletiek, autorace, autosport, badminton, basketbal, biljarten, bingo, bobben, boksen, cricket, croquet, curling, dammen, discuswerpen, drafsport, draven, fietsen, golf, gymnastiek, halma, handbal, hardlopen, hengelen, hockey, honkbal, hoogspringen, hordeloop, ijsdansen, jagen, jiujitsu, judo, kaatsen, kanovaren, karate, kastie, kegelen, kogelstoten, korfbal, kunstrijden, motorrace, motorrennen, motorsport, paardensport, pingpong, polo, puzzelen, roeien, rounders, rugby, schaatsen, schaken, schermen, schieten, sjoelen, skiën, skilopen, skiffen, slagbal, slalom, softbal, speerwerpen, spel, springen, surfen, tafel(tennis), tienkamp, trimmen, turnen, veldrijden, verspringen, kamp, vijfvissen, vliegen, voetbal, volleybal, wielrennen, worstelen, zaalhocky, zeilen, zwemmen sport (Eng.) = rugger, soccer sportartikel = bal, bat, bok, brug, club, discus, golfstok, keu, kogel, lat, net, paard, racket, schaats, ski, speer, stick sportauto, kleine - spider sportbeker - cup sportbeoefenaar = atleet, bokser, bowler, loper, schaatser, springer sport binnenshuis - indoor sportbroek = shorts sportfestijn = concours, derby, EK, match, O.S., Olympiade, wedstrijd sportgebeuren = concours, match, rally, wedstrijd sporthemd = poloshirt, shirt, sportief = eerlijk, fair, fideel sport in de ring - boksen sportinstructeur = sportleraar, sportleider sportieve pestatie - afstandsrit, elfstedentocht, hordenloop, race, record, tienkamp, veldloop, vijfkamp sportjasje - blazer, cardigan sportkalender = wedstrijdkalender sportlat = ski sportleraar = coach, trainer sportman – atleet, speler, voetballer sport met kegel – bowlen sportoefening – training sport op latten – skiën sportoverhemd - shirt sportpark – sportterrein, stadion sportplaats = (voetbal)veld, sporthal, stadion sportploeg - elftal, equipe, team sportprestatie = record, kampioenschap, zege sportschoeisel = rijlaars, spike sportschool - trimschool sportster = crack sportterm – aanval, afgeven, afhouden, afsprong, aftrap, afzien, assaut, back, barrage, boogbal, break, brug, buitenspel, carambole, catch, deuce, doel(trap), drive, duel, game, goal, handicap, hands, heat, hoekschop, hole, honk, horde, in, inworp, kader, k.o., koppel, kopstand, korf, lappen, libre, lob, mat, match, meet, net, offside, opslag, out, passeren, penalty, piket, piqué, piste, poule, push, punch, race, rechtse, record, remise, ring, ronde, roos, run, score(n), serie, serveren, service, set, shot, sigle, slag, slalom, smash, spil, start, stick, stoot, strafschop, team, toss, touché, trap, treffer, try, voorzet, werper, worp, zege, zet sportterrein = arena, golflinks, hippodroom, honkbalveld, piste, roeibaan, stadion,,sportpark, voetbalveld sporttitel - kampioen sporttrofee = beker, bokaal, krans, medaille, plak sporttrui van wol = sweater sportuitblinker = crack, kampioen, vedette sport van een trap – tre(d)e sportvest – sweater sportvoertuig – raceauto sportwater - roeibaan sportwedstrijd – derby, match spot – aanfluiting, bejegening, beschimping, hoon, ironie, parodie, pastiche, risée, sarcasme, schamp, scherts, schimp, schijnwerper, smaad, vlek spotachtig – grappig, ironisch, komisch, snaaks, spottend, spotziek, spotbeeld - cartoon, karikatuur spotboeverij = grappen, spotternij spot, bijtende - sarcasme spotdicht = hekeldicht spotfiguur – risee spotgoedkoop – tegeef spotlijster – spotmerel spotlust – reinasdie spotnaam – bijnaam, scheldnaam spotnaam voor Amerikaan = Yankee spotnaam voor bakkebaard = tochtlat spotnaam voor Engelsman – John Bull spotnaam voor geestelijke = paap spotnaam voor haardracht - tochtlat spotnaam voor Hollander = kaaskop spotnaam voor homo = nicht spotnaam voor Ier = paddy spotnaam voor Patriot (hist.) = Kees spotnaam voor politieagent = adood, diender, kip, tuut spotnaam voor sabel = kaasmes spotprent = cartoon, karikatuur spotschrift = hekeldicht, pamflet spotten – allouderen, beschimpen, gekken, schertsen, schimpen, smalen, sneren spottend = cynisch, ironiek, ironisch, lachenderwijs, meewarig, sarcastisch spottend lachen = honen, meesmuilen spottende afkeuring – ironie spottende lach - grijns spottende nabootsing = parodie, pastiche, persiflage spottende opmerking = sneer spottenderwijs = ironisch spotter = satiricus, ironicus spotternij = paskwil spotvogel = braamsluiper, geelborst, spotter spouw – spleet, splijt spouwen = kitsen, kloven, splijten, spuwen, spugen, spraak = A.B.N., dialekt, plat, taal, tongval spraakgebrek = hakkelen, slissen, stotteren spraak afzien - liplezen spraakgezang - recitatief spraakklank - consonant, (mede)klinker, taal, vocaal spraakkundige = grammaire, logopedist spraakkundige term = zie: grammaticale term spraakkunst = grammatica spraakkunstenaar - gramaticus spraakkunstig = grammaticaal spraakkunstige term - enkelvoud, meervoud, naamval, ontleding, onderwerp, persoon, tijd, verbuiging, vervoeging, voorwerp, werkwoord, wijs spraakleer - logopedie spraakstoornis – afasie, anathrie, paralalie, stamelen, stotteren spraakvermogen – spraak, stem spraakwerktuig = tong, keel, lippen, stemband . spraakzaam = babbelziek, flapuit, loslippig, praterig, sprakeloos – monddicht, ontstemd, paf, perplex, stil, stom, verbaasd, zwijgend sprang - waterader sprank – gilnster, spikkel, spruit, vertakking, vonk, waterspruit sprankel – vonk(je) sprankelen – fonkelen, vonken, zinderen sprankelend - spitant sprankelend van geest - petillant spreekbeurt - lezing spreekbuis – telekal spreekcel – telefooncel spreekgeluid = stem spreekgestoelte = ambo, bema, kansel, katheder, tribuun, podium, preekstoel, rostra spreekmachine = dictafoon, grammofoon, pick-up spreektaal = omgangstaal spreektrompet = megafoon, roeper, spreekverbod = zwijgplicht spreekwijze – frase, uitdrukking, zegswijze spreekwoord = adagium, gezegde, spreuk spreekwoordelijk = aforistisch, proverbaal spreekwoordenleer - par(o)emiologi spreekzaal - parloir spreeuw = beo, prutter, wielewaal spreeuwbezie = lijsterbes spreuwvogel - beo, huia, ossenpikker, sturnida sprei – bedovertrek, dek, kleed, plaid, sierdek spreiden = ontvouwen, uitleggen, uitspreiden, uitstrooien, uitzetten, verbreiden, verspreiden, verstrooien spreiding = dislocatie, standaarddeviatie, verstrooiing spreidlicht - floodlight spreidzit - spagaat spreken – babbelen, kallen, keuvelen, kletsen, kouten, praten, redeneren, rellen, talen, uiten, vertellen, zeggen spreken over afstand = bellen, telefoneren spreken over iets = bespreken sprekend = duidelijk, frappand, helder, klaar, markant, onweerlegbaar, treffend sprekend vogeltje - parkiet sprekende gelijkenis = evenbeeld sprekende vogel = beo, papegaai, parkiet sprekenderwijs = parlando spreker = debater, orator, prater, redenaar, redevoerder, retor, rhetor, tribuun, woordvoerder sprekerstribune - rosta spreng = beek, bron, kreek, reviertje, waterader, wel sprenkel - drup, spring sprenkelen = bespikkelen, natmaken, sproeien, uitstrooien spreu – bros, droog, ruw, schraal spreuk = adagium, aforisme, devies, gezegde, gnomeleus, motto, slagzin, spreekwoord, uitdrikking, zegswijze spreukband - banderolle spriet = antenne, (gras)halm, schraal, sigaar, spier, steng, voelhoorn sprieteling – sprank sprietig – mager, tenger sprietogen – turen spriet of ent - loot springader = bron, waterader, wel springbed = trampoline springbron = fontein, geiser, wel springen = barsten, dartelen, exploderen, failleren, hinken, huppelen, ontploffen, ópenbarsten, wippen springend insekt – vlo springend waterdier – kikker springen op een been - hinken springer = snuiter, tangent, vlo, windvoorn, wippertje springerig = dartel, speels springfontein = girande springhaas = kangoeroe spring-in-'t-veld - grappenmaker, pierewiet springkever - kniptor springkomkommer - ecballium springloop – galop springmatras - trampoline springmussen - dipodoidea springplank met veren = trampoline springraket – donderstar springscherm - parachute springstaarten – collembola springstier - dekstier springstof = buskruit, dynamiet, trotyl, TNT springstofsoort - 5 hexyl 6 amatex, amatol, tretyl, trotyl 7 ammonal, boloron, brisant, lignose, lyddiet 8 acremiet, amberiet, buskruit, dynamiet, acrasoet, hexaniet hexogeen, pentrietroburiet 9 emmensiet 11 pikrinezuur 12 schietkatoen 13 nytroglyserol 15 trinitrotolueen springstof, vloeibare - boloron springstok = pols, polsstok springtochtje = uitstapje springtij – giertij, springvloed springtor = springkever springveer = ressort, spiraal(veer) springvloed = springtij, vloedgolf springzeil - impatiens, reuzebalsemien, vangzeil springzeil = vangzeil sprinkhaan - cycade, krekel sprinkhaankruid - veldsla sprint – snelheidswedloop, spurt, wedloop sprinten – hardlopen, spurten sprinter – hardloper, hardrijder, wielrenner sprit - steenslag sproeibad = douche, regen sproeidop = broes sproeien – aangieten, begieten, besproeien, bevochtigen, natmaken, sprietsen, spuiten sproeien met water - gieten sproeier = broes, does, gieter, sprenkelen, spuit, straalbreker sproeier voor planten - gieter sproeistof = sproeimiddel sproeiwerktuig = gieter, spuit sproet – efelide, huidvlekje sproke - verhaal sproke, middeleeuwse - Beatrijs sprokkelmaand = februari sprokkelworm - kokerjuffer sprong - barst, duik, interval, kloof, salto, wip sprongbeen – astragal sprong in het water - duik sprookje – fabel, idylle, legende, onwaarheid, verhaal, vertelling, vertelsel, verzinsel sprookjesfiguur = Alladin, Ali, Assepoester, Cinderella, dwerg, elf, engel, fee, heks, kabouter, Oberon, prins, prinses, reus, Roodkapje, Sneeuwwitje, toverheks, wolf sprookjesverteller - fabulant sprookjesschrijver = Andersen, Bomans, Grimm, Perrault sprookjeswereld = fantasiewereld sprot, verse - s(ch)adijn spruit = afstammeling, ent, kiem, kind, loot, nakomeling, scheut, stek, telg, twijg, uitloper spruiten = afstammen, nakomelingen, ontkiemen, voortkomen, voortbrengen spruit of ent - loot spruit of telg – kind, nazaat spruw = raam, schuil spugen = braken, kitsen, kotsen, overgeven, spuwen spui = boezem, kolk, sas, (schut)sluis, verlaat, waterkering spuien – aflaten, aflopen, kwijtraken, lozen, openbaren, uitbrengen, uitwateren spuier – gargouille spuit – geweer, shot, sproeier spuitbeweging – extruder spuitbus – verstuiver spuiter - junk spuitfles = sifon spuitgast = pompier spuitgat - spiraculum spuitje = injectie, inspuiting spuitmeester = brandmeester spuitmiddel - lavement spuitpijp - straalpijp spuitpistool = verfpistool spuitplateren - sc(h)operen, vlamspuiten spuitwaterfles - sifon spuitwater met citroen - kwast spuitwijn = champagne spul = gereedschap, goedje, kermistent, last, moeite, onenigheid, ruzie, waar spullen – goederen, waren spulletjes - bullen spurge-grote - duivelsmelk spurge- kleine - tuinwolfsmelk spurrie – spergula, watergeil spurt = draf, run, sprint spurten – hartlopen, rennen, snellen, sprinten spurter – hardloper, renner spurtum - spuwsel spuug = kits, kwijl, mondvocht, slijm, speeksel spuugzat - beu sputteren – knorren, mopperen spuwbakje = kwispedoor spuwen = braken, kitsen, kotsen, overgeven, spugen, uitwerpen, tuffen spuwen – sputum spuwsel – braaksel, slijm staaf = baar, bout, buis, cilinder, pin, roe(de), rong, stang, stijl, streng staafdiertje - bacil staaf edel metaal = baar, tin staaf goud = baar staaf van was = kaars staaf voor loper = roe(de), traproe(de) staafje - bacil, bacterie, pin, stift staafje gips - krijtje staafje graniet = stift staafje klein - pin staafjesrood – rodopsine staafje watten - tampon staafnagel - bout staafspel - lyra staafvormig kristalliet - longuliet staag = aanhoudend, almaar, gedurig, gestaag, gestadig, onafgebroken, steeds, voortdurend staak = paal, rijs, schacht, stang, steng, stok, talhout staak met dwarsklamp = stelt staaknet – fuik staakt het vuren – bestand staak van rijshout - sliert staal = blijk, grondslag, ijzer, model, monster, patroon, proef, specimen, voorbeeld staalbewerker = smid staaldraad - stag staal houdende grond = oer staalmeester – keurmeester staal of type – model staand – overeind, rechtop, vertikaal staand vlak op kroonlijst = attiek staande = gedurende, overeind, rechtop, tijdens staande blijven = handhaven staand hond - braque staande houden = asserteren, beweren, handhaven, verdedigen, volharden, volhouden staande kegel in een grot – stalagmiet staander – doelpaal, drievoet, rong, steunbalk staandevoets - dadelijk, dadelijk, direct, meteen, terstond staangeld = statiegeld, waarborggeld staar – cataract, melktobbe, roomvat staarblind = stekeblind staar, groene - glaucoom staart – achtereinde, canda, einde, gevolg, haarvlecht, nasleep, overschot, pluim, sleep, snoer, uiteinde, uitloper staart (Jagersterm) - bloem, coccyx, pluim staartbeen = stuitbeen, stuitje staart dragend reptiel = salamander staartgras – draadhalm staartje – kliek, overschotje staartloos reptiel = boomkikker, dikkop, haagvors, kikker, kikvors, pad, puid staartloze aap - magot staartpen - rectrix staartpeper - cubebe staartpruik - allongepruik staartster – komeet staartstuk – achterstuk, uiteinde staarttooi - pluim staartveer = staartpen staartvlak - stabilo staatvos - jaki staat – aanzien, borderol, gebied, gesteldheid, land, lijst, luister, mogendheid, natie, overzicht, positie, praal, pracht, rang, register, rijk, situatie, stand, toestand, vertoon staat (Fr) = état staat aan de Oostzee = Finland, Sovjet-Unie (vroeger Estland, Letland, Litauen), D.D.R., Polen, Zweden, staat bij jaartallen = a. d. staat bij ondertekeningen = t. t.. staat bij jaartallen - A.D. staat bij ondertekening - t.t. staat in Australië - Victoria staat in Azië - Irak, Nepal staat in Europa - Albanië, Letland, Ierland, Italië, Rusland, Spanje staat in... = zie: land in... staat in de Hymalaya - Nepal, Tibet staat in het wapen der Bourbons - lelie staat in het wapen van Den Haag - eiber staat in het Oosten - Irak, Libanon staat in Z-Amerika - Chili, Peru staat met debet - en creditzijde - rekening staat op brieven = adres staat op kruisingen = verkeerslicht staat op straat = lantaarnpaal staat van bezittingen en schulden - balans staathuishoudkunde = economie staathuiskundig stelsel - mercantilisme staathuishoudkundige = economist, econoom staatkunde = diplomatiek, politiek staatkundig = diplomatiek, listig, politiek, politisch staatkundig evenwicht = status Quo staatkundig overwicht = hegemonie, opperheerschappij staatkundige = diplomaat, politicus, staatsman staatkundige aangelegenheid - Staatszaak staatkundige bediening = staatsambt staatkundige overheersing = onderdrukking staatkundige verdeling = district, gemeente, provincie staatkwallen - siphonophora staatlosheid - apatridie staatloze - apatride, d.p., ontheemde staat of land - rijk staat of lijst - tabel staat of rijk – natie staatsbestel – beheer, bestuur, regime staatsbestuur - regering staatsbezit - domein staatsbedrijf - NS, PTT, RVA, SS, Staatsmijnen staatsbegroting = miljoenennota staatsbeleid = regeringsbeleid staatsbestel = regime staatsbestuur = regime staatsbeurs = rijksbeurs, studiebeurs, staatsblad = Stbl.. staatsbudget = staatsbegroting staatscourant = Stct.. staatsdienaar - minister, premier, president staatseigendom - domein staatsgebied = territorium, domein staatsgreep - coupe, putsch, revolutie staatsgrens - landsgrens staatshandelsmonopolie - régie staatsheraut - wapenkoning staatshoofd - keizer, koning, president, vorst staatshoofd of bestuurder - regent staatshoofd van een koninkrijk = koning, koningin staatshoofd van een republiek = president staatshoofd van het oude Venetië - doge staatshoofd van Japan = mikado staatshoofd van Jemen = Imam staatshoofd van Nepal - Maharadjadhiraja staatshoofd van Perzië = Sjah staatshoofd van Spanje = Caudillo staatshoofd van Yemen - Imam staatsie - gala, luister, praal, pracht, pronk, stoet, vertoon, zwier staatsiebed - praalbed staatsiedegen – eredegen statiegewaad - galakostuum staatsiegordijn - portière staatsiekleed - talaar staatsiekleding = gala, ornaat, rok, talaar staatsiekleed = gala, talaar staatsiekoets – galakoets, karos, praalkoets staatsiezetel van vorst = troon staatsinkomn – belasting, intraden staatsinstelling - instituut staatskas – fiscus, rijksschatkist, schatkist staatskleur - oranje staatslichaam = rijksinstelling staatsman = diplomaat, gedeputeerde - kanselier, politicus, minister, premier, president staatsmisdaad - hoogverraad, majesteitsschennis staatsmonopolie = régie staat soms op paaltjes - R.G. staatsomwenteling = revolutie staatsraad = junta staatsregeling = constitutie, grondwet, regeringsvorm staatsreisbureau (Russ.) = Intourist staatsvorm = democratie, dictatuur, gemenebest, imperium, keizerrijk, koninkrijk, monarchie, oligarchie, prinsdom, republiek, theocratie staatsvrouw – politica staatwerk – lijsten, tabellen stabiel = bestendig, duurzaam, evenwichtig, onveranderd, standvastig, stevig, vast, vastliggend, vaststaand stabiel maken – stabiliseren stabiel zijn - stabiliteit stabiliseren = vastleggen stabiliteit = duurzaamheid, evenwicht, evenwichtigheid, vastheid stad = city, gemeente, metropolis, metropool, plaats, polis, stee, stad aan de Adriatische zee - Bari stad aan/bij/in/van... = zie ook: aan/bij/in/van . . . stad aan de Donau = Boedapest, Belgrado, Negotin, Nikopol, Passau, Regensburg, Roese, Silistra, Ulm, Unz, Wenen stad aan de Ganges = Benares, Patna, Bhagalpur stad aan de Garonne - Agen, Bordeaux, Marmande, Toulouse stad aan de Kaspische Zee - Astrachan, Baku, Gurjev, Machachkala, Rasht stad aan de kust van Coromandel - Madras stad aan de Loire - Nantes, Orleans, Tours stad aan de Maas = Dinant, Luik, Maastricht, Namen, Roermond, Rotterdam stad aan de Moezel - Cochem, Trier stad aan de noordkust van Java - Grisee, Tegal stad aan de Oostkust van Achter-Indië - Annam stad aan de Oostkust van Afrika - Zanzibar stad aan de Oostzee - Gdansk, Gdynia, Kaliningrad, Klaipeda stad aan de Perzische Golf - Dohe stad aan de Rhône = Arles, Lyon, Marcoule, Tarascon,Valence stad aan de Riaskust van Galicië - Neda stad aan de Rijn = Arnhem, Bingen, Bonn, Duisburg, Keulen,, Koblenz, Mains, Mannheim, Speyer stad aan de Rode Zee = Suez stad aan de Seine = Parijs, Rouen stad aan de Siberische spoorweg - Irkoetsk, Oefa, Omsk stad aan de Stille Oceaan = Seattle stad aan de Theems = Londen stad aan de Waal = Nijmegen stad aan de Witte Zee - Archangel(sk) stad aan de Wolga = Kazan stad aan de Zaan = Zaandam, Zaandijk stad aan de zuidwestkust van Arabië = Aden stad aan de Zwarte Zee = Batumi, Burgas, Cherson, Constantia, Frabzon, Istanboel, Kerch, Novorossijk, Odessa, Samsun, Sebastopol, Sachi, Usküdar, Varna stadachtig - steeds stad bekend door Bartje - Assen stad bekend door de watersport - Kiel, Sneek stad bekend door een orakel - Delphi stad bekend door motorrennen - Assen stad bekend door onderwerping aan de paus - Canossa stad bekend door zijn elite-scholen - Cambridge, Eton, Oxford stad bekend door zijn toren = Pisa stad bekend om de damiaatjes - Haarlem stad bekend om zijn aardewerk - Gouda, Makkum stad bekend om zijn dom - Keulen, Milaan, Utrecht stad bekend om zijn heksenwaag - Oudewater stad bekend om zijn jeneverstokerijen - Schiedam stad bekend om zijn kaasmarkt - Alkmaar stad bekend om zijn kantkloswerk - Brugge, Sluis stad bekend om zijn orakel van Zeus - Dodona stad bekend om zijn porcelein - Delft stad bekend om zijn toren - Parijs, Pisa stad bekend om zijn zilversmeedkunst - Shoonhoven stad bekend vanwege de Babylonischeballingschap der pausen - Avignon stadbewoner - stedeling stad, de eeuwige - Rome stad, de heilige - Jeruzalem, Mekka stad der duizend eilanden = Venetië stad der honderd torens - Pavia stad der lelies - Firenze, Florence stad der zeven heuvelen = Rome stad met orakel van Zeus - Dodona stad in Afrika = Casablanca, Dakar, Fez, Oran, Suez, Zanzibar stad in Algerije = Oran, Algiers stad in Amerika = Abilene, Albany, Atlanta, Baltimore, Beamont, Birmingham, Boston, Buffalo, Charleston, Charlotte, Chattanooga, Chicago, Cincinnati, Cleveland, Columbia, Columbus, Dallas, Denver, Detroit, Duluth, Evansville, Fresno, Gary, Greensboro, Houston, Indianapolis, Jackson, Las Vegas, Lincoln, Los Angeles, Louisville, Lubbock, Madison, Memphis, Miami, Milwaukee, Minneapolis, Mobile, Montgomery, Montreal, Nashville, New York, Norfolk, Oakland, Oklahoma, Omaha, Pasadena, Peoria, Philadelphia, Phoenix, Pittsburg, Portland, Richmond, Sacramento, San Diego, San Francisco, Savannah, Seattle, Spokane, Tacona, Tampa, Toledo, Topeka, Tucson, Tulsa, Washington, Wichita stad in Anatolië = Adana stad in Arabië = Aden, Medina, Mekka stad in Azië = Hongkong, Jakarta, Moekden, Peiping, Peking, Tokio, stad in Beieren = Bamberg stad in Boeotië = Tanagra stad in België = Antwerpen, Arlon, Gent, Brussel, Brugge, Luik, Namen, Oostende, Spa, Knokke stad in Canada - Albany, Arvida, Calgary, Edmonton, Halifax, Hamelton, Kitchener, Montreal, Ottawa, Quebec, Regina, Sudbury, Toronto, Vancouver, Winnipeg stad in China = Nanking, Peking stad in Congo - Ikela stad in Coromandel - Madras stad in Dahomey - Cotonou stad in Denemarken - Aalborg, Arhus, Esbjerg, Frederikshavn, Flensburg, Flesjberg, Halstebro, Kalundborg, Kopenhagen, Odense, Roskilde, Randen, Skagen, Viborg stad in de oudheid - Babel, Carthago, Memghis, Nineve, On,Thebe, Ur stad in de V. S. = Elmira, Minneapolis, Chicago, Boston, Washington stad in Drente - Assen, Beilen, Coevorden, Emmen, Hoogeveen, Meppel, Stadskanaal stad in Duitsland = Aken, Augsburg, Baden, Bamberg, Berlijn, Bielefeld, Bonn, Bremen, Dortmund, Dresden, Duisburg, Düsseldorf, Ems, Erfurt, Essen, Frankfort,Gera, Hamburg, Hannover, Heidelberg,Jena, Karlsruhe, Kassel, Keulen, Kiel, Leipzig, Lübeck, Mainz, Mannheim, Minden, München, Munster, Neurenberg, Oldenburg, Osnabrück, Potsdam, Regensburg, Rostock, Saarbrücken, Solingen, Stutgart, Tabar, Trier, Worms, Wuppertal stad in Egypte = Caïro, Suez, Alexandrië stad in Europa = Aken, Amsterdam, Antwerpen, Barcelona, Berlijn, Brussel, Cordova, Dresden, Edinburgh, Frankfort, Gdansk, Granada, ’s-Gravenhage, Harwich, Kaunas, Leningrad, Londen, Madrid, Milaan, Moskou, Napels, Oslo, Parijs, Praag, Rome, Rotterdam, Sebastopol, Turijn, Uppsala, Valencia, Venetië, Warschau, York, Zürich stad in Finland = Turku, Helsinki stad in Frankrijk = Lille, Lourdes, Marseille, Range, Pau, Parijs, Rochefort, Rouen, Straatsburg, Nantes, Orleans, Tours, Reims, Arras, Gap, Lyon, Bordeaux, Toulon, Toulouse stad in Frankrijk aan de Loire, = Nantes, Orleans, Tours stad in Frans departement Hautes Alpes - Gap stad in Frans departement Pas-de-Calais - Arras stad in Friesland = Dokkum, Franeker, Harlingen, Heerenveen, Hindelopen, Leeuwarden, Lemmer, Makkum, Sloten, Sneek, Staveren, Wolvega, Workum, IJlst stad in Gabon - Lambarene stad in Ghana, - Accra, Kumasi stad in Gelderland = Apeldoorn, Arnhem, Doesburg, Doetinchem, Harderwijk, Nijmegen, Rhenen, Tiel, Winterswijk, Zutphen stad in Griekenland = Athene, Enos, Saloniki, Sparta stad in Groningen = Groningen, Delfzijl, Winschoten stad in Groot-Hessen = Giessen stad in Hannover = Lehe stad in Henegouwen = Ath stad in Hessen-Nassau = Fulda stad in Honduras - Belize stad in Moezeldal = Metz stad in het Roergebied = Dortmund, Duisburg, Essen, Wuppertal, Düsseldorf stad in Ierland = Belfast, Cork, Dublin stad in Indië = Demak stad in Irak - Bag(h)dad, Basra, Karbala, Kiskuk, Mosul stad in Iran - Abadan, Hamadan, Isfahan, Kermashah, Qum, Rasht, Sheraz, Tabriz, Teheran stad in Italië = Adria, Rome, Florence, Genua, Palermo, Venetië, Napels, Milaan stad in Ivoorkust - Abidjan, Bonaki, Sassandria stad in Japan = Fukuoka, Hakodata, Hiroshima, Jokohama, Kitakyushu, Kobe, Kyoto, Nagasaki, Nagoya, Nara, Nigata, Osaka, Sapporo, Sendai, Tokio stad in Jordanië = Amman stad in Kameroen - Bamenda, Batouri, Douala, Garona stad in Kanaän = Sodom stad in Kasjmir = Leh stad in Kenia - Marsabit, Momgassa, Nairobi stad in Kongo - Albertville, Bamba, Jadotville, Kabinda, Kinshasa, Kisangani, Lubumbashi stad in Korea = Seoel stad in Kroatië = Zagreb stad in Laos - Vientiane stad in Letland = Riga stad in Libanon - Beyrouth stad in Liberia - Greenville, Monrosia stad in Lybië - Benghazi, Tripoli, Tobroek stad in Limburg - Geleen, Heerlen, Maastricht, Roermond, Sittard, Venlo, Weert, stad in Litauen = Memel stad in Maleisië - Georgetown, Singapore, stad in Mali - Bamako, Segou stad in Mandsjoekwo = Jehol stad in Mansjoekwo - Jehol stad in Marokko = Fez stad in Mesopotamië = Basra stad in Midden-Soedan = Koeka stad in Mozambique - Beira, Tete, Zomba stad in Nicaragua - Managua stad in Niger - Agadem, Agadez, Zinder stad in Nigeria = Lagos stad in Noord-Afrika - Alexandrië, Algiers, Caïro, Fez, Oran, Tunis stad in Noord-Brabant = Bergen op Zoom, Breda, Deurne, Eindhoven, Helmond, ’s-Hertogenbosch, Oss, Roosendaal, Tilburg stad in Noord-Frankrijk = Reims stad in Noord-Holland = Alkmaar, Amsterdam, Edam, Enkhuizen, Haarlem, Hilversum, Hoorn, Medenblik, Monnikendam, Naarden, Schagen, IJmuiden, Zaandam Stad in Noord Ierland – Bangor, Belfast Stad in Noord Vietnam - Hanoi stad in Noorwegen = Arendal, Bergen, Narvik, Oslo, Skien, Trondheim stad in Normandië = Caen, Cherbourg, Dauville stad in Oeganda - Kampala stad in Oldenburg = Eutin stad in Oost-Duitsland = Jena stad in Oostenrijk = Graz, Innsbruck, Linz, Salzburg, Wenen, Zeil stad in Oost-Pakistan - Dacca stad in Opper-Volta - Boto, Ougadougou stad in Overijssel = Almelo, Deventer, Enschede, Hengelo, Kampen, Meppel, Steenwijk, Zwolle stad in Palestina = Dan, Jericho, Jeruzalem, Haifa stad in Panama - Panama stad in Peru - Callao, Lima stad in Phoenicië = Sidon stad in Polen = Wilna, Warschau stad in Paraguay - Asuncion stad in Portugal = Coimbra, Elvas, Faro, Lagos, Lisboa, Lissabon, Oporto, Setubal stad in Rhodesië - Bulawayo, Salisbury stad in Rio Grande del Norte = Natal stad in Roemenië = Boekarest, Braila, Sinaja stad in Rusland = Archangel(sk), Asov, Bakoe, Charkow, Cheljabinsk, Dnepro, Donitsk, Gorky, Jerevan , Kalinin, Kaluga, Kazan, Kijev, Kiev, Kirov, Kujbyshev, Kursk, Leningrad, Lvov, Minsk, Moskou, Odessa, Omsk, Orel, Orenburg, Orks, Osj, Penza, Petrozavodsk, Saratov, Smolensk, Stalingrad, Sverslovsk, Tbilisi, Tula, Ufa, Uralsk, Volgagrad, Vologda, Voronezk, Wladiwostok stad in Rijnland = Aken, Bonn, Mainz, Keulen stad in Rwanda - Kigali stad in Saoedi-Arabië - Jidda, Mecca, Medina stad in Scandinavië = Oslo, Stockholm, Gotenburg, Narvik, Bergen stad in Senegal - Dakar stad in Siberië = Omsk, Tomsk, Wladiwostok, stad in Sierra-Leone - Freetown stad in Silezië = Ratibor stad in Soedan - Dongola, Kassala, Khartoum, Omdurman stad in Somalië - Berhera, Mogadiscio stad in Spanje = Murcia, Linares, Santander, Bilbao, Barcelona, Madrid, Teruel, Toledo, Vigo, Cadiz, Valencia stad in Suriname = Paramaribo stad in Syrië - Aleppo, Damascus, Hamah, stad inTailand - Bangkok stad in Tanzania - Dar es Salaam, Tabora stad in Tessalië = Larissa stad in Tirol = Neran stad in Togo - Lome stad in Toscane = Florence, Siena stad in Tsjaad - Abéché stad in Tsjecho-Sloakije - Beatislava, Brno, Plzen, Praag, Praha stad in Tunesië - Sfax, Tunis stad in Turkije = Adana, Ankara, Bursa, Istanboel, Izmis, Konya stad in Uruguay - Montevideo stad in Utrecht = Amersfoort, Doorn, Montfoort, Oudewater, Utrecht, stad in Venezuela - Caracas, Merida stad in Vlaanderen = Antwerpen, Brugge, Gent, Ieperen, Oostende stad in Voor-Indië = Agra stad in Washington = Everett stad in West-Duitsland = Keulen, Aken, Bonn, Hamburg, Bremen, Essen, Mainz, Munster, Kleef, Hannover, Brunswijk stad in West-Pakistan - Karachi, Lahore, Multan stad in Ijsland - Reykjavic stad in Zambia - Lusaka stad in Zeeland - Axel, Goes, Hulst, Middelburg, Sluis, Terneuzen, Veere, Vlissingen, Zirekzee stad in Zeeuws-Vlaanderen - Axel stad in Zuid-Afrika - Bloemfontein, Durban, Johannesburg, Pretoria, Kaapstad, , stad in Zuid-Amerika = Lima, Rio, Santiago, Buenos-Aires, Paramaribo stad in Zuid-Holland = Brielle, Delft, Dordrecht, Gorinchem, Gorkum, Gouda, Hellevoetsluis, Leiden, Rotterdam, Schiedam, 's-Gravenhage, Vlaardingen stad in Zuid-Korea - Pusan, Seoul stad in Zuid-Vietnam - Saigon stad in Zuid-West_Afrika - Walvisbaai, Windhoek stad in Zweden = Falun, Gävle, Göteborg, Hälsingborg, Jönköping, Kiruna, Malmö, Öland, Orebro, Ostersund, Stockholm, Umea, Upsala, Västeräs stad in Zwitserland = Sargans, Genève, Bern, Davos, Bazel Stad in Birma - Mandalai, Rangoon stad in de Betuwe = Tiel stad in de Dominicaanse Republiek - Santo stad in de oudheid = Thebe, Memphis, Nineve, Carthago, Ur, Babel, Rome, Athene, Jeruzalem stad in het Moezeldal - Metz stad met bekend college - Eton, Oxford stad met beroemd orakel = Delphi stad met een beroemd orakel van Zeus = Dodona stad op Attica - Athene stad op Borneo - Balikpapan, Bandjoermasin, Pontianak stad op Celebes - Kendau, Makasar, Menado, Poso stad op Ceylon - Colombo stad op Corsica - Ajaccio, Bastia, Calvi stad op Cuba - Havana, Holguin, Santiago Stad op Curaçao - Willemstad, Emmastad stad op Cypres - Nicosia stad op de Filippijnen - Davao, Luzon, Manilla,Mindanao stad op Formosa - Tainon, Taipei stad op Irian Barat - Merauke, Manokwari, Sorong stad op Java - Bandung, Djakarta, Jogjakarta, Semarang, Soerabaja stad op Malagasië - Tananarive stad op rechter oever van de Garonne - Agen stad op Sardinië = Cagliari, Nuoro,Olbia, Oristano, Sassari stad op Sicilië = Agrigentum, Catania, Enna, Marsala, Messina, Palermo stad op St-Eustatius - Oranjestad stad op Sumatra = Belawan, Djambi, Medan , Padang, Palembang, Sibolga stad tussen Moskou en Charkov - Orel stad van ballingschap der pausen - Avignon stad van David = Jeruzalem stad van de Elfstedentocht - Bolzwart, Dokkum, Franeker, Harlingen, Hindelopen, Leeuwarden, Sloten, Sneek, Stavoren, Workum, IJlst stad van duizend eilanden - Venetië stad van Expo 1970 = Osaka stad van Felix Timmermans = Lier stad van Karel de Grote = Aken, Nijmegen stad van Olympische Spelen = Athene, Parijs, St. Louis, Stockholm, Antwerpen, Amsterdam, Los Angeles, Berlijn, Londen, Helsinki, Melbourne, Rome, Tokio, Mexico, München stad waar een hogeschool is gevestigd - academiestad stadhouder = ban, gouverneur,landvoogd, nabob, plaatsvervanger, podesta, satraap stadhouder - landvoogd stadhouder in het oude Perzië - satraap stadhuis - raadhuis stadhuisbediende = bode stadhuisstoep – bordes stadig = aanhoudend, bedaard, almaar, gestaag, gestadig, voortdurend stadion = sportpark stadium = fase, periode, phase, tijdperk, toestand stadje aan de Lek - Vianen stadje in Zeeuws-Vlaanderen = Axel stadje met bekende public school - Eton stadje van onderwerping aan de paus = Canossa stads = stedelijk stadsadvocaat (16/17e eeuw) = pensionaris stadsafslager = vendumeester stadsbank van lening = lommerd stadsbestuur = gemeenteraad stadsbestuurder in Italië in de 13e en 14e eeuwen onder het fascisme = podesta stadsburcht - akropolis stadscentrum = binnenstad, city stadscultuur = urbanisme stadsdeel = buurt, centrum, kwartier, park, plantsoen, plein, voorstad, wijk stadsgedeelte – rayon, woonwijk stadsgemeente - commune stadsgracht = singel, vest, wal stadskantoor - raadhuis stadskern = centrum, city, kom stadskern van Amsterdam = Dam stadslieden - stedelingen stadsmens – stedeling stadsmestvaalt - belt stadsmuren slechten = ontmantelen stadsmuur – veste, wal stadspolitie = gemeentepolitie stadsraad = gemeenteraad stadsschout - baljuw stadstaat - polis stadstaat, moderne - Monaco stadsvervoer = bus, taxi, tram, trein, omnibus stadsvervoer ondergronds - metro stadsvesting – bolwerk, citadel stadsvoorrecht = handvest, privilege stadswal – schans, veste stadswijk = buurt, kwartier, sectie stadswijk der Joden - getto stadswijk in Amsterdam = Centrum, Eilanden, Jordaan, Goudkust, Tuindorp stadswijk in Istanboel = Pera stadswijk in Oosterse stad = soek stadszendeling = evangelist staf = legerleiding, roe(de), staaf, scepter, steun, stok, stang, stut, stafdrager - pedel staffier - lijfknecht, trawant stafrijm = alliteratie, beginrijm staf van de paus - ferula stag = staaldraad, tapult, touw stage = oefentijd, proeftijd stageld = staangeld stagelopen - stageren stagnatie = oponthoud, stilstand, stremming stagneren – bederven, ophouden, stilstaan, stoppen, stremmen, stagzeil - kluiver staker op zee = muiter staket = hekwerk, paalwerk, schutting staketsel = espalier, spalier staketselfuik in V-vorm voor de visvangst – sero sta in de weg – belemmering, hinderpaal, obstructie staken – onderbreken, opgeven, ophouden, stoppen, verstoren staker op zee - muiter stakingsbreker - onderkruiper stakker = arme, behoeftige, drommel, hals, kalis, piekeraar, schlemiel, sloeber, sloof, stumper, sukkel, sukkelaar, sul, stakker, stumper, tobber, totelaar, vlegel, ziel(epoot) stakkerd – stumperd, zielepoot stal = hok, kot, kooi schuur stal bij arena = toril stal, deel van een - boes, groep stal die nodig gereinigd moest worden - Augiastal stal door Hercules gereinigd = Augiasstal stal in mythe = Augiasstal stal met mest = potstal stal van een paard - box stal voor de dieren bij een arena - toril stal voor stieren (Spanje) = toril stalactiet - druipsteenkegel (afh.) stalagmiet = druipsteenkegel (opst.) stalboter – hooiboter staldeur - heemdeur staleend = lokeend stalen = harden, oefenen, sterken, trainen stalen bekleding – pantser stalenpennetje – nagel stalen rasp - vijl stalen reservoir – tank stalen ros – fiets, rijwiel stalen schijfje waarop zich balans beweegt = mes stalen staaf = pen, rail, stang stalen stift = pen, pin stalen wapenrusting = harnas, kuras stalhouder = rijtuigverhuurder stalkaars - dwaallicht, toorts stalknecht – groom, palfrenier stalkruid - ononis stallen – bergen, paskeren stalles = theaterrang stalletje = kraampje, marktkraam, tentje stallicht = dwaallicht, stalkaars stalling – garage, loods stalmeester – hippiarch stal met mest - potstal stalpaal - latierboom, repel stal van een paard - box stam = boom, clan, geslacht, hoofdader, sibbe, stengel, volk stam in Schotland = Mac, clan stamboek = S. B. stamboekvee - rasvee stamboel - Konstantinopel stamboom = genealogie, pedigree, sibbe stamcafé = stamkroeg stamdeel - kwartier stamelen - stotteren stamelaar – hakkelaar, stotteraar stamelen – hakkelen, stotteren stamel klank van kind = da, dada, ta, tata stamgast – cafebezoeker, habitué, kroegloper stamgoed = majoraat stamheer = stamvader stamhoofd = chief, opperhoofd, sheik, sjeik stamhuis = dynastie staminée – cafe, kroeg stamkroeg = stamcafé stamleider van de bosnegers in Suriname = granman stamloze palm – nipa stammen – baseren stammoeder der Israëlieten = Sara stammoeder der mensheid = Eva stamp = massa, menigte, schop, trap, stoot, tegelstempel stampei – drukte, geraas, getier, herrie, kabaal, keet, lawaai, rumoer stampen = doppen, dorsen, fijnstoten, heien, schoppen, stoten, trappen, vermengen stamper – hei, olieslager, stoter, vijzel stamper, deel van een - stempel stamppot = hutspot, ratatouille, ratjetoe, rats, stew stamppot van aardappelen, uien zout en vlees - labskous stampvat – vijzel stampvoeten - trappelen stampvol = bomvol, eivol, mudvol, overladen, overvol, propvol, tjokvol stamriool = hoofdriool stamroos – herfstroos stamsymbool - totem stamtafel - pedigree stamvader = aartsvader, patriarch, stamheer, voorzaat stamvader van alle mensen - Adam, Noach stamvader van de Arabieren = Ismaël stamvader van de Asen = Odin, Wodan stamvader van de Batavieren = Ba(e)to stamvader van de Friezen = Friso stamvader van de Joden = Abraham stamvader van de nieuwe mensheid = Noë stamvader van de reuzen - Ymir stamvader van de Romeinen = Aeneas, Romulus stamvader van de Semieten = Sem stam van Israël - Aser, Benjamin, Dan Efraim, Gad, Issaschar, Jozef, Juda, Levi, Manasse, Naftali, Ruben, Simeon, Zebulon stamvee - stamboekvee stamverwant = paroniem stamverwante woorden = paroniemen stamwapen = familiewapen, geslachtswapen stamwoord = grondwoord, wortelwoord stamijn - zeefdoek stance - couplet, strofe stand = adel, air, burger, edelman, estat, fase, gesteldheid, hoedanigheid,chouding, kaste, kastestaat, klasse, kring, marktkraam, ordo, peil, pose, positie, postuur, rang, situatie, staat, status, stelling, toestand stand = adel, burgerij, clerus, proletariaat, volk stand bij schaken = mat, pat, schaak stand bij sport - score stand der edelen = adel stand der sterren - constellatie, sideratie stand in de Middeleeuwen = adel, boer, clerus, burgerij, dorper, edelman, poorter stand van de maan = N.M., E.K., V.M., L.K. stand van de spraakorganen in rust - articulatiebasis stand van de zaken - constellatie, toestand standaard = as, banier, criterium, ezel, houder, legger, lessenaar, maatstaf, norm, sta(a)nder, statief, steun, support, toets, vaan(del), veldteken, voetstuk, wimpel, ijk, zuil standaard der ruiterij = kornet standaardmaat = etalon standaard om te schilderen - ezel standaardtype = model standbeeld – monument, statue stande – karnton, kuip, tob standelkruid - harlekijn, orchidee, orchis stander = kapstok, molenas, standaard, steunbalk, stut, standhouden - blijven, duren, steekhouden, stoppen, weerstaan standing = aanzien, distinctie, positie, rang, status standje = berisping, herrie, kabaal, kwestie, lawaai, oploopje, rapplement, reprimande, ruzie, uitbrander, vermaning, verwijt standje geven = berispen, kapittelen stand of klasse - rang stand of pose - houding standplaats = domicilie, post, statie, station, stelling standplaats van een vloot - kruispost standpunt = gezichtspunt, mening, opvatting, overtuiging, zienswijze standregels – statuten stand van water – peil stand van zaken - toestand standvastig = blijvend, constant, duurzaam, ferm, fiks, flink, konstant, onveranderlijk, onwankelbaar, onwrikbaar, pal, stabiel, stavast, trouw, vast(beraden), volhardend standvastigheid = stabilisatie standvogel = blijver, mus standwerker – koopman, (straat)venter standwerker, toespraak van een - boniment stang – bout, cilinder, roe, roede, spijl, sta(a)f, staak, steng, tralie stangen – jennen, plagen sarren stannio(o)l = bladtin, tinfoelie, zilverpapier stank - geur, reuk(lucht) stankafsluiter – sifon, zwanenhals stank of geur - reuk stannum = sn., tin stans – pons stansen – ponsen, stempelen stanswerk - ponswerk stante pede = direct, meteen, onmiddellijk, onverwijld stanza - couplet, strofe, stance stap = gang, klem, loop, opstap, pas, schrede, tred, tre(d)e, voetspoor, voetstap stap voor stap = stapvoets stapel = berg, hoop, massa, mijt, opeenhoping, opper, opstapeling, stellage, tas, vim stapel hooi = hooiberg, opper, schelf stapel hout = houtmijt, tas stapelen – opeenhopen, ophopen, stouwen, stuwen, tassen, vleien stapelgek – hoteldebotel, idioot, knots, krankzinnig, stapelgek stapel hooi – hooiberg, mijt, opper, schelf, stapel hout – houtmijt, tas stapelkommies – magazijnmeester stapellat - strijk stapelplaats = depot, entrepot, magazijn, opslagplaats, pakhuis, veem stapelput = beerput stapelwagen = heftruck stapelwolk – cumulus, donderwolk stapelzot – stapelgek staphyleacee – pimpernoot stapje - pasje stappen – benen, gaan, kuieren, lopen, pierewaaien, treden, uitgaan, voortbewegen, wandelen stappenteller = pedometer stapper = laars, schoen, voetganger stapvoets – langzaam, traag star – bewegingloos, dogmatisch, gespannen, hard, houterig, onbeweeglijk, onbuigzaam, pal, rigide, stijf, straf, strak, stram, streng, stroef, stug stareend - zomertaling staren = fixeren, kijken, turen, starheid = koppigheid, strakheid, stugheid, vasthoudendheid starnakel - totaal starre – starriet, stern, zeezwaluw starriet - starre start – aanhef, aanvang, alfa, begin(punt), vertrek(punt) startbewijs - startkaart starten – aanslaan, aanslingeren, aanvangen, aanvangspunt, aanzetten, beginnen, opstijgen, vertrekken starter - aanzetknop startkaart – startbewijs startklaar – gereed, reisvaardig startlijn - meet startschot = vertreksein state = boerderij, farm, hoeve, hofstede, landgoed, stee statelijk - deftig statenbond = (con)federatie, symmachie statenbond betreffend = federatief Staten-Generaal = S.G., kamers, parlement, volksvertegenwoordiging stater, gouden - didrachmon stater, zilveren - tetradrachmon statica = evenwichtsleer statie = gala, gebed, kruisweg, parochie, praal, pracht, standplaats, station, verdieping, vertoon, zwier statief = drievoet, tripode, voetstuk, standaard statiegeld = staangeld, waarborgsom statiekleding = gala, rok statiekleed - ornaat, robe,talaar, toga statiekoets = galakoets, karos statiepruik uit de dagen van Lodewijk de veertiende = allongepruik statiewagen - karos statiezetel van vorst = troon statieus = pralend, pronkend, sierlijk statig = deftig, (eerbied)waardig,f ier, indrukwekkend, (muz.) largo, ingetogen, nobel, parmant(ig), plechtig, plechtstatig, pomposo, stemmig, trots, voornaam, waardig, weids, zedig statigheid = fierheid, parmantigheid, waardigheid station = halte, losplaats, statie, stop, treinhalte stationcar - combi station in Amsterdam = C.S., A.S., M.S., Amstel, Centraal, Muiderpoort, Sloterdijk station in Den Haag = H.S., S.S., Haagse spoor, Mariahoeve, Staatsspoor, station in Leiden = Lammenschans station in Rotterdam = D.P., Blaak, Centraal, Feijenoord, Lombardije stationkiezer = afstemknop station (Vlaams) – statie stationsklok - spoorklok statisch = evenwichtig, rustig, stabiel, stilstaand statistische kaart - cartogram statische strategie = beleg, linie statist - figurant statue = standbeeld status = positie, rang, stand(ing), toestand statuur = gestalte, lichaamslengte statuut = grondregel, instelling, reglement, verordening, voorschrift stavast = flink, ferm staven – aantonen, bekrachtigen, bevestigen, bewijzen, documenteren, sterken, steunen, waarmaken staving - bevestiging stayer – hardrijder steak - biefstuk stearinezuur - talkzuur stede = plaats, plek, stad, stee stadebouwer - planoloog stedenbouwkunde = planologie stedenbouwkundige = planoloog stedehouder = ban, gouverneur, landvoogd, nabob, plaatsvervanger, podesta, satraap stedehouder Gods = paus stedelijk = gemeentelijk, municipaal, stads, steeds stedelijk overheidspersoon, oud - schepen stedelijke politie = gemeentepolitie stedeling = burger, poorter, stadsbewoner, stadsmens stee = boerderij, hoeve, hofstede, plaats, plek, stad, woonplaats steeds = aanhoudend, aldoor, almaar, altoos, altijd, bestendig, continu, doorlopend, eeuwig, gedurig, geregeld, gestaa(di)g, herhaaldelijk, immer, onafgebroken, onophoudelijk, permanent, regelmatig, semper, staag, stedelijk, steevast, telkens, voortdurend steeds hoger - excelsior steeds meer alleen zijn = vereenzamen steeds terugkerend = herhaaldelijk, repeterend steeds terugkerende bezigheid - dagwerk steeds weer = telkens steeg = pad, slop, straatje steek = breisteek, knoop, mastworp, naaisteek, prik, punctie, punthoed, rondtorn, spade, stoot, worp steekbeitel - fermoor, guts, guds steekbekken = ondersteek steekboog = segmentboog, steunboog steekbrander = lasapparaat steekbrem = gaspeldoorn steekbijl - snik steekcontact - stekker steekdegen -pallas steekdistel = melkdistel steekdoorn - kruisbes steekgrond = ankergrond steekhevel = pipet steekhoudend = degelijk, juist, logisch steekijzer = graveernaald, graveerstift steekkontakt = stekker steeklijn - beslagseizing steekmug – langbeen, muskiet, neefje steeknet - slaghaam steekneus – bolderik steek of punthoed - mijter steekorgaan = angel, pen steekpalm - hulst steekpan - ondersteek steekpartij = vechtpartij steekpenningen – fooi, handgeld, omkoopgeld, smeergeld steekpenningen geven = omkopen steekschoor - korbeel steekspel – ringrijden, ringsteken, toernooi, tornooi, tournooi steekspeld = sierspeld steekvlieg = brems, daas steekvogel – sperwer steekwagen - schepper steekwapen – angel, bajonet, dagge, degen, dolk, hartsvanger, kris, mes, ponjaard, rapier, rentjong, sabel, speer, spies, stekade, stilet, stiletto steekijzer - graveernaald steel – bloemstengel, greep, handgreep, handvat, raapzaad, schacht, stengel, stok steelblaadje - bracteola steeliep – trosiep steel of heft - greep steelpan = kastrol, koekenpan, melkkan steels = achterbaks, bedekt, geniepig, heimelijk, onmerkbaar, onopgemerkt, stiekem, tersluiks, verholen, verscholen steel van een stenen pijp - schenk steelworm - poliep steelziekte = druivenziekte steelzucht = kleptomanie steen = aluin, amaril, amber, arduin, asbest, baksteen, basalt, calculus, dioriet, eterniet, grafiet, graniet, grind, kei, kiezel, klinker, kwarts, lei, marmer, porfier, wolfram steen = kei, kinderhoofdje, klinker, lithos, tegel, zerk, steenachtig - stenig steenafval = bik, puin steenahorn - esdoorn steenaltaar - dolmen steenbakkerij - geleg steenbarmpje – barmsijsje steenberg – puinhoop, stort steenbikker - tapuit steenbloem - parnaskruid, strobloem steenbok = Capricornus, gems steenbokskeerkring = Zuiderkeerkring steenbolk = dorsvis steenboorder = folade steenbrak = parforcehond steenbreekachtigen - saxifragaceeën steencel - sclereïden steencultus - baetylisme, litholatrie steen der wijzen - magisterium steendog - mopshond steendood = morsdood steendruk = lithografie steendrukker – lithograaf steenduif – holenduif, rotsduif steenekster = klapekster, klauwier steengeit = gems, klipgeit steengeschut - bombarde, verwijt steengoed – gres, prima steengoed feestje - knalfuif steengraf - hunebed steengravure - litho steengruis = bik, grit, mortel, puin, split, steengroeve = latomie steengruis - bik, macadam, puin, rons steenhard = hardvochtig, keihard, ongevoelig, onvermurwbaar, onwrikbaar steenhechting = cement, mortel,specie steenkarper - kroeskarper steenklip = rots steenklomp = rots, kei, rotsblok steenkneuter - fratertje steenkolenwagen = tender steenkoolmijn in Nederland = Emma, Maurits steenkoolperiode = Carboon steenkoolprodukt = cokes, gas, nylon, teer steenkool, soort - anthraciet, cokes, esskool steenkraai - alpenklauw, alpenraaf steenkrijter = gierzwaluw steenkruid - winterkers steenkruiper - snotolf steenmarter = fluwijn, huismarter steenmassa = berg, klip, klomp, puinhoop, rots, ruïne steenmeeuw - neusvis, sneep steenmeteoriet - aëroliet steenmetser - torenvalk steenmot = keldermot, pissebed steenolie = aardolie, petroleum steen op een graf - zerk steen oud = hoogbejaard, stokoud steenpaapje = barmsijsje steen pek = asfalt steenpimpernel – bevernel steen poeder - zand steenpuist = bloedvin, bloedzweer, furunkel, steenzweer steen rat – marmot steenroos - alpenroos steenrots = (Gr.) petros steenrots – arduin, bazalt, graniet, kel, kwarts, marmer steenschaap/wild. . . = moeflon, muffeldier steenslag – bik, grit, puin, split steenslijper - tapuit steensnijder - lithotomie steensnijkunst - glyptiek steensoort – 3 git, lei, tuf 4 gres, jade, lava, onyx, 5 agaat, aluin, amber, bagge, beril, camee, gemme, gneis, grind, grint, magma, opaal, robijn, silex, spaat 6 albast, amaril, arduin, asbest, augiet, bariet, basalt, carbon, eoliet, gagaat, jaspis, katoog, kiezel, koraal, kwarts, marmer, marion, sardis, topaas 7 adamant, adulaar, aluniet, amarant, apatiet, bauxiet, carrara, diabaas, diamant, dioriet, emerald, girasol, glimmer, grafiet, granaat, grafiet, graniet, granito, grauwak, graveel, hyacint, hyaliet, ijssteen, kalktuf, kaolien, koralijn, krijttuf, kristal, molasse, nefriet, peridot, porfier, saffier, sinopel, smaragd, sommiet, zirkoon 8 aeroliet, amethist, beresiet, briljant, cabochon, carneool, chamotte, cloriet, diopsiet, dioptaas, doleriet, dolomiet, electron, esmeraud, essoniet, eterniet, galsteen, hematiet, kornalijn, lavaglas, leisteen, leksteen, megaliet, melaniet, nemoliet, pagodiet, peperine, saponiet, sardonyx, seleniet, sideriet, steatiet, trachiet, tufsteen, turkoois, zeeagaat, zeeberil 9 almandien, aquamarijn, barnsteen, belemniet, cacholong, chalcedon, dragoniet, galactiet, gangsteen, glassteen, goudsteen, granuliet, hardsteen, hessoniet, inktsteen, kalksteen, karbonkel, kuitsteen, kwartsiet, maansteen, malachiet, marcasiet, melksteen, meteoriet, natroliet, niersteen, obsidiaan, puimsteen, rhodoliet, speksteen, toermalijn, tungsteen, vuursteen, zandsteen, zeepsteen, zeilsteen 10 azuursteen, blauwsteen, bloedsteen, bruinspaat, bruinsteen, druipsteen, gossulaar, heliotroop, hoornsteen, karsteniet, kattengoud, kimberliet, klinksteen, luschtsteen, nevelsteen, palagoniet, parelspaat, smaragdiet, sponssteen, topasoliet, zonnesteen steentekenaar - lithograaf steentekenen - lithograferen steentijdperk, deel van het - mesolithicum, neolithicum, paleolithicum steentje - kiezel steenuil – boomuil, huipke steenvalk - merlet, rotsvalk, snelleke steenvaren - boerenwormkruid steenvink = oeverloper steen van een hunnebed - megaliet steenvlas = amiant, asbest steenvrucht = abrikoos, amandel, kers, perzik, pruim steenvrucht met eetbare pit - amandel steenwerk = grès steenwording = verstening steenzout - haliet, keukenzout, klipzout steenzinde - asbest steenzuiger - snotolf steentje - vogelmelk steevast = altijd, bestendig, geregeld, steeds, stellig steewaarts = stadwaarts steg = vlonder, vonder, vondel, (voet) pad stegel - stijgbeugel stegelgreep = kruimoer, schroefmoer, stijgbeugel steggelen = harrewarren steiger – aanleg(plaats), bordes, getimmerte, ka, kaai, kade, losplaats, paalwerk, stellage, stelling, stoep, trap steigeren – klimmen, verhefen steigergeld = aanleggeld, aanleglasten steigerpaal = juffer steil = bekrompen, dogmatisch, hard, hellend, loodrecht, orthodox, rechtwandig, rechtzinnig, star, sterk streng, stroef, stijf, steil hellinggedeelte = steilwand steile hoogte van steen - klip steile rots in zee = klip, klif; verhevenheid . steiloor - ezel, padant, stijfkop steilorig = eigenwijs, eigenzinnig, bekrompen, halsstarrig, koppig, stroef steilte = afgrond, halsstarrigheid, helling, hoogte, kam, klif, klim, klip, kloof, piek, spits, stroefheid Steiner, leer van Rudolf - antroposofie stek = ent, loot, poot, rijs, spruit, takje, telg, visplek, voerplek stek (Ind.) – bibit stekaas – kokerworm stekade = degen stekel = angel, distel, doorn, doren, prikkel, punt stekelachtig - bits, borstelig, pikkelend, puntig, scherp, stekelig, stekelbaars - gasterosteida, stekeling stekelbos – haagdoorn stekeldraad - prikkeldraad stekeldraak - pieterman stekelhaar - kemp(vezel) stekelhuidig dier = echinodermata, kamster, slangster, stekelvarken, zeeappel, zeeduivel, (zee)egel, zeeklit, zeekomkomme, zeelelie, zeester, zonnester stekelig = bits, doornig, hatelijk, hekelend, netelig, ruig, scherp, snar, snibbig, venijnig, vinnig, stekelig voorwerp – doorn stekelige baardhaar – stoppel stekelige doornstruik - braam stekelige knop - klis stekelige plant – cactus, distel, doorn, netel, roos stekelkruid - scheren stekelpapaver - argemone stekelpuntig - mucronaat stekels, van-voorzien - echinaat stekelvarken - egel stekelvinnige vis = knorhaan, makreel, poon, zeehaan stekelvinnige trekvis = makreel stekelvinnige zeevis – poon, puitaal stekelzwam - hydnum, sarcodon steken – beledigen, boren, duwen, haperen, hekelen, krenken, kwellen, nopen, prikken, pijnigen, plaatsen, porren, prikken, stoppen, stoten steken blijven = stokken stekend – bijtend, grievend, pijnlijk, prikkend, puntig, scherp stekend insect - horzel stekje = ent stekjes aanbrengen - enten stekkeling - stek stekken = enten, oculeren, prikken stekken aanbrengen = enten, poten, stekken uitzetten = planten stekker – contactstop, plug stekkerdoos – stopcontact stek of loot - scheut stekworm - ritnaald stel = duo, koppel,orde, paar, set, span, stand, troep, twee(tal), twin stelberg - stelle stel bij elkaar behorende voorwerpen = garnituur, set, stel bovenkleren – jurk, kostuum, pak stel ganzen = koppel stel haringen = school stel herten = roedel stel jachthonden = meute stel kippen – toom stel mensen – boel, bubs, duo, echtpaar, koppel, paar troep, zwik stel met edele stenen = parure stel paarden – gespan stel spelers – elftal, team stel vaatwerk - servies stel visnetten - vleet stele = grafzuil, zerk stelen – afkapen, dieven, gappen, jatten, kapen, ontvreemden, pakken, pikken, ratsen, roven, toeeigenen, wegpakken steler = dief, gapper, jatmoos, jatter, kaper, pikker, rover stelkunde = algebra stelkundig = algebraïsch stellage – bouwsteiger, getimmerte, rek, schavot, steiger, stelling, tribune, verhoging stelle - aardheuvel stellen = bepalen, beweren, leggen, maken, plaatsen, opperen, poneren, regelen, taxeren, vaststellen, zetten stellen van een probleem = problematiek stellend - positief stellende trap – positivus steller - stilist stelletje – duo, paar, paartje, tweetal stellig = absoluut, bepaald, beslist, gefundeerd, gegarandeerd, (ge)wis, nadrukkelijk, ongetwijfeld, perse, pertinent, reëel, uitdrukkelijk, uitgemaakt, uitgesproken, vast, volstrekt, waarachtig, waarlijk, werkelijk, wezenlijk, zeker stellig en beslist – waarlijk, zeker stelligheid = aplomb, zekerheid stelling = axioma, beginsel, bewering, bouwsteiger, dogma, leer, plaats, positie, postulaat, rek, schavot, steiger, stellage, theorema, theorema, theorie, these, thesis, tribune stelling op scheepswerf – stapel stelpen = bedaren, lenigen, stillen, stoppen, stuiten, verminderen stelphuis - stolp stelregel – beginsel, dogma, grondregel, leer, richtsnoer stelsel = dogma, leer, methode, regiem, samenstel, systeem, theorie stelsel van assen - coördinatenstelsel stelsel van betalen = bank, cheque, giro stelsel van afgesproken woorden en tekens = code stelsel van werkwijzen of handelingen = systeem stelselmatig = consequent, methodisch, opzettelijk, ordelijk, principieel, systematisch stelt - lopstok steltlijn = stijl steltloper = eiber, eidebaar, flamingo, griet, grutto, ibis, kluut, koet, kraanvogel, lepelaar, ooievaar, plevier, pluvier, reiger, snip, uiver, watersnip, wulp stem = alt, bariton, bas, geluid, kiesstem, klank, mezzo, orgaan, sopraan, tenor, volume, zangorgaan stem- en spraakkundige = logopedist stemband = plica stembiljet = stembriefje stembuiging – inflexie, intonatie, modulatie, toon stembusstrijd = verkiezingsstrijd stemdwang = opkomstplicht stemgerechtigd = stemhebbend stemgerechtigde = kiezer stemgever - votant stemloos - stom stemloosheid - afonie, stomheid stemmen - intoneren, kiezen, opineren, voteren stemmig = deftig, droefheid, eenvoudig, ernst, ernstig, ingetogen, opgewektheid, optimisme, sfeer, statig, vrolijkheid, zedig stemming – ballotage, bui, drift, ernst, gemoed, gesteldheid, gevoel, gezindheid, hartstocht, humeur, luim, mentaliteit, nood, sfeer, tendens, toestand, verkiezing, vrolijkheid stemming - referendum stemming over toelating als lid - ballotage stempel = afdruk, drevel, ijk, indruk, kenmerk, keur, merk, schoor, stamp, steunbalk, steunbeer, stut, waarmerk, zegel stempel aan de bloemstamper - stigma stempelaar = werkloze stempelbeeld - beeldenaar stempelen – markeren, ken(merken), schoren, stampen, stutten, zegelen stempelhout - drevel stempelmerk = keur, muntslag, ijk, zegel stempel of ijk - merk stempelsnijder = graveur stemspleet = glottis stemtoon = diapason stemuitbrenging = votum stemval = cadans stemverheffing - arsis stemvork = diapason stemwerktuig = stemorgaan stemwisseling - mutatie stemzwakte – afonie stencil - afdruk stenclimachine - cylostyl stenen = klagen, steunen, weeklagen, zuchten stenenbakker - tichelaar stenenboogbrug - heul stenen doodkist = sarcofaag stenen fles - kruik stenen huis (Friesland) = stins stenen kolom = obelisk, zuil stenen landhoofd – pier stenen legger – metselaar, stratenmaker stenen naald = obelisk stenen opstap = bordes, stoep, stoepsteen stenen pijp – gouwenaar stenen stapelen met cement - metselen stenen vuurpot = test stenen wand = muur stenen wapen - silex steng – staak, stengel, stok, vlaggenmast stengel = caulis, halm, rank, spriet, staaf, steel, stok, stoppel, wortelstok stengelachtig gewas – gras, riet stengelbegroeiend - caulicot stengelbloei - cauliflorie stengelgroente - asperge, bleekselderij, postelein, rabarber, waterkers stengelknol - intermedium aardappel, aronskelk, arum, crocus, stok, tijloos stengel met bladeren = rank stengelmoes - raapzaad stengelomvattend – amplexiaal stengel van graan – strohalm stengun - sten stenig – rotsig, steenachtig steniging – lapidatie stennis – drukte, herrie, kabaal, ophef, stampei stenograaf – kortschrijver, snelschrijver stenografie = kortschrift, snelschrift, steno stenotoop - stenoek step = autoped, opstapper, ped, stapdans step-in – korset steppe – grasvlakte, llano, pampa, poesta, prairie, toendra steppe in Frankrijk- lande steppe in Hongarije - poesta steppe in Noordamerika - prairie, savanne steppe in Zuidamerika - llano, pampa steppebewoners = nomaden steppedier = bizon, mustang steppegras = alfagras, halfagras, pampasgras steppekat – manoel steppen – autopetten stepperuiter - kozak ster = beroemdheid, diva, hemellichaam, vedette, uitblinker ster = Alamak, Aldebaran, Algiba, Algol, Algorab, Alphard, Altaïr, Alioth, Aludra, Antares, Apus, Argus, Astra, Aster, Atair, Beker, Beta, Capella, Castor, Ceti, Deneb, Denebola, Dubhe, Epsilon, Eta, Fornax, Gamma, Gemma, Hamal, Jota, Lalande, Nath, Orion, Pegasus, Polaris, Pollux, Regulus, Rigel, Sertum, Setuia, Sirrah, Sirius, Umik, Wega, Zeta ster uit het sterrenbeeld Draak - Etamin ster uit het sterrenbeeld Grote Beer - Columbo, Duif, Schip steraliseren - inmaken sterallures - kapsones sterappel - sterrenet sterbladeren - rubiaceeën sterbladige plant = druifkruid, gardenia, kina, koffieboon, kolokwint, meerkrap, walstro stère = s, wisse stereotiep - vast stereotype - stiep stereotyperen - stiepen sterfbed = doodsbed sterfelijk = aards, vergankelijk sterfelijkheid - mortaliteit sterfte = letaliteit, mortaliteit sterftecijfer - letaliteit, mortaliteit sterfte onder het vee - nagana stergewelf = uitspansel steriel – bacterievrij, dor, kiemvrij, ontsmet, onvruchtbaar steriliteit = onvruchtbaarheid sterk = duurzaam, energiek, erg, fel, ferm, flink, fors, geducht, gespierd, groot, heftig, hevig, intens, kloek, krachtig, kras, levendig, machtig, moedig, overdreven, potig, rans, rins, robuust, solide, stevig, stoer, straf, talrijk, vast, vitaal, zwaar sterk ademhalen – hijgen sterk afdingen – penteren, pingelen sterk aftreksel = elixer, essence, extract sterk beven – bibberen, rillen sterk binden – garotteren sterk boeien – fascineren sterk drukken – persen, pressen sterk en gespierd = atletisch sterk en snelwerkend = drastisch sterk gebouwd - adletisch sterkgekruid – peperig, pikant sterk gekruid vleesgerecht = ragout sterk gekruide worst – cervelaat sterk gekruld haar – koeskop sterk genoeg – bestand sterk glimmend glazuur - porselein sterk goed = bombazijn, manchester sterk hellend – steil sterk kruid – peper sterk linnen weefsel - canvas sterk overdreven (muz) = forte sterk riekende stof – muskus sterk roken – dampen, puffen sterk smakend – garstig, rans, ransig, ranzig sterk stijgend = steil sterk van smaak – garstig, rans, ranzig sterk verlangen = begeerte, begeren, smachten, zucht, zuchten sterk verlangend = begerig, smachtend sterk water - alcohol, spiritus sterk weefsel = bombazijn, manchester sterk wensen – begeren, verlangen sterke aandrang – aandrift, ijver sterke beroering van het gemoed - sensatie, opwinding, emotie sterke beving - siddering sterke drank = alcohol, arak, brandewijn, borrel, campari, cognac, gedistilleerd, gin, jenever, klare, likeur, pernod, rum, spiritus, whisky, wodka sterke dranken = alcoholica, spiritualiën sterke gemoedsaandoening = pathos sterke kaart = troef sterke kant = fort sterke kerel - mannetjesputter sterke koffie = espresso sterke man – beer, krachtpatser, hercules, mannetjesputter, reus sterke noodzaak = dwang sterke oorlogsvloot = armada sterke oostenwind in de Straat van Gibraltar – Levan sterke opwelling – aandrift, drang, neiging sterke prijsstijging = boom, inflatie sterke rijzing van koersen - boom sterke stijging van koersen = boom sterke stof = bombazijn, manchester sterke smaak = rans, ranzig sterke vent – beer, hercules, mannetjesputter, reus sterke was van een rivier = bandjir sterke weerzin = afschuw sterke wind – orkaan, storm, tyfoon sterke zijde – fort sterker - krachtiger sterker (muz.) = st., fz., sforzando sterker maken = stalen, versterken, verstevigen sterker worden = aansterken sterkers - tuinkers sterkheid = kracht,sterkte sterklasse - spectraaltype sterkoralen - madreporen sterkpap - sterksel Sterkste toren van een kasteel - donjor sterkte = (Lat.) vis sterkte = bastion, bolwerk, bunker, burcht, citadel, concentratie, bemoediging, duurzaamheid, gehalte, flinkheid, fort, fut, gehalte, intensiteit, kasteel, kracht, krasheid, lunet, macht, moed, potentie, schans, stevigheid, talrijkheid, troost, vermogen, vesting, weerstand sterkte (Ind.) = benteng, benting sterkte die een stad beheerst = citadel, fort, garnizoen sterkte en durf – moed sterkte en kracht - volume sterktemaat voor elektrische stroom = amp., ampère sterlet = steur sterlijn - astroïde stern – starre, starriet, zeezwaluw steroïdalcohol - sterol sterool - chollesterol sterrebloem - aster sterredistel - kalketrip sterrekroos - callitriche sterrenbeeld - constellatie Sterrenbeelden - 3 Ara, Leo, Net, Pijl, Ram Vos 4 Apus, Crux, Duif, Grus, Haas, Lier, Lynx, Lyra, Oven, Paco, Pauw, Raaf, Vela, Wolf 5 Arend, Aries, Beker, Cetus, Draak, Draco, Hydra, Indus, Leeuw, Lepus, Libra, Lupus, Maagd, Mensa, Musca, Norma, Orion, Pyxis, Slang, Stier, Virgo, Vlieg, Zwaan 6 Altaar, Antlia, Auriga, Boötes, Caelum, CanserCarina, Cirkel, Corbus, Crater, Cygnus, Dolfijn, Dorado, Fornax, Gemini, Hydrus, Indiër, Kompas, Kreeft, Octans, Pictor, Pisces, Puppis, Schild, Scutum, Taurus, Tucana, Veulen, Vissen, Volans, Walvis 7 Centaur, Cepheus, Colomba, GoriffeGoudvis, Hagedis, acerta, Liniaal, Pegasus, Phoenix, Sagitta, Serpens, Sextans, Sextant, Uurwerk 8 Aquarius, Circinus, Driehoek, Eenhoorn, Equuleus, Hercules, Kamaleon, Schilder, Schutter, Scorpius, Sculptor, Steenbok, Wagenman, Waterman 9 Andromeda, Centaurus, Delphinus, Luchtpomp, Monoceros, Ophiugos, Reticulum Tafelberg, Zwaardvis 10 Cassiopeia, Chamaeleon, Horologium, Kraanvogel, Microscoop, Schorpioen, Triangulum, Tweelingen, Verrekijker, Vulpecula, Waterslang, Weegschaal 11 Beeldhouwer, Capricornus, Jachthonden, Ossenhoeder, Sagittarius, Telescopium, Zuiderkruis 12 Camelopardus, Graveerstift, Microscopium, Noorderkroon, Paradijsvogel 13 Slangendrager sterren betreffende - sideraal, stellair sterrenbloem – aster, sterrenmuur sterrendienst - Sebaeïsme sterrengroep bij de Pleiaden - Hyaden sterrebhemel – firmament, heelal, uitspansel sterrenhoogtemeter = astrolabium sterreninvloed, leer betreffende de - siderisme sterrenkers = tuinkers sterrenkijker - astronoom, telescoop sterrenkijkerij - astronomie sterrenland = sterrenhemel sterrenkunde = astronomie sterrenkundige = astronoom sterrenkundige eenheid = lichtjaar sterrenstand - sideratie sterrenstelsel - Melkweg sterrenwacht = observatorium sterrenwichelaar = astroloog sterrenwichelarij = astrologie sterresteen - katoog sterretje = asterisk sterrit = rally stervalk = sperwer sterveling - mens sterven – bezwijken, creperen, doodgaan, heengaan, omkomen, ontslapen, overlijden, sneuvelen, sneven, verscheiden, zieltogen stervensangst = doodsangst stervenssponde = doodsbed stervijfhoek = pentagram stervormig = astroïde, radiaaal steun – armenzorg, assistentie, bescherming, bijstand, bijval, houvast, hulp, leuning, ondersteuning, raad, roeipen, rots, schoor, schraag, schoorbalk, staf, standaard, soelaas, stut, subsidie, support, toeverlaat, troost, uitkering, voetstuk steunbalk - beer, draagbalk, schoor, stander, staander, stempel, stut steun beeld = schraagbeeld steunbeer - contrefort, schraagpijler steun bij het lopen – kruk, rotting, stok steunblaadje - stipella steunen – assisteren, baseren, bijdragen, bijstaan, bogen, helpen, kermen, klagen, kreunen, leunen, onderstutten, pochn, rusten, schoren, schragen, staven, sterken, stutten, troosten, zuchten steunen op - berusten steunend vlak – zaat steun en toeverlaat - rechterhand steunhout – post, schoor steunkabel op schip – stag steunpaal op wagen – rong steunmuur - conterfort steunoverslag - flikflak steunpaal op wagen = rong steunpilaar = ante, atlant, console, hoeksteen, hoekstuk, penant, pijler, schoorwal, steunbeer steunpilaren van halffiguren – hermen steunplankje – spalk steunpunt – basis, karbeel, korbeel pijler steunpunt of pilaar in de gedaante van een fors gebouwde man = atlant steunpijler – stut steuntouw aan mast = ravanger, stag, tul steuntrekker = werkloze steun van balkon = console steunweefsel = stroma steur - acipenserida, sterlet steur, gezouten eieren van de - kaviaar steurkrab - palaemonetes steurkuit - kaviaar stevel = laars, ruiterlaars stevelen - doorstappen steven = boeg, kromhout, scheepsneus stevenen – koersen, stappen, varen stevenbeeld = boegbeeld, schegbeeld stevig – compact, corpulent, degelijk, dik, duurzaam,energiek, ferm, fiks, flink, fors, gezond, grondig, hecht, kloek, krachtig, massief, omvangrijk, pal, potig, solide, stabiel, sterk, stoer, terdege, vast, voedzaam stevig aaien – wrijven stevig aan elkaar – vast stevig doorlopen - stappen stevig gebouwd = duurzaam, ferm, pal, robuust, sterk, stoer, vast, stevig drinken = hijsen, peren, zuipenlink, fors, robuust stevig gebouwd – ferm, kloek, krachtig, potig, robuust, sterk, stoer stevig maken – sterken stevig rondhout - paal stevig verband = spalk stevig voedsel = erwtensoep, haché, stamppot, hutspot, winterkost stevige gang – marstempo, trot stevige kus – pakkerd stevige por – stomp stevige tros – kabel stevige wind - storm stevige winterkost = boerenkool, haché, hutspot, snert, spek stevigen – stijven stevigheid – hechtheid, samenhangend, soliditeit, sterkte steward – hofmeester, verzorger stewardess = air-hostess, hofmeesteresse stibium - Sb sticht – abdij, bisdom, gesticht, kerk, klooster (goed), stift Sticht = Utrecht stichtelijk = devoot, godsdienstig, opbouwend, pieus, religieus, verheffend, vroom stichtelijk doen - preken stichten – aanleggen, aanrichten, bouwen, grondvesten, instellen, ontwerpen, oprichten, verheffen, veroorzaken , vestigen Stichtenaar = Utrechtenaar stichter = bouwer, grondlegger, oprichter stichter van de Stoïcijnse school - Zeno stichter van een godsdienst = Boeddha, Mohammed stichter van Rome = Remus, Romulus stichter van het oude Perzië = Cyrus stichting = gesticht, inrichting, instelling, instituut stick – stok sticker - plakker stiefbroer – halfbroer stiefelen – draven, lopen, rennen stiefkind = stiefdochter, stiefzoon stiefmoederlijk = hardvochtig, karig, liefdeloos, sober, schraal stiefzoon van Thor - Uller stiefzuster = halfzuster stiekem = achterbaks, bedekt, geniepig, heimelijk, himelijk, onderhands, ongemerkt, rustig, slinks, steels, stels, stil, stilletjes, tersluiks, verborgen, verdekt, verholen, verstolen, stiekem dichterbij komen = besluipen stiekem kijken – bespioneren, gluren, koekeloeren, loeren stiekem naderen – besluipen stiekem nalopen - volgen stiekem weggaan = wegsluipen stiekem wegnemen = jatten, onrfutdelen, pikken, stelen, verdonkeremanen stiekene blik - lonk stiekemerd – gluiperd, stille, rus stiel = ambacht, ambt, baan, bedrijf, beroep, kostwinner, métier, vak stielgenoot = collega, vakgenoot stielman – vakman stiep – teerling stiepen – schoren, steunen, stutten stier = bul, haussier, Taurus, toro, var stier als godheid vereerd - apis stierendoder = espada, matador, stierenvechter, toreador, torero stier, gecastreerde - bulos stierengevecht - corrida stierengevecht, helper bij een - peone, monosabio stierengevecht, intocht bij een - paseo stierengevecht, rode doek gebruikt bij een - muleta stierengevecht, wapen bij het - banderilla, pica, rejon stierenvechter - banderillo, espada, matador, toreador, torero stierenvechter te paard - picadore stierenvechter = zie stierendoder stierenoffer = hecatombe stierig – kwaad, nijdig stierkevers = driehoorn, minotaurus stiermens – bucentaur stiervalk – blauwvalk, sperwer, vinkendief stierziek - loops, tochtig stier van het wilde rund (Ind.) - banteng stift – griffel, klooster,naald, pal, pen, pin, priem, punt, staafje, sticht stifje – staafje stift met kop - punaise stiftje van een rijgsnoer - malie stiftscharnier - paumelle stiftje van een veter = malie stifttand = kunsttand stigma = brandmerk, handmerk, litteken, merkteken, stempel, wondteken stigmatiseren - brandmerken, schandvlekken stijf – gespannen, hard, harkerig, hoekig, houterig, kuis, lomp, onbeweeglijk, onbuigzaam, onhandig, pal, preuts, rigide, roerloos, star, stevig, strak, stram, straf, st eng, stug, verstijfd stijf en stram – stroef stijf geworden sap - gelei stijf van kou = verkleumd stijf van reuma = reumatisch stijf van schrik = versteend stijfheid = onbuigzaamheid, strakheid ,stramheid, stugheid, vasthoudendheid stijfhoofdig = dwars, eigenzinnig, koppig, onbuigzaam, onverzettelijk, weerbarstig stijfhoofdigheid – koppigheid stijfjes – afgemeten, terughoudend stijfkop = dein, Naboth, steiloor stijfkramp = tetanus stijf mens – klaas stijf of stram – star stijf papier – bordpapier, karton stijfsel – pap, plaksel stijfselgom – dextriner stijf van kou – verkleumd stijfzinnig – hardnekkig, koppig stijgbeugel - stapes, stegel stijgen – klimmen, omhooggaan, opgaan, opklimmen, opkomen, oplopen, rijzen, toenemen, verheffen, wassen stijging – aanwas, toename, toeneming, was stijging van water bij eb = agger, was stijgkracht - lift stijgvermogen – stijgkracht stijgwind – thermiek stijl – allure, deurpost, fatsoen, genre, litotes, manier, schrijftrant, tralie, trant, wijze stijl(kunst) = archaïsch, barok, biedermeier, Gotisch, Hellenistisch, Jugendstil, Karolingisch, Klassiek, Moors, Renaissance, rococo, Romaans, Tudor stijl der achttiende eeuw = rococo stijl der zeventiende eeuw = barok, maniërisme stijl van deur = post stijl van een balustrade = baluster stijlbeoefenaar = stilist stijlfiguur = anticlimax, anafora, antifrase, antitheseasyndeton, beeld(spraak), chiasme, climax, correctio, ellips, eufemisme, gelijkenis, hyperbool, inversie, ironie, litotes, metafoor, metoniem, metonymia, occupatio, paradox, pleonasme, preteritio, repetitio, reticentia, antonomasio, sarcasme, vergelijkenis stijlleer - diafora, stilistiek stijlnuance = stijlvariant stijloefening = brief, opstel, parafras stijlperiode - barok, gothiek, rococo stijlprocedé = stijlmiddel stijlsoort - biedemeier, jugendstil, tudor stijve baret = toque stijve onderrok die de jurk doet uitstaan = petticoat stijven - aanmoedigen, bijstaan, steunen, stevigen, versterken stikbes - kroezel, kruisbes stikdonker - aardedonker, duister, nacht, pikdonker stikheet – benauwend, snikheet, stikkend stikken = borduren, omkomen, smoren, steken, wurgen stikken van kleding – naaien stikker - turfsteker stikschop - stikker stikstof = azotum, N., nitrogenium stikstofhoudend = azotisch stikvol – bomvol, eivol, mudvol, tjokvol stil - afgelegen, bedaard, bedrukt, bewegingloos, doods, geheim, heimelijk, geluidloos, kalm, koest, luw, onbeweeglijk, roerloos, rustig, sorakeloos, sst, stiekem, uitgestorvenverlaten, vredig, vreedzaam, verborgen, zwijgend, zwijgzaam stilaan = allengs, langzamerhand stil doen worden - sussen stilb = sb. stilet = dolk, mes, (schrijf)stift, stiletto stiletto - knopmes stilheid - bezadigdheid, geluidloosheid, rustigheid, vreedzaamheid stilhouden = geheimhouden, ophouden, remmen, stoppen, verzwijgen stil iemand - zwijger stille = rechercheur, rus, speurser, stiekemerd, zwijger stilleggen door staking - platleggen stille haat = wrok stille mis na de plechtige Kerstmis - na mis stillen – bevredigen, bedarenkoelen, stelpen, sussen, verzadigen stille oceaan - zie Grote oceaan Stille Zuidzee = Pacific stillen = bedaren, bevredigen, lessen, stelpen stiller worden – bedaren, luwen stilletje – gemak, kamerstoel stilletjes = heimelijk, kalm, langzaam, ongemerkt, onopgemerkt, rustig, stiekem, tersluiks, verholen, zachtjes stilmaken – dempen, kalmeren, sussen stilleven = schilderstuk stilligheid - rust, stikheid stilstaan – stagneren, stoppen, verwijlen stilstaand = stationair, constant stilstaand water = meer, kreek, plas, plomp, poel, ven, vijver stilstaand water in het bos - ven stilstand – oponthoud, rust, stagnatie, stremming stilstand/tot. .. komen = remmen, stagneren, stoppen, stremmen stilte = kalmte, rust, vrede, vredigheid stil worden – bedaren stil zijn - zwijgen stilzwijgen – mutisme stilzwijgend - sprakeloos stilzwijgendheid - discretie stimulans = aansporing, drijfveer, impuls, opwekking, prikkel stimulator – gangmaker, pacemaker stimuleren = aandrijven, aansporen, opwekken, prikkelen stimulerend middel = amfetamine,dope, doping, ephetaminepep, peppil, strijchine stinkdier – bunzing, opossum, skunk, stinkdier, ulk stinken = rieken, ruiken, walmen stinkend - onfris stinkhaan = hop stinkhagedis – skunk stinkmarter - bonzing stinknetel = bosandoorn stinkneus = ozaena stinksloot – moddersloot stinkstok - sigaar stinkvogel = gier, kuifhoen stinkwesp - ossendoder stinkzwam – phallus stint - spiering stip = nip, nop, punt, tittel, vlek stip en sprong (op) = dadelijk, direct, meteen, onmiddellijk stipje – punt, spikkel stip op dobbelsteen = oog stipa - espartogras, vedergras stipendium = beurs, toelage stippel = puntje, spikkel stipelen - punteren stippels/met ... bedekken = stippelen stippen = stippelen, dopen, indopen stipper - pootstok stipt = accuraat, concientieus, exact, getrouw, juist, nauwgezet, nauwkeurig, nauwlettend, net, pertinent, precies, prompt, punctueel, secuur, strak, strikt, trouw, zorgvuldig stiptheid - accuratesse, punctualiteit stoa = zuilengang stoa, aanhanger van de - stoïcijn stobbe – Boom(stomp), boom(stronk), turfhoop, wortelstok stock = magazijn, stamkapitaal, voorraad Stockholms historisch schip = Waasa Stockholms pretpark = Tivoli Stockholmse dierentuin = Skansen Stockholmse metro = Tunnelbana Stockholmse voorstad = Nacka, Bromma, Lidingö, Huddinge, Väilingsby stockeren – opbergen, opslaan, verzamelen stoef – pralerij, snoeverij stoefen – pralen, snoeven, stoffen stoefer – opschepper, pocher, praler, stoeien = dartelen, dollen, klauteren, mallen, raggen, ravotten, robbedoezen, spelen, vechten, worstelen stoeierig - speels stoeipoes – aanhaalster stoeis - dartel stoeiziek – dartel, speels, stoeis stoel = (fauteuil,Lat), bergere, sedes, zetel, zit, zitmeubel, zitplaats stoelbekleding – gobelin, leder, leer, pluche, stof, trijp stoelendans - cotillondans stoelgang - defaecatie, ontlasting stoelkleedje = antimakassar stoelovertrek – hoes stoelsport – spaak stoelrol – sluimerrol stoelstof - skai stoeltje = kruk, taboeret stoeltje zonder leuning - krukje stoep – afrit, bordes, duiker, oprit, opstap, straatkant, trottoir, voetpad, verhoging, wandelpad stoep langs spoorbaan = perron stoep langs straat – trottoir stoep of trottoir - looppad stoerpportaal - bordes stoep voor gebouw = bordes stoeppad = trottoir stoer – boud, dapper, doortastend, ferm, fier, flink, groot, heldhaftig, kloek, krachtig, onverzettelijk, potig, sterk, stevig, struis, trots, welgebouwd, zwaar stoer en sterk – flink, fors, robuust stoet – broodje, corso, cortège, file, gevolg, karavaan, menigte, optocht, processie, reeks, rij, sleep, suite, trein, troep stoethaspel – klojo, kluns, lummel, sufferd stoethaspelen- klunzen stoethaspelig = links, onhandig stoet of aanhang - gevolg stof - 2 zij 3 aba, mul, ras, tijk, taf, wol 4 aida, azor, baai, bont, cire, dril, gaas, jute, kaki, krip, lame, paan, pilo, ribs, rips, sits, trijp, tule, vair, vilt, zijde 5 atlas, batik, bazijn, biset, crepe, denim, garen, gonje, grijn, kaffa, kelim, keper, laken, linon, loden, makko, maril, moire, mungo, nappa, natte, nylon, orlon, pilou, pinas, sanel, satijn, serge, surah, tabijn, tibet, tweed, twist, zwilk 6 alpaca, barège, barkan, batist, bouclé, damast,droget, duffel, flamme, flanel, floers, frotte, bloria, jaeger, katoen, lampas, linnen, luster, lustre, madras, mohair, molton, moreen, peking, perkal, plisse, pluche, poeder, prunel, pulver, ratiné, sameet, tartan, tricot, velpel, velvet 7 allover, bisette, brokaat, buckra, bukskin, calicot, cambric, cheviot, chiffon, filozel, fluweel, foulard, fustein, gingang, habutai, kalmink, kamelot, kanefas, karsaai, kastoor, lanital, marengo, merinos, morlaix, nanking, nansoek, opaline, orleans, ottoman, paramat, sanella, satinet, tafzijde, travise, trielje, velours, vitrage 8 astrakan, baaldoek, barchent, bobbinet, bombazijn, chenille, corduroy, cretonne, everlast, homespun, indienne, jaconnet, kalamink, kamgaren, lustrine, moleskin, nankinet, organdie, pailette, popeline, renforce, salamine, sarsenet, shantung, spunglas, stramien, stuifsel, taffetas, tarlatan, tiretein, tobralco, zeildoek 9 axminster, bengaline, bevertien, castorine, changeant, gabardine, georgette, grenadine, grisaille, interlock, kamerdoek, lancaster, levantine, madapolan, marseille, matelasse, massaline, moeselien, neteldoek, orientaal, palmbeach, perkaline, pluchette, pointille, pompadoer, satinella, shantoeng, tarpaulin 10 amersfoort, beavertien, caballeros, florentine, graslinnen, klaverdoek, manchester, mouseline, palmerston, parisienne, peruvienne, ribfluweel, scharlaken 11 goudbrokaat, kerspendoek, libertyzijde, marquisette, napolitaine, schoklinnen stof = aanleiding, grond, gruis, materiaal, materie, mul, poeder, pulver, onderwerp, oorzaak, reden, stuifzand, weefse stof aangewend tot verwarming - aardgas, antraciet, cokes, gas, hout, stof die chemische reactie beinvloedt - katalysator stof die de elektrische stroom niet of nauwelijks geleidt = niet-geleider, rubber stof die gisting veroorzaakt = ferment stof en vuil = veegsel stof, gebruikt bij kaasbereiding = leb stof, gekeperde sterke - pilo stof, gevormd door klier met interne secretie - hormoon stof in beenderen = merg stof in luchtvormige toestand = gas stof, licht doorschijnend - barège, gaas stof met ruiten bedekt - geruit stof, met zijde bestikt - buf(f)o stof na verbranding – as stof op een biljart – laken stof op een stoel - bekleding stof ter lezing = lectuur stof uit vezelplant = jute stof uit wolharen = vilt stof van aarde = molm stof van cement en asbest = eterniet stof van kemelshaar geweven = kamelot stof van turf – molm stof van vlas – hennep, linnen stof van zijde en katoen - madras stof verkregen door metalen te mengen = legering stof verkregen uit andere = derivaat stof voor damesmantels = bouclé, laken, tweed stof voor hoeden - vilt stof voor inenting - entstof, serum stof voor tapijten = bouclé stof voor verbranding = antraciet, benzine, bruinkool, gas, kolen, kool, olie, petroleum, steenkool stof waarmee geïsoleerd wordt - asbest, eboniet, isolatie stof waarvan hoeden gemaakt worden = vilt stof waarvan jurken gemaakt worden = fluweel, jersey, katoen, linnen, nylon, wol stofaanbidding = materialisme stofbezem – stoffer, veger stofbril - motorbril stofdeeltje = atoom, molecuul, stofje stofdraadje - vezel stoffage – aankleding, bekleding, grondstof, stoffering - stoffel = domoor, lomperd, sukkel, stomkop, stommerd stoffelachtig = lomp, onhandig stoffelijk = concreet, materieel stoffelijk bijvoeglijk naamwoord - aarden, beuken, dennen, fluwelen, gouden, houten, iepen, koperen, loden, mahonie, metalen, papieren, stenen, vilten, wollen, ijzeren, zolveren stoffelijk overschot = aas, as, kadaver, kreng, lijk stoffelijke drager der erfelijke eigenschappen in de celkern = gen. stoffeloos = onstoffelijk, geestelijk stoffelijkheid – materialitit stoffen – schoonmaken, snoeven stoffen op - bogen stoffen uitpluizen = wolven stoffer – borstel, handveger, opschepper, plumeau, pocher, ragebol, stofbezem, veger stofferen – aankleden, bekleden stoffering – bekleding, stoffage stoffig – mul, pulverig, saai stof in de celkern – gen, werkpak stofjas - kantoorjas stofkwast = plumeau stoflongen - silicose stoflongziekt - silicose stofluizen - psocoptera stofmaat = el, elle stofmantel - duster stofomslag - cover, jacket stofregen = miezel, motregen, smokkel motregenen - miegelen stof ter lezing - lectuur stofwisseling = metabolisme, omzetting stofwisselingsziekte - avitaminose, jicht, pentosurie, stapelziekte, suikerziekte, vetzucht stofzwamachtig woekerplantje - roest stoïcijns = berustend, gelijkmoedig, onaangedaan, onverstoorbaar stoïsch = berustend, gelaten, lijdzaam stok = baton, keu, kloet, knoet, kodde, roe, roede, staak, sta(a)f, stang, steel, stengel stok bij golf - stick stok bij hockey = stick stok bij kaartspel = dulk, talon stok met dwarsklamp = stelt stok met dweil – zwabber stok met rode doek - muleta stok met voetsteun = stelt stok om bonen te laten klimmen – bonenstaak stok om te biljarten - keu stok om te steunen = wandelstok stok van een bezem - steel stok van 2 meter = duimstok, meetlat stokaas = stekaas, oeveraas, kokerworm stokbewaarder = cipier stokdegen = stekade stokdoof = potdoof stokdrager bij het golfspel = caddie, caddy stokdweil = zwabber stokebrand = agitator, opruier, provo, provocateur, twistzoeker stoken – aanhitsen, aanwakkeren, kuipen, opruien, verbranden, wroeten stoken van drank = distilatie, distilleren stoker – brander, distilsteur, distileerder, intrigant, konkelaar, kuiper, opruier, ruziezoeker, twistzoeker stokerij - branderij stokhouder – vendumeester stokje - speet stokje van dunne rotting (Fr.) = badine stokje bij haken = haakpen stokje dat twee spijlen verbindt – sport stokken – haperen, stagneren stokkerig = houterig, mager, stijf, stokkig stokoud = hoogbejaard stokpaardje = marot, hobby, zotskolf stokschermen - kendo stokstijf – onbeweeglijk, onverzettelijk, volhardend, stokvis – heek, kabeljauw stokvishoepeltje – kip stokwapen - 4 lans, pede, piek 5 couse, gleve, runka 6 spatum 7 sponton 8 partizan 9 puntstaaf 10 hellebaard 11 knevelspies 12 mensenvanger 15 paardenschender stol - brok, stuk stola – sjaal, stremmen stollen – bevriezen, stremmen, verdikken, verharden, verstijven stolling in bloedsomloop = trombose stollingsgesteente - andesiet, apliet, Basalt, batholiet, daciet, dieptegesteente, dioriet, felsiet, gabbro, gneis, graniet, kwartporfier, laccoliet, magma, melafier, obsidiaa, pegmatiet, porfiriet, porfiet, puinsteen, syeniet, trachiet stolp = klok, kaasglas, stulpkooi stolphoeve - stelp stom = dom, deerniswaardig, ezelachtig, imbeciel, oerdom, onverstandig, onwetend, sprakeloos, stil, stupide, uilig, stoma = huidmondje, lymfspleet stomachiek = maagversterkend stomdronken – apezat, bezopen, laveloos, lazarus, smoor, smoordronken stomen – dampen, roken, wasemen stom en dwaas – onnozel stomen of roken – walmen stomer – schip, stoomboot stomheid - stommiteit stomkop – bokje, stommerd stomme meespeler = dummy, figurant, statist stommeknecht = bijzettafeltje, dienbak, standaard, stander stommeling – botterik, buffel, domoor, eend, ezel, imbeciel, knuppel, knurft, oen, os,stommerik, sufferd, uil, uilskuiken, weetniet stomme medespeler – dummy, figurant, statist stom mens - domoor stommerd – botterik, domoor, kaffer, lomperd, stomkop stommigheid = domheid, stommiteit stommiteit = bêtise, blunder, bok, domheid, enormiteit, flater stomp = afgeslepen, bot, duw, muilpeer, onscherp, opduvel, opstopper, poeier, por, stoot, stronk, stuk, vuistslag, vuiststoot stompen = boksen, bonken, meppen, porren, slaan stompen en slaan – beuken stompje – eindje, peukje stompje sigaar – peuk stompneus – mopsneus stomp of duw - stoot stompstaartje - paapje stompzinnig – bot, dom,ezelachtig, idioot, imbeciel, stupide stompzinnigheid - domheid stompzinnig kind - idioot, mongooltje stompzinnigheid = bot, domheid, idioterie, idiotie, imbeciliteit stupiditeit stomverbaasd – sprakeloos, verbijsterd stomweg - klakkeloos stond = tijd (stip), tijdsgewricht, uur stonde - tijd, uur stoof = komfoor, test, theestoof, voetwarmer stoofbuis – kachelpijp stookgat - trekgat stookijzer = pook, rakel stookinrichting – fornuis, haard, kachel, openhaard, schouw stookkas = broeikas, trekkas stookmateriaal – benzine, gas, hout, kerosine, kolen, petroleum stookmateriaal, uit het veen – turf stookolie - mazout stookplaats = eest, fornuis, haard, kachel, oven, schouw stookseizoen – winter stooksel – brandstof, gas, hout, kolen stookwarmte = kachelwarmte stool - schouderband stool, oude Romeinse - orarium stoom – adem, damp, mist, nevel, waas, walm, wasem, waterdamp stoombad = sauna, dampbad, zweetbad stoomboot = stomer, stoomschip, s.s. stoomhei = heitoestel stoomketel, onderdeel van een - eco(nomiser), vlampijp stoomketel, onderdelen van een – appendages stoom laten ontsnappen - afblazen stoomlier – donkey, winch stoommeter – manometer stoom of nvel - mist stoomschip = stomer, s.s., stoomboot stoomvaartuig = raderboot, sleepboot, stomer stoop = beker,fles, jeneverkruik, kan, kruik, vat stoorloos - kalm, rustig, vredig stoornis – belemmering, beletsel, hinder, incident, oponthoud, storing, turbatie stoornis in de spijsvertering - indigestie stoot = bok, duw, ictus, impuls, mep, opduvel, oplawaai, opstopper, percussie, por, schok, stomp, stuit, tik, vuistslag, zet, zwieper stootbalk – bumper, ram, schokbreker stootbodem van een vuurmond - kulas stootdegen, driekante – parisien stoot met mes – prik, steek stoot met vuist = por, stomp stoot met wapen bij het schermen - treffer stootkussen – buffer, bumper stootkussen van touw (scheepst.) – leguaan stootpaal - stoter stoottroep = elite, garde, keurbende, keurtroep, stormtroep stootwapen = bajonet, degen, dolk, mes, ponjaard, speer, steekwapen, stiletto stop – afsluiter, dop, genoeg, halt, ho, kurk, mondstuk, hu, ophouden, plug, prop, rustpoos, spon, sta, werda, zekering stop in een spongat - deuvik stop in vat = spon stop van bepaalde schors = kurk stopbord – verkeersbord stopcontact – stekkerdoos stop er mee – afgelopen, afnokken, basta, ophouden stopgaren - sajet stoplicht = achterlicht, remlicht, verkeerslicht stopmiddel - antidiarrhoicum, kit, obstipantium, plamuur stop of plug - prop stop op fles - kurk stoppage – stopwerk stoppel – stengel stoppelig - ongeschoren stoppen – afdichten, afhaken, (be)ëindigen, dichten, dichtmaken, halthouden, kappen, laten, nokken, opdoeken, opgeven, ophouden, remmen, sluiten, stagneren, stelpen, stilhouden, stilstaan, uitscheiden stoppen met pedaal – remmen stoppen met werken – staken stoppen van kousen - mazen stopplaats = halte, station stopsajet – borat, brat stopsein = halt, ho(la), hu, sta, stil, (stop)teken stopsluiting = tap stopteken = halt, stop, stopsein stoptrein – (boemel)trein stop van fles - kurk stopverf – verversdeeg stopwatch – tijdmeter stopwerk - stoppage stopwol = sajet(garen) storax - benzoë store = gordijn, jaloezie, magazijn, ophaalgordijn, rolgordijn, zonnegordijn, zonwering storen – afleiden,belemmeren, beletten, hinderen, onderbreken, verhinderen, verontrusten, verstoren storend - hinderlijk, ongewenst, belemmerend storend geluid = gebonk, gedonder, gedreun, geknal, gekuch, geratel, kabaal, lawaai, wanklank storing – belemmering, defect, depressie, hinder, interruptie, mankement, onderbreking, oponthoud, panne, pech, perturbatie, stoornis, storing van het weer = depressie stork = eiber, ooievaar storm = blizzard, cycloon, hoos, orkaan, tempeest, tornado, wervelwind, wind, windhoos storm op zee = tempeest stormachtig = buiig, heftig, hevig, onstuimig stormbalk = stormram stormcentrum - depressie stormegge - valhek, valpoort stormen – waaien storm en regen - noodweer stormfok - voorstagzeil stormgat = bres stormgod = Eolus stormgodin = Harpij stormhamer – moker stormhoed – helmhoed, zuidwester stormig = onstuimigstormachtig stormklok – alarmklok, noodklok stormkluiver – voorstengstagzeil stormloop – aanvalrun, rush stormpaal - palissade stormram – beukpaal, rammei, stormbalk stormvis = butskop, noordkaper stormvloed = bandjir stormvogel = albatros, malefijt stormvogels – tubinares stormvogeltje - mok stormwind - orkaan stormwind in de Straat van Gibraltar = levant, levarte(r) stormwind op de kust vam Klein-Azië - levantijn stort – blik, steenberg stortbad = douche stortbord = rister stortbui = plasregen, plensbui, wolkbreuk stortebier - lekbier storten = betalen, gieten, gooien, gutsen, neervallen, omvallen, plempen, plengen, stromen, tremmen, vallen, vergieten, (neer)werpen storten van bloed = vergieten storten van geld = deposito, inleg storten van tranen = plengen storten van water – uitgieten stortgelegenheid – belt, stortplaats, vaalt, vuilnisbelt stortgoed = bulk storting van geld – betaling, deposito, inleg stortingsbewijs – kwitantie, reçu, scrip stortkar – kipwagen, tuimelkar stortlaag - precoat stortpijp = aflaatpijp, afvoerpijp stortplaats voor vuil - belt, stortplaats, vaalt, vuilnisbelt stortregenen – gietbui, slagregen stortvloed = lawine stortvloed van water = overstroming stortvloed van woorden – tirade, woordenstroom stortzee – slagzee story – affaire, geschiedenis, kwestie, verhaal, vertelling, voorval stoten = botsen, duwen, ergeren, hinderen, horten, ontmoeten, porren, raken, rammeien, schokken, stampen, stuiken, stuiten stoten met mes – steken stotend – hinderlijk, stroef stoter – stootpaal stoterig - haperend stotteraar = hakkelaar, stamelaar stotteren = balbutieren, , hakkelen, haperen, stamelen, stokken, steken stotig - bokkig, lichtgeraakt, stoots stout = baldadig, brutaal, dapper, driest, gewaagd, kloek, koen, krachtig (bier),lastig, moedig, onbevreesd, ondeugend, ongehoorzaam, ongezeglijk, vermetel, vrijmoedig, vrijpostig stouterd = bengel, boefje, deugniet, kwajongen, ondeugd, stoutheid = aanmatiging, brutaliteit, dapperheid, fierheid, ondeugendheid, ongehoorzaam stoutmoedig = boud, braaf, brutaal, dapper, driest, ferm, flink, kloek, koen, kordaat, onbevreesd, onversaagd, onverschrokken, vermetel stoutmoedigheid = dapperheid, fierheid, kloekheid stoutweg – brutaal, onvervaard, ronduit stouwen = bergen, pakken, stapelen, stoppen, stuwen, voortdrijven stouwer - stuwadoor stouwsluis = keersluis, stuwsluis stoven – fomenteren, koken, sudderen stoving = koestering straal = flits, lichtbundel, radius, schicht straalboog - radiaal, radiant straalbreker - sproeier straalbreking = refractie straaldieren - radiolaria, radiolariën straalgips – vezelsteen straaljager – vliegtuig straalkaatser - reflector straallamp - infraroodstraler straalmotor - jet straalscherm - orlaya straalschimmelziekte - antinomycose straalsgewijs = radiaal straalsteen - moedersteen straal uitzendend element = radium straalvliegtuig – boeiing, comet, concorde, jet, mig, mirage, sabre, starfighter straalvormig – radiaal straalzweer - rotstraal straat – rue, weg, zee-engte straat langs de kust = boulevard straat met bomen - allee, avenue, dreef, laan straatarm – doodarm straatbandiet – apache, tasjesrover straatbelasting - straatgeld straatbengel = boefje, straatjongen straatdemonstratie - betoging straatgeld = straatbelasting straatgevecht - barricadengevecht straatgoot – riool, sloe(i) straathandel = negotie straathandelaar – leurder, venter straathond - zerfhond straatinham = slop straatje = slop, steeg, steg straatjeugd = asfaltjeugd straatjongen = bengel, boefje, gamin, kwajongen, schoffie, schooier, vlegel straatkabaal = straatrumoer straatkant = berm, stoep, trottoir straatkei – kassei, klinker straatkolk – sifon straatkoopman – venter straatlamp – lantaarn straat langs de kust - boulevard straatlantaarn met reflectors = reverbère straatleurder - venter straatmadelief = straatmeid straatmaker - keienlegger straatmeid – dweil, fleer, klungel, konkel, lichtekooi, snol straat met bomn – laan, allee, dreef straatmuziekinstrument = draaiorgel straatmuzikant = blaaspoep, hoempa, liereman, oempa, orgelman straatnimf = straatmadelief, snol straat of dreef - laan straatorgel - pierement straatpeil = straatniveau straatrover - apache, bandiet, struikrover Straatsburg = Strassbourg straatslijper = lanterfanter, leegloper, luiaard, nietsnut, slampamper straatschenderij = baldadigheid straatslijpende jongen = nozem,vlegel straatsteen = kassei, kei, keisteen, kinderhoofdje, klinker, plavei, tegel straatventer - camelot straatverkoper = leurder, venter straatverlichten = illumineren straatverlichting = lantaarn straatverschansing - barricade straatversiering = ereboog, illuminatie straatversperring = barricade strabant = brutaal, hevig, krachtig, lastig, sterk straf – arrest, ban, boete, castigatie, detentie, dwangarbeid, gestreng, hechtenis, krachtig, kras, penaliteit, pene, penitentie, poene, scherp, stijf, sterk, strak, stram, streng, tuchtiging, vergelding straf in geld = boete straf in tijd = arrest, hechtenis straf ondergaan – boeten strafbaar – onwettig, verboden strafbaar feit - delict, misdrijf, vergrijp strafbaarheid – penaliteit strafbankje – schabel strafbepaling – veroordeling, vonnis strafbetaling - boete strafblad = straflijst, strafregister straffeloos - ongestraft, vrij straffeloosheid - impunentie straffen – deporteren, kastijden, tuchtigen straffing - reprehensie strafinrichting = bajes, bak, cachot, cel, gevang(enis), lik, nor, petoet, spinhuis, tuchthuis strafkolonie op de kust van Marokko = presidio straflijst = strafblad straflokaal = provoost strafmaatregel – sanctie, strafmiddel strafoefening = executie, strafexpeditie straf ondergaan – boeten strafontheffing - gratie strafoplegging - inflictie strafpleiter = advocaat strafpredikatie = boetepreek strafrede = filippica strafregister = kerfstok, strafblad, straflijst strafschop – penalty, pingel strafsermoen = strafpredikatie strafsysteem = strafstelsel straftuig in de middeleeuwen = blok, galg, pijnbank, rad, schroef strafuitvoering – executie straf van smaak – sterk strafvervolging - aanklacht strafwerk = pensum, taak strafwerktuig – folterbank, galg, gard, gesel, karwats, kno(e)t(s), pijnbank, rad, roe, roede, wip, zweep strafwetenschap – penologie strafzaak - rechtsgeding strak – afgemeten, effen, gespannen, nauw(sluitend), onbeweeglijk, rigide, star, stijf, streng, stram, stug strak en krap – nauw strak en stram - stijf strak en wezenloos kijken = staren, turen strak getrokken - gespannen strakheid = ononderbrokenheid, onplooibaarheid, starheid, stijfheid, terughoudendheid strak houden = beknotten, beperken, spannen strakjes - aanstonds, binnenkort, straks, zoëven strak kijken – (aan)staren, turen strak leggen – strekken strak trekken – spannen strak van opvoeding - streng strak zetten – spannen, strekken straks = aanstonds, binnenkort, dadelijk, direct, later, meteen, spoedig, temee, onverwijld, terstond, vervolgens, weldra, zo, zoeven, zometeen stralen = blaken, blinken, fonkelen, glanzen, glimmen, gloren, g;underen, lachen, pralen, pronken, schijnen, schitteren stralen voor een. examen = zakken stralend – blakend, helder, klaar, lucide, radieus, rayonent, schitterend stralenkrans = aureool, glotiool, halo, nimbus straling – glans, radiatie, schittering, twinkeling stralingsgebied = actieradius stralingsmeting - radiometrie stram = afgemeten, houterig, onbeweeglijk, onbuigzaam, star, stijf, strak, stroef, stug stram en star – stijf, stug stram en stijf - stroef stramheid = onbuigzaamheid, stijfheid stramien – borduurgaas stram of pal – star stramp - slobkous strampel - gaffel, mik strand = kust, kustgebied, kuststrook strand (Engels) - beach, shore strand (Frans) - plage, rivage strand bij Venetië – Lido strandbroek - shorts strand met zandheuvels = duinkust stranddief – jutter, wrakker stranddiepte - mui stranden = aanspoelen, belanden, doodlopen, mislukken,vastlopen strandgeul = kil, slenk strandgrond - zand strandhoofd – golfbreker, nol(le), pier strandjutter – stranddief strandkleding – badpak, bikini, zwembroek strandloper = kanoet strandlopers - calidris strandmeer = etang, haf, lagune strandmeer met eilandjes - lagune trandmeester = dijkopzichter, strandvoogd strandpluvier = froekie, griltje, zandloper strandputter - sneeuwgors strandrover - jutter strandwachter = peek strandwal - lido, nehrung strang - sleepkabel strapatsen - buitensporigheden, streken stras – kristalglas, kunstdiamant strateeg = krijgskundige, veldheer strategie = krijgskunde strategisch = krijgskundig, tactisch stratenmaker – strater stratus – wolkmassa streaken – naaktlopen streaker - naaktloper streber = arrivist, doordouwer, drijver, eerzuchtige, intrigant streek = contrei, domein, gebied, gewest, grap, grondgebied, land(schap), list, loer, omtrek, oord, plaats, poets, pots, regio, slimheid, stunt, trick, truc, veeg, zet, zone streek in Drenthe = Ellertsveld, Hondsrug streek in Friesland = Bildt, Gaasterland, Zevenwouden streek in Gelderland = Achterhoek, Betuwe, Bommelerwaard, Graafschap, Montferland, Tielerwaard, Veluwe streek in Groningen = Fivelingo, Hogeland, Hunzingo, Oldambt, Reiderland, Veenkoloniën, Westerkwartier, Westerwolde streek in Limburg = mijnstreek, Peel streek in Nederland = zie bij de provincies streek in Noord-Brabant = Baronie, Biesbosch, Kempen, Langstraat, Meijerij, Peel streek in Noord-Holland = Gooi, Kennemerland, Streek, Waterland, Wieringermeer, Zaanstreek streek in Overijssel = Salland, Twente, streek in Spanje = Leon streek in Zuid-Holland = AIblasserwaard, Bollenstreek, Delfland, Europoort, Krimpenerwaard, Rijnland, Westland, IJsselmonde streek met een borstel – veeg streek of gebied – zone streek of list – fofje streek of plaats – oord streek of poets - loer streek rond Breda = Baronie streek rond Groningen = Ommelanden . streek rond 's-Hertogenbosch - Meijerij streek tussen Linge en Rijn = Betuwe streek tussen Maas en Roer = Overmase streeksgewijs - dialect, gewestelijk, regionaal, streektaal streektaal – accent, dialect, tongval streekwijzer - kompas, windroos streep = haal, kras, lijn, linie, mm, meet, rangteken, regel, schreef, striem, strook, teken streepje – lijntje streepjescode - barcode streepjes zetten - arceren streep als onderscheidingsteken - chevron streep op de grond = meet streep op de weg = verkeersstreep streep over de huid = striem streepzaad - crepis strekbeweging – extensie strekdam – golfbreker, krib, pier strekel - strijkstok strekken = dienen, reiken, rekken, spannen, uitstrekken strekking = bedoeling, beloop, doel, geest, moraal, opzet, porté, richting, tendens, tendentie,teneur, werking strekking hebbend = tendentieus strekking van fabel = moraal strekking van roman - tendens, tendentie strekspier - extensor, strekker strelen = aaien, aanhalen, kozen, liefkozen, strijken, vleien, wrijven strelend – aangenaam, vleiend streling = aai, aanhaling, liefkozing streling met de tong = lik stremmen = belemmeren, beletten, blokkeren, stagneren, stollen, verdikken, verhinderen . stremming – oponthoud, stagnàtie, stilstand stremsel = leb, runsel, walk stremstof - stremsel streng = ascetisch, bars, bundelo, draad, ernstig, gestreng, hard, koord, nauwgezet, nauw(keurjg), reep, riem, scherp, Spartaans, stijf, straf, strak, strikt, touw, vlecht, vroom, wreed, wrong streng aanhouden van de kloosterregels - observantie streng afkeuren = reprouveren, veroordelen, verwerpen streng en stug – star streng garen - roof streng gelovig = orthodox, precies, rechtzinnig, steil, vroom streng haar = lok streng-vroom Christen = asceet, ascese, ascetisch streng wol – knot, roof strenge levenswijze = ascese strenge vernis = glansvernis strenge zuiveraar van de taal = purist strenge zedenleer = rigorisme strengelen = bijeenvoegen, slingeren, snoeren, vlechten strengelen van haar – vlechten strengen - aanhalen strengheid - hardheid, hevigheid, rigorisme, rigorositeit, wreedheid strepel – streepje, strook strepen – linieren stress – spanning stretcher – noodbed, veldbed strevel - tentlat streven – actie, ambieren, ambitie, aspiratie, azen, beijveren, beogen, dingen, doel(stelling), pogen, ijveren, pogen, trachten streven naar - beogen, najagen, pogen streven naar eenheid = unitarisme streven naar herziening = revisionisme streven naar ideaal = idealisme streven naar materie = materialisme streven naar volmaaktheid = perfectisme strever naar een ideaal - idealist streving = ambitie, aspiratie, bedoeling, intentie, poging stribbelen - verzetten stribbelig = lastig, recalcitrant, tegenwerkend stribbeling = geharrewar, getwist,onenigheid, ruzie, vete striem = haal, indruk, litteken, merk, moet, slag, streep, trek, zweepslag striem (scheepst.) = binnenrahout, gangweger striemen – geselen, krenken, snerpen striem of indruk - moet strijd – botsing, conflict, gevecht, kamp, krijg, oorlog, prijskamp, ruzie, slag, tegenspraak, tweestrijd, vete, worsteling strijdbaan – worstelperk strijdbaar – paraat, weerbaar strijdbanier - oorlogsvaan strijdbijl = aks, oorlogsbijl, tomahawk strijden = ageren, kampen, kibbelen, krijgen, twisten, vechten, wedijveren, worstelen strijden met degen - schermen strijder = combattant, gardist, ijveraar, kamper, kampvechter, krijger, krijgsman, ruziemaker, soldaat, tegenspreker, vechter, worstelaar strijdgas = fosgeen, lewisiet, mosterdgas strijdgewoel = mêlee strijdgodinnen = walkuren strijdhamer = matshamer strijdig = tegenstrijdig strijdigheid - antimonie strijdig met de rede - irrationeel strijdig met de tijd - anachronisme, anarchronistisch strijdig met zichzelf = inconsequent strijd in opvattingen - antagonisme strijdkrachten = heir, leger, manschappen, strijdmiddelen, vloot strijdkreet – leus strijd leveren – vechten, worstelen strijdlustig = krijgshaftig, militant strijdmacht = armee, heir, leger, militie, weermacht strijdmachtsonderdeel = K.L., K.Lu., marine strijdmakker = medestrijder, wapenbroeder strijdpaard - ros strijdperk = arena, kampplaats, krijt, oorlogsterrein, ring, stadion strijdros - bucephaal strijdster voor het kiesrecht voor vrouwen = suffragette strijdtoneel = slagveld strijdtuig = wapen strijdvaardig = krijgshaftig, militant, paraat, strijdlustig strijdvaardig lid der oppositie = frondeur strijdvraag = controverse, kwestie, probleem, twistpunt strijdwagen met twee paarden - briga strijdwagen met vier paarden – quadriga strijdzuchtig – twistziek strijk en zet = geregeld, herhaaldelijk, telkens strijkage = vleierij strijkbord = rister strijkbout – strijkijzer strijkel = strekel, wetsteen strijkelings = rakelings strijken = aaien, kozen, liefkozen, neerdalen, neerlaten, opstrijken, strelen, uitsmeren, vleien, wrijven strijkende beweging – streek strijker = altist, (contra)bassist, cellist, (alt)violist strijkgeld bij een verkoop = plokgeld, plok, pluk, plukgeld strijkhout - strekel strijkhoutje = spatel strijkijzer - strijkbout strijkinstrument = (alt)viool, baryton, bas, cel(lo), (contra)bas, gamba, gigue, quinton, vedel, veel, vielle, viola, viool, violoncel strijkje – combo strijkmachine - mangel strijkmes = rakel, spatel strijkriem = aanzetriem strijksel = smeersel strijkspaan = rakel, spatel strijksteen = oliesteen, wetsteen strijkstok = archet, arco, strekel strik = cocarde, hinderlaag, klem, knip, list, lus, strop, val, valstrik, verbinding strikje = butterfly, lusje, vlinder, vlinderdasje strikken = binden, stropen, vangen strikker – stroper, wilddief striklijn – lemniscaat strik of lus - strop strikt = juist, letterlijk, nauwgezet, nauwkeurig, precies, stipt, streng stringent = afdoend, bindend, bondig, dringend, dwingend, krachtig strip = beeldroman, beeldverhaal, bindplaat, landingsbaan, plaatjesboek, reep, strook, tekenverhaal strip papier – reep strippen – afstropen, ontbloten, ontkleden stripverhaal – beeldroman stro – graanafval strobaal – strozak strobbe - boomstomp strobloem - helichrysum, immortelle strobord - karton strodak = glui stro-licht - bakoe, baku stroef = hortend, langzaam, moeilijk, moeizaam, naargeestig, oneffen, onvriendelijk, ruw, star, stotend, stram, stijf, stotend, stug, traag, oneffen, somber stroefheid = koelheid, oneffenheid, ruwheid, stijfheid strofe = couplet, koeplet, lied, rondeel, vers strofe van vier versregels - kwatrijn strofe van 13 regels = rondeel strofisch gedicht = ballade strogeel = paille strohalm = rietje, stengel, strootje strohoedje - matelot stroken = gelijken, overeenstemmen, accorderen strokend = analoog, overeen, stemmend strokleurig - geel stroman = kruiwagen, ledenpop, marionet, molik, vogelverschrikker stromen – gieten, gulpen, gutsen, lopen, plenzen, storten, vloeien, stromen - ergens anders heen doen .... = afleiden, omleiden, vertakken stromen van hemelwater - regenen stromend water = beek, blaak, kreek, rivier, sloot, stroom, vliet stroming = beweging, mening, richting, stroom, zienswijze stroming in de beldendekunst - kubisme stroming van water – tij strompelen – moeilijk bewegen stronk = knar, pol, stomp, stobbe stronkje – gerstekorrel, pol strooiavond = St. Nicolaasavond strooibiljet – folder, pamflet strooiborax = soldeerpoeder strooien – rondgooien, verspreiden strooien bijenkorf – kaar strooien dameshoed – matelot strooien met zaad– zaaien strooien vrouwenhoed – kiep strooijuffer = strooimeisje strooipapiertjes - confetti, snippers strook = baan, band(erol), boord, flard, geer, kant, lap, lint, marge, reef, reep, repel, strip, zone, zoom strook grond langs en dijk - aveling strook grond langs rivier = griend strook grond langs weg = berm strook grond tussen twee dijken - inlaag strook kant - jabot strook land langs zee = duinen, kust, strand strook langs de onderkant van vrouwen rokken = falbala strook met opschrift = banderol strook onder aan een zeil – fats strook papier – reep strook stof – baan, band strook van couponblad = talon strook water – rak strook weefsel - lint strookje papier om een pijp aan te steken - fidibus stroom = beek, elektriciteit, kanaal, rivier, vliet, waterloop, waterweg stroom in... = zie rivier in . . . stroom van de Noordzee tot een uur varen van de kust = binnenlek stroom van woorden = woordenvloed stroomafsluiter = schakelaar stroombed – kil stroombron – accu, batterij, dynamo, generator stroomduiker = aflaatsluis stroomeenheid = amp(ère) stroommeter = ampèremeter, galvanometer, reometer stroomomkeerder – cammulator stroom onderbreker - schakelaar stroomopwaarts – boven(waarts) stroomopwekker – dynamo, generator stroompje - beek, sloot, vliet stroomrichting = ebstroom, eb, vloed stroomsluiter = relais stroomspanning – voltage stroomstoot – impuls, schok stroomt door Spanje - Ebro stroomversnelling = cataract stroop – melasse, siroop stroopbal – babbelaar, brok strooplikken – flemen, slijmen, vleien strooplikker = flemer, hielenlikker, ogendienaar, pluimstrijker, pracher, slijmer, vleier, uitslover stroopnagel = nij(d)nagel strooppartij – rooftocht strooppil - bolus strooptocht – raid strootje – sigaartje, sigaret, strohalm strop = flop, lus, mislukking, nadeel, oog, pech, scha, schade(post), sof, tegenslag, tegenvaller, zeperd stropen = afzetten, plunderen, stelen, struinen, villen stroper = afzetter, pelsjager, rover, strikker, stroppenzetter, wilddief stroperig - vleiend stroperij = afzetterij, lavei, marode, roverij, velddiefstal strop in touw – lus strop of lus – strik strop of nadeel – schade, verlies strop van touw - leng strot = hals, keel, nek strotklepje - epiglottis strottehoofd – gorgel, larynx strottehoofdontsteking - laryngitis strovedel = claquebois, echelette strozak = bulster, strobaal strubbelen – kibbelen, kiften strubbeling - bezwaar, moeilijkheid, onenigheid, ongenoegen, ruzietje, tegenkanting structuur = bouw, geheel, opbouw, organisatie, samenstelling struif = eiergebak, omelet struik = brem, jeneverbes, gewas, heester, plant, pol, tak, vlier struikelblok – belemmering, beletsel, hinder(nis), horde, obstakel, stoornis struikelen = bezwijken, stoten, tuimelen, vallen struiken = gagel struikgewas - agrostis, bosje, hakhout, hucht, struweel struikheide = Calluna, bezemheide struikrover - bandiet, overvaller, rampokker struikrover te paard – snaphaan struinen - gappen, graaien, kapen, rondsnuffelen, rommelen, slenteen, snuffelen, stropen, wandelen, weghalen, wegnemen struis = struisvogel struis = flink, fors, kloek,krachtig, sterk, stevig, stoer struisachtige vogel - kiwi struis met drie tenen = nandoe struisriet - calamogrostis struisvogel = emoe, moa, nandoe struisvogelachtigen - emoe, kasauaris, moa, nandoe, rea struisvogels - struthiones struisvogel, uitgestorven reuzen - moa struma = kropgezwel struweel = bosje, struikgewas Stuart, lid van het huis - 4 Anna 5 David, Henry, Karel, Maria, Sofia 6 George, Louis, Robert, Sophie, Willem 7 Hendrik, Jacobus, William 8 Marjorie 9 Elizabeth, Henriëtte 10 Margaretha stubbelen – kibbelen stubben – stoffen stubber – stoffer, veger stuc = pleister(kalk) studeerkamer - werkkamer student = alumnus, leerling, studiosus student (Arab.) = taleb studentachtig - studentikoos student in de veeartsenijkunde (scherts) = veebonk student die geen corpslid is = boef, knor student die met beurs studeert - bursaal student die zijn laatste examen gedaan heeft = drs. student met beurs = bursaal student, vlijtig - collegehengst studenteneethuis = mensa studentenkamer - kast studenten lied = Gaudeamus, 10 Vivat studentenorkest = N.S.O. studentenparty = S.V.B., N.S.A., P.S.O., A.N.P.S., A.S.V.A. studenten reisorganisatie = N.B.B.S. studentenroeiwedstrijd = varsity studentenvereniging = corps, A.S.C., A.V.S.V., loS.C., U.S.C., U.S.A., N.C.S.V., V.C.S.B., Olofspoort studentenwijk in Parijs = Quartier Latin studentikoos = los, ongedwongen, studentachtig, studentikoze term = boef, hengst, kast, ploert, prof, sjezen, soos, vossen studeren – bekwamen, blokken, leren, oefenen, vossen studie – étude, oefening, onderwijs, opleiding, wetenschap studie (kennis of leer) over God, die steunt op de gegevens van de openbaring = theologie studie (kennis of leer) van de aard bevingen = seismologie studie (kennis of leer) van de bacteriën = bacteriologie studie (kennis of leer) van de beelden = iconologie studie (kennis of leer) van de beginselen, die de bestemming en het gebruik van de bodem dienen te bepalen = planologie studie (kennis of leer)'van de betekenis der woorden = semantiek studie (kennis of leer) van de betekenisverandering der woorden - semasiologie studie (kennis of leer) van de bouw en de ontwikkelingsgeschiedenis van de aardkost = geologie studie (kennis of leer) van de celkernen = karyologie studie (kennis of leer) van de dieren- en plantenweefsels = histologie studie (kennis of leer) van de dierkunde = zoölogie studie (kennis of leer) van de eieren = oölogie studie (kennis of leer) van de gedachtenoverbrenging = telepathie studie (kennis of leer) van de genealogische ontwikkeling der planten en diergroepen uit lagere vormen = fylogenie studie (kennis of leer) van de geneesmiddelen = farmacologie studie (kennis of leer) van de gezondheid = hygiëne studie (kennis of leer) van de grotten en holen = speleologie studie (kennis of leer) van de hartziekten = cardiologie studie (kennis of leer) van de huidziekten = dermatologie studie (kennis of leer) van de kerkgezangen = hymnologie studie (kennis of leer) van de klassieke letteren - humaniora studie (kennis of leer) van de levensverschijnselen - fysiologie studie (kennis of leer) van de maatschappelijke veranderingen = metabletica studie (kennis of leer) van de mens als natuurhistorisch wezen = antropologie studie (kennis of leer) van de menselijke samenleving als zodanig en van haar verschijnselen = sociologie studie (kennis of leer) van de metalen = metallurgie studie (kennis of leer) van de modificaties in het tempo ter wille van de voordracht = agogiek studie (kennis of leer) van de muziek = musicologie studie (kennis of leer) van de nieren, urine, urinewegen en haar afwijkingen = urologie studie (kennis of leer) van de normale levensverschijnselen der dieren, en planten = fysiologie studie (kennis of leer) van de oogziekten = oftalmologie studie (kennis of leer) van de oude schrijfvormen = paleografie studie (kennis of leer) van de oudheid (speciaal Gr. en Rom.)- archeologie studie (kennis of leer) van de planten - anatomie studie (kennis of leer) van de politiek = politologie studie (kennis of leer) van de psichisch gestoorde kinderen - pedologie studie (kennis of leer) van de riekende stoffen = osmologie studie (kennis of leer) van de schedel = craniologie studie (kennis of leer) van de scheikunde = biochemie studie (kennis of leer) van de schepping, van het ontstaan van het heelal = kosmogonie studie (kennis of leer) van de seksualiteit = seksuologie studie (kennis of leer) van de serums = serologie studie (kennis of leer) van de slangenbeschrijving = ofiologie studie (kennis of leer) van de sociaal = economische beschrijving van bepaalde bevolkingsgroepen - sociografie studie (kennis of leer) van de spieren = myologie studie (kennis of leer) van de spreekwoorden = paremiologie studie (kennis of leer) van de sterren = astronomie studie (kennis of ,leer) van de sterren in de zin van sterrenwichelarij = astrologie studie (kennis of leer) van de stoffen, die door de planten gevormd worden of in planten voorkomen - fytochemie studie (kennis of leer) van de tanden = odontologie studie (kennis of leer) van de uitwendige beschrijving van het boek = bibliografie studie (kennis of leer) van de urine - urologie studie (kennis of leer) van de veranderingen, die dieren kunnen ondergaan na het embryonale stadium = metamorfologie studie (kennis of leer) van de vissen beschrijving = ichtyologie studie (kennis, of leer) van de voeding en het dieet = bromatologie studie (kennis of leer) van de vogels = ornithologie studie (kennis of leer) van de volks verhalen = mythologie studie (kennis of leer) van de vorm en het inwendig samenstel van de planten = anatomie studie (kennis of leer) van de vrouwenziekten = gynaecologie studie (kennis of leer) van de werkelijkheid - realisme studie (kennis of leer) van de wijsbegeerte, die zegt, dat men de oorzaak der dingen niet kan kennen = agnosticisme studie (kennis of leer) van de wonderen = thaumatologie studie (kennis of leer) van de wetenschap, die de algemene verschijnselen in het heelal beschrijft - kosmografie studie (kennis of leer) van de wetenschap der literatuur = thematologie studie (kennis of leer) van de wetenschap der zee = oceanografie studie (kennis of leer) van de wetenschappelijke gronden van het weten = ideologie studie (kennis of leer) van de ziekten der planten = patholoog studie (kennis of leer) van de zeeën, rivieren, meren enz. = hydrografie studie (kennis of leer) van de zenuwen en zenuwziekten = neurologie studie (kennis of leer) van de zenuwziekten = pathologie studie (kennis of leer) van de zwammen = mycologie studie (kennis of leer) het evenwicht der vloeistoffen = hydrostatica studie (kennis of leer) van het klimaat = klimatologie studie (kennis of leer) van het leven in het water = hydrobiologie studie (kennis of leer) van het maken van röntgenfoto's. van het ruggenmerg = myelografie studie (kennis of leer) van het menselijk lichaam, de lichamelijke verhoudingen en eigenschappen - somatologie studie (kennis of leer) van het ontstaan van de mens en van de ontwikkeling der mensenrassen - antropogenese studie (kennis of leer) van het op de toekomst gerichte denken = futurologie studiebeurs = leen, stipendium, toelage studieboek – leerboek studifonds - beurs studiekameraad – academievriend studieonderdeel – vak studie over God - theologie studieperiode – academiejaar, lestijd studieus - naarstig, vlijtig studie vilgen - studeren studiewerk = handboek, leerboek studio = atelier, werkruimte studiosus – student stuff – drug, hasj stuffen - gommen stuf = gomelastiek, gum, radeergo9m, vlakgom stug = bars, bits, boosaardig, halsstarrig, hard, moeilijk, nors, onbuigzaam, onverdroten, onvriendelijk, onwillig, ruig, star, strak, stram, stroef, stuurs, stijf, weerbarstig, ziekelijk stug en streng - star stugge, lompe kerel = hork stugheid = koppigheid, onbuigzaamheid, starheid, stuursheid, stijfheid stuifaarde = pulver stuifmeel – pollenzaad, stuif stuifmeelonderzoek = palynologie, pollenanalyse stuifsel – meel, stof stuifsproeier = pulverisator, pulverisateur, vaporisator stuik – stamper, stoot, val stuiken – stampen, stoken stuip – gril, kramp, kuur stuip(trekking) = convulsie stuipen – buigen, bukken, eclampsie, seskens stuit – bochel, broodje, bult, stoot, stuitbeen - koekoeksbeen, staartbeen stuiten – botsen, stelpen, stoten, stokken, stutten, tegenhouden stuitend = aanstootgevend, ergerlijk, lelijk, onaangenaam, repugnant, walgelijk, weerzinwekkend stuiter – bikkelbal, knikker stuiteren - knikkeren stuithoender – tinamoe stuitje – staartbeen stuiven – opwaaien, wegrennen stuiver = munt, sou stuk – akte, artikel,beschadigd, bonk, brok, deel, defekt, document, fragment, gebroken, gedeelte, schilfer, geschrift, hap, homp, kaduuk, kapot, kavel, klomp, kluit, moot, oorkonde, papier, part, portie, schijf, snipper, spetter, verrot stuk aardewerk – scherf stucadoor - pleisteraar stukadoorswerk - stucwerk stukadoren - pleisteren, witten stuk afgestoken heide = plag stuk bouwland = akker, eng, enk stuk brood = homp stuk chocolade = flik, reep, tablet stuk doek = coupon, lap stuk drijfijs = schol, ijsschots stuk gedraaid - lam stuk gegoten ijzer - gieteling stuk gereedschap = beitel, boor, drevel, els, hamer, moersleutel, nijptang, schaaf, schroevendraaier, sleutel, tang, vijl, zaag stuk goed = coupon, lap, los, vod stuk gras = pol, zode stuk grond = akker, erf, land, kavel, kluit, perceel, terrein, tuin, uiterwaard, werf stuk grond op Java – bahoe stuk hakken - verkappen stuk hout = balk, bint, blok, knuppel, lat, paal, plank, spaan, staak, stok, tengel stuk in de kraag - dronken stuk in de krant - artikel, bericht, reportage stuk in een schaakspel = dame, koning, koningin, loper, paard, pion, toren stuk karton - kaart stuk land = akker, kavel, perceel stuk linnen = coupon, lap stuk muur tussen twee ramen – muurdam, penant stuk of brok – homp stuk of defect - kapot stuk of regel wit – reglet stuk of wat - stel stuk papier – blad, rol, vel stuk pluimvee = eend, gans, haan, kip, kalkoen, kloek, leghorn stuk rots - rotsblok stuk rundvlees – rollade stuk ruw hout - klomp stuk speelgoed = bal, beer, beest, bromtol, diabolo, hoepel, jojo, knikker, pop, stuiter, tol stuk stof = coupon, lap stuk ter verzending - collo stuk textiel - coupon, lap stuk touw = eind, end, stuk van een ronde taart - punt stuk van een verhaal = episode stuk vel = huid, nekvel stuk vis = moot stuk van een land, omringd door vreemd grondgebied – enclave stuk vlees = bout, homp, karbonade, kotelet stuk voedsel - hap stuk voor acht stemmen = octet stuk voor drie stemmen = trio stuk voor twee stemmen = duet stuk voor vier stemmen = kwartet stuk voor vijf stemmen = kwintet stuk voor zes stemmen = sextet stuk voor zeven stemmen = septet stuk vrachtgoed = collo, colli stuk zee achter landtong = haf stukadoren = (be)pleisteren, witten stukgaan – breken, verslijten stukgoed = baal, collo, colli, kist, m .v. krat stukje – beetje, brokje, deeltje, eindje, fragment, kruimel, part stukje gestold bloed = bloedprop stukje glas – scherf stukje hout - spaan stukje karton = kaart stukje leer - blek stukje papier - snipper stukje metaal van waarde = penning, munt stukje stof - lapje stukje van iets = grit, gruis, poeder, pulver stukje vlasvezel - scheef stukjes draaien = spijbelen stukjes geroosterd vlees - saté stukjes van iets - gruis stukjes vlees met saus = ragout stukken vastmaken – plakken, repareren stukken vuursteen - eolithen stukken winnen = slaan stukkend = defect, kapot, stuk stuklopen – foutgaan, misgaan, mislukken stukmaken = afbreken, kapotmaken, moeren, mollen, slopen, vernielen, vernietigen, verpesten, verwoesten, stukslaan – breken, mollen, slopen, verkwisten, vernielen stuk trekken - scheuren stul = kluit stulp = hut, stolp, woning stulpen - omkeren stumper = arme, behoeftige, bloed, domkop, hals, kalis, kruk, lijder, onbenul, stakker, suffer(d), sukkel, sul, tobber, zielepoot stumperd – brekebeen, klungel, stakkerd, sukkel, sul stumperen – klunzen, knoeien, stuntelen stumperig – halfbakken, halzerig, krukkig, onbeholpen, onbenullig, onhandig, onnozel stumpertje – pul stumperwerk = knoeiwerk stunt = bravourestuk, huzarenstuk, kunststuk, kunstvlucht, streek, stukje, toer, truc, waagstuk stuntel – klooier, kluns stuntelen = haspelen, klunzen, knoeien, stumperen stuntelig = gebrekkig, klunzig, krukkig, links, onbeholpen, onhandig stunten – kunstvliegen stunter – kunstvlieger stuntman - waaghals stupide = dom, onzinnig, stom, stompzinnig, uilig stupiditeit = bêtise, domheid, stommiteit stuprum = schending, verkrachting sturen = besturen, bezorgen, koersen, leiden, richten, (ver)zenden stut – balk, beer, leuning, pijler, pilaar, schoor, schraag, stander, stempel, steun, steunbeer stuthout - schoorbalk stut in muur = korbeel stutpaal - mik stutten = ondersteunen, ondervangen, stempelen, steunen, schoren, schragen, tegenhouden stuur – scheepsroer stuurboom - helmstok stuurboord = s.b., rechterboord stuurcabine - cockpit stuurhuis - bestuurderscabine stuurhut = cockpit stuurinrichting – knuppel, roer, stuurtoestel stuurknuppel (vliegtuig) = levier, stuurstang stuurkunde = cybernetica stuurman – chauffeur, palinuur, piloot, roerganger stuurman van Aneneas - Palinurus stuurpen – rectrix stuurrad – roer, stuurwiel stuurruimte in een vliegtuig = cockpit stuurs = bars, bokkig, humeurig, knorrig, koppig, lastig, nors, onvriendelijk, stug, vervelend, zuur stuurs iemand – bul, nurks stuurs mens = bul, bullebak stuursheid = knorrigheid, norsheid, onaardigheid, onvriendelijkheid, stugheid stuurstang in vliegtuig = knuppel stuw = dam, keerwerk, schut stuwadoor = bevrachter, cargadoor, lader, losser, scheepslader, stouwer stuadoren – bevrachten stuwdam in Egypte = Assoeandam stuwdam in rivier (Fr.) = barrage stuwen – bergen, bevrachten, drijven, laden, lossen, pakken, persen, stapelen, stouwen, voortbewegen, voortduwen stuwende kracht – spil stuwer – cargadoor, gangmaker stuwgeld - laadloon stuwing - aandrang stuwkracht = elan, stimulans stuwmeer – stuwbekken stylist - herenkapper styracacee - sneeuwklokjesboom sua sponte (Lat.) = ongedwongen, spontaan, vrijwillig sub = s., bij, onder sub finem = s.f., tenslotte sub judice = aanhangig, hangende sub rosa = geheim, vertrouwelijk subaltern = ondergeschikt subaltern officier = kapitein, luitenant, ritmeester subbelen – strompelen, struikelen subcutaan = onderhuids suberine = kurkstof subiet = abrupt, acuut, dadelijk, direct, halsover-kop, ineens, onmiddellijk, onverwacht, opeens, plotseling, snel subito = plotseling subject = onderwerp subjectie = onderwerping, onderworpenheid, tiranie subjectief = partijdig subjonctief = aanvoegend subliem – keurig, mooi, prachtig, verheven, volmaakt, uitstekend sublimaat - kwikdichloride sublunarisch = ondermaans submissie = onderwerping, onderworpenheid, ootmoed subordinatie = ondergeschiktheid, hypotaxis subsidie – bijdrage, steun, toelage, ondersteuning substantie – kern, inhoud, materie, stof substantieel - krachtig substantie in beenderen = merg substitueren = vervangen substitutie = vervanging substraat - ondergrond, voedingsbodem subtiel = fijn, scherp, scherpzinnig, teer subtiliteit = fijnheid, scherpzinnigheid, spitsvondigheid subtropische heester = mirte subversief = omverwerpend, ontwrichtend, revolutionair succes = bijval, geluk, triomf, voorspoed, welslagen succesboek - bestseller succesnummer – bestseller, hit, schlager, top successie = ambtsopvolging , erfenis, nalatenschap, opvolging, successief - achtereenvolgens successievelijk = achtereenvolgens succesvol - geslaagd succiniet - barnsteen succulent - berglook, hemelsleutel, huislook, muurpeper, vetkruid sucrose – rietsuiker, zoetstof Sudan, hoofdstad van - Kartoen sudderen – pruttelen, smoren, seuteren sudderen in boter - stoven suf – dof, dom, doezelig, dromerig, duf, dwaas, gedachteloos, lijzig, mat, moe, slaperig, sloom, soezerig, sullig, teut, traag, verdoofd suffen – doezelen, dromen, dutten, peinzen, piekeren, slapen, uilen suffer – druiloor, kwezel sufferd = ezel, doetje, domkop, domoor, dromer, ezel, hals, klooi, kluns, kruk, lummel, slaapkop, slaper, stumper, sukkel, sul, sufferig – lodderig, soezerig sufficiënt = toereikend, voldoende suffig = dromerig, lodderig, soezerig, sullig suffix - achtervoegsel, morfeen suffragette, bekende - Pankhurst sufheid – doezeligheid, dromerigheid, dufheid, kindsheid, lijzigheid, slaperigheid, sloomheid, soezerigheid, sulligheid sufkop - dromer suggereren – opperen suggestie - inbeelding suggestief - evocatief suiker = goela, melis, zoetigheid suiker in klontjes = kandij suikeraarde = schuimaarde suikerachtig - suikerig suikeramandel – praline suikerballetje - babbelaar suikerbiet = beetwortel, biet, mangelwortel, pee suikerbietresten - pulp suikerblokje met koffiesmaak - hopje suiker kristalliseren - canderen suikergast - zilvervisje suikergoed – fondant, lekkers, snoepgoed suikerhoudende massa - melasse suikerig = suikerachtig, suikerzoet suiker in klontjes - kandij suikerkool – glanskool suikerkussentje - brok suikermaïs - sweetcorn suikeroom = erfoom suikerpalm - aren suikerriet, uitgeperst - ampas, bagasse suikersiroop = melasse suikersoort - basterdsuiker, bietsuiker, kandij, pentoserietsuiker suikerstroop = melasse suikertante = erftante suikervogels – coerebidae suikerwerk – borstplaat, bruidsuiker, fondant suikerziekte – diabetes suikerzoet - suikerig suite = gevolg, kamer, muziekstuk, stoet suizen = fluiten, ruisen, sissen, tuiten suizenbollen – suizelen suizelen – duizelen, ruisen, suizebollen suizen – fluiten, ruisen, sissen, snorren, tuiten suizend geluid = gesis, gesuis sujet = figuur, individu, kerel, persoon, pooier, schoft sukkel – dommerik, domoor, duts, ezel, goedbloed, goeierd, hals, jocrisse, klaas, klungel, kluns, kruk, lijs, oen, onnozele, sloeber, slomerd, sok, stumper(d), sufferd, sul, tobber(d), treuzel sukkelaar – brekebeen, dandin, stakker, stumper(d), tobberd sukkelachtig – krukkig sukkelen – kwakkelen, laborerenkwijnen, lijden, tobben sul = bloed, domkop, goedbloed, goedzak, goeierd, hals, Jansalie, klaas, kwezel, lobbes, lijs, onnozele, slomerd, stakker, stumper(d), sufferd, sukkel, tobber sulachtig - sullig Sulawesi - Celebes sul van een vrouw = lut sulfaat = vitriool sulfa-preparaten - sulfanamides sulfer = s., zwavel(stok) sulferen – zwavelen sulkyberijder - pikeur sullebaan = glijbaan sullen = beuzelen, glijden, lanterfanten, leuteren, slepen sullig – oenig, goedig, onbenullig, onnozel, suffig, sulachtig sulligheid – sufheid sullig persoon - oen sultanaat op Malakka, - Jehore sultansbesluit – ferman, irade sultan, vrouw van - sultana Sulu-eilanden, hoofdstad van de - Jolo Sumatraan = Atjeher, Batak(ker) Sumatra's tabakscentrum = Deli Sumatra, bevolkingsgroep op - Adjehers, Bataks, Gajoërs Sumatra, deel van - Atjeh, Bengkulu, Deli, Djambi, Langkat Sumatra, hoogvlakte op - Agam Sumatra, rivier op - Djambi, Indragiri, Indrapura, Kampar, Katang, Musi Sumatrataal - Atjehs Bataks, Lampongs, Minangkabaus, Redjangs Sumatra, vulkaan op - Dempo Somba, hoofdplaats op - Waingapu Sumbawa, hoofdplats op - Raba summa = som summa summarum = tenslotte, uiteindelijk Sumerische god - Enki, Enlil Sumerische godin – Inanna summeren – bijeenvoegen, optellen summier = beknopt, bondig, kort summum = hoogtepunt, toppunt, voornaamste sumpen – huilen, pruilen Sunda-eilanden, een der - Bali, Flores, Java, Kalimantan, Lombak, Sulawesi, Sumatra, Sumba(wa)Timor super – boven(aan), enorm, heerlijk, hoger, hyper, over, prachtig, ultra, zeer superbe = hooghartig, prachtig, voortreffelijk superficieel = oppervlakkig supergigant – Antares, Canopus, Mira, Rigel superieur = chef, meerdere, uitnemend, voortreffelijk superioriteit = voortreffelijkheid superiatief van goed = best superiatief van veel = meest superiatief van weinig – minst supermarkt – discount, winkel superstitie – bijgeloof supervisie – leiding, toezicht supplement = aanhangsel, aanvulsel, bijblad, bijlage, bijvoegsel, toevoegsel suppletie = aanvulling suppletoir - aanvullend suppoost = bewaker, oppasser, waker, zaalwachter support – standaard, steun, voetstuk supporter - aanhanger, bewonderaar, fan supporters - legioen suppositie = gis, hypothese, vermoeden, veronderstelling supprimeren = afschaffen, onderdrukken, weglaten supra – boven(mate), eerder,extra, hoger, sup supreem – hoogst, uiterst suprematie = oppergezag, oppermacht surfen – plankzeilen surfplank - zeilplank Surinaams kruid - Tajar Surinaams project = Brokopondoplan Surinaams vaartuig = korjaal Surinaamse boom - Anaura Surinaamse bosduivel - kwatta Surinaamse bosneger - mirron Surinaamse grensrivier - Lawa Surinaamse houtsoort - slangenhout Surinaamse inwoner - neger, Creool, Hindoe, Indiër, Javaan Surinaamse pad - pipa Surinaamse rivier - Para Suriname, delfstof in - bauxiet Suriname, diersoort in - agoeti, anaconda, kolibri, luipaard, meerval, miereneter, pekari, pipa, poema, tapir, toekan, wasbeer Suriname, gouverneur van – 3 Rijk 4 Fock, Lely, Raye 5 Barry, Brons, Elias, Green, Staal 6 Currie, Hughes, Nepveu, Texier 7 Coetier, Ferrier, Huender, Rutgers, Schimpf, Schmidt, Wardlau, Wichers 8 Bentinck, Heinsius, Idenburg, Kielstra, Klaassesz, Temmingk, Tonckens 9 Bannister, Berranger, Cantzlaar,Crommelin, Mauricius 11 Adriaensen, Lichtenberg 12 Haverschmidt Suriname, hoofdstad van - Paramaribo Suriname, president van - Ferrier Suriname, rivier in - Anai, Coeroeni, Coppenama, Corantijn, Cottica, Litani, Marowijne, Nickerie, Saramacca, Suriname Surinamer = Creool, Hindoe, Indiër, Javaan, Neger surkel - zuring surplus = overschot, restant, teveel surprise = cadeau, geschenk, presentje, verrassing surrogaat = ersatz, namaak, nep surrogaat voor ivoor - eburine, ivoriet surrogaat voor saffraan – feminel surveillance - bewaking sus = st, stil suspect – verdacht suspensefilm - thriller suspensie = ophijsing,opschorting, schorsing suspicie - argwaan sussen = bedaren, kalmeren, stillen, vertroosten, wiegelen sussend – verzoenend sustineren – aanvoeren, beweren, stellen Svalbard - Spitsbergen Swaziland, hoofdstad van – Mbabene sweater – sportvest, trui swijlens – intussen, terwijl swingen – dansen swingend – bruisend, levendig, opwindend, veerkrachtig swinger of danser - walser syllabe = lettergreep syllogisme = sluitrede sylvaniet - schrifterts sylvien - KCI symbolisch uithangteken = gaper symbolisch voorwerp der Indianen - totem symbool = aanduiding, teken, totem, vlag, zinnebeeld symbool van bangheid = haas, wezel symbool voor blankheid = lelie symbool voor domheid = ezel, koe symbool voor dood = kruis, taxis symbool voor drogist = eenhoorn, gaper, vijzel symbool voor geloof = kruis symbool voor geluk = hazenpoot, hoefijzer, klavervier symbool voor hoop = anker symbool voor huwelijk = ring symbool voor Kerstmis = kribbe, ster symbool voor lafheid = haas symbool voor liefde = hart, roos symbool voor macht = arend symbool voor moed = leeuw symbool voor onbedorvenheid = lelie,roos symbool voor onschuld = lam symbool voor overvloed = hoorn symbool voor overwinning = eikenloof, lauwerkrans, zegepalm symbool voor Pasen = ei, haas symbool voor reinheid = lelie symbool voor roem = lauwer(krans), laurier(krans) symbool voor slimheid = vos symbool voor traagheid - bed, ezel, slak, uil symbool voor vrede – duif, olijftak symbool voor wijsheid = uil symbool voor zachtheid en geduld - lam symfonie van Beethoven = Eroïca, Pastorale symbool van geestelijke macht - kromstaf symbool van gramschap - beer, egel, ever, haan, kameel, uil symbool van hebzucht - aap, (geld)buidel, pad, raaf, wolf symbool van hoogmoed - adelaar, leeuw, pauw, scepter symbool van onkuisheid - beer, bloed, bok, haan, pad, sirene, spiegel, zwijn symbool van onmatigheid - haan, raaf, zwijn symbool van trouw - ring symbool van verkiezingen - stembus symbool van vorstelijk gezag – koningsappel symfonie - muziekstuk symmetrisch – evenredig sympathie – genegenheid, medegevoelen, verwantschap, waardering sympathiek - aardig symptoom = aanwijzing, kenteken, teken synagoge - jodenkerk syndicaat = synd., vakvereniging synode = concilie, kerkvergadering, synoniem van. . . = zie het betreffende woord synthese = samenstelling, samenvoeging, samanvatting, verbinding synthetische grondstof - kunststof synthetische vezel = orlon syrinx - pansfluit, rietfluit Syrië, haven van - Latakia Syrië, hoofdstad van - Damascus Syrië, rivier in - Barada Syrische bijbelvertaling - Pechita Syrische godin = Astarte Syrische munt = piaster, pond Syrische stad - Aleppo, Damascus, Deir-ez-Zor, Haleb, Hama, Homs, Latakia Syrische slavenhoofdman - Eunus Syrjenen - komi systeem = leer, methode, regime, stelsel, werkwijze systeem van naamaanduiding = nomenclatuur systematiek - taxonomie systematisch = ordelijk, stelselmatig T taai = buigzaam, dor, droog, hardnekkig, kleverig, kras, lijzig, moeizaam, ongenietbaar, papperig, pezig, saai, schriel, soepel, stug, vervelend, voos taai en saploos - voos taai materiaal = leer taai snoepje = toffee taai-vloeibaar = viskeus taai wilgenhout – gard taaie – borrel, taaie grondsoort - klei, leem taaie lekkernij = noga, taai-taai taaie stof - stroop taaie twijg = teen taaie vloeistof = lijm, stroop taak = arbeid, functie, huiswerk, karwei, opdracht, opgave, plicht, verplichting, werk taak of ambt – functie taak of order - last taak van apostel = apostolaat taak van minister - ministersportefeuille taal = A.B., A.B.N.,dialekt, plat, spraak, tongval taal (lat.) - lingua taal der Boeddhisten = Pali, Sanskriet taal der ogen - ogentaal taal in Afrika = Haussa, Swahili taal in India = Austrisch, Dravidisch, Hindi, Hindostani, Pali, Tamil, Urdu, Vedi taal in Indonesië = Bahassa, Javaans, Maleis, Soendaas taal in Mesopotamië = Aramees taal in Oost-Afrika = Swahili taal in oud Griekenland = Attisch, Dorisch, Jonisch, Koine taal in Pyreneeën = Baskisch taal in Syrië ten tijde van Christus - Aramees taal in Voorindië - Dravidisch, Tamil taal in Zuidoost-Zwitserland = Rhaeto-Romaans taal op Ceylon = Singalees, Tamil taal op Kreta ten tijde van koning Minos = Minoïsch taal van Australië = Engels taal van Brazilië = Portugees taal van de heilige Boeddhistische boeken = Pali taal van een beschaafd volk = cultuurtaal taal van geboorteland = moedertaal taal van Peru, Chili, Bolivia, Argentinië = Spaans taal waarin onderwijs gegeven wordt = voertaal taaleigen – idioom taalfout - spelfout taalgebruik – woordkeus taalgebruiker – schrijver, spreker taal, gebruikelijke - voertaal taalgeleerde = filosoof,linguïst taalhervormer - purist taalklank – accent, foneem taalkunde = filologie, grammatica, linguïstiek taalkundige - linguïst taalkundige term = conjugatie, deelwoord, enkelvoud, gezegde, imperatief, lettergreep, lexicologie, meervoud, naamval, onderwerp, ontleding, praesens, rijm, semantiek, syntaxis, verbuiging (declinatie), vervoeging, voegwoord, voorvoegsel, voorwerp, voorzetsel, werkwoord, woord, zin taalman – tolk, vertaler taalmethode - berlitzmethode taalnieuwigheid = neologisme taaloefening = dictee, ontleding, opstel, thema taal op Ceylon - Pali, Tamil taal op Kreta - Minoisch taal van Australië - Engels taal van de heilige Boedh. Boeken - pali taalschat = idioom taalpsycholoog - psycholinguist taalstudie - filogolie taalteken = foneem, morfeem, woord taalverbetering - correctie taalvitter = purist taalwetenschap = filologie, linguïstiek, taalkunde taalwonder - glossolatie taalzuiveraar = purist taalzuivering = purisme taanbaas - taander taankleur - bruingeel taankleurig = tan, tanig taart - cake, gebak taartjeswinkel - banketbakkerij taats - spijker, tap taatstol - zettol tabak - baai, herenbaai, pruim, shag tabakbewerking - fermentatie tabakgisting – aging tabak kauwen - pruimen tabaksarbeider = kerver, sigarenmaker tabaksartikelen – rookwaren tabaksgebruiker – pruimer, roker tabakskorf = kanaster, knaster tabaksproduct - pruim, shag, sigaar tabakspijpTurks) = nargileh tabaksprodukt = pruim, shag, snuif tabaksrol - karot tabakssoort = havanna, Kentucky, manilla, sumatra, varinas, virginia tabakvebouwer – tabakker tabakvergif - nicotine tabbaard - gewaad, pij, robe, staatsiekleed, toga tabbert – robe tabbertje - pulstar tabee - adé, aju, adie, adieu, adios, ajuus, gegroet, saluut, vaarwel, vale tabel – invulstaat, lijst, naamlijst, register, rol, rooster, staat, tafel tabellen – staatwerk tabel of rol – lijst tabel op papier - rooster tabernakel - altaar, hut, tempel, tent tabernakelkelk = ciborie tabernakel kleed = conopeum, dwaal tabes dorsalis = ruggenmergstering tableau = lijst, register, rol, schilderij, tafereel, overzicht tablet – dragee, pastillepil, plak tablier – schootsvel, voorbaan taboe – onschendbaar, verboden taboeret = kruk, poef tabula = lijst, schrijfplankje, tab, tabel tabletje = pastille tabouret - krukje, pianokruk, poef tabijn - taf tache de beauté - schoonheidsvlek tackelen - aanvallen tachygraaf = snelschrijver taciturniteit = geheimhouding, stilzwijgendheid tact – bekwaamheid, beleid, gevoel, slag tactiek - methode tactisch = handig tactische eenheid = eskadron tactoos - onkies tactvol – kies taddik - vuilik tael – liang tafa - buidelmuis tafel = aanrecht, abacus, bureau, dis, dressoir, maaltijd, tabel tafelbediende – spen tafelberg = mesa tafelbord = (Eng.) plate, telloor tafeldoek = servet tafeleend - roodkop, roskop tafelen = dineren, eten, lunchen, ontbijten, souperen tafelfles = karaf tafelgast – eter tafelgenoot – disgenoot, gast tafelgerecht - spijs tafelgerei = bestek, bord, lepel, mes, serviesgoed, terrine, vork tafelgezang - drinklied tafelgoed – bord, laken, linnen, servet, vingerdoek tafelhouder – restaurateur tafelkleed - tafellaken tafellaken. = am(m)elaken tafellaken van Engels wasdoek - napkin tafelland = hoogvlakte, plateau, terras tafelland in Azië – Iran tafellinnen – damast, laken, vingerdoek tafelmatje - onderzetter tafelment - hoofdgestel tafelrede – toast tafelronde - conferentie tafelschuimer = bietser, klaploper, parasit, uitvreter tafeltennis = pingpong tafeltje – etagère tafel voor eten klaarzetten - dekken tafelvriend - disgenoot, eter, gast tafelzang = drinklied tafereel = afbeelding, gebeurtenis, panorama, schilderij, schildering, schouwspel, situatie, tableau, tekening, toneel, vergezicht, voorstelling taffetas - taf tagrijn = knorrepot, voddenman taguaboom - ivoorpalm tahgeit - hemitragus Tailand, munt in - baht, satang, tikal taille – gedaante, leest, middel, snit tailleur = kleermaker, snijder tak = afdeling, arm, boomscheut, branche, ent, geslacht, loot, rijs, spruit, stek, twijg, zijweg takbloeiend - ramifloor tak der geneeskunde = chirurgie tak die in een andere boom wordt gehecht = ent tak van berkenhout = berkerijs tak van de genetica - mendelism tak van handel = branche tak van wetenschap = geneeskunde, filosofie, linguïstiek, natuurkunde, rechten, scheikunde, techniek, wiskunde takel – dommekracht, gei, hondefok, karnaatje, katrol, penter, staggermaat, strietser, talie, trijs, wipgerei,omtakel takelage - want takel, deel van een - blok, loper takelen – opbeuren, ophalen, ophijsen, optuigen, ranselen takelmeester – takelaar takel op schepen - lier takelwerk - takelage takien - sao takje = ent, loot, roe, roede, rijs, stek, teen, twijg takje waaraan bokking geregen wordt - speet takkenbos - mutsaard, mutserd, rijsbos tak of stek - loot takrestant = knoest, kwast taks = accijns, belasting, dashond, heffing, maat, portie, recht takt = beleid taktloos - grof, lomp tak van sport – 2 go 4 golf, judo, kolf, polo 5 jagen, rugby, skien 6 boksen, dammen, duiken, hockey, roeien, surfen, tennis, turnen, vissen, zeilen 7 biljart, cricket, crocket, curling, fietsen, handbal, honkbal, ijssport, kaatsen, kegelen, korfbal, roeien, rugby, schaken, slagbal, softbal, vliegen, voetbal, voetbal, zwemmen 8 atletiek, beugelen, grensbal, puzzelen, schermen, speedway, springen, 9 badminton, biljarten, schaatsen, volleybal, worstelen 10 wielrennen, windsurfen 11 kogelstoten, speerwerpen, tafeltennis, verspringen tal = aantal, getal, gros, hoeveelheid talaar - toog taleke - tersel talen = begeren, hunkeren, smachten, verlangen talenkenner = polyglot, tolk talent = aanleg, begaafdheid, bekwaamheid, gave, genie, geschiktheid, kundigheid talentloos - onbegaafd talentvol = begaafd, geniaal, knap, talentrijk talg = smeer, talk, vet tali (Ind.) = touw talie – katrol, penter, scheepstakel, striets, takel taliën - takelen talio- wedervergelding talisman = amulet, fetisj, mascotte, totem taliter qualiter - middelmatig talk = huidsmeer, ongel, smeer(sel), vet talkaarde - bitteraarde, magnesia talkpoeder, zeer fijn - pluimwit talkspaat - magnesiet talloos – legio, oneindig, ontelbaar, veel talloosheid = infiniteit, onbegrensdheid, oneindigheid, ontelbaarheid talm – treuzel talmachtig - temerig talmen = aarzelen, dralen, sammelen, temen, teuten, toeven, tragen, treuzelen talmend = aarzelend, besluiteloos, leuterig, temerig talmer = draler, treuzelaar talon – souche talonneren – aandrijven, aaaanzetten talpa = kolbak talrijk – legio, omvangrijk, onnoemelijk, veel(vuldig), velerlei talrijkheid = hoeveelheid, sterkte talud = afgang, berm, glooiing, helling, schuinte, wegberm, wegkant, wegrand tam = gedwee, getemd, gewillig, handelbaar, kalm, mak, meegaand, rustig, veredeld, volgzaam tamaricacee - tamarisk, tamarix tam maken = dresseren, temmen tamarinde = assem tamarindekoekjes - assemkoekje tamboer – slagwerker, trommelaar, trommelslager tamboeren - trommelen tamboerijn = rinkelbom, trommel, trom tamboerkorps – drumband tamboermeisje - majorette tamelijk - aardig, behoorlijk, betrekkelijk, draaglijk, enigzins, matig, middelmatig, nogal, passelijk, redelijk, schappelijk, schikkelijk, vrij tam gemaakt – getemd tam gevogelte – pluimvee tamheid - gedweeheid tamelijk oud = bedaagd, bejaard tam maken - temmen tamme buffel = karbouw tamme kastanje – marron tamp – eindje, uiteinde tampen – luiden, kleppen tamper – rins tampon - kussentje tamtam = drukte, gong, lawaai, ophef, spats, trom(mel) tand = element, hoektand, incisief, kies, snijtand, uitsteeksel tandaanslag - plak tandaantasting - caries tandafslijting - mylolyse tandarm dier = a(a)i, armandillo, glyptodont, gordeldier, luiaard, miereneter, tamandoea, yurumi tandarmen - edentata tandarts = dentist tandbederf = cariës, wolf tandbeen - dentine, elp, ivoor tandbeschrijving = odontografie tandcrème – pasta tandel - sleutel tandeloos dier = aal, aai, aardvarken, ai, gordeldier, luiaard, miereneter tandeloze kaak – kevel tandem - koppel tandemail = glazuur tanden - scherpen tanden betreffend = dentaal tanden en kiezen = gebit tanden vullen = plomberen tandglazuur = email tandheelkundige = dentist, tandarts tandil (Ind.) = opzichter, ploegbaas, tandkarper - guppy, microcyprium, periscoopvis tandkasontsteking = alveolitis tandklank = dentaal tandmerg - pulpa tandoe (Indn.) = draagbaar, draagstoel tandpijn - odontalgie tandrad - kamwiel tandsteen = odontoliet tandterging - tantalisering tandvlees = gagel, gingiva, kevel tandvleesontsteking = gingivitis tandvormige bovenzijde van oude stads = en burchtmuren = kanteel tandvulling = plombeersel tandwalvis - cachelot, dolfijn, narwal, odontocetum, potvis tandwiel = tandrad tandwolf = cariës tandzaad - bidens tandziekte - caries, parodontose tandzenuw - pulpa tanen – afnemen, verbleken, verflauwen, verminderen tang = feeks, furie, heks,helleveeg, kenau, kol, kreng, nijper, serpent Tanganjika en Zanzibar = Tanzania tange - zandrug tangens = tg., raaklijn tangent = raaklijn, springer tangentpunt – raakpunt tangetje - pincet tanimbar, hoofdplaats op – Saumlaki tang met gebogen punten – ravenbek tang of feeks – heks tanig – gebruind, vaalgeel tanig vaal - bruin tank – bak, gevechtswagen, opslagruimte, pantserwagen, reservoir tankafdeling - eskadron tankboot - tanker tanken – laden tanker – olieboot, tankschip tankplaats = benzinestation, pomp tannine = looistof, looizuur tantalich - kwellend tantalium - tantaal tante – meu, moei tantième = tant., winstaandeel tantième, iemand die - geniet - tantièmist tantum = bedrag, som Tanzania, berg in - Kilimandjaro tap = deuvik, kraan, spon, stop, ijskegel tap = (geneesk.) tampon tape – band(je), plakband tapedeck – bandrecorder taphuis – cafe, kroeg tap in vat = spon tapijt = Axminster, Deventer, gobelin, karpet, kelim, kleed, loper, pers, Perzisch, Smyrnaas, vloerkleed, wandkleed tapijt aan de muur – gobelin, wandkleed tapijtachtige stof – kelim tapijtje – mat tapijtweefsel – kelim, pers tap in vat – spon tapioca – cassave tapisseerder – behanger tapisseren – behangen tapisserie – bekleding, wandtapijt tapisvissen - mormyriformes tapisserie = tapijtwerk tapissier - behanger tapkast = bar, buffet, schap, schenkbank, toog tapoen - stop, tap tappelings uitstromen - gutsen tappen – draadsnijden, schenken tapper – herbergier, kroegbaas, schenker, waard tapperij – bar, cafe, herberg, kroeg, taphuis, taveerne taps = gerend, kegelvormig, konisch taptemelk – ondermelk taptoe – avondappel – signaal tapuit - stag tapvergunning = verlof tapvormig - taps tapijt - kleed, loper tapijtachtige stof - kelim tapijtwerk - tapisserie tapijtweven, manier van - basse-lisse Tarakan, haven op - Lingkas Tarapaka, hoofdstad van - Iquique tarantel - wolfsspin tarbot = terrebut tardief - laat tarief = bedrag, prijs, prijslijst tarn = karwei, torn tarnen – tornen tarokkaart = excuse, mongur, pagato, skus tarra = aftrek, korting, rabat, reductie, vermindering tarra, de- vaststellen - tarr(er)en tarsel – valk tartaar - biefstuk Tartaar = Mongool, Rus Tartaarse melkwijn = kefir Tartaarse republiek, hoofdstad van de - Kazan Tartaarse tent uit dierenhuiden = kibitka tartarentent – kibitka tartar - wijnsteen tartarus - hades, hel tarten = aandurven, pesten, plagen, prikkelen, sarren, tergen, trotseren, uitdagen, uitlokken, verzoeken tartend - uitdagend tartuffe = huichelaar, schijnheilige tarwe = graan, koren, spelt, triticum, weit tarwegras – kweek tarwekorel – graankorrel tarwesoort - spelt tarwestro, gekamd - glui tas – aanbeeldje, buidel, draagmap, etui, foedraal, hoes, hoop, karbies, klamp, koker, kop, mijt, opeenhoping, schuur, stapel, valies, zak tas hooi – opper tasje voor geld - beurs Tasmanië, hoofdstad van - Hobart tassen – ophopen, opstapelen, schelven, wegstouwen tast = aanraking, betasten, bevoelen, gevoel, touche tastbaar - duidelijk, merkbaar, palpabel, voelbaar, zichtbaar tasten = aanraken, bevoelen, toucheren, voelen tasten naar iets - zoeken taster - voelspriet tastorgaan – antenne, tentakel tastzin – gevoel, tangoreceptie tastzin betreffende = haptisch tater = babbel, bek, mond, snebbel, snater, snavel, trichofytie tateraar – babbelaar, knoeier, kwebbelaarmorser tateren – babbelen, keuvelen, kletsen, kwebbelen, kwetteren, praten, snateren, tetteren tater, houd(t) je - zwijg(t) tater of bek - mond tan = t tauriden - meteoren taurus = stier taveerne = doening, estaminet, herberg, kroeg, slijterij, staminee, tapperij, wijnhuis tawarren (Indn.) = afdingen, pingelen taxateur – prijsbepaler, schatter, waardeerder taxatie = raming, schatting taxeren = begroten, keuren, ramen, schatten, waarderen taxi – cab, huurauto taxichauffeur zonder vergunning - snorder taxidermist = opzetter, preparateur taxodiacee - cypres, manmoetboom, moerascypres, parasolboom taxus = ijf t.b.c. = tering, tuberculose teak - djati team - elftal, gezelschap, groep, ploeg teamgenoot - medespeler te aller tijden – altijd, eeuwig, immer te baat nemen – aanvatten, opperen te begrijpen – begrijpelijk, duidelijk te bejammeren = betreurenswaardig, regrettabel te berde brengen = opperen, voorslaan, voorstellen te betalen schulden = passiva te betalen wissel – accept te betreuren - jammer te bewijzen stelling = hypothese, these, thesis te binnen schieten – invallen te boek stellen – noteren, opschrijven te boven gaan - tarten te dezer plaatse = alhier, hier, h.l., (hoc loco) te dien tijde = daarom, daarvoor, destijds, toen te doen = doenlijk, mogelijk te dol – gek, krankzinnig te dragen - draagbaar te drinken geven = drenken, laven, tappen te duur betalen - bekopen te eniger tijd = eenmaal, eens, nog, ooit, weleens te eten geven = spijzen, voeden, voeren, zogen te gast vragen – inviteren te gast zijn – logeren te geef - spotgoedkoop te gehaast – overijld, voorbarig te gek – gaaf, onzijs te gelegener tijd = t.g.t te gener tijd = nimmer, nooit te genezen = geneeslijk te gevoelig = overgevoelig, sentimenteel, teerhartig, weekhartig te goeder trouw = argeloos, bonafide, eerlijk, oprecht te gronde gaan – bederven, slopen, vervallen te gronde richten - ruïneren, verwoesten te grote gevoeligheid - overgevoeligheid, sentimentaliteit te gunstig = geflatteerd te haastig = overijld te herroepen = herroepbaar, revocabel te hoge bloeddruk = hypertensie te hoog – onbereikbaar te horen komen - vernemen te hoop lopen - stromen te huis – home te hulp komen - assisteren te keer gaan = razen, tieren, uitvaren te kennen geven – aankondigen, bekendmaken, annonceren, uiten te kerk gaan – tempelen te koop – veil te koop aanbieden – veilen te koop lopen - koketteren te kort schieten – falen te nkrap zijn - gespannen te kwader trouw = bedrieglijk, doleus, malafide te laat = overtijdig, tardief te lage bloeddruk = hypotensie te lang geslapen – verslapen te lijf gaan – benaderen te maken hebben met - betreffen te midden van = tussen te onpas = importuun, ongelegen te oud = overjarig te paard – bereden te rijp – overrijp te schandemaking – afgang, blamage te snel – overgauw te spreken - tevreden te uwent = a costi te veel = onmatig, over, overbodig, overdreven, overmaat te verdragen = draaglijk, duldbaar, supportabel, tolerabel te vervangen door = subsidiair te vervullen plicht = opgave, taak te voet afleggen - belopen te volgen weg = parcours, route te voorschijn komen = opdagen, opdoemen, opstaan, uitkomen, verschijnen te voorschijn kuchen - ophoesten te voorschijn roepen – evoceren, evoqueren te vorderen – opeisbaar, tegoed te vorderen bedrag - tegoed te voren - vooraf te vroeg = prematuur, ontijdig, voorbarig te water laten - dopen te weinig – tekort te werk gaan - handelen te weten = namelijk, sc., tw. te weten komen - vernemen te zeer = (muz.) troppo te zelfder plaatse = ibidem te zijner plaatse = s.1. te zijner tijd = eens, ooit, t. z. t. te zuinig – gierig te zwaar – ontilbaar te zwaar laden – overladen te zware belasting - overlast teacosy – theemuts tearoom - theesalon technicus = monteur,Ingenieur, Ir., w.i., werktuigkundige techniek - vaardigheid technisch naslagwerk = vademecum technische dienst = td. technische school = m.ts., u.ts., h.t.s., th. teckel - dashond teddyboy = beatnik, halbstarke, nozem teder (muz.) = amoroso, dolce teder = aandoenlijk, broos, delicaat, frêle, gevoelig, hartelijk, innig, lief, liefdevol, mild, teer, warm, week, zacht teder en aardig – lief tederheid – gevoeligheid, zachtheid teef – turfschop teek – aardworm, tapkast teelaarde – bladaarde, bouwvoor, compost, erft, humus teelbal - testikel teelt = aanplant, bouw, cultuur, kweek, verbouw, voortplanting teeltkeus = selectie teeltlaag - cambium teeltweefsel – cambium teem – zanik, zeur(kous) teemachtig – lijmerig, slepend teems = (melk)zeef teemsen – filtreren, ziften teen = ent, griendhout, loot, rijs, takje, toon, twijg, wijm, wilgenloot, knoflookbol teenaandoening – klauwteen, likdoorn teenager = tiener teener - bakvis teenganger - hond, kat teen of twijg - loot teenwilg = wiedauw teer – aandoenlijk, asfalt, bitumen, breekbaar, broos, bros, delicaat, fragiel, frêle, fijn, gevoelig, goudon, iel, kwetsbaar, pek, poppig, slap, subtiel, tenger, week, weerloos, zacht, ziekelijk, zwak teerachtig - kwetsbaar, sentimenteel, terig, week, zwak teerbemind – innig teer en slap – zwak teer en tenger – rank teer en zacht – teder, week teergeld - reisgeld teerhartig = gevoelig, kwetsbaar, liefderijk, week, zachtaardig teerhoudend schoorsteenroet - bister teerkleurstof = aniline teerkost = eten, verblijfkosten, voedsel teerling = dobbelsteen, lot, kubus teerling van metselwerk = porring, stiep teerolie = carbolineum teerproduct - pek teerverfstof - reginaviolet tegader – bijeen, gezamenlijk, samen, tegelijk, tezamen, vereend tegel = estrik, klinker, plavuis, steen, tichel, vloersteen, wandsteen tegelen - plaveien tegelijk – gelijktijdig, samen, tevens, tezamen tegelijk erbij gevoegd - daarbij tegelijkertijd = direct, gelijktijdig, meteen, simultaan, tevens tegelsteen - estrik tegelijk zijn op twee plaatsen – bilocatie tegelstempel – stamp tegemoed gaan - tegengaan tegemoetkomend = coulant, voorkomend, welwillend tegemoetkoming = concessie, faciliteit, subsidie tegen = ad, anti, contra, para tegenaanval - counter tegenantwoord – dupliek tegen brand gewaarborgd - brandvrij tegen de bierkaai = vergeefs tegen de kosten opwegend = lonend tegen de wet = clandestien, illegaal tegen de wil – ondanks tegen de wind opzeilen - laveren tegen elk aannemelijk bod = te.a.b. tegen elkaar aan = aaneen tegen gelijke waarde = a pari tegen het eind = s. f. (sub finem) tegen het genoemde – ertegen tegen het lijf lopen – vonden tegen iets zijn - gekant tegen schade gedekt = verzekerd tegen wind opzeilen = laveren tegenantwoord = dupliek, repliek tegenbeeld = contrast, pendant tegenbevel = contra-order tegenbeweging - reactie tegenbewijs = revers tegenbezoek = contravisite tegendeel = antoniem, tegen (over) gestelde tegendeel van verheven - laag tegendeel van wild - mak, tam tegen de grondwet - anticonstitutioneel tegen de kerk – anticlericaal tegendraads - bokkig tegendronk = contra-toost tegeneis = reconventie, recriminatie tegen elkaar aan – aaneen tegen elke prijs verkopen - ramsjen tegengaan – bestrijden,verstoren tegengewichten gelijkmaken = uitbalanceren tegengesteld - antipodisch, contrair, invers tegengestelde van - antoniem, contrarie tegengestelde = tegendeel, tegenovergestelde tegengestelde kant = andersom tegengestelde van solo = tutti tegengif = anticorps, antidotum, antitoxine tegengif van slangen - antiserum, antitoxine, antiverine tegengif, stof die - kan doen ontstaan - antigeen tegenhanger = antitype, contrast, pendant tegen hetn christendom - antichrist tegenhouden – aanhouden, afremmen, arrêteren, belemmeren, beletten, beschutten, stuiten, stutten, verhinderen, vertragen, weerhouden, weren tegenhouding = repressie tegeningenomenheid - antipathie tegenkampen = bestrijden tegenkandidaad – mededinger, opponent, rivaal tegenkandidate – rivale tegenkant = keerzijde tegenkanting = oppositie, verweer, verzet, weerstand tegenkomen – aantreffen, ontmoeten tegenmaatregel – retorsie, vergelding tegennatuurlijk = abnormaal, onnatuurlijk, pervers tegenoffensief = tegenaanval tegenover = anti, jegens, para, to. tegenovergesteld = andersom, antithetisch, contrair, contrarie, polair, tegendeel tegenovergestelde = andersom, antoniem, antithetisch, contrair, tegendeel, tegengestelde tegenovergestelde van af = aan tegenovergestelde van prijs = niet tegenovergestelde van roet - sneeuw tegenovergestelde zijde = keerzijde, ommezijde tegenoverstelling = antithese, contrast tegenover het zenith staande voetount – nadirt tegenpartij – bestrijder, opponent, rivaal, tegenstander, rivaal tegenpartij, tegen wie met opgewassen is - portuur tegenpartij van gelijke kracht – portuur tegenpruttelen – knorren, mopperen, morren tegenslag = echec, nadeel, ongeluk, panne, pech, contrecoup, mankement, ongeluk, onheil, panne, pech, rampspoed, scha, schade, sof, strop, tegenspoed, tegenvaller, weerslag tegenslag lijden - sukkelen tegenspartelen = protesteren, verzetten tegenspel - weerwerk tegenspeler – antagonist, opponent, vijand tegenspoed = contrecoup, echec, ongeluk, onheil, pech, ramp(spoed), sof, strop, tegenslag, weerslag tegenspoed hebben - sukkelen tegenspraak – antilogie, contradictie, loochening, protest, verweer, verzet, loochening, ontkenning tegenspreken - ontkennen tegenstaan = afschrikken, mishagen tegenstand – afweer, belemmering, oppositie, protest, reactie, verweer, verzet, weerstand tegenstander = antagonist, anti, bestrijder, opponent, opposant, rivaal, tegenpartij, vijand, weerstrever tegenstelling = antithese, contrast, contrarie, cintroverse, verschil tegenstelling van man - vrouw tegenstelling van mens - dier tegenstoot – counter, riposte tegenstoot doen = riposteren tegenstreven = dwarsbomen, reageren, tegenwerken, verzetten, tegenstrevend = dwars, tegendraads, weerspannig tegenstrever – opponent, reactionair, vijand tegenstribbelen – protesteren, protesteren, spartelen, tegenwerken tegenstribbelend = schoorvoetend tegenstribbeling - captie tegenstroom - tegenpartij, wintij tegenstrijdig - contradictois, contrair tegenstrijdigheid = antilogie, antinomie, contradictie, discordantie tegenstrijdigheid die onoplosbaar is = antinomie tegenstroom = tegentij, wantij tegentij - tegenstroom tegenvallen = teleurstellen tegenvaller = echec, flop, klap, misrekening, pech, slag, sof, strop, tegenslag, teleurstelling tegenvoeter = antipode tegenvoorstellen doen – remonstreren tegenweer – verdediging, verweer tegenwerken – bemoeilijken, contramineren, dwarsbomen, hinderen, saboteren, verzetten tegenwerkend = contrair tegenwerking = antagonisme, oppositie, reactie, remming, sabotage, weerstand tegenwerpen – bestrijden, hinderen, opponeren, opwerpen, verzetten tegenwerping = aanmerking, bedenking, bezwaar, maar, objectie, opwerping tegenwerpingen maken = maren, opponeren tegenwind - tegenslag tegenwoners = antoeci tegenwoordig = aanwezig, heden(daags), huidig, nu, praes(ens), present, thans, vandaag tegenwoordige tijd - praesens tegenwoordigheid = aanwezigheid, bijzijn, presentie tegenzang = antifoon, antistrofe, beurtzang tegenzijde – keerzijde tegenzin = afkeer, aversie, gruwel, hekel, ongaarne, onwil, rabcune, weerwil, walging, weerzin tegenzin gevend = taedieus tegenzon - bijzon tegoed = debet, inbaar, krediet, surplus, vordering tegoed op spaarbank = inleg tehuis – adres, asiel, home, honk, thuis, inrichting, instelling tehuis der Asen = Asgard tehuis der Griekse goden - Olympus teil = bak, kom, kuip, tob, tobbe, wasbak teint = gelaatskleur, kleur, tint teisteren = aantasten, folteren, kwellen, pijnigen, plagen, schaden tekeergaan – briesen, brullen, opspelen, razen, schreeuwen, snauwen, tieren, uitvaren, woeden teken = aanduiding, aanwijzing, bewijs, blijk, hiëroglief, kruis, merk, neum(a), rune, segno, sein, sema, signaal, stempel, stigma, streep, symbool, symptoom, wenk teken (dierk,) – ixodidae teken dat gebruikt wordtdoor paleografen (kenners van oude geschriften) - metron teken in de heraldiek = adelaar, dekkleed, helmbos, helmteken, leeuw, schild teken in wapenkunde - adelaar, balk, helm, leeuw teken onder de letter c = cédille teken van bastaardij in wapen - balk teken van blijdschap - lach teken van dierenriem - Aquarius, Aries, Boogschutter, Cancer, Capricornus Gemini, Kreeft, Leeuw, Leo, Libra, Maagd, Pisces, Ram, Sagittarius, Schorpioen, Scorpius, Steenbok, Stier, Taurus, Tweelingen, Virgo, Vissen, Waterman, Weegschaal teken van eerbied. - buiging, knieval, revérence teken van overgave = chamade teken van overwinning - erepalm teken van paleografen = metron teken van rang = balk, pluim, streep, ster, stip teken van rustpoos - pauze, sein teken van verdriet = snik, traan teken van waardigheid = ambtsketen, insigne, kardinaalshoed, keten, kroon, mijter, rijkszwaard, scepter, staf, tiara, toga, zwaard teken van weglating - caret tekenaap - pantograaf tekenaar – constructeur, illustrator, schetser tekenachtig = beeldend, expressief, merkwaardig tekenbehoefte - podlood tekendoek - merklap tekenen – afbeelden, illustreren, ontwerpen, schetsen, signeren tekenend – kenmerkend, kenschetsend, typerend tekenfilm = cartoon tekengerei = boogpasser, calqueerpapier, crayon, gomelastiek, grafiet, griffel, gom, gum, haarpasser, houtskool, inkt, krijt, lat, lineaal, mal, maatlat, meetlat, oreillonpasser, pantograaf, passer, pastel, pen, penseel, potlood, sjabloon, stift, stuf, tekenaap, tekenmal, tekenpen, tekenplank, tekenpotlood, tekentafel, trekpen, vlakgom tekengerei met vilt - stift tekengerei voor het schaduwen - doezelaar tekenhoutskool – buskool teken in de schrift - accolade tekening = afbeelding, dessin, illustratie, patroon, prent, schets, tafereel, voorstelling tekening met bouwplan – bestek tekeningverhouding – schaal tekening voor stoffen - dessin tekenkrijt - conté, crayon tekenlap - merklap tekenlat – lineaal tekenliniaal – meetlat tekenmachine - plotter tekenmap = portefeuille teken of sein – tip, wenk tekenpassertje = oreillon, orillon tekenraadsel - rebus tekens geven - seinen tekenstift - krijt, pastel tekenstift van gips - krijt tekenterm = arceren, contour, delineatie,doorsnede, mistekenen, ontwerp, oogpunt, perspectief, plattegrond, profileren, projectie, schaduwen, schets, stileren, tracé, uitdoezelen, vertekenen tekenverhaal – beeldverhaal, strip tekenvoorbeeld = mal, model tekort = defect,deficit, derving, fout, gaping, gat, gebrek, gemis, krimp, leemte, manco, schaarste tekort doen – misdelen, verstoten tekortkoming - euvel, gebrek, gemis, leemte, mankement, manco, ondeugd tekortschieten – falen, mankeren, mislukken tekst – beschrijving, bijbelplaats, geschrift, kopij, libretto, redactie, script, versie tekstboek = libretto tekst, de betreffende – tekstueel tekstdeel – alinea tekstplaatje - button tekstueel = letterlijk, woordelijk tekstuitgave = editie, publicatie tekst verbeteren - corrigeren tekstverbetering = emendatie tekstverklaring = exegese, uitleg tektiet - Australiet, Billitoniet, Moldaviet tektonisch verschijnsel (geologie) - breuk(vorming), plooiing, opheffing tel = even, moment, ogenblik, seconde telefoneren – bellen, opbellen telefonisch kopiëren - faxen telefoon = tel., verspreker telefooncel - spreekcel telefoongek - hijger telefoonjuffrouw - telefoniste telefoonregister – klapper telegraaf - morsetoestel telegraaf restant - tr. telegraferen = seinen telegrafisch koersbericht onder beurstijd = tape telegrafisch overgebrachte afbeelding = telefoto telegrafist – marconist, seiner telegram – depêche, draadbericht, kabelbericht telegram-adres = tel. adr. telegramstijl – code telecopieerder – telex, telefax telen – aanplanten, fokken, genereren, kweken, opwekken, planten, verbouwen, voortbrengen teler = kweker, planter, tuinder, verbouwer telescoop – sterrenkijker, verrekijker teleurgesteld = beteuterd, misnoegd, ontgoocheld, ontmoedigd, sip, sof, teleurstellen – benadelen, beschamen, duperen, tegenvallen teleurstellend = betreurenswaardig, flop, jammerlijk, onbevredigend, sneu teleurstelling - afknapper, deceptie, desillusie, misrekening, pech, sof, strop, tegenslag, tegenvaller, strop televisie – tévé televisieband – ampex, video televisiebelasting - kijkgeld televisiecontrolescherm – monitor televisiekrant - teletekst televisieprojectieapparaat – eidophor, streamer televisiescherm = beeldbuis televisiestichting = S.T.E.R., N.O.S. telex – seintoestel telfout - vertelling telg – afstammeling, boomloot, kind, loot, nakomeling, nazaat, scheut, spruit, stek, tak telgang = telpas telganger - hakkenei, pacer, tel(der) telg of peuter – kind telkenmale - telkens telkens – aanhoudend, almaar, altoos, alweder, dikwijls, gedurig, geregeld, herhaaldelijk, steeds, telkenmale, voortdurend telkens herhaald - gestaag telkens weerkerende factor - repetent tellen – achten, afturven - cijferen, nummeren, rekenen teller – cijferaar, rekenaar teller bij biljarten = markeur tellurisch = aards, terrestisch, werelds tellurium - telluur telmachine in een winkel - calculator, kasregister, kassa, kassa telnoot – okkernoot teloor – schotel teloorgang – ondergang telpas - telgang telraam – abacus, tuimelaar telwoord - al, alle, ander, andere, beide, eerste, enige, geen, laatste, menig, middelste, mille, tal, veel, vele, een, twee, enz., sommige, zoveelste telwoord (ontkennend) – geen, niets temee - aanstonds, allngs, bijna, dadelijk, direct, meteen, nagenoeg, straks, talmen, temet, weldra, wellicht, zoëven, zopas temen - aarzelen, dralen, dreinen, lijmerig, lijzig, talmen,temerig, teuten, treuzelen, talmen, zalven, zaniken, zemelen, zeuren temer – zeur(der), zeurkous, zeurpot temerig – dralend, langzaam, lijmerig, lijzig, talmachtig, talmend, vervelend, zeurend, zeurig temerij - zeurderij temet – aanstonds, allengs, bijna, bijwijlen, eventueel, meteen, misschien, mogelijk, nagenoeg, schier, soms, terstond, weldra, wellicht temmen = africhten, bedwingen, beteugelen temmen van dieren - dresseren temmer – africhter, dompteur, dresseur tempeest = noodweer, onweer, orkaan, storm, tornadó tempel = bedehuis, godshuis, heiligdom, kerk(gebouw), moskee, pagode,synagoge tempel met rondom twee zuilenrijen - dipteros tempel der muzen = museum tempel in Azië - pagode tempel van Pallas Athene op deAkropolis - Parthenon tempeldeel - cella tempemdienaar - priester tempelgraf - mausoleum tempelheer - tempelier tempelorde - Johannieterorde, Maltezerorde, tempelieren tempelridder - tempelier tempelruimte voor Godsbeeld - cella tempelslaap - incubatie temperament = aard, natuur, spirit, vurigheid temperementvol – vurig, warmbloedig temperatuur = hitte, kou, koude, verhoging, warmte temperatuur beneden nul = vorst temperatuur even boven het vriespunt - dooi temperatuurmeter – koortsmeter, thermograaf, thermometer temperatuur opnemen - tempen temperatuurregelaar = thermostaat temperatuurschaal = Celsius, Fahrenheit,Réaumur temperatuur van het lichaam - koorts temperen - adouceren, afkoelen, afremmen, bedaren, beperken, matigen, minderen, verzachten tempering - matiging tempermes – spatel, verfmes tempert een beweging - rem tempestatief - bulderend, onstuimig, stormachtig tempo = maat, snelheid, speed, spoed, vaart tempometer = metronoom temporair = tijdelijk, temporeel temporiseren = rekken temptatie - kwelling, plaag, ramp,teistering, verzoeking tèn aanzien van = t. a. v. ten achtste - octavo ten algemenen nutte = t.a.n. ten bate van = t.b.v. ten bedrage van = ad ten dele = deels, gedeeltelijk, half ten dele schrijven - afkorten ten derde – tertio ten dienste zijn - dienen ten doel gesteld – bedoeld ten doop houden - dopen ten duizend - promille, permille ten eerste = eerstens, opdat, primo ten einde = afgelopenom, opdat ten einde raad = radeloos ten gebruike geven = lenen ten gevolge – door, wegens ten gunste van = t.g.v. ten halve breken - knikken ten honderd = percent, procent, pct. ten jare = anno, a, o ten kwade veranderen = verdraaien, vervalsen ten laatste = (uit)eindelijk, last, onlangs, tenslotte, toen ten laste van - t.l.v. ten naaste bij = bijna, omstreeks, omtrent, ongeveer ten name van = t.n.v. ten nutte maken = utiliseren ten nutte maken van – utilisatie ten offer brengen - opofferen ten onder brengen = fnuiken ten onder gaan - kelderen, vallen, vergaan, verloederen ten ondergang neigen = tanen ten opzichte van – betreffende, t.o.v. ten slotte = eindelijk, l. s., tl., lest ten stelligste- nadrukkelijk, uitdrukkelijk, waarlijk ten tijde = p. t (pro tempore) ten tonele brengen - opvoeren ten tweede = secundair, secundo, tweedes ten uitvoer brengen – voltrekken, volvoeren ten val komen – struikelen, vallen ten verkoop zending voor rekening van de afzender – consignatie ten volle – geheel, totaal ten volle vooruit – voluit ten zeerste – hoofst, grotelijks ten zevende – septimo tenakel – zethoutje tenant - schildhouder tendens = bedoeling, moraal, neiging, pointe, stemming, strekking, tendentie, teneur, trend tender – aanhangwagenkolenwagen, spoorwagen, tenen mand = ben, bun, kaar, korf teneinde - om, opdat teneur = strekking, tendens tengel = angel, hand, lat, poot, vinger tengelen – prikken, steken tenger – broos, frele, graciel, iel, mager, pieterig, rank, slank, smal, teer, zwak tenger en smal - rank tengevolge – door tenietdoen – delgen, vernietigen tenietdoening - redhibitie, nullificering, opheffing, vernietiging tenietdoening van koop = redhibitie tenietgaan = verdwijnen Tennessee, hoofdstad van - Nashville tenminste = althans,minimaal, minstens tennisarm - epicondylitis, tendoperiostitis tennisspel - lawntennis tennisterm = ace, backhand, deuce, dubbelspel, enkelspel, forehand, game, love, net, netbal, racket, serveren, service, set, smash tenor – zanger tensie - druk tenslotte – eindelijk, enfin, tent – marktkraam, shelter tent (Bijb.) - tabernakel tentakel – antenne, vangarm, voeldraad, voelhoorn, voelspriet tentamen – proef, voorexamen tentatie = kwelling tentdoek - tentzeil tenten = peilen, sonderen tentenkamp = legerplaats, camping tenten opslaan – legeren tentje – stalletje tentlat - strevel tentmodel - shelter, huttent, dwarsslaper tentoonspreiden – tonen, uitstallen, vertonen tentoonstellen – etaleren, exhiberen, exposeren, showen, tonen, uitstallen, vertonen tentoonsteller - exposant tentoonstelling - exhibitie, expositie, show tentoonstellingsgastvrouw = fairhostess tentoonstellingsgebouw = Ahoy-hallen, Jaarbeurs, RAI tent op de markt - kraam tentwagen - camper tandvormig zomerhuisje - paviljoen tent van Berbers - nauala tent van huiden - kibitka, wigwam tent van Indianen - wigwam tent van takken - foerte tenu - dos, gewaad, kleed, kostuum, uniform ten uitvoer brengen – voltrekken, volvoeren tenuitvoer legging - executie tenzij – behalve, indien, uitgezonderd tepel – speen, zuigdop tepeldoosje - schaalhoren tepelhoren - naticum tepelvormige verhevenheid = papil ter aangehaalde plaats = c.i., t.a.p. ter attentie van = t.a.v. ter beschikking van = t.b.v. ter gedachtenis = i.m. ter gelegenheid van = t.g.v. ter hand nemen – instellen ter hand stellen – remitteren ter harte gaan - aantrekken ter herinnering = i.m., p.m. ter inzage = ti. ter inzage tonen – voorleggen ter kerke gaan - tempelen ter keuze – facultatief ter linkerzijde - links ter nagedachtenis = i.m. (in memoriam) ter plaatse - i.l. (in loco), tp., plaatselijk ter snede = gevat ter waarde van = t.w.v. ter wereld brengen – baren ter wereld gebracht - geboren ter wereld gekomen = geboren ter zake = adrem, snedig, zakelijk ter zee = t.z. ter zelfder plaatse = ib, ibid, eodem ter zijde = daargelaten, langs, langszij ter zijde dekken = flankeren ter zijde leggen - seponeren ter zijde schuiven = verdringen teraardebestelling = begrafenis terdege = danig, dergelijk, flink, geducht, grondig, intens, krachtig terecht – goed, juist, behoorlijk, redelijk, (terug)gevonden terechtkomen = (aan)belanden terechtstellen = executeren terechtstelling = executie terechtstelling door middel van electriche stroom - electrocutie terechtwijzen – berispen, vermanen terechtwijzing = berisping, correctie, lering, rapplement, reprimande, standje, uitbrander, vermaning terechtwijzing van een vrouw aan haar man in bed = bedsermoen teren - carbolineren, digereren, wegkwijnen tergen – hinderen, kwellen, kwetsen, pesten, pijnigen, prikkelen, plagen, sarren, tarten, uitdagen tergend = kwellend, plagend, sarrend, uitdagend terig - teerachtig tering = kosten, uitgaven tering = tb.(c.), tuberculose teringachtig = hectisch, tuberculeus terleengeving – uitlening terloops = inderhaast, metterlaatst, oppervlakkig, vluchtig term = bewoording, formule, uitdrukking, woord term bij balspel = game, kaats, net, offside, out, set term bij biljartspel = blokkeren, bloque, bricoleren, carambole, caramboleren, demarqueren, effectbal, halfbal, keuen, masseren, nastoot, omspelen, pomeransen, seriestoot, zwijnen term bij boksen = k.o., ring term bij bridgen = down, manche, robber, slem, troef term bij cricket = bat, bowler, doelbal, drive, pitch, run, score, wicket term bij kaarten = aas, down, nel, pandoer, robber, slem, troef term bij kegelen = boer, kout, kuil, poedel, treffer term bij paardensport = amazone, bookmaker, course, defilé, galop, hoefijzer, jockey, paddock, pikeur, pirouette, ruiter, sulky, teugel, sulky, trotter term bij roeien = boeg, slag, taflengte term bij schaken - mat, pat, remise term bij tennissen = ace, cross, drive, game, lob, match, net, set, service, single, smash, volly term bij voetbal = corner, doelschop, goal, hoekschop, in, offside, out, pass, penalty, score term bij wielrennen = belle, combine, etappe, koppel, manche, piste, ronde, sprint, stayer, velo term in mechanica = dyne, dn. term uit Indische godsdienst = karma term uit logica - conjunctie, disjunctie, identiteit, implicatie, kwantor, negatie, premisse, syllogisme, universeel term uit muziek = kwart, kwint, majeur, mineur, octaaf, secunde, terts term uit kaartspel = aas, down, honneurs, majeur, manche, mineur, octaaf, pandoer, roem, sans, slem, terts zie ook muziektermen term uit de paardendressuur - aanleuning termiet = larong, mier termieten - isoptera termietengroep - kaste termijn – dag, deadline, duur, kwartaal, periode, tijdruimte, week termijnbetaling - aflossing termijn van betaling - paai terminologie = vaktaal ternate, eiland bij - Makian ternauwernood = amper, bijna, krap, nauw(elijks), net ternauwernood gebruikt - nieuw terne = drietal terneer = neder, neer, omlaag terneergeslagen = down, mismoedig, moedeloos, sip, Ternstroemiaceeën - Theaceeën terp = aard(heuvel), hoogte, nol, stelle, verhevenheid, vluchtheuvel, waard, wierde terpentijnboom – terebint terpentine - peut terra = aarde, aardheuvel, bruinrood, buitenzitje, grond, land, terracotta terras – platvorm, tafelland, verhoging, terrasmateriaal = grind, rolstenen tarras op dak - dakterras terrein = gebied, domein, dries, erf, gebied, heem, revier, territorium, veld, zone terreinafscheiding – heg, heining, hek, schutting terrein met kermisvermakelijkheden – lunapark terreinrit – veldrit, militairy, motorcros terreinspel - honkbal, korfbal, voetbal terreinwagen – jeep, landrover terrestrisch = aards, tellurisch terreur - dragonnade, dwang, schrikbewind, wreedheid terreurdaad – gijzeling, sabotage terreur door inkwartiering van dragonders bij de protestanten onder Lodewijk XIV = dragonnade terreur tot bekering - dragonnade terreur uitoefenen = terroriseren terribel = verschrikkelijk, vreselijk terrigeenslik - blauwslik terrine = soepkom territoriale wateren - kustzee territorium = domein, erf, gebied, rayon, staatsgebied, terrein, zone terrorisme – schrikbewind, terreur terrorist - kaper Terschelling, dorp op - Hoorn, Midsland, Lies tersluiks – achterbaks, bedekt, clandestien, heimelijk, links, steels, stilletjes, verborgen, verholen, verstolen, voort tersluiks bespieden – begluren tersluiks of geniepig - stiekem ter snede - gevat terstond = aanstonds, dadelijk, dan,direkt, dra, illico, ineens, meteen, onmiddellijk, onverwijld, straks, temee, temet, voetstoots, voorts, zometeen tertiaire periode (geologie) = Eoceen, Mioceen, neogeen, oligoceen, paleoceen, plioceen terts – interval, majeur terug = achteruit, opnieuw, retour, retro, rugwaarts, weerom terugbetalen – restitueren, vergoeden terugbetaling - rembours, restitutiestorno terugblik – beschouwing, overzicht, revue terugblikken – omkijken, terugzien terugblikkend = retrospectief terugboeking - retenue, storno terugbrengen – reduceren, verminderen terugbrengen tot vroeger waardigheid = eerherstel, rehabiliteit terug buiging = achteroverbuiging, omkering, ombuiging, reclinatie terugdeinzen – afschrikken, wijken terugdenken – herinneren terugdraaien – herroepen terugdrijven – verjagen terugeisen – reclameren teruggaaf - restitutie teruggaan = omkeren, wijken teruggaand - regressief teruggang - recessie, regres(sie), terugtocht, verloop, vermindering, verval teruggang in ontwikkeling - atavisme teruggave van teveel betaalde - drawback, restitutie, retributie teruggekaatst geluid = echo, nagalm, weerklank teruggetrokken - eenzaam teruggetrokkenheid – autisme teruggeven – restitueren, weergeven teruggevonden – terecht terughoeden – beletten, tegenhouden, verhinderen, weerhouden terughoudend – geresigneerd, stijfjes terughouding - reserve terugroeping = rappel, herroeping terughoudend = geresigneerd, rete, nuto, terughouding - cohibatie, retente, retenuto, storno terugkaatsen = pareren, reflecteren, spiegelen, weerkaatsen terugkaatsing = echo, reflex, reflectie terugkaatsing van geluiden – echo, weerklank terugkeer – comeback, retour, regressie, renttree, ristorno, teruggang terugkeer van een artiest = comeback terugkeren – retourneren terugkerend = recurrent terugkerende begeerte = neiging terugkerende periode - periodiek terugkomen – weerkeren terugkomst - comeback terugloop = achteruitgang, vermindering terugloop van kanon – recul teruglopen - krimpen teruglopend – recurrent teruglopende wind - krimper terugmars = contramars terugnemen – hernemen, herroepen, intrekken terugplaatsen – degraderen terugreis – retoer terugroepen – herroepen, intrekken terugroeping – rappel terugschrijven – antwoorden, reageren terugslaan - ketsen terugslag = reactie, repercussie, return, weerslag terugspringen – ricocheren, stuiten terugspringende kant van muur - neg, negge terugstellen - degraderen, verlagen terugstoot van een kanon = recul terugstotend = afschrikkend, bars, rebutant, stuitend terugstraling = lichtweerkaatsing, reflectie, reverberatie, weerschijn terugsturen - retourneren terugtocht – aftocht, retirade, vlucht terugtreden – aftreden, terugtrekken, wijken terugtrekken - terugtreden terugtrekking = retractie terugval - recidief, regressie, relaps terugverlangend naar de vertrouwde omgeving – heimwee terugvoeren - reduceren terugvoering – reductie terugvorderen – opeisen, reclameren terugvordering = opeising, reclame, vindicatie terugwerkend = regressief, retroactief terugwerkende kracht = retroactiviteit terugwerking - reactie, reflex terugwijken = terugtreden terugwijking = recessie, teruggang terugwijzen – weigeren terugzeggen - antwoorden terugzenden – remitteren, renvoyeren, retourneren terugzending = retour terugzien – omkijken, terugblikken, weerzien terugziend = retrospectief terwijl – aangezien, dewijl, doordat, intussen, ofschoon, ondertussen, wijl terzake – adrem, relevant, snedig terzake dienende = relevant terzelfder plaatse = ibidem terzijde – apart, daargelaten, langs(zij), lateraal, naast, zijdelings terzijde gaan – wijken terzijde leggen - seponeren terzijde schuiven – verdringen tes - klef teschademaking - blamage test = beproeving, examen, oefening, onderzoek, proef(neming, toets, toetsing, vuurbakje, vuurpot testament = test, wilsbeschikking testamentaire beschikking - fidei-commis testateur = erflater . test-case - toetssteen testen = beproeven, keuren, onderzoeken, toetsen, (uit)proberen testen of vergelijken – toetsen testen van eten – proeven testing - proef testimonium = attest, diploma, getuigschrift, getuigenis, referentie testpiloot - proefvlieger tetanus – klem, stijfkramp, spierkramp tetra - vlekkenwater tetrachlooraethaan - acetosol tetraëder = viervlak tetraëdriet - vaalerts tetragonaal = vierhoekig tetragram van God = Jahwe, Jehovah, Jhwh tetrahydroxybutaan - erytritol tetraline - naftaline tetrarch = onderkoning, Herodes, viervorst tets = deegachtig, klef tetter – mond, tater tetteren - tateren teug = dronk, nip, retro, slok teugel = bit, breidel, koord, leiband, leidsel, lijn, paardentoom, riem, streng, tam, toom teugelloos = bandeloos, onbesuisd, onbeteugeld, ongebreideld, ongetemd, ongetoomd, tomeloos teugelriem - leidsel, leireep teugels – toom teugels aandoen - tomen teugje – nip(je), slok(je)zoopje teunisbloem – oenothera teut – aangeschoten, afgemat, bezopen, dronken, suf, uitgeput, zat teutelen – kletsen, talmen, treuzelen, zeuren teuten = aarzelen, kletsen, prutsen, talmen, treuzelen, zeuren teuterig – langzaam, peuterig, pretserig teutkous - zeur Teutoon = Germaan, Bataaf teveel – onmatig, overbodig, overdreven, over(maat), overschot, surplus teveel (muz.) – troppo teveel eten – overeten teveel gekookt – overgaar teveel geluid - lawaai teveel op mannen gesteld = manziek tevens – alsmede, benevens, bovendien, daarbij, en, evenals, eveneens, evenzeer, gelijkertijd, gelijktijdig, ook, samen, tegelijk, zowel tevens of ook - mede tevergeefs = ijdel, nutteloos, vruchteloos tevoren = eerder, vroeger, voorheen, vooraf tevoren aankondigend = voorspellend tevreden – bevredigd, blij, content, gelukkig, ingenomen, vergenoegd, verzadigd, voldaan tevreden (Ind.) - senang tevreden met zichzelf = zelfgenoegzaam, zelfingenomen tevreden gesteld – bevredigd, verzadigd, voldaan tevredenheid = contentheid, genoegen, voldoening tevredenstellen - bevredigen, contenteren, paaien, voldoen teweegbrengen – aanrichten, baren, berokkenen, stichten, veroorzaken tewerk gaan = handelen, procederen Texel = Tessel Texels natuurreservaat = Slufter Texelse plaats = (den) Burg, (de)Koog, Oosterend, Oudeschild, Waal textiel = goed, katoen, kleding, lingerie, linnengoed, stof, weefsel, textiel, afwerken van - appreteren, betelen, carboniseren, decatiseren, friseren, impregneren, kalanderen, lustreren, merceriseren, noppen, ratineren, ruwen, volen, zengen textielafwrking - appretuur, finish textielarbeider = spinner, volder, wever textielfabriek – weverij textielgrondstof - garen textielkist - cassone textielstof = bazijn, boezel, dralon, katoen, linnen, pilo textielterrein = strand textielverven, toestel voor - foulard, haspelkuip, jigger textielwerkplaats = weverij textielzaak - manifacturenwinkel textiline – papiergaren tezaam – allebei, allemaal, bijeen, tegader, vereend tezamen - samen tezen = pluizen, trutten Thailand = Siam Thailand, hoofdstad van - Bangkok Thailand, rivier in - Menam Thailandse munt = bath, satang thallusplant = bacterie, champion, duivelskaas, gistzwam, kamperfoelie, korstmos, morille, rendiermos, paddebrood, paddestoel, schimmel, truffel, wier, zwam thans = heden, momenteel, nou, nu, tegenwoordig, vandaag Thasos, dorp op - Limenaria Theacee - kamille theater – bioscoop, komedie, schouwburg, toneel theateragent = impresario theaterdirecteur = manager theateronderneming – bioscoopbedijf theaterproductie – revue theaterrang – loge, stalles theaterster – vedette theaterstuk - toneel theatraal - overdreven, pathetisch theatrale woordenreeks = tirade Theatijen - cajetanen Thebaanse burcht - Cadmea Thebaanse koning - Oedipus thee = kamille thee, groene - haysan, hyson thee, zwarte - pecco, pekoe, souchong theeblad – dienblad, plateau, serveerblad theedoek – (af)droogdoek theelood - calaïn theemuts = cosy, teacosy, theebeurs theesalon – tearoom theesoort – mate theestoof - komfoor theetante - kletskous theetoestel = samowar theezakje = theebuiltje thema = motief, oefening, onderwerp, theoloog die zich bezighoudt met de studie van de bijbel = biblist theorama = postulaat, stelling, these, theorema - (grond)stelling theorie – bewering, (hypo)these, leer, opvatting, stelling, stelsel, systeem theorie der dichtkunst = poëtiek theorie der exegese – hermeneutiek therapie – geneeswijze thermiek - stijgwind thermische stralingsontvanger - bolometer thermochenisch harden – boreren thermometer – koortsmeter, warmtemeter thesaurier = penningmeester, thes., quaestor these = dissertatie, postulaat, proefschrift, stelling, theorema Thialf, heer van - Thor Tholen, dorp op - Poortvliet, Schakerloo, Stavenisse, Tholen Thoralezing op sabbat - parasja Thoriet, oranje - orangiet thorium = th. Thors ha - mjölnir Thracisch volk - Bessie thriller – griezelfilm, misdaadfilm thuis – binnen, home, honkmer thuisbezorgen – bestellen thuisbrengen - plaatsen thulium = tm. thymelaeacee - daphne, peperboompje thijmklier - thymus, zwezerik tiara – drie(kroon) Tiber - Albula Tibetaans geestelijk leider = dalai Tibetaans priester = lama Tibetaans bergvolk – Bhotia Tibetaans leeuwhondje – apso Tibetaans priester – lama Tibetaans schaap - bharal Tibetaanse berggids = sherpa Tibetaanse hoofdstad = Lhasa Tibia - aulos tic – aanwensel, zenuwtrek tichel – tegel, dakpan, vloersteen tichelaar - steenbakker tichelbakkerij - steenfabriek tichelsteen – kareel ticket – kaartje, plaatsbewijs, plaatskaart, reisbiljet tiek – kever, teek tien = deca, decem tienarm - inktvis tienarmige inktvis - kalmaar tien bij tien meter – are tien cent – dubbeltje tiend – teen, twijg tien dagen = decade tiendelig - decimaal tien geboden = decaloog tien gram – decagram tienguldenbiljet - joetje tien jaren – decennium tien meter - decameter tiende deel - deci tiende kilo – ons tiendelig - decimaal tiende liter = deciliter, dl. tiende muze = film tiendelig – decimaal tiende toon - decime tiendollarstuk = eagle tiendplichtige = decumanus tienduizend vierkante meter = hectare tienduizendtal – myriade tiener – bakvis, jongeling, teenager tienhoek - decagoon, decathlon tienkamp – decation, meerkamp tienmaal - deca tienman = decaan, decanus, deken tienmanschap = decemviraat tienpootkreeften - decapoda tienpotig schaaldier = zeekrab tienstuivergast - spion, verklikker tientje - joetje tienvoud = deca tier = bloei, gil, groei, levenskracht, lust, schreeuw, wasdom tieren – aarden, baljaren, bulderen, donderjagen, floreren, fulmineren, gedijen, groeien, heibelen, joelen, ketteren, opspelen, raaskallen razen, schelden, schreeuwen, tekeergaan, tobben, uitkafferen, uitvaren, vloeken, wassen, welig, woeden, tierend = dol, fulmineren, razend, schreeuwend tierig – behaaglijk, bloeiend, dartel, fleurig, gezond, levendig, levenslustig - opgewekt, vruchtbaar, welig tierigheid = levendigheid tierlantijntje = smoesje, versiersel tij = eb, getijde, stroming, vloed, waterstand tijd = duur, moment, periode, poos, seizoen tijd die komen moet – toekomst tijd opnemen - klokken tijd van voorspoed = hoogconjunctuur tijd voor de vasten = voorvasten tijd voor Kerstmis = advent tijd voor Pasen = vasten, passietijd tijdaanwijzer – horloge, klok, uurwerk tijdelijk – aards, a.i., even, impermanent, interim, interimair, kortstondig, emporair, vergankelijk, voorbijgaand, voorlopig, waarnemend, wnd., zolang tijdelijk afstaan = (uit)lenen tijdelijk bekleden = invallen, vervangen, waarnemen tijdelijk beslag op schepen in oorlogstijd = embargo tijdelijk bestuur = interimaat, interim tijdelijk bewindvoerder = ruwaard tijdelijk certificaat - script tijdelijk gebruik = (bruik)leen; mode, rage tijdelijk gebruiken – bruik(lenen) tijdelijk onderkomen = barak, hotel, keet, logement, motel, tent tijdelijk ophouden = pauzeren, relaxen, rusten, uitblazen tijdelijk plaatsen van een auto - parkeren tijdelijk uiteengaan = reces tijdelijk uitstel van betaling = surseance tijdelijk verblijf = doorgangshuis tijdelijk verblijf van vis = kaar tijdelijk watervoerend = intermitterend tijdelijke ankerplaats = rede, ree tijdelijke opslagplaats – dump tijdelijke regenval - bui tijdelijke verblijfplaats = barak, caravan, hotel, keet, logement, motel, tent tijdelijke verdaging – reces tijdelijke vervanger - waarnemenr tijdelijke voorziening - provisie tijdelijke waanzin - maanziekte tijdelijkheid = temporaliteit tijdens = gedurende; staande tijdfout - anachronisme, parachronisme tijdgeest – tijdstroom, stroming tijdglas – uurglas, zandloper tijdgodinnen = Horen tijdig = bijtijds, intijds, vroeg, tijding = bericht, boodschap, gerucht, kennisgeving, maar, mare, nieuws, verhaal, verwittiging tijdje – poos(je) tijdkorting – tijdverdrijf tijdkring - periode tijdlelie = moeraslis tijdloos = achronisch, eeuwig tijdmaat = dag, decade, eeuw, etmaal, jaar, kwartaal, kwartier, maand, millennium, minuut, seconde, seizoen, semester,snelheid, tempo, trimester, uur, week tijdmaat (muz.) = tempo tijdmaat van beweging = snelheid, tempo, vaart tijdmeter = chronometer, horloge, klok, koekoek, metronoom, nachtglas, pendule, stopwatch, uurglas, uurwerk, wekker, zandloper, zonnewijzer tijdorde - chronologie tijdperk = aera, dag, decade, decennium, eeuw, epoche, era, jaar, millennium, periode, stadium, tijdvak tijdperk (biologie) = Kenozoïcum, Mezoïcum, Neolithicum, Paleozoïcum tijdperk (geologie) = Cambrium, Carboon, Devoon, Eoceen, Holoceen, Jura, Krijt, Mioceen, Oligoceen, Perm, Piloceen, Pleistoceen, Siluur, Trias tijdperk van duizend jaar = millennium tijdperk van honderd jaar = eeuw tijdperk van tien dagen = decade tijdperk van tien jaar = decennium tijdperk van vijf jaar – lustrum tijdperk van zeven dagen – week tijdrekening = era, jaartelling, kalender tijdrovend – lang(durig) tijdruimte = bestek, dag, eeuw, etmaal, getij(de), jaar, kwartaal, maand, periode, poos, seconde, seizoen, semester, termijn, trimester, uur tijdsaanduiding = datum, gisteren, jaar, laat, morgen, nu, poos, tijdig, uur, vandaag, vroeg tijdsbepaling = altoos, altijd, dan, duur, eenmaal, eens, eerder, ereis, geleden, gister(en), heden, her, immer, laat, later, morgen, nimmer, nooit, nu, ooit, overmorgen, straks, tegenwoordig, thans, toen, vandaag, voorbij, vroeg tijdsbestek - zie tijdsbepaling tijdschrift – maand(blad), magazine, periodiek, Ts., weekblad tijdschriften - lectuur tijdschrijver - chronegraaf tijdsdeel = avond, chiliade, dag, decennium, eeuw, era, etmaal, jaar, kwartaal, kwartier, lustrum, maand, millennium, minuut, olympiade, seconde, seizoen, semester, trimester, uur, week tijdsduur – periode, termijn tijdsduur bij buitenlandse universiteiten = bimester, semester, trimester, tijdsgewricht = area, stonde tijdsplanning - schema tijdspiegel – tijdsbeeld tijdstip – moment, ogenblik, stonde tijdsruimte = kwartaal, jaar, seizoen, semester, trimester tijdstip = moment, ogenblik tijdstip waarop beslissende wijziging plaatsvindt = keerpunt tijdstroom - tijdgeest tijdvak - aera, alluvium, diluvium, dryastijd, eeuw, eoceen, epoche, era, holoceen, kaenozoïcum, mestlithicum, mioceen, oligoceen, paleoceen, periode, piloceen, pleistoceen, tijdperk tijdvak van de eerste zoogdieren - trias tijdvak van duizend jaar = milliade tijdvak van tien dagen in de Franse revolutie = decade tijdvak van vier jaar -olympiade tijdverdrijf = amusement, ontspanning, spel, sport, tijdpassering tijdverlies – oponthoud, verlet tijdverluieren - dagdieven tijdvers - chronogram, incarnatie tijd voor Kerstmis - advent tijdwijzer = almanak, horloge, kalender, klok, uurwijzer, zonnewijzer tijger = luipaard, matjan, panter, tijgeren – spikkelen tijgrhaai - hondshaai tijgerkat = serval tijgerpaard = dauw tijk – (bed)overtrek, omkleedsel tik – aanraking, klap, klop, lel, mep, pats, pets, slag, stoot tikar – ligmat tikjuffrouw – typiste tikkelje – beetje, iets(je), kleinigheid, vleugje, ziertje tikken = kloppen, raken, slaan, treffen, trommelen, typen tikken op machine – typen tikker - boorkever tikkertje – kinderspel, slaapmatje, vangertje tik of duw – stoot tikster – typiste tiktak – dobbelspel, horloge til – bruggetje, duivenhok, knip, opheffing, valdeurtje tilbare have - huisraad, inboedel tiliacee - linde, tilia tillen = dragen, (op)beuren, (op)heffen, (op)lichten, sjouwen, torsen tiller - oplichter tilwerktuig – halter timber - helmtop timbre = klankkleur, klanktint, nuance, (toon)kleur, zweem timen – berekenen, klokken timide = bedeesd, bedremmeld, beschroomd, bevreesd, bleu, eenkennig, gegeneerd, schuchter, sip, verlegen timmeren – hameren, ranselen timmergereedschap, = beitel, boor, bout, cirkelzaag, doorslag, draadnagel, drevel, duimstok, guts, haakbord, hamer, kapbeitel, kapzaag, moer, nijptang, reischaaf, schaaf, schietlood, schroef, schroevendraaier, schrobzaag, spijker, voorloper, vijl, waterpas, winkwlhaak, zaag timmerman - houtbewerker timmermateriaal = board, hecht(hout), multiplex, schroef, spijker, triplex Timor, stad op Portugees - Dili timp – broodje, kapje, punt, spits, tip tingel – lat, tengel tingelen – bellen tingeltangel - cabaret timpaan = fronton, gevelveld timpaan bij de Grieken = tamboerijn tin = sn, stannum tingeltangel = cabaret tin, bedekt op ijzer - blik tinamoe - crypturus tin en koper, legering van - brons tingel - lat tinglazuur - email tinkal - borax tinne – borstwering, kasteel, top, trans tinnef – gespuis, rommel, tuig tinnen stadskan - cimaise, cymaise tinnegieter – beunhaas tinnetje - blikje tinoplossing in zoutzuur - tinzout tinrijk eiland - Billiton tinsoldeersel - tinlood tint – blos, (gelaats)kleur, koloriet, nuance, schakering tintel – glans, glinstering, prikkeling, tondel tinteldoos - tondeldoos tintelen - flikkeren, glanzen, glinsteren, kliken, prikkelen tintelend = fonkelend, parelend, petillant, prikkelend tinteling = fonkeling, flikkering, geprik, glinstering, kitteling, prikkeling, schittering tintelton - tondeldoos tinteltonnetje - telefoontje, telegrambotje tinten – kleuren, nuanceren tintwijn - tinto tip – aanbeveling, aanwijzing, advies, douceur, drinkgeld, eindje, fooi, hint, informatie, inlichting,mededeling, puntje, raad, seintje, wenk tipgeld – fooi tipje - seintje tippel - punt, spikkel, vlekje tippelaar - wandelaar tippelen – banen, gaan, lopen, wandelen tippen – afpunten, inlichten, waarschuwen tips - korzelig tipsy – aangeschoten, bezopen tiptop = prima, uitstekend tirade - woordenreeks tirailleursput – schuttesput tiran - alleenheerser, despoot, dictator, dwingeland, gebieder, heerser, Nero, onderdrukkeroverheerser, wreedaard tiran van Syracuse - Dionysius tirannie – dictatuur, dwingelandij, geweld, willekeur tiraniek – wreedaardig tiras – sleepnet, vogelnet tiras, met de - vangen - tirasseren Tirol, hoofdstad van - Innsbtuckt tis - streng, vlecht tissen - wroeten, wurmen tissu - weefsel titaanoxyde, natuurlijk - rutiel, rutilium titaanijzer - ilmeniet titan = reus Titan - Atlas, Helios, Hyperion, Lapetos, Kronos, Leto, Mnemosyne, Okeanos, Phoibe, Rhea, Selene, Tethys, Themis Titan die de aarde torst = Atlas Titan die het vuur stal - Prometheus titaniet - steen titanium = ti., titaan titanisch = geweldig, reusachtig titel – naam, opschrift titel = dr, ds, ir, c.i., s.j., w.i., mr, mgr, jhr, jkvr, H.K.H., Z.K.H., Z.H., aga, baron, barones, benaming, daimio, doge, docter(andes), don, em, emir, erenaam, graaf, gravin, hertog, hertogin, imam, kalief, keizer(in), koning(in), kwalificatie, maharadjemandarijn, markies, mas, mikado, nabob, negus, opschrift, prins, prinses, raden, radja, ratoe, ridder, sir, sire, tenno, tsaar titel in China = mandarijn titel in Engeland = baron, earl, duke, knight, lord, sir, viscount titel in Frankrijk = comte, duc., SA., S.E., vicomte titel in het oude Peru = inca titel in India = aga, mas, raden, raja, maharadja titel in Indonesië = adipati, maharadja, mas, raden, radja , soesoehoenan titel in Japan = daimio, mikado, tenno titel in Peru = imca, inka titel in Perzië = satraap, sjah titel in Servië = ban titel in Spanje = Caudillo, don titel in Turkije = bey, emi(e)r, effendi titel van aartsbisschop = Monseigneur, Mgr., primaat titel van Algerijns heerser = Dei titel van bisschop = monseigneur, Mgr. titel van de Franse kroonprinsen - dauphin titel van de Japanse keizer – mikado tetel van dde paus - primaat titel van geestelijke = ds, em., rd, Z.H. titel van geestelijke (Fr.) = abbé titel van gestudeerde Hindoe - pandit titel van graaf (Eng.) = earl titel van hoge geestelijke = hoogeerwaarde titel van kalief = imam titel van kardinalen = eminentie titel van keizer van Ethiopië = Negus titel van keizerin van Ethiopië - etege titel van koningsdochter = prinses titel van koningszoon = prins titel van oud-Egyptische koningen - farao titel van oud-Perzische landvoogd - Satraap titel van Servische landvoogd = ban titel van staatshoofd op Malaka - agoeng titel van sultan van Turkije = padisjah titel van Tartaanse vorst = kan titel van Turks landvoogd = emir titel van vroegere vorsten van Algiers - dey titel van vorst = keizer, koning titel van vorstin = tsarina, koningin, keizerin titel van vrouwelijke vorstelijke personen op Java = ratoe titel van vrouw van de Russische keizer = tsarina titel van wereldgeestelijke = abbé, kapelaan, pastoor titel voor wijze of geleerde in Voor-Indië = mahatma titelblad – voorpagina titelhouder – kampioen titel of benaming - naam titelprent - frontispice titelvoerend - titulair titelwoord - lemma titratie - titrage tittel – jota, punt, stip tituleren - betitelen titulus = tit, titel tjakker - kramsvogel tjanken – jammeren, huilen, schreeuwen tjerk - tureluur tjet – verf tjiepen – piepen, tjilpen tjokvol – eivol, mudvol, overvol, toast – feestdronk, heildronk toasten – klinken, proosten toast maken – roosteren tob – kuip, stande Tobago, hoofdstad van - Scarborough Tobameer, eiland in het - Samosir tobbe = bak, balie, kuip, mand, stande, tel, teil, tob, waskuip tobben – etteren, klagen, kniezen, kreunen, mullen, piekeren, ploeteren, sloven, sukkelen, woelen, zwoegen tobber = piekeraar, sloof, stakker(d), stumper, sukkel(aar), zielepoot tobberd – piekeraar, sukkelaar, sukkel, sul tobberig - zwaartillend tobberij - gepieker, geploeter Tobias = Tob. tobiasvis - smelt, zandaal tobogan = rutsbaan toch = alevel, althans, dan, desondanks, echter, evenwel, immers, inderdaad, niettemin, nochthans, ook, warempel, weliswaar, werkelijk toch iets = weinig tocht – autorit, excursie, gang, mars, reis, rit, toer, trek(king), trip, uitstapje, vaart, wandeling, zeeg, zuiging, zuigwind tochten – trekken tochten maken – reizen, toeren tochtgenoot – gezel, reisgenoot tochtgenoot van Paulus = Silas tochtig – bokkig, bollig, bronstig, hengstig, loops, opvliegend, ruizig, trekkerig, wellustig tochtje = excursie, reisje, ritje, uitstapje tochtlat - bakkebaard tochtlucht - trekind tochtscherm – paravent tochtsloot – afvoersloot, treksloot, wetering tochtsluis – portaal tocht te paard – rit toch te voet - mars tod = flard, lap, lomp, lor, prul, vod todde – vod todderig - slordig toddy = grog todje – lapje tod of lor - lomp toe = afgeslotendicht, extra, geloken, gesloten, ongeopend Toeamotoe-eilanden, een der - Anaa, Hikueru, Rangiroa, Takaroa toean - mijnheer toebaat - bijslag toebedeelde hoeveelheid = aandeel, deel, portie, rantsoen, taks toebedelen = bescheren, verlenen toebehoren - toekomen toebereide vis = filet, rolmops toebereiden = aanmaken, klaarmaken, maken, prepareren, samenstellen, vormen toebereide opium = tjandoe toebereide ribstuk = kotelet toebereidsel – aanstalte toebereid vleesnat – saus toebinden - afbinden Toeboeai-eiland - Austraal-eiland toebrengen - veroorzaken toedekken – instoppen, onderdekken toedelen = toekennen toedeling - schenking, toewijzing toedenken - wensen toedienen – aanbieden, geven, schenken, voorzetten toedoen – dichtdoen, sluiten, vastmaken toedracht - verloop toedrukken – pakken, pikken, sluiten, stelen toeëigenen - dediceren toeëigening - occupatie toef – boeket, bos(je), bundel, dot, kuif, pluim, pluk, ruiker, tuil toefelen – koesteren, verzorgen toefje = aigrette toegang = acces, entrée, deur, doortocht, ingang, inrit, intrede, luik, opening, oprijlaan, poort, portiek toegang afsluiten = versperren toegang naar gerage – inrit toegang tot de Oostzee = Sont toegang tot omheinde ruimte = hek, tuinhek toegang voor auto's = inrit, oprijlaan toegangsbewijs = biljet, entrebiljet, entreekaart, kaart(je), paspoort, permit, ticket toegangspoort - hek toegangsprijs – entree toegangsweg – avenue, gang, inrit, laan, oprijlaan, oprit, straat toegang verschaffen - inbreken toegankelijk – aansprakelijk, accessibel, begaanbaar, genaakbaar, open(staand) toegebalde hand – knuist, vuist toegedaan = (toe)genegen, trouw, welwillend toegediende drugs - shot toegeeflijk = inschikkelijk, lankmoedig, meegaand, tolerant toegeeflijkheid = consideratie, mildheid toegehaalde strik = knoop, lus, strop toegekeerd – toegewend toegekend deel - part, portie toegelaten - geoorloofd toegenegen = aanhankelijk, gezind, toegedaan, trouw toegenegenheid = affectie, gunst, lieve, min toegepaste bewegingskunst = dans, mime, pantomime, rei, ritmiek toegestaan = akkoord, fiat, o.k., geoorloofd, gewettigd, goedgekeurd, mogen, oké, toelaatbaar, veroorloofd toegestemd - akkoord toegeven – bekennen, erkennen, toestemmen toegeven van schuld = bekennen, belijden toegeven van de waarheid - erkenning toegevend = clement, concessief, coulant, geduldig, gewillig, indulgent, lankmoedig, meegaand, inschikkelijk, soepel toegevend mens = goedzak, lobbes, sul toegevendheid = consideratie, indulgentie toegeving - concessie toegevoegd – accessoir, additioneel, adjunct toegevoegd officier – ordonnans toegewend - toegekeerd toegevoegd persoon - assistent toegevoegde waarde, belasting over de - b.t.w., m.w.s., t,a,v. toegewend (herald.) - aanziend toegewijd – actief, attent, diligent, ernstig, ijverig, loyaal, trouw, vlijtig, zorgzaam toegift = bonus, encore, extraatje, gratificatie, provisie, winstaandeel toegooien – toewerpen toehalen – aangespen toehoorder – aanhoorder, auditeur, auditor, luisteraar toehoren – aanhoren, auditeren, luisteren toejuiching = acclamatie, applaus, bijval, klappen, ovatie toejuiching – applaus, bijval, ovatie toekaart = postblad toekan - aracari, pepervreter, toecana toekennen - oordelen, verlenen toekenning – addictie toekomen - verdienen toekomend - aanstaand, eerstkomend, eerstvolgend toekomende tijd - futurum toekomst - perspectief, verschiet toekomstbeeld - ideaal toekomst voorspellen = profeteren, orakelen, voorzeggen, waarzeggen toekomstig – aankomend, aanstaande, eerstkomend, in spe, later, volgend toekomstkunde - futurologie toekomstige troonopvolger = erfprins toekomstkundige = futuroloog toekomstvoorspeller – futuroloog, orakel, profeet, waarzegger toekomstvoorspelling - wichelarij toekomstvoorspellingen = waarzeggingen toekruid = dragon, kervel toelaatbaar = acceptabel, admissibel, geoorloofd, gepermitteerd, toegestaan toelage – beurs, bonus, gratificatie, premie, stipendum, subsidie, wedde toelage aan niet regerende leden van het vorstenhuis = apanage toelage aan student = beurs, stipendium toelage van rijkswege = subsidie toelaten – aannemen, admitteren, dulden, gedogen, goedkeuren, goedvinden, inwilligen, opnemen, permitteren, souffreren, toestaan, toestemmen, tolereren, velen, verdragen, verduren, vergunnen, veroorloven toelating = admissie, agrément, permissie, vergunning toelatingsbewijs – visum toelatingstest - examen toeleg = aanleg, bedoeling, ontwerp, opzet, plan, voornemen toelichten = adstrueren, illustreren, ophelderen, uitleggen toelichtend - enuntiatief, verklarend toelichter - commentator, toelichting = adstructie, illustratie, uitleg(ging), verduidelijking toeloop – oploop, run, rus, samenkomst toeloop van kopers – run, rush toelopend – conisch, kegelvormig, spits, taps toemaat – etgroen, nagras, nasnede toemaken - sluiten toen = alsdan, daarna, daarop, dan, destijds, nadat, voorheen, vroeger toenaam - bijnaam, epithetoon toenadering - avance toename – aangroei, aanwas, accres, groei, stijging, uitbreiding, was toendra = steppe toendraboom = dwergberk toendraverschijnsel = permafrost toenemen = aankomen, aanwakkeren, groeien, stijgen, verergeren, vermeerderen, wassen toenemend (muz.) = accelerando, crescendo toenemende snelheid = (muz.) accelerando toeneming = aanwas, climax, groei, stijging, was Toengoezen - Ewenki Toengoezisch volk – Ewenkit toenmaals – destijds, indertijd, toendertijd, vroeger - toepad - toegangsweg toepasselijk - geschik toepassen = aanwenden, gebruiken toepassing van een preek - paranese toepassing van radiogolven = radar toer – beurt, draai, kunstgreep, kunstje, kunststuk, omwenteling, reis, rit, rondreis, slag, streng, tocht, trip, uitstapje, wending, wenteling toerauto – reiswagen, touringcar toereiken – aan(geven) toereikend = (genoeg)zaam, voldoende toerekenbaar – imputabel toerekenen - aanrekenen toerekening – imputatie toeren – rijden, reizen, rondrijden toerenmeter – toerenteller toerijgen - dichtmaken toerist – recreant, reiziger, vakantieganger toeristenbond = A.N.W.B. toeristisch bergland = Harz, Tirol, Vogezen, Zwitserland toeristisch oord in Zuid-Slavië = Bled Toerkmenië, haven in - Krasnovodsk, Tsjardsjoe Toerkmenië, hofdstad van - Asjchabad toermalijn - astrekker toermalijn, kleurloze - achroïet toernooi = kamp, kansspel, lansspel, steekspel, tornooi, wapenfeest toernooikraag = barensteel toeroep – kreet toertje – ommetje, reisje, ritje, rond(j)e toerusten – aangorden, reden, wapenen toeschietelijk = bereidwillig, welwillend toeschouwer = kijker, medestander, omstander, spectator toeschouwers – publiek toeschrijven – wijten toeslaande val – klem toeslag – bijbetaling, premie, toeslag op vracht - primage toesnauwen - aanblaffen toespeling = allusie, insinuatie, zinspeling toespijs = condiment, dessert, nagerecht, pap, pudding, rabarber, toetje, vla, ijs toespitsen = intensiveren, specialiseren toespitsing = specialisatie toespraak = aanspraak, allocutie, betoog, oratie, predikatie, preek, rede, redevoering, sermoen, speech, toast, toost toespraak van de paus = allocutie toespijs - omelet, pudding, vla toestaan = dulden, gedogen, goedkeuren, goedvinden, gunnen, gunning, inwilligen, mogen, permitteren, toestemmen, tolereren, verdragen, verduren, vergunnen, verlenen, veroorloven toestand = conditie, constellatie, drukte, gedoe, gesteldheid, gesteltenis, omstandigheid, orde, positie, situatie, staat, stadium, stand, status, stemming, stelling toestand van eb = laagwater toestand van het hart = diastole, systole toestend van kalmte - gemak toestand van niet zijn = nirvana toestand van ongevoeligheid = apathie toestand van ontwikkeling – fase, stadium toestand van razernij = amok, delirium, dementia toestand van rust = kalmte, pais, pauze, slaap, stilte, vrede toestand van verwarring = chaos, troep, desorganisatie toestand waarbij een motor door loopt zonder aan te drijven = vrijloop toestand waarbij teveel geld in een zaak gestoken is = overkapitalisatie toestand waarin zich iets bevindt - staat toestand zonder oorlog = vrede toesteken – aanreiken, bieden, overhandigen toestel = apparaat, installatie, instrument, machine, vliegtuig, werktuig toestel dat aardbevingen registreerd - seismograaf toestel dat beweegkracht uitoefent - molen, motor toestel dat motor afkoelt = radiator toestel met motor - machine toestel om bacteriën' in te kweken - broeistoof toestel om berichten over te brengen = radio, telefoon, telegraaf, telex toestel om deeltjes te versnellen - cyclotron toestel om de blaas van binnen te bekijken = cystoscoop toestel om de luchtdichtheid te meten - dasymeter toestel om de luchtdruk te meten - baometer toestel om diepte te bepalen - dieplood toestel om dieren te vangen = net,val toestel om een landschap in beeld te brengen = perspectomaat toestel om gassen te bewegen - baroscoop toestel om gassen te verdichten - compressor toestel om geld in te verzamelen - spaarpot toestel om geluid te verspreiden - microfoon toestel om schoorstenen te reinigen - ramoneur toestel om tekening te vergroten - pantograaf, tekenaap toestel om te wegen - balans, bascule, waag, weegschaal, toestel om waar te nemen in een duikboot - perescoop toestel om water te zuiveren = filter toestel om zeediepte te meten - dieplood, draadlood, echolood toestel om zonnebeelden vast te leggen - heliograaf toestel om zuurgehalte te meten - acidimeter toestel op schip om het ankertouw vast te maken = beting toestel op zee = kompas, sextant toestel tegen kromgroeien = beugel toestel ter bepaling van de richting waarin men zich beweegt = kompas toestel ter bepaling van het soortelijk gewicht van vloeistoffen - aerometer toestel om stroomsterkte te meten - rheometer toestel om vlasstengels te kneuzen - braak toestel tot opzameling van electriciteit - accu toestel om te wegen - balans, bascule, waag toestel tot verwarming - kachel, radiator toestel van latwerk = rek toestel voor de bepaling van hemel streken = kompas toestel voor blinden = optofoon toestel voor het opnemen van muziek = bandrecorder toestel voor het projecteren van filmbeelden = diascoop toestel voor het verzamelen van arbeidskracht = accumulator, accu toestel voor luchtverversing = ventilator toestel voor stuurlui = kompas toestel voor verwarming = haard, kachel, radiator,stoof toestel voor warm water – boiler, geiser toestel voor zuivering van vloeistoffen = filter toestel waarin men sloepen hangt - davit toestel waarmee men spierkracht meet = ergograaf, ergometer toestel waarmee men spierkracht ontwikkelt = ergostaat toestel waarmee televisie-uitzendingen worden vastgelegd en gereproduceerd = telerecorder toestel waarin men sloepen hangt - davit toestel waarop men weeft = getouw toestemmen – erkennen, goedkeuren, goedvinden, instemmen, inwilligen, toegeven, toelaten, toestaan, vergunnen toestemmend – bevestigend toestemmend antwoord - bevestiging toestemming – acces, admissie, approbatie, concessie, consent, fiat, goedkeuring, instemming, licentie, permissie, vergunning, verlof toestemming geven – toelaten, toestaan toestemming hebben = mogen toestoppen = afsluiten, dichtmaken, iets geven toestroming - affluentie, toeloop toesturen = opzenden, zenden toet – aangezicht, gelaat, gezicht, knoetje mond, wrong toetakelen = afranselen, aftuigen, beschadigen, havenen, mishandelen , vernielen, verwonden toetast – ingreep toetasten – aanpakken, ingrijpen toetel – toegift toe te dienen hoeveelheid = dosis toeten = blazen, trompen, tuiten toeter = blazer, claxon, hoorn, trompet toeteraar – blazer toeteren – claxoneren, trompen toeterloof - fluitekruid, toeters toetje = dessert, nagerecht, pudding, vla, ijs toetreding - accessie toets = beproeving, criterium, essaai, examen, onderzoek, proef, repetitie, tentamen, test toets = streek toets (muz.) = tastiere toets aanslaan = aanslag toets alleen = t.s. toetsen - claviatuur, controleren, keuren, klaviatuur, klavier, manuaal, onderzoeken, polsen, proberen, proeven, testen, vergelijken, toetsen van orgel of piano = tastatuur toetsenbord = klavier, tastiere toetser = essayeur toetshamer = tangent toetsing – controle, onderzoek, test, toets, proef toetsinstrument – accordeon, clavecimbel, hakkebord, harmonium, klavechord, orgel, piano, vleugel toets voor goud en zilver – esssaai, toeval = accident, bezwijming, buitenkansje, flauwte, fortuin, gelukje, geval, kans, lot, tref, zwijm toeval laten beslissen = loten toevallig = accidenteel, bijgeval, casueel, contingent, incidenteel, misschien, occasioneel, onopzettelijk, onverwacht, onvoorzien, soms toevallige samenloop - coïncidentie toevalligheid – casualiteit, tref toevallijder = epilepticus toeven = aarzelen, dralen, logeren, talmen, uitstellen, verblijven, vertoeven, verwijlen, wachten, toeverlaat – beschermer, heil, hoop, hulp, redding, rots, steun, vooruitzicht toevertrouwen – mededelen, overlaten toevlucht - bescherming, heul, hulp, recours, steun, troost, vrille toevluchtsoord - asiel, refugium, schuilplaats, vluchthaven toevluchtsoord voor dieren - asiel toevoegen – aanbreien, aanbrengen, aanhangen, aanknopen, aanlassen, aanvullenbijzetten, conjugeren toevoegen van gasvormige koolstof aan lucht - carbureren toevoegend - additief toevoeging – aanvulsel, additie, addendum toevoeging aan een boek = colofon toevoeging aan spijzen = aroma, ketjap, kruiden, maggi, mosterd, peper, soja, specerij, suiker, zout toevoeging bij verdrag b.v. = clausule toevoegsel = aanhangsel, aanvulling, addendum, additie, affix, annex, appendix, augment, bijlage, epitheton, optelling, paralipomenum toevoegsel bij testament = codicil toevoer - aanvoer toevoerbuis – leiding toevoeren – aanvoeren, bezorgen, brengen, geven toevoering – adductie toewensen – toedenken toewerpen - toegooien toewijding – ambitie, delicatie, inzet, overgave, ijver, zorg toewijzen – aanwijzen, bedenken, gunnen toewijzing - addictie, allocatie toezeggen = beloven toezegging – belofte, promissie, verzekering toezenden - toesturen toezicht = bewaking, controle, hoede, inspectie, opzicht, supervisie, surveillance, tucht, zorg toezicht houden – bewaken, waker toezicht op drukpers e.d. = censuur toezichthouder – beheerder, suppoost, surveillant, voogd toezichthouder in musea en bibliotheken = suppoost toezichthouder op gezin = voogd toezichthouders in het oude Rome - aediles toezicht oefenen - controleren toezicht op orde – controle toezien – be(waken), gadeslaan, begeleiden, opletten, oppassen, toekijke toezwaaien – begroeten tof – betrouwbaar, fideel, fijn, flink, flink, geschikt, gezellig, goed, leuk, lustig, prettig, toffee – karamelbrok, kokinje toffel – aardappel, muil toffelen – klungelen, knoeien, ranselen, slaan toffel of muil – slof toga = tabbaard, talaar, toog Toge, hoofdsted van - Lomé Toge, stad in – Aneko togen – boegseren, slepen, sleuren, trekken toilet = bestekamer, closet, gemak, japon, kleding, latrine, plee, privaat, retirade, w.c. toiletgerei – afthersave, badschuim, badzout, borstel, creme, garnituur, haarborstel, haarkam, haarlak, haarneyje, haarspeld, kam, kapdoos, kapmantel, kaptafel, krultang, lippenstift, nachtcreme, nagelborstel, nagellak, nagelschaar, nagelvijl, oogschaduw, (poeder)doos, rouge, schaar, scheercreme, scheerkwast, scheermes, scheerzeep, spiegel, spons, spray, talkpoeder, tandpasta, washandje, zeep toiletspiegel – psyché toilettafel – kaptafel toiletteren – opknappen, opmaken toiletzalf = pommade toise - vadem Tokio, oude naam van - Edo tokkelend (muz.) = pizzicato tokkelinstrument = balalaika, bas, banjo, cit(h)er, gitaar, harp, lier, luit, mandola, mandoline, psalter, ukelele tokkelplaatje – plectrum tokken – dralen, hinken, talmensukkelen toko – bazaar, winkel tol – ac(cijns), belasting, doortochtgeld, doorvoer, heffing, recht tolbeambte – douane, douanier, tollenaar, tolgaarder tolerabel - dragelijk, duldbaar tolerant – rekkelijk, toegeeflijk, verdraagzaam tolereren = dulden, gedogen, toelaten, toestaan, verdragen tolhek – bareel tolhuis - gabel tolk = dragoman, drogman, overzetter, taalman, translateur, vertaler tolk (Duits) = dolmètscher tolk (Eng.) = interpreter tolk (Frans) – translateur tolkantoor – douanehuisje tollen - ronddraaien tolvlucht – vrille tolwacht – douane tomatenmoes - puree tombe = graf, grafmonument, grafsteen, grafzerk, katafalk, praalgraf, zerk tombola – brabbelton, loterij tomeloos = bandeloos, buitensporig, onbesuisd, ongebreideld, ongetemd, teugelloos, woest tomen – bedwingen, besturen, beteugelen, optuigen tommy – soldaat tompoes - paraplu tomus = t., deel ton - aad, baken, fust, vat ton in 't veld = kribbe, wed tondel = banst, prul, tintel, vod tonder – prul, zwam tondeuse = rolschaar toneel = komedie, podium, scène,schouwspel, theater, vertoning toneelaanwijzing = exeunt (zij gaan af) toneelachtig = theatraal toneel attribuut = toneelmasker toneelbenodigdheid = coulisse, decor, rekwisiet toneelcarrière - acteursloopbaan toneel dans = ballet toneel deskundige = dramaturg toneelfiguur = Hamlet, Kloris, Macbeth, Moortje, Pieternel, Roosje toneelgezelschap = Arena, Centrum, Ensemble,Globe, groep, Proloog, Studio, Theater, troep toneelgordijn - doek, scherm toneelkijker = binocle toneel kunde = dramaturgie toneel kundige = dramaturg toneellaars = broos, cothurne toneelleer = dramaturgie toneelleider = regisseur toneelmatig = theatraal toneelmeester = inspiciënt toneelpop - ledepop, marionet tonelscherm - coulise, zijstuk toneelschilder - decorateur toneelschrijver = dramaturg toneelspeelster = actrice toneelspel = blijspel, comedie, drama, eenakter, klucht, komedie, herdersspel, pastorale, revue, tragedie, treurspel, zangspel toneelspelen - acteren toneelspeler = acteur, artiest, komediant toneelspeler op West-Java - topeng toneelstuk = blijspel, drama, kijkspel, klucht, komedie, tragedie, opera, operette, zangspel (musical) toneelstuk in één bedrijf - eenakter toneelstuk, Romeins - fabula toneeltoerusting - coulise, decor toneel uitrusting = doek, decor, coulisse toneelverzorger = inspiciënt tonelist – acteur tonen – aanbieden, bewijzen, presenteren, showen, togen, weerklinken tong = lingua Tonga-eilandn, een de - Kao, Tongatapu tongbeweging = klak, lik, smak tongdeel = punt, riem, wortel tongekruid – kleefkruid, tongel tongel - kleefkruid tongetje van een balans = evenaar tongewelfje - kapwulf tongletter = linguaal tongontsteking - glossitis tongpijp - linguaal tongriem = spanader tongval = accent, dialekt, idioom, spraak, taal tong van een kat – kattentong tong van grof wild - likker tongvaren - hertstong tongvormig = linguiform tongwormen - lingulatida tonica = grondtoon, hoofdakkoord ton in water - boei tonisch middel - digitalis, kinine, tonicum, ijzer tonkaboom - dipteryx tonkakamfer – cumarine tonken – dompelen, indopen tonnenmaker – kuiper tonnetje - cocon tonnetje als baken = joon tonsil - amandel toog = alleluia, bar, buffet, draagbalk, jaarmarkt, kast, latei, soutane, steekboog, talaar, tapkast, toga, toon, toonbank, uitstalkast tooi = dos, gewaad, opschik, opsmuk, pracht, pronk, sier, sieraad, smuk, uitdossing, versiering tooi van edelstenen = aigrette tooien – opdirken, opdossen, opmaken, opsieren, pareren, (ver)sieren, smukken tooisel – opschik, opsmuk tooiverlies = rui toom = bit, breidel, broedsel, koppel, leiband, leidsel, leireep, lus, nest, span, teugel, vlucht, worp toon = geluid, klank, spreektrant, stembuiging, timbre, a, ais, as, b, bes, bis, c, ces, cis, d, des, dis, e, eïs, es, f, fes, fis, g, ges, gis, do, re, mi, fa, sol, la, si toon die beeft = tremolo toonaangevend – dominant, maatgevend toonaangever = stemvork toonaard = dur, groot, klein, mol toonafstand = interval, kwart, kwint, none, octaaf, prime, secunde, septime, sext, terts toonbaar – behoorlijk, ooglijk, presentabel toonbank – balie, buffet, toog, winkeltafel toonbeeld = exempel, model, voorbeeld, toonbeeld van huwelijkstrouw = Penelope, Suzanna toonbeld van nietigheid - garnaal toondaling = thesis toondemper - sordino, sourdine toondichter = componist toongeslacht = groot, klein, majeur, mineur, toonaard toonkamer – monsterkamer, showroom, toonzaal, toonkast = etalage, vitrine toonkleur = timbre toonkunst = muziek toonkunstenaar = maestro, musicus, muzikant, virtuoos toonkunstenaar uit de Griekse mythen = Orpheus toonkunstenares - musicienne toonladder = gamma, octaaf, scala toonleer = tonologie toonloos - dof toonloze = sewa, sjwa toonloze vorm van "daar" = er toonmeter = sonometer toonomvang - ambitus, diapason toonopnemer - pick-up toonschaal = (kleur)schakering, toonladder, toonschaal aanvangend met g - gamma toonsoort = dur, groot, klein, mineur, modus, mol toonteken = accent, noot toontrap – none toonval – cadens, modulatie toonzaal – showroom, toonkamer toonzetten – componeren toonzetter - componist toonzetting = compositie toorn = boosheid, drift, gramschap, grimmeiheid, kwaadheid, razernij, woede toornig – aangebrand, ar, boos, gebelgd, gebeten, gram(storig), grimmig, hellig, kwaad, misnoegd, nijdig, opvliegend, verbolgen, verstoord, vreeswekkend, woedend, woest, wrevelig toornig maken – belgen, pesten, plagen toornig zijn – grimmen, grommen toortel - bobijnpijp toorts = fakkel, flambouw, kaars, stalkaars, verbascum toost – feestdronk, heildronk toot – aangezicht, kus, mond, tuit, wijf, zoen top = apex, hoogtepunt, nok, punt, spits, tinne, uiteinde, top (muz.) = thesis top in de Kaukasus = Kasbek top in Zwitserland = Eiger, Matterhorn, Rigi topaas, bleekgroene – prasoïd topdrukte in verkeer - spits topeind – punt topeng - masker topeinde van rijshout = blees topfunctionaris = direkteur, directeur, manager tophit = schlager, topper, tune topinambour - aardpeer topografie = aardrijkskunde topografische kaart = stafkaart topografische naam = toponiem topografische wetenschap = aardrijkskunde toponymie – plaatsnaamkunde toppen – aanvaarden, bedelen, inkorten, schooien, tippen toppenant – dirk topper – hit, hoogtepun, schooier, tophit, uitblinker toppereend - veldduiker topprestatie = record toppunt = climax, comble, culminatiepunt,hoogtepunt, keerpunt, optimum, summum, zenith toppuntshoek = azimut topstagzeil – aap topster – vedette top van een berg – piek, spits top van een huis - nok topzeil = grietje toque = baret tor = aardtor, aaskever, bromkever, donderbeestje, draaikever, duinkever, glimworm, insect, kever, kniptor, meikever, nachtvlinder, roze kever, scarabee, scharrebijter, schorskever, snuitkever, springkever, stekworm, tiek, zandkever Toradjataal - Baree toren = belvédère, donjon, minaret, pagode toren bij burcht = donjon toren bij moskee = minaret toren bij schaakspel = kasteel torenblazer – torenwachter torenen – oprijzen, verheffen toren in Groningen = Martinitoren toren in Harderwijk = Linnaeustoren toren in pyramidevorm - pagode toren in Utrecht = Domtoren toren in Zwolle = Peperbus toren met klok – belfort toren met klok - belfort toren met mooi uitzicht = belvédère toren van Indiase tempel = pagode toren aan weerskanten van de poorten van een Egyptische tempel – pyloon torenflat - woonsilo torenhuis - wolkenkrabber torenka - kauw torenklokkenspel = beiaard torenkraai – dole, kauw torenkruid - turritis torenommegang – kanteel, tinne, trans, weergang torenrand - trans torenslak = penhoren torentje - fiaal, pinakel torentrans – omgang torenuil – katuil, kerkuil, ransuil torero - stierenvechter torkruid - oenanthe torment = kwelling, marteling, plaag tormenteren – kwellen, pijnigen torn = karwei, naad, poos, tarn, wenteling tornado = cycloon, hoos, orkaan, storm, taifoon, tyfoon, wervelstorm, wervelwind tornatuur – intaglio tornen = keren, tarnen, wenden tornooi – steekspel torpedo - dieptebom torpedobootjager - destroyer torpedo's werpen = lanceren tors – aardkluit, bovenlijf, hede, heidezode, pol, romp, torso torsen = dragen, lijden, sjouwen, tillen torsie = draaiing, wrong torso – romp tort - afval tortel = duif tortelduif (Eng.) = turtle torticollis – scheefhals tortillon - doezelaar tortuur = foltering, marteling, pijnbank torve - grimmig toss – opgooi tossen – opgooien tosty - sandwich tot = (lat.) ad tot afscheid = ta. tot baat - gunstig tot bedaren komen – kalmeren, luwen tot bedelstaf brengen = ruïneren tot bederf overgaan – bederven, rotten, ontbinden tot beloning strekkend = remuneriatour tot berusting brengen = troosten tot betaling aanzetten – manen tot bisschop verheffen - mijteren tot brij gekookte vruchten = moes tot damp overgaan - verdampen tot dank geneigd = dankbaar, erkentelijk tot de aarde behorend = aards, tellurisch tot de derde macht verheffen = kuberen tot de kern behorend = nucleair tot de kust behorend = litoraal tot de laatsts man - a.u. tot de lente behorend = vernaal tot de massa gericht = demagogisch tot de negers behorende = negroïde tot de nieuwe tijd behorend = hedendaags, modern tot de spieren behorende = musculair tot een derde verminderen = tiërceren tot een eis komen - concoluderen tot een zone behorend – zonaal tot elke prijs - bestens tot garen gesponnen wol - sajet tot geestdrift brengen = enthousiasmeren tot gelukwensing = p.f. tot het doel - opdat tot het elementaire terugbrengen - analyseren, reduceren tot het land behorend = tellurisch, terrestrisch tot het leven terugkeren = herleven, herrijzen tot het uiterste - extreem tot het wezen behorend = essentieel, wezenlijk tot hulp bereid = behulpzaam,bereidwillig, hulpvaardig tot iets bereid = genegen tot iets noodzaken - dwingen tot inkeer brengen = bekeren tot inkeer komen – bekeerd, bekering tot in het oneindige - a.i. tot Italiaanse stad behorend = Romeins tot kalmte komen = bedaren tot meerdere ere Gods = a.m.D.g. (ad majorum Dei gloriam) tot nader order = t.n.o. tot nu toe = immer, nog, steeds tot oordelen bevoegd = oordeelkundig tot overeenstemming komen = accorderen tot plichtsbetrachting bereid - ernstig, hardwerkend, serieus tot poeder vermalen = pulveriseren, verpulveren tot rouwbeklag = p.c. (pour condoléance) tot rust komen - bedaren tot slachtoffer maken = duperen tot staatseigendom maken - nationaliseren tot stand brengen – klaarspelen, presteren, realiseren tot steen worden - verstenen tot stof worden = pulveren tot studeren geneigd = studieus tot vervelens toe herhaald – afgezaagd, steeds tot voorbeeld strekkend = exemplair tot vrede geneigd = vredelievend tot waar het niet verder kan = uiterlijk,uiterste tot wat = waartoe tot werken in staat – valide tot zich nemen - innemen tot zich trekken – adduceren, lokken tot zichzelf komen = bijkomen tot ziens – dag, tabee, vaarwel totaal = al, alles, compleet, finaal, al(geheel), helemaal, radicaal, som(ma), tenvolle, volkomen, volledig,volslagen, volstrekt totaal aan eetgereedschap dat gereinigd moet worden = vaat totaal bedrag – som totaal bezit – kapitaal totaal niets - niemendal totaal reddeloos verloren = codille totale aarde – wereld totale inleg – jach(pot) totale oppervlakte van een bladzijde = bladspiegel totale verkoop = omzet totalisator = bookmaker, toto totaliteit - geheel totebel – kruisnet, morsebel, sloddervos, slons totelaar – stakker, sukkel totem – amulet, talisman toto – totalisator, voetbalpool tottelen – stotteren, tuimelen totteren – botsen, knoeien, prutsen, stoten touché – aangeraakt, aanslag, geraakt, getroffen, raak, treffer, trompetstoot toucheren – aanstippenkwetsen, raken toupet = haarstuk, kuif, kunsthaar, pruik toer – omwenteling, rondgang, wegwedstrijd, wielerronde Tour de France, winnaar van de - Anquetil, Bartali, Bobet, Bottecchia, Buysse, Coppi, Defraye, Dewaele, Frantz, Hinault, Janssen, Lambot, Leducq, Maes, Merckx, Petit-Breton, Scieur, Thijs touringcar – autobus, toerauto, reiswagen touring trophy = T.T. tournee – rondreis tourneren - omslaan tournooi = lansspel, steekspel tourronde – rondrit touter – huivering, schommel touteren - huiveren touterrek = trapeze touw = bras, dirk, draad, gei, greling, hijslijn, kabel, koord, lijn, reep, schoot, snoer, stag, streng, talie, talreep, trijs, tui, twijg, twijn, val, zeel touw (Ind.) = tali touw aan de ra = bras touw aan het boeganker = tui touw dat door de talieblokken gaat - talieloper touw om dikker touw te spannen - taliereep touw om stag te spannen = talreep touw van de bezaan boom of giek - dirk touw van een oud zeilschip = bras, dirk, gei, schoot, toppenant, val touw waarmee decor wordt verbonden = slaglijn touw waarmee zeil wordt gehesen - val touw waarmee zeil wordt ingehaald = gei, schoot touweinde – tamp touwen – kloppen, meppen, ranselen, slaan touwladder = valreep touwmateriaal - cocos, hennep, katoen, manilla, nylon, sisal, vlas touwslager = baander, lijnbaan, lijndraaier, lijnslager, reepmaker, reper touwslagerij - lijnbaan touwsoort - huizing, lording, lijn, marlijn, schiemansgaren, takelgaren, tros, zeilgaren touwvezel = sisal touwwerk aan boord = takelage, tuigage, want tovenaar = eunjer, goochelaar, heksenmeester, magiër, wonderdoener tovenaar van Munlopark = Edison tovenaarstaal = abracadabra, hocus, pocus tovenares = Armida, Medea, heks tovenares in Tasso's "Jeruzalem bevrijd" – Armida toverachtig – magisch, wonderbaar toverachtig mooi = feeëriek toverbeeld – droom(beeld), talisman, visioen toverdrank = filtrum, minnedrank toveren - goochelen, heksen toverformule = abracadabra, hocus-pocus, sesam (open u), spreuk toverformule (Eng.) = charm tovergodin - fee, nimf toverhazelaar = hamamelis toverhazelaarachtige - amberboom toverheks = heks, kol, toverkol toverij – goochelkunst, guichel, heksenwerk, hekserij toverkol - heks toverkracht - magie toverkrachtig - magisch toverkrachtig voorwerp = amulet, djimat, fetisj, mascotte, scapulier, talisman toverkunst - magie, nigromantie, toverij toverkijker - kaleidoscoop toverlamp = wonderlamp toverlantaarn met sterke lenzen - sciopticon toverlantaren - projector tovernimf op het eiland Aeolus - Circe toverspel - toverij toverspiegel – lachspiegel toverspreuk – zie toverformule toverstok = baguette tovertuin = armida tuin toverwortel = alruin toxinevernietigend - toxinicide toxisch = vergiftig tra = (kaats)baan, speelbaan, veepad, wagenspoor traag = indolent, inert, laks, lamlendig, langzaam, lijmerig, lusteloos, log, loom, lui, slepend, slof(fig), sloom, stapvoets, suf, vadsig, werkschuw traag en lui – loom traag en sloom – laks traag gaand – slepend traagheid - laksheid traag meisje of vrouw = dauwel traag persoon – lamzak, lijs, sul traag van begrip = dom, suf traag van beweging - log traagheid = indolentie, inertie traam - ladderboom traan = drop, druppel, olie, oogvocht, walvisolie, waterlander traanachtig - tranig traangas = jobstraan traanklierontsteking = dacryadenitis traanoog = leepoog tracé = aslijn, schets, wegverloop traceren – aangeven, afbakenen, nasporen trachea - luchtpijp trachten = beproeven, pogen, proberen, streven trachten te bewegen – wrikken trachten te doen - pogen trachten te krijgen = dingen, solliciteren traktaat = akkoord, overeenkoms, pact, verdrag tractor = bulldozer, trekker traditie = adat, gewoonte, overlevering, zede traditie met Pasen - paasei, paashaas, paasvuur trafiek – arbeid, drukte, werk trage man - dauwel trage vrouw = lijzebet tragedie = drama, treurspel tragel – jaagpad, trekpad, zomerkade tragen – talmen trager maken - vertragen trage stoelgang - constipatie, hardlijvigheid, obstipatie trage vrouw - lijzebet tragiek = ellende, misère, treurigheid tragisch = droef, droevig, noodlottig, somber, triest trailer – aanhangwagen, caravan, oplegger, truck, voorfilm trainen – africhten, coachen, harden, oefenen, stalen trainer – africhter, coach, enmeesteroefsportleraar traineren = rekken training – africhting, oefening, opleiding, scholing trainingszaal voor judo = dojo traject = afstand, baanvak, etape, laan, pad, route, weg traktaat = essay, verdrag,verhandeling, vertoog traktant – gastheer, onthaler traktatie – lekkernij, onthaal, surprise, verrassing, versnapering traktement = bezoldiging, gage, inkomen, loon, salaris, soldij, wedde, zakgeld trakteren – aanbieden, geven, onthalen, schenken, vergasten, weggeven tralie = latwerk, spijl, stang, stijl, vensterstaaf traliehek = hamei traliekool = kevie traliewerk = hek, latwerk, raster, rooster, ruif traliewerk boven voerbak = ruif tramhuisje = abri tramhuisje in oud-Den Haag = wachtje tramlijn = rail tràmmelant = drukte, herrie, lawaai, moeilijkheden, narigheid, onenigheid, penarie, ruzie tramp = landloper, zwerver trampelen – drentelen, trappelen trampen – trappen, schoppen trampersoneel = bestuurder, conducteur, machinist, stoker tramstalling = remise tramzijde – inslagzijde trance - bedwelming trancheeën - loopgraven tranen = huilen, waterlanders, wenen tranen vergieten – plengen tranig – olieachtig, traanachtig tranquil - bedaard, gelaten, gerust, kalm trans – borstwering, hoogte, kanteel, omgang, omloop, ommegang, rand, tinne, uitspansel, weergang trans (voorvoegsel) = over transactie – affaire, deal, handel, ruil, ver(koop), zaak transactie met vreemd-geldwissels - deviezenspeculatie transacties = overeenkomst, zaken transbordeur = zweefpont transcendent = bovenaards, metafysisch, onvatbaar bovenzinnelijk, buitenzintuiglijk transcript = afschrift, doorslag, kopie, transept = dwarsbeuk, kruisbeuk transfer – overdracht, overmaking transfereren – overdragen, uitstellen transformatie = metamorfose, omvorming, omzetting, transformeren = omvormen, omzetten transitief = overgankelijk transito – doorvoer, passeren transitoverkeer = doorvoerhandel translaat = vertaling translateur = vertaler, tolk transmissie - overbrenging transparant = doorschijnend, doorzichtig transparant loodglazuur – kwaart transpiratie - zweten transpireren – zweten transplanteren - overplanten transport – overdracht, vervoer transportband - rodelbaan transportbedrijf = N.S., ATO, G.T.M., K.L.M., N.A.C.O. transportmiddel = auto, autobus, boot, bus, fiets, helicopter, hovercraft, kar, kraan, lift, metro, motor, rijtuig, rijwiel, schip, slee, spoor, tandem, tanker, taxi, touringcar, trailer, trein, vliegtuig, vlot, vrachtboot, wagen transportmiddel op rail - spoor transportmiddel voor olie = tanker, tankwagen transporteren = overbrengen, overschrijven, vervoeren transporteur - vervoerder transportschip = hoeker, tanker, vrachtschip transportwagen – bus, truck, vrachtwagen transportwerktuig - elevator, heftruck, kraan, lier, loopkat, winch transuraan - americium, berkelium, californium, curium, einsteinium, fermium, mendelevium, neptunium, nobelium, plutonium transvaal, hoofdstad van - Pretorium transvers = dwars transversale parelyse - dwarslaesie transvestitisme - eonisme trant – aard, genre, manier, methode, modus, slag, soort, stijl, wijze trap = etappe, graad, hak, ladder, leer, rang, schop, stadium, stamp, trede, valreep trap aan een schip – valreep trap, deel van een – boom, stootbord, tre(d)e 966 valreep trap van ontwikkeling = fase trapauto – skelter trapbekleding - traploper trapeze - rekstok, zweefrek trapje – leer trapleer – ladder trappelen – denderen, drentelen, schoppen trappelzak - slaapzak trappen – fietsen, schoppen, stampen trappenhuis - portaal trapper – paard, pedaal, pelsjager, vallenzetter, woudloper trapper van een fiets - pedaal trapperik – paard, schoen, voet trappist – cisterciënzer, monnik trapportaal - overloop trapsgewijs = gradatim, gradueel, opklimmend trapsgewijze opklimming = gradatie trapsgewijze toeneming - escalatie trapvogels - knorhanen, otides tras = cement, mortel, specie, tufsteen, trauma = kwetsuur, letsel, stoornis, verwonding, wond, wonde traven - stouwen travertijn = kalktufsteen trawant = begeleider, handlanger, helper, lijfwacht, maat, medestander, satelliet, volgeling trawl – treil, sleepnet trawler – treiler, viskotter trechter = krater, treem, tremel, tuit trechter van douche = broes trechter van molen = treem, tremel trechter van netwerk = inkel trechter voor gemalen graan = treem, tremel trechtermond - estuarium trechtervormig net - kor, korre trechtervormig sleepnet = inkel, kor(re) trechtervormige depressie = doline trechtervormige riviermond = estuarium tred = gang, loop, pas, schrede, voet(stap) trede – gang, laddersport, schrede, sport, stap, trap, treeplank, voetstap treden – bespringen, gaan, lopen, stappen trede naar beneden = afstap tred of loop - stap tree – estrade, laddersportsport, trede treedsel - hanetree treef houden = vasten treeft – drievoet, rooster treek – kunstgreep, kunststukje, slimheid, streek, truc treem = (molen)trechter treeplank – opstap, trede trees – hooimaand tree van een bordes – opstapje tree van een trap - sport tref = bof, gelukje, kans, mazzeltje, meevaller, toeval, treffer treffelijk – deftig, eerzaam, fatsoenlijk, voornaam treffen = boffen, gevecht, ontmoeten, ontmoeting, ontroeren, raken, roeren, slaan, vinden treffend = aandoenlijk, aangrijpend, bezield, frappant, levendig, markant, ontroerend, opvallend, pakkend, passend, raak, roerend, schokkend, sprekend treffende uitbeelding – creatie treffer – bof, buitenkans, doelpunt, gelukje, meevaller, touche trefwoord = devieslemma, leus, motto, steekwoord trefzeker – doelbewust treife – onrein, verboden treil – kuilnet, sleepnet, tiras, trawl treiler - viskotter trein = boemeltrein, expres, gevolg, rij, sneltrein, sleep, spoor, stoet, T.E.E., Tee treinbaan = spoorlijn, spoorweg, rail(s) treinbed – couchette treindeur – portier treinen – sporen treinen splitsen – rangeren treingids – spoorboekje treinhalte – station treinkaartje – reisboljet treinkade – perron treinmachinist - bestuurder treinongeluk = deraillement, ontsporing treinpersoneel = bestuurder, conducteur, machinist, stoker, tremmer treinrails - spoorstaven treinreis = navet treinsoort = elektrisch, diesel, stoomtrein treinwagon = coupé, slaapwagen treiter – kwelgeest, pestkop, plaaggeest, plager, sar treiteraar – jenner, nijdas, pestkop, plager treiteren – jennen, judassen, kwellen, mishandelen, narren, negeren, pesten, plagen, sarren, stangen, tergen trek – animo, appetijt, begeerte, eetlust, fut, haal, lust, mars, neiging, ruk, streep, tocht, verlangen, vogelvlucht, zin trek in eten - honger trek met pen = haal trekautomaat – speelkast, trekkast trekbij – Andrena trekboom – dissel trekboot - sleper trekdier = buffel, ezel, hond, kameel, karbouw, karhond, os, paard, rendier trekgaren - treknet, zegen trekgat = luchtgat, mui, pijp, schoorsteen, stookgat, ven trekgeld - plok trekgordel = gareel, greel, leidsel, singel trekgras - kweek trekharmonica – accordeon, trekorgel trekhond voor een wagen – zwing trekje – haal trekkast – flipperkast, gokmachine, trekautomaat trekken = halen, ontvangen, oogsten, plukken, reizen, roeien, rondreizen, rukken, sjorren, slepen, sollen, tijgen, tochten, togen, uitloten, zwerven trekken voor prijzen - loten trekker – geweerhaan, kampeerder, migrant, reiziger, tandarts, tractor, truck, wandelaar trekker van een wissel = trassant trekkerig – tochtig, winderig trekkoord = sim treklijn - jaaglijn, treil trekmachine – tractor, trekker trekorgel – accordeon, harmonica trekpaard – jaagpaard trekpad – tragel trekpen – rastraal trekpleister – lokkertje trekpop – marionet, pias trekschuit = barg(e), snik treksel = aftreksel, bouillon, extract treksel van koken – afkooksel treksloot – tochtsloot, wetering treksluiting = rits trektuig = gareel, haam, juk trektuig van ossen – juk trekvaart – waterweg trek van banden – rijspoor trekveer – expander, spiraal trekvisnet = wade trekvogel = kievit, kranvogel, kwartel, ooievaar, reiger, wulp, zwaluw trekweg langs water = jaagpad trekzaag - schrobzaag trekzeel = haam trema – deelteken trembleren – trillen, vibreren tremel = treem, (molen)trechter tremmen – storten tremmer – hulpstoker, kolensjouwer, varensgast tremor – beving tremske - korenbloem tremulant - triltoon trend = neiging, richting, tendens, tendentie, verloop, trens – bies, galon, lis(je), lus(je), oogje, paardenbit, vlecht trentelen – talmen, treuzelen, trenzen, vlechten trepelen – dribbelen, trippelen, vasttrappen tres – goudboordsel, haardracht, haarsnoer, haarstreng, oplegsel, passement, vlecht, wrong tres aan een (uniform)jas – brandebourg tressen – vlechten treter – pantoffel, schoen treuga dei - godsvrede treurdicht = elegie, klaagdicht, nenia treuren = jammeren, klagen, kniezen, kwijnen, rouwen, tobben, versmachten, weeklagen treurend (muz.) = mesto treurende moèder (myth.) = Niobe treurgewaad - rouwkleed treurig = bedroefd, bedrukt, down, droef, droevig, ellendig, erbarmelijk, (muz.) funébre, naar(geestig),neerslachtig, rouwig, sip, slecht, smartelijk, somber, tragisch, triest, verdrietig, zielig treurig toneelspel - drame treurige gebeurtenis = drama treurigheid = droefenis, droevigheid, ellende, misère, narigheid, tragiek, rouw, naarheid, verdriet treurlied - klaaglied treurmars – dodenmars treurnis – droefheid, rouw, tragiek treurspel = drama, tragedie treurspeldichter = Aeschylus, Euripides, Sophocles, Thepis, tragicus treurspelspeelster = tragédienne treurtoneel = tragedie treurweek - schibab treurzang – elegie treuzel – lijs, sukkel, talm(er), tut, zeef treuzelaar – dralerm lijs, slof, sukkel, talmer, teut treuzelen = aarzelen, beuzelen, dralen, hangen, klungelen, lijntrekken, prutsen, talmen, temen, teuten treze - pannenlap trezoor = dressoir, schat(kamer) triadisch – drietallig tri – vlekkenwater triade – drieeenheid, drietal triangel - driehoek triangulatie = driehoeksmeting tribunaal = gerecht, hof, rechtbank tribune – gaanderij, galerij, spreekgestoelte, stellage, stelling tribuut = cijns, schatting tricolor – driekleur tricot – sport(trui) tricot dameshemd = kamizool tricotsoort - charmeuse, interlock, jersey, plattricot triëren = schiften, zuiveren triefelen – friemelen, klungelen, knoeien, peuteren triest – bedroefd, bedroevend, abominabel, droef, droevig, ellendig, naar, neerslachtig, sip, smartelijk, somber, tragisch, treurig, troosteloos, verdrietig triestig – naar, somber trifenyldihydroglyoxaline - amarine trifos - driepas trigonometrie = driehoeksmeting trigram = ang, ing, lettercombinatie trijs = bras, hijsbalk, takel trijsen – ophalen, takelen trijzel – treuzel, korenzeef trijzelen – zuiveren triktrak – jacquet trilapparaat – triller, vibrator trilgras - briza trilhaar - cilie trillen = beven, bibberen, daveren, huiveren, rillen, schudden, sidderen, trembleren, vibreren, zinderen, zoemen trillen van de oogbol = nystagmus, oogsidderen trillend. = tremolando, (muz.) vibrato triller - trilapparaat triller (muz.) = tremolo trillerig = beverig, rillerig, vibrerend trilling = beving, daver, golfbeweging, oscillatie, schok, siddering, vibratie trilling van de aardkorst = aardbeving trillingswijdte van radiogolven = amplitudo triltoon = tremolo, tremulant trimbaan - oefenbaan trimester = kwartaal, trim trimmen – knippen, stuwen trimmer – hondenkapper trimschool - sportschool tinitrofenel - pikrinezuur trinitrotoluol = T.N.T., trotyl trio = drietal, triade, trits triomf = overwinning, zegefeest, zege(praal) triomfant – zegepralend, zegevierend riomfantelijk – zegevierend triomfator – overwinnaar triomferen – overwinnen, zegepralen, zegevieren trip – duikelaartje, reis, rit, tocht, toer, uitstapje tripel = drievoudig, polijstaarde tripje – reisje triple – drievoudig triplex - houtplaat triplo - drievoud tripmiddelen = amfetamin, benzedrine, DMT, heroïne, morfine, LSD, mescaline, peyote, STP, pervitine, psilocibine tripode = drievoet, statief trippelen – huppelen tripper - veentrapper triptiek = drieluik trits – drie(tal), triade, trio triumviraat = driemanschap triviaal = alledaags, banaal, gewoon, laag, plat, platvloers trivium = dialectiek, grammatica, retoriek troebel = beroering, drabbig, onduidelijk, onklaar, onrust, onscherp, onzuiver, vuil, zwoel troebelen = onlusten troebleren = verontrusten, (ver)storen, verwarren, troefboer = jas troefkaart, = atour, nel, spadille troefnegen – nel troel – liefje, meid, slet, snoes troela - lummel troep = aantal, afdeling, beeld, beestenboel, bende, bent, boel, gezelschap, horde, karavaan, keet, kudde, menigte, meute, mikmak, puinhoop, rataplan, roedel, rommel(tje), rot, rotzooi, wanorde, warboel, zooi(tje), zwerm troep dieren = horde, korf, kudde, roedel, vlucht, zwerm troep ganzen – koppel troep herten – roedel troep hinden - harem troep hoenders = toom troep honden – meute troep jachthonden – drift, meute troep kunstenaars – bent troep mensen – menigte, meute troep of bende – jamboel, rommel troep of rommel - zooi troep padvinders = patrouille troep rovers = bende, gang troep vee - kudde troep vissen – school troep vogels - vlucht troep welpen = horde, nest troep wild – roedel troep wilde zwijnen - rotte troepenafdeling = divisie, echelon, korps, regiment, patrouille, peloton, vendel troepeneenheid - regiment troepenmacht = armee, contingent, divisie, heir, krijgsmacht, leger troepenschouw = inspectie, parade troepenverzorgers = tros troepenverzorging = logistiek troetel – liefje, lieverd, sabelkwast, sierkwast troeteldier - knuffeldier troetelen = knuffelen, koesteren, liefkozen, sollen, strelen troetelkind = oogappel, pupil troetelnaam – hart(je), honey, koosnaam, kwast, lief, lieveling, lieverd, schat troeterig – papperig troeven - kaartspelen trofee – beker, cup, medaille, zegepalm, zegeteken troffel – kalkschep, truweelt trog = geosynclinale, kneedbak, plooidal, voederbak troglodiet = holbewoner Trojaans held = Aeneas, Antenor, Hector Trojaans priester die tevergeefs waarschuwde voor het houten paard in Troje = Laocoön Troje = llion, llium trok = biljartspel, reisde trol = dwerg, kabouter, kobold trom = drum, pauk, tamboerijn, tamtam, trommél trom van de gamelan = kendang trombone = bazuin, schuiftrompet trombose - embolie trom, grote - in moskee - bedoek trommel – bus, doos, drum, pauk, tamtam, trom trommelaar – drummer, roffelaar, slagwerker, tamboer trommelen – drummen, roffelen trommelslag = roffel trommelslager = drummer, paukenist, tamboer, trommelaar trommelstok – baguette trommelvuur - spervuur trommelzucht - meteorisme tromp – blaashoorn, jagershoorn, mondharp, olifantssnuit, slurf, trombone trompen – brullen, toet(er)en) trompet = bazuin, klaroen, schuiftrompet, signaalhoorn, toeter trompetbloem - bignonia, narcis, tecoma trompetdiertje - stentor trompetfanfare - sonnerie trompetgewelf - schelp trompet met kleppen - ventieltrompet trompetvogel - agami, psophia trompetvormig orgaan – salpinx tromp van een olifant - slurf tronen – heersen, zetelen tronie – aan(gezicht), bakkes, facie, fiselemie, gelaat tronie Barg. - ponem, porem tronk – boomstomp, stobbe, stronk troon - vorstenzetel troonsafstand = abdicatie troonhemel = baldakijn troop = beeld, kerktoon, melisme, uitdrukking troost = bemoediging, heil, heul, koffie, leniging, medeleving, opbeuring, so(e)laas, sterkte, steun, toevlucht, verkwikking, verzachting troosteloos – bedroefd, doods, mistroostig, ontredderd, ontroostbaar, triest, verslagen troosteloosheid = desolatie, verslagenheid, verwoesting troosteloze vlakte = schiervlakte troosten = bemoedigen, laven, opbeuren, steunen, verlichten trooster – Parakleet troost of leut - koffie tropa-alkaloïde – cocaïne, scopolamine tropaeolacee – kanariekers tropenkoorts – malaria tropisch dier - krokodil tropisch gewas = banaan, cacao, katoen, kina, koffie, kokos, nootmuskaat, oliepalm, peper, rijst, rubber, sagopalm, suikerriet, teakhout, thee tropisch insect – termiet, tseetsee tropisch oliehoudend gewas = sesam tropisch plantengeslacht = aleurites tropisch regenwoud - jungle tropische boom = arenpalm, assem, djati, gomboom, hevea, kola, nipapalm, palm, pisang, tamarinde, teak, waringin tropische cycloon - orkaan tropische graansoort = rijst tropische grassoort - alangalang tropische grasvlakte in Amerika - savanne tropische grond = lateriet tropische hagedis - gekko, tokké tropische huidziekte = framboesia tropische klimplant – bougainvillea, derris tropische luchtstroom = moesson, passaat tropische plant = aloë, ananas, cactus, canna, cassave, mahinot, maniok, meloen, mimosa, orchidee, palm, ramee, vanille tropische slingerplant = betel, sirih, liaan tropische steekmug – muskiet tropische tuin - plantage tropische vegetatie = mangrove tropische vetplant - agave tropische vis – egelvis, goudvis, longvis, maanvis, murela, sluierstaart tropische vogel – beo, flamingo, kaketoe, kolibri, maraboe, papegaai, parkiet, rijstvogel, struisvogel, toekan tropische vrucht – advocado, ananas, banaan, adel, ddoerian, kiwi, manga, mangis, mangistan, mango, papaja, pisang, vijg, tropische wervelstorm op de Filippijnen - baguio, baquio tropische wildernis – jungle, regenwoud, rimboe tropische wilde vlakte - jungle tropische wind - passaat tropische ziekte = cholera, dengue, filariasis, framboesia, lepra, malaria, slaapziekte, tyfus tropische zwemvogel - fregatvogel tros = aar, ankerkabel, bagage, bos, bundel, cluster, kabel, legertrein, meertouw, pak, resem, rist tros aalbessen - rist tros aardwormen = poer, peur tros bananen = kam tros bloemen of vruchten - cluster tros vruchten = bel, kam, ragemus tros wormen = poer, peur troskieuwige zeevis = zeepaardje trossel – bundel trosselen – bundelen, drossen, pakken trossen - bundelen trosvormig = racemiform trots – aanmatigend, eigendunk, fier(heid), glorieus, groots, hooghartig, hoogmoed(ig), hovaardig, laatdunknd, ondanks, overmoedig, parmant(ig), prat, pratstatig, statig, verwaand, weids, zelfbewust, zelfgevoel trots zijn op - bogen, pochen trotse houding = air trotseren - blootstellen, braveren, tarten, uitdagen, verachten, weerstaan trotse vrouw – pauwin trotsheid – fierheid, overmoed trots zijn – pralen, pronken trotten – draven trotter - draver trottoir = stoep, straatkant, voetpad, wandelpad trottoirband - stoeprand troubadour = bard, minstreel, rapsode, speelman, zanger troubleren - storen, verontrusten trouvaille = oplossing, vondst trouw = aanhankelijk, fideel, gehecht(heid), getrouw, loyaal, oprecht, probiteit, standvastig, toegenegen, vasthoudend, verbonden, zeker trouwbreuk - scheiding trouwbreuk jegens de leenheer = felonie trouwde voor haar zuster Rachael - Lea trouwe bezoeker = habitué, stamgast trouwe klant - habitué, stamgast trouwe vriend = Achaat, Achates, Jonathan, pylades trouweloos – infideel, ontrouw, perfide, vals, verradelijk trouweloosheid = felonie, verraad trouweloos iemand – afvallige, verrader trouweloze daad = verraad trouweloze verleidster = Delila trouwen - echten, huwen trouwens - immers, overigens trouwerij – bruiloft, huwelijk, echt, trouwpartij trouwfeest - huwelijk trouwhartig = argeloos, eerlijk, fideel, heus, hoffelijk, loyaal, openhartig, oprecht, rondborstig trouwjapon - trouwjurk trouwpartij = bruiloft, echt, huwelijk, trouwerij trubbel – moeite, narigheid trubbels – onlust trubbels of hinder – last truc = (Ind.) akal, foef, foefje, handigheid, kneep, kunst(werk), kunstgreep, list(igheid), loer, poets, streek, zet trucage - kunstgreep trucfilm – fake truffel – tuber truck – oplegger, trekker, vrachtauto trui – jumper, moerkonijn, sweater, zeug, trui zonder kraag = pull-over truis – plukje, tros trust - kartel trutten = talmen, treuzelen truweel = troffel trijs - takel tsaar = Iwan, keizer, Peter Tsjechisch auteur - Cech, Fric, Hasek Tsjechisch gebergte = Ertsgebergte, Jeseniky, Sudeten, Tsjechisch persbureau = C.T.K. Tsjechische burgemester - starost Tsjechische componist = Dvorak, Smetana Tsjechische dans = polka Tsjechische munt - koruna Tsjechische partijleider = Husak Tsjechische politicus = Dubcek, Husak, Masaryk, Novotny, Svoboda, Tsjechische rivier = Donau, Eger, Moldau, Morava, Vltana Tsjechische schrijver = Benesj, Capek, Kafka, Masaryk Tsjechische stad = Bratislava, Brno, Decin, Kosice, Krupina, Liberec, Olomouc, Ostrava, Plzen, Praag, Telc Tsjechische volksdans - furiant Tsjechoslowaaks bergmassief - Brdy Tsjechosloakije , hoofdstad van - Praag Tsjecho-Slowaakijs = koruna tsiepen – piepen, tjilpen Tsongdialect - Bila tube – buisje, kokertje tuba = bazuin Tubantia - Twente tuberculose - ftitis, tering, tb.c., tb. tucht = bevel, discipline, dwang, leiding, orde, toezicht tuchteloos – ongebonden, ordeloos, onzedelijk, tuchteloosheid - insubordinatie tuchthuis = (straf)gesticht, gevangenis tuchtigen = castigeren, kastijden, slaan, straffen tuchtiging – kastijding, slaag, straf tuchtigingsmiddel = gard, gesel, knoet, roe, zweep tuchtleer = discipline tuchtmeester – cipier tuchtmiddel – karwats, roede, zweep tuchtoefening - straf tuchtrechterlijk = disciplinair tuchtroede – gesel, zweep Tudor, lid van het huis - 4 Jana Owen 5 Maria 6 Arthur, Edmund, Eduard, Jasper 7 Frances, Hendrik, Jacobus 9 Elizabeth 10 Margaretha tuffen – puffen, rijden, spuwen tufkrijt – mergel tufsteen - tras tufsteen (It.) – peperine tui – scheeps(touw) tuien – afmeren, vastmaken, vastzetten tuig = afval, gajes, gareel, geboefte, gereedschap, gerei, gespuis, getouw, janhagel, materiaal, ontuig, rommel, toestel uitschot tuig – 5 afval, gajes, gerei, grauw 6 gareel, rommel, schuim, tinnef 7 gespuis, rapalje, schorem 8 geboefte, janhagel, uitschot 10 dievenvolk, uitvaagsel tuig, deel van het, van een schip - 2 ra 3 gei, nok, rak, val 4 boom, giek, hals, mars, mast, stag, want 5 paard, steng 6 gaffel, riflijn, scoot, zaling 7 pardoen 8 bakspier 9 jagerboom, neerhaler, stampstok 10 boegspriet, toppeneind 11 kluiverboom tuigen = inspannen tuighuis = arsenaal, depot, wapenhuis tuigje - toom tuil = boeket, bosje, ruiker, toef, tuiltje – toef tuimel – buiteling tuimelaar – dolfijn, jongleur, potsemaker tuimelbank = wip tuimelen - buitelen, duikelen, kieperen, omvallen, vallen tuimeling = buiteling, duikeling, kolkringtuimel, val tuimelkar – kipkar, stortkar tuimelraam - valvenster tuimelvis = karper tuin – bloementuin, erf, gaard, hof, (Mal)kebon, hortus, lusthof, omheining, park tuin (Lat.) = hortus tuin in de hoofdstad = Artis tuin voor groenten = hof, moestuin tuinaarde - humus, molmgrond, teelaarde tuinafscheiding – haag, heg, hek, scherm, schutting, sloot tuinafval – porrie tuinarbeider – tuinier tuinbaas - hovenier tuinbloem = akelei, anemoon, aster, chrysant, dahlia, floks, geranium, gladiool, goudsbloem, hyacint, iris, krokus, lavendel, lupine, madelief, margriet, narcis, ridderspoor, roos, salvia, tulp, viooltje, zinnia, zonnebloem tuinbloemetje - viooltje tuinbonenziekte - fabisme, favisme tuinboom - duiveboon, paardeboon tuinbouw = glascultuur, horticultuur, veldarbeid, warmoezerij tuinbouwbedrijf – kwekerij, tuinderij tuinbouwer – tuinder, tuinier tuinbouwgereedschap = bladhark, boonzaaier, frees, gieter, hark, kruiwagen, riek, schoffel, schop, snoeischaar, spa, spade, tuinslang tuinbouwgewas = andijvie, appel, asperge, biet, boon, dop(erwt), erwt, fruit, groente, kapucijner, kool, peer, peul, rabarber, radijs, sla, snijboon, spruitjes, tomaat, ui, wortel tuinbouwkunde = hortologie tuinbouwkundige = hortoloog tuinbroek – salopette tuincentrum – kwekerij, tuinderij tuinder – gardenier, kweker, teler, tuinier, warmoezenier tuinderij – kwekerij, tuincentrum tuinen – benen, doorlopen, vluchten tuineppe – selderij tuinfeest – hoffeest tuingereedschap – gieter, hark, riek, rijf, schoffel, schrepel, snoeimes, snoeischaar, spa(de), sproeier, tuinslang tuingeweer - flobert tuingod - Priapus tuingodin = Pomona tuinhuis = gloriëtte, koepel, oranjerie, prieel tuinier = hovenier, tuinder, tuinman, tuinkamer = prieel, serre tuinkers = bitterkers, sterkers, tuinklauw - wiedijzer tuinklokje - kampanula tuinkoepeltje – gloriete tuinkruid - orego tuinlepeltje - herderstasje tuinman = hovenier, kweker, tuinder, tuinier tuin met rozen – rosarium tuin met vruchtbomen – boom(gaard) tuinieren - tuinen tuinopzichter (Ind.) = kebon tuinperk – bed tuinschaar – heggeschaar, snoeischaar tuinscheerling - hondspeterselie tuinsla - latuw tuinslaper – relmuis tuinsproeier - gieter tuinvak = bed, perk tuinverlichting – fakkel, lantaarn tuin voor groenten - hof, moestuin tuinwerk – rijsberm tuisen – kwanselen, ruilen tuit – schenkbuisschenkmond, tul, toot, tuit van een kan = tul tuit van een pomp – uitloper tuitel – neus, onvast, wankel tuitelen – ruisen, suizen, wankelen tuiten – suizen, toeten tuitelig - wankel tuitje (plantk.) - ocrea tuitpotje = nun tuittrechter – broes tuitzak - puntzak thuja = levensboom tuk = beet, begerig, belust, graag, gretig, gulzig, happig, slaapje, verzot tuk hebben - beetnemen tukje = dutje, hazen(slaapje), siësta, uiltje tukken – dutten tukker – kneu, putter tul = kruik, pul, kan, speentuit, zuignap, zuigspeen tule - kant tuleachtig weefsel = bobbinet, petinet tulen halsbedekking met baleintjes - guimpe tulp - tulipa tulpenboom = magnolia tulpenwindhandel - tulpomanie tumor = gezwel, zwelling tumult – alarm, beroering, drukte, gedruis, geraas, heibel, kabaal, lawaai, leven, onrust, ophef, oploop, oproer, opschudding, ramulte, rumoer, spektakel, tumulus – grafheuvel tune - deun, melodie tuner - afstemmer Tunesië, heuvellandschap in - sahel Tunesië, kalkplateau in - Dahar Tunesië, provincie van - Beja, Bensert, Bizerte, Gabes, Gafsa, Jendoube, Kairouan, Kasserine, Medenin, Nabeul, Sfax, Sousse, Tunis Tunesië, zoutmeer in – sjott Tunesisch gerecht - koeskoes Tunesisch schiereiland = Djerba Tunesisch staatshoofd = Bourguiba Tunesische havenplaats = Bizerta, Sfax, Soesa, Tunis Tunesische munt = dinar Tunesische stad = Beja, Bizerta, Gabes, Sousse, Tunis, tunica - chiton tunicaband - clavus tuniek – uniform(jas) tunnel – door(gang), passage turbine = schoepenrad turbulent = onrustig, woelig turbulent luchtverschijnsel = eddy turbulentie = woeligheid tureluren - neuriën tueluur – deun, gril, tuuk tureluurs – dol, kierewiet turen – gluren, kijken, staren turf – klot, kluit, spon turfaarde = molm, veenaarde turfgraver – veenarbeider, veender turfgrond = veen(land) turfhoop – stobbe turfland - veen turflegger = vletter turfmakerij = veenderij turfmolm – mot, mul turfschop - teef turfstapel - stobbe, viem turfstapelen – vletten turfsteken – venen turfsteker – stikker, veenman, veenwerker turfstof – mul turftrekker - baggeraar turgor bezittend - turguscent Turk = Moor, Osmaan, Ottomaan, Mohammedaan Turken - Osmanen turkovis - blauwgroen Turks = Ottomaans Turks bad - zweetbad Turks bed – ottamane Turks bedehuis - djami Turks bevelhebber - ag(h)a, emir Turks bevelschrift – irade Turks bovenkleed - kaftan Turks decreet = irade Turks dichter - Baki Turks eiland - Imroz Turks flanel - golgas Turks gerecht - kebab, pilav Turks gewaad - dolman Turks heer - aga Turks infanteriesoldaat = janitsaar Turks keizerlijk decreet - irade Turks leer - marokijn Turks lesgever van de Koran - Hodja Turks mannenverblijf = selamnik Turks opperkleed - kaftan Turks paleis = konak, serail Turks pond - lira Turks rijstgerecht = pilav Turks roeivaartuig - kaik, sultana Turks schip - sultana Turks schrijfster - Adivar Turks soldaat = nisam Turks staatsman = Ataturk Turks student – softa Turks vleesgerecht – krbab, shoarma Turks voertuig - araba Turks vrouwenverblijf = harem Turks wapen - kromzwaard Turkse ambtstitel - pacha, pasja Turkse bevelhebber = aga Turkse brandewijn = raki Turkse danseres = odalisk Turkse drank = raki Turkse dronk - salep Turkse eretitel = baba, bei, bey Turkse forten aan de Hellespont - Dardanellen Turkse gendarme = zaptieh Turkse goudmunt = stamboel Turkse herberg = han, kan Turkse hoofdstad = Ankara Turkse kapitein - reïs Turkse kromme sabel = scimitar Turkse landvoogd = muselim Turkse landwer - redif Turkse lichtgewapende ruiters - leschis Turkse maand = ramadan Turkse markt of herberg = kan Turkse moskee = dziami Turkse munt = kurus, para, piaster, pond Turkse muts = fes, fez Turkse opperpriester = moefti Turkse provincie = vilajet Turkse rechtsgeleerde = effendi, efendi Turkse regering = (tot 1932) Porte, Kapu Turkse rijstmoes - pilav Turkse rivier - Ceyhan, Meander Turkse ruiter - spahi Turkse rustbank = ottomane Turkse rijk - Porte Turkse schriftgeleerde = hodja Turkse sofa - ottomane Turkse staatsraad = divan Turkse stad - 4 Bolu, Icel, Urfa 5 Adana, Alaca, Bursa, Corum, Izmir, Konya, Maras, Sivas 6 Ankara, Edessa, Elazig, Samsun 7 Erzurum, Kayseri, Kocaeli, Malataya 8 Adapazzi, Gaziante, Istauoel 9 Eskihesir 10 Dayarbakir Turkse stadhouder = vali, wali Turkse tabakspijp = chibouque, chiboek Turkse tarwe = mais, mi(l)le Turkse titel = aga, bei, bey, chan, ef(f)endi, emir, emier, kalief, pasja, pasha, sultan Turkse trom – naccara, trombal Turkse vlag - alem Turkse vochtmaat = alm Turks volksstam - Avaren, Balkaren Turkse volkszanger - asjik Turkse vorst = bei, sultan Turkse vrouw = hanoem Turkse waterpijp = nargileh Turkse wijn = raki Turkije, hoofdstad van - Ankara Turkije, meer in - Vanmeer turner – gymnast turngereedschap – brug, paard, rek(stok) turnoefening – handstand turnster - gymnaste turntoestel = bok, brug, paard, rek(stok), ringen, trampoline, wandrek turven – aanstrepen, tellen tussen = inter, intra, middenin tussenbedrijf - entr’act tussenbeide komen - intercederen, interfereren, interveniëren tussen de ogen gelegen = interoculair tussen de ribben gelegen = intercostaal tussen de spieren gelegen = intermusculair tussen de vingers en tenen gelegen = interdigitaal tussen haakjes = parenthese tussen licht en donker = schemer tussen twee oceanen - interoceanisch tussen verscheidene landen = internationaal tussen verscheidene plaatsen = interlokaal tussen vet en mager - doorregen tussenbedrijf = extracten tussenbericht = entrefilet tussencelzelfstandiheid - intercellulose tussengebied - enclave tussengerecht = entremets tussenhandelaar = commissionair, detaillist, grossier, makelaar tussenhersenen = diëncephalon, diëncefalon tussenhistorie - episode tussenkamer = entresol, insteekkamer tussenkomst = bemiddeling, commissionair, inmenging, intercessie interferentie, interventie, tussenlassen = inlassen tussen licht en donker - schemer tussenliggend = intermediair tussenmuur - scheidsmuur tussen noord en oost - n.o. tussenperiode = fase, entracte, intermezzo, interventie, pauze tussenpersoon – agent, bemiddelaar, commissionair, makelaar, tolk tussen plaatsen - interlokaal tussenpoos = tussenruimte, interval, rusttijd tussenpozend = intermitterend tussenregering = interregnum tussenruimte – gaping, interlinie, interval, oprning, spatie, speling, spleet, tussenpoos tussenslaapkamer – alkoof tussensoort - bastaard tussenspel = entremés, interlude, interludium, intermezzo tussenstand - klassement tussenstation - halte tussentijds = a.i., inmiddels, interludium, interim, intermissie, intussen, ondertussen, tijdelijk, voorlopig tussentoon = middentoon tussen twee tijdstippen - tussentijds tussenverdieping - entresol, hangkamer, insteekkamer, mezzanine tussenvertrek – insteek tussen vet en mager - doorregen tussenvoegen = inlassen, invoegen tussenvoeging = inlas, interpolatie, invoeg, las tussenvoegsel – in(las), invoeg tussenvonnis = interlocutie tussenvorm = overgangsvorm tussenvorm van sommige dieren - larf, larve tussenwand = scheidswand tussenweg = compromis, middenweg tussenwerk = bijwerk tussenwerpsel = ach, ai, au, ba, bah, bravo, foei, ha, hé, hè, hm, hoera, interjectie, nou, och, pst, plonk, sjonge, tjonge, st, tut-tut, zo tussenzetsel – las tussenzetten - inlassen tussenzin – parenthese tut – kalm, stil, rustig tutelair = beschermend tuteur = voogd tutrice – voogdes tutten – tobben, zeuren tutteren – aarzelen, treuzelen tutterig – houterig, zeurderig tutti = t, allen tuub – fietsband tuuk - aalschaar tuut – agent, bink, diender, klabak, politie, smeris tv-zenders zoeken – zappen twaalf - dozijn twaalf apostels = keizerskroon twaalfdelig = duodecimaal twaalfde rugwervel - gordelwervel twaalf dozijn - gros twaalfhoek = dodekagoon, dodecagoon twaalf maanden - jaar twaalfpuntsletter = augustijn twaalftal = dozijn twaalftoonstelsel = dodecafonie twaalfuurtje – (lunch)pakket twaalfvingerige darm = duodenum twaalfvlak = dodecaëder twee - duo, paar, span, stel tweearmige trekboom - lamoen tweebast - schietwilg, waterwilg tweebenig werktuig - passer tweeblad - keverorchis tweebroederig - diadelfus twee bijeen horende dingen = koppel, paar, span, stel twee dagen geleden = eergisteren twee dagen na heden – overmorgen twee damschijven op elkaar – dam twee dingen – stel tweedraads garen – twijn twee en een half - derdehalf twee evenoude kinderen van een moeder = tweeling twee gelijke exemplaren = duplo twee gulden vijftig – knaak, rijksdaalder twee keer – tweemaal tweeledig – binair, dubbel(zinnig) twee muzikanten – duo twee nationaliteiten bezittend - bipatride twee oceanen verbindend = interoceanisch twee paarden = span twee schijven op elkaar = dam twee sneetjes brood met ei en vlees – uitsmijter twee stukken hout - deuvel twee zit = duo tweede - span, secundus, span, vice tweede aardperiode uit het prenaire tijdvak - siluur tweede binnen planeet in ons zonne stelsel = Venus tweede gelijke exemplaar = duplicaat tweede gewas - etgras, etgroen, nagras, tweede grasgewas = etgras, etgroen, nagras tweede halswervel = draaier tweede huwelijk – hertrouw tweede jaargetij - zomer tweede kamer (Eng.) = Lagerhuis tweede keer = herhaling, repetitie tweede naamval – genitief tweede oogst - nagewas tweede phase in ngodsdienst der Indiërs - brahmaïsme tweede plaats, in de - secundair tweede prijs – accessit, zilver tweede snede van klaver = nasnede, etgroen, etgroen tweede zangstem = alt tweede zondag in mei = moederdag tweede zondag in de vasten - reminiscere tweedehands - antiquarisch, gebruikt, gedragen, tagrijn tweedekker - biplaan, biplane tweedelig – binair, dubbel tweedelig badpak = bikini tweedeligheid = binariteit tweedelig pak - kostuum tweedeling = dichotomie tweederangs = minderwaardig tweedimensionaal begrip = vlak tweedraadsgaren - tweern, twijn tweedracht = etgroen, gekijf, geschil, heibel, herrie, hommeles, krakeel, mot, onenigheid, onmin, ruzie, scheuring, twist, vete tweedrachtig = onenig, verdeeld tweedrachtsappel = twistappel tweedradig weefsel - zwilk tweeduizend (Rom.) = m.m. tweeënhalve cent - botsen, kluut, plak tweefiets - tandem tweegesprek = dialoog tweegevecht – duel, tweekamp tweegezinswoning = duplex-woning tweeheidsleer - dualisme tweehoevig dier = antilope, geit, giraffe, hamel, hert, kameel, kemel, ree, okapi tweehonderd (Rom.) = c. c. tweehoofdige opperarmspier = biceps tweehuizigheid - dioecie tweehulzige plant - wilg tweejaarlijkse tentoonstelling of zulk een concours = Biënnale tweejarige haring - toter tweejarig huisdier = twenter tweejarig vrouwelijk rund - hokkeling tweejarige mannelijke ree - smalrug tweejarige vrouwelijke ree - smaldier, smalree tweekamerstelsel - bicamerisme tweekamp = duel, kamp, tweegevecht tweeklank = diftong tweekristalvormig = dimorph tweeleer – dualisme tweeling - twin tweelingbroer van Amphion = Zethus tweelingbroer van Artemis = Apollo tweelingbroer van Castor = Pollux tweelingbroer van Remus = Romulus tweelingen = gemini, gemellen, twins tweelingsterren = Castor, Pollux tweelingvenster - bifora tweelingzuster van Ares - Eris tweeluik = diptiek tweemaal = andermaal, bis, nogmaals tweemaal hetzelfde zeggen = tautologie tweemanschap – duümviraat tweemaster – kof, schoener tweepalig - bipolair tweepersoons muziekstuk = duo, duet tweepersoonsauto = two-seater tweepersoonsbed = lits-jumeaux tweepersoons fiets - tandem tweepersoonssofa - causeuse tweepersoonszadel = buddyseat tweeregelig vers = distichon, doublet twern - twijn tweernen - twijnen tweeslachtig = amfygeen, amfibisch,androgyn, hermafrodiet tweeslachtig dier - amfibie, kikvors, salamander tweeslachtig wezen = afrodiet, hermafrodiet tweeslachtigheid = dualisme, gynandrie tweesnarige viool - rebab tweesnijdend mes = lancet, vlijm tweesnijdend zwaard = kortelas tweesnijdend Romeise bijl - bipennis tweespalt = conflict, disharmonie, onenigheid, ruzie, tweedracht, twist, verdeeldheid, vete tweespraak = dialoog tweesprong = dilemma, scheiweg tweestemmige compositie - bicinium tweestemmige zang = duet tweestemmig gezang - discant tweestrijd = dilemma, dubium, duel, kamp tweestromenland = Mesopotamië tweetakkig = gaffelvormig tweetal = duo, duet, koppel, paar, span, stel(letje), twin tweetalig land = België, Canada tweetallig cijfer - bit tweetaligheid = bilinguïsme tweetallig – binair tweetal muzikanten - duo tweetandige vork = gaffel tweetenig luipaard - unau tweeterm = binomium, binoom tweetermig - binominaal, binomisch tweetongig - bedrieglijk, vals tweevleugelig insekt - aasvlieg, bijenluis, bromvlieg, dar, daas, dazerik, galmug, horzel, kamervlieg, kriebelmug, mestvlieg, motrug, mug, muskiet, paardehorzel, paardevlieg, roofvlieg, runderaas, runderhorzel, sluipvlieg, stalvlieg, steekmug, tseetseevlieg), vleesvlieg, vlieg, vlo, wapenvlieg, wolzwerver, zuiderzeemug, zweefvlieg tweevleugelig vliegtuig = tweedekker tweevleugeligen = diptera twee voorgespannen trekdieren - span tweevormigheid - dimorfisme tweevoud = duplo tweevoudig = binair, dubbel, duplex, duplo, tweeledig, tweetallig tweevoudigheid = dualiteit tweewaardig = bivalent tweewaardig = ambivalent tweewaardigheid = ambivalentie tweewieler – brommer, fiets, rijwiel, step, tandem tweewielig huurrijtuig (Eng.) - ransom tweewielig rijtuigje voor één persoon = bendie tweewielig rijtuigje – boerensjees, karikel, kariool, riksja, sjees, sulky,tilbury tweewielig voertuig – bromfiets, buggy, dogkar, dosados, fiets, gig, kar, kariool, motor(fiets), rijwiel, scooter, sjees, sulky, tandem,tilbury tweewielig wagentje = gig tweezaadlobbigen = dicotylen tweezang – duet tweezijdig – dubilateraal, bbel tweezitsbank - bisellium tweezijdig = bilateraal tweezit - duo Twent(h)e = Tubantia Twentenaar = Tukker, Twent twintig eieren - schok twijfel = aarzeling, dilemma, dubio, dublum, onzekerheid, scepsis, verdenking, wanhoop twijfelaar = scepticus, pyrronist twijfelachtig – betwistbaar, dubieus, flauw, onduidelijk, onzeker, problematisch, zwak twijfelarij = twijfelzucht, scepticisme twijfelen – aarzelen twijfelend = onzeker, twijfelachtig twijfelmoedig - aarzelend twijg = ent, loot, rank, rijs, stek, spruit, tak(je), teen, wis,zijtak twijn – tweern, twin – duo, paar, stel, tweeling twinkelen – fonkelen, glanzen, glinsteren, pinkelen, schitteren, stralen twinkeling - fonkeling, glanzing, straling twinset - damestrui twintigtal - snees, stijg twintigvlak = icosaëder twist – bonje, conflict, (geschil)punt, ge(kijf), herrie, krakeel, mot, onenigheid, ongenoegen, onlust, onmin, onvrede, ruzie, tweedracht, tweespalt, verdeeldheid, vete, woorden twisten – bakkeleien, bekvechten, debatteren, disputeren, kibbelen, kijven, kiften, krakelen, ruziën, strijden, tobben twister – ruziemaker, ruziezoeker twistgeschrijf - pennenstrijd, polemiek twistgesprek = dispuut, polemiek, redetwist twistkunde - eristiek twistpunt – controverse, strijdvraag twistrede - dispuut twistschrijver = pamflettist, polemist twiststoker – stokebrand twistziek - warrig twistzoeker = ruziemaker, stokebrand twijfel - scepsis twijfelachtig - douteus, dubieus twijfelen - dubben twijfeling - aarzeling, onzekerheid twijfelmoedig - aarzelend, onzeker twijfelzinnig - dubbelzinnig twijfelzucht - scepticisme, skepsis twijfelzuchtig - sceptisch twijg - loot, rijs, speet, teen twijnen – tweernen tyfoon – tornado, wervelstorm type = soort, model, vorm type drukletter - romein typen = tikken typenbeperking = normalisatie, standaardisatie typenleer - typologie typeren – karakteriseren, kenschetsen typerend – kenmerkend, tekenend typisch – apart, curieus, kenmerkend, raar, vreemd, zonderling- typiste - tikster typograaf – boek(drukker), letterzetter, zetter typografie = drukkunst typografische maat = augustijn, brevier, cicero, dessendiaan, diamant, galjard, garamond, kolonel, mediaan,nonparel, parel, pica, punt, tekst typografische term = bladspiegel, colofon, corps, correctie, drukpers, drukproef, insluiten, kader, kapitaal, katern, kopij, lettergieten, letterkast, letterproef, marge, matrijs, oplage, pastei, plano, revisie, schoondruk, spatie, staartpagina, uitdrijven, vorm, weerdruk, zetfout tyran van Syracuse = Gelo U u = ge, gij, gijlieden, ulieden, überhaupt = eigenlijk, helemaal uberteit = overvloed, rijkdom,volheid, vruchtbaarheid udometer = regenmeter ui = ajuin, siepel, kwinkslag, misslag, look ui = bak, grap, grol, mop uiachtige plant - look Uganda, hoofdstad vanEntebbe Uganda, meer in - Edwardmeer uiensaus, dikke - soubise uier - elder, melkklier uierontsteking – aamt, droop, mastitis uierpuistje = koepok uigewas = knoflook uiig = grappig, komisch, komiek, leutig, lollig, moppig uil = bosuil, kerkuil, oehoe, steenuil uil – domoor, stommeling uilaap = makaak uilachtig - aartsdom uilenspiegel = guit, schalk, snaak uilejong - uilskuiken uilen – soeen, striges, suffen uilensoort - bosuil, kerkuil, oehoe, ransuil, steenuil, velduil, visuil uilenspiegel - guit, schalk uilig = dom, indom, oerdom, oliedom, stom, stupide uilskuiken = domoor, ezel, knuppel, sufferd uiltje = agrotida, dutje, slaapje uiltje, soort – gamma-uil, huismoeder, monnikskap, pistooltje uit = af, afgelopen, basta, ex, fini, gedaan, geëindigd, klaar, verbroken, weg uit Algiers afkomstig = Algerijns uit Amerika ingevoerde dans = jive, rumba, samba, step, tango uit Amsterdam afkomstig = Amsterdams, Mokums uit België afkomstig = Belgisch uit bladstelen bestaand gerecht – rabarber uit bed komen - opstaan uit cellen bestaand = cellulair uit Ceylon afkomstig = Singalees uit de diepe aardkorst = abyssaal uit de diepe zee = abyssaal uit de grondwet voortvloeiend – organiek uit de haak – scheel uit de hogere stand – deftig, elegant uit de hoogte = hautain, hooghartig, laatdunkend uit de Kaap de Goede Hoop = Kaaps uit de knoop doen – ontwarren uit de knop komen – ontbotten, uitlopen uit de kunst – gaaf, beweldig uit de laatste tijd = jong, modern, pas, recent uit de lucht grijpen – vangen uit de mode – antiek uit de nood helpen – bijstaan, redden uit de rails lopen = derailleren, ontsporen uit de stad – stads uit de tijd – antiek, ouderwets, passé, verouderd, voorbij uit de toon – vals uit de weg gaan – mijden, ontlopen, uitwijken uit de weg ruimen – afschaffen, effenen, elimineren, liuideren opruimen, vermoorden uit de wind - beschut uit Denemarken afkomstig = Deens uit dienst treding - ontslag uit drie delen bestaand boek = trilogie uit drie delen bestaand schilderij - drieluik, triptiek uit drie gedeelten bestaand werk - drieluik, triologie uit drie leden bestaand muziekgezelschap – trio uit duigen samengestelde ton = vat uit Duitsland afkomstig = Duits uit één ei ontstaan – ééneiig uit eigen aandrang - spontaan uit eigen beweging = spontaan, vanzelf uit eigen opwelling – spontaan uit elkaar - uiteen uit elkaar halen – demonteren uit elkaar namen – demonteren, slopen uit Engeland afkomstig = Brits, Engels uit en klaar – basta uit en over – afgelopen, voorbij uit eten gaan – uitgaan uit gevaar helpen - redden uit Griekenland afkomstig = Grieks, Helleens uit gunst = p.f. (par faveur) uit het geheugen verdwijnen = ontschieten, ontsnappen, vergeten uit het binnenste voortkomend = endogeen uit het hoofd leren = memoriseren uit het land verdreven zijn = ballingschap uit het land verdrijven - expatriëren uit het niet voortbrengen - scheppen uit het niet voortgebracht – schepping uit het spel – out uit hogere stand – chic, rijk uit Hongarije afkomstig = Hongaars uit Indonesië afkomstig = Indonesisch uit Israël afkomstig = Israëlisch uit Italië afkomstig = Italiaans uit lagen bestaande = gelaagd uit leem verwekte mens = golem uit lettersvormen - spellen uit Madrid afkomstig = Madrileens uit Marokko afkomstig = Marokkaans uit Monaco afkomstig = Monagaskisch uit Moskou afkomstig = Moskovitisch uit naam van = namens uit nalatenschap verkrijgen = erven uit Noorwegen afkomstig – Noors uit of weg - afwezig uit orangebloesem gedistileerde olie – neroli uit oude tijden afkomstig - antiek uit papier geknipte figuur = knipsel uit Polen afkomstig = Pools uit Portugal afkomstig = Portugees uit rijst gebrouwen drank = saké uit Rome afkomstig = Romeins uit sadisme handelend - sadistisch, wreed uit Spanje afkomstig = Spaans uit Suriname afkomstig = Surinaams uit Tsjecho-Slowakije afkomstig - Slowaaks, Tsjechisch uit Wenen afkomstig – Weens uit zijn humeur – ontstemd, verstoord uit zijn op - najagen uit Zweden afkomstig = Zweeds uit Zwitserland afkomstig = Zwitsers uitademen = expireren uitademing – expiratie uitbaggeren - slatten uitbannen = exorciseren, verdrijven, verjagen, wegjagen uitbanning van boze geesten – exorcisastie uitbarsten – exploderen uitbarsting - explosie uitbarsting van een vulkaan = eruptie uitbaten = benutten, exploiteren, melken uitbating = exploitatie uitbazuinen - rondschallen uitbeelden – schetsen, verbeelden, vereeuwige, vertolken, voorstellen, weergeven uitbeelding – portret, schets, verbeelding uitbetalingsformulier - cheque, loonlijst, loonstrook uitbijten – aanvreten, uitetsen uitbijting – corrosie uitblazen – doven, rusten, uitdoen, verwijderen uitblinken = excelleren, overtreffen, schitteren, uitmunten, uitsteken uitblinkend = preëminent uitblinker = bollebof, bolleboos, favoriet, kampioen, kei, maestro, matador, ster, topper uitblinker (Eng.) - ace, crack uitblinker (sport) = crack, kampioen uitblussen – doven, verstikken uitblussing - extinctie uitboenen = reinigen, schoonmaken uitbollen - puilen uitbotten = ontkiemen, ontspruiten, uitkomen, uitlopen uitbouw = annex, arkel, balkon, bijkeuken, erker, luifel, serre, veranda uitbouw aan een huis – erker, serre uitbouw aan voorgevel = luifel uitbraak – ontsnapping uitbraak van dieven - vlucht uitbraken – kotsen, overgeven, vomeren uitbrander = berisping, reprimande, schrobbering, standje uitbreiden – aanwassen, uitleggen, uitstrekken, vaneen leggen, vergroten, vermeerderen, verruimen uitbreiding = ampli(fic)atie, dilatatie, expansie, extensie, groei, toename, vergroting uitbreiding van een oorlog = escalatie uitbreiding van stad = uitleg, uitlegging uitbreken – losmaken, ontsnappen, vluchten uitbrengen – spuien uitbroeden – bedenken, verzinnen uitbuffelen - uitkafferen uitbuiten – afpersen, benutten, exploiteren, melken, misbruiken, uitkleden, uitzuigen uitbuiter – profiteur, uitzuiger uitbulderen - uitrazen uitbundig = bovenmatig, buitengewoon, hevig, ongeremd, opgewonden, overmoedig, uitgelaten uitbundig lachen - gieren uitbundig prijzen – bewieroken, ophemelen uitbundige vreugde – exaltatie uitcijferen – berekenen, opmaken, ramen uitdagen – oproepen, pesten, provoceren, sarren, tarten, tergen, trotseren, verzoeken, vorderen uitdagend = pestend, provocerend, sarrend, tartend, tergend, uitlokkend uitdagende jongere – provo uitdagend plagen - tergen uitdaging = provocatie uitdamping - emanatie, evaporatie uitdelen = distribueren, ronddelen, uitgeven, uitreiken, weggeven uitdelgen = amortiseren, tenietdoen, uitbannen, uitroeien, verdelgen uitdelging = amortisatie, uitblussing uitdeling – distributie, ronddeling, verdeling uitdelven = opgraven, uitgraven uitdenken = bedenken, smeden, ontwerpen, uitpeinzen, uitvinden, verzinnen uitdiepen – baggeren, onderzoeken, slatten, uitgraven uitdijen = uitzetten, zwellen uitdoen = afleggen, delven, doorhalen, doven, ontkleden, rooien, uitblazen, uitdraaien, uittrekken, uitwissen uitdokteren – bedenken, uitkienen, uitzoeken uitdossen – aankleden, uitmonsteren, verkleden uitdossing – opschik, sier, tooi uitdoven = blussen, dompen, smoren, uitgaan uitdover - domper uitdovend - diluendo uitdovend (muz.) = stringendo uitdraai – output, print, uitvoer uitdragen - verbreiden, verkondigen uitdrager - opkoper uitdrijven (van geesten) – exorciseren, uitstorten, zuiveren uitdrinken – legen, ledigen, leegmaken, opdrinken uitdrogen = verdorren, verdrogen, verwelken uitdrogend middel – exsiccantium uitdruk – beeltenis, vorm uitdrukkelijk = bepaald(elijk), bepaaldheid, duidelijk, expliciet, opzettelijk, pertinent, stellig, stelligheid uitdrukken – aanduiden, doven, eindigen, uitknijpen, uitpersen, verwoorden, weergeven, zeggen uitdrukking = bewering, expressie, gezegde, slocutie, spreuk, spreekwijze, preekwoord, term, zegswijze uitdrukking van gedachten door woorden - rede uitdrukking van het gelaat = mime uitdrukkingsmiddel – pers, taal uitduiden – aanwijzen, omschrijven, tonen, uitleggen, verklaren uitdunnen – effileren, ruimen uitdijen – expanderen uitduwen – doven, uitstoten uiteen = gescheiden, los, vaneen, wijd uiteenbarsten = exploderen, ontploffen uiteenbarsting = explosie, ontploffing uiteengaan – scheiden, splitsen uiteenhouden = onderscheiden uiteenleggen - uitvouwen uiteenlopend = afwijkend, divergent, divers, verschillend uiteennemen – demonteren, scheiden uiteenrafelen = analyseren, ontwarren uiteenrafelen van wollen lompen – drousseren uiteenspatten – ontploffen uiteentrekkend - verscheurend uiteenvallen = splitsen, verbrokkelen, verstrooien uiteenzetten = uitleggen, verklaren uiteenzetting = betoog, explicatie, exposé, expositie, uitleg(ging), uitleg, verklaring uiteinde = afloop, dood, end, extremiteit, nok, punt, slot, spits, staartstuk, tomp, tip, top, uiterste uiteinde bij vogels - staart uiteinde van een buis – mof uiteinde van een magneet - pool uiteinde van spier = pees uiteinde van staart = pluim uiteindelijk = definitief, finaal, tenminste, tenslotte, ultiem uiten – afvuren, belijden, betogen, luchten, ontboezemen, openbaren, plegen, slaken, uitlaten, uitspreken, woeden uitentreure – almaar, grondig uiteraard – bijgevolg, dus, logisch, natuurlijk, vanzelf, vanzelfsprekend, zeker uiterlijk – aanblik, aangezicht, aanschijn, buitenkant, buitenzijde, bexterieur, extern, exterieur, gezicht, schijn, uit, uitwendig, ultimo, vertoon, voorkomen, vorm uiterlijk (voorkomen) beschrijving - prosopografie uiterlijk vertoon = demonstratie, exhibitionisme, optocht, ostentatie, parade, praal, pracht, pronk, schijn, show, staatsie uiterlijke gedaante = aanschijn, lichaam, verschijning, voorkomen uiterlijkheid - vorm uiterlijke waardigheid - decorum uitermate = buitengemeen, buitengewoon, criant, extreem, fameus, hoogst, reuze, zeer uitermate droevig = indroevig, tragisch uiterst = extreem, grootst, hoogst, laatst, limiet, meest, optimaal, supreem, ultra uiterst correct – impeccabel uiterst fel - fanaat uiterst fijne opening – porie uiterst gering – miniem uiterst glad - aalglad uiterst klein – miniem, minimaal, nietig uiterst krachtig – oersterk uiterst links - rood uiterst net = innet, keurig, netjes uiterst onhartelijk – cru, ijskoud uiterst snel (muz.) = prestissimo uiterst zorgvuldig = minutieus uiterste = einde, eindpunt, ergste, extremiteit, grens, limiet, laatste, uiteinde uiterste = dood, hel, hemel, oordeel uiterste correctheid = impeccabiliteit uiterste datum - deadline uiterste. grens = limiet, rand uiterste nood - nooddwang uiterste post – vedette uiterste prijs - limiet uiterste punt = pool uiterste rand = grens, kant(lijn), limiet uiterste verbazing - stupefactie uiterste wil = codicil, testament uiterste wilsbeschikking - testament uitetsen = uitbijten uitfluiten – bespotten, siffleren uitfoeteren – uitkafferen, uitschelden, uitvaren uitgaan – doven, eindigen, stappen, uitdoven, weggaan uitgaansverlof = avondpermissie uitgang = exit, opening, uitrit, uitweg, zij(deur) uitgang in tuin – poort uitgang van een rivier – delta, monding uitgang van overtreffende trap = ste uitgang voor wagens = uitrit uitgangspunt = axiona, basis, beginsel, grondstelling, meet, principe, start uitgave – besteding, ed., editie, oplage, publicatie uitgaven = kosten, (ver)tering uitgave van een boek – editie uitgebakken spek - kaan uitgebouwde deel van een kamer - erker, veranda uitgebrande kool = as, sinder, sintel, sinter, slak uitgebreid = ampel, breed, extensief, groot, omstandig, omvangrijk, ruim, uitgestrekt, uitvoerig, veelomvattend, voortgezet, weids, wijd, wijdlopig uitgebreider - nader uitgebreidheid - ruimte uitgebreid lager onderwijs = ulo uitgebreid zangstuk = cantate uitgebreide maaltijd – diner uitgebreide technische school - U.T.S. uitgedoofde ster = planeet uitgedorste halmen = stro uitgedroogd = dor, kaal, saploos, verdord, verschrompeld uitgehekelde hennep – Karl uitgekamde wol – brat uitgekiend – berekendlistig, vernuftig uitgekomen – vers, verschenen uitgekookt = gehaaid, geslepen, gewiekst, goochem, kien, handig, leep, slim, sluw, uitgerekend, uitgeslapen uitgekookt en slim – kien, leep uitgekozen = keur, select, (uit)verkoren uitgekozen deel - bloem, elite, keur, puik uitgelaten = baldadig, bli(de)j, brooddronken, dartel, (dol)blij, jolig, luidruchtig, uitbundig, vrolijk, wild, wispelturig uitgelaten blij – dolblij uitgelaten van pret– dol uitgelaten vrolijk -dartel uitgelezen = exquis, geselecteerd, keur(ig), puik, select, uitgezocht, uitmuntend, uit(verkoren), verkozen, voortreffelijk uitgelezen deel = bloem, elite, keur, puik, upper ten uitgelezen legerafdeling = garde, genie, keurbende, keurkorps, keurtroepen uitgelezenen - elite uitgelezenste - puik uitgeloofde beloning – premie, prijs uitgemaakt = afgedaan, beslist, gedoofd, onbetwist, vast, verbroken, voldongen, zeker uitgemaakt zijn - vaststaan uitgemergeld = doodop, fytloos, hongerig, krachteloos, mager, ontkracht, uitgeput uitgenodigde - invites uitgeperste beetwortel = pulp uitgeperst suikerriet - tras uitgeplozen touw = werk uitgeput – aangeslagen, afgedraaid, afgeleefd, afgemat, afgepeigerd, afgesloofd, afgetobd, amechtig, bekaf, doodmoe, doodop, doodmoe, krachteloos, leeg, mat, moe, moede, op, teut, , uitgemergeld, vermoeid, verzwakt uitgerafeld touwwerk - pluis uitgerekend - berekend, bijdehand, gewiekst, goochem, handig, leep, pienter, slim, uitgekookt, uitgeslapen uitgerekt – gestrekt, langgerekt uitgerust – fit, geoutilleerd; verkwikt uitgeslagen goud = bladgoud uitgeslapen – alert, bijdehand, gewiekst, gis, goochem, kien, leep, listig, pienter, slim, sluw, uitgekookt, uitgerekend, wakker uitgesleten = slof uitgesloten – exclusief, onmogelijk uitgesloten aansprakelijkheid = u,a. uitgesmolten dierlijk vet = ongel uitgesmolten stukje vet = kaan uitgesneden vis - filet uitgespogen slijm = zwadder uitgesponnen vergelijking – allegorie uitgesproken – bepaald, beslist, duidelijk, onmiskenbaar, positief, verklaard uitgestorven = doods, leeg, levensloos, onbewoond, onbevolkt, onbewoond, stil, verlaten uitgestorven paarden soort = tarpan uitgestorven vogel = aepyornis, archaeopteryx, dodaars, dodo, dronte, moa, reuzenalk, walgvogel uitgestotene = balling, outcast, paria uitgestreken = effen, kakm, onberoerd, onbewogen, schijnheilig uitgestrekt – effen, glad, groot, kalm, lang, omvangrijk, onbegrensd, ruim, schijnheilig, strak, uitgebreid, ver, wijd uitgestrekt gebergte = Alpen, Andes, Atlas, Oeral uitgestrekt landoppervlak - continent uitgestrekte vlakte = delta, llano, pampa, paramos, prairie, savanne, steppe, toendra, woestijn uitgestrektheid – vlakte uitgeteerd – vermagerd uitgeteld – afgepeigerd, doodop, knockout, uitgeput, verslagen uitgetrokken – uitgerekt uitgevast = uitgeteerd uitgeven = afgeven, besteden, betalen, editeren, openbaarmaken, opmaken, publiceren, ronddelen, spenderen, uitdelen, verstrekken, verteren uitgever van aandelen - emittent uitgewekene = d.p., balling, emigrant, refugié, vluchteling uitgewerkt – gedoofd, leeg uitgewerkt schema - plan uitgewerkte aantekeningen = notulen uitgewerkte beeldspraak – allegorie uitgewoond – haveloos, vervallen uitgewoond huis - kavalje uitgeworpene = balling, paria uitgezette lijn = grens, limiet, linie, raai, rooi uitgezette post - schildwacht uitgezocht = exquis, select, uitgelezen, uitverkoren, verfijnd, voortreffelijk uitgezocht gezelschap - elite, keur, selectie uitgezochte slimheid – raffinement uitgezonderd = behalve, behoudens, buiten, exclusief, exc., excl. uitgieten – ledigen, plengen, schenken, sproeien, uitstorten uitgifte = editie, emissie, verspreiding uitgifte van waardepapieren = emissie uitglijden – slippen, vallen uitgommen – wegstuffen uitgooien – ledigen, legen, verwijderen uitgooiing – dropping uitgors – kwelder, voorland uitgraven – diepen, opgraven, rooien, spitten, uitdelven, uitdiepen uitgraving van slotgracht - cunet(te) uitgroei bij lintwormen - botridie uitgroeisel - uitwas uithaal – galm, klap, mep, slag, zwieper uithaal met de voet – schop, trap uithalen – meppen, reinigen, schoonmaken, slaan, uithalen, uitpakken, uitvreten uithaler - reier uitham = landtong, nes uithangteken van drogist = gaper uitheems – buitenlands, exotisch, heterochthoon, onbekend, ongewoon, raar, vreemd uitheems woord – exotismetisch uitheems zoogdier - kangoeroe, lama, leeuw, olifant, tapir, tijger uitheemse kruiderij = specerij uitheemse vrucht = ananas, banaan, citroen, dadel, gember, grapefruit, kokosnoot, mandarijn, mango, paprika, pinda, sinaasappel, vijg, zuidvrucht uitheinig - dol, uitgelaten uithoek = gat, gehucht, kaap, landtong, negorij uitholling = gat, gleuf, grot, hol(te), kas, kuil, nis, put(je) uitholling in de grond – kuil, sleuf uitholling in muur – nis uitholling in rots - grot uitholling in zand - kuil uitholling in zuil = cannelure uitholling van gesteente door stromend water – erosie uithoren – polsen, ondervragen uithouden = doorstaan, duren, gedogen, handhaven, verdragen, volhouden uithouder – volharder uithozen – leegscheppen uithuizig - weg uiting = expressie, melding, ontmoediging, openbaring, opmerking, teken, uitdrukking, zin uiting van. .. = zie ook: uitroep van uiting van afkeuring = ba, foei, oei uiting van afschuw of koude - br uiting van angst = gil, kreet, schreeuw uiting van berusting - tja uiting van blijdschap = lach uiting van droefheid = ach, och, huilen, rouw, snikken, tranen uiting van ergernis - gemor uiting van geestdrift = applaus, hoezee, ode, ovatie uiting van genegenheid = aai, kus, streling, zoen uiting van goedheid = aalmoes, weldaad uiting van goedkeuring = bravo, goedzo uiting van herkenning - groet uiting van instemming = ja, zeker uiting van koude = bibberen, br, rillen, trillen uiting van kritiek - opmerking uiting van leedvermaak = hoon, ironie uiting van liefde = kus, omhelzing, zoen uiting van macht – geweld uiting van misnoegen - beklag uiting van ongeloof = oele uiting van ontevredenheid = klacht, reclame uiting van pijn = ai, au, kreunen uiting van pret = lach uiting van schrik = gil, kreet uiting van smadelijke vreugde - hoongelach uiting van smart – ai, geween, rouw, snik, tranen uiting van spot = hoon uiting van verdriet = huilen, snik, tranen, wenen uiting van vermoeidheid – geeuw uiting van verrassing - aha uiting van verzet = demonstratie, protest, verzet uiting van vreugde = dans, gelach, lach, sprong uiting van vrolijkheid = lach, gelach, lachen uiting van warmte = transpiratie uiting van welwillendheid = glimlach uitingsmiddel = orgaan uitje = trip, reisje, verzetje uitjouwen = beschimpen, bespotten, uitjoelen, uitschelden uitkafferen – schelden uitkammen - zuiveren uitkeren - betalen, vergoeden uitkering bij echtscheiding = alimentatie uitkering van bijzondere aard – bonus uitkerven – ontrafelen uitkienen – uitdokteren, uitrekenen, uitzoeken uitkiezen – selecteren, verkiezen uitkiezend – selectief uitkijk – post, wachtpost uitkijken = loeren, spieden, opletten, oppassen, turen uitkijkplaats = vedette uitkijkpost – kraaiennest, observatorium, voorpost uitkijktoren – belvédère uitklappen – openen, openslaan uitklauteren – uitklimmen uitkleden – beroven, ontbloten, ontkleden, plunderen, uitbuiten uitklimmen - uitklauteren uitkloker - pijpenwroeter, pijpuihaler uitknijpen – uitdrukken, wringen uitknobbelen – uitkienen, uitvissen, uitzoeken uitknokken - uitvechten uitkomen –ontkiemen, uitbotten, uitlopen, uitspruiten, verschijnen uitkomen voor - bekennen uitkomst = afloop, eindcijfer, einde, hulp, oplossing, redding, rest, resultaat, slotsom, soelaas, som, uitslag, uitweg, verlossing uitkomst bij rekenen = GGD, K.G.V., kwadraat, product, quotiënt, rest, som, verschil, wortel uitkomstbrenger = Heiland, redder uitkoop = afkoopsom, losgeld, vrijkoop uitkopen – vrijkopen uitkrabben – raderen uitkramen – opdissen, verkondigen, vertellen uitlaat - demper, knalpijp, knalpot uitlachen = bespotten, honen, ridiculiseren uitladen – afladen, lossen, ontladen uitlaten – luchten, uitspreken uitlating – opmerking, uitspraak, weglating uitlating van een of meer woorden - ellips uitlatingsteken = apostrof, deleatur uitleg – bescheid, explicatie, opheldering, toelichten, verduidelijken, vergroten, verklaring uitleggen = blootleggen, expliceren, spreiden, ontvouwen, uitduiden, uiteenzetten, uitspreiden, verklaren uitleggend = exegetisch, verklarend uitlegger = commentator, exegeet, explicateur, verklaarder uitlegging = exegese, explicatie, commentaar, interpretatie, opheldering, toelichting, verklaring uitlegkunde = exegese, hermeneutiek uitlegkundige - exegeet uitleuren = rondventen uitleven – botvieren, overgeven uitlevering – overgave uitlezen - sorteren uitlokken = provoceren, tarten, verleiden, verlokken uitlokkend – provocerend, uitdagend uitloop = afvoer, rent, ank, riool, riviermond, schot, spruit, vieren uitloop van water - afvoer uitlopen – botten, demarreren, (ont)kiemen, uitkomen, uitspruiten uitlopen in – uitmonden uitlopende tak - ent uitloper = kiem, loot, rank, scheut, spruit, uitspruitsel uitloper van zenuwcel = neuriet uitmaken = beslissen, besluiten, betekenen, blussen, doven, uitschelden, verbreken uitmalen – droogmaken, leegpompen uitmergelen = uitputten uitmesten - reinigen uitmiddelpuntig = exentriek, excentrisch uitmonden - uitlopen uitmonsteren – opschikken, tooien, uitdossen, versieren uitmonstering – opschik, tooi uitmunten = excelleren, emineren, brilleren, overtreffen, schitteren, uitblinken, uitsteken uitmuntend – best, briljant, eminent, excellent, exquis, meesterlijk, opperbest, patent, perfect, prima, uitgelezen, uitnemend, uitstekend, uniek, voortreffelijk, wonderwel uitmuntend door verstand = geniaal, intelligent uitneembaar – demontabel uitnemen – afladen, uitdraaien uitnemend – best, eminent, excellent,perfect, prima, puik, superieur, uitstekend uitnemer - souteneur uitnodigen = convoseren, engageren, inviteren, noden, verlokken, verzoeken, vragen uitnodiging - convocatie, invitatie, oproep, verzoek uitnodiging tot verklaring = motie uitoefenen = bedrijven, doen, verrichten uitoefening van recht = rechtspleging uitpakken - uithalen uitpeinzen – bedenken, uitdenken, verzinnen uitpellen – sc hillen uitpersen – pletten, uitbuiten, uitdrukken, wringen uitpikken – uitkiezen uitpluizen – noppen, onderzoeken uitplunderen - beroven uitpoetsen – uitwissen, wegvegen uitporren – wekken uitpraten – afspreken, bijleggen, oplossen uitproberen – beproeven, testen uitproesten = schateren, schaterlachen uitpuilende ogen - exofthalmus uitputten – afbeulen, afjakkeren, afmatten, aftappen, aftobben, draineren, ledigen, slopen uitputtend = afmattend, intensief, moordend, vermoeiend, volledig uitputting = enervatie, inanitie, verzwakking uitrafelen – uitpluizen uitrazen - uitbulderen uitredding - verlossing uitreiken = distribueren, overhandigen, uitdelen uitreiking = distributie, overhandiging, uitdeling uitrekbaar - elastisch uitreis = vertrek uitrekenen – becijferen, bepalen, nagaan, uitkienen, uitknobbelen, vaststellen uitrekken – lengen, oprekken, spannen, strekken uitrichten = bewerken, doen, verrichten uit rijst gebrouwen drank - arak, sake uitrit - uitgang uitroeien – afmaken, elimineren, extriperen, ombrengen, uitdelgen, verdelgen, vernietigen uitroeiing – eliminatie, verdelging uitroep = ach, aha, ai, ala, au, ba, boe, br, eh, eureka, foei, gil, ha, hallo, he, heila, ho, hu, jeminé, komaan, kreet, och, oef, oh, oei, roep, sa, schreeuw, voort, welaan, ziedaar uitroep = exclamatie uitroep bij bacchusfeesten = evoë uitroep bij bepaald spel – bingo, kien, mat, schaak uitroep tot aansporing = tsa, komaan, voort uitroep tot afkeer = ba(th), foei, jakkes, jasses uitroep van Archimedes = eureka uitroep van benauwdheid = oef, ai uitroep van bewondering = bravo uitroep van blijdschap = aha, ha, heisa, hoera uitroep van Duitse schildwacht – werda uitroep van geestdrift - hoera uitroep van huivering = br, hu uitroep van instemming = bravo uitroep van medelijden = ach, och uitroep van minachting = ba, foei uitroep van ongeloof = oele, kom uitroep van opluchting – hehe, oef uitroep van pijn = ai, au uitroep van schildwacht = halt, werda, wiedaar uitroep van schrik = ai, oei, oh uitroep van spijt – helaas uitroep van teleurstelling - jammer uitroep van verrassing = aha, hé, oh uitroep van verwondering - gom uitroep van vreugde = aha, ha, fijn, heila, hoera, hoezee, leve uitroep van walging – ba, jakkes uitroepen = aankondigen, bekendmaken, proclameren uitrukken –uittrekken, vernietiging, verwijderen, wegnemen, uitrusten – aangorden, bewapenen, bijkomen, herstellen, slapen, verpozen uitrusten op bed - slapen uitruster in leger = foerier uitruster van schepen = reder uitrusting = accommodatie, benodigde, equipment, outillage, outfit uitrusting van soldaten - P.S.U. uitschakelen = afzetten, elimineren, stopzetten, verslaan uitschakeling - eliminatie, integratie uitscheiden = afzonderen,eindigen, ophouden, stoppen uitscheiding - excretie uitscheidingsholte bij vogels - cloaca uitscheidingsstoffen - extre(men)ten uitschelden = beledigen, beschimpen, bespotten, honen, kwetsen, onteren, uitjouwen, uitfoeteren uitschenken - uit(gieten) uitscheppen - leegmaken uitschietende lichtbundel - flits, lichtstraal uitschot = afval, barrel, bocht, gespuis, geteisem, kaf, kriel, ontuig, rammelant, rap, rebuut, rommel, rotzooi, schorem, schuim, tuig, uitvaagsel, vuil uitschot van fruit = stek uitschreeuwen = uitroepen uitschrijven van een vergadering - bijeenroepen, convoceren uitschuifbaar = telescopisch uitschuifbare ladder = magirusladder uitslaan – pletten, walsen uitslaapkamer - recovery uitslag = afloop, brand, debiet, einde, gevolg, levering, resultaat, score, uitkomst, verkoop uitslag van de huid = exceem, exantheem, netelroos uitslag van het gelaat = krent uitslapen - luilakken uitslingeren – centrifugeren uitslover – braniemaker, opschepper uitsluiten = excluderen uitsluitend = alleen, enkel, exclusief uitsluitend een bezit van dieren - staart uitsluiting = afwijzing, ban, boycot, exclusie, interdict, onterving, royement, seclusie, wering uitsluiting in een wedstrijd = diskwalificatie uitsluiting van geloofsgemeenschap - ban, excommunicatie uitsluitsel – antwoord, opheldering, verklaring uitslijpen - eroderen uitsmeden – pletten uitsmeren - spreiden, strijken, verdelen uitsmelten (van metaal) = louteren uitsmijten – amoveren, uitkaaien uitsmijter – patser, pooier, portier, souteneur, uitkaaier uitsnijden - excideren, excisie uitsnijding = excisie uitspanning = amusement, boog, gewelf, hemel, herberg, pleisterplaats, plezier, toog, trans, vermaak, zwerk uitspansel = azuur, firmament, hemel, hemelgewelf, lucht, zwerk uitsparen – besparen, bezuinigen, economiseren, uitwinnen uitsparing in muur = nis uitspatting = exces, losbandigheid, orgie uitsplitsing - atomiseren, uitschiften uitspitten - onderzoeken uitspoelen = ondermijnen, reinigen, schoonmaken, uithollen uitspoeling – irrigatie uitspoken - uitvreten uitspraak – arrest, attest, articulatie, beslissing, bewering, citaat, elocutie, eloquentie, ontboezeming, oordeel, uitlating, verdict, verklaring, vonnis uitspraak bij stemming = votum uitspraak doen ober – beslissen uitspraak in geschil - arbitrage uitspraak van Gerechtshof = arrest uitspreiden – etaleren, uitleggen, uitstallen uitspreken = articuleren, uiten, uitpraten, vellen, verklaren, zeggen uitspringend gedeelte - nok uitsprong van een gevel = saillie uitspruiten – botten, uitkomen, uitlopen uitspruitsel = blaadje, bot, flits, knopje, loot, schoot, spruit, uitloper, wortel uitstaan – velen, verdragen, verduren uitstalkast = etalage, pronkkast, toog, vitrine uitstalkastje = etagère uitstallen – etaleren, opstellen uitstalling – marktkraam, show uitstalraam - etalage, vitrine uitstallen - etaleren, exhiberen, vertonen uitstalling = etalage, exhibitie, expositie, tentoonstelling uitstalruimte = etalage, museum, pronkkast, showroom, toonkamer, vitrine uitstapje = escapade, excursie, reis, rit, tocht, toer, trip uitstappen - debarkeren, uitstijgen, uittreden uitsteeksel = doorn, nok, punt, rand, saillie, spriet uitsteeksel op een spil = asnok uitsteeksel waarop een stijl rust - neut uitstek = balkon, kroonlijst, luifel uitsteken – puilen, uitblinkeb uitstekend = best, bravo, briljant, eminent, excellent, fameus, fantastisch, goed, heerlijk, kostelijk, meesterlijk, mooi, oke, patent, perfect, picobello, prachtig, prima, probaat, prominent, puik, schitterend, subliem, tiptop, uitnemend, voorbeeldig, voortreffelijk, weergaloos, wonderwel uitstekend dakgedeelte - euzie uitstekend dakvenster = koekoek uitstekend strookje aan kaart = tab uitstekende lijst = richel uitstekende pilaster = ante uitstekende punt = stekel, doorn uitstekende (sluit)rand = flens, richel uitstekende top = piek uitstel – aanhouding, mora, opschorting, prorogatie, respijt, surséance, verdaging, verlet, verschuiving uitstel is gevaarlijk = p.i.m. (periculum in mora) uitstel van betaling = dispensatie, indult, krediet, moratorium, remis, respijt, surceance uitstel van betalingstermijn - remis uitstellen – aanhouden, afgelasten, opschorten, opschuiven, rekken, schorsen, transfereren, verdagen, verschuiven, vertragen, verzetten uitstijgen = uitstappen uitstippelen = aanduiden, ontwerpen uitstorten = ejaculeren, ledigen, openbaren, plenzen, uiten, uitgieten, uitwerpen, wegwerpen uitstorting - nederdaling uitstoten – uitwerpen, verbannen, verdrijven, verschoppen, verwijderen uitstoten van een klinker aan het eind van een woord - elisie uitstralen – emitteren, gloeien, straling uitstralend licht - schijnsel uitstralende warmte = gloed uitstraling van energie = radioactiviteit uitstraling – aura, emanatie, radiatie uitstraling van energie – radio-activiteit uitstraling van pijn = irradiatie uitstralingspunt = radiant uitstrekken – elargeren, uitbreiden, reiken, vergroten uitstrijken – gladmaken, gladstrijken, uitstroming - effusie, emanatie uitstrooien - sprenkelen uitstroomopening - osculum uitstrooisel = gerucht, praatje uitstuffen = gommen, uitvlakken uitstulping van de huid = bult, puist uittanden - kartelen uittarten = tergen, uitdagen uittering – ematiatie uittesten – proberen, testen, toetsen uittocht = exodus, vertrek, vlucht uittreden - opstappen uittreding - emersie uittrekken = afleggen, begroten, excerperen, ramen, uitdoen uittrekken van kiezen = extraheren ulttrekse1 = abrégé, aftreksel, begrip(Grieks) epitome, excerpt, extract, overzicht uitvaagsel = falderappes, gajes, gemeen, gespuis, heffe, plebs, rapalje, schorem, schorr(i)iemorrie, schuim, tuig, uitschot uitvaardigen = afkondigen, bekendmaken, decreteren uitvaardiging - decreet uitvaart = begrafenis, lijkmis, plechtigheid uitvaartplechtigheden – exequien uitvagen –wegvegen, wegvlakken uitval – aantasting, boutade, snauw uitval van een schermer - passe uitvallen – begeven, vervallen, wegvallen uitvaren – foeteren, opspelen, razen, schelden, tekeergaan ,tieren, vloeken uitvechten = beslechten, uitknokken, uitmaken uitvegen = afwissen, gommen, schoonvegen, uitwissen, uitwrijven, verwijderen uitvenen – moeren uitverkiezing – keus uitverkocht – leeg, los uitverkoop = opruiming, solde uitverkoren = geliefd, geselecteerd, uitgelezen, uitgezocht uitverkoren uitgezondene = afgezant, zendeling uitverkoren volk Gods = Israëlieten uitverkorene – geliefde uitverkozen – verkoren uitvezelen – uitrafelen uitvinden – bedenken, ontdekken, uitdenken, uitvindend = creatief, inventief, scheppend uitvinder – inventor, ontdekker uitvinder van aceton - Derosne uitvinder van accordeon = Buschmann uitvinder van aceton - Takamine uitvinder van altfluit = Böhm uitvinder van de achromatische verrekijker = Dollond uitvinder van de aniline = Perkin uitvinder van de antenne - Popov uitvinder van de areometer = Hypatia uitvinder van de atoombom = Compton uitvinder van de auto = Daimler uitvinder van de barometer = Torricelli, Viviani, uitvinder van de beeldtelegrafie - Kom uitvinder van de bioscoop = Lumière uitvinder van de bliksemafleider - Franklin uitvinder van de boekdrukkunst - Gutenberg, Koster uitvinder van de brandspuit = v. d. Heijden uitvinder van de bril = Franklin uitvinder van de destillatie = Geber uitvinder van de differentiaalrekening = Leibnitz, Newton uitvinder van de dieselmotor = Diesel uitvinder van de draadloze telegrafie = Marconi uitvinder van de duikboot = Drebbel uitvinder van de dynamo = Faraday uitvinder van de elektro dynamo - Faraday uitvinder van de elevator = Otis uitvinder van de fiets - MacMilan uitvinder van de film = Edison uitvinder van de fonograaf = Edison uitvinder van de fotografie = Daguerre, Niepce uitvinder van de gasverlichting - Murdoch uitvinder van de gloeilamp = Edison uitvinder van de grammofoon = Edison uitvinder van de grasmaaimachine - Hills uitvinder van de inductiespoel - Ruhmkorff uitvinder van de katrol = Archimedes uitvinder van de kleurenfotografie - Ives uitvinder van de koepokinenting - Jenner uitvinder van de kwikthermometer - Fahrenheit uitvinder van de lichtdruk = Albert uitvinder van de locomotief = Stephenson uitvinder van de luchtballon = Mongolfier uitvinder van de luchtband = Dunlop uitvinder van de lucifers = Walker uitvinder van de metronoom = Maelzer uitvinder van de microfoon = Hughes uitvinder van de microscoop = Leeuwenhoek uitvonder van de motor - Siesel uitvinder van de mijnlamp = Davy uitvinder van de naaimachine = Howe uitvinder van de onderzeeboot = Fulton, Drebbel, Bushnell uitvinder van de penicilline = Fleming uitvinder van de piano = Christofori uitvinder van de postzegel = Kaiser uitvinder van de radar = Watt uitvinder van de radio = Marconi uitvinder van de rotatiepers = Applegarth uitvinder van de rekenmachine - Pascal uitvinder van de saxofoon = Sax uitvinder van de scheepsschroef - Ericson, Ressel uitvinder van de schrijfmachine - Sholes uitvinder van de spoorweg = Stephenson uitvinder van de steendruk = Senefelder uitvinder van de stencildruk = Gestetner uitvinder van de stereoscoop = Brewster uitvinder van de sterrenwacht - Drake uitvinder van de stethoscoop = Laennec uitvinder van de stofzuiger = Noe uitvinder van de stoomketel = Papin uitvinder van de stoommachine - Watt uitvinder van de telefoon = Bell uitvinder van de telegraaf = Morse uitvinder van de televisie = Baird, Nipkof uitvinder van de vaccinatie = Jenner uitvinder van de verrekijker = Drebbel uitvinder van de vulpen = Mollet, Waterman . uitvinder van de wandtapijten = Gobelin uitvinder van de wringbalans = Coulombe uitvinder van de zeilwagen = Stevin uitvinder van de zetmachine = Mergenthaler uitvinder van de zonnewijzer = Anazimander uitvinder van het blindenschrift - Braille uitvinder van het buskruit = Schwarz uitvinder van het duikerpak = Borelli uitvinder van het dynamiet = Nobel uitvinder van het esperanto = Zamenhof uitvinder van het gasgloeilicht - Weisbach uitvinder van het haringkaken - Beukelsz(oon) uitvinder van het kompas = Gioja uitvinder van het kortschrift = Groote uitvinder van het kasregister = Ritty uitvinder van het plastic = Hyatt uitvinder van het slingeruurwerk - Huygens uitvinder van het spinnewiel = Jurgens uitvinder van het telegraafschrift - Morse uitvinder van het vulkaniseren - Goodyear uitvinder van het zakuurwerk = Henlein uitvinder van het zweefvliegtuig - Lillienthal uitvinging - inventie uitvinding uit de laatste wereldoorlog = atoombom, radar uitvindster van het kantklossen – Uttmann uitvissen – controleren, onderzoeken uitvlakken – raderen, uitgommen, uitstuffen uitvliegen – verlaten, wegvliegen uitvloeien - wegstromen uitvloeien van lava = extrusie, effusie uitvloeiing = emanatie uitvloeiingsgesteente = basalt, kwartsporfier, lipariet, melafier, ryoliet uitvloeiing van licht - straling uitvloeisel = consequentie, effect, emanatie, gevolg, nasleep, uitwerking uitvlokken = coaguleren uitvlokking = coagulatie uitvlucht = evasie, excuus, flous, ontsnapping, smoes(je), verzinsel, voorwendsel, uitwijking, verzinsel uitvluchten zoeken = dralen, tergiverseren uitvoer – export, output, uitdraai uitvoerbaar – doenlijk, executoriaal, haalbaarmogelijk uitvoeren = doen, exporteren uitvoerder – bouwbaas, executant, executeur uitvoerder van bouwwerken = aannemer uitvoerder van een testament = executeur uitvoeren = doen, executeren, exporteren, ondernemen, realiseren, volbrengen, verrichten uitvoerend - executoriaal uitvoerend bewind = executieve uitvoerend kunstenaar = acteur, danser, declamator, dirigent, cellist, dirigent, klarinettist, musicus, trompetist, violist, zanger, uitvoerende macht = koning, kroon uitvoerhandel - export uitvoerig = ampel, breed(voerig), gerekt, grondig, in extenso, omstandig, prolix, uitgebreid uitvoerig verslag = rapport, relaas uitvoering = afwerking, concert, executie, toneelstuk, vertoning, voltrekking, voorstelling uitvoeringsbevel - opdracht uitvoervergunning = consent uitvorsen = doorgronden, naspuren, onderzoeken, opsporen, uitvorsend = penetrant, scherpzinnig uitvragen - uithoren uitvreter = bietser, klaploper, parasiet, tafelschuimer, uithaler, uitspoker uitwaaien = wapperen uitwas – abces, exces, groei, knobbel, knoers, knoerst, protuberantie, uitsteeksel, uitstek, wen, wrat, zwelling, uitgroeisel uitwas aan een boom - knoest uitwas aan eikenbladeren = galnoot uitwas bij planten = gal uitwas op de huid - bobbel, buil, bult, eczeem, gezwel, puist, pukkel, uitslag, wrat uitwas op kop van dieren = gewei, hoorn, horen uitwasemen – dampen, exhaleren, transpireren, zweten uitwaseming = exhalatie, stoom, transpiratie uitwaseming van rottende stoffen – miasma uitwassen – reinigen, zuiveren uitwateren – lozen, spuien uitwatering – afvoerbuis, rijt, riool, spuigat, suatie, waterlozing uitwateringskanaal = suatiekanaal uitwateringsmerk - Plimsollmerk uitwateringssluis = zijl uitweg – exit, expedient, gat, oplossing, redding, uitgang, uitkomst uitweiding = breedvoerigheid, digressie, elaboratie, excursie uitwendig = extern, exterieur, uiterlijk uitwendig gebruik = u.e. uitwendig geneesmiddel – balsem, smeersel, zalf uitwendig heelmiddel – pleister uitwendige = exterieur uitwendigheid = voorkomen uitwerken – afdoen, bedrijven, berekenen, doen, ontwikkelen, oplossen, plegen, stichten, uiten, volvoeren, uitwerking = effect, gevolg, invloed, oplossing, resultaat uitwerpen = braken, lozen, spuwen, uitbannen, uitstorten, uitstoten, verstoten uitwerpselen - drekstoffen, exorementen, fecaliën, faeces, ontlasting uitwerpselen van een dier = drek, keutel, mest, plak, stront, vijg uitwerpselen van wild – boonsel uitwijken – emigreren, vermijden, vluchten uitwijkeling - balling, emigrant uitwijking – emigratie, uitvlucht uitwijzen – bannen, vonnissen uitwijzing – verbanning uitwinnen – besparen, uitsparen uitwinning - evictie, excussie uitwisselen – ruilen uitwisseling - ruil uitwissen = doorhalen, effaceren, obliteren, uitpoetsen, uitdoen, uit(vegen) uitwissing - deletie uitwonend = extern uitwonende - forens uitwrijven – poetsen, reinigen, uitvegen uitwuiven - uitzwaaien uitzaad - zaaigoed, zaaigraan uitzaaien - verspreiden uitzakking (geneesk.) – prolaps uitzeilen – vertrekken, wegvaren uitzenden - omroepen uitzending – (e)missie, programma uitzet - dilatatie uitzetten - expanderen, toenemen, uitdijen, wijken, zwellen uitzetting = dilatatie,expansie, expulsie, uitwijding, vergroting, verwijdering, zwelling uitzettingskracht = elasticiteit, spankracht uitzeven = afscheiden uitzeveren = uitkwijlen uitzicht = kijk, panorama, perspectief, prospect, vergezicht, vue uitzichttoren = belvédère uitzieden – uitkoken uitzingen - volhouden uitzinnig = dol, doldriest, dwaas, enorm, furieus, idioot, krankzinnig, razend, redeloos, onbesuisd uitzinnige = dolleman, krankzinnige uitzinnigheid = dolheid, razernij uitzitten - ondergaan uitzoeken = kiezen, lezen, schiften, selecteren, sorteren, uitdokteren, uitkienen, uitknobbelen, uitpluizen uitzoeker = lezer, selecteur uitzonderen = uitsluiten uitzondering - exceptie, exclusie uitzonderlijk = apart, bijzonder, enig, exceptioneel, extravagant, extreem, geniaal, uiterst, uniek, vreemd, zeldzaam uitzonderlijk raar - apart uitzonderlijke begaafdheid - genie uitzuiger – aasgier, afperser, knevelaar, profiteur, uitbuiter, vampier, woekeraar uitzuinigen – (be)sparen, overhouden, uitsparen uitzwaaien - uitwuiven uitzwellen – puilen uitzweten – transpireren, uitwasemen uitzweten van een pathologische vloeistof = exsudaat uitzweting - exsudatie uiver = eiber, eidebaar, ooievaar uk = baasje, dreumes, dwerg, hummel, kereltje, kind, kleintje, kleuter, peuter ukje – baasje ukkepuk – peuter ukkie - dreumes ulaan = lansier, lans(ruiter) ulceratie = verzwering ulcereren = etteren, zweren ulcus = zweer ulevel – babbelaar, karamel, zuurtje ulimanniet – NiSbS ulk – bunzing, skunk Ullr, woonplaats van - Ydalir Ulmacee - celis, iep. Olm, ulmus ulster - winterjas Ultima Thule - IJsland Ultra – extreem, overdrevenuiterst ultramarijn = bergblauw Ulysses = Odyssee umbellifeer – 4 anijs, peen, sium 5 apium, carum, dille, karwij, komijn 6 bunium, dicuta, conium, daucus, kervel, venkel 7 doorwas, holzaad, myrrhis, scandix, selderij 8 bevernel, drieblad, pijpkruid, torkruid 9 bereklauw, doornzaad, heelkruid, komijnzaad, koriander, pasteraak, zevenblad 10 peterselie, scheerling, waternavel 11 fluitekruid, kruisdistel umbrella – scherm umpire – arbiter, scheidsrechter una corda = u.c. unaniem = eendrachtig, eensgezind, eenparig, eenstemmig uncle Sam = V.S., U.S.A. unctie- zalving undulatie = golving unfair = gemeen, oneerlijk, onnet, onsportief uni = éénkleurig, effen unie = alliantie, club, eenheid, genootschap, liga, (ver)bond, vereniging Unie van Socialistische Sowjet Republieken = Rusland, USSR Unie van Vrouwelijke Vrijwilligers - U.V.V. uniek = apart, enig, heerlijk, kostelijk, merkwaardig, onvergetelijk, prachtig, uitmuntend, uitzonderlijk, zeldzaam uniek in zijn soort - enig uniek zijn - enigheid, uniciteit uniform = eenvormig, livrei, modelkleding, tuniek, tenue, wapenrok uniformiteit - eenheid uniform kleding - livrei, tenue, tuniek uniformjas = tuniek uniformpet = kepie, sjako uniformstof = kaki uniformversiering = galon, tres unilateraal = eenzijdig unisono = algemeen, eenstemmig unit - eenheid unitas = bond, unie United Kingdom = Engeland, U.K. United Nations Organisation = UNO, V.N. United States (of Amerika) = Amerika, U.S.A., V.S., uniteit = eendracht, eenheid, eensgezindheid universeel = algemeen, algeheel, alles, alzijdig universeel middel = panacee universele decimale classificatie - U.D.C. universitaire voorzitter - decaan universiteit = academie, campus, hogeschool universiteit in Amsterdam = V.U., G.U. universiteit in de V.S. = Berkeley, Columbia, Harvard, Princeton, Vale universiteit van Parijs = Sorbonne uniformiteitsafdeling - faculteit universiteitsbestuur = senaat universiteitsbibliotheek = U.B. universiteitsbode = pedel universiteitscentrum bij Utrecht - Uithof universiteitsgemeenschap = civitas universiteitshoofd = R.M. (rector magnificus) universiteitsraadsman = decaan, studentendecaan universiteitsstad = academiestad universiteitsstad (België) = Brussel, Gent, Leuven universiteitsstad (Engeland) = Cambridge, Londen,Oxford universiteitsstad (Frankrijk) = Montpellier, Parijs, Sorbonne universiteitsstad (Irak) = Bagdad, Basra, Mosoel universiteitsstad (Israël) = Haifa, Jeruzalem, Ramat universiteitsstad (Italië) = Florence,Padua, universiteitsstad (Nederland) = Amsterdam, Groningen, Leiden, Nijmegen, Utrecht universiteitsstad, middeleeuws - 3 Aix 4 Caen, Jena, Rome 5 Bazel, Mainz, Padua, Parijs, Pavia, Praag, Siena, Trier Turijn, Wenen 6 Arezzo, Cahors, Erfurt, Huesca, Keulen, Krakow, leiden, Leuvem, Modena, Nantes Napels, Oranje, Oxford 7 Avignon, Bologna, Bourges, Ciombra, Ferrara, Glasgow, Granada, Leipzig, Marburg, Orleans, Perugia, Rostock, Salermo, Sevilla, Vicenza 8 Aberdeen, Bordeaux, Debrecen, Florance, Freiburg, Grenoble, Palencia, Piacenza, Poitiers, Toulouse, Tübingen, Valencia, Vercelli, Würzburg 9 Barcelona, Boedapest, Camgridge, Frankfurt, Perpignan, Salamanca 10 Heidelberg, Kopenhagen, Valladolid, Wittenberg 11 Fünfkirchen, Montpellier 13 Koningsbergen universiteitsstad, voormalige Nederlandse - Franeker, Harderwijk universiteitsterrein = campus universum = al, heelal, kosmos UNO - VN unster – weegtoestel uppercut – kinstoot, opstoot upper ten = aanzienlijksten, bloem, elite, keur uppie – alleen, kleinigheid up-to-date – actueel, nieuw uraniet - torberniet, zeuneriet uraniniet - pikblende, uraanpikerts uranium - uraan uraniumerts - carnoliet, uraniniet uranotantalium - samarskiet Uranus, satelliet van - Oberon, Titania, Umbriël urbaan = wellevend, hoffelijk urbain - stedelijk urbanisatie = verstedelijking urbanisme = stadscultuur urbaniteit = galanterie, hoffelijkheid , stedelijkheid urbisme – steedsheid ure - stonde ureum - carbamide urgent = dringend, dwingend, hoognodig, nodig, noodzakelijk, spoedeisend urgent zijn of maken - urgeren urine – pis, plas urine, bestanddeel van de - ureum urinebuis = urethra, katheter urinedrijvend middel - coffeïne, diureticum, diuretine, theocine urineleider - ureter urineonderzoek – uroscopie urineren – pissen, plassen urinevergiftiging - uraemie urinezak - urinaal urmen = klagen, kreunen, zaniken, zeuren, zwoegen urn – asbus, aspotje, asvaas, canope, kruik, pul, tul vaas urticacee - brandnetel, glaskruid, rameh Uruguay, hoofsstad van - Montevideo Uruguayse munt – peso U.S,A, - Amerika usance = gebruik, gewoonte, mos, regel, zede ut - do uterus = baarmoeder utiliteit = bruikbaarheid, nut utopie = droombeeld, illusie Utrecht - Bisschopsstad, Domstad, Sticht Utrecht, plaats in - 4 Elst, Odijk, Tuil 5 Baarn, Doorn, Graaf, Lopik, Maarn, Soest 6 Cabauw, Eemdijk, Eemnes, Loenen, Loerik, Rhenen, Wilnis, Zuilen 7 Abcoude, Kamerik, Leersum, Leusden, Spengen, Utrecht, Cleuten, Zegveld 8 Benschop, Blokland, Jutphaas, Maarsen, Mijdrecht Soestdijk, Uithoorn Utrecht, rivier in - Eem, Vecht uur = H., hora, stonde uuraanwijzer - klok, uurwerk uurgebeden = horae, horen uurglas – tijdglas, zandloper uurwerk = gnomon, horloge, klesyda, klok, pendule, remontoir, tijdmeter, uurwijzer, wekker, zandloper, zonnewijzer uurwerk, deel van een - echappement, slagwerk, slinger, wijzer uurwerkhersteller = horlogemaker uurwerkraadje - snek uurwijzer = zie uurwerk uw huis – thuis, uwent Uzbeekse hoofdstad = Tasjkent V va = pa, papa, vader vaag – doezelig, flau, flou, mistig, nevelig, obscuur, onbepaald, onduidelijk, ongewis, onnauwkeurig, onscherp, onzeker, schemerig, schimmig, wazig, zweverig, vaag begrip = benul, notie vaag gepeins – mijmerij vaagjes – flauw, onscherp vaagjes en flets - zwak vaak = dikwijls, doorgaans, gedurig, geregeld, gewoonlijk, herhaaldelijk, meermaals, meestal, veel(al), veelvuldig, menigmaal vaal = bleek, flets, gekleurd, grauw(achtig)), grijs, kleurloos, lichtgrauw, mat, ontkleurd, parelkleurig, rossig, verschoten, verkleurd vaalachtig – valig vaalbruin worden - tanen vaalerts = tetraidriet vaalgeel – goor, tanig vaalt = asbelt, ashoop, belt, mesthoop, vuilnisbelt vaalwit - grauw, grijs vaalzwart - grauw vaam = vadem vaan(del) = banderol, banier, drapeau, geus, standaard, veldteken, vendel, vlag, wimpel, windwijzer vaan van de ruiterij = kornet vaan van een lans. = banderol vaandel - banier, blazoen, krijgsbanierstandaard, veldteken, vendel, vlag, wimpel vaandel (Sp.) = bandera vaandel bij de cavalerie - standaard vaandeldrager = banierdrager, signifer vaandel, klein - pannoen vaandelspel - vendelzwaaien vaandrager - tuinfluiter vaandrig = kornet vaandrig van de ruiterij = kornet vaantje - banderilla, windwijzer vaar = gust vaarbereik - actieradius vaardig = bedreven, begerig, behendig, bekwaam, bereid, capabel, gereed, geroutineerd, gezwind, grif, handig, klaar, kundig, paraat, prompt, rad, ree, vlot, vlug vaardig en hanteerbaar - handig vaardigheid = bedrevenheid, behendigheid, bekwaamheid, gezwindheid, handigheid, kunde, kundigheid, kunst, reeheid, routine, techniek, vlugheid vaardig man - routinier vaargat - inrit vaargeul = diepslochter vaargeul in ijs - slop vaargeul tussen zandbanken = priel vaarlicht - scheepslantaarn vaars = kalf vaart = diep, dynamiek, entrain, gang, grift, kanaal, koers, pace, radheid, reis, schot, snelheid, speed, spoed, tempo, tocht, toer, trip, vitesse, vliet, waterweg, zeereis vaart minderen - (af(remmen) vaartuigen = 3 aak, ark, bol, bom, jol, kof, kog, mas, mot 4 bark, boot, brik, buis, duck, giek, hulk, jonk, kaag, kaan, kaik, kano, kiel, kits, kwak, kwee, lark, pink, pond, poon, slof, smak, snik, snuk, trek, vlet, vlot, waal, zomp 5 aviso, balsa, galei, barge, berge, break, draak, eiker, ferry, galei, jacht, fager, kajak, kaper, knots, kogge, kraak, patas, pinas, pleit, plemp, pluit, praam, prauw, sasak, schip, sjomp, skiff, sloep, snauw, spits, tjalk, tramp, uboot, umiak, vleet 6 barkas, beuger, blazer, boeier, botter, dogger, feloek, fregat, gabaar, gabare, galeas, galjas, gondel, hengst, hoeker, hopper, karaak, kokwet, korvet, kotter, logger, pampus, ponton, punter, rijnaak, sampan, schouw, schuit, sleper, stomer, tanker, tender, tokker, wherry, zuiger 7 aalpoon, brander, drifter, duwboot, galjoen, galjoot, kadraai, karveel, klipper, korjaal, kruiser, kuboot, lichter, monitor, schebek, sculler, sharpie, sultana, tartaan, tjotter, trawler, treiler, trireen, veeboot, woonark, zeeboot 8 bijlander, blusboot, bochtaak, bokschip, duikboot,ertsboot, gierpont, hagenaar, hoogaars, ijsbreker katschip, kolenaak, korakora, kustboot, lifeboat, mailboot, notendop, orembaai, palander, polakker, raceboot, ramschip, roeiboot, samoreus, schoener, schokker, tankboot, veerboot, veerpont, vikinger, vissloep, zeejacht, zeeschip, zeilboot 9 aakschuit, baggerbok, bombarder, brigantijn, dekschuit, destroyer, ferryboot, hekwieler, kempenaar, kieljacht, koelschip, kostschip, lastschip, loodsboot, mosselman, motorboot, pakschuit, poolschip, raderboot, rijnlander, salonboot, slagschip, sleepboot, snebschip, stoomboot, tambangan, tankschip, uitlegger, vijfmaster, vliegboot, woonschip, zeiljacht 10 aardschuit, adviesbark, beurtschip, driemaster, fluitschip, haringbuis, hovercraft, hydroplaan, jaagschuit, kuilkorvet, lichtschip, marsiliaan, mijnenveger, motorjacht, motorschip, olympiajol, onderzeeër, pakketboot, rotorschip, scheldejol, snelzeiler, spankuiler, stoomjacht, stoomschip, trekschuit, veerschuit, viermaster, vlerkprauw, vrachtboot, wachtschip 11 adviesjacht, baggermolen, baggerpraam, bovenlander, cartelschip, centerboard, dreadnought, graanzuiger, kaapvaarder, kustvaarder, mijnenlegger, onderlosser, overzetboot, schoolschip, schuifgalei, slagkruiser, statenjacht, torpedoboot, vikingschip 12 baggerschuit, ballastschip, haringlogger, haringschuit, koningssloep, landingsboot, modderschuit, onderzeeboot, oorlogsschip, pantserschip, schoenerbrik, torpedojager, vlaggenschip, zeesleepboot, zolderschuit 13 blokkadeschip, kanonneerboot, loodsschoener, walvisvaarder, 14 hospitaalschip, kofferdekschip, pantserkruiser, passagiersboot, pieremachochel, transportschip, twaalfvoetsjol vaartuig in de Middellandse Zee - tartaan vaartuig met hoog oplopende steven = orembaai vaartuig op de ganges - baulea vaartuig van Eskimo = kajak vaartuig van Noach = arke, ark vaartuig voor ruimtevaart - ruimteschip vaartuig voor visvangst = bom, botter, logger, pink, trawler, treiler vaartuigje - scheepje vaart van lopen - gang vaarwater = diep, gracht, kanaal, kielwater, meer, rak, rivier, sloot, vaart, waterweg, zee vaarwater in Nederland = kil, krammer vaarwater tussen Denemarken en Zweden = Sont vaarwater tussen twee zeeën = zeestraat, nauw, Sont, straat vaarweg - koers, richting, route vaarwel - adé, adi(e), adieu, adios, aju(us), bye, gegroet, goedendag, saluut, tabee, vale vaarwel zeggen - groeten vaas – amfora, kan, kruik, pul, tul, urn vaas voor as - urn vaat = afwas vaatcryptogaam = boom, heermoes, paardenstaart, varen,schubboom, wolfsklauw, zegel vaatdoek = slobbe, theedoek, wis vaatgezwel – angioom vaatje voor haring – kantje vaats - onfris vaatvernauwend middel - angiotinicum vaatvernauwing = vasoconstrictie vaatverwijding - angiëctasi vaatvlies - chorioidea vaatwerk = aardewerk, beker, bord, glas, kan, ketel, kom, kopje, pan, pot, pul, schaal, schotel, servies, teil, vat vaatwerk met schenkpijp = theepot, tuitkan vaatwerk uit klei gebakken = aardewerk vacant – beschikbaar, ledig, leeg, onbezet, onvervuld, open(staand), vrij vacature = vac. vaccin = entstof vaccin tegen tuberculose = BCG vaccinatie = inenting vaccinatiebewijs - pokkenbriefje vactinatie, iemand die-verricht - vaccinatur vaccineren = inenten vaccinestof - koepokstof vaceren = openvallen vacht – haarkleed, pels vacht van een dier – dierenhuid, pels vachtdikte - stapl vacuüm = lacune, leegte, leemte, luchtledig, onderdruk vacuümmeter – alfatron vadde - pannenkoek vadem = vaam vademecum = handleiding, leerboek, leidraad vademen - meten, omvatten vader = pa, papa, paps, patriarch, va vader (bijbel) = abba vader des vaderlands - p.p. vader en moeder = ouders vader of moeder = ouder vader van Abraham = Terah vader van Achilles = Peleus vader van Aegistus = Thyestes vader van Aeneas = Anchises vader van Agamemnon = Atreus vader van Ajax = Telamon vader van Alcaenus = Perseus vader van Alexander de Grote = Philippus vader van Amphlon = Zeus vader van Amphiticon = Alcides vader van Amphitrite = Nereus vader van Apollo = leus vader van Ares = leus vader van Aristaeus = Apollo vader van Astyanax = Hector vader van Atalante = lasus vader van Atreus = Pelops vader van Bacchus = Jupiter, leus vader van Bellerophon = Glaucus vader van Braga = Odin vader van Cadmus = Agenor vader van Circe = Helios (Helius) vader van Clytaemnestra = Tyndareus vader van Dardanus = leus . vader van Darius = Hystaspes vader van David = Isai vader van Dido = Tyrus vader van Dionysos = Zeus vader van Elektra = Agamemnon vader van Eos = Hyperion vader van Erebus = Chaos vader van Europa = Agenor vader van Ezau = Izaak vader van Faunus = Picus vader van Freyja = Njord vader van Hector = Priamus vader van Helius = Hyperion vader van Hippomenes = Macareus vader van Hygiera = Asclepius vader van Inachus = Okeanos, Oceanus vader van Ismaël = Abraham vader van Jonathan = Saul vader van jonggeborene = kraamheer vader van Jozef = Jakob vader van Jupiter = Saturnus vader van Kain = Adam vader van Latinus = Faunus vader van Mars = Jupiter vader van Medea = Aeëtes vader van Minos = Zeus vader van Moab = Lot vader van Morpheus = Hupnos vader van Nereus = Pontus vader van Niobe = Tantalus vader van Odysseus = Laërtes vader van Orestes = Agamemnon vader van Orpheus = Apollo vader van Palamedes = Nauplius vader van Paria = Priamus vader van Peleus = Aeacus vader van Pelops = Tantalus vader van Penelope = Icarius vader van Persephone = Zeus vader van Perseus = Zeus vader van Pharnaces = Mithradates vader van Phoebe = Uranus vader van Pollux = Zeus vader van Priamus = Laomedon vader van Priapus = Dionysos, Dionysus vader van Samuel = Elkana vader van Saturnus = Uranus vader van Sem = Noach vader van Tantalus = Zeus vader van Thaumas = Pontus vader van Thetis = Nereus vader van Thyestes = Pelops vader van Tithonus = Laomedon vader van Troïlus = Priamus vader van Ulysses = Laërtes vader van Vider = Odin vader van Wodan = Bor vader van Xerxes = Darius vader van Zeus = Chronos, Kronos vader van de Nereïden = Nereus vader van de wals = Strauss vaderland – bakermat, geboorteland, patria vaderlander = patriot vaderlandsgezind = nationaal vaderlandsliefde = patriottisme vaderlandsvriend - patriot vaderlandloze – apatride, d.p. vadermin - vaderliefde vaderlijk = paternaal, patriarchaal vaderlijk erfdeel = patrimonium vaderlijk erfdeel, tot het- behorende - patrimoniaal vader of moeder – ouder vaderpaard - hengst vaderrecht = patriarchaat vaders broer - oom vaderschap = paterniteit vadersnaam - patronymicum vaderstad van Abraham = Ur vadsig = indolent, levenloos, loom, lui(zig), maf, onbenullig, slaperig, traag, werkschuw vadsigheid = loomheid, luiheid, traagheid vagant = zwerver vaganten - goliarden, zwervers vagebond – boef, dolaard, kalis, landloper, rabauw, schelm, schoft, schurk, schooier, vrijbuiter, zwerver vagebonderen - zwerven vagebonderende interlectuelen in de late middeleeuwen - goliarden vage beschouwing - algemeenheid vage gestalte – schim, spook vagen – poetsen, reinigen, wrijven, zuiveren vage plaatsaanduiding – ginds, ginder vager – borstel, stoffer vagevuur = purgatorium vak – ambt, afdeling, ambacht, beroep, branche, gebied, handwerk, hok, lade leervak, loket, metier, stiel vak in bureau = lade, loket vak op school = aardrijkskunde, biologie, Duits, Engels, Frans, geografie, geschiedenis, godsdienst, Grieks, historie, Latijn, lezen, Nederlands, rekenen, schrijven, taal vakantie = reces, rusttijd, uitstapje, verlof, vrij(af) vakantiedag = snipperdag vacantieganger – reiziger, toerist vakantiehuisje in de bergen = chalet vakantieverblijf – camping, hotel, pension, tent vakantiewoonwagen = caravan vakbekwaam - bedreven, bekwaam, kundig vakblad - vakorgaan vakbond = syndicaat vakbondsbestuurder = bonze vakbondscentrale = CNV, FNV, NKV, NVV vakerig - slaperig vakgenoot = amice, collega vakgroep – sectie vak in tuin – perk vakje - hokje vakkundig = bedreven, (vak)bekwaam vakman – deskundige, elektricien, fitter, glasblazer, kenner, loodgieter smid, specialist, timmerman, metselaar vak met zitplaatsen - tribune vak of baan – beroep vak of beroep – ambacht vak of betrekking - baan vak op school - biologie, Duits, Engels, Frans, geografie, geschiedenis, Grieks, Latijn, Nederlands, rekenen, scheikunde, taal vakorgaan - vakblad vaktaal – jargon vaktermen - terminologie vakvereniging = corporatie, gilde, (vak)bond, vakgroep vakwoord - term val = bons, buiteling, deksel, dreun, hinderlaag, klem, klep, knip, kuil, neergang, ondergang, plof, raam, slag(net), smak, tuimeling valabel = aannemelijk, geldig, rechtsgeding valbloem - haagwinde valbijl = guillotine valblok = heiblok valdeksel = luik valdeur = rinket, schofdeur, schotdeur valdeur (herald.) - orgel valdeurtje = klap, rinket vale = v., adieu, gegroet, vaarwel valentie - waardigheid valeriaanachtigen - valerianaceeën valerianacee – spoorbloem, valeriaan, veldsla valet = bediende, butler, kamerdienaar, lakei, lijfknecht valgen - omploegen valhek – hamei, stormegge valide = gezond, krachtig valideren - gelden validiteit - geldigheid, geschiktheid valies = karabies, koffer, reistas, reiszak valig - verschoten valijzer – klink valinger - tafeleend valk - falco(nide), giervalk, roodvalk, slechtvalk, smelleken, taleken, torenvalk valkachtige vogel = arend, buizerd, havik, kiekendief, slechtvalk, sperwer, wespendief, wouw valkbloem – klaproos valkenier - vogelaar valkenjacht - valkerij, vederspel valkenjager - valkenier valkerf = kapsnede, vellingskerf valkruid - arnica, wolverlei valk, mannelijke - tarsel, tersel vallei = dal, del, diepte, inzinking, laagte vallen – dalen, kwakken, lazeren, neerkomen, sneuvelen, storten, struikelen, treffen, tuimelen, zakken vallend gesteente = bergstorting vallend sluitijzer = klink vallende duisternis = avond, schemer vallende ster = meteoor, meteoride, meteoriet, meteoroliet vallende ziekte – epilepsie vallen zetten - trappen valletje – rabat valling – helling, schuinte val met een lus - strik valnet – slagnet val of buiteling - smak val voor dieren – klem val voor ramen - luik valoriseren = waarderen valpoort – stormegge valput - kuil valreep = loopplank, scheepstrap, touwladder vals – achterbaks, arglistig, bedrieglijk, boos, dissonant, doortrapt, fout(ief), gemeen, geniep(ig), gluiperig, imitatie, ignobel, kattig, kwaad, laag, leugenachtig, loens, loos, min, nagemaakt, nep, onecht, onedel, oneerlijk, onjuist, onoprecht, onwaar, onzuiver, perfide, pseudo, slinks, trouweloos, verkeerd, verraderlijk, vuig, vuil valsaard – bedrieger, fielt, gemenerik, gluiperd, judas, linkerd, snoodaard vals bericht = kwakkel vals goud – doublé vals kijken – aangluipen vals of nep - namaak vals spelen – sjoemelen, steggelen, tricheren stechelen vals -voorwendsel = fint valscherm = parachute valschermspringer - parachutist valse aantijging = laster, smaad valse diamant = peridot, stras valse eed – meineed vals goud - double valse haarkrul – boekel valse haartooi - pruik valse horizon = pseudorizon valse kies - pr(a)ermolaar valse leer – pseudologie valse plooi in stof – kreukel valse reden - drogreden valse redenering = paralogie valse sluitrede - paralogisme valse smaragd – peridot valse toon - wanklank valse verklaring = meineed valse vouw = kreuk, kreukel, plooi valse vrouw = feeks , harpij, kreng valse zwangerschap - hooiveulen valserik - gemenerik, hinderlaag, kuil, list, valsaard valsheid - boosheid, fraude, gemeenheid, gramschap, huichelarij, nijdigheid, onechtheid, oneerlijkheid, onwaarheid, veinzerij valstrik = (hinder)laag, kuil, list, verleiding valstrikbom - booby-trap valuta - bedrag, deviezen, geldstelsel, koers, munteenheid, waarde, wissel(waarde) valutabeurs - wisselmarkt valvenster = tuimelraam valwind - bise, bora, borino, föhn, mistral, papagayo valwind aan de Adriatische Zee - bora valziek = epileptisch valziekte - epilepsie vampier – bloedzuiger, desmondontida, uitzuiger, woekeraar van = achternaam, v. van aantekeningen voorzien – annoteren van aanzien – deftig, hoog, notabel, voornaam van aarde = aarden, lemen van adel = adellijk, edel van adresbanden voorzien = banderen van alles = allerlei, diversen, varia van alles voorzien = gesorteerd van alle wilskracht beroven = biologeren, hypnotiseren, uitmergelen van alles wat = allegaartje, mengelmoes, potpourri, quodlibet, varia van andere aard – allogeen van balein gemaakt – baleinen van been – benen, benig van beide kanten - beiderzijds van belang = belangrijk, belangwekkend, (ge)wichtig, important, noemenswaardig, voornaam van belang zijn - tellen van belastingbandje voorzien – banderolleren ven benzine voorzien - tanken van bepaalde delfstof voorzien - lei van bepaalde wollen stof gemaakt - lakens van beroep = professioneel van betekenis = belangrijk, betekenisvol, relevant, significant, terzake van binnen – innerlijk, intern, inwendig van binnen leeg - hol van binnen uitkomend = endogeen van binnen uit = endogeen van blijvende waarde = klassiek van bloed levend – vampier van bomen gemaakt - houten van boven = v.b. van buiten = extern, uitwendig van buiten af komend = exogeen van buiten inwerkend = exogeen van buiten leren = memorisatie, memoriseren van cijfers voorzien = nummeren, numeroteren, nummeren van de = der, des van de borst nemen = spenen van de bouw van Rome af = u.c. van de dag van schrijven = d.d. van de dop ontdoen = pellen van de geest = mentaal van de grond opnemen = oprapen van de hoofdzaak weghalen – afleiden van de kook - overstuur van de leeftijd = aet van de pit ontdoen – egreneren, ontpitten van de troon stoten - onttronen van de wind afgewende zijde = lij van deze tijd = contemporain, eigentijds, modern van dezelfde mening = eensgezind, unaniem van dezelfde oorsprong = isogeen van dezelfde soort – eender, enerlei, gelijk van dezelfde stam = stamverwant van die tijd af = sedert, sinds van die zaak - daarvan van dienst zijn – dienen, gerieven, helpen van direct belang - actueel van dit jaar = h.a. (huius anni) van dun hout gemaakt = spanen van edele aard getuigend = grootmoedig van een – ener van een berg naar beneden – bergaf van een dag - eendags van een omslag voorzien = kaften van een regel afwijkend = abnormaal van elders afkomstig = allogeen van elk apart - elkeen van elke vegetatie verstoken = kaal van flinke afmetingen = groot van geen belang – irrelevant, nutteloos van geen betekenis - irrelevant van geen nut = nutteloos, onnut(tig) van geld voorzien - spekken van gelijke inhoud = conform, eensluidend, identiek van gelijke mening = eensgezind van gelijke vorm = uniform van gelijke waarde = equivalent, gelijk, pari van gering gewicht = licht van geringe afmeting – iel, klein van geringe betekenis = flop, flut, waardeloos van geringe breedte – smal van geringe dichtheid - ijl van geringe hoeveelheid – iets, miniem, weinig van geringe hoogte – laag van geringe lengte – kort van geringe omvang – klein van geringe stand – burgerlijk van geringe waarde – prullig van geringe zwaarte - licht van gewicht = voornaam, zwaar van goed gehalte = edel, nobel, zuiver van goede huize = v.g.h. van goud voorzien - eglomiseren van groeven voorzien – gerild van grote omvang – dik, omvangrijk van grote samenhang - taai van grote waarde – duur, kostbaar, kostelijk, waardevol van harte = graag, hartelijk, innig van heden af - a dato, voortaan van hemelsblauwe kleur = azuren van het begin af = ab, ovo van het begin af herhalen (muz.) - da capo van het lopende jaar = A.C. (anno currente) van het midden af = distaal van het nodige voorzien = verzorgen van het vel ontdoen - villen van het vorige jaar = a.p. van hier = heen van hoefijzers voorzien = beslaan van huid ontdoen = stropen, villen van huid verwisselen = vervellen van huis weg - afwezig van hun kant = hunnerzijds van iets af = eraf van iets getuige zijn = beleven, ervaren, meemaken, ondervinden van iets houden - mogen van ijzeren banden voorzien = beslaan van inhoud ontdoen = legen, lozen van ivoor = elpen, ivoren van jonge datum = recent van kantoor = v.k. van klei = lemen van kleine afmeting – dun, iel van kleine omvang - beknopt van kracht – gelden, geldig van kracht zijn = vigeren van kruit en kogels voorzien = laden van kwaliteit - goed van lager rang = subaltern van lieverlee = allengs, gaandeweg van loodglazuur voorzien = loden van lucht voorzien - beluchten van manschappen voorzien = bemannen van meer kernen voorzien = polynucleair van mening zijn = achten, denken, geloven, menen, vinden van metaal vervaardigd - metalen van mijn rekening = m.c. (mio conto) van mindere waarde – gering, slecht van naam – bekend van niemand – gener van niveau - goed van node = nodig van nummers voorzien - numeroteren, nummeren van nut = nut(tig), praktisch, stade, productief van nut zijnde - nuttig van omslag voorzien = kaften van onderen = v.o., beneden van oordeel zijn = denken, geloven, menen van opinie zijnde - menen van opzij = en profile, e.p. van pas – geschikt, opportuun van pas komen - dienen van plan zijn = beramen, voornemen, willen van platen voorzien = geïllustreerd van rechts naar links = v.r.n.1. van riet vervaardigd – rieten van schil ontdoen – schillen van schroefdraad voorzien – snijden, tappen, van sits – japons van slag - ontsteld van smart versteende moeder – Niobe van spijs voorzien - spijzigen van sporen wisselen = rangeren van stavast – ferm, flink, stoer van streek – dol, geschokt, kapot, ontdaan, ontsteld, ontzet, overstuut, verward van strepen voorzien - belijnen van tanden voorzien = getand van teen gevlochten korf = mand van tevoren = a priori, eerder, voorafeerst van terzijde – lateraal van toen af – sedertdien, sinds van tuig voorzien = inspannen, optuigen, tuigen, van twee zijden - bilateraal van uw kant – uwentwege van velen – meerdere, veler van veren wisselen - ruien van verscheidene soorten = diversen van verschillende gedaante - heteromorf van verschillende soort – anders, divers van versierselen voorzien = ornamenteren, opsieren, versieren van vetleer – vetleren van vet voorzien - smeren van vezels en draden ontdoen - afrepen van voedsel voorzien - ravitailleren van voren = en face, frontaal van voren af – opnieuw, wederom van vroeger tijd = antiek van wapens ontdoen – ontwapenen vanwege – door, krachtens, namens, om, waarom, wegens van weinig aanzien = laag, min, obscuur, onbeduidend, onbekend van weinig belang - onbetekenend van wilskracht beroven - biologeren, hypnotiseren van wolken voorzien – bewolkt van wrok vervuld - wrokkig van ijzeren banden voorzien - beslaan van zekere stof vervaardigd – elpen, gouden, leren, wollen van zeker materiaal – elpen, leren, houten, ijzerenmetalen, plastic van zij = zijden van zijn geld levend = rentenier van zijn stuk – kapot, confuus van zins - genegen vanadium = v. vanaf = sedert, sinds, (Lat) ab vanaf die dag = d.d. (de dato) vanavond - hedenavond vandaag = dato, heden, nou, nu, tegenwoordig, thans vandaag of morgen = eens vandaal = barbaar,vernieler, verwoester vandaan = afkomstig,weg vandaar = daarom, derhalve, dus vandalisme = vernielwoede, vernielzucht, vandoor = heen, foetsie, verdwenen, weg vaneel - kielpan vaneen = gescheiden, gespleten, kapot, stuk, uiteen vaneen doen – scheiden vaneengaan - splitsen vaneen kloven – splijten vaneen scheiden – demonteren, scheiden vangarm = tentakel vangdam - kistdam vangen – beetnemen, grijpen, strikken, verschalken, vatten vangtoestel = klem, knip, slag, strik,val vangtouw = lasso vangen van vogels – flappen vanger - grijper vangerij – eendenkooi vangertje – krijgertje, tikkertje vangklem – val vangman - catcher vangmiddel = aas, fuik, kuil, lasso, net, strik, val, vang vangmiddel voor paling - fuik vangsloot – vanggreppel vangst - buit vangtoestel - klem, knip, slag, strik, val vangtouw - lasso vangwerktuig = lasso, net, schepnet, treil vangzeil - springzeil vanitas - ijdelheid vaniteit – ijdelheid vanmiddag – hedenmiddag vanmorgen – hedenmorgen vannacht - hedennacht vanwege = door, wegens, namens vanzelf = e.o. ipso, natuurlijk, spontaan, vanzelfsprekend, vrijwillig vanzelf bewegen - automatisch vanzelfsprekend = allicht, gewoon, logisch, natuurlijk, uiteraard vapeur = damp, mist, rook vaporeus - luchtig, wazig, ijl var – rund varee - kelp varen - adiantum, asplenium, azolla, boomvaren, cyrtomium, davallia, dryopteris, eikvaren, polypodium, pteris, reilen, stevenen, venushaar vaen in de wind – zeilen varen met een punter – punteren varen met riemen - roeien varens - filicinen varensgast – bootsman, janmaat, kabelgast, ketelbink, matroos, olieman, roerganger, runner, stoker, tremmer, varensgezel, zeeman varia – allegaartje, allerlei, diversen, mengelwerk, potpouri, samenraapsel, van alles variabel = veranderlijk variabelheid - variabiliteit variant = afwijking, mutant, variatie variatie – afwijking, afwisseling, keuze, modulatie, mutatie, sortering, variant, verandering, verscheidenheid, wijziging varicellen - waterpokken variëren = veranderen, wisselen, wijzigen variété - acrobatiek, cabaret, kleinkunst, revue variététeit - differentiatie, verscheidenheid variététheater = cabaret, tingeltangel variolen - waterpokken varken = babi, beer, biek, ever, keu, krulstaart, kurre,luilak, scheuteling, schram, smeerlap, spaarpot, suida, zeug, zwijn varken dat gecastreerd is - barg varken dat gespeend is = scheuteling varken dat nog geen jaar oud is - spalling varken, wild - pekari, zwijn varkensbil - ham varkensbloem - watyerlelie varkensbout = ham varkensdraf - spoeling varkensgehakt – met varkensgeluid - knor varkensgras - bargegras, duizendknoop, kreupelgras, mottegras, weggras varkenshok – kot varkenshuid - zwoerd varkenskers - coronopus varkenskool - berenklauw varkensleer – pigskin, welster varkensmaag = varkenspens varkenspees = pezerik varkensproduct – ham, karbonade, reuzel, spek varkenspruim = kroosje varkensrib - carbonade, kotelet varkenssnuitskunk -soerilho varkensstal - kot varkenstor - zwijnkevertje varkenstrog = zeunie, zeuning varkensverblijf = hok, kot varkensvel - zwoerd, zwoord varkensvet = reuzel varkensvlees = spek, pork varkensvlekziekte - erysipeloid varkensvoederbak = trog varkensvoer = draf, mast, slobber, spoeling varkensworst - metworst varkensziekte = gort, pest varkentje - big vasoconstrictie = vaatvernauwing vast = beklemd, bekneld, bestaand, bestendig, bevestigd, compact, definitief, dicht, dogmatisch, echt, flink, gebonden, geheid, geregeld, gewis, hecht, massief, onbeweeglijk, onbewogen, onroerend, onwankelbaar, onwrikbaar, pal, permanent, positief, roerloos, solide, stabiel, stellig, stereotiep, stevig, vurig, wis, zeker vast aangetrokken - strak vast bezoeker = habitué, stamgast vast dek op schip = plecht vast en zeker – stellig, gewis vastberaden = beslist, gedecideerd, kordaat, resoluut, standvastig vastbesloten = resoluut, (muz.) resoluto vastbinden = knechten, knevelen, knopen, reien, sjorren, tuien vastdraaien - aandraaien vaste aardkorst – lithosfeer vaste beloning – salaris, wedde vaste bewoner = ingezetene, inwoner vaste bezoeker = stamgast, habitué vaste bijdrage aan een krant - column vaste brandstof = meta vaste fuik (Ind.) - sero vaste koper = cliënt, klant vaste lezer van een krant of periodiek - abonnee vaste ligplaats voor wilde dieren - leger vaste onveranderlijke factor - constante vaste overtuiging = geloof, zekerheid vaste regel = dogma, orde, reglement, wet vaste schijf van computer - harddisk vaste ster - rigel vaste verblijfplaats = adres, domicilie vaste volgorde dezelfde boeken en tijdschriften lezen - leeskring vaste vorm geven = concretiseren vaste wastafel = lavabo vaste zalf = pasta vasteland – continent, wal vasten - onthouden vastenavond = zinneken vastenavondfeest = carnaval vastendag - zwartdag vasten, feest dat aan de - voorafgaat - carnaval vastenmaand (Islam) = ramadan vastentijd – quadragesima vastgebakken – aangebrand vastgeklemd – beklemd, bekneld vastgeknepen = beklemd vastgeniet - gehecht vastgesteld - bepaald vastgesteld bedrag = fixum vastgesteld plan = besluit, ordinantie, ordinatie, regeling, verordening, voorschrift vastgestelde dagen = data vastgestelde hoeveelheid – dosis, taks vastgestelde prijs = taxe vastgestelde regel van de mis - ordinarium vastgestelde volgorde - rooster vastgestelde vorm = formaat, formulier vastgrijpen = aanpakken, beetpakken, vatten vasthechten – bevestigen, fixeren, haken, klitten, lassen, lijmen, naaien, nieten, plakken, spijkeren vasthechting = bevestiging, fixatie vastheid = bestendigheid, dichtheid, hardheid, hechtheid, soliditeit, stevigheid, stijfheid, zekerheid vasthouden = greep vasthoudend – gierig, halsstarrig, koppig, taai, trouw, volhardend vasthoudendheid = taaiheid, tenaciteit,volharding vastigheid – houvast, stabiliteit, vastheid, zekerheid vastkakige – koffervis, kogelvis, maanvis, trekkervis vastklampen – enteren vastklemmen – knellen vastkleven – kitten, lijmen, plakken vastklinken - ketenen vastknopen = vastmaken, verbinden vastkoppelen – aansluiten, verbinden, vastleggen = immobiliseren, registreren vastleggen van een schip - meren vastlegging = fixatie, registratie vastlijmen - plakken vastmaken – aankoppelen, bevestigen, binden, fixeren, gespen, hechten, krammen, lijmen, nieten, schroeven, sjorren, spijkeren, tuieren, verzegelen vastmaken met touw – snoeren vastnemen – pakken vast of in de knel – klem vastpakken – aanklampen, vatten vastplakken – lijmen vastprikken – spelden vastraken – stranden vast ritme – regelmaat vastsjorren – aanhalen, seizen vastsnoeren - binden vaststaand – definitief, onbetwist, permanent, stabiel, zeker vaststampen - heien vaststellen = bepalen, berekenen, besluiten, constateren, fixeren, opmaken, ordinern, ramen, regelen, stipuleren, uitrekenen vaststelling – besluit, determinatie, diagnose vaststelling van aanwezigheid van leven - biomantie vaststelling van ziekte = diagnose vaststellingsovereenkomst – dading vaststrikken - binden vast voor- of achterdek van een vaartuig – plecht vastzetten – sjorren vastzitten – haperen vastzittend - ingeroest vastzittende levenswijze = sessiel vat = aad, ade, bak, barrel, drum, emmer, fust, ketel, kip, kit, kuip, puts, ton vat met één hengsel = emmer vat van zesendertig gallons = barrel vat voor chemische reactie = reactor vat voor water - waterton vatbaar = gevoelig, ontvankelijk, toegankelijk vatbaar voor dwaling = feilbaar vatbaar voor hoger beroep - appellabel vatbaar voor indrukken = impressionabel, ontvankelijk vatbaar voor kramp = spasmofiel vatbaar voor onderrichting = dociel vatbaar voor ontroering = emotioneel vatbaar voor uitlegging = uitlegbaar, verklaarbaar vatbaarheid = geschiktheid, gevoeligheid, (pre)dispositie vaten - barrels, fusten vatenmaker - kuiper vatenteil - afwasteil vatgeld - tonnengeld vathout = duigen, kuiphout vatten – beetpakken, begrijpen, grijpen, inzien, klemmen, nemen, pakken, sluiten, snappen, vangen, vastnemen, verstaan, voelen vazal = leenman vazalstaat = leenstaat, satelliet vechten = ageren, bakkeleien, duelleren, kampen, kijven, knokken, stoeien, strijden, knokken, matten, oorlogvoeren, ravotten, strijden, twisten, wedijveren, worstelen vechtende = belligerent vechten met woorden - bekvechten, kijven vechter = combattant, kamper, knokker, krijger, strijder, worstelaar vechtersbaas = kemphaan, knokker, renommist vechtgraag = strijdlustig vechtjas = houwdegen, ijzervreter, sabreur, vechtersbaas, vechtpartij = handgemeen, gevecht, steekpartij vechtsport – boksen, judo, karate, worstelen vechtwagen = strijdwagen, tank vector, radius - voerstraal vedel = veel, viool vedelboog – strijkstok veder – pen, vogelpluim vederachtig = donsachtig vederbal = pluimbal, shuttle, volant vederborstel = plumeau vederbos op helm = panache vederkruid - myriophyllum, waterduizendblad vederlaagwolk - cirro-strarus vederloos - naakt vederstapelwolk - cumulo-stratus vedertop - kuif vedervormig = penniform vederwolk = cirrus vedette – diva, primadonna, ster Vedische godin - Aditi Vedische spreuk = mantra Vedische taal = Pali,Sanskriet vee – dieren, kuddedieren, runderen veearts = dierenarts, veterinair veeboer - veehouder veeboerderij – farm, ranch, stee veeboerderij (Zuid-Amerika) = estancia veedrijver = cowboy, gaucho, koeboer veefokker = vetweider veefokkerij - veeteelt veeg = feeks, gevaarlijk, hachelijk, klap, netelig, plek, slag, smet, streek, toets, vlek veeg = hachelijk, precair, netelig veegkruid - lisdodde veegsel - afval veegwerktuig – bezem, borstel, veger veehoeder – herder veehoedster - herderin veehoeve in de VS. – ranch(o) veehouder – agrarier, vee(boer) veel (muz.) = molto veel – aanzienlijk, boel, dikwijls, heleboel, legio, massa, menig(een), overvloedig, rijdelijk, talloos, talrijk, rijkelijk, vaak, zooi veel bezet = druk veel drinken - hijsen, pimpelen, zuipen veel eten – buffelen, schransen veel geld - kapitaal veel gereisd - bereisd veel gewicht hebbend = zwaar veel kostend = duur, kostbaar veel kwaad zeggen van - afkammen veel macht hebbend = invloedrijk veel meer dan één – menig veel moeite doen – heisteren, inspannen veel reizen gemaakt hebbend – bereisd veel toelaten – toegeven, tolereren veel verkeer = druk veel voorkomende zwemvogel = eend veel wegende – zwaar veel werkgevend - druk veel wetend = erudiet, geleerd, intellectueel, knap, veelal = dikwijls, doorgaans, gewoonlijk, grotendeels, meestal, vaak veelarm = inktvis, poliep veelarmige kandelaar – girandole veelarmige riviermond - delta veelarmige straatlantaarn - reverbere veelbesproken = beroemd, berucht, fameus veelbezet - druk veelcellig = multicellulair veelcellige dieren = metazoa veeleer = eerder, liever, meer, waarschijnlijker veeleisend - kieskeurig veelgodendom = polytheïsme veelheid = aantal, complexiteit, getal veelhoek = polygoon veelhoekig - polygonaal, polygoon veelhoekig met gelijke hoeken - isogoon veelhoevig dier = ever, olifant, tapir, varken velhoofdige draak - hydra veelhoofdige regering = polyarchie veelkleurendruk - polychromografie veelkleurig = bont, gevlekt, kakelbont, polychromatisch, polychroom veelkleurig beschilderen = polychromeren veelkleurige zwam = elfenbankje veelknopige plant = adderwortel, boekweit, duizendknop, perzikknoop, rabarber, zuring veelkoppige draak = hydra veelkostend - duur, kostbaar, prijzig veelmaals - dikwerf, vaak veelmannerij - polyandrie veelmeer - eer veelmondig einde aan een rivier - delta veelogige reus = Argus veelomstreden havenplaats aan de Adriatische zee - fiume veelomvattend – breed, groot, ruim, uitgebreid, uitvoerig, wijds veelprater = babbelaar, kletsmajoor, kletser veelschrijver = broodschrijver veelslachtig - veelsoortig veelsnarig instrument = citer, harp, piano, polichord veelstemmig = polyfoon veelstemmigheid - polyfonie veeltalig = polyglottisch veeltalige = polyglot veelte - veelheid veelterm - polynoom veeltijds – dikwijls, herhaaldelijk, telkens veelvin - snoeksteur veelvlak = polyeder veelvoet = poliep veelvormig - pluriform, polyform veelvoud – multiplum veelvoudig - geschakeerd veelvoudigheid - multipliciteit, pluriformiteit veelvraat – eetwolf, gulzigaard, hollebollegijs, schrok, slokop, vreter veelvuldig = dikwijls, herhaaldelijk, meermalen, multiple, talrijk, vaak veelvuldige echt = polygamie veelvuldigheid = frequentie veelweter - polyhistor, weetal veelweterij - schijngeleerdheid veelwijverij - polygamie, polygnie veem - opslagplaats, pakhuis, stapelplaats veemarbeider = sjouwer veen = broek, derrie, turf(land), moer veenaarde - turfaarde veen baggeren = beugelen veen, vermengd met klei = derrie veenaal - veenpuit veenachtige grond = moeras, peel veenarbeider - baggelaar, baggeraar, baggerman, bonker, turfgraver, veender veenbagger – derrie, slat, slet,veenslik veenbaggeren - beugelen veenbank = turfkluit veenbes – kroos, vaccinium veenbes, Amerikaanse – cranberry veenboer - veender veendamp – haarrook, veenrook veender – turfgraver, veenarbeider, veenboer veengat – dobbe veengraver - veender veengrond – droesem, hef, hoogveen, laagveen, moer, veenslik veenkrag = til veenman = turfsteker veenmassa - darg veenmodder - derrie veenmol - aardkreeft, aardkrekel, molkrekel veenmos - sphagnum veenplaats - veenderij, veenkolonie veenplag - schadde veenplas in de heide - ven veenpolder - waterschap veenput met water = dobbe veenreukgras - honinggras veenrook = haarrook, veendamp veenslik – veenbagger veentrapper - tripper veentrekker = veenbaggeraar veenwerker = turfsteker veenzuur = humuszuur veepad - tra veepest – runderpest veer = ferry, pen, pluim, pont, veder veer, deel van een - baard(je), schacht, spoel, vlag veerboot – ferryboot, veer(pont) veerdienst - pont veerhanger = schokbreker veerkracht = elasticiteit, energie, lenigheid, rek, rekbaarheid, spankracht, wilskracht veerkrachtig – elastisch, soepel veerkrachtige aardpek - elateriet veerkrachtige doorbuigen = zwiepen veerkrachtige plank - springplank veerkrachtige reep = balein veerman – beurtschipper, pontbaas veerman van de onderwereld - Charon veerpont = (Ind.) sasak veerregelaar = echappement veerschaaf – ploegschaaf veerschuit - overzetboot Veerse gat – Veregat veeruimte – kraal veer van een vogel – veder veerwisseling - ruien veest - buikwind veestapel – beslag veeteelt - fokkerij veevoer = biet, biks, bostel, draf, gras, haksel, hacer, hooi, klaver, koolraap, kort, lijnkoek, mais, pulp, raap, slobber, spoeling, spurrie, suikerbiet veevoergewas op zandgrond - spurrie veevoer uit beetwortels = pulp veeweider = vetweider veeziekte - blaar, lupinose vegen = bezemen, kuisen, reinigen, schoonmaken, schuieren, wissen, zuiveren veger – bezem, luiwagen, plumeau, schuier, stoffer, zwabber vegertje - stoffer vegetaal - plantaardig, vegetabiel vegetabiel = plantaardig vegetariër = planteneter vegetatie = flora, plantenleven, plantengroei, woekering vegetatief = plantaardig vegetatie god = Dionysos vegetatiegordel = savanne, steppe, toendra vegetatiekunde - fytochemie, plantensociologie vehement = geweldig, hevig, sterk vehikel - voertuig veil = corrupt, eerloos, gemeen, laag, laaghartig, min, omkoopbaar, onedel, verleidbaar veilen – aanbieden, verkopen veiler - venduhouder, verkoper veilig – aangenaam, beshermd, fijn, geborgen, gered, gevaarloos, ongedeerd,ongevaarlijk, pluis, safe, zeker veilig en zeker - safe veilige bewaarplaats = brandkast, kluis, safe veilige leuning aan boord = reling veilige ligplaats = haven veilige plaats = heul veiligheid = securiteit, zekerheid, zekering veiligheidsbrandstof – meta veiligheidsgordel - riem veiligheidslamp voor mijnwerkers - daviaan veiligheidslamp, uitvinder van de – Davy veiigheidssriem – auto(gordel) veiligheidstoestel = luier, noodrem, schietstoel veiligheidsverdrag = garantieverdrag veiligstelling = redding veiling = afslag, auctie, smient, vendu, vendutie, verkoping veilingterm = bod, handgeld, kavel veiling van inboedel - boelgoed veilkrans - klimopkrans veilleuse = nachtlichtje veine = geluk(je), mazzel veinzaard = huichelaar veinzen = gebaren, huichelen, ontvlammen, simuleren, verzinnen, voorgeven, voorwenden veinzen = ontbranden, ontvlammen, smeulen veinzer – draaier, huichelaar, komediant, simulant veinzerij – huichelarij,simulatie veinzing = nabootsing, simulatie vel = balg, bast, blad, huid, pel, schil(fer), vacht, vlies vel geprepareerd waspapier = stencil vel papier = blad, folio, kwarto, octavo vel van Amerikaans stinkdier - skunk vel van een zeehond = robbenhuid velaar - ch veld = akker, beemd, enk, es, grond, hei, land, terrein, vlakte, wei(de) veldajuin - (bos)geelster, vogelmelk veldanjelier - kartuizeranjelier veldarbeid = akkerbouw, landbouw, tuinbouw veldbed – kermisbed, stretcher, vloerbed veldbies - lazula veldbloem = akkerwinde, boterbloem, klaproos, madelief, paardenbloem, wikke veldbloempje - madeliefje veldcypres - akkerzenegroen velddiefstal = stroperij velddistel - akkervederdistel veldekster = tapuit veldduiker - toppereend velderts – ijzeroer veldesdoorn - aak veldfles – bidon, flap(kan) veldgeranium - bloedooievaarsbek veldgeschreeuw – wapenkreet veldgeschut - kanon veldgewas = aardappel, biet, knol, kroot, peen, raap veldgezang = bucolicum, herderslied veldgod = Pan, sater veldheer = bevelhebber, generaal, krijgsoverste, legeraanvoerder, maarschalk, strateeg veldheren van Alexander de Grote die na zijn dood bestuurders werden van zijn rijk = diadochen veldhoen = kwakkel, kwartel, patrijs veldhospitaal = ambulance, barak, lazaret veldhut = tabernakel veldjas = tuniek veldkanon - falconet, valkenet veldkei - flint,vlint veldkers - cardamine veldknoflook - kraailook veldkomijn = karwij veldlazaret - hospitaal veld lijster – kramsvogel veldloop – cross veldmuis – akkermuis, bosmuis, mof veldpijp - schalmei veldpolitie = marechaussee veldprediker = aalmoezenier veldral = kwartelkoning veldranonkel – akkerboterbloem veldrit - terreinrit veldsaffraan = driedistel veldschans = lunet, redoute veldsring - pinksterbloem veldsla - valerianella veldslag – bataille, oorlog veldspin – hooiwagen veldsport – hockey, honkbal, korfbal, tennis, voetbal veldtafeltje - planket veldteken = banier, blazoen, standaard, vaan, vaandel, vendel, veldjakker - kramsvogel veldtocht – campagne, krijgstocht veld voor golfsport - links veldvrucht = aardappel, biet, knol, kroot, peen, raap, radijs veldwacht - piket, rijkspolitie veldwachter = boswachter, diender, gendarme, koddebeier veldwedstrijd - cross veldziekenhuis = ambulance, hospitaal, lazaret vele in getal - talrijk velen = dulden, mogen, toelaten, uitstaan, verdragen, verduren velerlei – talrijk, velerhande velg – buitenrand vel geprepareerd waspapier - stencil vellen = doden, houwen, neerslaan, omhakken, omhouwen, omzagen, uitspreken, verslaan velletje = blaadje, huidje, pelletje, schilletje, vliesje vellig – gescheurd, haveloos, vliesachtig velling - radkrans vellingskerf - kapsnede velo – fiets, rijziel vélocipède = fiets velocitus = v., snelheid velodroom = piste,wielerbaan velours = fluweel, meubel pluche, trijp velours d’Utrecht - trijp vel papier - blad, folio velte - rotsduif, steenduif velum - ciborie Veluws dorp – 3 Ede, Epe 4 Ernst 5 Uddel, Wezep 6 Ermelo, Heerde, Loenen, Garderen, Putten, Roekel 7 Elspeet, Hierden, Otterlo, speulde, Vaassen, Veldwijk 8 Gardeen, Harskamp, Leuvenum, Lunteren, Nunspeet, Wolfheze 9 Westeneng 10 Hoogsoeren Veluws vliegveld = Terlet Veluws zendstation = Kootwijk Veluwse plas = Uddelermeer Veluwse heuvel - Aardmansberg, Broodberg, Filipsberg, Galgenberg, Hilleberg, Imbosch, Langeberg, Liesberg, Postbank, Schalter, Tepelberg, Tonberg, Torenberg, Wezeperberg, Zijperberg vel van appels – schil vel van het lichaam - huid velvet, soort – fluweel, manchester ven – heidemeer, meer(tje), plas, poel vena = ader venaal = veil venaliteit = omkoopbaarheid, veilheid vendel – vaandel, vlag vendelen – slenteren, rondhangen, wapperen vendelzwaaier - alferus, vendelier vendetta – bloedwraak vendu - veiling vendumeester - stokhouder vendutie = veiling, vendu, verkoping vene = ader venerabel = eerbiedwaardig veneratie = aanbidding, verering Venetiaans vaartuig = galjas, gallas, gondel, gondola Venetiaanse bestuurder = doge Venetiaanse bootsman - gondelier Venetiaans vaartuig - gondel, gondola Venezolaanse haven = Guanta, Maracaibo Venezolaanse hoofdstad - Caracas Venezolaanse staat of deel van - Anzoategui, Apure, Aragua, Barinas, Bolivar, Carabobo, Cojedes, Falcon, Guarico, Lara, Miranda, Merida, Monagas, Portoguesa, Sucre,Tachira, Trujillo, Yaracuy, Zulia Venezolaanse staatshoofdstad - Barcelona, Barinas, Barquisimeto, Caracas, Coro, Cumana, Guanare, Maracaibo, Maracay, Maturin, Merida, Trujillo, Tucupita, Valencia Venezolaanse rivier = Orinoco Venezolaanse munt = bolivar, centimomedio, real, Venezolaanse vlakte - llano venia (Lat.) = verlof venia actatis – meerderjarigheidsverklaring venig - moerig venkelhout - sassefras venkel, wilde - waterkervel venijn = gif, laster, smet, vergif venijnboom - taxus venijnig – arglistig, bijtend, bits, boosaardig, fel, gemeen, giftig, kwaadaardig, lasterend, pinnig, scherp, snar, stekelig, vergiftig, vinnig venkel - vennenkool vennoot = co, compagnon, deel(genoot), deelhebber, firmant, maat, medefirmant vennootschap = n.v.,compagnie, firma, handelsmaatschappij, (Duits) a.g., (Fr.) sa, (Eng.) Ltd vennootschap voor koophandel - fa, firma, huis vennootschap voor scheepvaart – rederij ven of plas - meer venster = blaffetuur, fenestre, kozijn, lichterik, raam, ruit vensterboog - ogief, spitsboog vensterglas = raam, ruit vensterhor - chassimet vensterluik – blinde, fenteneel, rolluik venstermuziek - aubade, serenade vensterscherm - markies, store vensterspijl – stang, tralie vent – echtgenoot, gabber, gast, gozer, kameraad, kerel, knakker, kwant, man, snaak, snuiter venten – leuren, verkopen venter – handelaar, handelsman, kramer, koopman, leurder, marskramer, snorder, standwerker, straathandelaar venter in aal - aalboer venter te water - kadraaier, parlevinker ventiel – inlaat, luchtinlaat, luchtklep, piston ventilateur – ventilator, waaier ventilatie = luchtverversing ventilator – afzuigkap, fan, waaier ventjager - marskramer ventje – baasje, dreumes, joch, kereltje,mannetje vent of kerel – jongen, knul ventrikel = orgaanholte ventriloquist – buikspreker vent van niks – lummel, slappeling venus - Aphrodite, morgenster venusbekken - kaardedistel venusbloem - handekenskruid venushaar - adiantum venusschoentje - cypripedium ver = afgelegen, afstand, gevorderd, tele, uitgestrekt veraarden = ontaarden, verbasteren veracht – geminacht, versmaad verachtelijk = abject, dedaigneus, min, minderwaardig, onwaardig, verfoeilijk verachtelijk en min - laag verachtelijk mens = ellendeling, fielt, kataas, ploert, schurk verachtelijk persoon = fluim verachten – bejegenen, geringschatten, miachten, trotseren, verfoeien, verkleinen, verlagen, vernederen, versmaden verachting - hoon verademen - opluchten, trotseren verademing = opluchting, respiratie, verkwikking, verlichting, vertroosting veraf – onna verafgoden – aanbidden verafschuwen – haten, verfoeien, walgen veralgemenen = generaliseren veralgemening = algemeenmaking, generalisatie veranda – balkon, loggia, serre, waranda veranderd = gewijzigd veranderen – aanbrengen, altereren, amenderen, corrigeren, herzien, kenteren, modificeren, muteren, omturnen, toevoegen, variëren, verplaatsen, wijzigen, wisselen veranderen van wind – krimpen, ruimen, schavilen, schralen verandering = alternatie, amendering, changement, commutatie, correctiem keer, kentering, modificatie, mutatie, omkeer, ommekeer, ommezwaai, overgang, revolutie, variant, variatie, wending, wissel(ing), wijziging verandering van ligging = discolatie verandering van wind – draaien, krimpen, ruimen veranderlijk – afwisselend, alterabel, bijster, grillig, mobiel, mutabel, onbestendig, ongedurig, ongelijk, onstandvastig, onvast, onzeker, variabel, wispelturig, wisselbaar, wuft veranderlijk van vorm = pleomorf, veelvormig veranderingsleer = metabletica verantwoordelijk - aanspreekbaar, comptabel, responsabel verantwoordelijke kassier - rendant verantwoorden - rechtvaardigen verantwoording = rekenschap, responsabiliteit verarmd - kaal verarmen – verpauperen verarmoed – armoedig, haveloos, vervallen verassen – cremeren, verbranden verassing = crematie verbaal – bekeuring, mondeling, woordelijk verbaasd – bevreemd, onthutst, paf, perplex, sprakeloos, verbluft, verrast, versteld, verstomd, verwonderd verbaasd doen staan - epateren verbaliseren - bekeuren verbalisme - woordenkraam verbambocheren - verboemelen, verbrassen verband = bandage, betrekking, coherentie, doekverband, draad, ligament, nexus, relatie, samenhang, verbintenis, windsel, zwachtel verband = doekverband, mitella, zwachtel verband houdende met de verstoring in de ligging van de aardlagen - tectonisch verband leggen - verbinden verband van twee of meer squadrond - flottielje verbandleer – desmologie verbandmiddel – gaas, pleister, zwachtel verbannen – verdrijven, verjagen verbanning = ballingschap, ban, deportatie, exil, proscriptie, relegatie, uitwijzing verbanningsoord van Napoleon - Elba verbasterd - ontaard verbasteren = bederven, namaken, veraarden, ontaarden verbastering = degeneratie, ontaarding verbazen – bevreemden,overrompelen, verwonderen verbazend – faneus, verbluffend, (ver)wonderlijk verbazing = bevreemding, opzien, verwondering verbazingwekkend = fenomenaal, miraculeus, opzienbarend, wonderbaarlijk verbeelden = denken, dromen, fantaseren, menen, uitbeelden, voorstellen, wanen verbeelding = fantasie, hersenschim, imaginatie, inbeelding, kapsones, verwaandheid, waan verbeelding/bestaande in... = ingebeeld verbeeldingskracht = fantasie, imaginatie verbeeldsel - voorstelling verbeiden = afwachten, toeven, wachten, verwachten ver beneden de oppervlakte – diep verbenacee - ijzerhard verbergen – dekken, maskeren, onttrekken, verbloemen, verhullen, vermommen, versteken, verstoppen, wegstoppen, verzwijgen verbeten = fel, gespannen, hardnekkig, heftig, ingehouden, opgekropt, verbitterd, verduwd, vinnig verbetenheid = felheid verbeteraar = corrector verbeteraar van de telegraaf = Morse verbeteren – amenderen, corrigeren, emenderen, goedmaken, herstellen, hervormen, herzien, opknappen, rechtzetten, reformeren, saneren, storneren, verhelpen, vervangen, zuiveren verbeterd esperanto = ido verbetering = beterschap, correctie, emendatie, herstel, herziening, rechtzetting, rectificatie, redres, reform, storno, verstel verbetering van bedorven lezingen - emendatie verbetering van een fout in de boekhouding - storneren, storno verbeurdverklaring = confiscatie, neming, verbeuren - kwijtraken, verliezen, verspelen, vertillen, verzetten verbeurten - aflossen verbeus - breed, omslachtig, woordrijk, wijdlopend verbeuzelen – verdoen, verklungelen, verknoeien, verspillen verbiage - gewauwel, woordenvloed verbidden - ompraten, vermurwen verbiedelijk - gezeglijk verbieden – ontzeggen, weigeren verbijsterd = onthutst, ontsteld, ontzet, paf, perplex, radeloos, verbluft, verward verbijsteren - ontzetten verbijstering = verlegenheid, verstomming verbijten - verkroppen verbinden – aanknopen, aanhechten, alliëren, koppelen, raccorderen, samenvoegen, vastmaken, verenigen, zwachtelen verbindend = geldend, obligatoir, verplichtend verbinding = alliantie, associatie, band, brug, combinatie, conjunctie, connectie, contact, junctuur, koppeling, las, naad, samenvoeging, vereniging, voeg, weg verbinding in kleding - naad verbinding met water - hydraat verbinding met zuurstof - base, oxyde verbinding met zwavel = sulfuratie, zwaveling verbinding over water - brug verbinding tussen twee oevers - brug, ferry, pont, tunnel, veer verbinding tussen twee wielen = as verbinding van boor met een metaal - boride verbinding van boor met waterstof - boraan verbinding van bromium = bromide verbinding van een zuur met alcohol = ester verbinding van koolstof met een metaal = carbid verbinding van olie met water – emulsie verbinding van stenen - voeg verbinding van twee stukken goed - naad verbinding van zwavel met metaal – blende verbindingsbalk - kesp verbindings buizen - fitting, rippel verbindingsklos - draagbalk verbindingsknie - buikstuk, zitter verbindingslat - klamp verbindingslijn van plaatsen met eenzelfde barometerstand = isobaar verbindingslijn van plaatsen met een zelfde taalverschijnsel = isoglosse verbindingslijn van plaatsen met een zelfde warmtegraad = isotherm verbindingsmiddel = draad, gesp, lijn, nietje, paperclip, spijker, stang, touw verbindingspen – nippel verbindingsplaat - console verbindingsschakel = es, link verbindingsstang – dissel verbindingsstrook - strip verbindingsstuk = klamp, koppeling, las, link, naad, schakel, spalk, strip, voeg verbindingstafel - schakelbord verbindingsteken - divisie, koppelteken verbindingswoord = als, daar, dat, doordat, en, maar, of, omdat, voegwoord, want verbindt twee etages = trap, lift verbindt twee wielen - as verbintenis – band, echt, engagement, huwelijk, liaison, obli(ati)o, samenhang, verband, verhouding, verloving, verplichting verbintenis, partij in een - accept, crediteur, debiteur, schuldeiser, schuldenaar verbitterd – fel, gebeten, gegriefd, grimmig, heftig, keihard, verbeten, wrevelig verbitteren - vergrammen verbittering - gramheid, haat, wrok verbleken – ontkleuren, tanen, verflauwen, verkleuren, verschieten, vervagen, verzwakken verblindheid - begoocheling, waan verbloemd - bedekt, figuurlijk verbloemen - bewimpelen, vergoelijken verbloemend - eufemistisch verbluft - onthutst, paf, perplex verblijd - blij, opgewekt, verheugd, vreugdevol, vrolijk verblijden – blijmaken, plezieren, verheugen, verrassen verblijdend – heuglijk, verheugend verblijf = domicilie, hotel, huis, hut, intrek, motel, onderdak, onderkomen, oponthoud, pension, residentie, tent, woning, woonplaats verblijf houden = domiciliëren, liggen, logeren, resideren, verblijven, wonen verblijf of logement – hotel verblijf van dieren – dierentuin, hok, kennel, kooi, kot, nest, ren, stal verblijfplaats van duiven - til verblijf van een konijn - hol verblijf van de goden = Asgard, empyreum, Hemel, Olympus verblijf van hoenders - ren verblijf van interne kinderen - alumnaat verblijf van kinderen = box verblijf van kippen = hok, ren, verblijf van rovers - rovershol verblijf van scheepsbemanning – foksel verblijf van soldaten - kazerne verblijf van varkens – hok, kot verblijf van vee = stal verblijf van vogel = hok, horst, kooi, nest, ren, til, volière verblijf van de leenheren = manoir verblijf van de Noorse goden = Asgard verblijfplaats - adres, cel, nest, onderkomen, tent, woonhuis verblijfplaats der doden (Germ.) - Niflheim verblijfplaats der goden - Asgaard, Olympus verblijfplaats van Apollo - Helicon, Parnassus verblijfplaats van de doden - hel, hemel verblijfplaats van de muzen = Helikon, Parnassus, Zangberg verblijfplaats van dieren = dierentuin, hok, hol, kot, leger, menagerie, nest, stal, zoo verblijfplaats van koeien = stal, wei verblijfplaats van konijn = hol verblijfplaats van rovers = rovershol verblijfplaats van soldaten = kazerne, bunker verblijfplaats van varkens = hok, kot verblijfplaats van vee - stal verblijfplaats van vogels = kooi, nest, ren, til, volière verblijfplaats voor automobilisten - motel verblijven = logeren, ophouden, toeven, vertoeven, wonen verblind – misleid verblinden – misleiden verbloemd – bedekt, opgesierd, opgesmukt, verholen, verkapt verbloemen – bedekken, maskeren, opsieren, opsmukken, verbergen, verfraaien, vergoelijken, vermommen, verschonen verbloemend = eufemistisch verbluffend – eclatant, ongelooflijk, verbazend verbluft = paf, onthutst, perplex, verbaasd, verbijsterd, verpaft, verslagen, versteld, verbod - ban, interdict(ie), prohibitie, veto verbod om iets in te voeren = invoerverbod verboden - angker, besmet, boejoet, gesloten, illiciet, ongeoorloofd, ontzegd, pamali, pantang, pemali, poto, taboe, tabu, treife verboden handeling – vergrijp verboden zender - piraat verboemelen – opmaken, verbamboheren, verbrassen verbogen - krom verbogen lidwoord = den, der, des, eens, ene, ener verbolgen = arg, boos, gebelgd, gebeten, gram(storig), kwaad, onstuimig, toornig, vergramd, verstoord verbolgenheid - gramschap, toorn verbond = akkoord, alliantie, associatie, band, bond, coalitie, coöperatie, entente, federatie, genootschap, liga, ligua, nato, navo, pact, unie, unitas, verdrag verbonden = aaneen, connex, een, geallieerd, gehecht, gelast, gelieerd, juncto, solidair, verenigd verbondenen - geallieerden verbondenheid = affiniteit, solidariteit, sympathie, trouw, verwantschap verbondskist - ark verborgen = apocrief, bedekt, clandestien, cryptisch, heimelijk, latent, mystiek, onzichtbaar, schuil, stiekem, verdekt, verholen, vermomd, verscholen, verstolen, verstopt, weggestopt verborgen feit - geheim verborgenheid = geheim, mysterie verborgen ruimte - gat verborgen schans - reduit verbouw = cultuur, kweek, teelt verbouwen – herbouwen, kweken, telen, vertimmeren verbouwer = kweker, planter, teler verbouwereerd – ontdaan, onthutst, ontsteld, ontzet, paf, verbaasd, versteld verbrand - geblakerd verbrande turf = as verbranden = cremeren, oxideren, stoken, verassen verbrandingsproduct = (pot)as, roet, rook, sintel verbrandingsrest – as, sintel verbrandingsverschijnsel - rook, vlam, vuur verbrassen = opmaken, verboemelen, verkwisten, verspillen verbrasser – verkwister verbreden – verruimen verbreiden – promulgeren, uitdragen verbreken – scheiden, schenden, stukmaken, verbrijzelen verbreking - scheiding verbrijzelen = vergruizen, vermorzelen, verpletteren verbroddelen - bederven, verknoeien verbroedering = broederschap, eensgezindheid, fraternité verbroken – uitgemaakt verbroken verkering – uit verbrokkeld brood - kruim verbrokkelen – fijnmalen, verdelen verbrokkeling = desintegratie, splitsing, verstrooiing verbruid – akelig, beroerd, erg, gemeen, slecht, verknoeid verbruien – verknallen, verknoeien verbruik – consumptie, vertering verbruiken - consumeren, opeten, opmaken, verteren verbruiker – consument, verteerder verbruiksbelasting - accijns, BTW (betaling toegevoegde waarde) verbruik van goederen - consumptie verbuigen – declineren,vervoegen verbuiging – declinatie, vervoeging verbum = (werk)woord verbijsterd - onthutst, verward verbijstering - stupefactio verdacht = louche, onguur, suspect verdachte – aangeklaagde, arrestant, beklaagde verdachten hekje - balie verdachtmaking = insinuatie verdagen = afgelasten, opschorten, opschuiven, prorogeren, uitstellen verdaging – prorogatie, reces, uitstel verdamping = evaporisatie, transpiratie, uitademing, uitwaseming, verdampingsmeter = atmidometer, atmometer, evaporimeter verdedigen – afhouden, afweren, bepleiten, beschermen, pleiten, verweren, verzetten, voorstaan, weerleggen, weren verdedigend = defensief verdediger – achterspeler, advocaat, apologeet, back, kampvechter, pleiter, voorspraak verdediging = abologie, afweer, defensie, verweer, voorspraak verdedigingsmiddel = gracht, harnas, muur, wal, wapen verdedigingsmiddel van sommige dieren - angel, klauw verdedigingsorganisatie - ZOAVO, NATO verdedigingsplaats – bastion, bunker, burcht, schans, vesting, wagenburg verdedigingsrede = apologie verdedigingswal – epaulement verdedigingswapen – geweer, revolver verdedigingswerk = bastion, bolwerk, borstwering, bunker, burcht, fort, schans, versterking, vesting verdeeld - tweedrachtig verdeeld in strofen = strofisch verdeeldheid = onenigheid, ruzie, tweedracht, twist verdeelstoel (text.) – rekbank verdekt – stiekem, verborgen, onzichtbaarverstopt verdekte opstelling = hinderlaag verdelen = distribueren, divideren, doseren, kavelen, parten, scheiden, splitsen, uiteengaan, verbrokkelen verdelend = revulsief verdelgen = doden, liquideren, uitmoorden, uitroeien, vernielen, vernietigen, verwoesten verdelging = reces, uitstel verdeling = distributie, dosering, kaveling, partitie, rantsoenering, splitsing verdeling in drieën - tripartitie, trisectie verdeling in graden = graduatie verdeling in twee delen – ditomie, halveren verdeling naar zekere verhouding - omslag, rato, repartitie verdemelen – vernielen verdenken - aankijken verdenking = achterdocht, argwaan, suspicie, twijfel verder – buitendien, daarna, later,meer, nog, overig, vervolgens, voort, vooruit verder gaan - doorgaan verder in tijd – erna, later, naderhand, straks verder varen = opstomen verderf = ondergang, ongeluk, verdoemenis verderfelijk = fataal, fnuikend, funest, kwaadaardig, nadelig, nefast, noodlottig, pernicieus, pestilent, ruïneus, schadelijk, slecht verderfelijke stad = Sodom, Gomorra verderfenis = ondergang, verdoemenis verderven – bederven, ondermijnen, vernietigen verdicht = fictief, gefingeerd, gelogen, vals, verzonnen verdicht dierenverhaal = fabel, sprookje verdicht verhaal = fabel, novelle, roman verdichte zuurstof = ozon verdichten = condenseren, fingeren, samenpakken, uitdenken, verzinnen verdichting - compressie, condensatie, verzinsel verdichting van waterdamp - mist, wolk verdichtsel = fabel, fictie, leugen, verhaal, vertelsel, verzinsel verdict = beslissing, uitspraak, vonnis verdienen – toekomen, verwerven, winnen verdienend bekeken te worden - bezienswaardig verdiensten = gage, honorarium, inkomen, loon, merite(s), opbrengst, salaris, uitwerken, waarde, wedde, winst verdiensten per tijdvak = uurloon verdienstelijk – behoorlijk, lofwaardig, prijzenswaardig, redelij verdiepen – uitdiepen verdieping – etage, woonlaag verdiepingen = lagen verdierlijken = animaliseren verdikken – concentreren, klonteren, stollen, stremmen, zwellen verdikking = bult, gezwel, knobbel, krop, nop, prop verdikking in weefsel = nop verdikking van de huid – eelt, knobbel verdikking van vet - stolling verdikt sap = gelei, jus, saus verdukte vetdelen van melk – boter, kaas verdisconteren = opnemen,verwerken verdobbelen – vergokken, verspelen verdoemd = anathema, vervloekt verdoemdenplaats = Gehenna, hel verdoemen = veroordelen, vervloeken, verwensen verdoemenis = hel, ondergang, verderfenis, vervloeking verdoemenswaard = vervloekt, verwenst verdoeming = anathema, banvloek, hel verdoen = doorbrengen, opmaken, verdelgen, verknoeien, verkwisten, verspillen verdoezelen = bedekken, bemantelen, omsluieren, verbloemen, verdoken – verborgen, verhelen, verstopt, vervagen verdolen = (ver)dwalen, vergissen, zwerven verdoling = afdwaling verdolven = overstroomd, verdronken verdomd – deksels, duivels, erg, hemeen, heus, vervloekt verdonkeremanen – ontfutselen, ontvreemden, stelen, verdoezelen, verduisteren, wegfutselen, wegnemen verdonkeren - verduisteren verdoofd – bedwelmd, beveneld, duf, gevoelloos, suf, versuft verdoold - verdwaald verdord – droog, uitgedroogd, verlept, verwelkt verdorren - uitdrogen, verdrogen, verleppen, verwelken verdorven = corrupt, eervergeten, gemeen, ontaard, pervers, slecht, sneed, vicieus, zedeloos, zondig verdorven stad in Palestina = Gomorra, Sodom verdorvenheid = perversie, ondeugd, ontaarding, zedenbederf verdoven = narcotiseren verdovend middel = bang, dope, drug, gandja, hasjiesj, hennep, khan, kif, L.S.D., marihuana, morfine, narcoticum, opium, pot, pijnstiller, stuff, tea, weed, verdovend sap = maankop verdovende plant in Zuid-Europa - alruin verdoving = an(a)esthesie, narcose, roes verdovingsmiddel = (a)ether, atropine, chloroform, cocaïne, cotine, dope, drug, ether, lachgas, L.S.D., marihuana, mescaline, narcoticum, opium, speed, stuff verdovingsmiddelen = narcotica verdraaglijk - duldbaar verdraagzaam – duldzaam, inschikkelijk, lankmoedig, tolerant verdraaid - dol, lam, misvormd, vervloekt, wanstaltig verdraaien = omdraaien, omketren, verdraaien, vervalsen verdraaiing = contorsie, vertekening, vervorming, verwringing verdrag = akkoord, bestand, bond, concordaat, contract, convenant, conventie, edict, entente, overeenkomst, pact, traktaat, verbond verdrag tot overgave = capitulatie verdrag tussen land en paus = concordaat . verdragen = doorstaan, dulden, duren, gedogen, lijden, ondergaan, ondervinden, toelaten, tolereren, uithouden, uitstaan, velen, verduren, vergunnen verdragsorganisatie = NATO, EEG, ZOAVO, OAS. UNESCO, SEATO verdriet – bedroefdheid, chagrijn, droefenis, droèfheid, hartzeer, kommer, kwelling, leed, narigheid, overlast, pijn, plaag, rouw, sacherijn, smart, wee, zeer, zorg verdriet aandoen – grieven, krenken, kwellen, pijnigen, plagen verdriet hebben - treuren verdrietig – bedroefd, chagrijnig, droef, droevig, gekrenkt, korzelig, mismoedig, neerslachtig, onaangenaam, ontstemd, sip, spijtig, treurig, triest, smartelijk verdriet of pijn - leed verdrievoudigen - tripleren verdringen - wegduwen verdrukker - dwingeland, geweldenaar, tiran verdrukking - knechting, slavernij verdrijfpenseel - daskwast verdrijven – verjagen, uitbannen, verbannen, verzetten, wegduwen verdrijven uit belangrijke positie - onttronen verdrijven van de duivel = exorciseren verdrijving = expulsie,verjaging verdringen – onttronen, wegduwen verdrinken – omkomen verdrogen – dorren, uitdrogen, verdorren, verleppen verdrongen = onbewust, verwijderd verdroogd – dor verdroogd en flets – verlept verdroogd of verwelkt – verdord verdrukken – bedwingen verdrukker – dwingeland, tiran verdrukking – knel verdubbelaar - duplicator verdubbelen – bineren, doubleren, dupliceren, redoubleren verdubbeling van medeklinkers – geminatie verduidelijken – ophelderen, toelichten, uitleggen,verklaren verduidelijkend - illustratief verduidelijking - opheldering, uitlegging, verklaring verduisteren – achterhouden, malverseren, ontvreemden, stelen, verbergen, verdonkeren verduistering = eclips, diefstal, malversatie, oplichting verduiveld – drommels, erg, zeer verdund - ijl verdund (op receptén) = dil verdunnen – aanlengen verdunner - peut verdunning = aanlenging, dilutie verdunningsmiddel – terpentijn, thinner verduren = doorstaan, dragen, dulden, gedigen, harden, lijden, ondergaan, toelaten, toestaan, uitstaan, velen, verdragen verduurzaamde levensmiddelen - conserven verduurzamen = conserveren, inmaken, invriezen, wecken verduwd = opgekropt, verbeten, verduwen = slikken, toelaten, ondergaan, verdringen verduwing = frustratie verdwaald – verdoold, zoek verdwaasd – beduusd, daas, uitzinnig verdwalen = mislopenverdolen verdwenen = foetsie, gevlogen, heen, spoorloos, verlopen, verteren, vertrokken, weg(komen), zoek verdwijn = ga, weg verdwijnen = eclipseren, gaan, heengaan, oplossen, opstappen, vergaan, verzwinden, weggaan, wijken, zwinden verdwijngat van een riviertje = ponor veredeld - tam veredelde zuurstof = ozon veredelen = adelen, enten, polijsten, raffineren, sublimeren, verbeteren, verfijnen veredeling = domesticatie, verfijning, veredelingsmethode – enting vereelt – verhard vereelten – verharden vereelting - verharding vereend = gezamenlijk, samen, tegader, tezamen vereenvoudigd – schematisch, verkort vereenvoudigen - simplificeren vereenvoudiging = simplificatie vereenzelviging = identificatie vereerd overblijfsel = reliek, relikwie vereerd symbool = totem vereerder – aanbidder, minnaar vereerd overblijfsel – reliek, relikwie vereerd symbool - totem vereeuwigen = portretteren, uitbeelden vereeuwiger = fotograaf vereffenaar = liquidateur vereffend = quitte vereffenen – aanzuiveren, adjusteren, afrekenen, afwikkelen, beslechtn, betalen, compenseren, egaliseren, recontreren, schikken, verevenen, vergelijken, verrekenen, voldoen vereffening = bijlegging, compensatie, delging, egalisatie, gelijkmaking, perequatie vereffening van schuld = betaling vereisen = vergen, vorderen, vragen vereist = gevraagd, nodig, noodzakelijk, onmisbaar, verplicht vereiste - noodzaak vereiste grootte = afmeting, formaat, maat veren = dons, opstuiten, pluimage verenbont – boa verend – elastisch verende knijper – klem, knip, praam verende stootplaat - buffer verendrager – vogel veend tangetje – pincet verenen – samenvoegen veren halsbont – boa veren stoffer - plumeau veren- van,ontdoen –-pluimen, plukken verenigd –gecombineerd, gezamenlijk, tegader, verbonden verenigd tot bondgenoten = geallieerd Verenigde Arabische Republiek - VAR. Verenigde Naties = UNO, V.N. Verenigde Natiesorgaan = UNESCO, UNICEF, Veiligheidsraad verenigde partijleden in vertegenwoordiging = fractie Verenigde Staten van Amerika - Alabama, Alaska, Arizona, Arkansas, Californië, Colorado, Columbia, Noord- en Zuid-Carolina, Connecticut, Noord- en Zuid-Dakota, Delaware, Florida, Georgia, Hawaii, Idaho, Illinois, Indiana, Iowa, Kansas, Kentucky, Long Island, Louisiana, Massachusetts, Maryland, Maine, Montana, Michigan, Minnesota, Missouri, Mississippi, Nebraska, Nevada, New Jersey, New Mexico, New York, Ohio, Oklahama, Omaha, Oregon, Pennsylvania, Tennessee, Texas, Utah, Virginia, Vermont, Washington, Wisconsin, Wyoming, West-Virginia Verenigde Staten van Amerika, hoofdstad van de - Washington Verenigde Staten van Amerika, munteenheid in de - dollar Verenigde Staten van Amerika, oorspronkelijke bewoners van de - Indiaan Verenigde Staten van Amerika, rivier in de - Colorado, Columbia, Hudson, Mississippi Verenigde Staten van Amerika, sneeuwstorm in de - blizzard Verenigde Staten van Amerika, wervelstorm in de - hurricane verenigen – aanspannen, combineren, concentreren, koppelen, lijrnen, paren, samenbrengen, samenvoegen, uniëren, verbinden, verzamelen vereniging = bond, club, combinatie, concentratie, conjunctie, corporatie, corps, eenheid, gemeenschap, gilde, junctie, kring, liga, orde, samens, melting, samenvoeging, soos, sociëteit, unie, veem, verbinding vereniging in één punt = concentratie vereniging tot behoud van stedenschoon = Heemschut, Monumentenzorg vereniging van afnemers - verbruikscoöperatie vereniging van bijbelgeleerden - bijbelcommissie vereniging van geestelijken = orde vereniging van lekencommissarissen - s.a.m. vereniging van industriëlen of bankiers om voor gezamenlijke rekening een transactie uit te voeren = consortium vereniging van kloosterlingen = orde vereniging van organisaties – federatie vereniging van vakgenoten - corporatie vereniging van winkeliers - middenstandsorganisatie vereniging voor vreemdelingenverkeer = V.V.V. vereniging zonder winstbejag = v.z.w verenigingsbijdrage - contributie verenigingsblad = orgaan verenigingsboort - knevel verenigingsgebouw = club, soos verenigingsleiding – bestuur verenigingsorgaan - clubblad verenigingsplaats van vlootafdeling - statie verenwisseling – rui vereren = aanbidden, achten, adoreren, dienen, eerbewijzen, hoogachtenhuldigen, verheffen, vieren vererenswaard = venerabel vererfbaar – erfelijk verergeren - aanstoken verergering = aggravatie, alterering, verslechtering, varval, verzwaring verering = aanbidding, adoratie, eerbetoon, hulde, idolatrie, piëteit, veneratie verering van beelden - afgodendienst, iconolatrie verering van dieren = zoölatrie verering van engelen en heiligen - dulia verering van gestorvenen – manisme vererving - erfenis verettering = pyorroe, pyorree, pyose, verzwering verevenen = begroten,vaststellen, vereffenen verf = lak verfblaasje = bladder verfbord = palet verfborsteltje = kwast, penseel verfdistel - zaagblad verfhout - blauwhout, braziel, campêchehout, fisethout, geelhout, moerbeziehout, quereitronhout verfijnd = apart, gemaakt, geraffineerd, precieus verfijndheid - raffinement verfijnen – polijsten, raffineren, raspen, veredelen verfijning = raffinement, veredeling, verfkwastje = penseel, kwast, sleper, verfborsteltje verflauwen – kwijnen, verbleken, verkoelen, vermindern verflauwing - verkoeling verflensen – verdorren, verleppen, verwelken verflenst – flets, verlept verfmes - paletmes, tempermes verfoeien – haten, verachten, verafschuwen verfoeilijk = afschuwelijk, ergerlijk, odieus, verachtelijk, vreselijk verfoelied glas = spiegel verfplankje = palet verfplant = henna, indigoplant, meekrap, wede verfraaid - verbloemd verfaaien – opschikken, opsmukken, rieren, tooien, versieren verfraaiing – opschik, opsmuk, versiering, versiersel verfrissen – verkoelen, verkwikken, verversen verfrissend = verkoelend verfrissende drank = bier, limonade, melk, ranja, sorbet verfrissing = bad, bier, douche, duik, frisdrank, ijs, koelte, lafenis verfrissingsmiddel = waaier verfrommelen - verkreukelen verfsoort = menie, oker, omber, orleaan, sepia, smalt, taan verfstift = kleurpotlood, pastel verfstof = albastine, amarantlak, amber, annaber, eosine, indigo, ivoorzwart, karmijn, kobalt, lak(moes), menie, oker, orleaan, pigment, sienna, sepia, smalt, taan, omber, verf, vermiljoen, vernis, zinkwit verfstof uit run = taan verfverdunner - peut, terpentine, thinner verfijndheid - raffinement verfijning - raffinement, veredeling vergaan = afsterven, bederven, kelderen, omkomen, ontbinden, oplossen, rotten, smachten, smelten, smoren, verdwijnen, vermolmen, ver(rotten), verstikken, verteren, wegrotten, zinken vergaan hout - molm vergaan schip – wrak vergaan van ijzer - roesten vergaarbak – reservoir vergaarde rijkdom - vermogen vergaderen = bijeenbrengen, bijeenkomen, overleggen, verzamelen vergadergelegenheid = zaal vergaderhuis van waterschap = gemeenlandshuis vergadering = assemblee, bespreking, bijeenkomst, conferentie, congres, forum, ontmoeting, overleg, samenkomst, samenzijn vergadering der kanunniken = domkapittel vergadering van kloostermonniken - convent vergadering der rechtbank = raadkamer vergadering van kloosterlingen - conventie, kapittel vergadering van kardinalen voor een pauskeuze = conclaaf vergadering van schuldeisers - verificatievergadering vergaderingsverslag = notulen vergaderpunten - agenda vergald = bedorven. vergallen – bederven, verknoeien, verpesten, verzuren vergalopperen - blunderen vergammeld - gammel, kapot vergankelijk - aards, eindig, kortstondig, onbestendig, onvast, tijdelijk, voorbijgaand vergankelijkheid - vanitas vergaren = bijeenbrengen, inzamelen, lezen, opdoen, opgaren, oppotten, opsparen, opstapelen, rapen, sparen, verzamelen vergasser = carburateur vergasten – onthalen, regaleren vergasten op = onthalen, trakteren vergasting = onthaal vergeeflijk = pardonnabel, verschoonbaar vergeefs – nodeloos, nutteloos, onvruchtbaarvruchteloos, ijdel, verloren, zinloos vergeeld – gelig vergeetboek - doofpot vergeet-mij-niet = myosotis vergelden = belonen, betalen, goedmaken, lonen, revancheren, vergoeden, wreken vergelder - renumerator, wreker vergelding – betaling, loon, renumeratie, represaille, retorsie, revanche, straf, wraak vergelding van goed met kwaad - ondank vergeldingsdag - bijltjesdag vergeldingsmaatregel - represaille vergeleken bij - tegenover vergeleken zijnde - coll. vergelijk = akkoord, arrangement, bestand, compromis, overeenkomst, overeenstemming, regeling, schikking, vgl. vergelijken – checken, compenseren, controlerenvereffenen vergelijkend – zoals, zodanig vergelijkende taalstudie - glottogonie vergelijkende trap - compaatief, positief, superlatief vergelijk - conf. vergelijken met - collationeren, confronteren vergelijken of testen - toetsen vergelijking = collatie, comparatie, confrontatie, gelijkenis, metafoor, parabel vergemakkelijken = rusten, veraangenamen, verzachten, verzoeten vergemakkelijking = faciliteit vergen - eisen, verlangen, vorderen, vragen vergenoegd = content, opgeruimd,opgewekt, tevreden, voldaan vergenoegdheid - blijheid vergenoegd kijken = glunderen vergenoegen = bevredigen, tevredenstellen vergetelheid - Lethe (stroom) vergeten – nalaten, omitteren, ontgaan, overgeslagen, verleerd, verzuimen, weglaten vergeven - kwijtschelden, pardonneren vergeving = absolutie, erbarmen, gena, genade, kwijtschelding, pardon, vergiffenis vergevingsgezind = genadig vergevorderd in de tijd = laat vergevorderd in leeftijd – bejaard, oud vergewissen – overtuigen, verzekeren vergezellen – be(geleiden), meegaan vergezicht = bellevue, panorama, perspectief, tafereel, uitzicht, vue vergiet = gatenplateel, lekbak, vergiettest vergieten = plengen, storten vergif – arseen, arsenicum, gif, parathion, rattenkruit, strychnine, toxicum, toxine venijn vergif in koffie = cafeïne, coffeïne vergif in tabak = nicotine vergiffenis = absolutie, gena, genade, pardon, vergeving vergiffenis schenken = pardonneren, vergeven vergiftenleer - toxicologie vergiftig = dodend, toxisch, venijnig vergiftige jachtspin = tarantella vergiftige naaldboom - taxus vergiftige plant - appel, belladonna, doornappel, hazelwortel, mansoor, scheerling vergiftiging = intoxicatie vergiftiging door onvoldoende werking van de niern - uremie vergiftigingsangst = toxifobie vergiftleer – toxicologie vergissen - misrekenen vergissing = abuis, blunder, bok, dwaling, erratum, error, feil, flater, fout, lapsus, misgreep, misser, misslag, misrekening, misstap, misvatting, misverstand, omissie, ontsporing, vergissingen = errata verglaasde steen = tegel verglaasde tegel - estrik verglaassel = glazuur vergletsjerd gebied = Groenland, Antarctica vergoddelijking - apotheose, deïficatie vergoden – aanbidden, vereren vergode held - heros vergoding van dieren - zoölatri vergoeden – betalen, compenseren, goedmaken, lonen, schadeloosstellen, terugbetalen, teruggeven vergoeding – beloning, bonificatie, compensatie, honorarium, leges, loon, redres, salaris, uitkering, wedde vergoeding van geleend geld = interest, rente vergoeding van morele of ideële schade = smartengeld vergoeding voor beschadiging = rafactie, refaktie vergoeding voor rechten = leges vergoelijken = goedpraten, verschonen vergokken – vergokken, verliezen, verspelen vergooien - prijsgeven vergramd = boos, gebeten, kwaad, nijdig, toornig, verbolgen, verstoord, woedend vergrendelen - afsluiten vergrijp = delict, diefstal, misdaad, overtreding vergrijpen - schenden vergroeidbladige plant - aardappel, afrikaan, alpenroos alsem, andoorn, andijvie, artisjok, aster, augurk, azalea, balroos, bertram, blaasjeskruid, blauwbes, bonenkruid, bosbes, chrysant, cichorei, dahlia, distel, dolkruid, doornappel, dovenetel, dragon, es, gardenia, gentiaan, goudsbloem, havikskruid, heide, heliotroop, helmkruid, hulst, jasmijn, kalebas, kamille, kamperfoelie, kersouw, kina, komkommer, leeuwenbek, liguster, leverkruid, lobelia, maagdenpalm, madeliefje, meekrap, melisse, meloen, muskus, nachtschade, oeverkruid, oleander, olijf, ossentong, paardebloem, penningkruid, pepermunt, petunia, pompoen, primula, rododendron, roerkruid, salie, schorseneer, sering, slangekruid, tabak, tomaat, toorts, vingerhoedskruid, walstro, wederik, weegbree, winde, wolfskers vergroeiing = synechie vergroeiing van vingers of tenen - syndactylie vergrootglas – brandglas, kijker, leesglas, lens, loep, loupe vergroten – extenderen, toenemen, uitbreiden, uitstrekken, verbreden, verdiepen, verhogen, verruimen vergrotende trap - comparatief, comparativum vergroting – uitbreiding, uitzetting vergroting van de schildklier = struma vergrotingswoord- augmentief vergruizelde steen – puin vergruizelen – mortelen, vermorzelen vergruizen – mortelen, pletten, stukslaan, verbrijzelen, vermalen, vermorzelen vergrijp - delict, misdaad verguld = doublé vergunnen - bewilligen, gedogen, toelaten, toestaan, veroorloven vergunning – admissie, consent, concessie, licentie, machtiging, oorlof, (permis)sie, permit, toestemming, verlof vergunning aan banken - bankoctrooi verhaal = bericht, beschrijving, fabel, haggada, historie, kroniek, legende, mare, novelle, regrediëntie, regres(sie), relaas, (roman)ce, sage, sproke, sprookje, story, verslag, vertelling, vertelsel, woordenreeks verhaal in boekvorm - roman verhaal in een oratorium - recitatief verhaal in platen = strip verhaal in verzen, leerrijk - fabiau verhaal van dieren = fabel verhaal van films = scenario verhaal van gedenkwaardige gebeurtenissen = kroniek verhaal van goden = mythe, sage verhaal van heiligen = legende verhaal van helden = epos verhaal van iemands leven = biografie, memoires verhaal van kabouters - sprookje verhaal van minne - liefdesgeschiedenis verhaal van scheepsreizen = journaal verhaal van zijn leven = autobiografie, memoires verhaalgedeelte = episode verhaalrecht - regres verhaasten – bespoedigen, versnellen verhaasting = bespoediging verhalen – achterhalen, me(d)edelen, relateren, verslaggeven, vertellen verhalend = episch, (muz.) recitando verhalend vers = ballade verhalende dichtkunst = epiek verhandelbaar = verkoopbaar verhandelen = behandelen, bespreken, negotiëren, onderhandelen, verkopen, verkwanselen verhandeling = bespreking, betoog, essay, opstel, traktaat verhandeling van de wet – artikel verhangen - opknopen verhanging – suïside, zelfmoord verhard – gestold, grimmig, kil, ongevoelig, vereelt, verstokt verharden - stollen verhard metaal = staal verharde huid – eelt verharde weg – straat verhardingsrol - wals verharen = ruien verhaspelen = verknoeien, verwarren verheerlijken = aanbidden, adoreren, eren, loven, ophemelen, prijzen, roemen verheerlijkt – beaat, ingenomen, opgetogen, verrukt verheffen = accentueren, omhooggaan, opstaan, optillen, rijzen, steigeren, stijgen, sublimeren, torenen, vereren, verrijzen verheffen tot iets absoluuts – verabsoluteren verheffend - stichtelijk verheffing - arsis, berg, elevatie, hoogte verheid - afstand verheimelijken = geheimhouden,verbergen, verhelen verheimelijkt - verborgen, verholen verhelderend = illustratief verhelen – verdoezelen, versteken verhelpen = corrigeren, genezen, helen, herstellen, lenigen, remediëren, verbeteren verhemelte = gehemelte, palatum, gagel verheugd = blij, opgetogen, opgewekt, verblijd, vrolijk verheugd kijken = glunderen, stralen verheugen = verblijden, verkneukelen, verlustigen, vervrolijken verheugenis - blijdschap verheven = aanzienlijk, abel, belangrijk, doorluchtig, edel, groots, hemels, (hoog)staand, hoogwaardig, notabel, ontzaglijk, plechtig, subliem, voornaam, hooggestemd verheven beeldwerk - reliëf verheven idealen nastrevend = idealistisch verhevenheid = alp, berg, bult, donk, duin, heuvel, hil, hoogte, hoop, kluft, optrede, relief, terp, top verheven stand - elite verhevigen – aanwakkeren, escaleren verhinderd - bezet verhinderen = belemmeren, beletten, blokkeren, inhiberen, storen, stremmen, tegenhouden, terughouden, voorkomen verhindering = belemmering, belet, beletsel, hindernis, hinderpaal, struikelblok, voorkoming verhindering van werk - verlet verhipt = schelms, verwenst verhit = gloeiend, heet, opgewonden, ontvlambaa verhitte suiker - caramel, karamel verhitten – aanvuren, opwinden, opzwepen, prikkelen, verwarmen verhittend = heet makend, prikkelend verhoeden = beletten, schutten, voorkomen verhogen = bevorderen, opwerken, promoveren, vergroten, verheffen, vermeerderen verhoging – bevordering, bordes, drempel, podium, ribbel, stellage, stoep, temperatuur, terras, trottoir verhoging achter het altaar - gradino verhoging in een zaal = podium verhoging in rang – bevordering, promotie verhoging van aarde - heuvel verhoging van geschut = elevatie verhoging van grond - berg verhoging van lichaamstemperatuur = koorts, verhoging verhoging van salaris = opslag, promotie verhoging van de vloer - estrade verhoging voor een huis = bordes, drempel, stoep, terras, trottoir, stellage verhokken - opkrassen, verhuizen verholen = bedekt, clandestien, heimelijk, latent, sluiks, smokkel, steels, stiekem, stilletjes, tersluiks, verbloemd, verborgen, verkapt, verstoken, verstolen verhongeren - uitteren verhoog – estrade verhoogd beeldwerk – relief verhoogd dek - plecht verhoogd gedeelte van een schip - campagne, kampanje verhoogd kweekbed - rabat verhoogd terrein voor een huis – terras verhoogd voetpad - trottoir verhoogd zuurgehalte = superaciditeit verhoogde a = ais verhoogde b = bis verhoogde c = cis verhoogde d = dis verhoogde e - eis verhoogde f = fis verhoogde g = gis verhoogde bloeddruk = hypertensie verhoogde druk = hypertonie verhoogde plaats in vertrek = estrade, podium verhoogde stoep – bordes, pui, trottoir verhoogde temperatuur - koorts verhoogde strook – terp, vluchtheuvel verhoogde toon = ais, bis, cis, dis, eis, fis, gis verhoogde vloer = estrade verhoogsel = ophoging, verhoogstuk verhoor = examen, ondervraging, onderzoek verhoorning van de huid = steatosis verhoren – aanhoren, examineren, luisteren, ondervragen, toestaan, vervullen verhouding = betrekking, connectie, liaison, rede, relatie, proportie, schaal verhouding, naar - advenant, navenant verhouding van overstaande tot aanliggende zijde – tangens verhovaardiging - hovaarding, inbeelding verhuizen – migreren, verkassen verhuizen naar een ander land – emigreren verhuizer - vervoerder verhuizing – migratie verhuld – bedekt verhullen – onttrekken, verbergen verhuren – verpachten verhuring – leasing verhuur – lease, leasing verhuurder van armelijke en te duur verhuurde huisjes = huisjesmelker veridiek - echt, oprecht, waarachtig ver in de tijd - laat verritas - waarheid verifiëren = bekrachtigen, bevestigen, controleren, erkennen verijdelen – beletten, fnuiken, mislukken, teleurstellen ver in de tijd – laat verjaard – overjarig, verlopen, verouderd verjaardag - anniversarium, geboortedag, jaarfeest, verjaring verjagen – ver(bannen), verdrijven, verslaan, wegjagen verjaging = expulsie, uitdrijving, verdrijving, verstoting verjaren = verlopen, verouderen, voorbijgaan verjarend = jarig verjaring - ongeldigwording, peremptie, prescriptie verjaring, soort - acquisitieve, extinctieve verjingen – verfrissen, vernieuwen verkalken - oxyderen verkalking = calcinatie, petrificatie, sclerose, verstening verkapt – bedekt, geheim, heimelijk,verbloemd, verborgen, verholen verkassen – inrukken, verhuizen, verplaatsen verkeer – drukte, omgang, relatie, trafiek verkeer per spoor - railverkeer, treinverkeer verkeerd = abuis, abusief, afwijkend, averechts, falikant, fout, fourief, kwaad, mis, nutteloos, ongunstig, onjuist, onvolkomen, onwaar, schadelijk, vals verkeerd begrijpen – misvatten, misverstaan verkeerd gaan - tegengaan verkeerd gebruik – misbruik verkeerd gemaakt – mislukt verkeerd handelen – blunderen, falen verkeerd spoor = dwaalspoor verkeerd uitvallen = misvallen verkeerd verstaan - mishoren verkeerd woordgebruik – wartaal verkeerde berekening – misrekening verkeerde daad – misstap, vergrijp verkeerde mening = drogbeeld, waan verkeerde slag – dwaling, misslag verkeerde stap - misstap verkeerde verwachting = misrekening verkeerde weg = dwaalspoor, dwaling verkeerdheid - bedorvenheid, gebrek, ondeugd verkeersbelemmering = tol verkeersbord – gebodsbord, stopbord, verbodsbord verkeersel - spook verkeersgemeenschap - communicatie verkeerslijn - (stoom)tramverbinding verkeersmiddel = auto(bus), boot, bromfiets, brommer, fiets, jet, motor(fiets), rijwiel, scooter, snorfiets, tandem, taxi, tram, trein, vliegtuig verkeersobstakel – barricade, slagboom, tol verkeersonderwijs = rijles verkeersongeval – aanrijding, botsing, ongeluk verkeersplein = rotonde verkeerssignaal – stoplicht verkeersstagnatie – file, opstopping verkeersteken = pijl verkeersvereniging = A.N.W.B., V.V.V., K.N.A.C. verkeersweg met bomen = allee, avenue, dreef, boulevard, laan, verkennen - eclaireren, spieden, spioneren, verspieden verkenner = eclaiteur, padvinder, scout, verspieder, waarnemer verkennersleider - hopman verkenning = observatieverspieding verkenningsboring = proefboring verkenningsgroep = patrouille verkenpaal - merkpaal, strandpaal verkerelen - bederven, verknoeien verkeren = omgaan, scharrelen, veranderen, wandelen verkering = omgang, vrijage, vrijerij verketteren = wraken, veroordelen, uitkrijten verkettering = verdoeming, wraking verkieslijk = preferent verkiezelde boomstam - dendroliet verkiezeling - silicificatie verkiezen – believen, opteren, prefereren, stemmen, uitkiezen, wensen, willen verkiezing = electie, keuze, poll, stemming, verlangen, voor(keur), wens verkiezing Gods - pr(a)edestinatie verkiezingsleer = predestinatie verkikkerd = smoor, verliefd, verzot verkild – bekoeld verkillen – afkoelen, verkoelen verklaarbaar - begrijpelijk verklaard = uitgesproken, verbeten verklaarder = exegeet, explicateur, uitlegger, uitlegster verklampen - herstellen verklappen – overbrengen, prijsgeven, (ver)klikken, vertellen, verraden verklaren = aanzeggen, betuigen, duiden, exegetiseren, expliceren, getuigen, interpreteren, motiveren, noemen, ontraadselen, ontvouwen, ophelderen, toelichten, uitenzetten, uitleggen, uitspreken, verhelderen verklarend = ophelderend verklarende aantekening = annotatie, noot verklarende titel = ondertitel verklarende uitleg - glos, exegese, interpretatie, opheldering, parafrase verklarende woorden = glossarium, nomenclatuur verklaring – aangifte, affidadit, annotatie, attest, eed, exegese, explicatie, getuigenis, interpretatie, oorkonde, opheldering, program, uitlating, uitlegging, uitleg, uitsluitsel, uitspraak verklaring bij landkaart -legende verklaring dat bouw van schip voltooid is - bijlbrief verklaring dat men zal betalen = accept verklaring van echtheid = certificaat, legitimatie verklaring van toestemming - placet verkleden = omkleden, omtrekken, uitdossen, vermommen verkleding = travestie, vermomming verkleed - vermomd verkleefd = gehecht, verknocht verkleinen = bagatelliseren, beknotten, reduceren, verachten, verminderen verkleinwoord - diminutief, diminutivum verkletsen – verpraten, verspreken verkleumd – verstijfd verkleunen - vernikkelen verkleurd = flets, ontkleurd, vaal, verbleekt, verschoten verkleuren – verbleken, verschieten verkleuren van het gelaat - blozen verklikken = aanbrengen, aangeven, overbrieven, verklappen, verlinken, verraden verklikker - denunciateur, klikspaan, mouchard, overbrenger, spion, sycofant, verrader verklikker van beroep = sycofant verklikker van een luchtpomp – manometer verklikking - delatie verklungelen – verbeuzelen, verknoeien verknallen – bederven, verbruien, verknoeien verkneukelen - verheugen verknipt - gek verknocht – aanhankelijk, gehecht, verbonden verknochtheid – gehechtheid, liefde verknoeid - verbruid verknoeien = bederven, beschadigen, verbeuzelen, verbruien, verdoen, verkwisten, vermorsen, verpesten, verprutsen, verspillen verknollen = bederven, verbruien verkoelen – verflauwen, verfrissen, verkillen verkoelend = verfrissend verkoeling = afkoeling, verflauwing,vermindering verkoling - carbonisatie verkommeren - achteruitgaan, wegkwijnen verkondigen - bekendmaken, berichten, leren, melden, openbaren, prediken, uitkramen verkondiger - prediker verkondiger van Gods woord - dominee, pastoor, predikant, priester verkondiger van nieuwe leer = apostel, evangelist, Messias, profeet verkondiging = evangelie, leer, predikatie, prediking verkoold katoen = tondel verkoop = afzet, afname, debiet, handel, omzet, transactie, vendutie verkoop aan de deur – colportage, venten verkoop bevorderen - promoten verkoop met goed doel - weldadigheidsbazar verkoophuis - venduhuis, kiosk, winkel verkooplokaal – galerie verkoopmeubel - toonbank verkoopplaats – boetiek, kraam, magazijn, markt, supermarkt, warenhuis, winkel galerie, verkooptent = kraam verkopen = aanbieden, aansmeren, debiteren, opdissen, overdoen, slijten, verhandelen, verpatsen, wegdoen verkopen en kopen – handelen verkopen langs huizen – venten verkopen op veiling – afslaan, veilen verkopen van militaire goederen - dump, dumping verkoper = agent, debitant, handelaar, vendumeester, winkelier verkoper, openbare - vendumeester verkoper van bloemen – bloemist verkoper van brillen - opticien verkoper van drogerijen = drogist verkoper van edelstenen – diamantair verkoper van geneesmiddelen – apotheker verkoper van huizen - makelaar verkoper van melk = melkboer verkoper vansieraden - juwelier verkoper van sterke drank = slijter verkoper van tweedehandsgoederen – handelaar, uitdrager verkopr van vlees - slager verkopers keus = v. k . verkoping = auctie, boelhuis,veiling, vendutie verkoping bij opbod – veiling verkoren – verkozen, uitgelezen, uitverkorene verkorreling - granuleren verkort = beknopt, beperkt, vereenvoudigd verkort schrift = steno(grafie) verkorte boektitel op drukvel = norm verkorte handtekening – paraaf verkorte naam - roepnaam verkorte samenvatting = resumé, uittreksel verkorten = benadelen, inkrimpen verkorting = abbreviatuur, inkorting, overzicht verkorting van kledingstuk – inleg verkorting van woord - afkorting verkortingsteken = abbreviatuur, afkappingsteken, apostrofe verkouden - (neus)catarre, coryza, kou, snotteren, verkoelen verkouden maken = aansteken verkouden worden = kouvatten verkoudheid = griep, kou verkoudheidsverschijnsel - hoest verkrachten = onteren, overtreden, schenden, vertreden verkrachter - onteerder verkrachting – stuprum verkrampt – verstijfd verkregen - verworven verkregen voordeel = winst verkreukelen - verfrommelen verkreukt – verfrommeld verkrijgbaar – tekoop verkrijgbaar stellen - aanbieden verkrijgen = bekomen, krijgen, ontvangen, verwerven verkrijgen bij een erfenis – erven verkrommen - buigen verkroppen = inslikken, opkroppen, smoren,verbijten, verstouwen verkropt - verbeten verkwanselen – ruilen, verhandelen, verkopen, verpanjeren, verpatsen, verspelen verkwijnen – smelten, verkommeren, wegteren verkwikkelijk = opbeurend, opwekkend, verfrissend verkwikken = laven, opbeuren, verfrissen, verversen verkwikkend = bemoedigend, fris, heilzaam, opbeurend, opwekkend, verfrissend, weldadig verkwikking = lafenis, opwekking, troost, verademing, verfrissing verkwikt = gelaafd, monter, opgewekt, verfrist verkwisten – opmaken, verdoen, verbrassen, verknallen, verknoeien, vermorsen, verspillen verkwistend – overdadig, spilziek verkwister – doorbrenger, opeter, opmakerverbrasser, verkwisting = doorbrenging, overdaad, verspilling verlaagd dijkgedeelte – overlaat verlaagde toon = as, bes, ces, des, es, fes, ges verlaat – sas, sluis, spui, uitgelopen, vertraagd verlaatbak = vergaarbak verlaatmeester - sluiswachter verlader = bevrachter verlagen = degraderen, miniseren, terugstellen, verachten, verminderen, vernederen verlagend – verminderend verlaging - vernedering verlaging in rang - degradatie, terugstelling, terugzetting verlagingsteken = (muz.) flat verlakken - bedotten, beetnemen, bedriegen, foppen verlakkerij = bedrog, bedotterij, beetneming, fopperij, nep verlamd - paralytisch verlammen - ontwrichtenparalys(i)e, parese verlamming = apoplexie, beroerte, paralysie verlangd - gewenst verlangen – aandrift, begeerte, begeren, behoefte, belust, dorst, eerzucht, eis, eisen, graagte, haken, hopen, hunkeren, lust, smachten, snakken, talen, trek, vergen, verkiezen, vlassen vragen, wens(en), (wil)len zin, ver(zucht)en verlangend – begerig, belust, smachtend verlangend naar paring – bronstig, tochtig verlangen naar – ogen, talen verlangen naar drank = dorst verlangen naar drinken na een fuif = nadorst verlangen naar eten = appeti)t, eetlust, honger, trek verlangen naar familie = familieziek verlangen naar huis - heimwee verlangen naar kennis = weetgierigheid, weetlust verlangen naar nieuws = nieuwsgierig verlangen naar roem = eerzucht verlangen naar vocht – dorst verlangen naar voedsel – apetijt, eetlust, honger, lust, trek verlangzamen = remmen, vertragen verlaten = abandoneren, afgelegen, alleen, deserteren, doods, eenzaam, leeg, onbewoond, ontruimd, stil, uitvliegen, vertrkken, weggaan, woest verlaten zonder steun = hulpeloos verlatenheid = eenzaamheid verleden – afgelopen, eerder, historie, voorbij, vorig, vroeger verleden tijd – gedaan, geweest, perf(ectum), praet(eritum), voorbij, vroeger verleerd - vergeten verlegen = bedeesd, bedremmeld, beduusd, beschroomd, beteuterd, bleu, confuus, eenkennig, onthutst, schuchter, timide verlegenheid = aporie, bedeesdheid, beduusdheid, bleuheid, bloheid, confusie, embarras, gêne, knel, knoei, penarie, perikel, rats, schroom, schuchterheid verleggen - verplaatsen verleidelijk = aanlokkelijk, aantrekkelijk, bekoorlijk,seduisant, verlokkend verleidelijke stem = lokstem verleidelijke vrouw – Armida verleidelijkheid – charme verleiden – bekoren, lokken, overhalen, uitlokken, verlokken verleider = Casanova, Don Juan verleiding = bekoring, seductie, verlokking, verzoeking verleidster - circe, Lorelei, vamp verlekkerd = belust, verzot verlenen = bieden, geven, gunnen, schenken, toekennen, toestaan, verschaffen, wijden verlengen = prolongeren verlenging - allonge, prolongatie verlengingsovereenkomst - prolongatiecontract verlengstuk = verlengsel verlengstuk aan de mast = steng verlengstuk van een wissel – allonge verlengsel - verlengstuk verleppen = verdorren, verdrogen, verflensen, verwelken verlept = flets, verdord, verdroogd, verflenst, verwelkt verleren – afleren, vergeten verlet = beletsel, hindernis, tijdverlies, uitstel, verhindering, verschuiving, verwaarlozing, verzuim verletten - verhinderen, verzuimen verletsel = beletsel, hindernis verlevendigen – opfrissen, verhelderen verlicht = helder, opgelucht verlichten = assisteren, beschijnen, helpen, illumineren, klaren, lenigen, lossen, mitigeren, ontladen, ontlasten, opbeuren, schijnen, troosten, verzachten verlichting – bemoediging, hulp, lantaarn, leniging, ontheffing, opbeuring, steun, soelaas, solaas, verademing, verzachting verlichting - illuminatie, leniging, soelaas, steun verlichtingseenheid - lux verlichtingsmiddel = fakkel, flambouw, kaars, lamp, lantaarn, olielamp, toorts, vlam, zaklantaarn verliefd = dol, idolaat, verkikkerd verliefd doen – minnekozen, vrijen verliefd op zichzelf = narcisme verlies – aderlating, afbreuk, gemis, klap, nadeel, nederlaag, perte, schade, strop, verlorene, vermissing verlies bij geld wisselen = disagio verlies in aantal = afname, mindering, verlies in gevecht = nederlaag verlies van geheugen = amnesie verlies van gewicht – afval(len) verlies van reukzin - anosmie verliesvompensatie - carry-over verliezen = derven, inboeten, kwijtraken, missen, opgeven, omkomen, ontvallen, verbeuren, verspelen, wegmaken, zoekmaken verliezer van een proces - succumbant verlinken (diev.) – aangeven, bedriegen, verraden verloederen – verarmen, vergaan, verlopen, verrotten, verslonzen verloedering - degeneratie verlof = admissie, consent, dispensatie, fiat, licentie, machtiging, oorlof, (permis)sie, reces, toestemming, vakantie, venia, vergunning, verloftijd,veroorloving, vrijaf, (vrij)stelling verlof/met = s.v. verlofbrief = pas, paspoort, permit verlofdag – baaldag, snipperdag verlofpas = paspoort verlokkelijk = aanlokkend, bekoorlijk, verleidelijk, verlokken = bewegen, overhalen, nodigen, uitlokken, verleiden verlokkend – aanlokkelijk, begeerlijk, verleidelijk verlokkend kijken = lonken verlokker - verleider verlokking – verleiding verloksel - lokaas verloochenaar - afvallige, ontrouwe verloochenen – miskennen, verzaken verloofd = geëngageerd verloofde = aanstaande, bruid, bruidegom, fiancé(e), galant(e), jongen, meisje verloop = afloop, trend, teruggang, vermindering, wisseling verloop van bladeren - nervatuur verlopen = afnemen, ongeldig, verdwijnen, verjaren, verminderen, verstrijken, vervallen, voorbij verloren – afgedwaald, kapot, kwijt, reddeloos, teloor, vergeefs, verliederlijkt, weg, zoek verloren gaan – ontglippen verloren moeite - tevergeefs verlorenheid = eenzaamheid verloskunde = obstretie, vroedkunde verloskundig instrument - craniotoom verloskundige - accoucheur, obstreet, vroedvrouw verlossen = bevallen, bevrijden, losmaken, ontheffen, redden, vrijmaken verlosser = bevrijder, heiland, messias, redder, soder, soter, zaligmaker verlossing = accouchement, bevalling, bevrijding, heil, redemptie, redding, vrijmaking verlost = bevrijd, gered verlostang - forceps verloting – tombola, loterij verloting zonder nieten - tombola verloving - engagement, enlumineren, trouwbelofte, verbintenis verluchten = illustreren, opsieren, opwekken, vervrolijken verluchter - illuminator, illustrator verluchting = opsiering, illuminatie, illuminering verluchting - illuminering, illustratie verluieren - dagdieven verlummelen = verbeuzelen verlustigen = amuseren, opvrolijken, verheugen, vermaken verlustiging = genoegen, uitspanning, vermaak vermaagschapt = geparenteerd, verwant vermaagschappen - verzwageren vermaak = amusement, attractie, cabaret, divertissement, geneugte, genoegen, liefhebberij, lol, ontspanning, plezier, pret, recreatie, spel, sport, uitspanning, verlustiging, vertier, verzet vermaakcentrum in Wenen - Grinzing Prater vermaakcentrum - pretpark vermaakscentrum in Kopenhagen - Tivoli vermaakscentrum in Stockholm = Tivoli vermaakscentrum in Wenen = Prater vermaak gevend – vermakelijk vermaakmiddel = dans, film, muziek, spel, toneel vermaaksoord = kermis, lido, lunapark, music-hall, pretpark, tivoli, variété vermaaksoord bij Venetië = Lido vermaan – berisping, waarschuwing, vermaning, zedenles vermaanbrief = mandement vermaard = befaamd, bekend, beroemd, fameus, gerenommeerd vermaardheid = bekendheid, beroemdheid, faam, fameusheid, roem vermagerd = afgevallen vermageren = afslanken, afvallen, lijnen, wegkwijnen vermageringskuur - dieet vermakelijk – aardig, amusant, geestig, geinig, grappig, leuk, leutig, lollig, onderhoudend, plezierig, potsierlijk vermakelijkheid = amusement, attractie, divertissement vermaken = amuseren, hermaken, legateren, spelen, verlustigen vermaking = legaat, legatering. verandering vermaledijd = vervloekt, verwenst vermalen = fijnkauwen, fijnmaken, vergruizen, vermalen van spijzen = tritureren vermanen = berispen, moneren, preken, reprimeren, terechtwijzen, voorhouden, waarschuwen, zedenpreken vermaner = zedenmeester vermaning = aansporing, les, preek, reprimande, sermoen, standje, waarschuwing, zedenles vermaning of berisping - standje vermaning tot deugd = zedenles vermeend – beweerd, denkbeeldig, gewaand, verondersteld vermeerder aar – Augustus vermeerderd – groter, talrijker vermeerderd met = plus, toename vermeerderen – aanfokken, aanplanten, aanvullen, aanwassen, opvoeren, telen, toenemen, uitbreiden, vergroten, wassen vermeerdering = aanwas, accres, groei, toename, toeneming, uitbreiding, vergroting vermeerdering van koopkracht = deflatie vermeesteren = veroveren, bedwingen, beteugelen vermelden – aanroeren, berichten, noemen, relateren, vertellen, zeggen vermelding = gewag, mededeling, opgaaf, opgave vermenen = denken, menen, veronderstellen, wanen vermengen – door(een)roeren, kruisen, mixen, samen mengen, samenstellen vermenging = diffusie, mixtuur, mixture, mengsel vermenging van dranken – cocktail vermenging van metalen - legering vermenging van rassen en soorten - kruising vermenging van vloeistoffen - osmose vermenging van vloeistoffen door een wand = osmose vermaaksoord bij Venetië - Lido vermaard - befaamd, bekend, beroemd, roemzuchtig vermaardheid - celebriteit vermagering - emaceratie vermakelijk - amusabel, amusant, grappig, leuk vermanen - moneren, waarschuwen vermaner - monitor, preekmeester, zedenmeester vermaning - preek, sermoer, (zeden)les vermaning (kerkelijk) - monitum vermannen - overmeesteren, overweldigen vermeend - beweerd, dekbeeldig, gewaand,putatief vermeerderen - toenemen vermeerdering - aanwas, toename, vergroting vermeestern - bedwingen, beheersen, veroveren vermelden - berichten, mentionneren, noemen vermelding - gewag, opgave vermenen - denken vermenging - diffusie, kruising, mixtuur vermenging van twee woorden - contaminatie vermenging van vloeistoffen - endosmose vermenging van vloeistoffen door een wand - osmose vermenigvuldigen - multipliceren, toenemen,voortellen vermenigvuldiger - multiplicator vermenigvuldiging - multiplicatie vermetel = brutaal, dapper, driest, koen, onberaden, onbezonnen, overmoedig, roekeloos, stout(moedig), voorbarig vermetelheid = driestheid, koenheid, moed, overmoed, stoutmoedigheid vermicelli - mie vermijden – omzeilen, ontgaan, ontwijken, schuwen, uitwijken, vlieden, voorkomen vermiljoen - cinnaber, HgS, kwiksulfide vermiljoen, natuurlijk – cinnaber verminderd - beperkt verminderd met = af, min(us) verminderen = achteruitgaan, afnemen, afslaan, aftrekken, dalen, knotten, krimpen, miniseren, reduceren, slabakken, slinken, tanen, terugbrengen, verkleinen, verlopen, versmelten, vervallen, verzachten, zakken verminderen in omvang – slinken verminderen met - aftrekken verminderend = (muz.) diminuendo vermindering = afname, afneming, afval, beperking, degressie, korting , reductie, regres, remissie, teruggang, terugloop, verkoeling vermindering van loon - afslag vermindering van straf - remis(e) verminken = beschadigen, mutileren, schenden, toetakelen verminking = amputatie, handicap, multilatie, schending verminkt – beschadigd, invalide verminkt beeld = torso verminkt soldaat - invalide verminkte = gehandicapte, invalide vermissen – ontbreken vermissing - verlies vermits = aangezien, daar, naardien, nademaal, omdat, want vermoedelijk = denkelijk, misschien, waarschijnlijk vermoeden = argwaan, bevroeden, conjectuur, denken, gissen, menen, onderstelling, overdenken, presumeren, presumptie, raden, verdenking, verwachting vermoeid = afgemat, gaar, mat, moe, moede, op, uitgeput vermoeid en lui - loom vermoeidheidsmeter = ergograaf vermoeidheid - moeheid vermoeien - afmatten, fatigeren, uitputten vermoeiend = afmattend, fatigant, lastig, uitputtend vermogen = begaafdheid, bezit,capaciteit, debiet, energie, fortuin, gave, geld, have, kapitaal, kracht, kundigheid, kunnen, macht, potentie, rijkdom, schat, sterkte, voorspoed, vermogen om zich te schikken - aanpassingsvermogen vermogen tot bewust handelen = wil vermogen tot kracht - sterkte vermogend = bemiddeld, gefortuneerd, gegoed, invloedrijk, machtig, opulent, welgesteld, rijk, welgesteld, well-to-do vermogend man = croesus, miljonair, nabob, rijkaard vermolmd = (ver)rot, vergaan, wormstekig vermolmen – vergaan, verrotten, verteren vermomd = gemaskerd, geveinsd, verborgen, verkleed vermommen – camoufleren, maskeren, verbloemen, verkleden, verbergen vermomming – camouflage, masker, maskerade,mombakkes, travestie, verkleding Vermont, hoofdstad van - Montpelier vermoorden – afmaken, bederven, decimeren, doden, kelen, killen, ombrengen, wurgen vermorsen = bederven, verknoeien, verkwisten, verspillen vermorzelen = platdrukken, verbrijzelen, vergruize(le)n, verpletteren vermouth, bestanddeel van - alsem vermurwen - vertederen vermijden - eluderen, mijden, ontwijken, schuwen, uitwijken vernachelen – bedotten, beetnemen vernagelen - bespijkeren, dichtspijkeren vernauwen - versmallen vernederen – kleineren, krenken, smaden, verachten, verlagen, verootmoedigen vernederend = beschamend, honend, humiliant, krenkend, smadelijk, verlagend vernedering – hoon, humiliatie, krenking, verlaging verneembaar – hoorbaar, zichtbaar vernemen – ervaren, gewaarworden, horen, informeren, meemaken, ondervinden, waarnemen, zien vernield – gescheurd, verwoest vernielen = afbreken, beschadigen, moeren, nekken, omverhalen, onteren, ruïneren, schenden, slopen, stukmaken, stukslaan, toetakelen, verdelgen, verdemelen, verscheuren, verwoesten vernielend - verwoestend vernieler – barbaar, saboteur, vandaal, verwoester vernieling – ravage, verwoesting vernieling door vuur = brand vernielzucht - vandalisme, vernielwoede vernielzuchtige = vandaal vernietigen = annihileren, casseren, elimineren, smoren, stukmaken, verbreken, verdelgen, verpletteren, uitroeien, verwoesten vernietigend – destructief, dodelijk, fnuikend, infirmatief, peremptoir, verscheurendverwoestend vernietigend beoordelen = kraken vernietiger - sloper, verwoester vernietiging = destructie, eliminatie, sloping, verdelging vernietiging van een testament - rescissoe vernietiging van een vonnis – cassatie vernieuwd - hersteld vernieuwen – aanplanten, hernieuwen, herstellen, moderniseren, renoveren, restaureren, vervangen vernieuwer = hervormer, reformator, renovator vernieuwing – herstelling, (in)novatie, renovatie vernieuwing in de kunst - renaissance vernieuwing van de tempel, feest van de - Chanoeka vernikkelen = bedotten, vergaan, verkleumen vernikkeld zilver = alfenide vernis = beits, lak, glansverf vernissen - lakken vernoegd - content, tevreden vernoemen – vermelden vernoeming - naamgeving vernuft = esprit, geest, geestigheid, intellect, intelligentie, oorspronkelijkheid, scherpzinnigheid, slimheid, verstand, vindingrijkheid vernuftig = attisch, fijn, geestig, geniaal, industrieus, ingenieus, kien, pienter, puntig, scherp(zinnig), schrander, spits(vondig), uitgekiend, vindingrijk, zinrijk vernuftige vondst = trouvaille vernuftige uitval - saillie veronachtzamen = negeren, supponeren, verwaarlozen, verzuimen, voorbijzien verondersteld – aangenomen, vermeend veronderstellen = aannemen, geloven, gissen, menen, onderstellen, vermenen, vermoeden veronderstelling = assumptie, geloof, gis(sing), hypothese, mening, suppositie, vermoeden verongelukken = mislukken, omkomen, tenietgaan verongelukte auto of schip - wrak veronica = ereprijs verontheiligen = ontwijden, schenden verontmoedigen - vernederen verontreinigen = besmetten, bevuilen, bezoedelen, vuilmaken verontreiniging – lozing, vervuiling verontrust – bezorgd verontrusten – storen verontrustend – alarmerend, zorgbarend, zorgelijk, zorgwekkend verontrusting - beroering verontschuldigen = disculperen, excuseren, rechtvaardigen, verschonen verontschuldiging = excuus verontwaardigd = boos, geërgerd, geïrriteerd, gekrenkt, kwaad, nijdig, verbolgen, vertoornd verontwaardiging = boosheid, ergernis, geërgerdheid, gramschap, indignatie, irritatie, misnoegen veroordeelde – damnatus, gestrafte, verwezene veroordelen = afkeuren, afwijzen, (ver)doemen, vonnissen veroordeling = afkeuring, condemnatie, doem, oordeel, vloek, vonnis veroorloofd - toegestaan veroorloven = permitteren, toelaten, toestaan, vergunnen veroorzaken – aandoen, aangaan, aanrichten, aanstichten, baren, bewerken, stichten, teweeg(brengen), toebrengenverwekken verootmoedigen – deemoedigen ver opwaarts - hoog verorberen = eten, gebruiken, nuttigen, opeten, verzwelgen verordenen = bevelen, gelasten, opdragen, order, reglementren verordening = decreet, edict, gebod, keur, ordinatie, regel, reglement, schikking, voorschrift verordineren = bepalen, instellen, ordonneren, verordenen verordonneren = bevelen, voorschrijven verouderd = archaïsch, gedateerd, obsoleet, ouderwets, vervallen verouderd onbepaald voornaamwoord - iet verouderd orgelregister - tubal verouderd rangtelwoord = ander verouderd voornaamwoord = iet verouderd woord voor nakomeling - aver, oir verouderde maat = el, duim, mud, ons, pint, roe, roede, voet, zak verouderde motieven toepassen - archaïseren verouderde vlaktemaat = roe(de) verouderde zaak = archaïsme verouderde zegswijze - archaïsme verouderen – aftakelen, verjaren veroudering = senescentie veroveraar – overweldiger, usurpator veroveraar van Mexico = Cortez veroveraar van Peru = Pizarro veroverd goed – buit, prooi veroverd grondgebied - annexatie veroverde landstreek - wingewest veroveren – aanwinnen, bedwingen, bemachtigen, bezetten, nemen, innemen, nemen, overmeestern, overweldigen, usurperen, winnen verpachten – verhuren verpaft – verbaasd, verbluft verpakken - emballeren verpakking = baal, blik, buil, doos, emballage, envelop, fles, fust, kist, koker, krat, mand, omhulling, omhulsel, pak, ton, vat, zak verpakking van boombast = seroen verpakking van latwerk – krat verpakking van papier – doos, oude krant verpakking van sigaren – doosje, kanaster, kistje, knaster verpakking voor creme – tube verpakking voor flessen – krat verpakking voor geweer - foedraal verpakking voor vloeistof – fles, tank, ton, vat verpakkingsmateriaal = blik, cellofaan, doos, envelop, fust, golfkarton, houtwol, karton, kist, krat, mand, pak(papier), plastic, stro, tas, vat, zak verpanden = belenen verpanding = belening, borgstelling, verzekering verpanjeren – verkwanselen, verpatsen verpatsen = verkopen, verkwanselen, verpanjeren, versjacheren verpauperd – berooid verpauperen – vervallen verpaupering - verval verpersoonlijken = personifiëren verpersoonlijking = personificatie verpersoonlijking van Duitsland - Michel verpersoonlijking van Engeland - John Bull verpersoonlijking van Frankrijk - Marianne verpersoonlijking van Nederland - Maagd verpersoonlijking van U.S.A. = Uncle Sam verpesten = bederven, besmetten, slopen, stukmaken, vergallen, verknoeien verpierd - bedorven verpieren - bezwijken verpierewaaid = verboemeld verpieterd = onooglijk, uitgeteerd, zwak verplaatsbaar – beweegbaar, marsvaardig, mobiel verplaatsbaar huisje – ark, caravan, shelter, tent, woonwagen, (woon)ark verplaatsbaar onderdak – camper, caravan, tent verplaatsbare toneelwand - coulisse verplaatsbare woning - ark, caravan, shelter, tent, woonwagen verplaatsen – behandelen, hanteren, kantelen, schuiven, veranderen, verleggen, verschuiven, vervoeren, verzetten, wegzetten verplaatsing - dislocatie, migratie, overgang, permutatie verplaatsing van lucht - wind verplaatsing van stuk = zet verplaatste personen = ontheemden verplanten = overbrengen, verplaatsen, verpoten, verpotten verpleegde – patiënt,zieke verpleeginrichting – hospitaal, lazaret, ziekenhuis verpleegkundige – broeder, zuster verpleegster = diacones, nurse, zuster verplegen – helpen, koesteren, oppassen, verzorgen verpleger = broeder, diakoon, verzorger, ziekenoppasser verpleging – verzorging, ziekenzorg verplegingsdienst - intendance verpletten = platslaan verpletteren = overweldigen, verbrijzelen, vermorzelen, vernietigen, zegevieren verpletterend = erkentelijk, gedwongen, gehouden, noodzakelijk, obligaat, terneergeslagen, vernietigend, verplicht, verschuldigd ver- perplex, verwonderd verplicht - erkentelijk, gedwongen, gehouden, genoodzaakt, noodzakelijk, obligaat, schuldig, verbonden, vereist, verschuldigd verplicht stilzwijgen = spreekverbod, silentium verplicht zijn = moeten verplichten – dwingen, gebieden, noodzaken, opleggen verplichtend = beleefd, gedienstig, obligeant, voorkomend verplichte oefentijd - stage verplichting = dank, erkentelijkheid, last, modus, moet, must, obligatie, obligo, opdracht, plicht, taak, uitschuld, verbintenis verplicht zijn – moeten verpopte mierenlarve - mierenei verpot - inruil verpoten = kweken, ompotten, (over)planten verpozen – amuseren, recreeren, uit(rusten) verpozen, zich – amuseren, recreeren, (uit)rusten verpozing = ontspanning, pauze, recreatie, rust, spel, verzet verprutsen = bederven, verknoeien verpulveren – fijnmaken verraad = aanbreng(st), aangeving, onraad, ontrouw, trouweloosheid verraden – aangeven, bedotten, klikken, uitbrengen, verklappen, vertellen verrader – aangever, afvallige, Judas, klikspaan, overbrenger, overloper, spion, verklikker verraderlijk = gevaarlijk, perfide, trouweloos, vals verradersloon - judasloon verradersrol – marqué verrmponeren - havenen verrassen = betrappen, overrompelen, overvallen, verbazen, verblijden verrassend – nieuw, onverwacht, overrompeld, verblijdend verrassing = overrompeling, surprise, verwondering verrast - betrapt, bevreemd, getroffen, overrompeld, verbaasd, verblijd verredelijken - nationaliseren verregaand = buitensporig, erg, ongehoord verregend = doornat, druipnat verrekenen – afrekenen, betalen, resconterenvereffenen verrekening = giro, misrekening, vereffening verrekeningskamer – clearingsinstituut verrekenpakket - rembours verrekijker = binocle, kijker, refractor, telescoop verrekken – ontwrichten, verstuiken, verzwikken verrekking - verstuiking verrel = kwart, vierendeel verreschrijver – fax, telegraaf, telex verre westen van Noord-Amerika - Far West verricht – af, gedaan, klaar verrichte daad - feit verrichten – bedrijven, doen, presteren, uitvoeren verrichting = act, daad, handeling, prestatie verrijzen – opkomen, oprijzen, opstaan, verheffen verrijzend = opkomend, opstaand verrijzende vogel = feniks verrijzenis = opstanding, resurrectie verroeren – bewegen verroest – geoxideerd, roestig verroesten - oxideren verrot = bedorven, ellendig, gesloopt, naar, ondermijnd, opstandig, slecht, stuk, vergaan, vermolmd, verroest, verwenst verrotten – bederven, ontbinden, rotten, vergaan, verloederen, verteren, wegrotten verrotting = bederf, ontbinding verruilen = inwisselen, omwisselen, omruilen, vervangen verruiling = ruil, verwisseling verruimen = uitbreiden, verbreden verrukkelijk – allerliefst, beeldig, betoverend, extatisch, fijn, heerlijk, ideaal, lekker, ravissant, riant, schitterend, zalig verrukkelijk oord = Eden, (el)dorado, paradijs verrukken – bekoren, betoveren verrukking – betovering, bezieling, elatie, extase, genot, opgetogenheid, visioen verrukt = extatisch, opgetogen, vers = chanson, couplet, (dicht)regel, dichtvorm, fris, gedicht, groen, helder, jong, lied, mals, nieuw, ode, onbedorven, onervaren, poëem, rijm, pril, strofe, tune, vs, v, zang versaagd = bevreesd, moedeloos, lusteloos versatiel = beweeglijk, veranderlijk, versibel versatiliteit = beweeglijkheid, veranderlijkheid versbouwleer = metriek verschaffen – aanbrengen, betamen, bezorgen, fourneren, geven, lenen, leveren, verstrekken, voorzien verschaften = bezorgen, fourneren, geven, leveren verschalken = foppen, misleiden, nuttigen, verorberen, vangen verschalker – fopper verschalkt – bedot, gefopt verschansen - barricaderen verschansing = barricade, barrière, bewalling, bolwerk, fortificatie, hekwerk, sterkte, reling, retranchement, rideau, versterking verscheellicht - parallax, verschilzicht verscheiden = anders, gestorven, heengaan, overlijden, sterven, talrijke, vele, velen, verschillend verscheidene – diverse, enige, menige, vele verscheidenheid = afwisseling, assortiment, keuze, onderscheid, sortering, variatie, variëteit, verschil verschenen = vers, uitgekomen verschepen – verladen, overladen verscheping - afscheep verscherpingsteken = acutus verscheurdheid = gespletenheid, verdeeldheid verscheuren = uiteenrijten, vernielen verscheurend = uiteen trekkend, vernietigend, verslindend verscheurend dier = jaguar, leeuw, panter, poema, tijger verschiet = einder, horizon, kim, perspectief, prospect, toekomst, verte, verschieten = lenen, schrikken, verbleken, verkleuren, voorschieten verschietende ster = meteoor, meteoriet verschijndag = vervaldag verschijnen – komen, opdagen verschijning = apparitie, chimaera, fata morgana, geest, opkomst, spook, visioen, voorkomen verschijningsvorm = gedaante verschijningsvorm van een boek - brochure, cahier, gebonden, gekartonneerd, ingenaaid, pocket verschijnsel = fenomeen verschijnsel aan de hemel = meteoor, meteoriet, noorderlicht, regenboog, ster, verduistering, zon verschijnsel bij onweer = bliksem,donderslag verschikken - opschuiven verschil – afwijking, contrast, differentie, marge, onderscheid, onenigheid, tegenstelling verschil in notering – report verschil maken - schelen verschil tussen bruto en netto - tarra verschil van mening – conflict, ruzie, twist, vete verschillen = afwijken, onderscheiden, schelen verschillend = afwijkend, anders, different, divers, gevarieerd, onderscheiden, ongelijk, uiteenlopend, verscheiden verschillende spullen - dingen verschillend in hoedanigheid = anders verschillicht - parallax verschilzicht – parallax verschimmelen - bederven verscholen – schuil, verborgen, verdekt, verstoken, weggekropen verscholen zijn - schuilgaan verschonen = excuseren, ontzien, sparen, verfraaien, vergoelijken, verontschuldigen, verversen, vrijlaten verschoning = excuus, verontschuldiging verschoonbaar - exclusabel, vergeeflijk verschoppeling = paria verschoppen = achteruitzetten, verachten, verstoten, verwaarlozen, verwerpen, wegschoppen verschot = sortering, verscheidenheid verschoten = flets, ontkleurd, verkleurd, vaal verschoten van kleur - ontkleurd verschrijver - telegraaf verschrikkelijk – afgrijselijk, afschuwelijk, angstig, bar, erg, geducht, gruwelijk, hevig, ijselijk, ongenadig, ontzetten, schrikbarend, vreselijk, zeer verschrikking = afschuwelijkheden, ellende, ontzetting, plaag, ramp verschrikt = angstig, geschrokken, ontdaan, onthutst, ontsteld, ontzet, verslagen, versteld, vreesachtig verschroeien – verzengen verschrompeld - uitgedroogd verschroeiende wind in Afrika - harmatten verschuilen – onderduiken, schuilhouden, versteken, verstoppen, wegkruipen verschuiven = opschorten, schorsen, schorten, uitstellen, verplaatsen, verstoten, vervoeren, verzetten verschuiving – opschorting, uitstel verschuiving in tijd = later, uitstel verschuldigd = betamelijk, debet, gepast, verplicht verschuldigde rechten = leges verschijnen - paraisseren verschijning - apparitie verschijnsel aan de hemel - meteoor, regenboog verschijnsel in de radiografie - fading verse haring - levaard versie = bewerking, lezing, vertaling, wending versierd = gemaakt, gepresteerd, opgetooid, verzonnen versierd titelblad = frontispice, frontispies versierde drinkbeker – bokaal versierde gepunte stok – banderilla versierde haak – agrafe versierder - playboy versieren – decoreren, dossen, garneren, orneren, opdirken, opmaken, opschikken, opsmukken, optooien, regelen, sieren, smukken, tooien, uitmonsteren, verfraaien, verzinnen versiering = corsage, decoratie, galon, garnement, garnering, kokarde, krul, kwast, lover, nestel, oplegsel, opschik, opsmuk, ornament, ornamentatie, passement, pompoen, rand, rozet, (sier)aad, slinger, tooi, strik, verfraaiing, vignet versiering met kronkelende strepen = adering versiering met licht = illuminatie versiering op kleding = passement versiering op de huid – tatoeage versiersel – decoratie, festoen, galon, garneersel, garnering, nestel, tooi, oplegsel, ornament, parament, tierelantijn, tussenzetsel versiersel op japon - corsage versiersel op uniform = galon, nestel versiersel van bloemen - corsage versieringsband = bies versieringsfiguur (muz.) - arpeggio, mordent, triller versieringskunst = ornamentiek versieringslijn = bies versieringsmotief = arabesk, festoen, meander, rank, rozet versifex = rijmelaar versificateur = verzenmaker versjacheren – verhandelen, verkopen, verkwanselen, verpatsen versje – gedichtje liedje, limerik versjofeld = verarmoed, haveloos versjouwen – verdragen, verslepen versiering op kleding - passement versiering op uniform - nestel versiering van weefsel - batik versiering in de zang - fiorituur verslaafde – addict, junk verslaafdheid – liefhebberij, verzotheid verslaan = afnemen, doden, klopen, overklassen, overwinnen, rapporteren, uitschakelen, vellen, verjagen, verschalen, winnen verslag – bericht, handeling, kroniek, mededeling, relaas, rapport, referaat, reportage, verhaal verslag uitbrengen = berichten, rapporteren, vertellen verslag van een examen - protocol verslag van een gebeurtenis = reportage verslag van een vergadering = notulen verslag uitbrngen - refereren verslagen – aangeslagen, besuusd, moedeloos, nerveus, ontdaan, onthutst, ontmoedigd, ontredderd, overwonnen, perplex, schuw, sip, terneer, troosteloos, uitgeteld, terneergeslagen, verschaald, verschrikt verslagenheid - consternatie, moedeloosheid, neerslachtigheid verslaggeven - rapporteren verslaggever – commentator, correspondent, interviewer, journalist, ooggetuige, ref(erent), reporter, rapporteur verslaggeving = rapportage, reportage verslag uitbrengen – berichten, rapporteren, vertellen verslappen - verzwakken verslapping - atonie, relaxatie verslapt – verwaterd verslaving - hunker verslavingsmiddel - heroïne, morfine, opium verslechtering = achteruitgang, teruggang, verergering versleer = metriek, prosodie verslepen - versjouwen versleten = af, afgemat, afgeleefd, afgedraaid, afgedragen, afgetakeld, afgetobd, afgetrapt, aftands, caduc, kaal, kaduuk, krachteloos, ouderwets, rappig, sleets, stuk versleten ijzer – oud roest versleten lap – lomp, lor, vod versleten plek = glee, sleet versleten voorwerp = oudje verslijten – afdragen, aftakelen verslijtend - sleets verslinden = inzwelgen, opslokken, opvreten, verzwelgen verslindend – verscheurend verslingerd – gehecht, verliefd verslingeren – vergooien, verkwisten versmaad = geminacht, veracht versmaat - metriek, metrum versmachten = hunkeren, omkomen, snakken, treuren, verkwijnen versmachting = frustratie, verkwijning versmaden = afwijzen, minachten, moedeloosheid, verachten, verwerpen versmalling = engte, vernauwing versmalling in de weg = flessenhals versmalling van land = landengte versmelten = afnemen, ondereensmelten, samengaan, smelten, verminderen, wegnemen, wegsmelten versmelting van twee woorden - contaminatie versmoren - onderdrukken, stikken, verbergen versmullen - verbrassen versnapering – ijs, lekkerbeetje, lekkernij, snoep(erij), snoepgoed versnapering aan boord = oorlam versnaperingen = snoep(goed), ijs, zoetigheid ) versneld (muz.) = accelerato versnelde loop = aanloop, draf, ren, rush, speed, sprint, spurt, sukkeldrafje versnellen – accelereren, bespoedigen, rennen, verhaasten versnellend (muz.) = accelerando versnelling = acceleratie versnellingsmachine = bètatron, cyclotron, synchrotron versnipperen – verscheuren, vernietigen verso = keerzijde, ommezijde versoberen – bezuinigen versoepelen – verzachten vers op rijm - gedicht verspanende bewerking - frezen verspelen = kwijtraken, verbeuren, verdobbelen, vergokken, verkwanselen, verkwisten, verliezen, verspillen versperren – afsluiten, barricaderen, belemmeren versperring = afsluiting, barrage, barricade, barrière, belemmering, horde, obstakel, spervuur verspieden = loeren, spioneren, verkennen verspieder = emissaire, emissario, spion, verkenner verspieding = spionage verspillen = doorbrengen, verbeuzelen, verbrassen, verdoen, verknoeien, verkwisten, vermorsen, verspelen verspiller – opmaker, verkwister verspreid – passim, verstrooid verspreiden – rond(strooien), uiteengaan, uitzaaien, uitzenden, verstrooien verspreider van radioprogramma's - omroep . verspreiding - distributie, propagatie, uirgifte verspreiding van radioprogramma's – uitzending verspringer - atleet verssnede = cesuur, diëresis verssoort - alexandrijn verstaald = ongevoelig, hardvochtig verstaan = begrijpen, doorhebben, horen, inzien, kennen, vatten verstaanbaar = begrijpelijk, begrijpelijkheid, duidelijk, hoorbaar, verstaanbaarheid verstand – begaafdheid, begrip, benul, besef, bevatting, beustzijn, brein, cerebrum, denkvermogen, doorzicht, geest, hersens, intellect, intellekt, intelligentie, inzicht, logos, notie, ratio, rede, vernuft verstandelijk = cerebraal, intellectueel, rationeel, redelijk, vernuft, verstandig verstandelijk kenbaar - intelligibel verstandelijk, te - cerebraal verstandeloos – dom, stom verstandhouding = betrekking, entente, relatie, verdrag verstandig = doordacht, handelbaar, intelligent, knap, raadzaam, redelijk, pienter, schrander, vernuftig, wijs(elijk), zinnig verstandig iemand – wijze verstand of besef - begrip verstandsverbijstering = krankzinnigheid verstard water = ijs verstarren – verstijven, volharden, volhouden verste afstand planeet-zon = aphelium versteedsen = urbaniseren versteedsing = urbanisering versteend = keihard, ongevoelig, onverbiddelijk, wezenloos versteend dennehout - elatiet versteend insect - entomolit versteend lichaam - petrefact versteend overblijfsel = fossiel, zoöliet versteend wezen = petrefact versteende maaltand van de zeewolf - paddensteen versteende boomstam - dendroliet versteende moeder = Niobe versteende overblijfselen van voorwereldlijke dieren – fossiel, zoöliet versteende palmtronk - palmaciet versteende poliep - drakoniet versteendheid = hardheid, wreedheid verstek = absentie, afwezigheid, verzuim versteken = verbergen, verhelen, verschuilen, verstoppen, wegkruipen versteken –verbergen, verhelen, verschuilen, verstoppen, wegkruipen versteken, zich – schuilhouden verstelbaar - regelbaar versteld = onthutst, paf, perplex, verbaasd, verbluft, verbijsterd, verschrikt, verslagen versteldheid - schrik, verbazing, verbijstering verstelgoed - verstekwerk verstellen – flikken, herstellen, lappen, maken, mazen, opknappen, oplappen, repareren verstellen van kleding – herstellen, lappen, repareren, naaien, stoppen verstellen van een orgel – stemmen versteller – maker versteller van schoenen – lapper, schoenmaker verstelwerk = lapwerk, naaiwerk, pomp, verstelgoed verstenen - fossiliseren verstening - fossiel, petrefact, verkalking versterf = erfdeel, erfenis, nalatenschap, necrose versterf met rotting - gangreen versterken – aangroeien, bastioneren, bekrachtigen, beveiligen, fortificeren, harden, nuttigen, pantseren, stalen, stijven, verzwaren, wapenen versterkend = kracht gevend, verstevigend versterkend middel – doping, tonicum versterkend voedsel = bonen, eiwit, vlees versterkend voorvoegsel – oer versterker - tuner versterking = aanvulling, bolwerk, bunker, burcht, citadel, fort, fortificatie, kazemat, schans, vermeerdering, vesting, wal versterking in stad = citadel versterking van steen - muur versterkt (muz.) = sforzando versterkt kasteel = bastion, burcht, burg versterkt paleis = Poeri versterkte adellijke woning in Friesland = stins versterkte hoeve = havezate versterkte plaats = bastion, burcht, bolwerk, fort, kazemat, (Ind.) kota, schans, vesting versterkte stad = bastide, schans, veste, vesting, wal versterven = overlijden, wegsterven versterving = erfdeel, legaat, onthouding verstevigend – versterkend versteviging - steun verstijfd – rigide, verkleumd, verkrampt, verstramd verstijven - stollen verstijvend koud - ijzig verstikken – uitblussen, smoren, vergaan, versmachten verstikking - asfyxie, suffocatie verstoken = beroofd, gespeend, verborgen, verstopt, zonder verstokt - verhad verstokken - verharden verstokt = (ver)hard verstoktheid = verharding, hardnekkigheid, halsstarrigheid verstolen = bedekt, clandestien, geheim, heimelijk, steels, stiekem, tersluiks, verborgen, verholen verstomd - onthust, sprakelooos, verbijsterd, verschrikt verstommen - bedaren verstomming - stupefactio verstoord = boos, gebelgd, gebeten, geraakt, gram, kwaad, nijdig, verbolgen, vergramd verstoordheid = toorn, gramschap, wrevel verstoppen - verbergen, versteken, onderduiken, wegbergen verstoppertje spelen - buten, verstopping = constipatie, hardlijvigheid, obstipatie verstopping van bloedvat = embolie verstopt – afgesloten, dicht, toe, verborgen, verdekt, verstoken verstoren = bederven, belemmeren, beletten, hinderen, ontredderen, tegengaan, uithalen, verbreken, vernielen, verwoesten verstorvene - overleden verstoteling = balling, banneling, paria verstoten = achteruitzetten, balling, verbannen, verschoppen, verwerpen, uitstoten verstotene - balling verstoting – repudiatie, verjaging verstouwen = (veel) eten, opeten, verkroppen, verstuwen verstrakt – rigide verstreken – afgelopen, verlopen verstrekken = bezorgen, dienen, geven, strekken, verschaffen verstrekking - bezorging, verschaffing verstrekking van kapitaal – krediet verstrekte gegevens - opgave verstrijken – aflopen, verlopen, vervallen, voorbijgaan verstrikt raken - vastlopen verstrooid = absent, afgeleid, afgetrokken, afwezig, distract, verspreid verstrooidheid = absentie, distractie verstrooien = uiteendrijven, verjagen, ver(spreiden) verstrooiing = afleiding, amusement, diaspora, ontspanning, vermaak, verspreiding verstrooiing (muz). = divertimento, divertissemento verstuiken – ontwrichten, verrekken, ver(zwikken) verstuiking = distorsie, kneuzing, verrekking, zwik verstuiven = vaporiseren, vervliegen, wegstuiven verstuiver - vaporisator versturen = opzenden, verzenden, wegzenden verstuwen – verstouwen versuft – bedwelmd, beneveld, daas, verdoofd versuikerde pil - dragee versus = v., tegen(over) versvoet = anapest, arsis, dactylus, jambe, spondeus, trochee versvoet met klemtoon = arsis versvoet zonder klemtoon = thesis vertaal = vert. vertaald stuk - vertaling vertaaloefening = thema vertakelen, een schip - optuigen vertakken = delen, splitsen, splijten, vertakking = onderafdeling, ramus, splitsing, zijtak vertakking van rivier - arm vertakte horens - gewei vertalen – bewerken, overzetten, vertolken vertalen ter oefening = thema vertaler – bemiddelaar, interpretor, ovrzetter, taalmantolk, translateur vertaling = overzetting, translatie, versie, vertolking vertaling der oefening - thema verte = afstand, keer, verschiet, verwijderdheid, wend verteerder - gebruiker vertegenwoordigen = betekenen, optreden, uitmaken vertegenwoordiger = afgevaardigde, agent, dealer, gezant, handelaar, handels(reiziger), representant vertegenwoordiging - agentuur vertegemwoordigster - agente, reprezentante vertekend - scheef vertekenen = mistekenen, misvormen vertekening - vervorming vertellen = me(d)edelen, opdissen, relateren, rondbrieven, spreken, uitkramen, verhalen, verhalen, verklappen, vermelden, verraden vertelling = haggade, novelle, sprookje, story, verhaal vertelsel – smoes, sprookje, verhaal, verzinsel sprookje vertelsels – leugens praatjes verteren – opeten, opmaken, opteren, uitgeven, verbruiken, vergaan, vermolmen, verorberenverrotten, verwerken, wegvreten verterend = verwoestend vertering = consumptie, gelag, spijsvertering, verbruik vertex = top, toppunt, punt verticaal = loodrecht, perpendiculair, rechtop, steil verticale afmeting - hoogte verticale doorsnede = profiel verticale rij - kolom vertier = afleiding, afwisseling, amusement, bedrijvigheid, drukte, (leven)digheid, ontspanning, pret, spel, vermaak, verzet vertikale integratie - contractteelt vertikken = staken, verdommen, verdraaien, weigeren vertillen - verbeuren vertimmeren - verbouwen metaal vertind - blik vertinnen (van kou) = verkleumen vertoef - uitstel vertoeven = logeren, toeven, (ver)blijven vertolken = interpreteren, uitbeelden, verduidelijken, verklaren, vertalen, uitbeelden, uitleggen vertolking = interpretatie, uitbeelding, vertaling vertonen – aanbieden, exhiberen, opvoeren, overleggen, presenteren, prijken, projecteen, showen, tonen, verschijnen, voorstellen vertonen, zich - verschijnen vertoner van de wajang - dalang vertoning = exhibitie, opvoering, paradeshow, schouwspel, toneel, uitvoering, voorstelling vertoning van een wissel - vista vertoog = betoog, discours, oratie, rede, traktaat, uiteenzetting, verhandeling vertoogschrift - memorie vertoon = bluf, luister, ophef, parade, poeha, praal, pracht, pronk, schouwspel, show, staatsie, schijn vertoon maken – pareren, pochen, pralen, pronken, snoeven vertoornd = boos, gramstorig, onstuimig, verbolgen, verstoord vertoornen = vergrammen, verstoren vertraagd – afgeremd, ver(laat), vertragen = (af)remmen, belemmeren, ophouden, retarderen, tegenhouden, uitstellen, verminderen vertragend = remmend, (muz.) rallentando vertrager – inhibitor, rem vertraging - etardatie,oponthoud, remming, retardement vertragingsapparaat = rem, weerstand vertragingsmiddel - rem, weerstand vertrappen = doodtrappen, onderdrukken, plattreden, schenden vertreden - kwellen, onderdrukken, vertrappen vertrek = afreis, aftocht, afvaart, alkoof, appartement, aula, begin, cel, kamer, lokaal, opkamer, serre, slaapkamer, start, suite, uitreis, uittocht, woonkamer, zitkamer ruimte, salon, serre, start, suite, zaal vertrek in r. k. kerk – sacristie vertrek in gevangenis - cel vertrek in een woning - kamer vertrek, klein - cel vertrek met veel glas = serre vertrek naar zee = uitreis vertrek uit geboorteland = emigratie vertrek voor onderricht = leskamer, lokaal vertrek voor verdedigers - advocatenkamer vertrekje = cel, chambrette vertrekken – af(gaan), afreizen, afvaren, heengaan, inrukken, opdoeken, opkrassen, opstappen, scheiden, starten, verhuizen, verlaten, (weg)gaan vertrekken met de auto – wegrijden vertrekken met de boot – uitvaren vertrek of afmars - afreis vertrek of aftocht - afmars vertrek of begin - start vertrek of lokaliteit – ruimte vertrek of start - begin vertrekpunt – meet, start vertreksein – startschot vertrek uit functie – ontslag, pensioen vertrek van een schip – afvaart vertrek verhinderen - tegengaan vertroeteld - verwend vertroetelen = verwennen vertrokken – afwezig, gegaan, heen, scheef, verdwenen, verwrongen, weg vertroosten = kalmeren, opbeuren, sussen vertrooster = Parakleet vertroosting = solaas, soelaas, troost vertrouwd = bekend, eigen, gewend, intiem, veilig vertrouwd zijn - kennen vertrouwde vriend - bestemaat, buddy vertrouwelijk = confidentieel, eigen, familiair, gemeenzaam, innig, intiem vertrouwelijk in omgang = familiair vertrouwelijke mededeling - intimiteit vertrouwelijke naam voor vader - pipa vertrouwelijking - feminisatie vertrouweling = aanhanger, confident, toeverlaat, vriend vertrouwen = confidentie, crediet, fiducie, gelovenhopen, krediet, toeverlaat, toevertrouwen, verwachting vertrouwen op God – geloven, gelovig vertwijfeld = desolaat, desperaat, moedeloos, ontzet, radeloos, wanhopig vertwijfelen = desespereren, wanhopen vertwijfeling = wanhoop vervaard - angstig, bang, beducht, benauwd, bevreesd, verschrikt vervaardheid = vrees vervaardigd - gemaakt vervaardigen – aan(maken), fabriceren, produceren, samenstellen, voortbrengen vervaardigen van huizen - bouw vervaardiger = fabrikant, maker, producent, samensteller vervaardiger van gereedschap = instrumentmaker vervaardiger van prenten = etser, graveur, schilder, tekenaar vervaardiging = aanmaak, produktie, samenstelling, schepping, vervaarlijk = angstaanjagend, angstwekkend, enorm, geducht, geweldig, schrikbarend vervagen – verbleken, verdoezelen verval = achteruitgang, aftakeling, bederf, decadentie, einde, fooi(en), neergang, regressie, teruggang, verloedering, vermindering verval van een rivier = verhang verval van krachten - marasme vervallen = afgeleefd, afgeschaft, afgetakeld, afgevallen, afgezet, afnemen, armoedig, bouwvallig, corrupt, onverzorgd, uitvallen, vermagerd, verminderen, verouderd, verschenen, versleten, verstrijken, verwaarloosd, verzwakken, verzwakt, waardeloos, wrak vervallen dorp – gat, gehucht vervallen huis = krot vervallen kasteel = ruime vervalsen = namaken, neppen, verdraaien vervalser = falsaris vervalsing = falcificaat, falsificatie, misleiding , nep(pertje), paragram vervaltermijn – déchéance ver van elkaar - wijduit vervangen = aflossen, remplaceren, substitueren, verbeteren, vernieuwen, vervullen, waarnemen vervangend = loco, substituut, waarnemend, vice, wnd vervangend bestuurslid - vice vervanger = remplaçant, stand-in, waarnemer vervanging – nieuw, substitutie, surrogaat vervangingsmiddel = ersatz, substitutie, surrogaat vervanging van paarden - remonte vervangstuk = reserveonderdeel vervatten = formuleren, inhouden, inkleden, omvatten verve - elan, drift, geestdrift, gloed verveeld = blasé, lusteloos, oververzadigd vervelend – afgezaagd, belabberd, droog, dor, eentonig, embêtant, ergerlijk, flauw, hinderlijk, lam, langwijlig, lastig, melig, monotoom, naar, onaangenaam, onfris, onhebbelijk, onsympathiek, rot, saai, sloom, taai, zemelig, zeurig vervelend dier – insect vervelend doen – etteren vervelend en zalvend – temerig vervelend gezeur – gemaal, gezanik vervelend kletsen – leuteren, kletsen, leuteren, memmen vervelend mens = droogpruim, etre, lastpost, naarling, neetoor, zeurpiet, zeur vervelend persoon = etter, être, klier, mirakel, naarling, neetoor vervelend praten – kletsen, leuteren, temen, zeuren vervelend zeuren - zaniken vervelende gewoonte – sleur vervelende man - galbak vervelende melodie = deun vervelende plager – deugniet, sar vervelende praat - gezemel vervelende spreker = temer, zeur vervelende vent - naarling vervelende wijs = deun verveling – vernooi vervellen – muiten verveloos - kaal verven - kleuren, kwasten, lakken, schilderen verver – schilder ververen - ruien verversen = laven, opfrissen, verkwikken, verschonen, vervangen verversing = drank, verfrissing, vrucht verviervoudigen - quadrupleren vervilten - vollen vervlakken = egaliseren, nivelleren vervlakking = egalisering, nivellering vervliegen – evaporeren, verstuiven vervloeken = afzweren, verdoemen, verwensen vervloeking = anathema, doem, verdoemenis, verdoeming, verwensing, vloek vervloeking, kerkelijke - ban vervloekt = afschuwelijk,anathema, beroerd, ellendig, verdomd, verdoemd, verwenst vervlogen - oud vervoegen = aanmelden, conjugeren, verbuigen vervoeging - conjugatie, conjugatio, conjunctie vervoeging van mogen = mag, mocht vervoeging van plegen = placht vervoeging van zijn = ben, geweest, is, ware, was, waren, wezen, zij vervoer – expeditie, transport vervoerbaar - roerend vervoer heen en terug op een vast trafect - pendeldienst vervoerder = expediteur, transporteur, expeditie, verhuizer vervoeren = expediëren, overbrengen, transporteren, verhuizn, verplaatsen, wegbrengen . vervoeren met kruiwagen - kruien vervoering = extase, geestdrift, gloed vervoermaatschappij = Ato, Boac, KLM, KPM, NS, PAA,. TWA, Sabena vervoermiddel – 2 ar, m.s., NS, s.s. 3 bus, cab, kar 4 auto, boot, lift, pont, slee, taxi, tram, veer 5 ferry, fiets, karos, koets, metro, schip, sjees, slede, spoor, trein, truck, wagen 6 diesel, tandem, troika 7 autobus, caleche, brommer, scooter, huifkar, omnibus, scooter, vehikel 8 arreslee, mallejan, voertuig 9 bromfiets, shneltrein, stoomtram, vigilante, vliegtuig 10 helikopter, hovercraft, spoortrein, stoomtrein, touringar 11 dievenwagen vervoermiddel met paarden – koets vervoermiddel op rails - lorrie vervoermiddel voor de PTT = postauto vervolg - aansluiting, continuatie, prolongatie, rest, voortzetting vervolgde = martelaar, vluchteling, voortvluchtige vervolgde om het geloof = martelaar vervolgen = aanklagen, achternazitten, doorgaan, kwellen, nagaan, naspeuren, nazitten, voortgaan, voortzetten vervolgens = daarna, daarop, dan, later, naderhand, nadien, straks, verder vervolgen van wild - jagen vervolger = belager, vijand vervolging = achternazitting, prosecutie vervolgingswaanzin = paranoia vervolgverhaal = completeren, feuilleton, vervolledigen. vervolledigen - afmaken, completeren vervolmaken = perfectioneren, voltooien vervorderen = voortzetten vervormd – gebogen, gedeukt, krom, misvormd vervormde nagel bij bep. dieren - hoef vervormen = deformeren, fausseren, modelleren, misvormen, transformeren, verbasteren vervorming = deformatie, verdraaiing vervreemdbaar - aliënabel vervreemden – overdragen, verkopen, veroorzaken vervreemding = alientatie, verkoop vervroeging – anticipatie vervuilde lucht - smog vervuld van zachte gevoelens = vertederd vervullen = bekleden, betrachten, inwilligen, nakomen, realiseren, vervangen, verwezenlijken, voldoen vervulling – roeping, voldoening verwaaien = afdrijven, wegwaaien verwaand – aanmatigend, arrogant, brutaal, hooghartig, hoogmoedig, ingebeeld, kwasterig, laatdunkend, minachtend, opgeblazen, pedant, prat, trots, waanwijs verwaand dametje – nuf verwaand kind - nest verwaand heertje = dandy, fat, poen, trotsaard verwaande kerel – opschepper, opsnijder, pral verwaande kwast - snob verwaandheid - fatuïteit, hoogmoed, inbeelding, infatuatie, overmoed, pedanterie verwaand persoon – dandy, fat, trotsaard verwaarloosd = desolaat, onverzorgd, vervallen verwaarloosde boel = Augiasstal verwaarlozen = veronachtzamen, verschoppen, verzuimen verwachten = begeren, benieuwen, dulden, hopen, smachten, tegemoedzien, toeven, verbeiden, voorspellen, verwachting = hoop, zwangerschap verwachting, tijd van - advent verwant - affien, bloedeigen, connex, eigen, geparenteerd, samenhangend, verbonden verwanten = familie, magen, sibbe verwantenkring - marga verwanten van vaderszijde - agnaten verwantschap = affiniteit, cognatie, familiebetrekking, overeenkomst, parentage, sympathie, verbondenheid verward = chaotisch, confuus, dooreen, gecompliceerd, ijlhoofdig, ingewikkeld, onbegrijpelijk, ongeordend, ongeregeld, onhelder, ordeloos, overhoop, overstuur, ruig, steuvelig, verlegen, wanordelijk, warrig verwarde boel = chaos verwarde haardos = ragebol verwarde knoop = klis, klit verwarde opeenhoping – kluwen verwarde rommrl - jamboel verwarde zaak – charade verward geraas – gejoel, tumoer verwardheid = ongeregeldheid, onordelijkheid, verlegenheid, wanorde verward hoofdhaar - ragebol verwarmen – koesteren, opwarmen verwarming - aard(gas), kolenkachel, oliestook verwarmingsapparaat = convector, haard, kachel, oven, radiator, stoof, vergasser verwarmingsinstallatie - c.v. verwarren – embrouilleren, troebleren, verbijsteren, verhaspelen, verwikkelen verwarring = beschaamdheid, chaos, confusie, desorder, drukte, implicatie, jamboel, lawaai, ontreddering, paniek, turbatie, verlegenheid, verwikkeling, wanorde, warboel, wirwar verwaten - aanmatigend, ijdel, opgeblazen, verwaterd - flauw, ontaard, slap, verslapt verwateren – aanlengen verwedden - vergokken verweer – afweer, defensie, protest, riposte, tegenkanting, tegenstand, tegenweer, verdediging, verzet, weerstand verweerd = aangetast, brokkelig, gebruind verweerschrift – apologie, repliek verweken - smelten verwekken = aanzetten, genereren, opwekken, prikkelen, stichten, telen, teweegbrengen, veroorzaken verwelf - boog verwelken – aftakelen, verdorren, verflensen, verleppen verwelkomen – begroeten verwelkt – dor, verdord verwend = bedorven verwennen – bederven, vergallen, vertroetelen verwensen = verdoemen, vervloeken verwensing = anathema, maledictie, verdoeming, vervloeking, vloek verwenst = ellendig, vervloekt verwereldlijken = saeculariseren verwereldlijking - saecularisering, saecularisatie verweren – aanvreten, verdedigen verwering = erosie verwerkelijken = realiseren verwerken - verteren verwerktuiglijking = mechanisatie verwerpen = afkeuren, afwijzen, rejecteren, veroordelen, verstoten, wegstoten, weigeren verwerpelijk – afkeurenswardig, gemeen, min, recusabel, slecht verwerping – recusatie, veto verwerven - aantrekken, aanwinnen, bedingen, behalen, bekomen, ontvangen, oogsten, verdienen, verkrijgen, winnen verwerving - aanwinning verwezen = beteuterd, ontdaan, onthutst, verschrikt, verslagen verwezene - veroordeelde verwezenlijken = realiseren verwezenlijking = realisatie verwezenlijkt = gerealiseerd verwijder u = ga verwijderd = afgelegen, tele, uiterst, ver, verdrongen verwijderdheid - verte verwijderen – afscheiden, afzonderen, ecarteren, eclipseren, elimineren, heengaan, ontzetten, opruimen, slopen, uitblazen, uitdrukken, uitvegen, verplaatsen, vervreemden, weggaan, wegnemen, wijken verwijderen van oude verf - decaperen verwijdering = ablatie, afstand, dilatatie, distantie, eliminatie, ontslag, remotie, uitzetting, verkoeling verwijdering uit betrekking = ontslag verwijfd = onmannelijk, vervrouwelijkt, verwekelijkt verwijl = uitstel, vertraging verijlen – pozen, vertoeven verwijt – aantijging, afkeuring, blaam, gisping, berisping, klacht, protest verwijten – afkeuren, berispen, gispen, laken, reprocheren, wroegen verwijzen – doorsturen, refereren, verbannen verwijzen naar - refereren verwijzing = refereren, referte, renvooi verwijzingsteken - asterisk, renvooiteken verwikkeling = complicatie, geschil, imbroglio, implicatie, kwestie, moeilijkheid, plot verwilderd – bandeloos, haveloos, ordeloos, tuchteloos, verward, woest verwisselbaar = commutatief verwisselen – aflossen, (com)muteren, mangelen, (om)ruilen, overstappen, veranderen, verruilen verwisseling = changement, conversie, mutatie, omruil, omzetting, (om)ruil, verruiling verwittigen = berichten, informereninlichten, mededelen, meedelen, waarschuwen verwittiging = mededeling, kennisgeving, tijding verwoed – bezeten, fel, fervent, hartstochtelijk, hevig, razend, vurig verwoedheid – drift, ferventie, nijd, woede verwoest = vernield verwoeste stad = Sodom, Gomorra verwoeste stad in Duitsland = Dresden verwoeste stad in Frankrijk = Ouradour . verwoeste stad in Italië = Pompeji verwoeste stad in Japan = Hirosjima, Nagasaki, Osaka verwoesten – omverhalen, ravageren, ruineren, teisteren, verbreken, verdelgen, vernielen, vernietigen verwoestend – destructief, funest, verdelgend, vernielend, vernietigend verwoester = vandaal, vernieler, vernietiger verwoesting – ravage, ruïne, vernieling verwoesting door vuur - brand verwonden – bezeren, blesseren, kwellen, kwetsen, pijnigen, snijden, toetakelen verwonderd – benieuwd, bevreemd, verbaasd verwonderen – bevreemden, ontstellen, opkijken, verbazen, verbluffen, verrassen verwondering - opzien, verbazing, verrassing verwonderlijk - verbaz(ingwekk)end, vreemd,zongerling verwonding – blessure, breuk, fractuur, kwetsuur, letsel, schaafwond, schram, sne(d)e, trauma, wond(e) verwoorden – uitdrukken verwoording - uitdrukking verworden = bederven, degenereren, gedegenereerd, ontaard, ontaarden verwording – bederf, corruptie, degeneratie, ontaarding, verbastering verworpeling = ellendige, outcast, paria, uitgestotene, verstotene verworpen = abject, laag, snood, verachtelijk verworven – verkregen verworven bedrevenheid – techniek verworvenheid - bezit verwrikken – stukmaken, verdraaien, verstuiken, verrekken verwrongen – misvormd, scheluw, verdraaid verwulf – gehemelte, gewelf verwurgen - kelen very important person = v.i.p. verzacht – gematigd, getemperd verzachten = lenigen, matigen, mitigeren, ontharden, palliëren, plengen, stillen, temperen, verlichten, verminderen verzachtend = eufemistisch, lenigend, stillend, troostend, verminderend verzachtend middel - temperans verzachtende uitdrukking = eufemisme verzachting = leniging, mitigatie, relaxatie, soelaas, troost, verlichting, vermindering verzadigd = tevreden, tevree, voldaan, voorzien, zat verzadigde koolwaterstof - octaar verzadigde vetten = cacaoboter, kokosvet, melkvet, reuzel, rundvet verzadigen – lessen, satueren, voorzien verzadiging = bekomst, saturatie, satisfactie verzaken – (ver)loochenen verzaker - afvalige, ontrouwe verzaking = afval, ontrouw, renonce verzaking van kleur - renonce verzakken = inzakken, verzinken, wegzakken, wegzinken verzakken van orgaan - ptosis verzakking = prolaps verzamelaar - collectioneur verzamelaar van boeken = bibliofiel, bibliomaan verzamelaar van eikenschors = eker verzamelaar van grammofoonplaten = discofiel verzamelaar van lucifermerken - filumist verzamelaar van oude voorwerpen - antiquair verzamelaar van postzegels = filatelist verzamelaar van sprookjes = Grimme verzamelboek = album, atlas, fotoalbum, herbarium verzamelboek van kaarten – atlas verzameld - samen verzamelen – aantreden, bijeenbrengen, bundelen, collecteren, collectioneren, inzamelen, lezen, oogsten, (op)garen, oppotten, rapen, sparen, stockerenvergaderen, vergaren, zamelen verzamelen van de te velde staande gewassen - oogsten verzameling = collectie, groep, klasse, massa, menigte, recueil verzameling boeken – bibliotheek verzameling boekwerken - omnibus verzameling bomen = arboretum, bos, jungle, oerwoud, rimboe, woud verzameling bijbelverklaringen - catenen verzameling foto's = fotoalbum verzameling gelijksoortige elementen = klasse verzameling gelijksoortige voorwerpen = serie verzameling geschriften = archief verzameling huizen – blok, buurt, wijk verzameling instrumenten = instrumentarium verzameling kunstwerken = museum verzameling levende wilde dieren - menagerie verzameling officiële stukken – dossier verzameling paarden - renstal verzameling planten = herbarium verzameling processtukken = dossier verzameling sagen = Edda verzameling schepen – armada, eskader, konvooi, vloot verzameling van bronwater = welput verzameling van gedroogde bladeren = herbarium verzameling van gewas = oogst verzameling van mensen - volk verzamelnaam - collectivum verzamelplaats = vergaarbak verzamelplaats van bronwater – welput verzamelsein - appel verzamelwoede van boeken = bibliomanie verzamelwoord = verzamelnaam verzanden = doodlopen verzanding – aanslibbing verzegelde rem - noodrem verzegelen - cacheteren, dichtlakken, loden verzeggen = beloven, bespreken, toezeggen verzeild raken - belanden verzeilen = meegaan, vergezellen verzekeraar - assuradeur verzekerd = geassureerd, overtuigd, vast, zeker verzekerde bewaring - hechtenis verzekeren = assureren, beloven, betuigen, beveiligen, bevestigen, bezweren, garanderen, hoeden, secureren, vastzetten, verklaren, zweren verzekering = assertie, assurantie, beslag, garantie, hechtenis, polis, verpanding, zekerheid verzekeringsbewijs = polis verzekeringsbrief = polis verzekeringsdeskundige = actuaris verzekeringsvorm = lijfrente verzellen - meegaan, verzellen verzen maken = dichten, limmen, rijmen verzenboek = liederboek, liederen(bundel) verzenden = expediëren, opsturen, versturen, wegzenden verzenden per post – ver(sturen) verzender = expediteur verzender van goederen – bode, expediteur, vrachtrijder verzending = afzending, expeditie verzending van goederen - expeditie verzending van post - postverkeer verzendkosten – briefkosten, port, porto, vracht verzenen (bijbels) = hielen verzengen = beschadigen, branden, schroeien verzenijmer = rijmelaar verzen maken – dichten, rijmelen, rijmen verzenmaker = dichter, liedjesschrijver, poëet, rederijker, rijmelaar, rijmer verzenreeks - tirade verzet = afleiding, muiterij, ontspanning, onwil, oppositie, oproer, opstand, protest, recreatie, resistentie, tegenkanting, tegenspraak, tegenstand, tegenweer, vermaak, verpozing, vertier, verweer, weerstand verzet aantekenen = protesteren, verweren verzetaantekening = protest verzet in dienst - insubordinatie verzetje – afleiding, bezigheid, pretje, uitje, uitstapje verzetsbeweging – illegaliteit verzetsman – partizaan verzetsstrijder - partizaan verzetten = ontspannen, protesteren, rebelleren, tegenstreven, uitstellen, verbeuren, verdedigen, verdrijven, vergeten, verkassen, verplaatsen, verschuiven, verweren verzieden - verkoken verzieken - bederven, frustreren verzien = vergissen, voorbijzien verziend = hypermetroop, hyperopie, presbyoop verziendheid - hypermetropie, presbyopie verzikten - verzouten verzilverd koper - pleet berzilverd metaal - plate, pleet verzinken = galvaniseren, vergaan, wegzinken verzinnebeelden = symboliseren verzinnebeelding = symbolisering verzinnen – be(denken), fantaseren, fingeren, nadenken, uitbroeden, uitdenken, uitpeinzen, uitvinden, veinzen, verdichten, voorwenden verzinsel – bedenksel, fabel, leugen, praatje, smoes, sprookje, uitvlucht, verdichtsel, verhaal, voorwendsel verzinsels opdissen - fabelen, fabuleren verzoek –aanmaning, aanvraag, aanzoek, bede, bee, invitatie, petitie, request, uitnodiging, vraag verzoeken – aanvragen, bekoren, beproeven, bidden, inroepen, noden, smeken, sommeren, tarten, uitdagen, uitnodigen, verleiden, vragen verzoeken te komen - nodigen verzoeker = adressant, duivel, requestrant, satan, suppliant, verleider, vrager verzoeking - bekoring, kwelling, temptatie, verleiding verzoek om antwoord - vraag verzoek om inlichtingen - interpellatie verzoekschrift = adres, petitie, petitionement, request verzoenen = conciliëren, goedmaken, herenen, herenigen, raccorderen verzoenend = conciliant, irenisch, sussend verzoener = redder, heiland verzoening – hereniging, reconciliatie verzoeningsdood – zoendood verzoeten – verzachten verzoetingsmiddel – honing, sacharine, stroop, sucrosesuiker, verzonnen = bedacht, denkbeeldig, fictief, vals, verdicht verzonnen krantenbericht = carnard verzorgd = gesoigneerd, keurig, net(jes) verzorgen – bedienen, behandelen, behartigen, beheren, bekostigen, helpen, hoeden, koesteren, kweken, onderhouden, opletten, oppassen, stalen, sterken, steunen, toezien, verplegen, waken verzorger = oppasser, ouder, soigneur, verpleger, voogd verzorger van een uitstalkast - etaleur verzorger van etalage – decorateur, etaleur verzorger van licht op toneel = lampenist verzorger van rekwisieten = inspiciënt verzorgers = ouders, voogden verzorging – onderhoud, oppas verzorging van de handen = manicure verzorging van de voeten = pedicure verzorging van zieken - verpleging verzorgingsdienst (mil.) = intendance verzorgster = baker, moeder, verpleegster verzot – dol, idolaat, verkikkerd, verlekkerd, verliefd verzot op = dol,gesteld verzotheid = manie, rage, verslaafdheid verzoute bodem = solonetz, solonchak verzouten = verzilten verzuchten = klagen, smachten, verlangen, wensen verzuchting = boutade, klacht, wens verzuim = mora, nalatigheid, omissie, uitstel, veronachtzaming verzuimachtig – nalatig, onachtzaam, slordig verzuimen = nalaten, omitteren, spijbelen, vergeten, verletten, veronachtzamen, verwaarlozen, wegblijven verzuimen van school = spijbelen verzuim goedmaken – boeten verzuim van werk – verlet verzuipen - verdrinken verzuren – bederven, vergallen, veronaangenamen verzuurde grond = kattenklei, podsol verzuurde melk = yoghurt verzwaard zijden weefsel - taf, taft, taffetas verzwaarde handstaven = halters verzwageren = parenteren, vermaagschappen verzwakken – aftakelen, ondermijnenontaarden, verbleken, vervallen verzwakking – inzinking, uitputting verzwakt – getemperd, uitgeput verzwaren – aandikken, verergeren (straf),versterken (dijk), verzwarend = verergerend verzwaring – aggravatie, ballast verzwelgen – absorberen, doorlaten, inslikken, verslinden, opeten, opslokken, verorberen verzwering = abces, negenoog, steenpuist, ulceratie, verettering verzwinden = verdwijnen, weggaan verzwijgen = geheimhouden, stilhouden, stilzwijgen, verbergen verzwijnen = verliederlijken verzwikken = verrekken, verstuiken verzwinden – verdwijnen, weggaan vesper = avondgebed, namiddagdienst, vesperklok verperbeeld - pietà vest - gilet, stadsgracht, wal Vesta, priesteres van - Vestale veste – burcht, stads(gracht), stadswal, vestingmuur, vestingstad vesten = bepalen, bouwen, funderen, gronden, trekken, vastmaken Vesterälen, een der - Andöy, Hindöy, Langöy vestiaire = garderobe, klerenbewaarplaats vestibule = hal, lobby, voor(portaal) vestigen = bouwen, gronden, ne(d)erzetten, oprichten, settelen, stichten, vaststellen vestiging = kolonie, nederzetting vestigingsplaats - zetel vesting = bastion, beteng, bolwerk, burcht, citadel, dijk, fort(ificatie), horst, kasteel, ravelijn, schans, slot, stelling, sterkte, stins, veste, (Arab.) kasba vesting op Arabisch schiereiland - Aden vestingmuren slechten = ontmantelen vestingmuur = veste vestingstad = Naarden, Coevorden, Steenwijk, Zaltbommel vestingtoren - rondeel vestingwal - enceinte vestingwerk – citadel, fort, lunet(te) bastille, wal vestje – gilet, hes vesuvuaan - indocraas vet = corpulent, dik, gezet, log, lijvig, ongel, reuzel, smeer, spek, talg, vruchtbaar, weldoorvoedwinstgevend, zwaarlijvig vet deel van melk = room vet, dierlijk - ongel, reuzel, talg vet en dik - lijvig vet van kokosnoten - palmine vet voor zalven – adeps verachtig - glibberig verbestanddeel - palmitine vetblad - pinguicula vetbuik - dikzak vetduiker - pinguin vete = geschil, haat, hekelo, onenigheid, onvrede, oorlog, ruzie, strijd, twist, vijandschap, (wraak)zucht, wrok veter – koort, lias, nestel, sim, snoer, veteraan = grombaard, oudgediende vetergaatje = malie veterinair = dierenarts, veearts, veeartsenijkundig veterloze lage schoen - slipper vetgans - pinguin vetgemeste jonge haan - kapoen vetgezwel - lipoom vetgans in Zuidpool - pinguin vetje = buitenkansje, profijt vetkanis = smeerpoets vetkruid = sedum vetlaag = spek vetlaag onder de huid van walvissen = blubber vetloog = zeeppoeder vetmuur - sagina vetplanten = agave, crassulaceeën, gateria, kalanchoë, sedum, sansevieria, succulenten veto – verbod, verwerping vetpot - smeerbus vetproduct - ghee vetpuistje - acne vetrijk – adipeus vetsoort – vaseline vetspiegel in bloed – cholesterol vette damp - smook vette deel van de melk – room vette etenswaar – spek vette mist - smog vette olie – traan vette rook - smook vette stof = smeer, talk vette vloeistof = olie, traan vettig – adineus, smerig, smoezelig, olieachtig vettig waswater = sop vettige aarde - bunzing, mergel vettige rook = smog, smook, walm vettige stof in beenderen = merg vettige substantie – smeer vetvoeren – mesten vetwormpje – meeëter vetzak - dikkerd vetzucht - adipositas, lipamotose, obesitas vetzuur - carbonzuur veulen - aquulus veulen van één winter - enter vexatie = afpersing, knevelarij, kwelling, plagerij vexeren = afpersen, foppen, grieven, hinderen, knevelen, kwellen, kwetsen vezel – dradje, fibril vezelachtig = fibrillair, fibreus vezelcancas – harrel vezelig – dradig, pezig vezelsteen - straalgips vezelstof = agal, akon, jute, katoen, kokos, manilla, neteldoek, sisal, touw, vlas vezelstof voor zakken - gonje vezels van de lontarpalm – palmyra vezels van een palm – raffia vezeltje – draadle pluis via = door, langs, over, per, weg via de mond - oraal via dolorosa – lijdensweg viaduct – wegbrug vibrafoon - xylofoon vibratie = trilling vibrato (muz.) = trillend, vibrerend vebratos - trilapparaat vibreren = beven, trembleren, trillen vicaris = hulppastoor, hulpprediker, plaatsvervanger vice = onder, waarnemend vice-president = ondervoorzitter vice versa = v.v. vicieus = rot, slecht, verdorven, verkeerd Victoria, hoofdstad van - Mebourne victorie - overwinning, zege victorieus - glorierijk victualiën = leeftocht, mondvoorraad vide = leegte, zie videotape - band videlicet = nl., vdt. videorecorder - ampex vidimatie - legalisatie vief – flink, kittig, kras, kwiek, kwik, levendig, levenslustig, opgewekt, vlug, wakker Vienne, hoofdstad van het Franse departement – poitiers vier - kwartet vierblad - eenbes vierdaagse - afstandmars vierdag = feestdag, gedenkdag, rustdag, vakantie vier geweren tegen elkaar gezet - rot vier weken voor Kerstmis = advent vierdaagse = afstandmars vierde - kwart vierde boek van Mozes = Numeri vierde deel - kwart vierde deel van een gulden - kwartje vierde deel van een jaar = kwartaal vierde deel van een tientje – knaak, rijksdaalder, riks vierde deel van een uur – kwartier vierde jaargetijde - winter vierde letter van het Griekse alfabet - delta vierde maag van herkauwers = leb vierde maand = april vierde naamval = accusatief vierde planeet van ons zonnestelsel = Mars vierde snaar van een viool - cantino vierde stand = arbeiders, proletariaat, volk vierde ten - quarto vierde zondag in de vasten = Laetare vierde zoon van Jakob = Juda vieren – celebreren, feester, gedenken, heiligen, herdenken, huldigen, loslaten, toegeven, vereren vierendeel = kwart, verrel, vierel vierendelen = kwartileren vierentwintig uur = dag, etmaal vierhandig zoogdier = aap vierhoek = rechthoek, ruit, trapezium, vierkant vierhoek, ongelijkzijdig - trapezium vierhoekig = quadrangulair vierhoofdig - quadruceps viering – celebratie, feest viering van heuglijk feit = feest, herdenking, jubileum, lustrum, verjaardag vier kaarten - kwartet vierkant - carré, kwadraat, quardratuur, rechthoek, vierhoek vierkant visnet = totebel vierkante decameter = are vierkante gebakken steen = tegel vierkante hectometer = hectare vierkante kist = bak vierkante meter = centiare vierkant getuigd schip met drie of meer masten - fregat, volschip vierkant getuigd schip met twee masten - brik vierkante lineaal - kariet vierkante tegels plaveien, met - careren vierkante zuil - ante, pilaster vierkruit – wrangwortel vier personen - kwartet vierregelig gedicht - copla, kwatrijn, pantoen vierschaar = rechtbank vierschaar spannen = rechtspreken vierspan in het oude Rome en Griekenland = quadriga viersprong = kruising, kruispunt, kruisweg vierstemmig zangstuk = kwartet viersyllabig = vierlettergrepig viertal = kwartet viertijd = feesttijd, rusttijd, vakantie viervlak = tetraëder viervoeter = dog, gazel, geit, kameel, hond, kameel, kat, koe, leeuw, muis, olifant, ooi, paard, rat, ros, rund, schaap, stier, tapir, tijger viervorst = Herodes, tetrarch viervoudig - quadrupel vier weken voor Kertmis – Advent vierwielige koets - landauwer vierwielig voertuig (Ind.) - palankijn vies – duf, goor, goig, kieskeurig, kledderig, maltentig, muf, ongewassen, onhygienisch, onkuis, onrein, onsmakelijk, onzindelijk, schunnig, smerig, smoezelig, vulgair, vuil, vuns, vunzig, walgelijk, zedeloos vies bij – pienter vies persoon – smeerlap,vetlap vies ruiken - stinken vies servies - afwas, vaat vies slordig - vuns viespeuk = smeerlap, smeerpoets, viezerik,vuilik Vietnam, haven in Noord - Haifong Vietnam, haven in Zuid - Dalat, Hué, Nhatrang Vietnam, hoofdstad van Noord - Hanoi Vietnam, hoofdstad van Zuid - Saigon Vietnam, munt in Noord = dong Vietnam, munt in Zuid - piaster Vietnam, rivier in - Me-kong vieze geur - stank vieze lap = slet, tod vieze nevel – smog vieze rommel – knoeiboel, troep vieze vrouw - del viezerd – morsepot, smeerlap, viezerik viezerik – lellebel, onterik, onterik, smeerkees, smiecht, viespeuk, viezerd, vuilik viezevazen - grillen, kuren vigilant – waakzaam, wakker vigileren – loeren, overleggen, prakkiseren, verzinnen vigeren = gelden vigeur - geldigheid, kracht, werking vigilant = alert, waakzaam, wakker vignet – betaalzegel, boekversiering, plakstrookjesluitzegel, sticker, versiering vigorosisch - vulgairisch vigoroso (muz.) = krachtig, vurig vijand – antagonist, belager, opposant, tegenspeler, tegenstander, tegenstrever, vervolger vijand der Asen = Loki vijand van de materie = idealist vijand van het jodendom = antisemiet vijandelijke inval = invasie, raid vijandelijkheden - strijd vijandig – afkerig, afwijzend, agressief, boosaardig, haatdragend, hatelijk, hostiel, kil, koud, kwaadwillig, liefdeloos, onaardig, onenig, onvriendelijk, opstandig, toornig vijandige opstelling - confrontatie vijandigheid - hostiliteit vijandschap = haat, odium, rivaliteit, vete, wrok vijf boeken, van Mozes – pentateug vijf cent - stuiver vijf (voorvoegsel) = penta vijf jaar = lustrum vijfde boek van Mozes = Deuteronomium vijfde koorstem - vagens vijfde noot = sol, g vijfde teken in de dierenriem = Leo, leeuw vijfde toon - quint vijfde zondag na pasen – Rogate vijfdelig = penta vijfdelig versje = limerick vijfentwintig cent - kwartje vijfhoek – pentagoon, vijfkant vijfhoekig gebouw - pentagon vijfhonderd vel papier = riem vijfjarig tijdvak – lustrum vijfjarig feest - lustrum vijfkamp – meerkamp, pentatlon vijfkant – vijfhoek vijf ons – pond vijf personen - kwintet vijfpuntige ster – pentagram vijfregelig versje - limerick vijfsnarig muziekinstrument - pentafoon vijfstemmig muziekstuk = kwintet vijftallig - pentameer vijftiende dag van de maand (latijn) = idus vijftien minuten - kwartier vijftig punten in tennispartij = set vijfvlak = pentaëder vijgachtig - ficoïd vijgenboom = ficus, waringin vijgeboomsoort - banyan vijgenwortel – speenkruid vijfpuist - fijt vijl = rasp, rattenstaart vijlen = beschaven, bijwerken, gladmaken, polijsten, raspen vijver – bassin, kolk, kom, meertje, plas, poel vijver aan het strand = etang vijvernimfen = hyaden vijzel – dommekracht, krik, mortier, stamper, stampvat, tonmolen vijzelen = opheffen, opkrikken, opwinden, verheffen Viking - Noorman vilder - koudslachter vilein = boosaardig, gemeen, infaam, laag, vals, venijnig villa = buitenhuis, herenhuis, landhuis, woonhuis villen - stropen vilt = kastoor viltbereider - vilter vilten rouwhoed = huilebalk viltkruid – filago viltzeil – balatum vommen - opstapelen vin = bloedvin, vleem vinarmigen - duivelvissen, padiculati vinden - aanboren, aantreffen, achten, bedenken, bespeuren, gewaarworden, ontdekken, ontwaren, oordelen, opsporen, uitdenken, zien vinder = ontdekker, zie ook: uitvinder vindicatie = terugvordering, wraakneming, wreking vindicatief = straffend,wraakzuchtig vindiceren = opeisen, straffen, terugvorderen, wreken vinding = inventie, ontdekking, trouvaille, uitvinding, vondst vindingrijk = begaafd, geniaal, industrieus, ingenieus, inventief, origineel, slim, vernuftig vindt men in een turnzaal - rek vindplaats van aardgas = Noordzeeplat, Slochteren vindplaats van olie = Bakoe vinduiker - pinguin vinger = fikken, duim, pink, tengel vingerafdrukken, onderzoek van - dactyloscopie vingeralfabet = doofstommenalfabet vingerbeentje – koot(je), knokkel vingerdeel – kootje, nagel vingerdier - knaagmaki vingerdoekje - servetje vingergewricht = kneukel, knokkel, knook vingergras - panicum vingerhoed - cl. vingerhoedskruid - digitalis vingerkap = vingerling vingerpluim - kamgras vingers = fikken, tengels vingersspraak - dactylologie vingertaal der doofstommen - chirologie, dactylogie vingerwijzing – hint, teken, wenk vingerzetting = applicatuur, greep, manito vink - appelvink, barnsijs, boekvink, distelvink, fratertje, geelgors, gors, goudvink, groenvink, haakbek, huismus, kanarie, kardinaal, keep, kneu, kruisbek, mus, ortvlaan, platbek, putter, rietgors, rijstvogel, ringmus, sneeuwgors, sijsje, wevervogel vinkachtigen – fringillidae vinkachtige vogel – gors, mus, putter, sijs vinken - loeren vinkenbijter - klapekster vinkenbijtertje - tjiftjaf vinkendief – blauwvalk, sperwer, stiervalk vinkenpezer - zakkenroller vinkenvalk - sperwer vinkenvanger - vinker vinkenzaad - neslia vinkoorde - liguster, maagdenpalm vinnig – actief, begerig, bijtend, bits, bijtend, driftig, fel, ferm, fiks, garstig, giftig, gortig, hanig, hatelijk, hevig, kattig, kittig, knorrig, kras, nijdig, pinnig, scherp, snedig, snerpend, snibbig, spits, stekelig, stekend, tuk, verbeten, vlug, vurig, wakker vinnig meisje = kattekop vinnige klap = knal, pets vinnigheid = bitsheid, felheid, garstigheid, kattigheid, snibbigheid vinnig of bits – venijnig vinnig spreken - snibben vinpotigen - pinnipedia vinvis - bultrug vinylcyamide - acrylnitril vinvoetige = (pinnipedes) walrus, zeebeer, zeehond, zeeleeuw vinworm - pijlworm violacee - viola, viool(tje) viola da braccla = altviool viola da gamba = knieviool, knievedel violatie = ontheiliging, schending, verkrachting violenboom - ahorn, esdoorn violent = fel, gewelddadig, heftig, hevig, onstuimig violentie = hevigheid violeren = aantasten, onteren, schenden, verkrachten violet – paars violetachtige kleur - magenta violier – flier, lakooi, matthiola violist = altist, bassist, cellist, strijker, vioolspeler violoncel = cello, gamba, knieviool viool = accorda, alt, bas, cello, fiedel, gamba, rebab, vedel, veel, (lat.) viola viool – Cremona, Strandivarius viooloachtigen - violaceeën vioolbas = contrabas vioolbouwer = Amati, Guarneri; Stradivarius viool, eerste - uitblinker vioolhars = colofonium, spiegelhars vioolkam = chevalet viool, Keltische - crouth, crwth vioolkrasser = zager vioolonderdeel = achterblad, bovenblad, hals, kam, knop, krul, snaar, staartstuk, stapel, stok, toets vioolsnaarmateriaal – kattendarm vioolspelen – fiedelen, strijken, vedelen vioolspeler – strijker, violist viooltje = pensée vioolvis - pakhaai, schoorhaai virage = bocht, zwenking virago- helleveeg, manwijf virginaal - maagdelijk Virginia, hoofdstad van - Richmond virginiteit – maagdelijkheid, zuiverheid virgo = maagd viriel = mannelijk, manhaftig, manmoedig viriliteit = forsheid, mannelijkheid Viroenga-bergen, vulkaan in de - Harisimbi, Kahinga, Moehavoera, Nikana, Niragongo, Nyamlagira, Sabinio, Visoke virtualitr - potentieel virtueel – denkbeeldig virtuoos - meesterlijk virtuositeit = meesterschap virulent = aanstekend, fel, heftig, kwaadaardig, onstuimig, venijnig, vinnig virus – smetstof, ziektekiem virusziekte - pokken vis – ichthus visaas - pier vis-a-vis = tegenover vis/ondermaatse = put visachtig dier = prik visafslag = visverkoop visafval - graten, grellen visarend = eendendoder, zeeadelaar visbak = bun, kaar visbeen = graat visbewaarplaats - been, beun, kaar visbewerker – kaker vosboot - logger visbun = kaar viscollege = hengelaarsvereniging viscositeit = kleverigheid, lijmigheid visdeel = graat, kieuw, schubbe, staart, vin vis der Noordzee - meun visdiefje - splitstaart visduivel = meerval vis (dwarsbenige kraakbeen) - rog vis en vogel - griet viseerder - rooimeester, ijker viseerstok - peilstok viseren = beogen, mikken, nazien, peilen, roeien, streven, tekenen viseter – aalscholver, kat, otter, pelikaan, poes, reiger, rob, ijsvogel vis, fossiele – anaspis visfuik - sero visgerecht = kaviaar visgerei = aas, dobber, fuik, haak, hengel, leefnet, molen, net, reel, sim, snoer, totebel, tuig, vislijn visgerei voor paling – fuik visglas - aquarium vishaak = angel vishagedis - ichthyosaurus vishal – vismarkt vishok - kee vishuid = schubben visibel = duidelijk, gereed, waarneembaar, zichtbaar visie = inzage, inzicht, kijk, mening, oordeel, opinie, optiek, overtuiging, zicht, zienswijze visingewand = beuling, gel, grom visioen = droombeeld, gezicht, hersenschim, illusie, schim, utopie, verschijning visionair = ziener visitatie - controle, inspectie, onderzoek visite = aanloop, bezoek, gasten, loge visitekamer - salon visiteren – bezoeken, inspecteren, onderzoeken visiteur = bezoeker, onderzoeker visje – bliek, pos, sprot, spiering, stekelbaars, sterlet viskaar = beun, kaar, bun, visput viskenner - ipsoloog viskoper - vishandelaar viskorf met deksel = kanis viskotter = trawler, treiler viskuit – boks, kiet, kijt, roge viskunde – ichthyologie vislat – hengel(lat) vislijm - gelatine, vislijn = beug, sim, vissnoer visluis = caligus vismaag - rob visman = vishandelaar, visventer, visverkoper vismand - ben, benne, beun, bun, kaar, kanis, kriel, kubbe vismeeuw - kapmeeuw vismijn – visafslag vismolen - reel visnet - beug, foezel, fuik, haam, ink, kor, kruisnet, kuil, leefnet, puit, schrobnet, tiras, totebel, trawl, treil, vleet, vleug, zegen visolie = levertraan, traan visotter, kleine Amerikaanse – nerts visplaats - stek visprodukt = olie, traan, vismeel visrijgpen – speet visrijke stek - leg visrokerij – hang vis schoonmaken - lubben visschubuitslag = ichtyosis vissen - hengelen, pisces vissen - 3 aal, bot, gul, mul, ork, pos, rog 4 alft, amia, avel, barm, blei, bolk, boto, dors, elft, fint, tint, geep, gent, geut, gruw, gulk, haai, hake, hars, hors, huso, kaan, krit, kwab, lauw, leng, lomp, louw, lump, meun, orfe, orka, plas, pols, poon, post, prik, puit, ruis, sako, slei, tink, tong, vint, wind, zalm 5 alver, baars, bliek, braam, dogge, forel, govie, griet, gront, grunt, guppy, lodde, magge, manta, melet, plaat, schar, schol, schot, smelt, sneep, snoek, sprot, steu, tonijn, vleet, voorn, winde, zeelt 6 aalbot, aalpad, ashaai, bakaal, barbot, bokkem, boniet, brasem, dikkop, dogger, dorade, fijnkop, gander, harder, haring, karper, kataal, katvis, koloog, lebaal, lipvis, magaal, marene, meivis, milter, murene, pelser, pieper, pijlrog, pladijs, pollak, puikel, sander, sardijn, siluur, snaper, sneper, tarbot, tinker, vijlvis, wijting, wimber, witvis, zander, zeeaal, zeeaap, zeekat, zeepad, zeevos 7 aalkwab, aalpuit, adelvis, apekool, bandvis, barbeel, beefaal, beefrog, beefvis, beloega, blakvis, bokking, botskop, butskop, goudvis, grondel, grootje, haairog, heilbot, houting, hozebek, inktvis, kaalkop, kathaai, klimvis, klipvis, kolblei, kolfoog, koolvis, kwabaal, lamprei, lansvis, leervis, liervis, lintvis, longvis, maanvis, makreel, mastvis, meeraal, moeraal, puitaal, sardine, snotolf, sterlet, veelvin, weeraal, weervis, zaagvis, zandaal, zeehaan, zeepaap, zeeprik, zeesnip, zeewolf, zeilvis, zuigvis 8 albikoor, alvenaar, ansjovis, baarsvis, blindvis, bonetvis, bootskop, botervis, bruinvis, buikzalm, degenvis, draakvis, fluitbek, kleinvin, klompvis, knorhaan, kogelvis, kolbliek, kramprog, meerpoet, molenaar, naaldvis, negenoog, neushaai, ombervis, roofhaai, schelvis, slangaal, slijmprik, spiering, stootvis, toonhaai, tovervis, troeboek, vlagzalm, zandprik, zeebaars, zeedraak, zeeforel, zeenaald, zeesnoek, zeezeelt, zonnevis 9 aalpieper, abberdaan, arendsrog, beekforel, bootshaak, donderaal, donderpad, doopbaars, doornhaai, goudbaars, goudwinde, goudzeelt, hamerhaai, hesseling, hondshaai, hoogkijker, jonkervis, kabeljauw, klimbaars, koffervis, kongeraal, koolbaarskoraalvis, krimpzalm, landorium, meerforel, moddervis, nebbeling, nesteling, paddenvis, panharing, pieterman, rietvoorn, ruisvoorn, schieraal, serpeling, sidderaal, sidderrog, smeerling, speerhaai, springaal, stekeling, stekelrog, stekeltje, tongschar, visduivel, wentelaar, wimpelvis, wolfbaars, zalmforel, zeebanket, zeebrasem, zeeduivel, zeepaling, zilvervis, zuigervis, zwaardvis, zwaluwvis 10 aalgrondel, beekridder, bitterling, buisharing, driestaart, duivelsrog, goudkarper, grondeling, jakobszalm, klautervis, koningsvis, labberdaan, marsbanker, mensenhaai, noordkaper, panterhaai, reuzenhaai, rivierprok, snoekbaars, spiegelrog, spiegelvis, steenbaars, steenbijter, trommelvis, vaandrager, vlindervis, waterbaars, winterzalm, zeebarbeel, zeegrondel, zeelamprei, zeevlinder, zonnebaars 11 goudmakreel, harderwijker, koornaarvis, kroeskarper, lancetvisje, papegaaivis, schuttervis, steenkarper, stekelbaars 12 barometervis, boogschutter, gordelbrasem, kaaimansnoek, snijderssnoek, telescoopvis, zandspiering 13 adderszeenaald, loodsmannetje, maatjesharing, modderkruiper, riviergrondel schorpioenvis, siddermeerval, spiegelkarper, stekelmeerval, zeeschorpioen 14 harnasmannetje, regenboogforel, schelvisduivel 15 aristoteleshaai, bootsmansharing vissenbewaarplaats - bun, kaar visseneitjes – hom, kuit vissen op paling - peuren, poeren vissen, ster uit het sterrenbeeld - kaintain vissen, uit liefhebberij = sportvissen vissenleer = ichtyologie visser - beuger, hengelaar visser met beug = beuger vissersboot = blazer, bom, bons, botter, buis, drifter, hengst, hoeker, hoogaars, kotter, kwak, logger, pink, platboomd, pluiter, punter, schokker, smak, spankuiler, trawler, treiler vissersboot in de Middellandse Zee - tartane vissershoofddeksel - zuidwester vissersjas - bolkvanger visserslaars = hoos visserslatijn – bluf, grootspraak vissersmand - kanis visserij, grote – haringvangst vissnoer – sim, vislijn vissoep - bouillabaise visstand = visrijkdom vista = zicht, vertoon, gezicht visteelt, kunstmatige - piscicultuur vistuig = aas, alf, angel, bekklem, beug, breel, buidelnet, dobber, dogger, drijfnet, dwarskuil, fleur, fuik, gebbe, gooi, haak, haam, hengel, hoekwant, joon, kol, kom, kor, kuil, leefnet, peur, pier, reel, schepnet, silk, sim, sleepnet, smurrevaad, sneu, snoer, totebel, trawl, vishaak, vleet, weer, zeeg, zetlijn visueel - eidetisch visuil – oehoe visum - reispas visvaartuig – botter, kotter, logger, pink, schokker, trawler, treiler visvalk – visarend visverblijf – meer, rivier, sloot, vijver, water, zee viswater van de landheer = vroon viszaad = kult vita = leven vitaal = energiek, fris, krachtig, kras, levendig, levenskrachtig, levenslustig, lustig, opgewekt, sterk vitacee - vitis, wingerd, wijnstok vitaliebroeder - likedeler vitaliteit - levenskracht, levenslucht vitamine-A, ziekte door gebrek aan - nachtblindheid, xeroftalmie vitamine-B1 - aneurine vitamine-B1, ziekte door gebrek aan -beriberi vitamine-C, ziekte door gebrek aan - scheurbuik vitamine-D, ziekte door gebrek aan - rachitis vitamine-E, ziekte door gebrek aan - steriliteit vitamine gebrek – beriberi vitaminerijke olie – levertraan vitesse – snelheid, spoed vitlust = bedilzucht, vitterigheid vitlustig - laakziek vitrage – allover, gordijn vitragestof - filet vitrine = etalage, glasraam, uitstalkast, uitstalraam, winkelruit vitriool – sulfaat, zwavelzuur vitrioolsteen = kopersulfaat vitrioolzuur - zwavelzuur vitten = bedillen, chicaneren, hakkentakken, kibbelen, muggenziften, zeuren, ziften vitter = chicaneur, muggenzifter, neetoor vitterig – sikkeneurig, vitziek, wrevelig vitterij - chicane(s), muggezifterij vitusdans - chorea vitziek = sikkeneurig, vitterig vitziek mens = neetoor, zeurpiet vivace (muz.) = levendig, opgewekt vivaciteit = levendigheid, vrolijkheid, vlugheid vizier - helmklep, minister, richttoestel, staatsraad vizierkorrel - guido vizierliniaal = diopter vla – dessert, toetje vlaag = aanval, bevlieging, bui, luim, opwelling, regenbui, scheut, windstoot vlaag van eigenzinnigheid – gril, kuur vlaai - geul vlaak = zandbank, zandplaat, zandvlakte Vlaams = VI. Vlaams aardrijkskundige - Mercator, Ortelius Vlaams beeldhouwer - Anrion, Abeloos Vlaams beroep - stiel Vlaams componist - Barbé, Canis Vlaams dichter - Cami, Gezelle Vlaams dichteres - Bijns Vlaams schrijver = Boon, Claus, Conscience, Elschot, Gezelle, Gazelle, Gijsen, Lampo, Ostayen, Raes, Staes, Streuvels, Teirlinck, Timmermans, Walschap Vlaams woord voor... = zie Belgisch woord voor.. Vlaamse beiaardier = Nees Vlaamse gaai = broekekster, meerkol Vlaamse graaf/gravin - Arnulf, Boudewijn, Diederick, Jan, Filips, Gwijde, Johanna, Karel, Lodewijk, Margaretha, Maria, Robrecht, Willen Vlaamse herberg - estaminet Vlaamse koning, legendarische - Gambrinus Vlaamse leeuw - Klauwaert Vlaamse naam voor beroep - stiel Vlaamse schilder - 3 Cap 4 Baes, Bout, Lens 5 Baron, Bouts, David, Navez, Suvee 6 Matsijs, Rubens 7 Brouwer, Memlinc, Seghers, Teneirs, Wappers 8 Blondeel, Breughel, Jordaens, Oldevaere 9 Verhaghen vlag = banier, blazoen, drapeau, driekleur, dundoek, vaan(del), vendel, wimpel vlag die van de bovenste steng waalt = topstander vlaggendoek - dundoek vlaggenjongen - scheepsjongen vlaggenjonker - adelborst, vaandrig vlaggenman - aanvoerder, leider vlaggen met - pavoiseren, tooien vlaggenstok = mast, steng vlaggenstropjes = zuigers vlagletters van de Rotterdamse Loid - R.L. vlagletters van de Stoomvaartmij. Nederland - S.M.N. vlagofficier = schout bij-nacht, vice-admiraal vlag op de boeg – geus vlag op de bovenste steng - topstander vlagvoerder - leider, voorganger vlagzalm = es vlak = effen, egaal, gelijk, glad, horizontaal, plat vlak boven de achtersteven - spiegel vlak maken = effenen, egaliseren, evenen, gelijkmaken vlak van edelsteen = facet vlakaf = glad, plataf, rondweg vlakbank - schaafbank vlakbij = dichtbij, nabij, onmiddellijk vlakdruk - offset, steendruk vlakelastiek – gum vlak en effen – gelijk vlak en glad – egaal, strak vlak en recht - plat vlakgang - boeiplank vlakgom – gum, radeergom, stuf vlakheid - effenheid vlakhol = planconcaaf vlakke driehoeksmeting = trigonometrie vlakke landstreek = beemd, platteland, polder vlakke meetkunde = planimetrie vlakke schaal – plateel, schotel vlakken – effenen, reien, schaven, strekken vlakkruid – vlekkenkruid vlak land – veld, weide vlak langs – rakelings vlak maken – afvlakken, effenen, egaliseren, gelijkmaken, slechten, strekken vlakmaking - nivellering vlakte – pampa, steppe, veld vlaktemaat = a, are, acre, bunder, ca, centiare, gemet, ha, hectare, morgen, roe vlaktemaat (Eng.) = acre vlaktemaat (Fr.) = acre vlaktemaat in Japan = tan vlaktemeter = planimeter vlakte tussen bergen - dal vlakuit - gladaf vlakweg = ronduit vlam – aangebedene, ader, beminde, brand, geliefde, gloed, hartstocht, liefde, mist, nevel, pit, vuurtong, zee vlamaanslag = roet vlambloem = flox vlambek = (gas)brander Vlamingsgezinde – flamingant vlamhoutje - lucifer vlam in hout - ader, nerf, spiegel vlammen – begeren, branden, fikken, glanzen, gloeien, laaien, lichten, begeren, flikkeren, schitteren, stralen vlammend – blakend, flamboyant, fonkelend, gloeiend, laaiend, opvlammend vlammenorgel = pyrofoon vlammenspel – flakkeren vlammenzee = brand, vuurzee vlammetje – pit, vuurtje vlammig = vlamkleurig, gevlamd vlamoven = reverbeeroven vlampijpen - mavaroni vlamsijsje = kneutje vlas = linum, vlashaar, vlasvezels vlasaard – vlasakker vlasafval – he(d)e, lok vlasachtig - lichtblond vlasachtigen - linaceeën vlasafval = he(d)e, lok vlasakker - vlasaard vlasbaard – lafaard, melkbaard, melkmuil vlasband – vlij vlas bewerken = breken, hekelen, repelen, roten, zwingelen vlasbewerking = braken, hekelen, repelen, roten, zwingeling vlasbewerking - plaats voor... = roterij vlasbraak – knappe vlasbundel - rist vlaschaard = vlasaard, vlasakker vlaskam = hekel, repel, zwingel vlaskam met lange tanden = repel vlasleeuwenbek - linaria vlasleeuwerik - linaria vlasoogst – slijting vlassen – begeren, reikhalzenverlangen vlasstengel - herel vlaszaad = ippens, lijnzaad, revelaar vlaszaaier - hop vlecht = tres, mat, staart, streng, tisstaart, trens, wrong vlechten – strengelen, trenzen, weven vlechtwerk = gaas, frobelwerk, raster, rooster, vlechtsel vleermuis = bladneus, chiropterum, franjestaar, gladneus, grootoor, kalong, klapneus, langoor, nachthond, roezet, spekvleermuis, vampier, vroegvlieger vleermuis, staartloze - kalong vlees in gelei bereid - ballotine vlees van koe = rundvlees vlees van kokosnoot - kopra vleesachtige plant = artisjok vleesbereiden - braden vleesboom - myoma, myoom vleesbouillon - beeftea vleesetend = carnivoor vleesetende plant = drossera, zonnedauw vleeseter = carnivoor, roofdier vleesextract = bouillon, maggi vleessgebakje = pastei vleesgerecht – bacon, friecandel, galantine, hachee, ham, hoofdkaas, kebab, lamsbout, pastei, paté, poulet, ragout, reebout, rollade, rolpens, saté, slavink, tartaar, worst, zult vleesgerecht met uien - hachee vleesgezwel = kanker, sarcoma vleeshouwer = slager, beenhouwer vleeshouwerij – slagerij vlees in blik - cornetbeaf vleesketel = marmiet vleeskleur = inkarnaat vleeskruid - basilicum vleesmes = voorsnijmes vleesnat = bouillon, gelei, jus, lil, saus vlees op een stokje - sate vleespastei = paté, saté vleespen – brochette, spies vleesrol - rollade vleesrooster – barbecue, grill vleessap - jus vleessoort = bieflap, bief(stuk), cervelaat, chateaubriand, entrecote, fricandeau, gehakt, haas, ham, kalfspoulet, kalfsvlees, karbonade, klapstuk, kotelet, lamsvlees, lende, lever(worst), (met)worst, ossenhaas, ossentong, ossenworst, paarderookvlees, paardenvlees, pekelvlees, poulet, rollade, rolpens, rookvlees, rosbief, salami, schouderham, schouderkarbonade, spek, sucadelappen, tartaar, varkensvlees, worst vleesstuk = baklap, kotelet, rib vleesthee = beaftea vlees van de kokosnoot - kopra vleesvergiftiging - botulisme vleesvlieg = aasvlieg, bromvlieg vleeswaren – bacon, (bloed)worst, cervelaat, fric(andeau), ham, hoofdkaas, leverkaas, leverworst, metworst, pate, rosbief, rookvlees, salami, zult vleeswording = incarnatie, menswording vleet = haringnet, menigte, vlet vlegel – apenkop, belhamel, bengel, bink, blaag, deugniet, dorswerktuig, guit, kaffer, kinkel, kwajongen, lomperd, ondeugd, pummel, rakker, rekel, schoft, sloeber, smeerlap, snaak, snotneus, stakker, straatjongen, vlerk, vos vlegelachtig – baldadig, lomp, onbehouwen, onbeschoft vlegelachtigheid = baldadigheid, lompheid, onbehouwenheid vlegelen - dorsen vlegeljaren – puberteitsjaren vlegel of schavuit - bengel vleien – aanhalen, cojaleen, flemen, flikflooien, hielenlikken, kozen, likken, mooipraten, (pluim)strijken, smeren, soebatten, strelen, stroken, stroopsmeren vleiend – aanhalig, complimenteus, slijmerig, strelend, stroperig, zoet vleiende beleefdheid = compliment vleier = flemer, flikflooier, hielenlikker, hoveling, likkepot, mooiprater, ogendienaar, pluimstrijker, pracher, schoonprater, stroopsmeerder vleierig – aanhalig, flemerig vleierij – gefleem, liefdoenerij, mooipraterij, flikflooierij vleinaam = dot, engel, honnepon, koosnaam, lief(je), lieveling, mopje, schat(tebout), snoepje, snoes, troel, roetelnaam vlek = blaam, buurtschap, dorp, gehucht, klad, klodder, moet, negorij, plaats, plek, schande, smet, spat, spet, stip, veeg vlekje op de huid – moedervlek, sproet vlekkeloos – feilloos, helder, onberispelijk, onbesmet, onbevlekt, onbezoedeld, rein, schoon , smetteloos, smetvrij, wit, zuiver vlekkenkruid - galigaan, longkruid vlekkeloos vlekken = bevlekken, bezoedelen, kladden, smetten, spatten vlekkenwater = bleekwater, eau de javelle, tetra, tri vlek op dierenhuid - gremel vlek op gezicht – chloasma vlek op paardenhoofd – bles vlekvrij – smetteloos vlerk – arm, bengel, kinkel, kwajongen, lomperd, lummel, rakker, rekel, snaak, vlegel, vleugel, wiek, zwing vlerken – slieren vlerk of rekel - bengel vlerkprauw = karakor, korakora vlerk van een vogel - wiek vleselijk = lichamelijk, zinnelijk, bloedeigen vleselijkheid = zinnelijkheid vlet – reddingsboot vleug – glimp, voliere, vogelhuis vleugel = flank, piano, vlerk, wiek, zwing vleugel, inkorten van - kortwieken vleugelklep = aileron vleugellam = machteloos vleugelloos insekt = apterygotum, franjestaart, luis, rupsmot, springstart, suikergast, vlo vleugelman = flankeur vleugeltjesbloemachtigen - polygalaceeën vleugelvlies - pterygium vleugelvormig klavier - clavecimbel vleugje = poosje, stroompje, tijdje, tikje, tikkeltje, toets, veegje, zuchtje, zweem vleugelstoel = vleugelspil vlezig = corpulent, dik, gezet, mollig, rond vlezige rand - lip vliedberg = terp, vliedheuvel vlieden = ontvluchten, stromen, vermijden, vluchten, wijken vlieg – daas, horzel vlieg die haar eieren op vlees legt = aasvlieg vliegbereik = actieradius, radius vliegbewijs – brevet vliegbiljet - ticket vliegdekschip - carrier, vliegtuigmoederschip vliegen – fladderen, hollen, rennen, snellen, zweven vliegenboom - trosvogelkers vliegend = hangend, mobiel, vluchtig, wapperend vliegend dier = bij, insect, libellen, mug, vogel, vleermuis, vlieg, wesp vliegend diertje - vlieg vliegend fort = bommenwerper, oorlogsvliegtuig vliegend paard = Pegasus, Sleipnir vliegend vuur - springvuur, vonk vliegende blaadjes – loopmare vliegende dieren - vogels vliegende geest - ammoniak, vliegop vliegende hagedis - draak vliegende hond – kalong vliegende schotel - ufo vliegenier = aviateur, luchtvaarderpiloot, vlieger vliegenierster - aviatrice, pilote vliegenkleed - klamboe vliegenlarve = made vliegens = overhaast, vlug vliegensvlug – rap, snel, overhaast vliegenvanger - muscicapide vlieger = aviateur, piloot, vliegenier vliegerij = vliegsport, vliegwezen vliegkampschip = vliegdekschip vliegloods – hangar vliegmachine - vliegtuig vliegop - ammoniak vliegopname = luchtfoto vliegpost – luchtpost vliegreis – vlucht, luchtreis vliegroute – luchtlijn vliegtocht – luchtreis vliegtoestel - helicopter vliegtuig = biplane, boeing, caraveIle, corde, coccomet, constellation, convair, dakota, douglas, fellowship, fokker, friendship, helikopter, jet, jumbojet, kist, lancaster, mig, monoplane, starfighter, straaljager vliegtuigbestuurder - piloot, vliegenier vliegtuig kaper - luchtpiraat vliegtuig met één stel vleugels - eendekker vliegtuig mei twee stel vleugels - tweedekker vliegtuigloods = hangar vliegtuigmaatschappij = Aeroflot, A.F., Alitalia, Bea, Boac, K.L.M., Lufthansa, P.A.A., S.A.A., Sabena, S.A.S. vliegtuigmoederschip - vliegdekschip vliegtuigonderdeel = aileron, cabine, cockpit, hoogteroer, instrumentenbord, pantry, staart, vleugel vliegtuigraid = luchtaanval vliegtuigstuur – knuppel vliegtuigticket - reisbiljet vliegveld (Nederland) -basis = Beek, Eelde, Gilze-Rijen, Schiphol, Soesterberg, Terlet, Teuge, Twente, Valkenburg, Zestienhoven, Welschap vliegveld(kamp) - aerodroom(one), luchthaven vliegveld in Canada - Gander vliegveld van Barcelona = Muntadas vliegveld van Berlijn = Tempelhof vliegveld van Brussel = Melsbroek vliegveld van Boedapest = Ferihegy vliegveld van Genève = Cointrin vliegveld van Glasgow = Prestwick vliegveld van Hamburg = Fuhlsbuttel vliegveld van Keulen/Bonn = Wahn vliegveld van Kopenhagen = Kastrup vliegveld van Londen = Croydon, Heathrow vliegveld van Madrid = Barajas vliegveld van Milaan = Malpensa vliegveld van Moskou = Wnukowo vliegveld van München = Riem vliegveld van Oslo = Gardermoen vliegveld van Parijs = Orly, le Bourget vliegveld van Praag = Ruzyne vliegveld van Rome = Ciampino vliegveld van Rotterdam = Zestienhoven vliegveld van Stockholm = Arlanda vliegveld van Stuttgart = Echterdingen vliegveld van Wenen = Schwechat, Tulin, vliegveld van Zürich = Kloten vliegvereniging - aeroclub vliegwezen – aviatiek vliegwiel – drijfrad vliem – lancet, vlijm vliender - vlierboom vlier – moerasveen, sambucus vlierachtigen - caprifoliaceeën vlierbes – vlierbei vlierboom - vliender vliering – bergzolder, bovenzolder, rommelzolder vlierzwam - judasoor vlies – huid, membraan, pel, schil, vel vliesachtig - vellig vlies op bier - kaam vlies op melk – pastoorshemd, vel vlies op wijn = kaam, kaan, kaamsel, kim vlies over het oog - schel vliesheer = vliesridder vliesje - membraan, pel, vel(letje), waas vliesje van een zaadkorel - blees, blies vliesontleding = hymenotomie vliesvleugelig insekt = bosmier, bij, dar, galwesp, hommel, honingbij, ieme, imme, mier, mug, sluipwesp, vlieg, wesp, zandwesp vlieszaad - corispermum vliet = aa, beek, ee, kreek, rivier(tje), sloot, stroom, vaart, water vlieten = stromen, vloeien vliezig = doorschijnend, vliesachtig vliezige buis = ader vliezige zak – blaas vlij - vlasband vlijen = aanstaan, behagen, bevallen, neerleggen, passen, schikken, stapelen, voegen vlijend - bevallig vlijm – lancet, laatijzer, laatmes vlijmend = scherp, snerpend, snijdend vlijmscherpe spot = sarcasme vlijt = naarstigheid, ijver, werklust, werkzaamheid vlijtig – actief, arbeidzaam, bedrijvig, bezet, bezig, diligent, druk, ijverig, kwastig, levendig, naarstig, nijver, noest, ondernemend, snel, studieus, toegewijd, vlug, volhardend, werkzaam vlijtig actie voeren = ijveren vlijtig liesje = reuzenbalsemien, waterbalsemien vlijtige lize = reuzenbalsemien, waterbalsemien vlim - kafnaald vlinder = kapel, pepel, piepel, butterfly vlinderachtig = ongestadig, grillig, veranderlijk vlinderbloemen - papillionaten vlinderbloemige plant - 4 boon, brem, erwt, peul, soja 5 linze, wikke 6 acacia, ebinus, klaver, lupin 7 luzerne, lathyus, 8 tuinboon, zoethout 9 rolklaver, stalkruid 10 hazepootje, rupsklaver 11 akkerdistel, goudenregen vlinderdas = butterfly vlinderen = fladderen vlinderfase = nimf, pop, rups, tonnetje vlinderlarve = ringelrups, rups, spanrups vlinderpop = cocon vlindersoort - 3 mot, non, uil, vos 4 page 5 amata, argus, atlas, kapel, pepel, sfinx, witje 6 aglaja, anarta, apollo, aporia, atacus, dikkop, ridder, semele, slauil, uiltje 7 abraxas, amathes, aurelia, beeruil, nymfale, pagekop, pauwoog, plakker, procris, rietuil, scopula, selenia, spanner, spinner, zandoog 8 admiraal, angerona, atalanta, blauwtje, dagkapel, eekhoorn, gammauil, groentje, harlekijn, nachtuil, panvogel, perentak, perizoma, rietvink, saturnia, weeskind 9 avondrood, eikenpage, koevinkje, koolwitje, krakeling, landmeter, oranjetip, paramesia, parasemia, pijlstaart, reuzenuil, vijfwouter, wiewouter, zakdrager, hooibeestje 10 arguskapel, boterkapel, dagpauwoog, dagvlinder, distelvink, hopvlinder, huismoeder, kluizenaar, motvlinder, nonvlinder, ourapterix, pannenkoek, pistooltje, prachtbeer, rauwmantel, tauvlinder 11 agaatuiltje, beervlinder, bladvlinder, donsvlinder, hooibeestje, koningspage, nachtuiltje, rietboorder, schoenobius, vuurvlinder 12 nachtpauwoog, satijnvlinder, schoenlapper, snuitvlinder 13 jacobsvlinder, koningsmantel, marmervlinder, nommervlinder, nummervlinder, purpervlinder, 14 dambordvlinder, dennenpijlstaart 17 doodshoofdvlinder vlindertje – mot vlint – keisteen, veldklei, zwerfsteen vlo = springer vloed = getij, getijde, hoogwater, rivier, stroom, tij, vloeiing, volzee, waterloop vloedbord - vloeiplank vloedbos = mangrove bos vloedbranding - bore vloeddeur = sluisdeur vloedmerk = vloedlijn vloedplank – damplank, schutplant vloei – ankerhand, zijdepapier vloeibaar - dun, liquide, nat, viskeus, vloeiend vloeibaar gesteente - magma vloeibaar maken = smelten, verdunnen vloeibaar medicijn = drankje, siroop vloeibaar metaal - kwik vloeibaar pek = teer vloeibaar propaan = LPG vloeibaar vet = olie, oline vloeibaar voedsel = brij, lepelkost, pap, saus, slobber, soep, vla vloeibaarheid verliezen = stollen vloeibare brandstof = benzine, (diesel)olie, kerosineLPG, petroleum, stook(olie) vloeibare hars = terpentijn vloeibare mest - gier vloeibare stof = sop, vloeistof, vocht, water vloeibare teer - pek vloeibare zuurstof - lox vloeiblad – buvard, onderlegger vloeidrukker = blotter vloeien – druipen, lopen, sijpelen, spoelen, stromen, vlieten, zieden, zijgen vloeiend – gelijkmatig, gemakkelijk, liquide, ongedwongen, vlot vloeiend (muz.) = legato vloeiende klank - liquida vloeiing - fluor, fluxie vloeiklank - liquida vloeilijst - cimaas, ojief vloeiplank - vloedbord vloeispaat - calciumfloride, fluoriet vloeistof - fluïdum vloeistof = alsem, azijn, bloed, drank, edik, gal, inkt, kwik, lysol, melk, nattigheid, olie, pekel, sap, slaolie, spiritus, terpentijn, traan, vocht, water vloeistof scheppen - hozen vloeistof uit vlees gekookt = bouillon, extract vloeistof uit vruchten - sap vloeistof van sterke concentratie - essence vloeistof voor fotografie = fixeer vloeistof waarin vlees is gekookt - bouillon, nat vloeistofdeel = drop, droppel, drup, druppel vloeistofmaat, oude - aam vloeistofmengsel = emulsie vloek = anathema, ban, doem, godslastering, knoop, krachtterm, maladictie, ramp, straf, veroordeling, vervloeking, verwensing vloeken – briesen, foeteren, ketteren, lasteren, tieren, uitkafferen, uitvaren, verwensen vloekhout = kruishout vloekwoord = godslastering, verwensing vloer = basis, bodem, grond(vlak), onderkant vloer van planken = plankier vloer voor rolschaatsers = rink vloer voor schaatsers = ijs(baan) vloer voor wielrijden = piste, wielerbaan vloerbalk = estrik, plavuis vloerbalk = legger vloerbedekking = balatum, cocos, karpet, kleed, kokos, linoleum, loper, mat, parket, pers, stromat, tapijt, vinyl, vloerkleed, zeil vloerbedekking bij deur = deurmat vloerdeel = vloerplank vloeren = bedekken, bevloeren, neerslaan, tekkelen vloeren plaatsen - leggen vloerkleed = kàrpet, tapijt vloerkussen = poef vloerlijst – plint vloermat - kokosloper vloer met planken – plankier vloerplank - vloerdeel vloersteen - marmer, plavuis, tegel, tichel vloertegel = estrik, plavuis vloertje – bordes vloervarken – handstoffer, veger vloer voor rolschaatsen - rink vloer voor wielrijders - wielerbaan vloerzaad – koolzaad vloerzerk - schorre vloghaver = oot vlok – pluis vlokje – pluisje, plukje vlokken - sneeuwen vlokkenvlies – chorion vlokkig – ruig, vlossig vlokkig stof op bier = kaam vlokleurig = donkerbruin, puce vlokzijde = floretzijde vlonder – laadbrug, rooster, slootplank, stap, steg, steiger, vondel, vonder, waterstoep vlonder over water - bruggetje vlooien - aphaniptera, siphonaptera, uitpluizen vlooienkruid = gagel, pos, possem, post, pulicaia vloot = armada, marine, menigte, zeemacht vlootbasis - marinehaven vlootafdeling = eskader, smaldeel vlootje = bakje, kommetje vlootsteunpunt = vlootbasis vlootvoogd – admiraal vlos – dons, pluis, zijde vlossig – dradig, los, vlokkig vlossige zijde - pluis vlot = blits, drijvend, frank, gemakkelijk, gemoedelijk, gesmeerd, grif, haastig, hip, kwiek, licht, los, modern, onbelemmerd, ongedwongen, prompt, rap, snel, vaardig, vloeiend, vlug, vrijmoedig, vrolijk vloten – dobberen, drijven vlot en modern - hip vlotgras – glyceria vlotheid - reeheid vlothout = drijfhout vlotten – boteren, gelukken, drijven, opschieten vlottend = afwisselend, drijvend vlucht = koppel, loop, luchtreis, ontsnapping, ontvluchting, terugtocht, toom, uitbraak, uittocht, vaart, zwerm vlucht van Mohammed = Hegira vluchtberg - terp vluchteling - D.P, ontheemde, refugié, uitgewekene, vervolgde vluchten – afblazen, afnokken, deinzen, deserteren, drossen, inrukken, mijden, ontkomen, ontvluchten, ontwijken, opbreken, redden, uitwijken, vlieden, weglopen, wegsnellen, wijken vluchtend – wegsnellend, wijkend vluchthaven = noodhaven, toevluchtsoord, vluchtstrook vluchtheuvel = hil, terp, vliedberg, wierd vluchtig = dun, enpassant, etherisch, haastig, ijl, licht, losjes, losweg, nonchalant, oppervlakkig, snel, terloops, vergankelijk, vervliegend, voorbijbaand, zorgeloos vluchtig doorzien - inzien vluchtige notitie = aantekening, krabbel vluchtige stof – alcohol, amoniak, benzine, ether, gas, kamfer, lucht, tetra vluchtige tekening – schets vluchtige verliefdheid - flirt vluchtige vloeistof = alcohol, amoniak, benzine, ether, (kamfer)spiritus, tetra vluchtigjes – terloops vluchtig kijken – neuzen vluchtig lezen – inzien vluchtig overlezen - overzien vluchtoord – asiel, toevluchtsoord vluchtplaats = schuilplaats, toevlucht vluchtschans = reduit, redoute vluchtstrook – uitwijkplaats vluchtweg - nooduitgang vlug – actief - alert, alras, bedreven, behendig, bekwaam, bevattelijk, beweeglijk, bijdehand, cito, dra, fluks, gauw, gezwind, grif, haastig, handig, ijlings, kordaat, kwiek, levendig, naarstig, prompt, pront, rad, rap, rapide, ras, schielijk, snedig, snel, spoedig, vlijtig, vaardig, vlot, weldra, ijlings vlug (muz.) = allegro, presto vlug bewegelijk = agiel, mobiel vlug dier = aap, hagedis, kievit, kolibrie vlug en kwiek – vief vlug en rap - vlot vlug gaan = haasten, rennen, reppen, snellen, spoeden vlug lopen = benen, rennen, snellen, vliegen, ijlen vlug van bevatting = alert, kwiek, pienter, schrander, slim vlugge hap = snap vlugge snede - rip vlugheid = bevattelijkheid, radheid, rapiditeit, routine, snelheid, vaardigheid vlugschrift = brochure, folder, pamflet vlug schrijven – pennen vlug van begrip – alert, kwiek, pienter, schranderslim vlug verslijtend - sleets vlugzout - ammoniak, ammoniumcarbonaat vocaal = assonant, klinker vocabulair = woordenlijst, woordenschat vocabularium = woordenlijst vocatie = neiging, roeping vocht – nat(tigheid), neerslag, sap, vloeistof, water vocht aantrekkend = hygroscopisch vocht afscheiden = tranen, zweten vochtafvoerbuis – catheter, riool vocht bevattend = damp, doordrenkt, klam, klef, nat, sappig, vochtig vocht in de gewrichten - leewater vocht in de lucht = damp, nevel vocht innemen - drinken vocht uit de wond = bloed, etter, lymfe, pus vocht uittrekken – drogen vocht uit vruchten - sap vocht van de lever = gal vocht van een vrucht = sap vocht van het kaasmaken - hui, wei vochtblaasje – blaar, bobbel vochtdeel - druppel vochten = besprenkelen, betten, bevochtigen, natmaken vochtig - damp(ig), klam, nat(tig), vuns, vunzig vochtig aanvoelend - klam vochtig deeltje = drop, droppel, drup, druppel, spat, spetter vochtig en bedorven - muf vochtig en koud = kil, klam, rillerig vochtig grasland = dras, dries vochtig maken – besprenkelen, invochten vochtig voedsel - soep vochtig warm = benauwd, drukkend, klam, mouterig vochtige koude = kilte vochtige lucht = damp, dauw, mist, nevel vochtige plek = plas, poel vochtige vlek = druppel, spat, spet vochtige warmte - broei vochtigheid = klamheid, humiditeit, natheid, vocht vochtigheidsmeter = hygrometer vochtigheidsmeting = hygrometrie vochtmaat = aam, anker, centiliter, decaliter, deciliter, galon, hectoliter, kan, liter, maat(je), mililiter, okshoofd, pint, stoop vochtmeter - hydrograaf, hydrometer, hygroscoop vochtophoping in de borstholte - hydrothorax vochtuitstorting = exsudaat vocht verspreider - aerosol vochtvrij – dor, droog, kurkdroog vochtweger - aerometer, hydrometer vochtzuiger = exsiccator vod = flard, lap, lel, lomp, lor, palt, prul, tod, tondel, tonder vodden – lompen voddenboer - lorrenboer voddengoed = lorren, prulgoed voddenkoopman - tagrijn voddenkraam = prullaria, prullenkraam, prulwerk voddenman - lorrenboer voddenraper = lorrenboer, lorrenman vodderij = beuzelarij, lompen, prulwerk vodje – lapje vod of prul - lomp voeden = aankweken, koesteren, onderhouden, spijzigen, voederen, voeren, zogen voedend - voedzaam voeder = eten, foerage, voeding, voedsel, voer voederbak = krib, ruif, trog voederen – foerageren, kroppen, voeren voedergewas = aardappels, bieten, gras, haver, klaver, knollen, mais, spurrie voedergras – timothee voederkrib - ruif voederkuil – silo voederrek voor paarden - ruif voeder voor paarden - foerage voeding – eetwaar, eten, kost, leeftocht, levensonderhoud, menage, spijs, toevoer, voedsel, voer, voeder voeding van soldaten - menage voedingsbestanddeel = eiwit, koolhydraat, suiker, vet, vitamine, water, zetmeel, zout voedingsbodem = grond, substraat, teelaarde voedingsbodem voor bacterie - bouillon-agar, cultuurmedium voedingsgewas – gerst, haver, mais, rijst, rogge, tarwe voedingskanaal = aanvoerkanaal voedingsleer = bromatologie voedingsmiddel = aardappelen, appel, bonen, brood, ei, fruit, gort, graan, groente, ham, haring, kaas, melk, pap, pinda, puré, rats, rijst, snert, soep, spek, spijs, toast, vet, vis, vlees voedingsmiddel uit het merg van de palm – sago voedingsmiddel van meel - brood voedingsproces = spijsvertering voedingsregel = dieet, regime voedingsschema = dieet voedingsspecialist(e) - diëtist(e) voedingsstof = eiwit, koolhydraat, suiker, tapioca,vet, zetmeel voedingsstoornis = indigestie, constipatie, obstipatie voedingsvoorschrift – dieet voedingswaarde - calorie voedsel – 2 ei 3 ham, mik, pap, vis 4 bras, eten, gort, kaas, kost, melk, prak, rats, rijst, soep, spijs voer 5 appel bonen, brood, pinda, puree, snert, toast, vlees 6 haring, pieper 7 foerage, eetwaar, groente 8 mondkost, proviand 9 aardappel, leeftocht 11 bikkesement 12 mondvoorraad voedsel gebruiken – eten, nuttigen voedsel geven – voeden, voeren, voederen voedsel inladen = ravitailleren voedsel nuttigen = eten voedsel voor dieren = aardappelen, bieten, draf, gras, haksel, haver, hooi, klaver, maïs, pulp, spoeling, wostel, zaad voedsel voor vegetariër = soja(boon) voedsel zoeken = azen, jagen voedsel zoeken door wild - laveien voedselvergiftiging - botulisme voedselvoorziening - distributie, ravitaillering voedster = min, minne, moerhaas, moerkonijn, zoogster voedsterdochter = pleegdochter voedsterkind = pleegkind voedsterling der muzen = dichter voedster van Rebecca - Debora voedster van Zeus - Amalthea voedzaam – groeizaam, krachtig, machtig, nutritief, substantieel, voedend, voedzame drank = cacao, chocomel, melk voeg = groef, kalknaad, kier, las, naad, reet voege = manier, orde, schikking, trant, wijs voegen – aanpassen, aansluiten, beschikken, bestellen, betamen, inrichten, insluiten, overeenkomen, passen, regelen, schikken, verbinden, verschaffen voegijzer = dag, dagge, voegspijker voeglijk – betamelijk, gepast, passend voeg of torn – naad voegspijker – voegijzer voeg van mwtselwerk - kalknaad voegwoord = conjunctie voegwoord - 2 al, en, of, zo 3 als, dan, dat, eer, hoe, met 4 daar, maar, mits, naar, noch, toen, waar, want 5 aleer, alsof, edoch, gelijk, nadat, omdat, opdat, sinds, tenzij, zoals, zodat 6 alsook, echter, hoewel, immers, indien, sedert, terwijl, totdat, 7 behalve, evenals, hoezeer, vermits, voordat, wanneer 8 aangezien, alhoewel, alvorens, naarmate, ofschoon, teneinde 9 aangezien, vooraleer 10 naargelang 12 uitgezonderd voegwoord (Duits) = als, dann, dass, oder. ob. und voegwoord (Engels) = as, and, but, for, if, or, that voegwoord (Frans) = et, si, or, mais voegwoordelijk bijwoord – altans, bijgevolg, bovendien voegwoord oude stijl = bijaldien, edoch, ende, nademaal, tenware, vermits voegzaam - behoorlijk, betamelijk, dienstig, gepast, geschikt, oorbaar, passend voegzaamheid – gepastheid voei - moerkonijn voelbaar = duidelijk, klaar, merkbaar, palpabel, sensobel, tastbaar, waarneembaar, zonneklaar voelbaarheid = merkbaarheid, sensibiliteit voeldraad = tastorgaan, tentakel voelen = aanraken, bemerken, beseffen, betasten, gevoelen, gewaarworden, inzien, merken, snappen, tasten, vatten, waarnemen voeler - taster voelhoorn - antenne, (voel)spriet, tentakel voelhoorns uitsteken = aftasten, polsen, verkennen voeling – aanraking, bevoeling, contact voelorgaan = tastorgaan voelspriet – antenne, taster, tentakel, voeler, voelhoorn voelspriet van een insekt - taster voer = aas, eten, kost, voeder, voeding, voedsel, wagenvracht voerage = beestenvoer, foerage voerbak = bak, krib(be), ruif, trog voerbiet – beetwortel, mangel voerder – bestuutder, koetsier voeren = aanvoeren, bekleden, brengen, dragen, geleiden, hanteren, leiden, meevoeren, uitoefenen, vervoeren, voederen, uitoefenen voering = bekleedsel, binnenbekleding, binnenstof, vaar voeringstof - sanel(la), satinella voerkooi - ruif voerman - Auriga, bestuurder, bode, koetsier, menner, rijder, vrachtrijder, wagenmenner voertuig – 2 ar, 3 bob, bus, cab,gig, kar 4 arre, auto,brik, card, gerij, jeep, kist, moto, plof, roda, sado, slee, step, taxi, tank, tram, velo 5 aapje, blimp, break, buggy, coach, coupe, derny, fiets, kales, karos, koets, pulka, racer, sedan, sjees, slede, sulky, truck, wagen, wagon 6 ballon, bendie, berrie, bethjah, camion, dogkar, faeton, fiacre, glider, grobak, hansom, kapkar, kipkar, lorrie, mylord, panier, pedati, rijtuig, rijwiel, riksja, subway, tandem, tandoe, telega, tender, tikker, troika 7 acatene, autobus, autocar, autoped, beerkar, berline, biplaan, bobslee, brommer, caisson, calèche, caravan, carrier, celauto, clipper, deleman, dogcard, dosados, eenspan, foergon, handkar, hofauto, huifkar, kibitka, omnibus, pullman, renauto, rosbaar, scooter, sidecar, skelter, tilbury, tobogan, tonneau, torpedo, tractor, trailer, trekker, trolley, vehikel, voiture, zandkar, zegekar, zesspan 8 achtspan, afrijbrik, autogiro, bakfiets, bakwagen, belslede, boomezel, brougham, coureuse, draisine, hofkoets, hongkong, kapsjees, kapwagen, kiereboe, kipwagen, landauer, leswagen, mallejan, menwagen, norimono, oplegger, ossenkar, postauto, quadriga, rolwagen, skeleton, stekkar, stootkar, stortkar, tankauto, toerauto, trapauto, tweespan, veerpont, veewagen, victoria, vierspan, zeppelin 9 ambulance, arrenslee, barouchet, bergspoor, bierwagen, blokwagen, boerenkar, uldozer,cabriolet,diligence,ezelwagen, fietstaxi, galakoets, handwagen, hofrijtuig, hollander, hondenkar, hooiwagen, huifwagen, koelwagen, kruiwagen, landaulet, lastwagen, limousine, melkwagen, monoplaan, ponywagen, postkoets, posttrein, postwagen, prikslede, racefiets, racewagen, reiswagen, rupswagen, slikslede, sneltrein, snorfiets, sportauto, tankwagen, tarantass, tentwagen, trekslede, tuimelkar, twoseater, vigilante, vliegtuig, volgkoets, voorwagen, vouwwagen, vrachtkar, watertaxi, wijtewagen, woonwagen, zeilwagen 10 arrenslede, automobiel, bestelauto, draagstoel, driewieler, honderslee, hovercraft, huurrijtuig, jachtwagen, janplezier, jardiniere, kabelspoor, kordewagen, kraanwagen, kruitwagen, lastsleper, locomobiel, locomotief, motorfiets, nautolette, ossenwagen, pekelwagen, praalkoets, praalwagen, pronkwagen, remorquer, slaapwagen, speelwagen, spoorwagon, sportwagen, stationcar, steekwagen, tapissiere, touringcar, trolleybus, tweedekker, velocipede, volgrijtuig, vrachtauto, waterfiets, ziekenauto 11 achterwagen, arrentikker, bestelwagen, boerensjees, boerenslede, boerenwagen, bokkenwagen, bolderwagen, caterpillar, demifortune, dievenwagen, disselsjees, disselwagen, hondenwagen, keukenwagen, kinderwagen, mandenwagen, rendierslee, vrachtwagen, ziekenwagen 12 aanhangwagen, dubbeldekker, kampeerwagen, pantserwagen, personenauto, sleperswagen, verhuiswagen, vliegmachine, vuilniswagen, werkwagentje 13 brandweerauto, brouwerswagen, gevechtswagen, goederenwagen, personentrein, staatsiekoets, staatsiewagen 14 invalidenwagen, transportwagen, watervliegtuig voertuig in de lucht = hefschroef, vliegtuig, wentelwiek voertuig ingaan = instappen voertuig met één paard - eenspan, lemoen voertuig met opgetuigde paarden - ar, arre,arreslee, kar, koets, rijtuig, wagen voertuig in Z.Afrika - ossewa voertuig op het ijs = ar, slee voertuig op rail – tram, trein voertuig op twee wielen - motorrijwiel voertuig te land = auto(bus), ar, brommer, bromfiets, bus, cab, calèche, fiets, kar, karos, koets, sjees, slee, tandem, tractor, trailer, trol ka, vigilante, victoria, wagen voertuig ter zee = boot (zie aldaar), pont, schip, veervoertuig voertuig voor één persoon - bromfiets, fiets, motorrijwiel, rijwiel, solomotor,step voertuig voor invaliden – rolstoel voertuig voor personen – auto, bus, scooter, tandem, vliegtuig voertuig voor post - postkar voertuig voor vervoer van bomen - boomwagen, boskar, mallejan, oets voertuig zonder wielen - ar, arre, hovercraft, schip, sle(d)e, draagstoel, lift voertuig verlaten = afstijgen, uitstappen voertuig (Zuid-Afrika) = ossewa voerwiel = drijfwiel, vliegwiel voet = ft., voet – basis, fundament, grondslag, lengtemaat, maatstaf, manier, poot, trapperik, verhouding, versvoet, wijze voet, deel van de - hiel, kootbeen, (meta)tarsus, phalange talus, ten, teerlingbeen voetafdruk = spoor voetangel = klem voetangels en klemmen – moeilijkheden voetbal - knikker voetbalafdeling = (ere)divisie, 1e divisie voetbalbeker - cup voetbalclub = Ajax, Ado, D.F.C., D.W.S., Eindhoven, Excelsior, Feijenoord, Fortuna, Graafschap, Haarlem, Heerenveen, Heracles, H.V.C., M.V.V., N.A.C., N.E.C, P.S.V., Sparta, Telstar, Twenthe, Veendam, Vitesse, Volendam, Volewijckers voetbalelftal - ploeg, team voetballen – schieten, spelen voetballer = back, doelman, half, keeper, linksbinnen, linksbuiten, midvoor, rechtsback, rechtsbinnen, rechtsbuiten, rechtshalf, spil, spits, stopper voetbalploeg – elftal, team voetbalpool – toto voetbalteam – elftal, ploeg voetbalterm = corner, doellijn, doelpunt, doelschop, doeltrap, freekick, goal, hands, hoekschop, ingooi, kopduel, lijn, middencirkel, natrappen, offside, out, pass, penalty, sliding, stip, strafschop, tackle, uit(bal), uittrap voetbalveld - grasmat voetbankje = schamel, schemel voetbedekking = klomp, kous, laars, muil, pantoffel, sandaal, schoeisel, schoen, slipper, slof, sok voetboog = kruisboog voetbrug = vlonder, vonder voeten = pedes, poten voeteling - leest voetenverzorger = pedicure voetenwarmer - stoof voetganger = gaander, loper, stapper, tiopelaar, weggebruiker, wandelaar voetgangerspad - zebrapad voetgangster = wandelaarster, loopster voetgewricht = enkel voetheelkunde = pediatrie voetindruk = spoor voetjicht = podagra, pootje voetklavier = pedaal voetknecht = infanterist voetknokkel = enkel voetkundige = pedicure voetlicht - podagra voetlijst - plint voetnoot = aantekening, annotatie, noot voetpad = steg, stoep, trottoir, wandelpad, weggetje . voetpunt = uiteinde voetpunt tegen over het zenit - nadir voetpunt (tegenover) = toppunt voetreis – wandeltocht voetrust - voetsteun voetschabel = bankje voetspecialist = orthopedist voetstap – pas, schrede, spoor, stap, tred(e) voetsteun = voetrust voetstoots = gedachteloos, klakkeloos, zomaar voetstuk - basement, piedestal, portament voetstuk van een camera = statief voetstuk van een machine - fundatie voetstuk van een standbeeld = sokkel voetstuk van een zuil - postament voettitel – onderschrift voettocht – mars, wandeling voettoets = pedaal voetval - knieval, knieling voetveeg = deurmatdweil, vloermat, voetwis voetverzorger = pedicure voetverzorging = pedicure voetvolk = infanterie voetwarmer = kruik, pantoffel, slof, stoof, test voetwassing - mandatum voetweg = voetpad, wandelweg voetwis = dweil, voetveeg voetzoeker - rotje, klapper, zwerver vogel = 2 ka 3 alk, ara, beo, hen, hop, kea, kip, lom, mus, ral, sijs, uil 4 dodo, dole, duif, eend, emoe, fuut, gaai, gans, gier, gors, haan, hoen, ibis, jako, kauw, keep, kiwi, kneu, knob, koet, krem, krik, kwak, lori, mees, pauw, raaf, roek, skua, snip, snor, toko, trap, tuut, valk, vink, wouw, wulp 5 agami, arend, bebek, bokje, eiber, fitis, griel, griet, harpij, havik, jager, kloek, kluit, kluut, kobbe, kraai, kraan, kriel, lorre, meeuw, merel, oehoe, sijsje, sneep, stern,stork, tjerk, uiver, woerd, zwaan, zwalm 6 belder, bosuil, butoor, condor, daguil, doffer, duiker, duivin, ekster, fazant, feniks, gander, grutto, ijsgors, ijshoen, kapoen, katuil, kievit, lijster, nandoe, paapje, patrijs, pieper, putoor, putter, reiger, ruiter, smeent, smient, specht, spriet, taling, tapuit, toekan, tortel, visuil, woffer, zwaluw 7 aasgier, adelaar, bergmus, bolaars, boomuil, bosduif, boshoen, bosvink, buizerd, dodaars, doverik, fluiter, geelkop, grasmus, haakbek, huismus, ijsvogel, kaketoe, kalkoen, kanarie, kapgier, karkiet, kerkuil, koekoek, kolibrie, korhoen, kwakkel, kwartel, leghorn, lokeend, lokvink, maraboe, mathoen, meerkol, parkiet, pelhoen, phoenix, pinguïn, plevier, pluvier, ransuil, ringmus, rotgans,smirrel, snuiter, sperwer, spreeuw, valduif, velduil, vetgans, zaagbek, zee-eend, zeegans, zeegier, zeekoet, zeeraaf 8 aasvogel, aigrette, albatros, auerhoen, baarduil, bergeend, berghoen, berkhoen, beukvink, bijeneter, boekvink, boomeend, boomsnip, boomvalk, boskraai, brileend, casuaris, donsgans, duikeend, edelvalk, eidebaar, filomeel, flamingo, ganzerik, geelgors, geelvink, geervalk, goudsnip, goudvink, hamerkop, hoornuil, houtduif, houtsnip, huisduif, ielregel, ijsduiker, kaapduif, kaapgans, kapmeeuw, karekiet, katvogel, kemphaan, klauwier, kokmeeuw, kolibri, koolduif, koolmees, kraaikop, krielhen, krielkip, kropduif, kropgans, kruisbek, kuifeend, kuifmees, lachduif, lakvogel, lepelaar, loopeend, loophoen, meerkoet, nachtuil, neusduif, nonnetje, ooievaar, ortolaan, papegaai, pelikaan, poelsnip, postduif, raafeend, ralvogel, renvogel, rietgans, rietgors, riethoen, rietvink, rietwouw, ringduif, oerdomp,roodvalk, rotsduif, slobeend, steenuil, tjiftjaf, trapgans, trekvalk, tureluur, veldhoen, visarend, waterkip, waterral, woudduif, zeearend, zeemeenw 9 aalduiker, aalreiger, akkergans, appelvink, baardgier, baardmees, baardvink, bantammer, barmsijsje, beflijster, bergkraai, blauwmees, blauwvoet, bloedvink, bosruiter, boszanger, brandgans, brilvogel, brulvigel, dompelaar, dwergeend, gwergvalk, eidereend, eidergans, eikelvink, gieteling, goudarend, goudmerel, goudvogel, grassijsje, griffioen, grijpvogel, groenling, groenvink, hazelhoen, heggenmus, hoelzwaan, holenduif, jachtvalk, kamduiker, kamlijster, kardinaal, koereiger, koperwiek, krielhaan, kroonduif, kuifarend, lachvogel, leeuwerik, liervogel, nijlreiger, nimmerzat, oorfazant, oranjeuil, parelhoen, pestvogel, pijlstaart, reedsheer, ralreiger, regenwulp, rijstvogel, roestgans, roestgors, roofmeeuw, rupsvogel, salangaan, schaarbek, scheleend, schoenbek, sluieruil, sneeuwuil, spoorgors, spotvogel, steenduif, steenvalk, takkeling, tijgervink, torenvalk, tuimelaar, tuinmerel, visdiefje, walgvogel, waterhoen, watersnip, wielewaal, wipstaart, woudaapje, zeeduiker, zeetortel, zeezwaluw 10 aardzwaluw, alpenkraai, atlasvogel, baardvogel, boomekster, boomklever, boompieper, brilduiker, buidelmees, citroentje, distelvink, duikergans, duinpieper, fazanthoen, franjepoot, gauwdiefje, gierzwaluw, goudfazant, graspieper, heifluiter, kiekendief, klapekster, klipzwaluw, kluitvogel, kraanvogel, kramsvogel, kuifduiker, kuikendief, kwikstaart, lammergier, lierstaart, muurzwaluw, nachtegaal, oeverloper, patrijshaan, patrijsvalk, pauwfazant, perkoetoet, pimpelmees, purperkoet, rietlijster, rietzanger, ringfazant, ringlijster, satijnvogel, schildvink, slechtvalk, sneeuwgans, sneeuwgors, sneeuwhoen, spitsvogel, spotlijster, staartmees, steenarend, steenkraai, steenmeeuw, steltkluut, stormvogel, toppereend, torenkraai, tortelduif, waaierduif, waaiereend, wespendief, wevervogel, zanglijster, zeeadelaar, zwartkopje 11 aalscholver, appellijster, argusfazant, bergfluiter, blauwpaapje, blauwpieper, blauwschild, blauwspecht, boomsluiper, buffelwever, citroenvink, dekvogeltje, diamantvink, eendendoder, flueeleend, fregatvogel, garendiefje, geelborstje, gierstvogel, goudborstje, goudhaantje, goudplevier, graankieken, grasparkiet, grauwpieper, grauwspecht, grauwstaart, groenspecht, halsbandmus, heidehupper, hennepsijsje, hoenderdood, hofsteevink, honingvogel, indigovogel, juweelvogel, kanariepirt, kanoetvogel, katoenvogel, kersenbijter, klappereend, klaverkatje, kleinjantje, knobbelgans, koningsgier, kraagduiker, kraaglijster, krabbeeter, kranslijster, kringlijster, kroonduiker, kroonreiger, kuifkieviet, kuifkoekoek, lakenvelder, lepelreiger, loopkwartel, mantelkraai, mantelmeeuw, mierenjager, molenaartje, muizenbijter, muskaatduif, muurklimmer, muurkruiper, nachtreiger, nachtzwaluw, oeverpieper, oeverzwaluw, pampastruis, paradijsraaf, pauwkalkoen, pepervreter, pijlstaartje, pisangvogel, poelepetaat, prairiehoen, prieelvogl, regenroeper, regentuiter, reigervogel, republikein reuzenstern, roodborstje, rotskruiper, ruitervogel, satijnduiker, scharrelaar, schatekster, schatlijster, scherpvogel, schijftaling, schimmelbek, scholekster, schollevaar, slobbereend, sneeuwvogel, spiegeleend, steenekster, steenzwaluw, strandloper, struisvogel, trommelduif, tuinfluiter, valkparkiet, veldtjakker, waterlijster, waterpieper, zaagbekeend, zevenzanger, zilvermeeuw, zomertaling 12 boerenzwaluw, braamsluiper, geitenmelker, glansspreeuw, harlekijneend, helmkasuaris, honingzuiger, kanarievogel, knobbelzwaan, koningsarend, manderijneend, paradijskraan, paradijsvogel, parasolvogel, pisangvreter, purperreiger, regenfluiter, regenkoekoek, rijstvogeltje, rozenspreeuw, slangenarend, spoorkoekoek, strandputter, strandruiter, waterhoentje, wintertaling, zilverfazabt, zilverreiger, zwartkopgors, zwartkopmees 13 bastaardarend, boomleeuwerik, bosrietzanger, drieteenmeeuw, kuifleeuwerik, kwartelkoning, pijlstormvogel, schreeuwarend, strandpluvier, veldleeuwerik, vliegenvanger, zilverpluvier, zwartkopmeeuw 14 alpenheggenmug, bontbekpluvier, maskerpapegaai, papegaaiduiker, roodkeelduiker, rouwkwikstaart 15 groenpootruiter, roodborsttapuit, roodkopklawier, strandleeuwerik, vorkstaartmeeuw, vuurgoudhaantje, waterrietzanger, witbandkruisbek vogel die het hele jaar in hetzelfde gebied verblijft - standvogel vogel die in het riet' woont = karkiet, karekiet vogel die met vleugels zwemt = pinguïn vogel in Antarctica = pinguïn vogel in Nieuw-Zeeland = kiwi vogel in Zuid-Amerika = ara vogel in Zuid-Azië = beo vogel (mann.) - doffer, tersel vogel met kuif – kaketoe, kievit, kuifmees, fuut, topper vogel tot de reizigers behorende - roerdomp vogel zonder staart = bolaars vogelaar = kooiker, valkenier, vogelvanger vogelaarsstok = rekke vogelbek = neb, snavel, sneb vogelbekdier - mierenegel, monotrematum vogelbeschrijving = ornithografie vogeleigenschap = leg, rui, vliegen vogelgebraad - bout vogelgeluid = fluiten, gorgelen, kirren, klepperen, koeren, kraaien, krassen, kwelen, kwinkeleren, orgelen, piepen, rollen, sjilpen, slaan, tsjilpen, zingen vogelgerecht = gevogelte vogelgierst - panik vogelgras - hanepoot, kweek vogelhandelaar – poelier vogelhok - kooi vogelhuis - aviarium, hok, kooi, nest, til, volière vogelkenner = ornitholoog vogelkleed = pluimage, veren vogelknip = slag, kil vogelkooi = kevie, kouw, muit, voliere vogelkruid - mier, murik, muur vogelkunde = ornit(h)ologie vogellijm = maretak, mistletoe vogelmelk - ornithogalum vogelmest - guano, huano vogelnest - horst vogelnestje (eetbaar) - salanga(a)n vogelnet - tiras vogelpest = hoenderpest vogelpluim = dons, pluimage, veder, veer vogelpokken - snot vogelpootje - ornithopus vogelprodukt - ei, guano vogelroep = fuut, karkiet, koekoek, kra, lorre, roekoe vogels = gevederte, gevogelte vogelschrik = molik, verschrikker vogelslaapplaats – stok, roest vogelslag = hok, klip, til, vogelgezang, vogelknip vogelslokdarm = krop vogelsoort die is uitgestorven = dodo, moa vogelspin - aviculariida vogelsterrenkruid - muur vogelteelt = avicultuur vogeltehuis = nest, volière vogeltje - gors vogeltje/klein = kolibrie vogeltjes = esdoornvrucht. vogeltjes (hebben) = ongedierte vogeltjeszaad, zwart - koolzaad vogeltuin = avifauna vogeltooi = dons, kam, pauwenveer, pen, staart, veer vogelverblijf = kooi, nest, ren, til, volière vogelverschrikker = klappermolen, molik, popans, priaap schieuw, stroman vogelvlinder – ornithopteron vogelvlucht – trek vogelvoer - zaad vogelvoet - hanepoot, varkensgras vogelvrij = onbeschermd (door de wet), onwettig, rechteloos vogelvrijverklaarde - outlaw, proskript vogelvrijverklaring = proscriptie vogelwichelaar - haruspex vogelwichelaar (Rome) – augur vogelwiek - vlerk vogelwik = maretak, vogellijm vogelwoning - kooi, nest, volière vogelwoongebied = biotoop vogelijn = vogeltje vogelziekte = pip, snot vogel zonder staart - bolaars Vogezen, bergtop in de - Bressoir, Holneck, Kleinkopf, Rainkopf vogue = gebruik, mode, trek, zwang voile = makko, sluier, wijl, wijle voiture (Fr.) = rijtuig vol – absoluut, afgeladen, geheel, gevuld, gezwollen, massief totaal, volkomen vol aandacht = attent vol aderen = aderig, beaderd vol afgunst – jaloers, vaijverig vol algemene kennis – erudiet vol been - benig vol betekenis – zinvol vol en rond - gevuld vol geestkracht = energiek, kwiek, vief, vitaal vol grillen = grillig, nukkig, wispelturig vol haat en wrok – verbitterd vol haken = hakerig vol humor – adrem, geestig, komisch vol kieren – retig vol kleine barstjes - crauelé vol leven – druk vol maken – vullen vol met vracht - geladen vol mijten – memelig vol ongeduld – gejaagd, haastig vol ontzag – eerbiedig vol pracht – luisterrijk, luistervol vol roem = roemrijk, roemzucht vol roem – roemrijk vol rook - dampig vol scheuren - kierig, retig vol schokkende gebeurtenissen – veelbewogen vol schroom – huiverig vol slijk – modderig vol stekels - stekelig vol toegenegenheid – aanhankelijk vol uitdrukking – expressief vol vernuft - geestrijk, spiritueel vol vocht – sappig vol vrolijkheid – jolig vol vuur - bezield vol werkkracht - energiek, werklustig vol zelfvertrouen - boud volant = veerbal volatilliseren = vaporiseren, vervluchtigen volbloed = pursang volbloed-Hollander – Totok volbloedpaard – raspaard, renpaard volbloedig = heetbloedig, sanguinisch, warmbloedig volbloedigheid = plet(h)ora, repletie volbracht - gereed volbrengen – afdoen, beëindigen, betrachten, nakomen, uitvoeren, voleindigen, voltooien voldaan = betaald, bevredigd, content, genoeg, tevree, tevreden, verzadigd, zat voldoen – afrekenen, beantwoorden, bekopen, betalen, bevredigen, kwijten, kwiteren, tevredenstellen, vereffenen, ver(vullen) voldoen aan - vervullen voldoend = bevredigend, genoegzaam, toereikend voldoende = afdoende, bevredigend, genoeg(zaam), toereikend, zat voldoende gekookt = gaar voldoende gevormd = ontwikkeld voldoende opbrengen - renderen voldoening – afrekening, betaling, genoegdoening, genoegen, kwijting, satisfactie, tevredenheid, vervulling, vreugde voldoen van termijnbetaling - afbetalen voldongen = afgelopen, beslist, uitgemaakt voleinden – voltooien voleindigd - voltooid voleinding = einde, beëindiging, voltooiing volgdienaar - lakei volgeestig = scherpzinnig, schrander volgeling = aanhanger, adept, discipel, leerling, navolger, satelliet, trawant volgeling van Arminius = Arminiaan, remonstrant volgeling van Bacchus = Bacchante, sater, satyr volgeling van Boeddha = Boeddhist volgeling van Calvijn = Calvinist volgeling van Casper = Casperiaan volgeling van Christus = Christen volgeling van Confucius = Confusiaan volgeling van Gomarus = Gomarist volgeling van Luther = Lutheraan volgeling van Mohammed = Islamiet, Mohammedaan volgeling van Pelagius - Pelagiaan volgeling van Wesley - methodist volgeling van Zwingli = Zwingliaan volgelingen – aanhang, achterban volgen = achternagaan, imiteren, nabootsen, nadoen, nagaan, nakomen, nalopen, naogen, schaduwen, vergezellen, voortvloeien volgend – komend, posterieur volgend op = na volgende - ander, sq, sqq, seq volgens = blijkens, conform, ingevolge, krachtend, naar, overeenkomstig, vlg, zoals volgens de akte = ta. volgens de ervaring = empirisch volgens de gewoonte = gewoonlijk, meestal volgens de legende = legendarisch volgens de mode = modieus volgens de naam = nominaal volgens de regel = normaal, normaliter, ordelijk, regelmatig, regulair, wettig volgens de ritus = ritueel volgens de statuten = statutair volgens de titel = titulair volgens de wet = wettelijk volgens een schriftelijke overeenkomst - contractueel volgens een vast plan = planmatig volgens gebruik - gebruikelijk, usueel volgens gelofte - e.v. volgens het contract = contractueel volgens mijn inzicht = m.i. volgens ons inzicht = 0.1. volgens recht = legaal, rechtens, rechtmatig, wettig volgens sommigen een sieraad van de man - baard, knevel, snor volgens voorschrift = model volgens zijn inzicht = z.i. volgooien - plempen volgorde – beurt, hiërarchie, opeenvolging, rang, rangorde, reeks, regelmaat volgorden van werken - programma volgroeid – gevormd, rijp, volwassen volgroeien - rijpen volgt op de tweede - derde volgwagen = aanhangwagen, oplegger, volgrijtuig volgzaam – bereidwillig, dociel, gedwee, gehoorzaam, ge(willig), gezeglijk, handzaam, mak, meegaand, tam, zoet volhaar - walkhaar volhandig = bezet, bezig, druk, persevereren volharden – aanhouden, bestaan, doorgaan, doorstaan, doorzetten, standhouden, uithouden, vasthouden, volhouden, voltooien, voortgaan, voortzetten, vervolgen volhardend – bestendig, duurzaam, energiek, geduldig, gestaag, hardnekkig, immuum, manhaftig, onverdroten, persistent, stabiel, standvastig, sterk, taai, trouw, vastberaden, vasthoudend, verbeten, volhoudend, weerbaar volhardende geestkracht = energie volharder - uithouder volharding = aanhouding, persistentie volhardingsvermogen (natuurkundig) = inertie, traagheid volheid – helderheid, volte volhouden – aanhouden, handhaven, persisteren, uithouden, uitzingen, volharden volhoudend - hardnekkig, standvastig, taai volhouder – aanhouder, doordrijver volière = vogelkooi, vogelhuis, vogelkamer, vogelverblijf volk = bezoek, bewoners, bezoekers, bijenzwerm, demos, familie, gemeenschap, klasse, mensenmenigte, mogendheid, natie, publiek, werklui volk in Azië = Osmanen, Japannezen, Indiërs, Pakistani, Turken volk in Europa = Belgen, Denen, Duitsers, Engelsen, Esten, Finnen, Fransen, Grieken, Ieren, Italianen, Lappen, Letten, Nederlanders, Noren, Oostenrijkers, Polen, Portugezen, Russen, Turken, Zweden volk in huis – bezoek volk in Noord-Afrika - berbers volk in Voor-Azië - Osmanen volk uit de oudheid = Assyriërs, Etrusken, Grieken, Hethieten, Joden, Meden, Perzen, Phoeniciërs, Romeinen, Sumeriërs volk van Bantoenegers in zuidelijk Afrika - Herero volkenbond = U.N.O., V.N. volkenkunde = etnologie volkenkunde, beschrijvende - etnografie volkenkunde, onderdeel van de - etnografie, etnologie volkenkundig - etnisch volkenkundige = etnoloog volkenmoord = genocide volkerenorganisatie – UNO volkerenstrijd - oorlog volkomen = absoluut, algeheel, alles(zins), finaal, gans, geheel, helemaal, pal, perfect, totaal, volledig, volmaakt, volslagen, volstrekt volkomen afgewerkt – klaar, voltooid volkomen bewusteloosheid - coma volkomen effen vlak - spiegel(glad) volkomenheid – ideaal, perfectie volkomen hetzelfde = identiek volkomen juist – correct, feilloos, goed, zuiver volkomen ontwikkeld insekt = imago volkomenheid = ideaal, volmaaktheid volkomen stil (zee) – blak volkomen uitgeput – doodmoe volkomen zuiver - feilloos volkrijk – dicht bevolkt volksbedrieger = demagoog volksbedrog = demagogie volksbeschrijver - etnograaf volksbesef = volksbewustzijn volkscentra = steden volksdans = reidans, zevensprong volksdans van de balkan - kolo volksdans, Franse - Bourrée, branle, gavotte, passepied, reidans, rigaudon, triori, volte volksdans, Hongaarse - czardaz volksdans, Italiaanse - ballo, calata, forlana, guaternaria, saltarello, tarantella volksdans, Naderlandse - cramignon, driekesman, zevensprong volksdans, Poolse - krakowiak, mazurka, poponaise volksdans, Spaans - bolero, fandango, granadina, jota, malaguena, murciana, rondena, seguedillas, sevillana volksdans, Tsjachische - polka, redowa, rokycanska volksdeuntje = fala, straatdeun volksdichter = bard, rapsode, skald volksdrank - bier, koffie, thee volkseditie – volksuitg ave volksfeest = carnaval, festival, kermisfolklore volksgebruik - folklorezede volksgebruik, oude - heulen volksheerschappij = democratie volkshuishouding = economie volkshuishoudkunde = economie volkshuishoudkundig = economisch volkshuishoudkundige = econoom volksjongen = arbeidersjongen volkskarakter = nationaliteit volksklasse - stand volkskunde = folklore volksleider = demagoog, Hitler, Mussolini, Tito, tribuun volksleider uit oudheid = Josua, Jozua, Mozes, richter volkslied = Brabançonne, hymne, Marseillaise Wilhelmus volkslied van Amerikaanse negers - blues volksmenigte - drom volksmenner – agitator, demagoog, ochlocraat volksmennerij - demagogie volksmond = volkstaal volksnaam voor de kauw - ka volksnaam voor Philadelphus = jasmijn volksnaam voor Pyracantha = vuurdoorn volksnaam voor Potentilla = ganzerik volksnaam voor tomaat - liefdesappel volksnaam voor Viburnum - sneeuwbal volksnaam voor wolfsklauw = aardmos volksomwenteling - revolutie volksoverlevering = legende, mythe, sage, sprookjes volksplanter = kolonist volksplanting = kolonie volksregering = democratie volksspijs in Italië - macaroni, pizza, ravioli, spaghetti volksstam - Lappen, natie, Samojeden, Tartaren volksstam in Japen = Aino volksstam in Nigeria - Haussa, Ibo, volksstam in Noord-Amerika - Berbers volksstam in Noord-Arabië - Moabieten volksstam in Spanje - Berbers volksstemming = plebisciet, referendum, stklimmen volkstaal – dialect, patois volkstelling - census volkstribuun – gemeensman volksvergadering - meeting volksverhaal - legende, sage, sprookje volksvermaak - berebijt, carnaval, cramignon, gaaischieten, kermis volksvermaak in Indonesië = hanengevecht volksvermaak in Spanje = stierengevecht volksvertegenwoordiging = congres, kamers, parlement volksvertegenwoordiging in Engeland - Parlement volksvertegenwoordiging in Frankrijk = Assemblee volksvertegenwoordiging in Ierland = Dail volksvertegenwoordiging in Nederland - Staten-Generaal volksvertegenwoordiging in Noorwegen = Storthing volksvertegenwoordiging in Rusland = Doema volksvertegenwoordiging in Spanje = Cortes volksvertegenwoordiging in USA - Congres volksvertegenwoordiging in West Duitsland = Bundestag, Bondsdag volksvertegenwoordiging in IJsland = Althing volksverzet = oproer, opstand, revolte, revolutie volkswagentype = Golf,Variant, Kever volkswoede = oploop, oproer, rage, rel volkszanger = bard, skald, rapsode, troubadour volksziekte – endemie, epidemie volladen – afladen, stuwen volledig – absoluut, af, algeheel, compleet, gans, geheel, integraal, onverdeeld, onverkort, plenair, totaal, volkomen, voltallig volledig maken - integreren volledige mislukking – debacle volledige warme maaltijd – diner volledig maken - integreren volleerd matroos - oorlam vollen = kneden, persen, stampen, vervilten, walken voller = lakenbereider, volder, vollopen = volstromen volmaakt = af, compleet, foutloos, gaaf, ideaal, keurig, onberispelijk, onfeilbaar, onverdeeld, onvermengd, perfect, subliem, uitstekend, vlekkeloos, volkomen, voltooid volmaakt goed – af, ideaal volmaakte kennis van alles bezittend - alwetend volmaaktheid = compleetheid, gaafheid, ideaal, perfectie, volkomenheid volmacht - autorisatie, lastbrief, machtiging, mandaat, procuratie volmacht geven = autoriseren, machtigen volmacht gever - committent volmacht hebber - mandataris volmacht verlener - committant, committent volmondig – grif, ronduit, rondborstig, openhartig volontair = leerling, vrijwilliger volop – gnoeg, legio, overvloedig, planty, zat volop verlicht - stralend volplané = zweefdaling, glijvlucht volpompen = volstoppen volschip = fregat volslagen - absoluut, complet, geheel, totaal, volkomen, volledig volslagen blind = stekeblind volslagen doof = stokdoof volslagen mislukking – debacle volstaan - beperken volstandig = onveranderlijk,standvastig, zeker volstoppen – spekken, vullen volstorten – dempen, plempen volstrekt = absoluut, bepaald, beslist, gans, geheel, helemaal, onbepaald, onbeperkt, stellig, totaal, volkomen volstrekt niet - allesbehalve, genendele, niets, volstrekt niet zeker = allesbehalve, geenszins volstrekt niets = geen, niemendal, nihil volstrekt nodig - noodzakelijk volt- v. voltage = spanning voltallig - compleet, geheel, integraal, plenair, volledig, voltallig maken – aanvullen, completeren voltallige vergadering = plenum voltameter - coulometer volte = drukte, gedrang, volheid, wending, zwenking voltes maken - voltigeren voltigeren (paard) = kunstrijden voltigeur = kunstrijder voltoegenegenheid - aanhankelijk voltooid - af, afgewerkt, compleet, gereed, klaar, rond, voleindigd, volledig voltooien = afmaken, afronden, afwerken, beëindigen, besluiten, completeren, eindigen, klaarmaken, vervolmaken, volbrengen, voleinden, volmaken voltooing - afsluiting, voleindiging voltrekken = voltooien, volvoeren, uitvoeren voltrekking - uitvoering voltrekking van vonnis = executie volubiliteit = radheid, welbespraaktheid voluit – onafgekort, ongehinderd, volledig, volop volume = inhoud, grootte, kracht, sterkte, v., vol. volumetrie = máatanalyse volumineus = dik, enorm, gezet, geweldig, lijvig, omvangrijk, uitgebreid voluntair - vrijwillig voluptueus = geil, wellustig, wulps volvoeen – doen, uiten, uitwerken, volbrengen volvoering = volbrenging, uitvoering volwassen = adult, dertiger, groot, mondig, ontwikkeld, rijp, volgroeid volwassen insekt = imago volwassene = adult volwassenenvorming - andragogie volzalig = overheerlijk volzee - hoogwater, vloed volzin = frase vomeren = braken, kotsen, overgeven, spuwen vomitief = braakmiddel vond = list, (uit)vinding, verzinsel Vondels drama, deel van - rei vonder = brug, plankbrug, slootplank, steg, vlonder vondst – bedemksel, idee, inval, niewigheid, ontdekking, trouvaille, vinding vonk – flikkering, genster, glinster, glinstering, sprank(je), sprankel, vuursprank vonkbrug in motor - bougie vonken – branden, vonkelen vonkenboer – radiotelegrafist vonker – bougie vonkje - sprankel vonnis = arrest, doem, gewijsde, judicium, oordeel, uitspraak, veroordeling vonnissen = oordelen, rechtspreken, uitwijzen, veroordelen vonnis wijzen - oordelen vont = doopvont, wijwatervat voogd – bestuurder, curator, hulder, momboor, toezichthouder, tuteur, verzorger voogdij - curatele voogdijschap – mandaat vooi - moerkonijn voor = aleer, ante, eer(dat), groef, ploegsnede, pre, pro, sleuf, voordat, vore voor alle andere = eerste, primus voor alle kleuren lichtgevoelig – panchromatisch voor alles = (aller)eerste, apriori, bovenal, primair, primo voor altijd – eeuwig voor anker gaan - ankeren voor copie van handtekening = w.g. voor de bakker – akkoord goed, juist, oke, okido voor de geboorte = prenataal voor de gek houden = belazeren, beduvelen, foppen voor de helft – deels, half voor de hengelaars - sim voor de koop = aanbieden, aanbod, vraagprijs voor de malhouderij = bedrog, spot voor de rest = overigens, verder, voorts voor de schijn = kwansuis voor de tweede maal – andermaal, bis voor de vorm - formeel voor de vuist uitgesproken rede – improptu, improvisatie voor de vuist weg = onvoorbereid,spontaan, voor de vuist weg spreken = improviseren, speechen voor den dag komen = opdagen, verschijnen voor dezen – eertijds, vroeger voor een deel = deels voor een drenkeling te gebruiken - dreg. voor één stem – solo voor een vrouw gewoon, voor een vrouw deftig - rok voor elkaar – gedaan, rond voor elkaar krijgen – klaarspelen, slagen voor genoegen lopen = wandelen, flaneren voor genoegen rijden = toeren voor het eerst - eerst, primo voor het eerst optreden = debuteren, debuut voor het gerecht roepen – dagen voor het merendeel – hoofdzakelijk voor het ogenblik - momenteel voor ieder toegankelijk = openbaar, publiek voor iets uitkomen – bekennen voor korte tijd – geleden, onlangs voor mekaar – gereed, klaar voor muziek begaafd - muzikaal voor mijn part – desnoods voor mijn rekening - m.c. voor niets - gratis voor-of achtersteven van een vaartuig - plecht voor onze jaartelling = A.a.C., v. Chr. voor spinnen gereed maken = kaarden voor beide ogen - binoculair voor zich innemen = bekoren, verleiden vooraan = eerst vooraanstaand - belangrijk, prominent vooraf = a priori, eerst(e), prealabel, tevoren voorafbeelding - prefiguratie, prototype vooraf bereide maaltijd de - encas voorafgaand = inleidend, prealabel, preliminair, voorbereidend, vroeger voorafgegane zaak - antecedent voorafspraak - proloog, voorrede vooral = bepaaldelijk, bovenal, hoofdzakelijk, inzonderheid, primair,speciaal, voornamelijk, vooraleer = eerdat vooralsnog - vooreerst, voorlopig voorarrest – hechtenis voorbaan - tablier voorbarig – gehaast, haastig, onbedacht, onbesuisd, onbezonnen, overhaast, prematuur, vermetel, voorbedacht – expres, opzettelijk, weloverwogen voorbedachtelijk - opzettelijk voorbeeld = exempel, exemplaar, mal, model, monster, paradigma, patroon, specimen, toonbeeld voorbeeld van lijdzaamheid = Job voorbeeld waarop men zich beroepen kan = precedent voorbeeldeloos = onvergelijkelijk, weergaloos voorbeeldig – exellent, ideaal, keurig, navolgenswaar(dig), prima, uitstekend voorbeeldrijtje = paradigma voorbehoedend = profylactisch voorbehoedmiddel – condoompil, voorbehoud = beding, beperking, protest, reservatie, reserve, restrictie, voorwaarde voorbehouden - reserveren voorbereid - bedacht voorbereiden – gereedmaken, inrichten, klaarmaken, organiseren, prepareren voorbereiding – aanloop, aanstalten, klaarmaken, opleiding, preparatie, toebereidsel voorbericht = inleiding, proloog, voorwoord voorbeschikking = predestinatie, uitverkiezing voorbeschiktheid = predispositie voorbestaan = preëxistentie voorbestemming = voorbeschikking voorbij – afgedaan, afgelopen, ex, gebeurd, gedaan, geleden, gepasseerd, geweest, gewezen, heen, langs, om, over, overlang, uit, verleden voorbij drijven - overdrijven voorbijgaan – overgaan, overslaan, passeren, verstrijken voorbijgaan, laten - verzuimen voorbijgaand = tijdelijk, vergankelijk, voorlopig voorbijgaand gebruik = mode, rage, zede voorbijganger = passant voorbi lopen - langs voorbijmarcheren = defileren, paraderen voorbijpraten - verspreken voorbinden - voordoen voorbode - aaankondiger, heraut voorbode van de lente - crocus, ooievaar, sneeuwklokje, zwaluw voorborstschild - prosternum voordat = aleer, alvorens, eer, eerdat, eerst, vroeger voordeel = baat, bate, belang, benefice, bonnement, buitenkansje, gerief, gewin, heil, mazzel, meevaller, nut, profijt, provenu, snaai, winst voordeel behalen = winnen voordeel geven = baten voordeel opleverend = batig, profijtelijk voordeeltje = winstje, buitenkansje voordeel trekken - profiteren voordek - plecht voordelig = batig, goedkoop, gunstig, lucratief, mooi, nuttig, oorbaar, profijtelijk, renderend, winstgevend, zuinig voordelig zijn – berekend, zuinig voordezen = eertijds, vroeger voordien – eerder, tevoren, vroeger voordoen = aandoen, demonstreren, etaleren, omdoen, tonen, uitstallen, voorbinden voorkomen, voorvallen voordoend - voorkomend voordracht – act, causerie, declamatie, dictie, inleiding, lezing, reciet, recital, referaat, oratie, spreekbeurt voordrachtskunstenaar = declamator voordrachtskunstenares = declamatrice voordragen = declameren, oplezen, opzeggen, poneren, reciteren voordruk - preprint vooreerst – vooralsnog, voorlopig voorexamen – tentamen voorfront - voorzijde voorgaan - aanvoeren, leiden voorgaand = eerder, prealabel, voorafgaand, vorig, vroeger voorgaande - pr(aec) voorganger - dominee, evangelist gids, imam, leermeester, leider, predikant, priester voorganger in de Synagoge - chazan voorganger in Mohammedaanse godsdienstoefening = imam voorganger van godsdienst in open veld = hagepreker voorganger van de piano - clavecimbel, clavichord voorgangster in een kinderkerk – wika (werkster in kerkelijke aangelegenheden) voorgebergte aan zee = kaap voorgebergte in Palestina - Karmel voorgeborchte - limbus, voorburg voorgelegd plan - voorstel voorgeleiding - arrestatie voorgenomen = beraamd voorgerecht = entrée, salade, slaatje, soep voorgeschiedenis = anamnese, prehistorie, voorgeschreven – bevolen, opgelegd, verplicht voorgeschreven gebruik = mos,mores, norm, recept, regel voorgeschreven kerkgebruik = liturgie, rite, ritus voorgeschreven leefregel = dieet voorgeschreven uitdrukking = formule voorgeschreven voedsel - dieet voorgeschreven vorm = model voorgeslacht = stam, voorouders voorgevallene - gebeurde voorgevel – façade, front, pui, neus, voormuur voorgeven = beweren, pretenderen, simuleren, veinzen, voorwenden voorgevoel – ingeving voorgewend - gemaakt voorgoed – altijd, blijvend, definitief, immer, onveranderlijk, radikaal, vast voorhal – foyer, lobby, portaal, portiek, vestibule voorhal in oud-christelijke kerk - narthex voorhamer = smidshamer voorhanden = aanwezig, beschikbaar, over, present, voorradig voorhanden geld = cash, contant, kas(geld) voorhang – doek, gordijn, vitrage voorhangsel = gordijn, vitrage, voorhang voorhebben = bedoelen, menen, plan, voornemen voorheen – aler, destijds, eens, eerder, eertijds, indertijd, olim, ooit, voormaalsvroeger, weleer voorhistorie - prehistorie voorhistorisch dier - brontosaurus, casperosaurus cetrosaurus, dimetrodon, dinornis, dinosaurus, dinotherium, diplodocus, gigantosaurus, ichtyosaurus, mammoet, miacis, morosaurus, paleomastodon, plesiosaurus, stegodon, stegosaurus, triceratops, tyrannosaurus, titanotherium, varanosaurus voorhistorisch onderzoek = archeologie, prehistorie voorhistorische grafheuvel - hunnebed voorhistorische grafzuil = menhir voorhof = atrium, portaal, voorplaats,voorplein, voorhof van oudromeinse woning - atrium voorhof van Spaanse woning - patio voorhoofdsband = diadeem voorhoofdssieraad – ferronnière voorhouden - voorleggen voorhuid – praeputiunm voorhuis – portaal, vestibule voor ieder toegankelijk - openbaar, publiek voor iemands ogen meten - voormeten voor iets uitkomen - bekennen Voor-Indië = India, Hindoestan Voor-Indië, rivier in - Ganges, Godaveri, Indus, Kistna, Narbade Voor-Indië, staat in - India, Pakistan Voor-Indië, woestijn in - Thar Voor-Indische stad = Agra vooringenomen - gepreoccupeerd, partijdig vooringenomenheid = partijdigheid, parti-pris, predilectie, voorliefde voorjaar = lente voorjaarsbloem = anemoon, crocus, hyacint, lentebloem, narcis, primula, sneeuwklokje, speenkruid, tulp voorjaarsdag – lentedag, meidag voorjaarslied - lentezang voorkant = avers, front, gevel, pui, vooraanzicht voorkant van een schip - boeg, voorsteven voorkant van traptrede - laaf voorkennis = medeweten voorkeuken = kombuis voorkeur = claim, gunst, keus, optie, pré, predilectie, preferentie, smaak, verkiezing, voorhand, voorliefde, voorrang voorkeur bij koop - optie voorkeur geven = prefereren, verkiezen voorkeurrecht = claim, keus, optie voorkeur verklaren - opteren voorkiem = prothallium voorkieuwigen - prosobranchia voorkomen = aanblik, aanzicht, aanzien, air, aspect, facet, gezicht, uiterlijk, verschijning voorkomen – aanblik, aanzien, afweren, air, aspect, beletten, belemmeren, gebeuren, gedaante, geschieden, lijken, toeschijnen, uiterlijk, verhinderen, verhoeden, verijdelen, vorm voorkomend = attent, beleefd, galant, gedienstig, hoffelijk, hulpvaardig, lief, minzaam, opdoend, preventief, vaardig, voordoend, vriendelijk, welwillend voorkomende omstandigheid – geval, toestand voorkomendheid - egard, dienstbetoon, galanterie, gedienstigheid, minzaamheid, vriendelijkheid voorkoming = preventie, prophylaxe, verhindering voorlaatst – vorig voorland = lotsbestemming, toekomst, uiterwaard voorland (niet ingedijkt) = gors, grensland, kwelder, schor, slik, uiterwaard voorleden = verleden, vorig, vroeger voorletter = beginletter, initiaal voorletters, handtekening met - paraaf voorlezer - anagnost, lector voorlezeres = lectrice, lektrice voorlichten – adviseren, raadgeven voorlichter - adviseur voorlichting = advies, informatie, instructie, onderricht, raad voorliefde = gunst, ingenomenheid, keus, manie, voorkeur, zwak voorliefde, met - gaarne, graag voorliefde voor eigen volk - nationalisme voorliefde voor Engeland = anglomanie voorliefde voor Frankrijk = francomanie voorliefde voor het eigene = chauvinisme, nationalisme voorliefde voor Rusland = russomanie voorloper – aankondiger, blokschaaf, heraut, prodromus, voorbode, voorloper van Christus = Johannes (de Doper) voorloper van grammofoon - fonograaf voorloper van jazz - ragtime voorloper van de Hervorming = Wiclif, Hus voorloper van de Jazz = ragtime voorloper van de piano = cimbaal, cimbel, citer, hakkebord, klavecimbel, spinet, pantaleon voorlopig = alvast, interim, provisioneel, provisoor, provisotisch, tijdelijk, voorafgaand, vooralsnog, voorbijgaand, vooreerst, voorshands, zolang voorlopig bod - inzet voorlopige afdruk = drukproef, proef, slip voorlopige ervaving – voorproef voorlopige formulering - concept voorlopige hechtenis - bewaring voormaag – krop, pens voormaals = eertijds, olim, voorheen, vroeger voormalig = ex, geweest, gewezen, voorm., vorig, vroeger voormalig bewoner van West-Europa = Kelt voormalig dir. der K.L.M. = Aler, PIesman voormalig dir.-gen. der P.T.T. - Neher voormalig Drents gerechtshof = etstoel voormalig drostambt = Elten voormalig Ned. eiland = Marken, Schokland, Urk, Wieringen voormalig Frans geldstuk = dukaton, écu, livre voormalig hertogdom = Brabant, Gelre, Henegouwen, Holland, Limburg, Vlaanderen voormalig Indisch rijk op Java - Bantam, Mataram voormalig Italiaans kolonie - Erythrea, Somaliland voormalig koninkrijk = Bulgarije, Frankrijk, Italië, Pruisen, Roemenië, Spanje voormalig kwartier van Utrecht - Eemland voormalig militair hoofddeksel = talpa voormalig rijk op Java = Bantam, Mataram voormalig Russisch heerser = tsaar voormalig secretaris der VN = Lie voormalige Nederlandse kolonie - Indië voormalige Portugese kolonie = Goa voormalige zee = Zuiderzee, Lauwerszee voorman = baas, leider, onderbaas, opperman, (ploegbaas, Maleis) mandoer voormeld = voornoemd voormelk = biest, colostrum voormiddag = a.m., morgen, ochtend, v.m., voornoen voormuur = bolwerk, gevel, pui, voornaam = aanzienlijk, aristocratisch, belangrijk, deftig, doopnaam, doorluchtig, edel, gedistingeerd, gewichtig, hooggeplaatst, notabel, verheven voornaam = doopnaam, roepnaam voornaam persoon = notabel voornaamheid = adel, deftigheid, distinctie, hoogheid voornaamste = notabel, primair voovnaamste burgers - notabelen voornaamste haven in Duitsland - Hamburg voomaamste haven in Engeland - Londen voornaamste haven in Frankrijk - Marseille voornaamste haven in Italië = Genua voornaamste haven in Nederland - Rotterdam voomaamste haven in Portugal - Lissabon voornaamste partij in toneelstuk - hoofdrol, titelrol voornaamste persoon bij banket - eregast voornaamste rechtsregeling = grondwet voomaamsten- notabelen, optimalen voornaamwoord = pronomen voornaamwoord - 2 ge, gij, hij, ie, ik, je, jij, me, mij, uw, we, ze, zij 3 dat, die, dit, elk, hem, hen, hun, jou, men, mijn, ons, wat, wie, wij, zijn 4 deze, geen, gene, haar, iets, jouw, mijn, waar 5 ieder, niets, welke 6 iemand, jullie 7 niemand 8 dezelfde 9 dergelijke voornaamwoordelijk - pronominaal voornaamwoordelijk bijwoord = daarin, daarom, daartoe, erover, hierdoor, hiermee, hierom, hierop, waarin, waarop voorname zwier = grandezza voornamelijk = bovenal, grotendeels, hoofdzakelijk, vnl. , vooral voornamen - aristocratie voornemen = beslissing, besluit, intentie, mening, ontwerp, opzet, plan, toeleg, voorhebben voornier - promephros voornoemd = bovengenoemd, voorn., vooronderstelling = hypothese, premisse vooronderzoek - instructie, tentamen voorontwerp = avant-project vooroordeel - prejugé, preventie vooropgestelde onbewezen stelling = postulaat vooropgestelde voorwaarde = eis,vordering voorop komend = eerst vooroplopen - leiden voorouders – voorgeslacht, voorvaderen voorover - gebogen vooroverbuigen – bukken, knikken, neigen voorovergebogen – gebukt vorover – gebogen vooroverhangen - knikken vooroverknikking = anteflexio voorpagina = cover, titelblad voorplaat - frontispice voorplein = esplanade voorpoort = hamei voorportaal = hal, lobby, portiek, vestibule voorpost – schildwacht, uitkijkpost voorproef - exempel voorraad – assortiment, opslag, proviand, provisie, reserve, stock voorraad goederen - stock voorraad, in - voorhanden, voorradig voorraadkamer - provisiekamer voorraad kleding = garderobe voorraad levensmiddelen – leeftocht, proviand, provisie voorraad ruimte – hopper, magazijn voorraad winkelgoederen = assortiment voorraadplaats = magazijn voorraadschuur = magazijn, spijker vorradig - voorhanden voorrang - precedentie, preferentie, prioriteit, vorkeur roorrang hebbend - prevalent, prevalerend voorrecht = claim, gunst, preferentie, prerogatief, privilege voorrede - inleiding, praef(atio), prefatie, proloog, voorwoord voorrekenen - becijferen voorschaar aan een ploeg - schilkouter voorschans – ravelijn voorschieten - lenen voorschoot = boezelaar, eva, schort, slobbe, sloof voorschotbank – kredietbank voorschotelen – aanbieden, opdissen voorschrift = gebod, instructie, last, norm, ordonnantie, recept, regel, regeling, reglement, richtlijn, richtsnoer, statuut, tucht, verordening, voorschrijving, wet voorschriften - reglement voorschrift inzake het ijkwezen – ijkwet voorschrift van dokter - recept voorschrijven – dicteren, gelasten, limiteren, opleggen, recepteren, reglementeren, verorderen voorshands – alvast, eerst, voorlopig voorslag = aanbod, propositie, voorstel voorsnijden = trancheren voorsnijder - prosector voorsnijmes = trancheermes voorspel = anteludium, ingang, inleiding, intro, ouverture, preambule, prelude, preludium, proloog voorspellen – aankondigen, augurren, profeteren, orakelen , verwachten, voorzeggen, waarzeggen, voorspellen m.b.v. doden - necromantie voorspellend = profetisch voorspellende zeegod = Proteus voorspeller = augur, orakel, profeet, vates, waarzegger voorspelster - waarzegster voorspelling = horoscoop, predictie, profetie, prognose, prognosticatie, theomantie voorspellingsgave = clairvoyance,divinatie, helderziendheid, proscopie voor spinnen gereedmaken - kaarden voorspoed = bloei, geluk, heil, prosperiteit, succes, welvaart, welzijn, zegen voorspoed (Eng.) - ups voorspoedig = gelukkig, gezegend, fortuinlijk, gunstig, succesrijk succesvol, welvarend voorspraak = aanbeveling, advocaat, bemiddeling, pleiter, recommandatie, verdediging, voorbede voorstaan – bepleiten, bevorderen, verdedigen voorstad - buitenwijk, faubourg, suburb voorstad van Brussel = Uccle, Ukkel voorstad van Hamburg = Altona voorstad van Londen - Tottenham voorstadium = prodroom voorstagzeil - stormfok voorstander – aanhanger, beschermer, bevorderaar, voorstander voorstander van de afschaffing van de slavernij = abolitionist voorstander van de Vlaamse beweging = flamingant voorstander van maatschappelijke gelijkheid - egalist voorstander van ongeremde bevolkingstoename - natalist voorstander van politiek katholicisme - ultramontaan voorstanderklier = prostaat voorste deel = kop, neus voorste deel van een schip = boeg, huid, voorsteven voorste zeil = fok voorstel = motie, ontwerp, plan, project, propositie, voorslag voorstel tot wijziging = amendement voorstellen – aabduiden, introduceren, maken, opperen, opvoeren, opwerpen, presenteren, proponeren, suggereren, uitbeelden, verbeelden, wanen voorstellen als onbeduidend - bagatelliseren, kleineren, verkleinen voorstelling – afbeelding, beeld, begrip, denkbeeld, idee, nabootsing, opvoering, presentatie, show, tafereel, tekening, vertoning, vertoon voorstellingsbeeld – image, voorstelling ten bate van - benefiet voorstelling van bomen en planten - verdure voorstelling van spiritist - séance voorstelling/wijze van = versie voorstelling tijdens slaap = droom, droombeeld, nachtmerrie voorstuk van een schip - steven voorsteven = sneb voort – dadelijk, heen, terstond, verder, vooruit, weg voortbestaan = blijven, duren voortbewegen = gaan, kruipen, lopen, rijden, stappen, stromen, stuwen, varen, verkeren, vloeien, wandelen, voortbewegen door middel van motoren – motortractie voortbewegen per auto – rijden voortbewegen per schip - varen voortbeweging = gang, locomotie, traktie, voortgang voortbewegingsinstrument = been, ketting, motor, rad, riem, schroef, stelt, vleugel, wiel voortbewegingswerktuig – locomotief, truck, tractor, trekker, slepboot voortbrengen – baren, creeren, maken, opleveren, produceren, scheppen, telen voortbrengend - productief voortbrenger – generator, producent, schepper, teler voortbrenging – teelt voortbrengsel – maaksel, produkt, resultaat voortbrengsel van pluimvee = ei voortdrijven – aanjagen, opzwepen, stuwen voortduren – aanhouden, doorgaan voortdrijven van wild - jagen voortdurend – aanhoudelijk, aanhoudend, alaan, aldoor, almaar, altoos, altijd, chronisch, constant, continu, dagelijks, doorlopend, gestaag, gestadig, gedurig, geregeld, immer, konstant, nog, onafgebroken, oneindig, ononderbroken, onophoudelijk, permanent, staag, stadig, steeds, telkens voortdurend aanvallen = bestoken voortdurend bezig = rusteloos voortdurend gedraaf = gehol voortdurend in beweging = beweeglijk, rusteloos, woelig voortdurend in beslag nemen van gedachten = obsederen voortdurend lawaai = geraas, herrie, leven voortdurend rennen = geren voortdurend terugkerend – stereotiep voortdurende handeling - regelmaat voortdurende leiding = (nood)lot, providentie, voorzienigheid voortdurend mopperen – kankeren voortduring - continuatie voortduwen – aanduwen, schuiven, stuwen voorteken = omen voortgaan – aanschrijden, continueren, doorgaan, doorslaan, duren, heengaan, lopen, vervolgen, vorderen voortgang = gang, loop, proces, progressie, vooruitgang, vordering voortgang hebben – bewegen, doorgaan, lopen voortgebrachte klanken = geluid voortgekomen - geboren voortgeven - doorgeven voortgezet – geprolongeerd, uitgebreid voortgezette vermenging van onderling verwante dieren of personen = inteelt voortgezette vertoning = prolongatie voortijdig – prematuur, voorbarig voortijdige geboorte – abortus voortijds – eertijds, vroeger, weleer voortjagen – jakkeren, opjagen voortkomen – ont(spruiten) voortleven - voortbestaan voortkruipend = serpigineus voortmaken – opschieten, spoeden voortplanten = uitbreiden, verspreiden, voorttelen voortplanting - generatie, kweking, propagatie, teelt, teling voortplanting binnen. kleine groep - endogamie, inteelt voortplantingscel = spore voortrazend – expediet, snel voortreffelijk – beleefd, briljant, edel, eminent,excellent, fijn, goed, heerlijk, illuster, kostbaar, kostelijk, meesterlijk, mooi, onovertroffen, overheerlijk, patent, prachtig, prima, puik, schitterend, subliem, superbe, superieur, uitgelezen, uitmuntend, uitnemend, uitstekend, uniek, wonderwel voortreffelijkheid - adel voortreffelijk mens = edele voortreffelijk voorbeeld = toonbeeld voortreffelijkheid = adel, eminentie, excellence, perfectie voortrekken - begunstigen voortrekker = baanbreker, padvinder, pionier voorts - bovendien, buitendien, daarna, ook, verder, vervolgens voortschrijden – lopen, voortgaan, vorderen voortschrijdend – gaand, progressief voortsjokken - sukkelen voortsjouwen = zeulen voortspoeden – haasten, ijlen voortspruiten = groeien, stammen, opschieten, voortkomen voortstappen - aanbenen voortstuwer – motor, propeller voorttrekken - slepen voortvarend = energiek, doortastend, ijverig voortvarendheid - drift, energie, entrain, spoed, vaart, ijver voortvloeien - stromen voortvloeisel = gevolg voortvluchtige - deserteur, vervolgde, vluchteling voortijd - prehistorie voortijdig - prematuur voortzetten – aanhouden, doorgaan, perpetueren, vervolgen voortzetting = prolongatie, vervolg voortzetting van vertoning – prolongatie voortzwepen – aandrijven, opjagen vooruit = allé, en avant, hup, komaan, toe, verder, vooraf, voort, voorwaarts vooruit beschikken = anticiperen vooruitbetaling - avance, prenumeratie vooruit dan toch - alla vooruitgaan - vorderen vooruitgang - progres(sie), vooruitgang, vordering vooruitgeschoven vestingwerk = redoute vooruithelpen – protegeren, steunen vooruitkomen – gaan, lopen, marcheren, vooruitlopen – anticiperen, voorgaan vooruitlopend op - anticiperen vooruitspringend = prominent, saillant, uitmuntend, uitstekend vooruitspringend deel - uitham vooruitspringend land = kaap vooruitspringende rots = klip vooruitsteeksel aan een gevel = saillie vooruitstekend landpunt - p(a)lei vooruitstekende kin - kluts vooruitstrevend - geavanceerd, links, progressief vooruitstrevend in de politiek = progressief, links vooruitstrevende groep kunstenaars = avant-garde vooruitzicht – aspect, hoop, mogelijkheid, perspectief, prognose, verwachting voorvader = aver, voorzaat voorvaderen - patres voorval = anekdote, evenement, episode, feit, gebeurtenis, geval, episode, incident, ondervinding, scene, story voorvallen – gebeuren, voordoen voorval an belang - gebeurtenis voorvechter = kampioen, ruziezoeker, vechtersbaas voorvertek - antichambre, wachtkamer voor vervaardigd = prefab, prefabricatie voorvlak = front, gevel, prefix, pui voorvoegsel - prefix voorvoegsel - 2 ad, af, an, be, bi, de, di, en, er, ex, ge, in, on, op, re 3 ana, ant, apo, bio, con, cum, epi, apo, geo, her, mee, mis, ont, pan, per, pre, pro, sub, sym, syn, ter, tri, ver 4 anti, arch, auto, demo, homo, kata, meta, mono, para, peri, tele, voor, weer 5 aards, cosmo, proto, steno, trans voorvoegsel betreffende de lucht - aero voorvoegsel dat hoogste punt aanduidt = acro voorvoegsel dat leven aanduidt - bio voorvoegsel dat miljardvoudig aangeeft - giga voorvoegsel duidende op aardrijkskunde = geo voorvoegsel duidende op nieuw - neo voorvoegsel duidende op zelf = auto, ego, voorvoegsel van Schotse familienaam - mac voorvoegsel voor één = uni voorvoegsel voor drie = tri voorvoegsel voor twee = bi voorwaar – stellig, waarlijk, zeker voorwaarde = beding, bepaling, beperking, conditie, ver(eis)te, voorbehoud voorwaarde stellen = conditioneren, bedingen, eisen voorwaardelijk – conditioneel, tijdelijk voorwaardelijke wijs - conditionalis voorwaarden stellen = eisen voorwaarts = allé, allons, hup, mars, voorts, vooruit, uitvlucht, weg voorwaarts gaan – opgaan, opschieten, vorderen voorwaartse stoot - duw voorwenden – fingeren, pretenderen, simuleren, veinzen, voorgeven voorwender = simulant, veinzer voorwending = simulatie voorwendsel – dekmantel, evasie, fint, mom, ontwijking, pretext, smoes, uitvlucht voorwereldlijk = antediluviaans voorwereldlijk dier - mastodont voorwereldlijk reptiel - sauriër voorwereldlijke dieren = paleozoën voorwereldlijke hagedis – dinosaurus, brontosaurus, saurier voorwereldlijke olifant = mammoet, mastodont voorwereldlijke reuzenhagedis – brontosaurus, dinosaurus voorwerp = artikel, ding, lichaam, object, zaak voorwerp (heilig) = amulet, fetisj, relikwie, scapulier, talisman, totem voorwerp bij het enten = entmes voorwerp dat meestal in de keuken staat - fornuis voorwerp met religieuze waarde - amulet, fetisj, relikwie, scapulier, totem voorwerp om papier bijeen te houden = niet, paperclip voorwerp om te snijden - mes voorwerp ter verlichting = blaker, fakkel, lamp, lantaarn, kaars, schemerlamp, spotje, toorts voorwerp uit de keuken = fornuis, gootsteen, koelkast, kookplaat, lepel, magnetron, mes, mixer, oven, pan, pot, vork voorwerp uit vroegere tijden = antiquiteit, fossiel voorwerp uit oude tijden - antiquiteit voorwerp van min of meer ronde vorm - bol voorwerp van spot = risée voorwerp van versiering = juweel, kleinood, opsmuk, sieraad, versiersel voorwerp van zes pond = zesponder voorwerp voor geluk – amulet, mascotte, talisman voorwerp zonder waarde = prul, onbeduidendheid. lor, vod, nietigheid voorwerpen – verwijten voorwerpen maken - knutselen voorwerpen op een eettafel - bestek, eetgerei voorwerpsvorm van pers. vnw. = me, mij, , je, jou, haar, hem, hen, jullie, ons voorwerpsvorm van voornaamwoord = dien, haar, hem, hen, hun, je, jou, jullie, me, mij, ons, wien, ze voorwetenschappelijke scheikunde - alchemie voorwoord = inleiding, proloog , voorbericht voorwoord in boeken - inleiding voorzaal van een basilliek - atrium voorzanger = cantor voorzanger in de synagoge = chazan, chazonim voorzeggen – dicteren, opsteken, profeteren, souffleren voorzegger - souffleur voorzegging = prognose, voorspelling voorzeker - beslist, gewis, inderdaad, stellig voorzetsel - prepositie voorzetsel - 2 bij, in, na, om, op, te 3 aan, met, per, ten, ter, tot, uit, van, via 4 door, naar, nabij, over, voor 5 boven, langs, naast, neven, onder, sinds, tegen, trots,vanaf 6 achter, binnen, buiten, sedert, tussen, wegens, zonder 7 beneden, omtrent, 8 partikel 9 omstreeks, tegenover 10 prepositie voorzetsel (Duits) = an, aus, auf, durch, für, mit, nach, von, vor, zu voorzetsel (Engels) = after, along, at, by, for, out, through, to, upon, with voorzetsel (Frans) = avec, après, avant, contre, de, devant, par, pour, voorzetsel (Grieks) = ana, apo, epi, hyper, hypo, kata voorzetsel (latijn) = ad, ante, contra, inter, per, pro, super voorzetten - aanbieden, toedienen voorzichtig – angstvallig, bedachtzaam, behoedzaam, bescheiden, bezonnen, doordacht, kalm, nauwgezet, omzichtig, prudent, rustig, verstolen, vreesachtig, waakzaam, welberaden, zorgzaam voorzichtigheid = precautie, prudentie voorzien – aanschaffen, leveren, toerusten, verschaffen voorzien hebben – munten voorziening – maatregel, regeling voorzien van = fourneren, geoutileerd, leveren, toedienen, verschaffen voorzien van dak - overdekt voorzien van een merkteken - coteren voorzien van het nodige = uitrusten voorzienigheid = god(heid), Opperwezen, providentie voorzijde – face, facade, voorgevelvoorkant voorzijde van een huis – front voorzijde van een muntstuk – avers voorzitster - presidente voorzitten – leiden, presideren voorzitter = praeses, preses, president voorzitter van het dijkbestuur van een polder of waterschap = dijkgraaf voorzitter van het Lagerhuis = speaker voorzitter van kanunikenkapittel - proost voorzitterschap - presidium voorzitting - presidium voorzorg - precautie, preventie voorzijde van huis = front, gevel, pui voos – saploos, slap, sponsachtig, vlok, zacht voosheid - slapheid vorderaar = eiser vorderen – claimen, beweren, gebieden, (op)eisen, oproepen, opschieten, rekwireren, toenemen, uitdagen, vereisen, voortgaan, vooruitkomen, vragen vorderen - voortgaan vordering = aanspraak, eis, opeising, pretentie, progres, requisitoir, tegoed, voortgang vordering om in bezit te orden gehandhaafd of hersteld - bezitsactie vore – gleuf, greppel, groef, ploegsnede, ril, rimpel, sleuf vorenstaand = bovengemeld voren = aar, alven, alver, rietvoorn, rietvoren vorig = afgelopen, verleden, voorgaand, voorlaatst, voorleden, voormalig, vroeger vorige = 1.1. vork – drietand, gaffel, riek vork met drie tanden = drietand, reek, riek vork met geweerhaakte tanden – botprik vork of gaffel – riek vork voor hooiwerk – hooivork, reek vork voor mest – elger, mestvork vorkvormige splitsing van aderen, wegen, rivieren = bifurcatie vorm – afdruk, fatsoen, formaat, formatie, formule, gedaante, gestalte, grootte, lang, langwerpig, leest, mal, manier, model, oblong, ovaal, patroon, plat, rond, snede, snit, spits, stijl, uiterlijk, voorkomen, vierkant vorm geven - boetseren vorm van belasting = accijns, BTW, cijns, OB, opcenten, rechten, tol, VB, WB vorm van belediging = smaad vorm van bloemkroon = buisvorm, klokvorm, kroesvorm, stervorm, trechtervorm, trompetvorm vorm van borg staan = delcredere vorm van daar = er vorm van de voet - leest vorm van diefstal = inbraak, kraak, overval, plagiaat, roof vorm van dierlijke gedaanteverwisseling = cocon, larf, pop vorm van een = ene ener vorm van een druipsteen = pisoliet, stalactiet, stalagmiet vorm van een voet = leest vorm van een vulkaan = kegel vorm van een werkwoord = aoristus, deelwoord, perfectum, praesens, tijd vorm van eredienst = ritus, rite, liturgie . vorm van het lichaam = figuur, gestalte, leest, model, postuur vorm van hij = ie vorm van indirecte belastingen - accijns vorm van kledingstuk = model, patroon, snit vorm van ontspanning = sport, spel vorm van stollingen in de bloedvaten - trombose vorm van symbiose – helotisme vorm van verhaal – versie vorm van voorwerp – lang(werpig), model, oblong, ovaal, plat, vorm van zijn = ben, geweest, is, waren, was, zij vormeling - confirmandus vormelijk – formeel, hoofs vormen = beschaven, creeren, etiquette, fatsoen, fatsoeneren, formeren, maken, modelleren, mores, ontwerpen, ontwikkelen, opleiden, opstellen, samenstellen, smeden, stoelen, vormend – constructief vormend bestanddeel - element vormendienst – formalisme vormen met klei - boetseren vormen naar - analogiseren vormer = formateur, modelleur, ontwerper vormgeven – boetseen, formeren, modelleren, vormen vormgever – modelleur, ontwerper, stylist vormgeving – compositie, styling vorming – formatie, ontstaan, ontwikkelingopleiding, opvoeding, scholing vormleer - morfologie vormloos = amorf, onregelmatig, plomp, wanstaltig vorm of figuur – leest vorm of genre – wijze vorm of gietmodel - type vormsel - confirmatie, sacrament vors – kikker vorsen – onderzoeken, speuren vorser - onderzoeker vorst – beheerser, caesar, dakrand, elect, gebieder, heer(ser), hertog, imperator, keizer, keurvorst, koning, landsheer, mogol, monarch, potentaat, prins, regeerder, soeverein, staatshoofd, tsaar, viervorst vorst (Ind.) = maharadja, radja, sultan vorst (Noord-Afrika) = bei, bey, sheik, sjeik vorst (Peru) = Inca vorst der duisternis - Lucifer vorst der hel - Belial, Beëlzebub, Satan vorst in de grond = hal vorst van Haiderabad - nizam vorstbult - pingo vorstelijk - heerlijk, koninklijk, prachtig , royaal, vorstelijk eigendom = domein vorstelijk verblijf - kasteel, kraton, paleis, residentie, serail vorstelijke titel = sire, negus, prins(es), sultan, vorstelijke vorstelijke verordening = edikt, oekaze, ukase vorstelijke voorrechten – regalia vorstelijke woning – kasteel, paleis vorstelijke zetel = residentie, troon vorstendom = keizerrijk, koninkrijk, prinsdom vorstendom aan de Côte d' Azur - Mónaco vorstengeslacht = Bernadotte, Habsburg, Hohenzollern, Stuart, Tudor vorstenhoofdtooi = diadeem, kroon, tiara vorstenhuis = dynastie vorstenkind – prins(es) vorstennaam = Adolf, Bernard, Bernhard, Eduard, Filips, Gustaaf, Hendrik, Iwan, Jacobus, Karel, Lodewijk, Maria, Margaretha, Napoleon, Nicolaas, Otto, Philips, Victoria, Wilhelmina, Willem, William vorstentelg - prins, prinses vorstentitel – hoogheid vorstentitel in Brits-Indië = nizam vorstentitel in Israël - meleg vorstentitel in Voor-Indië = maharadja vorstentitel op Java = ad(h)ipitie vorstenverblijf – hof, paleis vorstenverblijf (Indië) = kraton vorstenzetel = troon vorstenzoon = dauphin, prins vorstig – koud, vriezend vorstin – keizerin, koningin, landsvrouwe vorstin (Ind.) – ratoe vorst in de grond - hal vorstin in Pakistan = begum vorst met honderd ogen – Argus vorst op een huis – nok vorstpan – nokpan vorstproduct – hagel, ijs, rijp, sneeuw vort - weg vos = moervos, poolkat, rekel, vulpes, ijsvos, vlegel, zilvervos vosaap = maki vosapen = lemuren voskleurig - roodbruin voskonijn – viscacha vossebes – bosbes vossen – blokken vossengeluid - janken vossennaam = Reinaart, Reinardus, Reintje vossenstaart - alopecurus, duist vossenval = knel voteren - stemmen votum - gelofte, stem, uitspaak vouw = ezelsoor, kreuk, (k)neep, plooi, ribbel, rimpel, voeg vouwbare schraag = schrank vouwbeen – briefopener, papiermes vouwblad = folder, krant vouwbriefje – kattebelletje vouwen maken – kreukelen, plooien vouw in de huid - rimpel vouwlijn = kneep, rillijn vouwmes - knipmes vouwstoel – klapstoel vouwstoeltje – taboeret vouwwand – schuifwand voyeur - gluurder vraag = animo, bede, eis, kooplust, kwestie, verlangen, verzoek vraagachtig - nieuwsgierig vraag en aanbod van arbeidskrachten = arbeidsmarkt vraag om inlichtingen = interpellatie vraagbaak = orakel, raadsman vraaggesprek = interview vraag of verzoek - aanzoek vraagonderricht - catachismus vraag om inlichtingen - interpelatie vraagpunt – kwestie, probleem vraagspel – kwis, quis vraagsteller – interviewer, ondervrager vraagstuk = dilemma, geschil, kwestie, opgave, probleem, puzzel, raadsel, rekensom, som vraagwoord - hoe vraat - gulzigaard, hebzuchtige, slokop, zwelger vraatziekte - polyfagie vraatzucht – gulzigheid, sitomanie vraatzuchtig – gulzig, schrokkerig, schrokkig vraatzuchtig beest = haai, leeuw, poema, snoek, wolf vraatzuchtige vis = haai, snoek vracht – ballast, hijs, lading, last, opper, transport, voer, zooi vrachtagent - cargadoor vrachtauto = camion, truck vrachtbetaling – frankering vrachtboot - coaster vrachtbrief (schaapvaart) = bagagebiljet, ce(d)el, cognossement, connossement, ladingbrief, verschepingsdocument vrachtcontract – chertepartij vrachtdeel van een schip - ruim vrachtgeld voor brieven – port(o) vracht innemen – inladen vrachtkosten - vrachtloon vrachtloon - port(o) vracht of lading – last vrachtprijs - tarief vrachtrijder - bode, expediteur, sleper, voerman vrachtschip = aak, cargo, coaster, eiker, lichter, praam, tanker vrachtschip voor binnenvaart = aak, eiker vrachtschuit – kaan, pont, punt, schouw vrachtvaarder - carga, cargo vrachtvaartuig op de Middellandse Zee – polakker vrachtvoertuig - kipkar vrachtvrij – franco vrachtwagenchauffeur – trucker vrachtwagen voor bagage – lorrie, truck vrachtwagen voor bagage in het leger gebruikt – n, vragen – bedelen, bietsen, informeren, inviteren, noden, soebatten, uithoren, uitnodigen, vereisen, verlangen, verzoeken, vorderen vragenboek – studieboek vragen stellen in he parlement = interpellatie, interpelleren vragen- en antwoorden boek = catechismus, studieboek vragend bijwoord = hoe, waar, waarom, wanneer vragend telwoord - hoeveel vragend voornaamwoord = waar, wat welk(e), wie, wiens vragend woord - hoe, waar, wanneer vragen of smeken - bidden vragenspel = kwis,quiz. vragensteller – interviewer vrager – verzoeker vrank - vrijpostjg vrattel = wrat vrede = kalmte, pacificatie, pais, pax, peis, rust, stilte, vree vrede hebben – berusten vrede hebben met – berustend vrede herstellen - verzoenen vrede zij U = pax, Salaam, (aleikum), sjalom vredebreuk = ruptuur vredegeld - freda, fredim, fredus vredelievend = pacifiek vredeloos = vogelvrij verdesbespreking - ontwapeningsconferentie vredesbeweging = pacifisme vredesgodin = Irene vredesluiting = pacificatie vredespijp = calumet vredestichtend = bemiddelend, Irenisch, verzoeningsgezind vredestichter - pacificateur, pacificator vredeslichting = pacificatie vredessymbool – duif, olijftak vredesteken – duif, olijftak vrdeteken - duif, olijftak vrede, voorstander van - pacifist vredevorst - Messias vredewens (Arab.) = Salaam, salam vredig = bedaard, harmonieus, kalm, ongestoord, pacifiek, rustig, stil, tevreden, vreedzaam vredigheid – stilte vree – pais, rust vreedzaam – bedaard, kalm, pacifiek, rustig, stil, tevreden, vredig vreedzaamheid = min, minne, pais, vree vreemd – abnormaal, bijzonder, bizar, buitenissig, curieus, dol, dwaas, eigenaardig, exentriek, geheimzinnig, gek, grotesk, mal, onbegrijpenlijk, onbekend, ongehoord, ongewoon, onwennig, opmerkelijk, raar, typisch, uitheems, uitzonderlijk, verwonderlijk, warhoofdig, wonderbaar, wonderlijk, zeldzaam, zonderling vreemd iets = rariteit vreemde – onbekende, rare vreemde eretitel = don, sir vreemde goudmunt – eagle vreemde snuiter – rare, snoeshaan vreemde taal – Arabisch, Bulgaars, Chinees, Deens, Duits, Engels, Fins, Frans, Grieks, Iers, IJslands, Italiaans, Japans, Maleis, Noors, Pools, Portugees, Roemeens, Russisch, Spaans, Turks, Zweeds vreemde titel – aga, bei, don, H.R.M., imam, lord, S.E., sir, SM vreemde munt = 2 as, fr, kr, li, R.m, rs 3 ban, ecu, fen, lek, leu, lev, mas, mil, ore, sen, sou, won, yen 4 cent, dime, duro, euro, juan, leva, lira, lire, mark, para, peso, pond, rand, real, reis, tari, yuan 5 aurar, crown, dinar, eagle, eyrir, franc, kopek, korun, krona, kroon, Iivre, obool, pence, penny, pound, reaal, zloty 6 dollar, escudo, filler, forint, guinea, kopeke, peseta, roebel, roepia, tsjiau 7 afghani, angolar, centavo, centime,draghme, milris, penning, pfennig, piaster, pistole, roepiah 8 shilling, sterling 9 boliviano 10 zilverling vreemde titel - H.M.,H.R.H., lord, mrs, s.e.,sir, S.M. vreemdeling = buitenlander, gast, koeterwaal, leek, onbekende, outsider, vreemde vreemdeling (Lat.) = extraneus vreemdelingen (Lat) – extraneï vremdlingenhaat - xenofobie vreemdelingenheerschppij - xenocratie vreemdelingenwijk in Londen = Soho vreemdslachtig - zonderling vreemdsoortig – anders, apart, eigenaardig, gek, ongewoon, raar, wonderlijk, zonderling, vreemd vliegend voorwerp - ufo vrees = angst, bangheid, benepenheid, bevangenheid, bezorgdheid, eerbied, fobie, ontsteltenis, ontzag, paniek, rats, schrik, schroom, schuwhid, spanning, verlegenheid, vervaardheid, zorg vrees om te blozen = rubrofobie vrees voor alles wat nieuw is = neofobie vrees voor alles wat vreemd is - xenofobie vrees aanjagen = dreigen, intimideren vreesaanjagend = schrikwekkend vreesaanjaging = intimidatie, overdondering vreesachtig – angstig, bang, bangst, benauwd, blo(de), blohartig, laf, schuw vreesachtig dier – haas vreesachtig mens - bangerd vreesachtigheid - banghid, schuwheid vrees gevoelen - vrezen vrees inboezemen – gevreesd vreeslijk – ontzettend vreeswekkend – boos, grimmig, nors, toornig vreeswekkend beeld – spook vreetop – gulzigaard, slokop vreetpartij – zwelpartij vreetzak – eetwolf, slokop vrek = gierigaard, hebzuchtige, inhalige, knar, knibbelaar, knijper, krent(tenweger), pegelaar, schraper, schriep vrekachtig - gierig vrekken = pingelen, schrapen vrekkig = gierig, hebberig, hebzuchtig, inhalig, krenterig, schraperig, schriep, schrokkig vrekkigheid - gierigheid vreselijk – affreus, afgrijselijk, akelig, angstig, angstwekkend, bar, beangstigend, benauwend, buitensporig, criminel, dreigend, erg, geducht, griezelig, gruwelijk, hels, hevig, horribel, huiverig, ijselijk, luguber, ongehoord, onrustbarend, ontzettend, rampzalig, redoutabel, schrikbarend, terribel, verschrikkelijk, ijselijk, zeer vreselijk kwaad – woedend vreselijk mager - ijl vreselijk ongeluk - ramp vreselijk koud = ijzig vreselijke draak of slang (myth.) - python vret - lupus vreten – knagen, schrnzen, schrokken, verslinden, voer vreter – gulzigaard, schrok(ker), vraat vreugde = blijdschap, genieting, genoegen, genot, jolijt, lol, plezier, pret, voldoening, vrolijkheid, wellust vreugderoep – alleluja, hoera vreugdevol – verblijd vreugdevolle viering - feest vreugdig - (ver)blij(d), verheugd vrezen = duchten, eerbiedigen, huiveren, ontzien, schromen, schuwen, terugdeinzen vriend = ami, amice, bekende, bondgenoot, chaver, collega, compagnon, gabber, genoot, gezel, handlanger, makker, kameraad, kamergenoot, kompel, kornuit, levensgezel, lotgenoot, maat, makker, medestander, minnaar, partner, slaapje, speelmakker, vennoot, volgeling, vrijer, vrind vriend (Ind.) - sobat vriend van Achilles = Patroclus vriend van Aeneas = Achates vriend van Alexander de Grote - Harpalus, Harpalos vriend van Cicero = Nepos vriend van David = Jonathan vriend van Engeland = anglofiel vriend van Frankrijk = francofiel, gallofiel vriend van Grieken = filhelleen vriend van Othello = Jago vriend van Rusland = russofiel vriend van Slaven = slavofiel vriend van Telemachus = mentor vriendelijk = aangenaam, aardig, amicaal, begrijpend, behulpzaam, beleefd, beminnelijk, charmant, gemoedelijk, genegen, gezellig, goedig, goedaardig, hartelijk, heus, hoffelijk, innemend, jofel, lief, minnelijk, minzaam, sympathiek, teder, vertrouwd, vlot, voorkomend, welgezind, welwillend, zachtzinnig, zacht, zoet vriendelijke blik - lonk vriendelijkheid - aardigheid, attentie, hartelijkheid, minzaamheid, innemendheid, minzaamheid, welgezindheid vriendelijk, niet fors = zachtzinnig vriendin(netje) – meisje, geliefde, minnares vriendjespolitiek – nepotisme vriend of bekende - kennis vriendschap = amitie vriendschappelijk = amicaal, gemeenzaam, hartelijk, innig, minnelijk vriendschapsbetrekking – connectie vriendschapsbetuiging - groet vrieskast = diepvries, koelkast vrieskou - vorst vrieswerking in de bodem – kryoturbatie vriezer - vroeskist vrij = autonoom, bandeloos, beschikbaar, franco, frank, gratis, leeg, liber, los, neutraal, nogal, onafhankelijk, onbelast, onbelemmerd, onbeperkt, onbeschroomd, ongebonden, ongedwongen, ongehinderd, onomwonden, ontheven, onverhinderd, quitte, redelijk, rondborstig, ruim, tamlijk, vacant(tie), vlot, zelfstandig, onder, verlof, zelfstandig, zonder vrij aan boord = f.o.b., (free on board) vrij erfgoed = allodium vrij goed – behoorlijk, nogal, redelijk, tamelijk vrij groot – belangrijk vrij hevig geluid – knal vrij lang – geruin vrij langs boord = I.a.s. (free along side ship) vrij lopen = loslopen vrij om zich te bewegen – los vrij van arbeid – vacantie vrij van fouten - feilloos vrij van portokosten – franco vrij van smet – vlekkeloos, vlekvrij vrij van twijfel - beslist, catagorisch vrij van werken – ledig, verlof vrij van ziektekiemen - steriel vrijaf – rust, vakantie, verlof vrijage – minnarij, minnehandel, verkering vrijbiljet - geleibrief, verlofpas vrijblijvend - onverplicht vrijbrief = machtiging, pas, verlofbrief vrijbuiter = avonturier, boekanier, bohemien, kaper, vagant, vagebond, zeerover, zwerver vrijbuiterij - kaapvaart vrijburg - asiel vrijdenkend = liberaal, vrijzinnig, vrijdenker - atheïst, libertijn vrijdom - ontheffing , privilege, voorrecht, vrijstelling vrije behandeling van het tempo (muz.) – rubato vrije dag - snipperdag vrije heerlijkheid = baronie vrije keus – optie vrijelijk – ongehinderd, vrijmoedig vrijen = flemen, knuffelen, kozen, minnekozen, minnen, scharrelen, sjansen, vleien vrij en ledig – onbezet vrij en toegankelijk – open vrij en vlot - frank vrijer – aanzoeker, amant, galant, minnaar, scharrel, sinterklaaspop, spinnenweb vrijerij = verkering, minnehandel, vrijage vrije tijd – verlof vrijetijdsberoving – gijzeling, ontvoering vrijetijdsbesteding – lezen, sporten, spelen vrije verdediger – libero vrije verkiezing - willekeur vrijgeest - libertijn, vrijdenker vrijgelaten slaaf = mardijker vrijgeleide - konvooi, pas, sauf-conduit vrijgeven - toestaan vrijgevig – goedgeefs, gul, liberaal, liefdadig, mild, onbekrompen, royaal, scheutig, weldadig, vrijgevigheid – gulheid, kwistigheid, leberaliteit vrijgevochten = bandeloos, tuchteloos vrijgezel – celibatair, echteloos, ongehuwd, ongetrouwd, vrijheer - baron vrijheerlijkheid - baronie vrijheid = liberteit, onafhankelijkheid, privilege, vrijmoedigheid vrijheid (Ind.) = merdeka vrijheidsgezind - liberaal vrijheidsstraf = detentie, hechtenis, huisarrest vrijheidsstrijder = fellaga, partizaan vrijhof - meierij vrijhouden van iets – besparen vrijkaart - vrijbiljet vrijkoopgeld = losgeld, losprijs vrijkoopsom – losprijs vrijkopen - afkopen vrijkoping - verlossing vrijlast – portage vrijlaten – loslaten, ontslaan vrijmad - etgroen, nagras vrijmaken – bevrijden, openen, verlossen vrijmaking = bevrijding, emancipatie, verlossing vrijmetselaar = maçon vrijmetselarij - latonie, loge, maconnerie vrijmoedig – fier, frank, koen, los, onbeschroomd, onbevangen, onbevreesd, ongedwongen, ronduit, stout, vlot, vrank, vrijelijk vrij, niet leenvoerig land - vroonland vrijplaats = asiel, asyl, schuilplts, wijkplaats vrijpostig – arrogant, astrant, brutaal, driest, frank, onbescheiden, onbeschroomd, stout vrijpostigheid - brutaliteit vrijspreken – absolveren vrijstaand – apart, los vrijstad (bijbel) = Bezer, Golan, Hades, Hebron, Ramoth.. Sichem vrijstad, Nederlandse - Culenborg, Vianenr vijstellen – ontheffen, ontslaan vrijstelling – dispensatie, ontheffing vrijstelling van vracht = franchise vrijthof - kerkhof vrijuit – onbelemmerd, onbeschroomd, rondborstig vrijvechten - bevrijden vrijvrouw - barones vrijwaren = behoeden, besparen, waarborgen vrijwaring – garantie, waarborg vrijwel – bekant, bijkans, bijna, draaglijk, feitelijk, nagenoeg, practisch, zowat vrijwillig – belangelos, ongedwongen, onverplicht, vanzelf vrijwillige afstand – abdicatie vrijwillige gave - offer vrijwilliger = volontair vrijzinnig = heterodox, liberaal, libertijns, links, modern vrijzinnig-protestantse richting - Doopsgezind, Luthers, N.P.B., Remonstrant vrille – tolvlucht vrind - kameraad vroed = wetende, wijs vroede vaderen = gemeentebestuur, regeerders vroedgodin - Lucina vroedkunde - obstetrie vroedmeester - accoucheur, verloskundige vroedschap - raad vroedvrouw - verloskundige vroeg = bijtijds, jeugdig, jong, matineus, pril, tijdig vroegbloem - madeliefje, primula vroeg-christelijk geschrift - didachè vroeg genoeg = tijdig vroege aardappelen = graafjes vroege ochtend - dageraad vroege kers - meikers vroeger = anterieur, bevorens, destijds, eens, eer, eerder, eerst, eertijds, gewezen, indertijd, olim, ouder, toen, tevoren, toenmaals, verleden, voormalig, v.h., voordat, voordien, voorgaand, voorheen, voorleden, voormalig, vorig, weleer vroeger ambtenaar - drost vroeger Amsterdams uitgaanscentrum – Nes vroeger de hoogste rechterlijke ambtenaar - schout vroeger een buitenplaats bij Rotterdam - Weena vroeger eiland – Marken, Schokland, Urk, Wieringen vroeger folterwerktuig = plei, palei, rad vroeger gebeurd feit = antecedent vroeger heerser = tsaar vroeger heerser over Peru = Inca, Inka vroeger in de tijd - verleden vroeger land aan de Middellandse Zee = Fenicië, Phoenicië vroeger landvoogd - ruwaard vroeger Nederlands eiland = Schokland, Urk, Wieringen; Marken vroeger overheidspersoneel - ambtman, beul, boogschutter, drost, grietman, kolvenier, leenheer, leenman, schepen(en), schout, vroedschap vroeger persbureau in Ned.-Indië - Aneta vroeger Russisch-Amerika = Alaska vroeger strijdmiddel in zeeslag - brander vroeger verkeersobstakel = tol vroegere abdij = sticht vroegere belasting – bede, gabel, tiend, tolgeld vroegere bewoner van Europa - Frank, Fries, Germaan, Goot, Hun, Kelt, Noorman, Romein, Vandaal, Viking vroegere binnenzee = Zuiderzee vroegere buitenplaats bij Rotterdam = Weena vroegere Franse munt = ange, angelot, ecu, livrei, napoleon vroegere gezelschapszaal = salon, salet vroegere Griekse munt = abool, drachme, talent vroegere handelsstad in Noord Afrika = Carthago vroegere heerser - Caecar, imperator, tsaar vroegere heerser in Peru - Inca, Inka vroegere Indo-Europeaan = Germaan vroegere Justitieambtenaar = baljuw, drost vroegere landvoogd = ruwaard vroegere militair = hellebaardier, kurassier, lansier, lansknecht, musketier, zwaardvechter vroegere Nederlandse munt - blank, cent, daalder, dubbeltje, dukaat, dukaton, duit, gulder, knaak, kwartje, oortje, penning, stuiver vroegere overheidspersoon = drost, baljuw, grietman, olderman, schepen, schout vroegere rechter - baljuw vroegere Reval - Tallin vroegere titel van de vorsten van Moldavië, Montenegro en Walachije - Hospodar vroegere Turkse regering – porte vroegere vakbond - gilde vroegere vesting van O.I.C.in VoorIndië = Goa vroegere volksvertegenwoordiging in Rusland = Doema vroegere zoutbelasting = gabel vroegrijp = pr(a)ecox vroegrijpe appel - yellow voegtijdig - bijtijds, prematuur vroegrijpheid – precociteit vroegtijdig – bijtijds, erder vrolijk – allegro, amusant, animato, blijgeestig, blij(moedig), dartel, feestelijk, fideel, fleurig, geanimeerd, geestig, geinig, genoeglijk, gezellig, glunder, goedgemutst, grappig, jolig, kleurig, kwiek, levendig, levendluchtig, lollig, los, luchthartig, luchtig, luimig, lustig, monter, onbekommerd, onbezorgd, onderhoudend, opgeruimd, opgetogen, opgewekt, plezant, schalks, tierig, uitbundig, uitgelaten, verblijd, verheugd, vermakelijk, verrukt, vlot, welgemoed, zonnig vrolijk en bekoorlijk – riant vrolijk en olijk - guitig vrolijk feest = fuif, hospartij vrolijk feesten - fuiven vrolijk trompetgeschal = fanfare vrolijke voorstelling in tent - circus vrolijkheid – blijdschap, blijheid, gein, gelach, hilariteit, joligheid, jolijt, lachlust, leut, lol, luim, plezier, pret, stemming, vermaak, vreugde vrolijkheid met weemoed = humor vrolijk maken – verheugen vrolijk rumoer – gejoel vrolijk tieren - joelen vrome boeteling - asceet vrome overpeinzing - contemplatie vroom = bigot, dapper, deugdzaam, devoot, flink, gelovig, godgezind, godsdienstig, godvruchtig, kloek, ootmoedig, pieus, religieus vroom bedrog = piafraus vroomheid = godsvrucht, devotie, piëteit, piëtisme vroom verhaal = legende vroomprater - femel vroondienst – herendienst vrouw = dame, echtgenote, eega, ega, gade, gemalin, juffrouw, maagd, meid, meisje, mevrouw, wijf vrouw (Indiaans) = squaw vrouw bekend uit de Ned. geschiedenis = Kenau vrouw des huizes - meesteres vrouw die advies verstrekt = adviseuse, informatrice, raadgeefster vrouw die bid - bidster vrouw die bonen sorteert - leester vrouw die de toekomst voorspelt - profetes, sibille vrouw die gaat twouwen - bruid vrouw die graag mooie kleren draagt.- modepop vrouw die kinderen heeft = moeder vrouw die nieuwsgierig is - aagje vrouw die steelt = dievegge vrouw die voor emancipatie streed - Drucker, Jacobs vrouw, dochter of zuster van Mars - Bollona vrouw in steen veranderd = Niobe vrouw met blond haar = blondine vrouw met donker haar - brunette vrouw met klein verstand - lut vrouw met leeuwenlichaam = sfinks, sfinx vrouw met weelderige vormen - Rubensfiguur vrouw van Aartsvader = Hagar, Lea, Rebekka, Rachel, Sara vrouw van Abraham = Sara vrouw van Adam = Eva vrouw van Admetus = Alcestis vrouw van Aegir = Ran vrouw van Aegeon - Aemilia vrouw van Agamemnon = Clytaemnestra vrouw van Ahasveros = Vasthi vrouw van Amphlon = Niobe vrouw van Ananias - Sapphira vrouw van Atreus - Aerope vrouw van Balder = Idoena,Nanna, vrouw van baron = barones vrouw van Boaz = Ruth vrouw van Braga - Idoema, Iduna vrouw van Caesar = Calpurnia vrouw van Claudius = Agrippina, Messalina vrouw van de Czaar = tsarina vrouw van Darius = Atossa vrouw van David = Michal vrouw van een landbouwer - boerin vrouw van Freyr - Gerda vrouw van graaf = gravin vrouw van Hektor = Andromache vrouw van Hendrik VIII – Anna, Mary vrouw van Hercules = Deianira vrouw van Jacob = Lea, Rachel vrouw van Jason = Medea vrouw van Jupiter = Juno vrouw van Kadmos = Harmonia vrouw van landbouwer = boerin vrouw van lichte zeden - cocotte, courtisane, hetaere, hoer vrouw van Menelaus = Helena vrouw van Njord - Skadi vrouw van Oberon = Titania vrouw van Oceanus = Tethys vrouw van Odin = Frigga vrouw van Odysseus = Penelope vrouw van Okeanos = Tethys vrouw van Orestes = Hermione vrouw van Orpheus = Eurydice vrouw van Osiris = Isis vrouw van Othello = Desdemona vrouw van Paul Vlaanderen = Ina vrouw van Peleus = Thetis vrouw van Pelops = Hippodamea vrouw van Perseus = Andromeda vrouw van Poseldon = Amphitrite vrouw van Priamus = Hecabe, Hecuba vrouw van Rembrandt = Saskia vrouw van Saturnus = Rhea vrouw van Simson = Delila vrouw van Socrates = Xantippe vrouw van stand = dame, lady vrouw van sultan = sultane vrouw van Tereus = Aedon vrouw van Thor - Sif vrouw van Tiberius = Cornelia vrouw van Tristan = Isolde vrouw van tsaar = tsarina vrouw van Tyndareus = Leda vrouw van Ulysses - Penelope vrouw van Uranus = Gaea vrouw van wie de man is overleden - weduwe vrouw van Wodan = Frigg,Frigga, Frija, vrouw van Zeus = Hera vrouw uit de Bijbel - Debora, Elisabeth, Eva, Judith, Hagar, Lea, Maria, Naomi, Ruth, Sara vrouwelijk (gramm.) = fem., feminium, vr. vrouwelijk dier = 3 hen, keu, kip, koe, ooi, ree 4 apin, geit, hert, moer, poes, teef, zeug 5 bagge, berin, hinde 6 ezelin, merrie 7 reegeit 8 voedster vrouwelijk edelwild - hinde vrouwelijk hert – hinde, reegeit vrouwelijk hert in het derde jaar - Rekke vrouwelijk hoender - hen vrouwelijk hoofd = bazin, cheffin, patrones vrouwelijk kind - dochter vrouwelijk monster = gorgoon vrouwelijk mythologisch wezen - nimf, sirene vrouwelijk persoon – dame vrouwelijk ree – rekke vrouwelijk roofdier – leeuwin, tijgerin vrouwelijk roodwild – kaalwild vrouwelijk rund - koe vrouwelijk schaap - ooi vrouwelijk varken - zeug vrouwelijk wild zwijn – bagge vrouwelijke advocaat – juriste vrouwelijke afgezant – bodin vrouwelijke agent – agente vrouwelijke arts – medica vrouwelijke auteur – schrijfster vrouwelijke baas - cheffin vrouwelijke bijbelfiguur = Deborah, Esther, Eva, Hagar, Lea, Magdalena, Maria, Martha, Naomi, Ruth, Sara vrouwelijke bode = bodes,bodin vrouwelijke boer - boerin vrouwelijke boze nachtgeest - drude vrouwelijke dominee = da., domina, predikante vrouwelijke Egyptische godheid - Hathor, Isis . vrouwelijke eretitel in Spanje - donna vrouwelijke gast = logée vrouwelijke geestelijke = non, priesteres, religieuze, soeur, zuster vrouwelijke godheid = godin, moedergod vrouwelijke godheid der Egyptenaren - Harhor, Isis vrouwelijke godheid in de oud-Indische mythologie = Maya vrouwelijke heilige = Santin vrouwelijke hond – teef vrouwelijke hulp - helpster vrouwelijke kantoorbediende = secretaresse, typiste vrouwelijke luchtgeest = sylfe, sylfide vrouwelijke marinier - marva vrouwelijke nachtgeest - drude vrouwelijke rector = rectrice, rectrix vrouwelijke reisgenoot = reisgezellin vrouwelijke slaaf in een harem - odalisk vrouwelijke titel = baronesse, comtesse (Fr.),duchesse (Fr.), freule, gravin, hertogin, jonkvrouwlady, prinses, senora vrouwelijke titel (Spaans) – senora vrouwelijke verspieder – spionne vrouwelijke vogel - hen vrouwelijke volgelingen van Dionisos - bacchanten vrouwelijke waarzegster = Cassandra, profetes, Sibille vrouwelijke watergeest = meermin, najade, Nixe, Ondine, sirene, Undine vrouwelijke watergeest (Germaans) - meermin, najade, Ondine, undine vrouwenarts = gynaecoloog vrouwenbeeld als zuil = kariatide vrouwenbeul = blauwbaard vrouwenbewaker in harem = eunuch vrouwenbeweging - feminisme vrouwenboot = umjak vrouwenborst = buste vrouwenfiguur met opgeheven armen = orans, orante vrouwengek = philogyn, philogyne vrouwengeneeskunde - gynaecologie vrouwenhaat = misogynie vrouwenhandwerk – borduren, breien, haken vrouwenhater - misogyn vrouwenhemd = kamizool vrouwenhoed - toot vrouwenhoofddeksel - kaper, kornet vrouwenhoofddoek - falie vrouwenjager = ladykiller vrouwenjakje - sjek vrouwenkapsel - frontagne vrouwen kleed, lang = samaar vrouwenkruid - valkruid vrouwenmantel - alchemilla vrouwenmuts = cornet, koof, kuif, hul, kaper, kornet, toot vrouwennaam = zie meisjesnaam vrouwen regering – gynocratie vrouwenrok - keurs vrouwentong - esp, trilgras vrouwenverblijf = gynaeceum, harem, kemenade, serail vrouwenverleider = casanova, charmeur, don Juan vrouwenvertrek = kemenade vrouwenziekteleer = gynaecologie vrouwtjeshond – teef vrucht van de els = proem vrucht van de eik = aker, eikel vrucht van de meloenboom - papaja vrucht van de naaldboom = dennenappel, kegel vrucht van de staartpeper - cubabe vrucht van de wijnstok - druif vrucht van een wilde perzikboom - perkel vrucht van kruisbloemigen - hauw vrucht van roos = bottel, rozenbottel vrucht van steranijs = badiaanzaad vrucht van wijnstok = druif vrucht van zuurzak = nangka vruchtafdrijvend = abortief vruchtafdrijvend - abortief vruchtafdrijving = abortus vruchtbaar = fertiel, groeizaam, lonend, nutig, productief, prolefiek, tierig, voedzaam, welig vruchtbaar maken - bemesten vruchtbaar makende stof = compost, kali, kunstmest, mest, stalmest vruchtbaar oord = oase, tuin vruchtbaarheid - fertiliteit, ubertit vruchtbaarheidsgodin - Astarte, Demeter, Freyr, Gaia, Ge, Isis vruchtbare grond = geest, klei, teelaarde, zeeklei vruchtbare plek in de woestijn – oase vruchtbeginsel - zaad vruchtblad - carpel vruchtboom - appelboom, fruitboom, notelaar, perenboom, pruimenboom vruchtdragend - nuttig vruchtdragend, eenmaal per jaar - apagyn vruchteloos = ijdel, infructueus, nutteloos, vergeefs vruchten – 3 bes, vijg, yam 4 aagt, aker, bels, boon, erwt, hauw, joop, kers, kiwi, knol, kwee, olijf, ooft, peer, peul, raap 5 appel, areka, bezie, braam, dadel, druif, eikel, eiker, fruit, griet, keker, krent, kriek, kroos, kwets, mango, morel, noten, pruim, renet, rozijn, wakel 6 aalbes, amarel, ananas, augurk, bacove, banaan, bosbes, bottel, cubebe, doekoe, eenbes, ijspeer, jujube, kalbas, kalvijn, kassie, kokkel, limoen, mangga, meloen, mispel, nangka, papaja, perzik, piment, pisang, tomaat, wijnbes 7 aardbei, amandel, blanket, brummel, citroen, djamboe, djeroek, doerian, geelbes, granaat, griotte, haagbes, heulbol, hohaars, junibes, kalebas, kapucijn, katjang, klapbesklapper, knapper, kroosje, lijzebet, maankop, mangis, meikers, mirabel, moerbei, muskaat, paprika, pompoen, pronker, talkbes, tripang, veenbes, walnoot, waspeer, wijnpeer, zuurzak 8 aardnoot, abrikoos, advocaat, alpenbes, berberis, bergamot, blauwbes, blimbing, bosbezie, braambes, calville, dambezie, denappel, dividivi, dolappel, doornbes, drieling, framboos, groening, handpeer, hanneman, hennebes, hondsbes, houtnoot, hulstbes, ijzerhard, jasappel, kardemom, kasdruif, kleipeer, knapkers, kolanoot, kraakbes, kroppeer, kruisbes, kweepeer, langhals, mandarijn, meelpeer, merkaton, muskadel, olienoot, ossenkop, palmnoot, panappel, paranoot, pijnappel, pistache, pomerans, rammenas, rietpeer, schokker, vlierbes, vogelbes, vossebes, wijnappel, wijndruif, wijnpruim, woudkers 9 aardbezie, appelsien, betelnoot, braaknoot, cacauboon, eierpruim, filippine, glanspeer, goudrenet, grondnoot, guldeling, haagappel, haagbezie, handappel, hazelnoot, herenpeer, houtappel, ijzerappel, jodenkers, kanteloep, karbonkel, kartoffel, kersappel, klapbezie, koffiebes, kokosnoot, komkommer, kraaipeer, kriekpeer, kruidnoot, lauwerbes, lijsterbes, mangostan, moerbezie, netmeloen, okkernoot, oranfebes, pindanoot, pippeling, ramboetan, sleepruim, sneeuwbes, sterappel, stoofpeer, tafelpeer, tamarinde, vijgenpeer, vogelkers, waternoot, wijnmeloen, wijnperzik, wildeling 10 bellefleur, beukennoot, bitterkers, bloedappel, braambezie, cederappel, dadelpruim, doornappel, grapefruit, hartperzik, jeneverbes, juttenpeer, kaneelpeer, kemirinoot, klapstaart, koffieboon, kruidnagel, kruisbezie, kwintappel, lammernoot, laurierbes, mirtebezie, moffelboon, musketpeer, oranjepeer, pimpernoot, pinangnoot, pompelmoes, pruimedant, raasdonder, suikerpeer, tafelrozijn, winterkers, winterpeer, zilverling 11 aagjesappel, akkervrucht, appelvrucht, bitterappel, boerenpruim, broodvrucht, citroenpeer, cubebepeper, damastpruim, diamantpeer, dirksjespeer, goudpepping, jodennootje, kaneelappel, klappernoot, koningspeer, krakelbezie, laulierkers, lemoenappel, ligusterbes, maagdenpeer, maatjespeer, meiolderbei, meloenappel, muskaatnoot, oranjeappel, pindanootje, portelbezie, rammelappel, reineckaude, sinaasappel, steenvrucht, stekelbezie, suikerappel, suikerpruim, venkelappel, watermeloen, winterappel, wonderappel, zijdenhemdje 12 amandelpruim, ananasmeloen, citroenappel, jeneverbezie, kauwoerappel, koningsappel, koningspruim, kraakamandel, lambertsnoot, liefdesappelmeelappeltje, mirabelpruim, muskadelpeer, paradijsappel, saffraanpeer, schoenlapper, spreeuwbezie, suikermeloen, sultanarozijn, zoeteveentje 13 ananasaardbei, anjelierappel, boompjesappel, egelantierbes, groffelsnagel, johannesbrood, pinksterappel, ramboersappel, saffraanappel, scharlakenbes, waterkastanje vruchtensap = sap vruchtenbrij = moes vruchtenbrandewijn = ratafia vruchtendrank = bessensap, sorbet, most, wijn vruchten etende vleermuis op Java - kalong vruchteneter – fructivoor vruchten gebak - beignet vruchtengelei = jam vruchtenkunde = carpologie, pomologie vruchtenmoes - compôte, gelei, jam, marmelade vruchtennat - most, sap vruchten of groenten onderdompelen in kokend water - blancheren vruchtenoogst = pluk vruchtenpit – kern vruchten plukken – oogsten vruchtenpunch - bowl vruchtensuiker - fructose, levulose vruchtentaart - cassata vruchtgebruiker = fructuarius vruchtgodin = Ceres, Pomona vruchthuid - schil vruchtje = bes, bezie, meikers, morel vruchtje van de meidoorn – meelappeltje vruchtje van een boom – aker, eikel vrucht van een roos - bottel vrucht van een wijnstok - druif vruchtkern - pit vruchtloos - acarp vruchtmaand – augustus vruchtvel – schil vruchtvlees van de kokosnoot - kopra vruchtvlies – amnion vruchtvocht – sap vruchtwater van de kokosnoot – kokosmelk vue - uitzicht vuig – bezoedeld, gemeen, goor, laag, laaghartig, lelijk, min, minderwaardig, onaangenaamonrein, onzedelijk, onzindelijk, onzuiver, slecht, smerig, vals, vies, vuil vuil = abject, bedorven, derrie, drek, gemeen, goor, gortig, groezelig, infaam, laag, modder(ig), morsig, mottig, obsceen, ongewassen, onrein, onzuiver, prut, schunnig, slijk, smeerboel, smerig, smoezelig, smotzig, smurrie, troebel, uitschotvals, vies, vuig, vunzig vuilaardig – gemeen vuilak – morsebel, smiecht, viezerik vuilboom - sprakel vuilbroed - broedrot vuile boel = gribus, smeerboel, zwijnenstal vuile achterbuurt = gribus vuile plek = klad, smet, spat, vlek vuile vrouw – modde vuil en gemeen – laag vuil en laag – gemeen vuil en vies – onfris vuil goed - wasgoed vuiligheid – drek, gemeenheid, zwijnerij, vuilik – gemenerik, taddik, onterik, smeerlap, smeerpoets, viespeuk, viezerik vuil maken – besmeuren, bezoedelen, smetten vuilnis = afval,drek, huisvuil vuilnisbak – asemmer vuilnisbelt – asbelt, stortplaats, vaalt, vuilnishoop vuilnisemmer – asemmer, asvat vuilnishoop = asbelt, belt, vaalt, vuilnisbelt vuilnisman - asman vuilschrijverij – pornografie vuilspuiter – lasteraar, roddelaar vuilwateremmer = toiletemmer vuist – hamer, knuist, moker, smidshamer vuist- en worstelkamp bij de oude Grieken – pancratium vuistgevecht - bokspartij vuisthamer = moker vuisthandschoen = want vuist of moker – hamer vuistslag – dreun, opstoot, stomp vuiststoot - dreun, stomp vuistvechter = bokser, pugilist vulbier - scharrebier vulgair = alledaags, banaal, gemeen, grof, ordinair, plat, smerig, triviaal, vies vulgair en laf - laag vulgariteit - alledaagsheid, platheid vulgat = spon vulgus – grauw, rapalje, uitvaagsel vulkaan – Etna, Hekla, Merapi, Sibajak, Stromboli, Visuius, krater vulkaan = (Ind.) api vulkaan in Afrika = Lanzarote,Namlagira, Ruwenzori, vulkaan in Alaska = Katmai, Wrangell vulkaan in Argentinië = Maipo vulkaan in de Andes - Cotopaxi vulkaan in Antarctica = Erebus vulkaan in Azië = Api, Apo, Aso, Merapi, Salak, Sibajak, Slamat vulkaan in Chili = Guallatiri, Lascar, Tupungatito vulkaan in Columbia = Purace vulkaan in Costa Rica = Irazu vulkaan in ded Poolstreken - Erebus vulkaan in de Eifel - Maaren vulkaan in El Salvador = Izalco vulkaan in Equador = Cotacachi, Cotopaxi, Sangay vulkaan in Europa = Etna, Hekla, Stromboli, Vesuvius vulkaan in Guatemala = Tajamulco vulkaan in Indonesië = Api, Dempo, Krakatau, Merapi, Salak, Slamat vulkaan in Italië = Etna. Stromboli, Vesuvius vulkaan in Japan = Aso, Fujihama vulkaan in Mexico = Colima, Popocatepetl vulkaan in Peru = Misti vulkaan in Tanzania = Kilimanjaro vulkaan in Verenigde Staten - Katmai, Kilauea, Wrangell vulkaan op Costa Rica = Irazu vulkaan op Filippijnen = Apo vulkaan op IJsland = Askja, Hekla vulkaan op Java - Salak, Slamat, Smeroe vulkaan op Martinique = Mont Pelée vulkaan op Mindanao = Apo vulkaan op Sicilië - Etna vulkaan op Sumatra = Dempo, Sibajak vulkaankom – caldera vulkaanmond - krater vulkaanopening = bacca, fumarole, krater vulkaantrechter – hopper, krater vulkanisch gesteente = basalt, lava, magma, puimsteen, tuf vulkanisch glas - magma, obsidiaan, perliet, piksteen vulkanisch produkt = lava vulkanische stof - lava, magma, puimsteen, tuf vulkanische uitbarsting = eruptie vullen – dempen, dichtmaken, Iaden, plomberen, spekken, voldoen, volmaken, volstoppen vullen met benzine - tanken vullen van gevogelte, vis enz. – farceren vullen van kiezen - plomberen vulling – farce, lading, plombe vulling van iets – inhoud vulling van matras – kapok vulling voor gebak – spijs vullis – afval, schorem, vuilnis vulmateriaal – dons, kapok, stro, veren vulmiddel – kit vulnippel - ventiel vulsel – farce, kapok, paardenhaar, veren vulsel voor meubels en kleren - dons, paardenhaar vulsel voor pasteitjes – farce vultrechter - hopper vuns = bedompt, duf, goor, muf, schunnig, smerig, vies, vochtig vunzen – glimmen, smeulen vunzig – duf, muf, schunnig, smerig, vies, vuil vuns vunzige vrouw – del, slet vuren = schieten vurig = ardente, bezield, brandend, driftig, energiek, enthousiast, fel, fervent, flink, gepassioneerd, hartstochtelijk, heethoofdig, heftig, hevig, ijverig, krachtig, sig, hit, intens, kittig, kwiek, nijdig, rap, verwoed, vinnig, warm, ziedend vurig (muz.) = ardente, brioso, spirituoso vurig paard – genet, ros vurig verlangen = begeerte, hartstocht, passie, zucht vurig verlangen = begeren, smachten, snakken vurig voorvechter = ijveraar vurige huidplek = smarting vurige Italiaanse wijnsoort – falerner vurigheid - temperament vuur – aandrift, animo, brand, elan, (enthousiasme, geest)drift, energie, fik, gloed, hartstocht, ijver, pep, vlam, vonk vuur (Ind.) = api vuur, aanmaken – ontsteken vuur aanwakkeren – stoken vuur blussen – uitmaken vuur doven – blussen, smoren, uitmaken vuur geven – branden, vuren vuur maken - stoken vuur, ontstaan van – pyrogenese vuur oprakelen – poken, porren vuur uitdoven - smoren vuur uitmaken = doven vuurbaken – fanal, seinlicht vuurbakje = stoof, test vuurbal – bolide vuurberg – vulkaan vuurbestendig - onbrandbaar vuurbestendig materiaal = asbest vuurbestrijdingskorps - brandweer vuurbol - meteoriet vuurbron – haard, vuurhaard vuurbuis – vlampijp vuurbuks - geweer vuurdekker - haardstolp vuurdoorn – pyracantha vuurflitsje – vonk vuurgeschut – artillerie, kanon vuurgevecht - schietpartij vuurglans = gloed vuurgloed = brand, vlammen, warmte vuurhaak – loet, ovenkrabber vuurhaard – brand, vuister, vuurbron vuurhaard om te bakken - oven vuurhoutje – lucifer vuurijzer – hangel, haardijzer vuurkever - glimworm vuurkolk - hel, vagevuur vuurkolom - vuurzuil vuurkoord = lont Vuurland, bevolkingsgroep in - Haush, Ona’s, Tehuelchen, Yamana Vuurland, hoofdstad van - Ushuaia vuurlantaarn – baak vuurlijn – schootslijn, schootsveld vuurlont – koord, stoker vuurmaker – aansteker, lucifer vuurmeter - pyometer vuurmond = kanon, mortier vuur om te roosteren – barbecue vuuronderhouder – ovenist, stoker vuurpad - bombina vuurpijl = fusée, raket, lichtkogel vuurpot = doofpot, komfoor, test vuurpijl - fusee, kniphofia, raket vuurroer = geweer, musket, snaphaan vuurroer In de 17e en 18e eeuw - musket vuurroker - adonisbloem vuurrood - hoogrood vuurschoof - pijlkast vuursprank - vonk vuurslikker - pyrofaag vuursprank = vonk vuurspuwende berg = krater, vulkaan vuurspuwend monster - Chimaera vuursteen = eoliet, flint, keisteen, silex vuurtheorie - pyrologie vuurtje = brand, fik vuurtong – laai, vlam vuurtoren = baken, boet, Brandaris, fanaal, kustlicht, lichtbaken, Pharus vuurvast - onbrandbaar vuurvast glas - pyrex, vycor vuurvast vat - kroes vuurvaste doos = cassette vuurvaste kiel - chamotte vuurvaste stof = asbest vuurverschijnsel = hitte, rook,vlam, walm, warmte vuurverzorger - stoker vuurvink - amarant vuurvrees = pyrofobie vuurvreter = pyrofaag vuurwapen = 3 gun, usi 4 bren, buks, sten 5 kanon, raket 6 geweer, klover, musket 7 bazoeka, blaffer, haakbus, karabijn, mortier, pistool, stengun 8 revolver, snaphaan 10 atoomkanon 11 mitrailleur 13 vlammenwerper vuurwater - brandewijn, whisky vuurwerk = rotje, raket, strijker, vuurpijl, voetzoeker, zevenklapper vuurwerkbom, kleine - bombette vuurwerkersknoop - mastworp vuurwerkerskunst - pyrotechniek vuurwerkerij - pyrotechniek vuurwerkmaker = pyrotechnicus vuurwerkplant - dictamnus, essekruid vuurwortel - moederkruid, wrangwortel vuurzee = brand, lichterlaaie, vlammen vuurzuil - voorkolom W waadbare plaats = wed waadvogel = (aal)reiger, agami, eiber, griel, griet, grutto, ibis, kraan(vogel), kievi(e)t, kluut, kwak, lepelaar, maraboe, meerkoet , ooievaar, plevier, ral, rijger, roerdomp, snip, trapgans, uiver, waterhoen, wulp waag = gok, kàns, risico, weeghuis waagdrager - sjouwer(man) waaghals – branie, desperado, durfal, hagje, roekeloze, stuntman, vermetele waagspel – gokspel, hazardspel, kansspel, roulette, waagstuk waagstuk – durf, gok, risico, stunt, waagspel waai - kolk waaien – stormen,wapperen waaien, hard - stormen waaier – aanjager, fan, scherm, ventilator waaier, grote – poenka waaierboom - leiboom waaiereend – mandarijneend waaieren – wapperen waaierpalm – nipa waak - wacht waakhond – cerberus, kettinghond waaks – oplettend, waakzam waakzaam = alert, attent, bijdehand, nauwlettend, oplettend, opmerkzaam, paraat, vigilant, waaks, wakker, zorgvuldig waakzaamheid = hoede waal - wiel, (z)weel Waalse boon - tuinboon Waalsgezinde - Wal(l)ingant Waals steenkolenbekken - Borinage waan = begoocheling, droom, droombeeld, dwaling, hersenschim, idee-fixe, illusie, inbeelding, manie, schim, spint, verbeelding, waandenkbeeld = dwangvoorstelling, (waan)idee waanidee – hersenschim waanvoorstelling = hallucinatie, zinsbegoocheling waanwijs – aanmatigend, betweterig, eigenwijs, ingebeeld, ingenomen, mallotig, neuswijs, pedant, verwaand waanwijsheid - pedanterie waanwijze = alweter, betweter, wijsneus waanzieke - psychotica, psychoticus waanzin = delire, delirium, dementie, dolheid, dwaasheid, frenesie, gekte, idioterie, kolder, krankzinnigheid, manie, onwaarheid, onzin waanzinnig = absurd, dol, dwaas, gek, idioot; mal, mateloos, monomaan, razend, zot waanzinnigheid - delirium waar – artikel, bestaand, echt, eerlijk, eigenlijk, gewis, handel, heus, juist, negotie, ongelogen, oprecht, realistisch, reëel, vast, welgemeend, werkelijk, wezenlijk, zeker (koopmans)goederen waar bepaalde wagens gestald worden = remise waar de mens geen invloed op heeft = fatum, lot waar gepreekt wordt = kerk waar gymnasium en HBS toebehoren = M.O., V.W.O. waar het goed toeven is = eldorado, paradijs waar het om draait = as, centrum,kern, spil, waar het op aan komt = kern waar iedereen dagelijks voorstaat - dagtaak waar iedereen over praat = topic waar iemand in uitblinkt = fort waar men moet beginnen = meet waar men naar streeft = doel, doeleinde waar men nut van heeft = les. waar men zich aan vasthoudt = leuning, lus, lijn waar men niet meer bij kan = vol waar niet over mag worden gesproken – taboe waar verkopen - handel waar vogeltje uitkomt = ei waar weinig water staat = ondiep waaraan de vleet wordt bevestigd - reep waarachtig – beslist, eerlijk, echt, heus, inderdaad, integer, oprecht, stellig, waarachtig, waarlijk, waratje, warempel, werkelijk, zeker, zowaar waarachtigheid - oprechtheid, waarheid, werkelijkheid waarborg – beschutting, borg, borgtocht, cautie, dekking, garantie, hypotheek, obligo, octrooi, (onder)pand, veiligheid, verzekering, zekerheid waarborgen – beveiligen, garanderen, instaan, sanctioneren, vrijwaen waarborg papier = certificaat waarborgsom – borgtocht, handgeld, staangeld waarborgstempel - keurgeld waard – cafehouder, gelag, griend, herbergier, hospes, hotelier, houder, herbergier, kastelein, kroegbaas, polder, tapper, terp, wertel, wierd, woerd, woord waard bemind te worden = aantrekkelijk, beminnelijk, lieflijk waarde – allooi, belang, betekenis, effect, gehalte, hoedanigheid, invloed, norm, nut, prijs, strekking, valeur, zin waarde (Fr.) = expertise, schatting, taxatie waarde volgens de inhoud – nominaal waardebepaler - taxateur waardebepaling – schatting, taxatie, waardij waardebrief – bon waardeerder – arbiter, makelaar, schatter, taxateur waardeleer - axiologie waardeloos – naatje, nep, nietig, nutteloos, ondeugdelijk, prullig, slecht, snert, knudde waardeloos ding = lor, prul,vod waardeloos goed = brandhout, rommel, vuilnis waardeloos graanafval = kaf waardeloos lapje = lor, prul, tod, vod waardeloos lot - niet waardeloos materiaal = kaf waardeloos papiertje = niet, snipper waardeloos spul – afval waardeloos voorwerp – prul, prutserij waardeloze bagage = ballast wardeloze dingen - rommel waardeloze last = ballast waardeloze pronk – klatergoud waardeloze rommel – afval, shit waatdeloze spullen - rommel waardeloze substantie = kaf waardemeter = calorimeter waarde of regel - norm waardepapier = aandeel, bankbiljet, effect, obligatie, polis, wissel waarderen = achten, apriciëren, bogen, dwepen, eerbiedigen, eren, loven, prijzen, ramen, respecteren, roemen, schatten, taxeren, toetsen, verafgoden, vereren waarderend – lovend, prijzend waardering = achting, appreciatie, bijval, dank, eerbied, goedkeuring, instemming, respect, schatting, sympathie waardeschatting – evaluatie waarde van aankoop – prijs waardevast - hard waardeverhouding tussen twee munteenheden = valuta waardevermeerdering - deflatie waardevermindering van geld = depreciatie, devaluatie, inflatie waardevol – belamgrijk, gewichtig, kostbaar waardevol papier = aandeel, bon, coupon, diploma, effect, lot, lot, reçu waarde vriend – amice waardig – aanzienlijk, achtbaar, bedreven, deftig, degelijk, doorluchtig, edel, eerbaar, eerbiedig, ernstig, geacht, gezien, groot(s), heilig, hoogstaand, illuster, imponerend, nobel, plechtig, ridderlijk, roemrijk, roemruchtig, roemvol, statig,voornaam verheven, welvoeglijk waardigheid = decorum,digniteit, fatsoen grandezza, prelatuur, sultanaat, valentie, vorstelijk waardig stappen - schrijden waardin = hospita waardoor iets van eigenaar verandert = cadeau, gave, geschenk, gift, inkoop, koop, ruil, verkoop waardoor men wilde bomen veredelt = enten waardschap - bezoek, gastmaal waardijn - essayeur, keurmeester, muntmeester waar een beeld op staat - sokkel waarheid – echtheid, eerlijkheid, realiteit, werkelijkheid waarheid als een koe = truïsme waarheidsliefde = veraciteit waarheidslievend - eerlijk, oprecht waarin men zich uitdrukt = spraak, taal waarlijk = beslist, degelijk, echt, goed, heus, inderdaad, (Ind.) betoel, inderdaad, ongetwijfeld, stellig, voorwaar, waarachtig, warempel, werkelijk, wezenlijk, zowaar, zeker waar maken - bekrachtigen, bewijzen, realiseren, staven waarmee het is afgelopen = einde, end waarmee niets is te vergelijken – unicum waar men op schrijft - papier waarmerk – handtekening, paraaf, signatuur, stempel, ijk waarmerken = bekrachtigen, bestempelen, ijken, legaliseren, tekenen waarnaar gestreefd wordt = doel waarnaast, geen betere bestaat - enig, uniek waarneembaar = hoorbaar, merkbaar, percptibel, tastbaar, voelbaar, zichtbaar waarnemen – aanhoren, aanschouwen, behartigen, bekijken, bekleden, bemerken, benutten, beschouwen, bespieden, constateren, gadeslaan, gewaarworden, horen, kijken, luisteren, mededelen, merken, observeren, ontdekken, opmerken, percipiëren, registreren, signaleren, vervangen, vervullen, verzorgen, voelen, zien waarnemend = a.i., ingevallen, interim, loco, tijdelijk, vervangend, wnd. waarnemend burgemeester = loco waarnemen met de handen – voelen waarnemen met de oren - horen waarnemer – beschouwer, bespieder, observator, verkenner, vervanger waarneming = observatie, perceptie waarneming, eigen – autopsie waarnevens – naast, welk waar niets meer bij kan – vol waarom - vanwege waarom men iets doet = reden waarover men spreekt = onderwerp waarschijnlijk – aannemenlijk, denkelijk, misschien, mogelijk, vermoedelijk waarschuwen = alarmeren, tippen, (ver)manen,verwittigen waarschuwend teken - wenk waarschuwing - aanmaning, aanschrijving, aanzegging, alarm, bel, berisping, herinnering, hint, melding, rappel, reclamatie, sein, teken, tijding, tip, vermaning, vingerwijzing, wenk waarschuwingsinstrument = alarm, bel, claxon, fluit, hoorn, misthoorn, radar, schel, sirene, zoemer waarschuwingsinstrument bij mist -brulboei, misthoorn, radar waarschuwingsinstrument bij voertuigen = bel, claxon, hoorn, sirene waarschijnlijk - misschien, vermoedelijk waarvan sprake is = i.c. waarzeggen = profeteren, voorspellen, wikken waarzegger = augur, profeet, ziener waarzeggerij = mantiek, wichelarij waarzeggerij uit handlijnen = chiromantie waarzeggerij uit as = tephromantie waarzeggerij uit de offerwijnen - oenomantie waarzeggerij uit urine = urinomantie waarzegging door het oproepen van geesten = necromantie waarzegster = cassandra, clairvoyante, gitana, heidin, kaartlegster, pythia, sybille waarschuwingssein - bel, fluit, zoemer waarschuwingssein van zeker vervoermiddel - claxon, hoorn, sirene, trambel waarschuwingstoestel bij nevelig weer - brulboei, misthoorn waarschijnlijk - probabel, stochastisch, vermoedelijk, wsch waarschijnlijkheid van onheil = gevaar waarzeggen - voorspellen waarzegger - profeet, voorspeller waarzeggerskunst - mantiek waarzeggerij uit boeken - bibliomantie waarzeggerij uit handlijnen - chiromantie waarzeggerij uit spiegels - beryllistiek waarzegkunst - aeromantiek waarzegster - pythia, sybille waas = mist, damp, mist, nevel, schijn, sluier, stoom, vocht, wasem, zweem wabberig – los, slobberig wacht – bewaker, garde, kwartier, piket, surveilance, waaktijd, wake(n) wacht bij vorst = garde, lijfgarde wacht houden – (be)waken, opletten, posten wacht van 0-4 uur - hondenwacht wacht van 4-8 uur – dagwacht, morgenwacht wacht van 12-16 uur - middagwacht wacht van 16-20 uur - platvoetwacht wacht van krijgslieden = garde wachtel - kartel wachtelkoning - griet wachten – bewaken, darren, dralen, ophouden, talmen, verbeiden wachter – bewaarder, bewaker, bijplaneet, cipier, handlanger, maan, oppasser, portier, post, satelliet, schildwacht, waker wachterlied - dagelied wachtglas – zandloper wachthoudend - waaks wachthuisje - abri, posthuis, schilderhuis wachthuisje bij een viersprong of bij de ingang van een dorp op Java = gerdoe, gardoe wachthuisje op rijstveld = goeboek, gubuk wachtpost – planton, schildwacht wachtsman - waker wachtronde = patrouille wachtwoord – code, consigne, leus, leuze, motto, parool, werda wad – ondiepte, wed, zwin waddeneiland = Ameland, Rottum, Rottumeroog, Schiermonnikoog, Terschelling, Texel, Vlieland waddengeul - balg wade – baarkleed, knieholte, (lijk)kleed, laken, linnen, sleepnet, sluier, waai wadem - damp, nevel waden – lobberen waduw - sluier wafel – biscuit, oublie, oblie waffel = bek, mond, muil, snater, snavel, wauwel wagen = auto, avonturen, blootstellen, diligence, durven, gokken, kar, kiereboe, koets, mikken, ondernemen, proberen, riskeren, slee, voertuig wagen te doen – bestaan wagen of riskeren – durven, gokken wagen voor het vervoer van artilleriemunitie - caisson wagen voor kolenvervoer - tender wagen voor mestvervoer = mestkar wagen voor olievervoer = tankauto wagenbestuurder = conducteur, chauffur, machinist wagenboom - lamoen, lemoen wagenhuis = remise wagenkap - huif wagenloods – remise, wagenschuur Wagenman = Auriga wagenmenner – koetsier, voerman wagenpark - autopark wagenspoor – tra, wielslag wagentje (Ind.) = sado wagentje op smalspoor = lorrie wagentje voor draverij – sulky wagenvol - karrenvracht wagenvracht = lading, voer wagenvrees - amaxofobie wagenwip - crick wagenzeil – dekkleed wager - durfal wagge - slobkous waggelen – lobberen, schommelen, wankelen, zwanken, zwikken waggelend - onvast, onzeker, wankelend waggelende vogel = eend, gans, kalkoen, zwaan wagon = spoorwagen wagon-lit = slaapwagen wajang - poppenspel wajangvertoner = dalang wak = bijt, gat in ijs, opening wake - wacht wakel - jeneverbes waken = oppassen, wacht waken over - behoeden, beschermen, bewaken, bewaren, opletten, oppassen, schutten, toezien, zorgen waker = herder, hoeder, oppasser, pastoor, suppoost, wacht(er), wachtsman, zeedijk wakerstok - vleugelspil wakker = alert, bijdehand, flink, kloek, krachtig, kwiek, helder, ijverig, kordaat, levendig, monter, slim, snugger, uitgeslapen, vief, vlug, ijverig, waakzaam wakker blijven – waken wakker en levendig – helder wakker maken – wekken wakker of slim - kien wakker worden – ontwaken wakkeren - opsteken, opwekken wakkerende vlam - laai wal – dijk, ka(de), laadplaats, losplaats, muur, oever, schans, waterkant walbeschoeing - plating Walcheren, plaats op - Domburg, Middelburg, Ritten Veere, Vlissingen waldhoren = jachthoorn waldieper - baggerman walduiker - tapuit walen = draaien, kenteren, keren, wankelen, weifelen Wales, graafschap in - Flintshire walg - afkeer, afschuw, gruwel, haat, weerzin, wrok walgelijk = afschuwelijk, degoûtant, naar, onsmakelijk, vies, weerzinwekkend walgelijk ruiken – stinken walgelijk vielen – likken walgelijke reuk – stank walgen – afgrijzen, kaken, kokhalzen, tegengaan walging = afkeer, afschuw, dégoôt, gruwel, nijd, tegenzin, weerzin walgingwekkend = repugnant, stuitend, weerzinwekkend walgvogel = dodaars, dodo walhoofd - bruggenhoofd walkant – ka(de), oever, waterkant walken - vollen walkie-talkie = portofoon walkruid - walstro Walkyre - Alanteiria, Brunhilde, Haeva, Nehalennia wallebak – losbol wallebakken – zwieren wallen - wellen walm – blaak, damp, kwalm, rook, smook, smoor, stoom walmen – dampen, roken, smokem, stomen, wasemen walmgat – stoomlek, zoggat walm of nevel – mist walnoot – okkernoot walrand - berm walrus = odobenida, rob, zeerob wals – pletrol, pletter walschipper - dambaas walschot - bitterzoet, spermaceti walsen – dansen, lamineren, pletten, ronddraaien, verpletteren walser - pletter walserij = pletterij walslurp - landrot walstro – galium, klefkruid wal van aarde – ophoging wal van een haven – havenmuur walverbinding - brug walvis - cetus, ork walvisaas - wallaat, zeekapel walvisachtig dier = noordkaper walvisachtige = baardvis, bruinvis, butskop, dolfijn, narwal, potvis, tuimelaar, vinvis, zeekoe walvisafscheiding = amber walvisbaard = balein walvis, blauwe - vinvis walvisdoder - butskop, naardkaper walvisjager = harpoenier walvisjagers gereedschap - harpoen, lens walvisolie – traan walvissoort – ork, amber, (lever)traan, spek walvisspijs – wallaat walvistraan - levertraan walvisvaarder = spouter walvisvaardersgerei = harpoen walvisvaart - nering walvisvanger = catcher wam – halskwabbe, kossem wambuis – pijfekker wambuis van huzaren – dolman wamen – knoeien, morsen wammes - wambuis wan - gat, korenzeef, lek(age), mand, onvolkomen, schadelijk, scheepslek, slecht, verkeerd, zeef, zift wanbedrijf - misdrijf wanbegrip – misvatting, waan wanbof - déveine, pech, tegenslag, tegenvaller wand – muur wandaad - misdaad wand van bamboe - bilik wandbekleding - behang, gobelin, lambrizering, tegel wandcontactdoos - stopcontact wandel - gedrag, handelwijze wandelaar – flaneur, tippelaar, trekker, voetganger wandeldek = promenade wandeldreef = allée, laan, warande wandelen = flaneren, kachelen, kuieren, lopen, promeneren, stappen, tippelen, voortbewegen wandelend - lopend wandelende Jood - Ahasverus wandelende tak - carausius wandelevenement = vierdaagse wandelgang - couloir, lobby wandelgang in tuin = pergola wandelhoofd = pier wandeling – kuier(ing), loopje, omloop, tocht, verkeer wandelingetje – loopje, ommetje wandellaan = allée, dreef, promenade wandelpad = bospad, voetpad, stoep, trottoir wandelpad tussen de bossen - bospad wandelpark in Wenen = Prater wandelpieren - verschansingleiers wandelplaats = boulevard, corso, esplanada, park, plantsoen, plein, warande wandelplaats in Italië - corso wandelplein = esplanade wandelreis - voetreis, wandeling wandelstok - badine, rotting, staf wandeltocht - voetreis, wandeling wandeltuin – park wandelwagen - buggy wandelweg = allee, boulevard, dreef, laan, pad, promenade, trottoir, voetpad wandelweg langs zee = boulevard wandelweg met bomen – laan wandelzaal - foyer wandkleed – gobelin, tapijt wandluis = bedwants, kakkerlak, punaise, weegluis wandpilaster = ante wandpijler – pilaster wandrekje - etagere wandsieraad = ets,bord, mozaïek, schild, schilderij, wandtapijt – gobelin, tapisserie, wandkleed wand van steen - muur wandversiering = ets, schilderij wandversiering om kleinigheden op te plaatsen = etagère wanen – menen, verbeelden, voorstellen wang – dam, dijk, kaak,koon wangbeen onder het oog = jukbeen wangebruik - misbruik wangedrocht = monster, monstrum wangen van kabeljauw - kibbeling wanglijst - canthus wangunst – afgunst, jaloezie, naijver, nijd wangzakeekhoorn - chipmunk wanhebbelijk - slordig wanhoop – ellende, radeloosheid, vertwijfeling wanhopen - des(es)pereren, vertwijfelen wanhopig – bevreesd, desperaat, gebroken, hopeloos, hulpeloos, machteloos, mistroostig, moedeloos, ontmoedigd, ontredderd, radeloos, rampzalig, reddeloos, troosteloos, uitzichtloos, vertwijfeld wankant - bleshout wankel – beverig, grillig, hachelijk, instabiel, kwetsbaar, labiel, los, onbestendig, onevenwichtigheid, ongewis, onvast, onzeker, talmend, tuimel, twijfelend, wispelturig, wisselvallig, wuft wankelbaar = labiel, onstabiel, onvast, onzeker wankelbaarheid - labiliteit, onbestendigheid, wankelen – aarzelen, waggelen, wiebelen wankelend – waggelend wankel en teer – zwak wankel en zwak - gammel wankelmoedig - aarzelend, besluiteloos wankelmotor, uitvinder van de - Wankel wanklank = diafonie, dissonant, kakofonie wanklinkend = dissonerend, kakofonisch wanluidend - cacophonisch wanluidendheid = kakofonie, dissonant wanlust - tegenzin wanneer = als, indien, ingeval, mits, zo wannen – zeven, zuiveren wanorde – baaierd, beestenboel, chaos, disorde, keet, ontreddering, ordeloosheid, rommel, rotzooi, troep, verwarring, verwardheid, warboel, warwinkel wanordelijk = ongeregeld, onnet, onordelijk, ordeloos, rommelig, rumoerig, slordig, verward wanordelijkheid = ongeregeldheid wanproduct - misbaksel wanschepsel - gedrocht, monster, monstrum wanstaltig = difform, gedrochtelijk, mismaakt, monsterachtig, monstrueus wanstaltigheid - misvorming want = aangezien, daar, handschoen, immers, namelijk, omdat, vermits wantrouwen = achterdocht, argwaan, diffidentie, twijfel, verdenking wantrouwend - achterdochtig, agwanend, ombrageus wantrouwig - achterdochtig, argwanend wants - heteropterum, wantluis, weegluis wantsensoort - capsus wantsnijder - lakenkoper wanverhouding - ametrie wanvoegelijk - onbehoorlijk, ongepast, onvoegzaam wanvrucht - misgeboorte wanzeil - zeefdoek wapen (wapenkunde) = embleem wapen - 3 aks, bijl, bom, dag, gun, kat, mes, mijn, pijl, pik, ram, roe 4 akst, bola, boog, bren, buks, colt, dirk, dolk, gard, gisp, heep, kris, lans, lens, obus, piat, piek, roer, sten, stok, tank, zeis 5 blijde, couse, dagge, degen, gesel, gleve, golok, jarid, kanon, kling, knoet, knots, kodde, kogel, lasso, lathi, maxim, palei, priem, raket, roede, runka, sabel, sewah, slang, speer, spies, spuit, zicht, zweep 6 aniani, dagger, floret, framea, geweer, hakmes, kapmes, kierie, lancet, latigo, mandau, matrak, mauser, musket, pallas, parang, petard, poffer, rammei, rapier, rondas, sagaai, sambok, sarras, sikkel, spetum, spiets, stilet, tijdbom, weimes, zeemijn, zwaard 7 bajonet, bazooka, blazoen, brengun, dolkmes, eenloop, espadon, fleuret, flobert, geschut, granaat, haakbus, harpoen, jatagan, javelijn, karabijn, kardoes, kartets, kartouw, karwats, klewang, knipmes, knuppel, kortjan, krommes, kwispel, landmijn, machette, mortier, petarde, pijnbank, pistool, randjoe, sjambok, skalpel, soempit, stekade, sponton, stengun, torpedo, tortuur, trekmes, weidmes, werpbijl, yatagan 8 armborst, assegaai, atoombom, brandbom, ballista, bistouri, blaaspijp, bombarde, bowiemes, brandbom, browning, falconet, jachtmes, katapult, kortelas, musketon, oerlikon, partizan, ponjaard, raketbom, rentjong, revolver, snaphaan, stiletto, stormkat, stormram, strijdbijl, terzerol, tomahawk, tommygun, tweeloop, valkenet, vuurroer, windbuks, werpijzer, zinkroer 9 blaasroer, boemerang, carronade, chassepot, degendolk, degenstok, derringer, dieptebom, donderbus, eenponder, francisca, goedendag, gummistok, houdegen, houwitser, kattenkop, klakkebus, kruisboog, lierenaar, luchtbuks, napalmbom, partizaan, puntstaaf, schiavona, schrapnel, serpentijn, soempitan, springaal, stokdegen, stormegge, strijdkolf, voorhamer, voorlader, werpspeer, werpspies, zijdgeweer 10 banderilla, boksbeugel, bullenpees, chambriere, draaikanon, eendenroer, guiilotine, hellebaard, kromzwaard, morgenster, muurbreker, parabellum, schrootbus, slagzwaard, sleepsabel, strijdhamer, strijdknots 11 achterlader, dumdumkogel, haakmortier, handgranaat, hartsvanger, jachtgeweer, mitrailleur, naaldgeweer, ruitersabel, schermdegen, slagbajonet, stalinorgel, veldgeschut, werpschicht 12 bommenwerper, lichtgranaat, lichtpistool, lugerpistool, mensenvanger, mitraillette, mitraleuse, pantservuist, scheepskanon, schietgeweer, torpedokanon, waterstofbom, zadelpistool 13 afweergeschut, machinegeweer, pantserschrik, snelvuurkanon, vlammenwerper 15 proppenschieter, vuursteengeweer wapen van insekt = angel wapen van vrouw = tong wapenbode = heraut wapenboek = armoriaal wapenbord – rouwkas, schild wapenbroeder - commiltone, medestrijder, strijdmakker wapenbijfiguur - barensteel, besant, bol, fret, penning, tournooikraag wapendrager – schildknaap, spinner wapenen - uitrusten, versterken wapenfeest – toernooi, prestatie wapenfeit – heldendaad, wapenfiguur - dwarsbalk, gaffel, keper, kruis, paal, punt, scholdhoofd, schildvoet, schuinbalk, vrijkwartier, zoom wapengeluk – oorlogskrans wapenhandvat – gevest wapenhouder - holster wapenhuis = arsenaal wapening = armatuur, uitrusting wapenkamer = arsenaal wapenkleur - azuur, keel, sabel, sinopel wapenknecht = page, schildknaap, soldaat wapenkoning - heraut wapenkreet = leus, oorlogskreet wapenkunde = heraldiek wapenkundige - heraldicus wapenkundige term = balk, ente, gegareerd, gegeerd, veld wapenmagazijn = arsenaal wapenplaats - exercitieveld wapenriem - bandelier wapenrok = uniform wapenrusting - harnas, maliënkolder, panopli, schild wapenschild = blazoen wapnschild, klein - ecusson wapenschouw = defilé, inspectie, monstering, parade, revue wapenspel - toernooi wapenspreuk = devies wapenstilstand = bestand wapenstok – bullenpees, degenstok, gummistok, knots, matrak wapentuig = rusting wapen van insecten - angel wapper - bascule, wip wapperen = flabberen, fladderen, flapperen, vendelen, waaien war - knoest, kast waranda – aanbouw, veranda warande – park, wandeldreef waratje – waarachtig, warempel warboel = chaos, keet, paniek, rommel, rompslom, troep, verarring, warboel, ware naam van Chaplin = Spencer ware naam van Doris Day = Kappelhoff ware naam van Den Doolaard - Spoelstra ware naam van Gorki = Pesjkow ware naam van Gijsen = Goris ware naam van Havank = van Kallen ware naam van Hildebrand = Beets ware naam van Kronkel = Carmiggelt ware naam van Multatuli = Douwes Dekker ware naam van Novalis = Hardenburg ware naam van Romy Schneider - Albach ware naam van Stendhal = Beyle ware naam van Van Deijssel - Thijm warboel = chaos, keet, mikmak, paniek, rommel, rotzooi, troep, wanorde, warwinkel warempel = inderdaad, toch, waarachtig, waarlijk, zowaar waren = dolen, dwalen, spoken warenhuis - baza(a)r, verkoophuis, winkelbedrijf warf – hoogte, terp wargeestig - verward warhoofd – chaoot, daas, dwaas, idioot, wargeest warhoofdig = gek, dwaas, krankzinnig, vreemd, waring – wegering war in hout – kwast warkruid – rui(e), ruide warm – aangenaam, diep, enthousiast, gloeiend, gul, hartelijk, heet, hevig, innig, vurig warmbloedig – driftig, temperamentvol, vurig warmbloedpaard - Oldenburger warm broodje met gehakt – hamburger warm deel van de aarde – tropen warm hapje – snack warm ijzer bewerken – smeden, vervormen warm laten worden = broeien, koken, verhitten warm maken – stoken, opwarmen, verhitten, verwarmen warm zijn = gloeien warme baden = thermen warme bron – reiser, therme warme drank – anijsmelk, chocola, groc, kandeel, koffie, kwast, negus, punch, slemp, thee warme droge valwind in het Alpengebied - föhn warme genegenheid = affectie, liefde, passie warme glans – gloed warme kruidenwijn - kandeel warme luchtstreek – tropen warme maaltijd - diner warme opstijgende luchtstroom - thermiek warme springbron = geiser warme stof = flanel, wol warme toegenegenheid = liefde warme wind - chinook, föhn warme wijn = kandeel, negus, warme luchtkamer (Rom.) – tepidarium warmen - verhitten warmoes = moeskruid, bladgroente, groente warmoezenier = tuinder warmoezerij = kwekerij, tuinbouw warmte - gloed, hartelijkheid, hitte, sympathie, temperatuur, vuur warmte afstaand = exotherm, stralend warmte opnemend = endotherm warmtebewegingsleer = thermodynamica warmtebron = haard, hoogtezon, kachel, lamp, vuur, zon warmte-eenheid = calorie, cal. warmte-electricitteit - thermo-electra warmtegevend - thermogeen warmtegraad = temperatuur warmtemeter - calorimeter, (koorts-, maximum, minimum-) thermometer warmteminnend = thermofiel warmtemaand van de Franse republikeinse kalender = thermidor warmteregelaar – thermostaat warmte straling – gloed, hitte warmte verliezen - bekoelen warmteverwekkend = warmte gevend, thermogeen warmwaterkruik – bedwarmer warmwaterreservoir – goiler, geiser warmwatertoestel – boiler, geiser warmwaterzak – thermofoor warnest – doolhof, warboel, warwinkel warnet – chaos, rommel warrant - octrooi, patent, veemceel, volmacht warrelen – wervelen warrelig - verward warrelkluwen - baaierd warrig - koppig, twistziek, verward warrige drukte - (ge)roezemoes wars = afkerig wars van hygiëne = smeerpoets, viespeuk, vuilpoets wars van laagheid = edel wars van oneerlijkheid = edel, oprecht Warschau - Warszawa wartaal = abracadabra, brabbeltaal, flauwekul, galimatias, gebazel, gewauwel, kletskoek, larie, lulkoek, nonsens, onzin, zotteklap wartel = draaihaak, wervel, wartelblok - draihaak, nahanger warwinkel = chaos, rommel, warboel, wanorde was = aanwas, cera, groei, stijging, toename, toeneming, vermeerdering, wed, zwin wasartikel - spons wasautomatiek - wasserette wasbaas – bleker, wasser wasbak = bekken, fontijn, kom, lampet, lavet, teil, tobbe, wasplaats wasbeer - panda, procyonida wasbekken = bidet, lavabo wasboetseerkunst - caroplastiek wasdag - maandag wasdom = gewas, groei(sel), ontwikkeling wasdroger – centrifuge, droogtrommel wasem = damp, mist, nevel, stoom, vleug, waas, waterdamp, zweem wasemen – dampen, stomen, walmen wasemig – dampig wasemkap – afzuigkap wasem of nevel - mist wasgelegenheid – bad(cel), badhuis, badkamer, douche, lavet, teil, wasserette, wastafel wasgerei – emmer, baddoek, handdoek, spons, zeem, zeep, teil, tobbe puimsteen, washandje waskan - lampetkan waskom = lampet(kan), wasbak waskuip = bad, lavet, tobbe waslijn – drooglijn wasmachine – wasautomaat wasman - bleker wasmiddel = ammonia, borax, soda, water, zeep(poeder) wasmolen - droogmolen wasplaats – badkamer, douche, wasbak, wasserette wassalon - wasserette wasschilderkunst - encaustiek wassen – boenen, gedijen, groeien, kuisen, lappen, opschieten, poedelen, reinigen, schoonmaken, spoelen, stijgen, tieren, toenemen, zuiveren wassenbeeldenspel = panopticum wassende maan – wassenaar wasser – wasbaas wasserette - wassalon wassing = ablutie, afspoeling, friction wastafelplaat - planchet wastafeltje – tabula wastobbe - wasbak waswater = sop wat – beetje, enigszins, iet, iets, weinig wat aan het einde komt = slot, staart wat betaald moet worden = debet wat betreft = ad, qua wat beweerd wordt – bewering wat bitter is - alsem wat de geboorte betreft = nataal wat de grondslag betreft – elementair wat de ogen zeggen - ogentaal wat de sterren aangàat = astraal wat echtgenoten meebrengen = aanbreng, inbreng wat ergens in zit – inhoud wat erg klein is - kriel wat ernstig maakt = ernst wat iemand bezit = bezitting, eigendom, goed, have wat men op reis meeneemt = bagage wat niet hedendaags is = antiek, ouderwets, verdaagt watelen – klateren, atelen water = aqua, baai, beek, diep, gemeentepils, golf, gouw, gracht, kanaal, kreek, laak, lee, majem, meer, oceaan, plas, plomp, poel, rivier, sloot, stortbeek, stroom, singel, vaart, vliet, vijver, vocht, wetering, zee water bij Abcoude = Gein water bij Amersfoort = Eem water bij Amsterdam = Amstel, IJ water bij Appingedam = Apt water bij Denemarken = Sont water bij Haarlem = Liede, Spaarne water bij Meppel = Reest water in Amsterdam - Amstel, Herengracht, Keizersgracht, Prinsengracht, Rokin, Singel, IJ, water in Aziatisch Turkije - Tigris water in België – Albertkanal, Dender, Herk, IJzer(kanaal), Kemmelbeek, Moervaart, Neer, Netekanaal water in Drenthe – Beilervaart, Drostendiep, Eelderdiep, Hunzevaart, Leekstermeer, Oosterdiep, Oranjekanaal, Peizerdiep, Vledderdiep water in Duitsland = Eems, Elbe, Main, Moezel, Neckar, Saar, Rijn, water in Flevoland – Eemmeer, Hogevaart, Keteldiep, Lagevaart, Veluwemeer, Wolderwijd water in Friesland – Bergumermeer, Ee, Heegermeer, Jeltesloot, Ketelmeer, Koningsdiep, Linde, Louwerdmeer, Pikmeer, Slotermeer, Snekermeer, Tjeukemeer, Waddenzee, Zwettevaart water in Gelderland – Berkel, Griftkanaal, Linge, Ijssel, Veluwemeer, Waal water in Groningen – Boterdiep, Damsterdiep, Eemskanaal, Lauwersmeer, Musselkanaal, Oosterdip, Reitdiep, Rietdiep, Ruitenkanaal, Stadskanaal, Waddenzee water in Limburg – Geleen, Geul, Helenavaart, Maas, Molenbeek, Mook, Niers, Noordervaart, Roer water in Nederland – Amstel, Botlek, Eem, Eemskanaal, Haringvliet, Hollandsdiep, IJmeer, Ijssel(meer), Ketelmeer, Maas, Kil, Krammer, Kreekerak, Markermeer, Merwede, Regge, Rotte, Rijn, Schelde, Sloe, Spaarne, Waddenzee, Veluwemeer, Waal water in Noord-Amerika = Eriemeer water in Noord-Brabant – Aa, Amer, Beerze, Dieze, Dommel, Donge, Gender, Gilze, Mark, Run,Volkerak, Weerijs, Zoom water in Noord-Holland – Amstel, Amsteldiep, Amstelmeer, Drecht, Gaasp, Gein, Liede, Markermeer, Marsdiep, Naardermeer, Ijsselmeer, Waddenzeel, IJ, Zaan water in Overijssel – Dinkel, Reest, Regge, Twentekanaal, Vecht, Zwartemeer, Zwartewater water in Utrecht – Eem, Gein, Grift, Eemmeer, Lek, Vecht water in West-Duitsland = Eems, Ems, Rhein, Rijn water in Zeeland – Arne, Grevelingen, Krammer, Mastgat, Oostgat, Sloe, Volkerak, Westgat, Wielingen, Zijpe water in Zuid-Holland – Aar, Gouwe, Rotte, Grevelingen, Haringvliet, Krammer, Ringvaart, Rotte, Schie, Vliet, Volkerak, water in Zwitsertand = Rhône water onder nul = ijs water tussen Europa en Azië = Bosporus water tussen Marken en het vaste land = Gouwzee Water tussen Zweden en Denemarken - Sont Water waarnaar een grote stad is genoemd - Amstel, Rotte water wegscheppen = hozen wateraantrekkend - hydrofiel waterachtig – sereus waterachtig land – moeras waterafsluitend – dam, dijk waterader - lymfevat, spreng wateraffodil - beenbreek waterafvoer = put, riool waterahorn - esdoorn wateralant - esdoorn wateraloë - scheren waterandoorn – wolfspoot wateraem – dor, droog waterbaar - golf waterbad - bain-marie waterbak – reservoir, urinoir waterbassin - piscine waterbeemdgras - liesgras waterbekken = bassin, meer, piscine, reservoir, vijver waterbel - blaas, bobbel waterbeschrijving - hydrografie waterbetonie – helmkruid waterbeweging - getij waterbewoner – kikker, kikvors, kwal, nijlpaard, otter, paling, rob, rog, vis, walrus, walvis, zeehond, zeeleeuw waterbies - heleocharis waterblaasje - bel waterblazer - dolfijn waterbok - reduncinus waterboterbloem = dotterbloem, plomp waterbreuk - hydrocele waterbuffel - arni waterbunge - bleekpunge watercloset = toilet, w.c. waterdam – dijk, pier, slaper, havenhoofd waterdamp – dauw, stoom, vapeur, wasem waterdicht = impermeabel, waterproef waterdicht leer - vetleer waterdicht maken - breeuwen, kalfaten waterdichte betimmering van een schacht = bekuiping waterdichte stof = gabardine waterdiep – kolk waterdiepte – kil, kolk, mui waterdiepte tussen zandbanken - kil waterdier – aal, bever, eend, haai, kikker, kikvors, krokodil, kwal, meerkoet, nijlpaard, otter, paling, rob, rog, vis, walrus, walvis, zeeegel, zeehond, zeeleeuw, zeester waterdieren – hydrozoën, vissen waterdiertje = watervlo waterdoorlatend = lek waterdracht - doepgang waterdrieblad – bitterklaver waterdruppel - spet waterduizendblad - blaasjeskruid, vederkruid wateremmer – aker, puts wateren – drenken, plassen watereppe - sium wateren = pissen, plassen, urineren waterfiets – pedalo waterfitter - loodgieter waterfluiter - regenwulp watergang - greppel, kanaal, sloot, vaart watergedrocht in de bijbel = leviathan watergeest = ariël, najade, nikker, nixe, undine watergeil - spurrie watergeneeskunde - hydrotherapie watergentianen - menyathaceeën watergeul = kil watergezwel – oedeem waterglad - geslepen watergod - Neptunus, Poseidon watergodin - najade, nereïde watergolf - baar watergolving - moiré watergoudsbloem - dotterbloem watergras - greppelrus, mannagras waterhelder kwarts = kristal waterhennep – leverkruid waterhoen - ral waterhond - poedel waterhoofd – hydrocefalus waterhoudend mineraal - gips waterhouder – reservoir waterhout - kardinaalmuts waterig – futloos, laf, nat, slap waterig land = moeras waterige kleurstof – beits waterige verf – beits, witsel watering = gouw, lee(de), sloot, waterloop, zijl waterjuffer = libel, libelle, rombout waterkaarde - duitblad, scheren waterkan = karaf, lampet waterkannetje - mok waterkanker aan de wang – noma waterkanon - brandspuit waterkant – ka, kaai, kade, oever, wal, walkant waterkeer = dam, duiker, dijk, sluis waterkeer in Zeeland = Sloedam waterkering – dam(wand), dijk, duiker, keerdam, rijt, rivierdijk, sluis, spui, strekdam, stroombreker, stuw(dam) waterkers - nasturium waterketel = bouillore, fluitketel, moor waterkever – hydrophillida waterkippetje - waterhoen waterkisting - kistdam waterkliever - verkeerdsnavel waterknotsen – lisdodde waterkolk – rioolput waterkom – dobbe, lampetkan, zoel waterkoud – kil waterkraan - tap waterkrachtleer = hydrodynamica waterkroos = azolla waterkruid - schern waterkunde - hydrologie waterland - beemd, broek, moeras waterland met rijshout - griend waterlander – traan waterland met rijshout – griend waterleiding - buis waterlelie = lis, lotus, plomp waterlelies - nymphaeaceeën waterlinze = eendekroos, kroos waterlis - zonnebloem waterloof = waterblad waterlook = watergamander waterloop = aa, beek, ee, kil, lee, ril, rivier(tje), sloot, stroom, watering, wetering, zijl waterloop bij Appingedam = Apt waterloop in .het land van Altena.- Alm waterloop om kasteel - gracht waterloop tussen buitendijkse gronden = kil waterloopkunde - hydomechanica waterloos - dor, droog waterlopers = hydrometrida, ploteres waterlozing = spui waterlijn - vergure waterman = aquarius watermanderkruid - gamander watermeetkunde - hydrometrie watermerk = A.P., NAP., filagram, filigram, veek watermeter - hydrometer watermol - desman watermolen = onderslagmolen, seinmolen watermonster - leviathan watermot - kokerjuffer, schietmot watermuur - malachium watermuur aan een riviermonding bij opkomende vloed - bore watermijt - hydrachnella waternavel - hydsrocotyle waternimf = meermin, najade, nereïde, waterjuffer waternimfachtige – najadaceeën water of plas – meer water om kasteel – gracht, singel water onder nul - ijs waterontharder - calgon wateropaal - adulaar, maansteen wateropeenhoping in lichaam = oedeem wateropening – welgat water ophalen - putten waterorganisme = plankton, nekton waterpaardenkracht = W.P.K. waterpalm - nipa waterpas – belbuis, horizontaal, libel, niveau waterpeil = A.P., NAP., stand waterpeper - bitterplant, bittertong waterpest - elodea waterplaats = toilet, urinoir, w.c. waterplant = alge, dod, dodde, duitbladdullen, dullen, eendekroos, eppe, flap, kalmoes, kroos, lelie, lis, lotus, najade, pijlkruid, plomp, riet, sium, waterlelie, wier waterplant met ronde bladeren - centenblad, duitblad, kikkerbeet, kikkerkruid waterplanten - hydrophyten waterplas = meer, oceaan, poel, ven, wed waterplas op de heide = slat waterpokken - varicella waterporie = emissatie waterpostelein – peplis waterproef - waterdicht waterput = cisterne, kolk, regenbak, wel waterpijp = nargileh waterraaf = aalscholver, schollevaar waterraket – akkerkers waterral - schriek waterreservoir - cisterna, cisterne, tank waterriet - zegge waterroofdier - otter, snoek waterrijk weiland = beemd, broek, dras, moeras waterrijk woestijngebied - oase waterrijke laagte = oase waterroofdier - otter watersalamander = triton waterschap – heemraadschap, wetering waterscheerling - dollekervel waterscheiding = sloot, laak waterslang = hydra, zeeslang watersnaffel – watertoom watersnip - poelsnip watersnood = overstroming waterspiegel = niveau waterspin – argyroneta waterspoeling - closet waterspook die jonge mensen tot zich lokt en laat verdrinken (Germ. myth.) = Nixe watersport = kanoën, roeien, waterpolo, waterskiën, zeilen, zwemmen watersportbeoefenaar = roeier, zwemmer, zeiler watersport op een plank - surfen watersporttentoonstelling = Hiswa waterspreeuw – cinclida waterspuit - brandspuit waterspuwer - gargouille waterstand = A.P., eb, NAP., niveau, tij, peil, vloed waterster - ruiterkruid, scheren watersterrekruid - zeeaster, zulte waterstoep – walstoep, vlonder waterstoepje - bart waterstof = H., hydrogeen, hydrogenium waterstofbom - H-bom waterstofbronaat - broomzuur waterstofgas = tritium waterstof-peroxyde - porthydrol watertand = broek, moeras watertank - reservoir watertje = beek, kreek, watering waterton – regenbak watertorkruid - waterkervel wateruurwerk - clepsydra waterval = cascade, cataract, Niagara waterval in Amerika - Niagara waterval in Finland = Imatta waterverbinding = hydraat waterverf - gouache waterverfschilder - aquarellist waterverfschilderij – aquarel waterverlies – lek, verdamping waterverplaatsing van een schip – deplacement waterversperring - stuwdam waterviolier - hottonia watervlakte = meer, oceaan, plas, rivier, ven, vijver, zee watervlakte in bos - ven watervliegtuig = hydroplaan watervloed (Mal.) = ban(d)jir watervlooien - cladicere watervlotgras - brongras watervogel = aalduiker, aalscholver, albatros, alk, eend, fuut, gans, koet, meerkoet, meeuw, nonnetje, pelikaanpinguin, plevier, ral, rotgans, schollevaar, slobeend, smient, snip, taling, uiver, waterhoen, woerd, zwaan watervolk - zeelui watervrees = hydrofobie watervrij natriumhydrosulfaat - blankiet watervrij nikkelarsenaat - aërugiet watervrije oxyde van titanium = rutilium, rutiel waterweegbree - alisma waterweegbreeachtigen - alismataceeën waterweegkunde = hydrostatica waterweg – beek, kanaal, rivier, stroom, (trek)vaart waterweg in Nederland = Zijpe waterweger = hydrogeenmeter waterwel - bron waterwerk = brug, dam, dijk, fontein, sluis, waterkering waterwied = kroos waterzoogdier – bever, dolfijn, nijlpaard, otter, rob,walrus, walvis, zeehond, zeekoe, zeeleeuw, zeeolifant waterzucht = hydraps(ie), hydratosis, oedeem waterzuchtige zwelling = oedeem waterzwijn = tapir wat iemand bezit – bezitting, eigendom, goed, have watje – wiek watjekouw – dreun, klap, mep, klap, oplawaai, stomp wat men kookt – kooksel wat men op reis meeneemt – bagage wat men uit – uiting wat men vindt – vondst wat niet hedendaags is – antiek, ouderwets watt = w. wauwel – babbel, kletskous, kletser, prater, waffel wauwelaar – leuteraar, kletsmeier, leuterkous wauwelen – bazelen, kauwen, kletsen, leuteren, zaniken, zeuren, zeveren wauwel of bek - mond wazig – dampig, mistig, gedempt, nebuleus, nevelachtig, nevelig, onduidelijk, onhelder, onscherp, vaag W.c. = bestekamer, cour, privaat, plee, secreet, toilet w.c. te velde = latrine web – net, rag, spinrag, spinselweefsel webben weghalen – ragen weck – inmaak wecken – inmaken, steraliseren wed = drinkplaats, waadplaats, wad wedde = bezoldiging, gage, honorarium, inkomen, jaargeld, loon, pensioen, salaris, toelage, traktement, verdienste, vergoeding wedden – gokken, pariëren weddenschap = gok, pari, toto wede – isatis weder – nogmaalsopnieuw, terug, weerom wederaangroei van lichaamsdelen - regeneratie wederantwoord - dupliek, repliek wederantwoorden - dupliceren wederbekomen - herkrijgen wederbetaalbaar - aflosbaar wederdoper = anabaptist, doopsgezinde wederdoperij - anabaptisme wederga - partuur, portuur wedergade - gelijke wedergave = teruggave wedergeboorte = palingenese, renaissance, reïncarnatie wederhelft = dulcinea, e(e)ga, echtgeno(o)t(e), ga(de), partner wederik - lysimachia wederinkoop - pandjeshuis wederkerend = reflexief wederkerend voornaamwoord = elkander, je, me, mekaar, ons, zich wederkerig = elkaar, onderling, reciproque, wederzijds wederkerigheid - reciprociteit wederkerig voornaamwoord = elkaar, elkander, mekaar, wederlegging - repliek wederom – alwe(d)er, andermaal, bis, herhaald, nogmaals, opnieuw, terug, weer wederopbouw – herbouw, herstel wederopkomen - herrijzen, wederopkomend - herrijzend, retour wederopstanding = herrijzenis, resurrectie wederpartij(der) - tegenstander, tegenstrever wederrechtelijk - onrechtmatig wederrechtelijk bezetten = usurperen wederrechtelijk bezetter = usurpator wederrechtelijk in bezit nemen - usurperen wederrechtelijk toe-eigenen = jatten, pakken, pikken, stelen wederspannig - obstinaat, ongehoorzaam, rebels we(d)erspraak - antwoord we(d)erstand - verzet we(d)ervaren - gebeuren, lotgeval, overkomen wederverenigd - hereend wedervergelden = retaliëren wedervergelding = retaliatie, retorsie, talio, weerwraak wedervleeswording = reïncarnatie wedervoortbrenging - regeneratie, reproductie wederwoord = antwoord,dupliek, repliek wederwoord geven = repliceren wederzending - renvooi wederzijds = bilateraal, mutueel, onderling, wederkerig wederzijdse betrekking = correlatie wedewinde - klimop, tormentil wedgelegenheid = lotto, sweepstake, totalisator, toto wedijver - emulatie, rivaliteit wedijveren - dingen, kampen, rivaliseren wedloop – estafette, race, run, wedren, wedren, wedstrijd wedmiddel = lotto, toto wedren – hardrijderij, race, sprint, wedloop wedren van paarden - koers wedrenwagentje = sulky wedstrijd = agoo)n, concours, drive, duel, kamp, match, omnium, partij, prijskamp, rally, race, tweekamp, wedloop wedstrijdfunctionaris - arbiter, fluitist, grensrechter, rondenteller, scheidsrechter, starter wedstrijd in een stad - derby wedstrijd met gondels = regatta wedstrijd ten bate van - benefiet wedstrijdbeker = cup wedstrijddeel = game, helft, manche, ronde, set wedstrijdfunctionaris – arbiter, fluitist, starter wedstrijdje spelen - partijtje wedstrijdleider = arbiter, scheidsrechter wedstrijdloper - racer wedstrijd onderdeel - game, head, manche, ronde, ronde, serie, set wedstrijdpaard – harddraver wedstrijdpauze – rust wedstrijdplan – tactiek wedstrijdprijs – beker, cup, medaille, plak wedstrijdroute = parcours wedstrijdserie - heat wedstrijd van gondels in Venetië – regatta wedstrijd van paarden - draverij weduwaal - wielewaal weduwe = Vve (veuve), wed., weeuw weduwe (Du.) = Witwe weduwe die zich met het lijk van haar man laat verbranden = sutti weduwe van adel = douairière weduwengeld = lijfrente, douarie weduweverbranding = suttiisme weduwgoed = douarie weduwvogel - kaffervink - wida wedijver - emulatie, rivaliteit wedijveren = dingen wee = akelig, droefheid, flauw(hartig), futloos, kramp, lamlendig, leed, misselijk, naar, ongeluk, onheil, onwel, pijn, ramp, slap, smart, verdriet, zeer weedom - droefheid, leed, smart, verdriet weefgoed – textiel weefkam – schacht weefpatroon - keper weefsel = rag, web, doek, katoen weefsel - 2 zij 3 net, rag, taf, tijk, web 4 baai, baar, cord, dril, gaas, jute, kant, kaki, krip, lame, rips, sits, taft, trijp, tule, vilt, zijde 5 ajour, atlas, bafta, batik, cocos, crêpe, drill, gonje, jeans, kelim, keper, laken, keper, loden, moire, nappa, nylon, orlon, sanel, satijn, serge, tafzij, tissu, tweed 6 barkan, batist, biaise, blasse, canvas, cloqué, cotelé, damast, dralon, dromby, duffel, flanel, frotté, jaeger, katoen, linnen, luster, madras, mohair, molton, nylon, pluche, poplin, ratiné, sameet, tartan, tissue, tricot, velvet 7 brokaat, cheviot, enkalon, fluweel, gobelin, ribcord, satinet, textiel, trielje, velours 8 astrakan, bombazijn, chenille, coteline, cretonne, floconné, kamgaren, merinos, nanking, organdie, popeline, shantung, stramien, taffetas, zeildoek 9 cachemire, crepeline, gabardine, kunstzijde, lancaster, neteldoek 10 damastzijde, graslinnen, manchester, mousseline, ribfluweel, vlaslinnen weefsel met kleuren en figuren - batik, damast weefsel met strepen in de lengte - rayé weefsel ter vervanging van glas - testarium weefsel van ananasvezels – pinas weefsel van drad - gaas weefsel van een spin = rag, web weefsel van kamgaren = moreen weefsel van planten tussen bast en hout = cambium weefsel van vlas = linnen weefsel afsterven = gangreen, infarct, necrose weefsel, geruwd - flanel weefsel, grof wollen - pilo weefsel, kleuig - ikat weefsel openbewerkt - ajour weefseldraad = rafel weefselkokertje = cocon weefselleer = histologie weefselprop - nop weefseltonnetje = cocon weefselvocht = lymfe weefselverharding = eelt, sclerose weefselversterf = gangreen, infarct, necrose weefselvloeistof - lymfe weefstoel –spindel weefstoffen - textiel weeftoestel = getouw, stoel weefwijze - keper weeg - beschot weegapparaat = balans, bascule, unster, weegschaal weegbaar – ponderabel weegbree - breukkruid weegbreeachtigen - plantaginaceeën weegbrug - bascule weegglas – aerometer, vochtmeter weeghaak – unster weeghefboom - balans weeghuis = waag weegkunde – statica weegloon - wikgeld weegluis – wandluis, wants weegplaats - waag weegschaal = balans, baroscoop, bascule, libra, snelweger, unster, waag weegtoestel = balans, bascule, brug, haak, schaal, unster, waag, weegschaal week – aandoenlijk, beurs, dras, drassig, gevoelig, klef, krachteloos, moerassig, murw, onvast, slap, slijmerig, teder, teer, wee, willoos, zacht, zwak week. (muz.) – pastoso weekdier - 4 abra, kwal, slak, toot, wulk 5 abida 6 adeaena, corbis, molusk, mossel, oester, zeekat zeeoor 7 achtarm, aplysia, avicula, batissa, inktvis, karakol, octopus, zeekwal 8 alikruik, amalthea, ammoniet, caracole, nautilus 9 belemniet, molluseum, paalworm, reuzenoor 10 noordhoorn, purperslak 11 stekelhoren, strandgaper 13 bisschopsmuts weekblad – magazine, periodiek, tijdschrift week en sappig – mals week en slap – zwak week en zacht – mals, teder weekgeld - loon week gemaakt – murw week maken - vermurven week mengsel = deeg, moes, pasta, specie, tras week mengsel met meel – deeg week of vochtig - klef week van tien dagen van de Franse republikeinse kalender = decade week vet – smout week worden - smelten weekendhuwelijk - latrelatie weekhartig = medelijdend, ontroerd, slap, teer, zachtaardig weekheid – lafheid, slapheid, slapte, zachtheid weekhout = berk, els, linde, populier, wilg weeklacht = ach, jammerklacht, jeremiade, lamentatie, wee weeklagen - jammeren, jeremieren, kermen, lamenteren, steunen, treuren, zuchten weekloon - weekgeld weekplaats voor vlas - root, roterij weekvinnige roofvis - meerval weekvinnige vis = forel, kabeljauw, malacopterygius, meerval , schelvis, sneep, wijting weekvinnige zeevis - schelvis weelde = luxe, opschik, overdaad, overvloed, praal, pracht, rijkdom, schittering, tooi, wellust weelderig = epicurisch, luxueus, overdadig, overvloedig, plantureus, prachtig, rijk, somptueus, weids, welig, wulps weelderigheid = somptuositeit weemoed (muz.) – voglia weemoedig - elegisch weemoedig (muz.) - maestosó, mesto ween – teen, wilgentak wee of pijn – zeer wee of verdriet – leed Weens musicus – Strauss Weens park = Prater Weens schilder - Makart Weense populaire muziek = schrammelmuziek Weense stadswijk – Grinzing weeps – zouteloos weer = alweer, alweder, andermaal, nogmaals, opnieuw, terug, weerom, weder(om) weer aangroeien – regenereren weer beginnen - hervatten weer een lichamelijke gestalte geven – reïncarneren weer eens- weerom weer inlijven = reïncorporeren weer naar punt van uitgang = terug weer op orde stellen = saneren weer opkrullen = refriseren, refrizeren weer opvatten = hervatten weer opwekking van de levensgeesten = reanimatie weer verenigen = reuniëren, herenigen weer werkend maken - reactiveren weeraal - donderaal weerbaar = dapper, gewapend, houdbaar, paraat, slagvaardig, strijdbaar, strijdvaardig, verdedigbaar weerbarstig = dwars, hardnekkig, koppig, ongedwee, onhandelbaar, recalcitrant, stijf(hoofdig), stug, tegendraads, weerbarstigheid - dwarsheid, eigenwijsheid, eigenzinnigheid, hardnekkigheid, koppigheid, onhandelbaarheid, recalcitrantie weerboompje - zeemos weerga - gelijke weergalm – echo, resonantie weergalmen = echoën, resoneren, weerklinken weergaloos – ongeëvenaard, uitstekend weergang – borstwering, omloop weergave van het geluid – hifi weergeven – afbeelden, onthullen, teruggeven, uitbeelden, uitdrukken, uiten, vertalen, vertolken weerglans - afstraling weerglas - barometer, baroscoop weerhaak – anker weerhaan - windwijzer weerhouden – tegenhouden, terughouden weerjaarboek - almanak weerkaatsen – botsen, echoën, reflecteren weerkaatsend glas – spiegel(glas) weerkaatsing = reflectie weerkant – tegenzijde weerkeer - terugreis weerkenner – meteoroloog weerkeren - terugkomen weerklank = echo, effect, na(galm), naklank, reactie, repliek, respons, weergalm, weerslag weerklinken – echoen, resoneren, weergalmen weerkunde = meteorologie weerkundig instituut = KN.M.I. weerkundige = meteoroloog weerlam - watersnip weerleggen = refuteren, responderen, verdedigen weerlegging = repliek, refutatie, refuus weerlicht = bliksem, flits weerlichten - bliksemen weerloos – hulpeloos, machteloos, onbeschermd, onmachtig, teer, zwak weermacht = armee, défensie, krijgsmacht, leger, militie weerom – andermaal, weer, weder, terug weeromstuit - afstuit, reactie weeroog = strontje, gerstekorrel weerschaap -hamel weerschijn = lichtweerkaatsing, reflectie, reverberatie, terugstraling weersgesteldheid = klimaat, temperatuur, weer weerslag – ongeluk, reactie, tegenslag, terugslag, tegenspoed weersmaak - afkeer, tegenzin, walging weerspannig = balorig, balsturig, eigenzinnig, koppig, obstinaat, ongehoorzaam, onwillig, rebels, recalcitrant, refractair, tegenstrevend, weerbarstig weerspannige = muiter, oproerling, oproermaker, opstandige, rebel, refractair weerspannigheid - ballorigheid, balsturigheid, eigenzinnigheid, hardnekkigheid, obstinaatheid, onhandelbaarheid, onwil, rebellie, recalcitrantie weerspiegeling – reflectie weerstaan - trotseren weerstand – afweer, beschutting, onwil, protest, rebellie, rem, resistentie, rheostaat, tegenstand, tegenkantig, verzet weerstand bieden – resisteren, verweren weerstandslijn = linie weerstandsvermogen – taaiheid weerstreven – trotseren weerstuit - reactie weersverschijnsel - elm(u)svuur weervis - donderaal, smeerling weervoorspeller – almanak, barometer, meteoroloog, weeran weerwerk – reactie, respons, tegenspel weerwil = onwil, spijt, tegenzin weerwoord – antwoord, repliek weerwraak = revanche weerzien – hereniging, revoir, terugzien weerzin – afgrijzen, afkeer, afschuw, antipathie gruwel, hekel, tegenzin, walging weerzinig – afkerig weerzin of afkeer - walging weerzinwekkend – afschuwelijk, execrabel, repugnant, walgingwekkend, walgelijk, stuitend wees = ouderloze weesboom - ponder wees gegroet - ave, salve weesgegroetje = Ave-Maria weeshuis – armhuis weet – kennis, wetenschap weetal – veelweter, wijsneus weetniet – domoor, ezel, stommeling weeuw - weduwe weg = absent, afwazig, baan, foetsie, gegaan, gevlogen, heen, hiervandaan, koers, laan, oprit, pad, reisroute, richting, route, spoorloos, steeg, straat, uithuizig, verdwenen, verloren, vertrokken, verzonden, via, zoek weg langs watering = gouw weg met bomen = allee, avenue, dreef, laan weg van behandeling van leerstof - leergang weg voor fietsers = fietspad, rijwielpad weg afsluiting = barrière, boom, tol wegbannen - verjagen weg bedekking = asfalt, beton, bitumen, keien, klinkers, macadam wegbereider = baanbreker, pionier wegbergen – opbergen, opruimen wegberm = kant, talud wegbijten – aantasten wegblijven – verzuimen wegbonjouren – afpoeieren, wgsturen wegbreken – slopen wegbrengen – bezorgen, vervoeren weg brug – viaduct wegcijferen – elimineren wegcircuit – parkoers wegdoen – afdanken, afschaffen, ruimen, asfalt, opbergen, opruimen, opzeggen, plaveisel, verkopen, weggeven wegdoezelen - indommelen wegduwen = verdrijven, verdringen wegebben – afnemen wegel – pad, weg wegen - wikken wegens = aangaande, betreffende, daarom, door, ingevolge, inzake, nopens, om,vanwege, waarom, wegens hen = hunnentwege wegenwacht - autohulp wegedoornachtigen - rhannaceeën wegen met een unster - ponderen wegenschender - straatrover, struikrover weggaan – afnokken, afreizen, heengaan, opbonjouren, opduvelen, ophoepelen, opkrassen, opstappen, pleite, smeren, uitgaan, verdwijnen, verlaten, vertrekken, verwijderen, verzwinden, wieberen weggebruikers – verkeer, wandelaar weggekropen - verscholen weggelopen negerslaaf in Suriname – marron weggestopt – verborgen weggetje – pad, paadje, voetpad weggeven = aanbieden, schenken, trakteren, uitdelen, wegdoen weggeworpen voorwerp terugbrengen – apporteren wegglijden - slippn weggooien – afdanken, wegwerpen weggooifles – monofles weggrijpen - grissen weghalen – meenemen, struinen weghouden – afhouden, verstoppen wegjagen - ontslaan, opjagen, verdrijven, wegsturen, wegzenden wegjatten - wegroven wegkant = berm, strook, talud wegkapen – dieven, gappen, pikken, roven, snaaien, stelen wegknagen – eroderen wegknippen – snoeien wegkomen – ontsnappen, verdwijnen weg krabben – raderen wegkruipen - versteken wegkwijnen = afsterven, atrofiëren, verkommeren, vermageren, wegteren wegkwijning – atrofie weg langs een sloot - gouw weglaten = elideren, omitteren, overslaan, uitlaten, vergeten weglating van klank – elisie, verzuim weglating van èèn letter of lettergreep = haplografie weglating van woorden in een volzin = ellips weglatingsteken = apostrof(e) wegleggen - opbergen, sparen wegleggen van geld - sparen weglopen = deserteren, drossen, heengaan, ontsnappen, smeren, spankeren, vluchten wegloper – deserteur wegmaken – verliezen, zoekmaken weg met bomen – allee, dreef, laan wegmeter - hodometer wegmoffelen – camoufleren, escamoteren, wegfrommelen weg naar garage – oprij weg naar woning – dreef, oprijlaan wegnemen – afnemen, gappen, jatten, kapen, klauwen, ontfutselen, ontnemen, ontvreemden, opheffen, opnemen, pakken, pikken, roven, snaaien, stelen, uitrukken, vergrijpen, verwijderen wegnemen van een orgaan = ablatie wegnemen van gezwellen = extirpatie weg of zoek – kwijt weg om een stad – rondweg wegpakken – gappen, jatten, kapen, pikken, stelen, wegnemen wegpoetsen – afvegen, schoonmaken wegraking - bezwijming wegrand = berm, talud wegreizen - vertrekken wegrennen – weglopen wegrijden – vertrekken wegrotten = rotten, vergaan, verrotten wegroven = grissen, jatten, rampassen, rampokken, snaaien, stelen wegruimen – opruimen, removeren wegschenken – aanbieden, weggeven wegschieten – afvuren wegschoppen – verwijderen wegslingeren – smijten wegsluiten – opsluiten wegsmijten – weggooien, wegwerpen wegsnellen – vluchten, wegijlen wegspoelen – wegdrijven wegsprinten - demarreren wegstelen – gappen, kapen, pikken wegsterven - verkwijnen wegstervend (muz.) = diluendo, espirando, morendo, snorzando wegstoppen – verbergen wegstoten – verwerpen wegstouwen – opbergen wegstromen – uitvloeien wegstuffen – uitgommen wegstuiven - wegsnellen wegsturen – afdanken, verzenden, wegbonjouren, wegzenden wegteren – wegkwijnen wegtrekken – afreizen, wegdrijven, wegnemen weg tussen weilanden – landweg wegvagen – uitwissen wegvallen - uitvallen wegvallen van een klank aan het begin van een woord = aferesis wegvallen van een lettergreep aan het einde van een woord – apocope wegvaren – uitzeilen wegvegen – uitvagen, uitpoetsen, uitwissen wegverbinding – traject wegverharding = asfalt, bestrating, beton, grint, keislag, kiezel, macadam, puin, split, steenslag wegvlakken – raderen, uitvagen wegvloeien - lekken wegvloeing - suatie wegverhoging = berm, talud wegvoeren – afvoeren, deporteren, transporteren weg voor fietsers – fietspad, rijwielpad weg voor snelverkeer – autobaan, snelweg wegvreten – verorberen, verzuren wegwedstrijd = giro, parcours, ronde, tour wegwerken – elimineren, opruimen wegwerker = kantonnier wegwerking – eliminatie, opruiming wegwerpen = weggooien, wegsmijten wegwezen - nokken wegwijzer = baken, cicerone, geleider, gids, guide, pijl wegzakken – dalen, verzakken wegzakken in water – zinken wegzenden – lozen, versturen, verzenden, wegjagen, wegsturen wegzenden van personeel = ontslaan wegzetten – opbergen, verplaatsen wegzinken – zakken, verdwijnen, verzakken wei = beemd, broek, weide, dries, grasland, grasveld, groenland, hui, serum, veld, weide, weiland wei in het hooggebergte - alm weiachtig = sereus Weichsel - Wisa Weichsel/oostmond van de = Nogat weide - beemd, dries, grasland, grasvlakte weide in het hooggebergte = alm weide met vruchtbomen - boomgaard weide voor gemeenschappelijk gebruik = meent, mient, park weidedier = geit, koe, schaap weidedieren = vee weidegewas – gras weideland - grasland weidekervel - silaus weidemaand - prairial weideman - jager weiden - grasen, hoeden weiderij - veehouderij weideveld -grasland weidman = jager weids = breed, deftig, glansrijk, grandioos, groots, heerlijk, imponeren, kloek, kostbaar, luisterrijk, magistraal, monumentaal, roemrijk, ruim, schitterend, statig, stralend, trots, subliem, uitgebreid, verheven, verrrukkelijk, voornaam, vorstelijk, weelderig, zwierig weids (muz.) – largo weidsheid – luister, praal, pracht weidspel = jachtvermaak, weispel weifelachtig = aarzelend, besluiteloos, dubieus, onzeker, twijfelend weifelen – aarzelen, aarzelen, dralen, treuzelen, walen, wankelen weifelend = aarzelend, besluiteloos, onvast, onzeker, weifeling = aarzeling, dubio, dubium weifelmoedig - onbestendig, veranderlijk weigerachtig - weerbarstig weigeren - afslaan, afwijzen, afwimpelen, bedanken, ketsen, ontzeggen, refuseren, terugwijzen, verbieden, vertikken, verwerpen weigeren te accepteren - rebuteren weigeren van een pistool - ketsen weigering – afwijzing, refuus weiland = beemd, broek, dries, grasland, meers, veld, wei, weide weiland (drassig) = dries weiland (gemeenschappelijk) - meent. mient weiland (maaigras) = made weiland (Vlaams) = mars, meers weiland aan water = beemd weiman - jager weinig = beetje, druppel, enig, even, gering, grijpstuiver, habbekrats, iets, ietwat, karig, luttel, mondjesmaat, onaanzienlijk, onbeduidend, schaars, schijntje, schril, sikkepit(je), spat, wat, zeldzaam, zuinig weinig belangrijk = bijzaak, futiel weinig bevleesd = benig weinig bezittend = arm, armoedig, sjofel, sober weinig buigzaam - stug weinig diepgang – vlotgang weinig eenvoudig - ingewikkeld weinig gebruiken – vasten weinig geld – grijpstuiver weinig hoop - sprankje weinig in aantal = enige, enkele, gering weinig ingewikkeld – eenvoudig, simpel weinig levendig - saai weinig nadenkend = ondoordacht weinig nat – klam, vochtig weinig ontbrekend – bijna, onvoltallig weinig ontwikkeld - dom weinig samengesteld = ongecompliceerd, simpel, eenvoudig weinig samenhandig – rul weinig sap bevattend – voos weinig streng - clement weinig thuis = onhuiselijk, uithuizig weinig tijd – even weinig verlicht – donker, duister, schemerig weinig vet – mager weinig voorhanden – schaars weinig voorkomend - zeldzaam weinig voornaam = ordinair, vulgair weinig vroeg = laat weinig warm = lauw, koud weinige – enkele, paar, stel weinigen = enigen, enkelen, sommigen weispel = weidspel, jacht(vermaak) weit = tarwe, zandhaver, zwartkoren weit, valse – zandhaver weitas - jagerstas weithalm - korenaar weivlies - amnion, serosa wekamine - amfetamine, pervitine weke, half vloeibare stof – brij, pap weke massa vet = kwab weken van hennep of vlas - roten weke spijs = brij, moes, pap weke stof – merg, smeer weke vettige stof = merg, smeer wekeling = sybariet wekken – aansporen, aanzetten, alarmeren, kloppen, porren, reveille, porren, roepen wekker – porder, verklikker weksein - reveille wel = bron, goed, inderdaad, oorsprong, pletrol, put, spreng,zeer wel bekome het u = proost, prosit, santé wel doorschijnend maar niet doorzichtig glas = matglas welaan = kom, komaan, sa welbehagen = believen, eigenlijk, euforie, feitelijk, genoegen, genot, goedvinden, lust, smaak, welbeschouwd, welgevallen welberaden – bezonnen, raadzaam, weloverwogen welbeschouwd - eigenlijk, feitelijk, tenslotte welbespraakt = eloquent, rap, rederijk, woordenrijk welbespraaktheid – elocutie welbewust - beslist weldadig = aangenaam, goed, heilzaam, liefdadig, liefderijk, mild, offervaardig, verkwikkend, vrijgevig, zalig weldenkend - redelijk weldoen – goeddoen, helpen, Onder(steunen) weldoende – liefdadig, nobel weldoener – gegiftiger, gever weldoorschijnend maar niet doorzichtig materiaal – matglas weldoordacht - grondig weldoorvoed = dik, gezet, vet weldra = aanstonds, alras, binnenkort, dra, eerdaags, eerlang, gauw, haastig, ras, snel, spoedig, straks, temee, temet, welhaast, wellicht, zo weledelachtbare heer - burgemeester, wethouder weledelgestrenge heer - advocaat, notaris weledelzeergestrenge heer - doctor weleens = eens, ereis, ooit, soms, somtijds, temet, zelden weleer = eertijds, olim, toen, voorheen, vroeger weleer een keizerrijk tussen de Gele en Japanse zee - Korea weleerwaarde heer - dominee, kapelaan, rabbijn welfsel - gewelf welgeaard - braaf, goed, rechtschapen welgebouwd – atletisch, flink, sterk, stoer welgedaan - corpulent, dik, doorvoed, groizaam, vet, welig, wulps welgedaanheid - embonpoint welgelegen = riant welgelukken - succes welgemanierd = beleefd, beschaafd, bon-ton, civiliteit, fatsoenlijk, netjes, opgevoed welgemeend = eerlijk, hartelijk, openhartig, oprecht, waar welgemoed = blij, goedsmoeds, opgeruimd, opgewekt, vrolijk welgeordende kennis = kunde, theorie,wetenschap welgesteld = bemiddeld, gegoed, gezeten, in bonis, rijk, vermogend welgevallen = behagen, genoegen, goeddunken, goedvinden, welbehagen welgevallig = aangenaam , behaaglijk, sierlijk welgevallig zijn – behagen welgevoed - doorvoed welgevormd = fraai, geproportioneerdn, knap, mooi, ontwikkeld, sierlijk welgezind – aardig, bereidwillig, genegen, gunstig, toegenegen, vriendelijk, welwillig welgezindheid – goodwill, genegenheid, welwillendheid welhaast – bijna, binnenkort, eelang, spoedig wel(dra) welig = dartel, fleurig, gelp, groeizaam, mals, overvloedig, rijk(elijk), sappig, tierig, voedzaam, vruchtbaar, vet, weelderig, welgedaan, wulps, zinnelijk welig gevuld – vol welig groeien – gedijen, tieren welig groeiend – gelp welig vol - gevuld welige groei = gelp, tier weliswaar = desondanks, toch welk – waarnevens welk dan ook – enig welke persoon – wie welkom – aangenaam, welgevallig welkomgeschenk voor zeer jeugdige schilders - kleurboek wellen = dringen, opborrelen, opkoken, verhitten, opborrelen wellevend = beleefd, beschaafd, correct, galant, gelegen, gracieus, hoffelijk, hoofs, net, netjes, welgemanierd wellevendheid = etiquette, beschaving, gratie, fatsoen wellicht = misschien, mogelijk(erwijs), soms welluidend = consonant, harmonieus, melodieus, sonoor, zoet welluidendheid = eufonie, harmonie wellust – geneugte, genoegen, genot, lubriciteit, vreugde, wulpsheid, zielsgenot wellusteling = epicurist, priaap, sater, smeerlap, sybariet wellustig – dartel, hengstig, lubriek, luxurieus, opgeruimd, sybaritisch, tochtig, voluptueus, welgezind, wulps, zinnelijk wellustig mens = satyr, sybariet welmenend – goedgezind, oprecht welnu – enfin wel of spreng – bron welopgevoed – beschaafd, gemanierd wel overdacht = bedaagd, bezonken weloverwogen – bedachtzaam, verantwoord welp - padvinder welpenleider - baghera, welpenleidster = akela, baghera, baloe welriekend = balsemiek, geurig, odorant, welriekend bloempje = reseda, roos welriekende balsem = nardus welriekende gele zalf van Kurkuma (Ind.) = bórèh welriekende hars = amber, mastiek, mirre welriekende kruiderij = vanille welriekende lucht – geur welriekende plant = lavendel, reseda welriekende schijnvrucht - kwee welriekende stof - amber, benzoë, nasdus welriekende zalf - boreh wels - meerval welslagen – lukken, mzzel, succes, triomf, voorspoed, overwinning welsmakend – fijn, heerlijk, lekker, redelijk welsprekend = elokwent, eloquent, redelijk welsprekend spreker - kanselredenaar, redenaar welsprekendheid = elokwentie, eloquentie, r(h)etorica welster – varkensleer welter – kluit, rol, stuk welteverstaan – althans weltevreden - vergenoegd welvaart – bloei, heil, geluk, overvloed, prosperiteit, voorspoed, welzijn welvaartsleer = economie welvaren - bloei(en), gezondheid, voorspoed, welstand welvarend – bloeiend, gegoed, gezond, in bonis, moedig, rijk, voorspoedig welvarend zijn - bloeien welving – curve, ronding, verhevenheid welving van de waterspiegel = golf welvoeglijk = betamelijk, decent, eerbaar, fatsoenlijk, kies, net, netjes, passend welvoeglijkheid = decorum, fatsoen welvoorzien – gespekt welwater – grondwater welwijs - verstandig welwillend = benevolent, clement genegen, goedgezind, goedgunstig, goedmoedig, inschikkelijk, mild, minzaa, toegedaan, voorkomend, vriendelijk, welgezind welwillende gezindheid = goodwill welwillende lezer = L.S. welwillende spot - scherts welwillendheid – clementie, goedhid welzand = drijfzand, leem, zavel welzijn = geluk, gezondheid, heil, voorspoed, welvaart welzijnswerker - helper wemelen – krioelen wendbaar – lenig, soepel wendbaarheid - souplesse wendelboom - wielboom wenden = draaien, kenteren, keren, omdraaien, omkeren, tornen, zwenken wenden tot - vervoegen wenden, zich-tot - benaderen wending = crisis, draai, keer(punt), kering, omkering, ommekeer, rotatie, toer, verandering, versie, volte, zwaai, zwenk(ing), wendingen maken = evolueren wenen = huilen, krijten, schreien, snikken Wenen, district van – Alsergrund, Brigittenau, Döbling, Favoriten, Floridsdorf, Hernals, Hietzing, Jozefstadt, Kloster-Neuburg, Landstrasse, Leopoldstadt, Liesing, Margareten, Mariahilf, Meiding, Mödling, Ottakring, Ruolfsheim, Schwechat, Simmering, Währing, Wieden wenk – aanbeveling, aanwijzing, advies, gebaar, hint, knik, knipoog, lonk, raad, sein, signaal , teken, tip, waarschuwing wenkbrauw - supersilium wenken - seinen wenk geven – wenken wenkje – knipoog, seintje wenk met het hoofd – knik wenk of tip - hint wennen = aanpassen, aarden, adapteren wens = ave, begeerte, eis, felicitatie, heil, leve, lust, verlangen, wil, zin wens bij heildronk = toast, santé wenselijk – geraden, gewenst, raadzaam wensen = begeren, bieden, eisen, hopen, verkiezen, verlangen, willen wensende wijs = optatief wentel – konijnenhol, konijnennest wentelaar = kaardtrommel, meerval, poedel, wentelen - draaien, kantelen, kenteen, keren, omkeren, rollen, ronddraaien, roteren wentelen in bed - woelen wenteling = draai, draaing, kanteling, keer, (om)kering, ommekeer, ommezwaai, rotatie, toer, torn, wentelteefje – boerenwafel wenteltrap – draitrap wepel – leeg, vacant werd bij aderlaten gebruikt = laatmes werd vervangen door huisbel - klopper wereld = aardbol, aarde, aardrijk, globe, heelal, kosmos, mensdom, mensheid, mundus, natuur, universum wereldbeschrijving - kosmografie wereldbol – aardbol, globe, sfeer wereldbond = V.N., U.N.O. wereldbouwer - demiurg wereldburger = kosmopoliet werelddeel = Afrika, Amerika, Antarctica, Australië, Azië, Europa werelddeel - continent wereldgodsdiensten = Brahmanisme, Boeddhisme, Christendom, Hindoeïsme, Islam wereldheer - seculier wereldkundig = bekend, openbaar, ruchtbaar wereldlijk – aards, mundaan, profaan, seculair, sekulier wereldlijk geestelijke = abbé, bisschop, deken, kanunnik, kapelaan, pastoor, seculier wereldlijke inkomsten. van de geestelijkheid = temporalia wereldnaam = wereldreputatie wereldorganisatie = FAO, UNESCO, UNICEF, UNO, V.N., WHO wereldreiziger = globetrotter wereldrijk = China, U.S.A., U.S.S.R., werelds = aards, ijdel, frivool, lichtvaardiglichtzinnig, mondain, mundaan, ongewijd, profaan, tellurisch, tijdelijk, wereldslang - Jormungand werelds loon = ondank wereldsgezind = mondain wereldsgezindheid = mondaniteit wereldslang - jormundard wereldsmart = Weltschmerz wereldspil = wereldas wereldstad = metropolis, metropool wereldstelsel - heelal wereldstreek = zone wereldtaal = Chinees, Engels, Esperanto, Frans, Ido, interlingua, interlinggue, novial, occidental, Russisch, Spaans, Volapük wereldwijd – mondiaal wereldwijd computternetwerk – internet wereldwijs - levenswijs wereldzee = oceaan weren – afhouden, afslaan, afwenden, bouwterrein, buurtschap, keren, tegenhouden werf – dries, helling, kaai, waterwilg werk – ambacht, arbeid, baan, bezigheid, emplooi, karwei, moeite, taak, oeuvre, opdracht, (muz.)opus, schepping, trafiek werk dat thuis wordt gedaan - huisarbeid, huiswerk werk neerleggen – staken werk onderbreken – pauseren, rusten, staken werk op het land = eggen, landarbeid, maaien, melken, mesten, oogsten, ploegen, spitten, wieden, zaaien werk op de weide - maaien werk van componist = opera, opus werk van een loodgieter – solderen werk van glas - mozaiek werk van Goethe - Faust werk van Ibsen - Nora werk van Shakespeare – Hamlet, Macbeth, Othello werk van toondichter - opus werk van Voltaire - Candide werk van Zola – Nana werkbezoek - excursie werkdag = maandag t/m zaterdag werkdier - trekpaard werkelijk – actueel, beslist, bestaand, concreet, dadelijk, deugdelijk, echt, effectief, eigenlijk, gewis, heus, historisch, inderdaad, positief, realistischrealiter, reëel, stellig, toch, waarachtig, waar(lijk), wezenlijk, wis, (Ind.) betoei werkelijk bestaand = concreet werkelijkheid = actualiteit, ernst, realiteit, waarheid werkeloos – brodeloos, inactief, passief werkeloos inkomen = rente, steun werken – arbeiden, bedrijven, optreden, ploeteren, verrichten werkend – actief, arbeidend, bestaand, handelendvormend werkend beginsel - (re)agens werkende - bezig werkende in andere plaats = forens werkende kracht = agens werkende vulkaan = Etna, Stromboli, Vesuvius werken met de schop – graven, spitten werker - arbeider werkgebied – rayon werkgeld – loon, salaris werkgever = baas, broodheer, chef, patroon werking = actie, beweging, effect, functie, invloed, uitwerking werking van ferment = zymose werking van stromend ijs = exaratie werking van stromend water = erosie werkingssfeer = actieradius, bereik werkje – akkevietje, klusje werkje (lat.) = opusculum werkkam - hedekam werkkamer = atelier, bureau, kantoor, studeervertrek werkkamer van kunstenaar - atelier, studio werkkiel – boezeroen werkkleding – overal, stofja werkkracht – arbeider, energie, fut, medewerker, potentie, vitaliteit, werknemer werkkrachtig – energiek werkkring = ambt, baan(tje), beroep, functie, offici, positie, post, rayon werklieden – arbeiders werkloon – arbeidsloon, pree, salaris, soldij werkloosheid – inactiviteit werkloze - steuntrekker werklust = ambitie, energie, fut, vlijt ijver werklustig - arbeidzaam werkman = ambachtsman, arbeider, electricien, fitter, glasblazer, loodgieter, loonarbeider, metselaar, smid, timmerman, werknemer werkmanssloof – boezel werkmester – baas, leider, ploegbaas, voorman werknemer – arbeider, arbeidscontractant, loonwerker, werkkracht, werkman werknemers - personeel werknemersorganisatie = CNV, NV.V., NKV, vakbond werkpak = overall, stofjas werkplaats = atelier, garage, fabriek, kantoor, lab., studio, werf werkplaats van een touwslager - lijnbaan werkplaats voor het glanzen = kalanderij, kalandermolen werkplaats voor natuurkundige = laboratorium, lab werkplaats voor typografen = zetterij werkplan – ontwerp werkruimte – kapsalon werkruimte met camera - studio werkruimte van een administratief werker – kantoor werkschema - rooster werkschuw = laks, lanterfantend, loom, inert, lui, traag, vadsig werkseizoen = campagne werkstaking in veenderijen = bolle werkster – arbeidster, dienst(bode), dienstmeisje, hit, meid werkstuk – opus, scriptie werktafel van een goudsmid - stavelier, stavelij werkterrein – rayon werktijd - arbeidsduur werktuig = orgaan, instrument, toestel werktuig en gereedschap – 2 eg 3 aks, bak, bat, bijl, els, juk, mal, mes, pen, pin, ram, rijf, sim, spa, vijl, wan 4 aker, balg, beug, beun, blok, boei, bola, boor, bros, dreg, cric, egge, fret, guts, hark, krik, pers, pomp, pons, pook, rasp, reek, riek, slag, slei, spit, tang, vang, vork, zaag, zeef, zeis 5 angel, bahco, bezem, blijde, burijn, degel, elger, emmer, frees, greep, hamer, hekel, hevel, kraan, kwast, leest, meter, moker, naald, nagel, palet, pipet, ploeg, priem, repel, schep, schop, sonde, spade, spoor, spuit, takel,talie, veger, vijzel, vuist, zicht 6 anian, beitel, beugel, bikkel, bouwel, dissel, drevel, dynamo, filter, gaffel, hakbijl, hakmes, haspel, heugel, holpijp, kaarde, kapmes, kompas, kouter, ladder, lijmpot, omslag, orgaan, pagaai, passer, pincet, poenka, roskam, schaaf, schaar, sikkel, slegel, spatel, spijker, treeft, tremel, trijzel, vlegel, vulpen, waaier, wartel, wolkam 7 aalgeer, aalreep, aalvork, avegaar, bascule, beuglijn, blokvijl, boortol, borstel, breipen, daviaan, deegrol, gaatels, gaspook, gilette, haakpen, haalmes, haarkam, handbijl, harpoen, heiblok, hijsblok, hoefmes, hooirijf, houweel, inktlap, inktrol, kaasmes, kapzaag, kerfbijl, klopper, koevoet, kraspen, laatmes, lijmtang, lineaal, oopkat, losspil, maatlat, machine, magneet, nijptang, paslood, pijptang, pikolan, ponsoen, poptang, potlood, puthaak, reelmes, schuier, sleutel, snepper, spuiter, strekel, toestel, trekpen, troffel, verfmes, vlakvijl, welpomp, zethaak, zoetvijl, zwabber 8 aambeeld, aanjager, aardvork, apparaat, assagaai, automaat, balkhaak, bierpomp, bikhamer, bilhamer, blaaspijp, bolhamer, buigijzer, buigtang, computer, detector, doorslag, driehoek, drilboor, drukpers, drukraam, duimstok, elevator, fretboor, glasboor, haartang, handboei, handboor, handpomp, handzaag, hoeftang, hooihark, hooivork, houtboor, houtzaag, ijzerboor, ijzerzaag, kaphamer, klimijzer, klopboor, knijptang, krultang, laatijzer, lenspomp, lintzaag, loodtang, maatglas, meetband, mestvork, niettang, peilglas, pollepel, ponstang, pootstuk, ravenbek, rijgnaald, rijgsnoer, rijgveter, schoffel,schrepel, snoeimes, spanzaag, tekenaap, tekenpen, tondeuse, trekzaag, tuinhark, vetspuit, vlakbank, vleesmes, voegijzer, voetpomp, waterpas,werktuig, wiedhaak, zethamer 9 aalschaar, aanzetvijl, afsnijtang, bandkraal, bankhamer, barometer, beslagbijl, blaasbalg, boorbijtel, braadpit, brandijzer, breekijzer, breinaald, brugkraan, datumtang, draadtang, draaibank, enterdreg, fietspomp, graadboog, grondboor, haaknaald, haarhamer, hakbeitel, handveger, houwdegen, klophamer, korenzeef, koubeitel, loodlepel, luchtpomp, melkweger, navergaar, peilstift, ponshamer, radeermes, ratelboor, reeschaaf, regulator, deischaaf, scheermes, slijpsteen, smeedtang, smeltoven, stalbezem, strijkbout, strijkijzer, strijkstok, teerkwast, tekenhaak, tempermes, verfkwast, verfspuit, vlakhamer, voorhamer 10 blikopener, boterspaan, broodplank, brugbalans, centerboor, cirkelzaag, densimeter, dorsvlegel, figuurzaag, glassnijder, gradenboog, heiboender, instrument, klauwhamer, klinkhamer, kloofhamer, koudbeitel, krachttang, metaalzaag, moordenaar, omslagboor, ontleedmes, pantograaf, pikhouweel, plamuurmes, regenmeter, ritsbeitel, roffelzaag, scherriem, schietlood, schrobzaag, steekhevel, stofzuiger, tekenplank, toffelzaag, tondeldoos, tuinschaar, versterker, verstuiver, vingerhoed, weegschaal, winkelhaak 11 baggermolen, bandlichter, bankschroef, brandladder, cronometer, disselhamer, dommekracht, dorsmachine, draadschaar, draaibeitel, fittertang, gereedschap, hengelroede, kaapstander, kelderwinde, kleplichter, koffielepel, koffiemolen, moersleutel,montagetang, ploegschaaf, ringsleutel, scheerkwast, schoenlepel, schraapijzer, seismograaf, soldeerbout, steekbeitel, werkborstel, wielsleutel 12 bordurnaald, brievenweger, broedmachine, gasaansteker, graveernaald, herdersschop, koffiefilter, kruissleutel, kurketrekker, mesaanzetter, plombeertang, ratelsleutel, rekenliniaal, schaafbeitel, schraapstaal, steeksleutel, tekenpotlood 13 afsteekbeitel, baggermachinebougiesleutel, decoupeerzaag, kurkrntrekker, laarzenknecht, mattenklopper, perforeertang, potloodslijper, schoenborstel, schrijfmachine, snijbloemenmolen, tandenborstel, toverlantaarn, waterpomptang 14 combinatietang, gasfitterstang, puntbeschermer, sponningschaaf 15 schroevedraaier werktuig in de landbouw = combine, eg(ge), hark, hooivork, ploeg, traktor, trekker, zeis werktuig om elektrische spanning te meten – elektrometer werktuig om gasspanningen te meten = manometer werktuig om iets fijn te drukken - pers werktuig om koren te zuiveren - wan werktuig om lasten te verplaatsen - kraan, talie werktuig om lengten nauwkeurig te meten – nonius werktuig om mee te breken – braak, breekijzer werktuig om schapen te scheren - tondeuse werktuig om schip te enteren = enterhaak werktuig om te graven = draglinespade, schep, schop werktuig om te hijsen = takel, kraan werktuig om te schiften = zeef werktuig om teken te geven = bel, zoemer, fluit, hoorn, sirene werktuig op veeboerderij - karn werktuig tot ophalen van water - noria werktuig tot scherping van zeis – haarhamer, strekel werktuig tot verplaatsing van lasten = kraan, talie, takel, hijskraàn werktuig van betonwerker = cementbeitel werktuig van graveur = graveerstift werktuig van kuiper = trekhaak werktuig van kunstenaar - opus, oeuvre werktuig van landman = eg, egge, ploeg. zeis, hark, riek, vork werktuig voor bandenspanning - pomp werktuig voor boterbereiding - karn, karnton werktuig voor graafwerk = schop, spade werktuig voor gaten - boor werktuig voor het larderen van vlees = lardeerpriem werktuig voor het meten van de spanning = manometer werktuig voor korenzuivering - wan werktuig voor middelpuntvliedende kracht = centrifuge werktuig voor nauwkeurige metingen = nonius werktuig voor slijpen van zeis - haarhamer werktuig voor visvangst = kor, net werktuig voor zware lasten - hijskraan, kraan, takel, talie werktuig waarmee balken uit water worden gehaald = penter werktuig waarmee zeis wordt gescherpt = strekel werktuigkundige = mechanicien, technicus werktuiglijk – machinaal werkvermogen - kracht werkverschaffing - werkeloosheidsbestrijding werkvertrek – atelier, kabinet, laboratorium werkvrouw - werkster werkweigeraar – staker werkweigering - staking werkwillige bij staking - maffer, onderkruiper werkwijze = manier, methode, procede, systeem werkwoord = verbum werkzaam = actief, arbeidzaam, bedrijvig, bezig, deligent, doende, effectief, ijverig, naarstig, nijver, onledig, vlijtig, werkzaamheden verschaffen - bezighouden werkzaamheid = actie, activiteit, arbeid, bezigheid, dienst, oefening, vlijt werkzaamheid van water = erosie werkzaamheid verschaffen = bezighouden werpanker = dreg werpdraad - inslag werpen = gooien, kegelen, keilen, kwakken, lanceren, mikken, slingeren, smakken, smijten, storten werpen - baren werpen met dobbelstenen - dobbelen werpen van een geldstuk - toss, tossen werpen, op de knieën - knielen werpen, ter aarde - omvergooien, omverstoten werpen van kruis of munt = tossen werpen, voor de voeten – verwijten werper – gooier, pitcher werpgaren – inslaggaren werpgeschut (in de oudheid en middeleeuwen) = blijde werphout = boemerang werpkoord = bola, lasso werp of steekwapen – speer werpriem - lasso werpschicht = javelijn werpschijf – discus werpspeer – werplans werpspel met pijltjes - darts werpspies = assegaai, harpoen, lans, sagaai, speer werpstrik = bola, lasso werptouw - bola werptuig = anker, assegaai, boemerang, francesca, harpoen, javelin, javid, lans, lasso, mes, projectiel, sagaai, slinger, speer, spies, werpbijl, werpijzer werptuig in Middeleeuwen - blijde wertel - woerd wervel = bot, draaihoutje, graat, knook, rugbeentje, wartel wervel, eerste - atlas wervel, tweede - draaier wervelaandoening - bochel, hernia, kyfose, skoliose wervelen – draaien, kolken, roteren, warrelen wervelend - bruisend werveling - rotatie wervelkolom = ruggengraat wervelstorm - cycloon, hoos, tyfoon, tornado wervelwind = cycloon, hoos, storm, tornado werven – aanbrengen, aantrekken, rekruteren, ronselen, winnen werver - ronselaar werving – recrutering werzel – moeling, verwarring weshalve = waarom wesp = fruitenier, graafwesp, hommel, hoornaar, moerwesp, rupsendoder, vespida, zandwesp wespenboom - papenmuts wespendief - bijenarend wespenorchis - epipactis wespensoort - hoornaar wespvlieg - milesia West = W., West-Indië West-Australië, haven in - Fremantle West-Australië, hoofdstad van - Perth westelijk = occidentaal Westen - Avondland, Occident westen van Noord-Amerika = FarWest westenwind = Zephyrus, zefier western - wildwestfilm Westers - occidentaal Westerschelde - Hont(e) Westfaals zwart roggebrood - pompernikkel West-Friese stad - Enkhuizen, Hoorn, Medenblik West-Indisch eiland - Aruba, Bonaire, Curaçao, Saba westkoor = westbouw Westland, dorp in het – Monster, Naaldwijk, Wateringen West Lothian, hoofdstad van - Linlithgow West Lothian, rivier in - Avon Westmongoolse stam - Kalmukken West Virginia, hoofdstad van - Charleston West Vlaanderen, arrondissement in - Brugge, Diksmuide, Leper, Kortrijk, Oostende, Roeselare, Tielt, Veurne West Vlaanderen, hoofdstad van - Brugge weswege – waarom wet – bepaling, besluit, canon, code, gebod, instructie, maatregel, regel(ing), reglement, richtsnoer, verordening, voorschrift, (Lat.) lex, (Eng.) law wet, ontduiken van de - frauderen wet van Mozes - Pentateuch, Tora(h) wetboek = B.W., code, codex, W.v.K., W.v.S. wetboek van kerkrecht = canon Wetboek van Koophandel = W.v.K. Wetboek van Mohammed - Koran weten – begrijpen, beseffen, bewustzijn, inzien, kennis, kunde, snappen wetend – bewust wetens - opzettelijk wetenschap = bekendheid, kennis, kunde, leer, studie, wijsheid wetenschap die getallengegevens verwerkt = statistiek wetenschap van de prediking - homiletiek wetenschap van de Romaanse talen - romanistiek wetenschap van de samenstelling der bevolking - demologie wetenschap van de woordenschat - lexicologie wetenschap van lucht en gassen - aerostatica wetenschap van oorlog en vrede - polemologie wetenschappelijk onderzoek = research wetenschappelijk opstel = scriptie wetenschappelijk woordenboek - encyclopedie, lexicon wetenschappelijke instelling = hogeschool, laboratorium, universiteit wetenschappelijke publicatie = dissertatie, these wetenschappelijke stroming - school wetenschappelijke voordracht = college, referaat wetenschapper - geleerde wetenswaardig - belangwekkend, interessant wetering – beek(je), geul, kanaal, kil, laak, lee, lede, poel, rijt, ril, sloot, stroom, tochtsloottreksloot, water(loop), zijp wetgeleerde = jurist, legalist, legist wetgeleerde (bijbel) – farizeeër, wetgeleerdheid = juristerij wetgevend - legislatief wetgevend lichaam = congres, legislatuur, parlement wetgevend lichaam in IJsland = AIthing wetgevende macht = legislatuur, parlement wetgever - parlement wetgever (Gr.) = nomotheet wetgever der Grieken = Solon wetgever der Joden = Mozes wethouder = schepen wetkundige – legist wetleer - aanzetriem wetrol - t(h)ora wetsbepaling - artikel wetsconflict - collisie wetsdelict = misdaad, misdrijf, overtreding wetsdienaar - agent wetsovertrteding - delict wetsteen = slijpsteen, oliesteen wettelijk = juidisch, legaal, legitiem, rechtmstig, wettig wettelijk bepalen - verordenen wettelijke aansprakelijkheid = w.a. wetteloosheid - anarchie wetten = aanzetten, regels, scherpen, slijpen wettig = echt, erkend, geldig, juridisch, legaal, legitiem, officieel, rechtsgeldig, rechtmatig, wettelijk wettig betaalmiddel = bank, bankbiljet, cheque, giro, munt, wettig bewijsschrift = acte, diploma , identiteitsbewijs, paspoort, rijbewijs wettigen – bekrachtigen, bezegelen, echten, ijken, legitimeren, verklaren, waarmerken wettig verklaren = echten wettige woonplaats - domicilie wettigheid – geldigheid, legaliteit, legitimiteit wettiging - legalisatie, legitimatio wettig laten verklaren - echten wettisch = letterlijk, precies, stipt wet van Mozes - tora wevel – klander, kettingdraad weven - mengen, vlechten wever - tapisseerder weversklos = spoel . weversschietspoel - inslagspoel weversspoel - schieter weversterm = getouw, inslag, kaarde, ketting, klos, schering, spoel wevervogel – ploceida wezel – lafaard wezel, grote - hermelijn wezelachtig - bang, bevreesd wezen = aard, bestaan, entiteit, essentie, innerlijk, natuur, schepsel, zijn wezenheid – aard, essentie wezenloos - afwezig, suf wezenloos kijken – staren wezenloos zijn - afwezig wezenlijk = echt, eigenlijk, essentieel, feitelijk, heus, inderdaad, intrinsiek, oprecht, positief, reeel, stellig, waar(lijk), werkelijk, zakelijk, zeker, zowaar wezenlijk bestaan = entiteit, realiteit wezenlijke - essentiele wezenlijke betekenis = etymon, werkelijkheid wezenlijkheid = entiteit, realiteit wezen of schepsel - mens whisky met sodawater = split wichelares - alruin, waarzegster, wikster wichelen - voorspellen, voorzeggen, wikken wichelroedeloper - r(h)abdomant wicht – nest, schepsel wichtig = aanzienlijk, belangrijk, voornaam, zwaar wichtje – kind wie daar – werda wie eist - eiser wie in een geheim deelt = ingewijde wie kosteloos een proces voert - prodeaan wie vervalsing pleegt = falsaris, fraudeur wie zonder testament sterft = intestaat wiebelen – tuimelen, wankelen wiebemaand – juni wieberen – weggaan wieden – puinen, schoffelen, schrepelen, zuiveren wiedes - begrijpelijk wiedhaak - schrepel wieg – babybedjebakermat, krib wiegedruk - incunabel, paleotype wiegelen – hobbelen, schommelen, sussen wiegelied = berceuse wiegeliedje – slaapliedje wiegen – schommelen, wiegelen wiegenkind - baby wiegewacht – babysit, oppas wiek = vlerk,vleugel wiekel, blauwe - boomvalk wiekel, rode - torenvalk wiel - kolk, rad, wagenrad wiel met kammen = kamrad wiel van draaiorgel = lierrad wielboom - haagbeuk wielboor - avegaar wieldeel = as, band, naaf, spaak, velg, ventiel wielen, in de-rijden - dwarsbomen, tegenwerken wielen, tussen de- zitten - reizen wielerbaan - piste, velodroom wielerronde = koers, omnium, tour wielerwedstrijd = criterium, koers, omloop, omnium, ronde wielewaal = gouw, goudmerel, oriolida wieling = draaikolk, kolk, maalstroom, neer, ras, sas, wiel wielkrans - flens wielloos voertuig = ar, boot, draagstoel, lift, slee, schip wielomloop - velg wielrennen – hardrijden, racen wielrenner - coureur, hardrijder, racer, sprinter, stayer wielrijden = fietsen wielrijder = fietser, pedaalridder wielschaats – skeeler wielschaatsen – skeeleren wielslag - wagenspoor wielstaafje – spaak wieme - rookplaats wier- alg, alge, kelp, zeegras wieren = algen wier, geoogst - kelp, varec wier, stof uit- bereid – algine, mucus, norgine wierd - waard wierde – heuvel, terp wierig - beweeglijk, dartel, levendig, vlug wiering - hooikade Wieringen, dorp op - Hippolytishoef Wieringermeer, dorp op - Kreileroord, Middenmeer, Slootdorp, Wieringerwerf wierook – gomhars, reukwerk wierookdoosje - acerra wierzwammen – phymocytes wieuwen - miauwen wiewouw, gele - wielewaal wig = keg, kegge, keil, kooi, scheg, schie, spie wig om hout te kloven = keg wiggelen – wankelen, Wight, hoofdplaats op – Newport wigvormend hout – keg, scheg, spie wigvormig stuk doek = geer wijbeeldje = ex-voto wijd – ampel, breed, gespreid, groot, lobbig, omvangrijk, ruim, uiteen, uitgestrekt wijdbeens - schrijlings wijd bovenkleed = tabbaard, tabberd wijd getande kam – roskam wijd houten vat – kuip, tobbe wijd open staan - gapen wijd openzetten = sperren wijdbloeiende plant = rus wijde damesmantel - swagger wijde herenmantel - raglan wijde hoepelrok – panier wijde onderrok - petticoat wijde ondiepe kom = bekken, schaal wijde overbroek - mots wijde pijp = buis wijde riviermonding = estuarium wijde schippersbroek = mots, motse wijde tobbe - vloot wijden – afzonderen, besteden, consacreren, heiligen, offeren, opdragen, ordenen, zalven, (in)zegènen wijden aan – offeren wijder maken - ruimen, verbreden wijders = bovendien, overigens verder wijder worden - rekken wijding = zalving, consecratie, consacrering, plechtigheid, zegen(ing) wijdlopig = ampel, breed(voerig), gerekt, lang, uitvoerig wijdlopigheid = verbositeit, omslachtigheid, prolixiteit wijdte – afstand, amplitudo, breedte, doorsnede, kaliber, ruimte wijer = molenvijver wijf – echtgenote, feeks, toot, vrouw wijf, oud - stokvis, zeezeelt wijfje van roofdier = berin, leeuwin, tijgerin wijfjesdier = apin, berin, ezelin, geit, hen, hinde, merrie, moer, ooi, pop, teef, voedster, woerhen, zeug wijfjeshaas - moer, moerhaas, voedster wijfjeshert = hinde, ree wijfjeshond = teef wijfjeskat = poes wijfjeskonijn = voedster wijfjespaard.- merrie wijfjesree in het derde jaar = rekke wijfjesschaap = ooi wijfjesvarken = keu, motte, zeug wijfjesvis = kuiter wijfjesvogel = pop wijfjesvos – moervos wijfjeswalvis - koe wijfje van de fazant – woerhen wijfje van een hond - teef wijfje van een roofdier - berin, leeuwin, tijgerin wijgeschenk - ex-voto wijk – buurt(schap), kamp, kwartier, rayon, sectie, stadsdeel, tocht, vlucht wijken – deinzen, eculeren, retireren, teruggaan, terugtreden, toegeven, verdwijnen, verwijderen, vlieden, vluchten, weggaan, zwichten wijk in Amsterdam = Binnenstad, Eilanden, Goudkust, Jordaan, Pijp, Slotermeer wijk in Eindhoven - Gestel ,Stratum,Strijp, Tongelre, Woensel wijk in New Vork = BrookIyn, Harlem, wijk in Rotterdam = Charlois, Hillegersberg, Katendrecht, Tuindorp wijkmeester (Rom.) - tribuun wijknummer - postcode wijkplaats = asiel, asyl, baai, reduit, retraite, toevlucht(oord), vrijplaats wijl – kortelings, omdat, onlangs, poos, sluier, voile, wijle wijle – dewijl, omdat, onlangs, poos,terwijl wijlen = dood, gestorven, overleden, toeven, zaliger wijm – teen wijn = drank, druivenbloed, most, port wijnbes - druif wijnbeschrijving = oenographie wijnbouwkenner = oenoloog wijnbouwleer - oenologie wijndrab - depot, droesem, moer wijnfles = bordelaise, karaf wijnfles van twee liter = magnum wijngaard - wingerd wijngaardkever - knoppenbijter wijngaardslak = caracole, karakol, karkol wijngeest = aethanol, essence, spiritus wijnglas = bokaal, fluit, kelk, roemer, romer wijngod - Bacchus, Dionysos wijnheffe - droesem, moer wijnhuis = bar, bodega, café, dranklokaal, kroeg, slijterij, tave(e)rne wijnhuis in Spanje – bodega, taverne wijnkan, antieke - lamé wijnkunde = oenologie wijnkundige = oenoloog wijnliefhebber = oenophiel wijnlokaal = bodega wijnmaand - october wijnmaat = aam, anker, kalkoentje, steekkan wijnmaker – bottelier wijnmakerij - bottelarij wijnmoer = droesem, grondsop wijnoogstlied = vinata wijnplant = wingerd wijnpomp - (steek)hevel wijnproeflokaal - bodega wijnpruim - klodder wijnrood - karmozijn, karmijn wijnsmaak - bouquet wijnsoort - 3 sec 4 asti, este, most, port 5 cider, douro, macon, medoc,porto, samos, tinto, xeres 6 barolo, beaune, corton, graves, madera, maduro, malaga, moezel, rijnwijn, sherry 7 aligoté, chianti, clairet, elbling, madeira, tokayer 8 bergerak, bordeaux, falerner, vermouth 9 bourgogne, champagne 10 beaujolais wijnsteen - tartat(us) wijnstok – druivelaar, pinot, rank, vitis, wingerd wijnstokachtigen - vitaceeën wijntapper – tapuit wijn uit Toscane – chiabti wijnvat – barrel wijnverkoper – slijter wijnwinkel - slijteij wij-olie - chrisma wijs – bedachtzaam, deun, ervaren, geleerd, knap, manier, melodie, onderwezen, trant, verstandig, wijsbegeerte – filosofie wijselijk - verstandig wijs inzicht/met = wijselijk, prudentie wijs koning = Salomo(n) wijsgeer = denker, filosoof wijsgeer (middeleeuwen) = Albertus, Anselmus, Bacon, Thomas wijsgeer (modem) = Descartes, Hume, Hegel, Locke, Kant, Marx, James, Sartre, Spinoza wijsgeer (niet westers) = Confucius, Laotse wijsgeer (oudheid) = Aristoteles, Epicurus, Plato, Seneca, Socrates wijsgeer uit Abdera = Democritus wijsgerig stelsel = empirisme, existentialisme, idealisme, naturalisme, pantheïsme, positivisme, sensualisme wijsheid – geleerdheid, kennis, wetenschap wijsheidsleer - antroposofie wijsje – deun(tje), liedje wijsmaken – aandraaien, aannaaien, opsolferen wijsneus – betweter, blaag, kwajongen, waanwijze, weetal wijsneuzig - pedant wijsvinger = index wijten – aanrekenen, betichten wijting – schelvis wijwatervat – vont, doopvont wijze – bouworde, genre, manier, methode, modaliteit, mode, modus, smaak, stijl, trant wijze (Lat.) – modus wijze grijsaard - nestor wijze leidsman – mentor wijze manier – modus wijzen – aanduiden, aangeven, openbaren, tonen wijze uit China = Confucius, Laotse wijze van betalen = bank, cash, contant, giro, kas wijze van bouwen - bouworde wijze van doen – gedrag, manier, procedure, techniek, vaardigheid wijze van eredienst = liturgie, rite, ritus wijze van gebeuren = proces, verloop wijze van noteren = notatie wijze van onderzoek = methode wijze van opbouw = structuur wijze van optreden – allure, gedrag, houding, tactiek wijze van spreken = spreekwijze, spreektrant wijze van uitdrukken = stijl wijze van voorstelling = modaliteit wijze waarop kennis nagestreefd wordt = methode. wijze van zijn - modaliteit wijzer maken = Ieren, beleren, onderwijzen wijzer van de klok - naald wijzigen – aanbrengen, amenderen, hervormen, modificeren, muteren, veranderen wijziging = mutatie, verandering wijziging van de wet = amendement wijziging voorstellen = amenderen wijzigingswet – novelle wik – weging wikgeld - weegloon wikke = Vicia wikkelen – (om)hullen, inrollen, winden wikkeljongen - bosjesmaker wikkelneus - rolstaartbeer wikken = nagaan, (over)wegen, wichelen, waarzeggen wikken en wegen = rumineren wikster - wichelares wil = bedoeling, begeerte, beschikking, eis, energie, geestkracht, geneigdheid, intentie, lust, pit, verlangen, wens, zin wild – bandeloos, barbaars, dol, driest, druk, eigenzinnig, grillig, heftig, onbesuisd, ongetemd, onstuimig, razend, rebels, ruig, rumoerig, ruw, woedend, woelig, woest wild bos – jungle, oerwoud wildbraad – gebraad, reebout wilddief - stroper wild dier – aap, adelaar, ai, beer, bizon, ever, gier, giraffe, gnoe, hert, ijsbeer, leeuw, nijlpaard, oerangoetang, olifant, panter, poema, ree, slang, tapir, tijger, wolf, zebra wilddieven – stropen wilddieverij – dtroperi wilddoder – jager wild gras - kweek wild kind – robbedoes wild mens – barbaar, woestaard wild opzetten - sperren wild paard – broncho, mustang wild paard (Californië) = broncho wildpad - wissel wild rund = oeros wild schaap – moeflon wild spelen – ravotten, stoeien wild springen – hossen wild teker gaan – rauzen wild vervolgen – jagen wild vervolger - jager wild vlees - granuloma wild, zeer kwaad = woest wild zwijn = ever wilddief = stroper wilddoder – jager wildgebraad - reerug wildgerecht – salmi wilde – barbaar, dolleman, onbeschaade, ongetemde, wilde asperge – spargel wilde baard - haardos wildebeest – gnoe wilde berggeit – klipgeit wildebras – woelwater, woesteling wilde drift - razernij wilde duif = tortel wilde eend – kooier, smient wilde ezel - onager wilde framboos = hennebraam wilde haver = aat, oot, vloghaver wilde hoen = auerhoen wilde hond – adjak, dingo wilde hond (Australië) = dingo wilde hulst = maté wilde kamperfoelie = mammetjes wilde kat = boskat wilde kriek = vogelkers wildeman - driftkop, woestaard, woesteling wilde mosterd = herik, hederik, krodde wilde muziek - rock wilde olijfboom - oleaster wilde plant = brem, hei, helm, varen wildernis – bushbush, jungle, oerwoud, rimboe, woesternij wilde roos - eglantier, egelantier wilde stier - oeros wilde vaart - trampvaart wilde wingerd - ampelopsis wilde woudezel = onager wilde wijt - koekruid wilde zee = branding, stormvloed wilde zwaan - deen wildernis = broesse, jungle, oerwoud, rimboe, woesternij wildhandelaar = poelier wildkleur - agoeti wildkoren - duist wildpark - reservaat wildpastei = paté wildtuin – wildpark wildwestfilm – western wilg = katwilg, knotwilg,salix, treurwilg,ween wilgachtigen - salicaceeën wilgachtige plant = abeel, esp, katwilg,knotwilg, peppel, populier, treurwilg wilgboktor – rozebok wilgenloot - teen wilgenpijp = salicionaal wilgensijsje = bosrietzanger wilgentak - ween wilgkever = wilgenboktor wilg kruid = bloedkruid willekeur = gril(ligheid), tirannie, welbehagen willekeurig = arbitrair, klakkeloos, onbepaald, toevallig willekeurig heerser - satraap willekeurige verbinding van muziek stukjes = potpourri willen – bedoelen, begeren, eisen, gelieven, verkiezen, verlangen, wensen willende doen – bereid willen hebben – believen, verlangen willen zeggen - beduiden, betekenen willens - opzettelijk willig – begeerd, bereid, gehoorzaam, genegen, gezocht, instemmend, levendig, plooibaar, volgzaam willigheid = bereidheid, genegenheid willoos – decadent, futloos, inert, lusteloos, ongenegenweek willoosheid - aboulie willoos maken - hypnotiseren willoos werktuig = marionet, ledenpop wilsbeschikking – testament veerkracht wilskracht – geestkracht, wilskrachtig = beslist, energiek, flink, resoluut, zeker wilster - pluvier wilsverlies - aboulie wimpel – banier, standaard vaan, vaandel, vlag wimpel aan lans = pennoen wimpel op de hoogste steng = topstander wimpelpunt - spitstong wimper = ooghaar wimperzwartsel = mascara winactie = colportage, propaganda, reclame winbaar = exploitabel winch - lier wind = bries, fohn, koeltje, lucht(stroom), orkaan, pneuma, storm, tocht, tornado wind, door de - overstag wind, harde – orkaan, storm wind in Afrika = harmattan wind in Italië = sirocco wind in Zuid-Frankrijk = autan, mistral wind in de Alpen - foeha, föhn wind in de tropen = passaat, moesson wind in de-slaan - negeren, veronachtzamen wind in de zeilen - voorspoed, welvaart windas – draaispil, haspel, kaap(stander), lier, spil windas in een molen – lui windbescherming - rietmat windbuil – leeghoofd, snoever, opsnijder, opschepper, pochhans, grootspreker windbloem = bosanemoon, ranonkel windboom = handspaak windbord - buitenluik windbreking - opschepperij, snoeverij windbuil - brani, opsnijder, pochhans, snoever winde – garenhaspel, haagbloem windeachtigen – cornvolvulaceeën windel – lamprei, luier, prik, zwachtel winden – wikkelen, zwachtelen winden laten = veesten winder = haspel winderig koud = guur winderosie = deflatie winde, zwarte - zwaluwtong windgat - wak windgod = eolus windhalm - apera, smele windhandel = agiotage windharp – aeolus windhaver - oot windhond = barzoi, borzoi, deerhound, greyhound, hazewindhond, saluki, whippet windhondsoort - slougui, whippet windhoos – storm, wervelwind windjak – anorak, blouson, parka windjack met capuchon – anorak, parka windje, stevig - bries windkant - loef windkoppel - kruirad windkruid - anemoon wind, lokale - 4 Bora, Föhn, Kaus 5 Autan, Barat, Noord, Zonda 6 Boeran, Kharif, Meltem, Nortes, Sjamal, Solamo 7 Bohorok, 'Broeboe, Gending, Khamsin, Maestro, Mistral, Pampero, Seistan, Sirocco 8 Baliwind, Blizzard, Gregales, Koembang, Levanter, Libeccio, Northers, Scirocco 9 Elephanta, Harmattan, Williwaws 10 Karaboeran, Tramontane 11 Lleventades 12 Brickfielder windmeter = anemograaf, anemometer windmolen - beltmolen, bergmolen, binnenkruier, bovenkruier, buitenkruier, grondzeiler, kokermolen, paltrokmolen, spinnekop, standerdmolen, srellingmolen, tjasker, torenmolen, walmolen, wipmolen windom - akkerwinde, zwaluwtong wind op het zeil - tegenwind windpokken = waterpokken windrichting – Noord(en), NNO, NO, ONO, Oost(en), OZO, ZO, ZZO, Zuid(en), ZW, WZW, West(en), WNW, NW, NNW windroos - bosanemoon, kompas windscherm = paravent windschoor - spanrib windsediment = dekzand, löss, stuifzand windsel = bandage, lap, verband, zwachtel windsel - akkerwinde, haagwinde windsnelheidsmeter - anemometer windsor, lid van het huis - 4 Anne, John, Karl, Mary, Maud 5 Alice, David, Harry, Maria, Sarah 6 Albert, Alfred, Andrew, Arthur, EduardGeorge, Helena, Louise 7 Charles, Leopold, Michael, Richard, William 8 Beatrice, Margaret, Nicolaas, Victoria 9 Alexandra, Elizabeth windspaak - spilboom windspil - kaapstander windstil = bladstil, luw windstille plek op de Atlantische Oceaan = Doldrums windstoot = vlaag windstreek – kompalstreek, Noord, Oost, West, Zuid windvaan - anemoscoop windvang - ventilator wind, veel-maken - pochen, snoeven windveer - verderwolk windverhitter - cowpertoren windvlaag = rafale, rukwind, ruk, stoot, windstoot windvleugel - regulator windvrij = beschut, luw windvrije plaats = luwte windwanner - torenvalk Windward, Islands, een van de - Grenada Windwering - scherm, schut windwijzer = vaan, weerhaan, windvaan windzaadkruid - aurikel wind, zeer koude - blizzard, poolwind windzijde = loef, loefzijde winend - buitenzwei wingerd - heggerank, wijngaard, wijnstok wingewest = nederzetting, volksplanting, kolonie wink - rietgans winkel - hoek winkel = bazar, bazaar, boetiek, magazijn, slagerij, supermarkt, shop, toko, warenhuis, zaak winkelbank – toonbank winkelbediende – verkoopster winkelbedrijf - warenhuis winkeldief - ladenlichter winkelgalerij - passage winkelgoed - inventaris winkelhaak – bochel, haper, zwee, zwei winkelhouder - winkelier winkelier – detaillist, kruideker, kruidenier, leverancier, middenstander, neringdoende, negotiant, slager, winkelinrichting = opstand winkelkast - etalage winkelnering - klandizie, kleinhandel winkelpand - zaak, zakenpand winkelraam = etalage, vitrine winkelruit - etalageraam winkel van oudheden – antiquariaat winkelschuld – klis winkeltent – kraam winkel voor wijn - slijterij winkelweek – braderie winket – sluipdeurtje winnaar - kampioen winnen – aanwerven, behalen, opwerken, verdienen, verkrijgen, verslaan, werven, zegevieren winplaats van erts = mijn winst – aandeel, baat, bate, belang, gewin, mazzel, nut, opbrengst, overwinning, profijt, provenu, rendement, resultaat, snaai, verdienste, voordeel winstaandeel - dividend winst opleveren = renderen winst opleverend = rendabel winstaandeel = bonus, dividend, gratificatie, provisie, tantième, winst en verliespunten bij sport - hole winstgevend = lucratief, productief, rendabel, vet, voordelig winstgevend maken = exploiteren winststreven = bejag winstuitdeling – divident, tantieme winter – najaar,natijd, stookseizoen winteraconiet - eranthis winterappel = rabauk, rabouw, renet, reinet winterbloeier - chimonanthus winterfeest = kerst(mis), nieuwjaar, oudjaar, silvester, sinterklaas winterfeest van de oude Germanen = joelfeest wintergroen - pirola, pyrola wintergroenachtigen – pyrolaceeën wintergroente – prei, spruiten winterhanden,-voeten – perniones winterjas – jekker, ulster winterkers - barbarakruid, jodenkers winterkoning – troglodytida winterkoninkje - wipstaart winterkost = anijs, erwtensoep, kool, hutspot, snert, spek, stamppot, zuurkool winterlakooi - stokviolier winterlelie - kerstroos winterling = dollekervel wintermaand - december, februari, januari winterpostelein - doorwas winterpret - arren, schaatsen, skiën, sleeën winterraapzaad - raveelzand winterroos = chrysant winters voertuig = slee, slede, ar, arrenslee, bobslee wintersoep = snert wintersport - arren, bobben, curling, schaatsen, skiën, sleeën, ijshocky wintersportartikel = bob, ski, schaats, slee winterdtof - ratine winters voertuig - ar, slede, slee wintertaling – krik wintertuin - orangerie winterverschijnsel = hagel, ijzel, koude, sneeuw, vorst, winterversiering op de ruiten - ijsbloem wip = balans, evenwicht, handomdraai, tuimelbank wipbrug – basculebrug, ophaalbrug wipmolen – spinbol wippen – huppelen wipper – hijstalie wipperen – wankelen, wiebelen wipperig = onvast, wankel wipstaart = kwikstaart, winterkoninkje wipstoel = schopstoel wide-recorder - magnetofoon wirwar - doolhof, kluwen, labyrint, netwerk, verstrengeling, verwarring wis = beslist, gewis, ongetwijfeld, pertinent, precies, secuur, stellig, teen, twijg, vast, waarlijk, werkelijk, zeker, Wisconsin, hoofdstad van - Madison wisdoek – vaatdoek wisent - bizon, oeros, veros wis en waarachtig – absoluut, beslist, ongetwijfeld, pertinent, stellig, vast, zeker wiskunde - mathematica, mathesis wiskunde vak = algebra, goniometrie, logica, mathesis, meetkunde, planimetrie, rekenkunde, statistiek, stereo-metrie wiskundig = mathematisch wiskundig begrip = deellijn, logaritme, log, sinus, cosinus, tanges, lijn, hoek, punt, macht, wortel wiskundig getal = pi wiskundig lichaam - bol, kubus, ruit, parallelogram, trappezium wiskundig symbool - 2 ch, im, in, re, sh, tg, th 3 arg, cos, csc, cot, ctg, cth det, div, exp, inf, lim, log, max, min, rot, sec, sin, sup, tan, tgh 4 cosh, cotg, coth, cotn, curl, grad, sinh, tanh 5 cosec 6 arcsim, arccos, arctan wiskundige = Boole, Brouwer, Descartes, Euclides, Euler, Frege, Gauss, Heyting, Leibnizj, Pascal, Peirce wiskundige aan computer = programmeur wiskundige aardrijkskunde - geometrie, kosmografie wiskundige bij verzekering = actuaris wiskundige grootheid = integraal wiskundigelijn - kromme wiskundige term - cotangens, macht, radix, wortel wiskundige uit de oudheid = Euclides wiskundige uitkomst - resultante wiskundige vorm = term wispelen – kwispelen, schudden wispelturig = grillig, nukkig, ongedurig, ongestadig, uitgelaten, veranderlijk, versatiel, wuft wispelturig mens – proteus wisse - kilometer wissel - appoint, cambion, change, exchange, overgang, ruil, sola, traite, valuta, verandering wissel aanvaarden – accept wisselaar – platenspeler wisselbaar – veranderlijk wisselbegrip - correlaat wisselbeker = bokaal, cup wisselborgtocht = aval wisseldiertje - amoebe wisselen - cambiëren, ruilen, veranderen, verruilen wisselend – gevarieerd, onzeker wisselen van geld = change wisselgebed = litanie wisselgebruik = uso wisselgeld – pasmunt wisselijk - zeker wisseling – change, kentering, mutatie, onbestendigheid, overgang, ruiling, verandering, verloop, verruiling wisseling van eb en vloed = tij, getij, kentering wisseling van haarveren = rui wisseling van huid = vervellen wisselinner - loper wisseljaren = climacterium, overgangsjaren wisselklank (taalk.) = mutant wisselloon - agio, provisie wisselloop = estafette wisselrekening - arbitrage wisselruiter – bedrieger wisselspeler - invaller wisselstroommotor = alternator wisseltrekker - trassant wisselvallig = aleatoir, huiverig, onbestendig, onzeker, slomp, veranderlijk wisselverlies = disagio wisselvorm van haar = der, er wisselwaarde = valuta wisselwerking = correlatie, interactie wisselwind - moesson wisselwoord = anagram wissen – afvegen, reinigen, schoonmaken, vegen, wrijven wissewasje = bagatel, beuzeling, kleinigheid, nietigheid wit – blan(co)k, bleek, klurloos, onbedrukt, vlekkeloos wit bier - seef wit bloedlichaampje = leukocyt wit doen worden - bleken wit hars = kamfer, sandarak wit koorhemd - albe wit laken – wade wit los weefsel- linon wit maken - witten wit miskleed – albe wit paard – schimmel wit priesterkleed - albe witachtig = bleek witblad - abeel, populier witbloedigheid - leukemie witbol - holcus witglanzend = blank witgoud = platina witharigheid - albinisme witheer – Norbertijn witheet zijn - gloeien witijzer – pamor witjas - laborant witjes – bleek, bedeesd, flets, inbleek, pips witkalk – gips, witsel witkiel - kruier, pakjesdrager, sjouwer witkoper - argentaan witkopzeearend, Amerikaanse - eagle witland - Albion witling - albino witlijn – interlinie wit of flets – pips witpluim – konijn witrot - uilenveer witsel = kalksel, witkalk witstaart - tapuit wit amber = spermaceet, walschot wit met zwarte vlekjes - belton wit tafellinnen - damast Wit Rusland, hoofdstad van - Minsk Wit Rusland, rivier in - Dnjepr, Duna wit wegtrekken – verbleken wit worden - bleken witte amber - spermaceet witte doek = (projectie)scherm witte dovenetel = hondsnetel witte ganzenvoet = modderkwaad witte kaas - kwark witte klaver = kemp witte kleefpasta – gluton witte kool = boeskool, buiskool, kropkool witte man – blanda, blanke witte marmeren knikker - alikas witte mier = termiet, (Ind.) rajap witte neerslag - sneuw witte plek op paardenhoofd – bles, kol witte plek op de kop van koeien - blaar witte populier = abeel, esp, klaterabeel witte potas - parelas witte raaf = avis, rara witte schuimende wijn - champagne witte stok van een verkeersagent - baton witte suiker = melis witte uitslag op gemetselde muren = muurkanker witte verfstof = loodwit witte vlek op hoornvlies - albugo witte walvis – beloega witte wezel - hermelijn witte wortel - pastinaak witte Franse wijn = Bergerac, muscat witteling = albino, pigmentloze witten = stukadoren witter = stukadoor witvis – alver, blei, bliek, brasem, katvis, voorn witijzer - pamor Wodan = Odin woede = boosheid, dolheid, drift, ergernis, furie, furor, gebelgdheid, (gram)schap, grimmigheid, kwaadheid, manie, nijd, rage, razernij, toorn, venijn, verbittering, verwoedheid, wrevel, wrok woeden = razen, tekeergaan, tieren, toornen woedend = boos, driftig, duivels, gebeten, dol, furieus, grimmig, hellig, hels, hoorndol, kwaad, nijdig, onstuimig, rabiaat, razend, toornig, verbolgen, wild, woest, ziedend woedende aanval = amok woedend of razend – ziedend woedend zijn – koken woede opwekken – irriteren woeker - rebbes woekeraar – aflegger, vrek, vampier, uitzuiger woekerdier of woekerplant - parasiet woekeren – afleggen, parasiteren, tieren woekeren = tieren, parasiteren woekering - woldgroei woekerklank = svarabhaktivocaal woekerplant = bremraap, maretak, orchidee, parasiet, ratelaar, vogellijn, warkruid woelachtig – onrustig, woelig woeleg = cultivator woelen - bewegen, draaien, keren, kolken, roeren, schimen, spoken, tobben, wentelen, wroeten woelen in aarde - delven woelgeest = oproermaker woelhout = knevel woelig = beweeglijk, druk, onrustig, onstuimig, roerig, rumoerig, rusteloos, turbulent, wild, woelachtig woelige knaap - wildebras woeligheid = turbulentie woeling - kolking, onlust, onrust, tuimeling, werzel woelwater - wildebras woelziek = onrustig, oproerig woelzucht = oproerigheid woensdag voor Pasen = schortelwoensdag, schorselwoensdag woerd – erpel, waard woerhaan = fazantenhaan woerhen = fazantenhen woest = barbaars, boos, braak, dol, furieus, gewelddadig, hels, kwaad, ledig, lomp, losbandig, nijdig, onbebouwd, onbesuisd, onbewoond, ongetemd, onherbergzaam, onontgonnen, onordelijk, onstuimig, ontembaar, ontoombaar, rauw, razend, roekeloos, ruw, ruig, tomeloos, toornig, verlaten, verwilderd, wild, woedend, wreed woestaard – sater, wildeman, woesteling woestaardig - barbaars woest (muz.) – feroce woest gebied - wildernis woest geschreeuw = getier woest land – onland woest rijden – jakkeren, rossen woestaardig = barbaars woeste bende - chaos, horde, keet, ravage, troep woeste boel = bende, horde, keet woeste dansmuziek = boogie, galop, ragtime woesteling - barbaar, beest, bezetene, bruut, energumeen, kanibaal, rabouw, razende, wildebras, wildeman woesternij – wildernis woeste streek – woesternij, wildernis, woestijn woestijn - zandvlakte woestijn (Arab.) = ham(m)ada woestijn in Afrika = Sahara, Kalahari woestijn in Azië = Gobi woestijn in Chili = Atacama woestijn in Egypte = Sinaï woestijn in Israël = Negeb woestijn in Noord-Afrika = Sahara woestijn in Zuid-Afrika = Kalahari woestijnbewoner = Berber, Toeareg woestijndemon – Azazel woestijndier – kameel woestijnduivel - moloch woestijngebied - bahada woestijnrivier = wadi woestijntype = hammade, serir woestijnvos - fennek woestijnwind = chamsin, harmattan, samoem, sirocco wol die na het slachten verwijderd wordt - blootwol, huidwol, mamazetwol, plootwol woldragend = gewold wolf - canis, draaikolk, izegrim, korenzwam wolf (zeew.) = draaikolk wolf aan de tanden = cariës wolafval - kammeling woldistel - weverskaarde wolfluweel = pluche, velours wolfraamcarbid - widia wolframiet - tungsteen wolframium - wolfraam wolfsbes - eenbes wolfsboom - boksboom wolfsboon - lupine wolfsdood - monnikskap wolfsdoorn - kruisbes wolfshond - barzoi, kees wolfskers = belladonna, doodkruid wolfsklauw - lycopodium wolfsklauwen - lycopodiaceeën wolfsmelkachtigen - euphorbiaceeën wolfspoot - lycopus wolfsspin - tarantel wolfsveest - bovist, stuifbal wolfswortel - eenbes, winterakoniet wolfvorm - (alto)cumulus, (alto)stratus, arcus, cirrostratus, cirrus, cumulonimbus, numbostratus, stratocumulus wolk - nevelmassa wolkam = kaarde wolken dicht bij de grond = mist, nevel wolkenformatie = Cirrus, Cumulus, donderkop, Stratus, Nimbus, stapelwolk, Cumulonimbus wolkenkrabber - skycraper wolkenloos - helder wolkig - bewolkt, onklaar, troebel wolkjes/In. .. opgaan = kringelen wolkvorm - cirrus, culumus, donderkop, nimbus, stratus wollen bol = pompoen, knot wollen bolkwast - pompon wollegras - eriophorum, flok wollen keperstof – everlast wollen kledingstuk - trui wollen sportvest met hoge kraag - sweater wollen stof = aba, baai, biset, b(o)rat, borda, borde, bukskin, carisel, cheviot, duffel, etamine, evalist, everlast(ing), laken, loden, serge, stamet, tweed wollen stof, dunne - stamet wollen tricot – jaeger wollen weefsel - jaeger wollen weefsel met noppen = ratiné wollig - zacht wollige bol op schoeisel – pompon wollige viervoeter – schaap wolmachine - spinnewiel wolmuis – chinchilla wol ontwarren - kaarden wolpluisje = nop wolplukker - lakenrouwer wolreiniger - snar wolsajet = brat wolsoort - merinoswol wolverlei - valkruid wolvet = lanoline wolvlokje = nop, pluis(je) wombat - phascolomida wond – blessure, kwetsuur, letsel, schram, snee, steek trauma, verwonding, wonde wondarts – chirurg, heelmeester wondbedekking = compres, kompres, verband wonden – beledigen, blesserengrieven, kwetsen wonder – buitengewoon, mirage, mirakel, vreemd, zonderling wonderbaar – onbegrijpelijk, toverachtig, vreemd, wonderlijk wonderbaarlijk = miraculeus, verbazend, vreemd, wonderlijk, zonderling wonderbaarlijk feit = mirakel wonderboom - doornappel wonderdadig = miraculeus, verbazingwekkend, wonderbaar,wonderbaarlijk, wonderdoend wonderdoende persoonlijkheid - kramat wonderdoener = genezer, kramat, magiër, tovenaar wonderdoenster - tovenares wonderdokter = kwakzalver, medicijnman wondergezwel = teratoom wonderkruid, heidens - guldenroede, kruiskruid wonderlamp - toverlamp wonderlijk – apart, bizar, buitengewoon, dwaas, eigenaardig, fantastisch, gek, grotesk, merkwaardig, raar, verbazend, vreemd, wonderbaar, zonderling wondermiddel - panacee wonderolie = castorolie, ricinusolie wonderspreuk = paradox wonderteken = mirakel, prodigium wonderwel – best, uitmuntend, uitstekend, voortreffelijk wonderzout - glauberzout wondheelkunde = chirurgie wondheelkundige - chirurg, heelmeester wondheler – chirurg, heelmeester wondklaver – anthyllis wondkorst - roof wondkussentje = kompres wondroos = belroos wondtang = pincet wondteken = litteken, stigma, stigmatum wondvocht = bloed, etter, lymfe, pus wondijzer - sonde wonen = huizen, leven, nestelen, resideren, verblijven wonend - gehuisvest woning = bungalo, domicilie, landhuis, flat, haard, huis, hut, onderdak, onderkomen, pand, perceel, stulp, verblijf, villa, woonhuis woning van aanzienlijk Javaan = balem woning van een eskimo - iglo woning van een non – klooster woning van geestelijke = pastorie, pastorij woningbekleder - stoffeerder woningcomplex = blok, flat, stad, wijk woningdeel = appartement woningdief – krakern woningen - huize woninginrichting - binnenhuisarchitect woonachtig = gedomicilieerd, gevestigd, wonende woonboot – ark, woonschuit woonde vroeger op het Muideslot - drost woongeld – huur woongelegenheid – camper, caravan, flat, huis, tent, woonark, woonboot, woonwagen woonhuis – apartement, bungalo, villa, woning woonkamer – huiskamer, woonvertrek woonkosten – huur woonlaag – etage, verdieping woonlasten - huur woonopbouw = urbanie woonplaats = adres, domicilie, residentie, sedes, stee, verblijf, woonstee, zetel woonplaats der engelen - hemel woonplaats der goden - Olympus woonplaats van Abraham = Hebron woonplaats van een vorst = residentie woonplaats van hoenders - ren woonruimte = kamer(s), krot, huis, woning woonschip = ark, aak woont aan de Oostzee - Balt, Est, Fin, Let, Zweed woonsilo – torenflat woonstee – woonplaats oonvertrek – huiskamer, woonkamer, zitkamer woonvrijheid = privacy woonwagen = caravan woord = belofte, formule, logos, rede, term woord dat een ontkenning inhoud - nee, negatie woord dat ook van achteren naar voren gelezen kan worden = palindroom woord gebruikt ter aanduiding van naam of persoon - naam woord gemaakt van twee woorden - koppeling, samenstelling woord met voor- of achtervoegsel - afleiding woord ter aanduiding = naam woord voor ontkenning = negatie woord waaronder iets is opgenomen – lemma woord achteraf - narede woordafleider - etymoloog woordafleidkunde = etymologie woordbetekenisleer = semantiek woordblindheid = alexie woordbuiging - declinatie, verbuiging woordelijk = letterlijk, tekstueel, verbaal woordeloos – stom, zwijgend woorden – tekst, twist woorden van lof – compliment woordenaar - lexicograaf woordenboek = dictionaire, encyclopedie, lexicon, naslagwerk, tolk woordenboek der Nederlandse taal - w.n.t. woordenboek van dialect = idioticon woordenboek van regio - dialectwoordenboek woordenboek, maker van een - woordenaar woordenboekkunde = lexicografie woordenboekschrijver = lexicograaf woorden met een tegengestelde betekenis – antoniemen woorden hebben – geaschil, kibbelen, ruzien, twisten, woordenlijst - glossarium, vocabulaire woordenpraal - bombast woordenreeks = litanie, regel, tirade, verhaal, zin woordenreeks in een krant - kolom woordenrijk - spraakzaam, welsprekend woordenrijkdom = vocabulaire, woordenschat, verbositeit woordenrijk iemand - ratel woordenschat, wetenschap van de - lexicografie woordenstrijd = debat, geschil, discussie, gekijf, rede(twist) woordentwist - logomachie woordenvitter - purist woordenvloed = tirade woordenwisseling = altercatie, debat, discussie, gekrakeel, twistgesprek woordgebruik - taal woordgeslacht = genus woordgetrouw - letterlijk woordgrondig - etymologie woordherhaling - epifoor, pleonasme, tautologie, woordje van klein kind = da, dada, ta, tata woordkeus = terminologie woordinhoud - tekst woordkunst = letterkunde, literatuur woordleer = lexicologie woordletterraadsel - logogrief woordloos – sprakeloos, stom woordomkering - anagram woordovertolligheid = bombast, pleonasme, retoriek, tautologie woordraadsel – cryptogram, logogrief woordscheiding - spatie woordschikking = syntaxis woordsoort = adjectief, bijwoord, lidwoord, interjectie, naamwoord, nomen, (rang)telwoord, tussenwerpsel, verbun, voegwoord, voorzetsel, (voor)naamwoord, werkwoord woordtoon - accent woorduitgang = aard, ach, erd, er, es, held, ig, in, lijk, nis, schap, ste, te, telt, tig woorduitlating – ellips woord van eer – gelofte woordverklaarder - lexicograaf woordvoeging = syntaxis woordvoerder = redenaar, spreker, tolk woordvoerder voor corps diplomatiek = deken, doyen woordvoeren = spreken, verklaren woordvoorraad - woordenschat woordvorser - etymoloog woordzoeker – letter(puzzel) worden - ontstaan wording = geboorte, genese, genesis, ontstaan wordingsgeschiedenis = ontogenese wordingsleer - ontologie wordt gebruikt bij boterbereiding - karn, karnton wordt gebruikt bij broodbereiding - deeg, gist wordt gebruikt bij kaasbereiding - leb wordt gebruikt bij naaien = garen, naald, schaar, speld, vingerhoed wordt gebruikt om te smeren = boter, olie, vet worg - benauwdheid worgen – smoren, stranguleren, stikken worger - moordenaar worging = strangulatie worgpeer = kroppeer worken - kwaken worm = aaltje, aardworm, aarsmade, azijnaaltje, bloedzuiger, bolworm, haakworm, houtworm, leverbot, lintworm, maai, made, pier, priemstaartje, pringer, regenworm, spoelworm, trichine, witoog, wurm, zeepijl, zeeschede wormbuis – kokerworm wormentros - poer wormkruid, heidens - guldenroede, Solidago wormmiddel - anthelminthicum wormnagel - paalspijker wormsalamander – gymnophionum wormstekig - pierig wormtongig dier - kameleon wormvormig aanhangsel = appendix wormwiel - schroefrad worp = gooi, nest, toom worst = beuling, leverkaas, salami, saucijs worstbroodje = saucijzenbroodje worstelaar – kamper, strijder, vechter worstelen = plukharen, bakkeleien, kampen, stoeien, strijden, vechten worstel-en vuistkamp bij de oude Grieken = pancratium worsteling = gevecht, kamp, strijd worstelmethode - judo worstelpark = arena, ring, palestra worstelschool – palestra worstgerecht - hoofdkaas worstkruid - marjolijn worstsoort – bloedworst, cervelaat, kookworst, leverworst, metworst, rookworst, salami, snijworst, tongenworst worstvergiftiging = botulisme worstvlees = met wortel = biet, kroot, pee, peen, wortel (Lat.) = radix wortel in hutspot - pastina(a)k wortel der mandragora - alruin wortel van standenkruid - salep wortelboom = mangrove, rizofoor wortelen – stoelen, vastzetten wortelen met uien - hutspot wortleter - radicivoor wortelgetal = radix wortelgroen = peenlof wortelknol = knol, kroot, raap wortelkruid - peen wortelmutsje – calypta wortel of raap - knol wortelpotige - rhizopodum wortelrat - rhizomenida wortelstok – rizoom, stengel wortelstronk – stobbe, stomp wortelvormig = rhizomorf, rizoform wortelwoord = grondwoord, stamwoord, woordstam woud = bos, foreest, Loo, rimboe woudaapje - woffer woudbloem – valkruid, bosduif woudbroeder = kluizenaar, monnik woudduif - bosduif woudduivel - mandril woudezel = onager woudkever = schallebijter woudknaap - faun woudkoe = tapir woudkruid - hemelsleutel, valkruid woudloper – jager, trapper woudmens – pygmee woudrund - tapir wouw - milaan, milvus, ringvalk, zwaluwstaart wraak – rabcune, revanche, straf, vendetta, vergelding, vete wraakgevoel = ressentiment, wrok wraakgodin = furie, erinyen, eumenide, eymeniden, furiën, Magen wraakgoed – uitschot wraaklust - wrok wraak nemen - wreken wraakneming = vindicatie wraakzucht = rancune, vete, wrok wraakzuchtig = vindicatief wrak – bedorven, bouwvallig, gammel, krakkemikkig wraken - afdrijven, afkeuren, verlijeren, verwerpen wraking - miswijzing, recusatie, verwerping wrakken – kreukels wrakker – stranddief wrakkig - gammel wrang = bitter, kroppig, scherp, zerp, (zuur)achtig wrang zuur - rins wrat = papilloom, papilloma, uitwasverruca wratmeloen = kanteloep, kantelope wrede daad - beulswerk wrede keizer = Nero, Caligula wrede pijniging - marteling wrede schrikaanjaging = schrikbewind, terreur, terrorisatie wreed - barbaars, beestachtig, bloeddorstig, cru, gemeen, genadeloos, guur, hard, hardhandig, hardvochtig, harteloos, medogenloos, onbarmhartigongenadig, ongevoelig, onmenselijk, rauw, ruw, sadistisch, scherp, streng wreed heerser = despoot, tiran, wreedaard wreed heerser in Rome = Caligula, Commodus, Nero, Selanus wreed mans – barbaar, sadist wreed systeem = terreur wreedaard – barbaar, beul, bruut, monster, onmens, sadist, tiran, woesteling wreedaardig – gevoelloos, hardvochtig, tiranniek, wreed wreedheid – atrociteit, sadisme, strengheid, terreur wreken – revancheren, vergelden wrekende gerechtigheid = Themis wrekende godin – Nemesis wreker – Goël, vergelder wreking - wraak wrensen = hinniken wrevel = afkeuring , bitterheid, gegriefdheid, gramschap, grimmigheid, misnoegen, ontstemming, spijt wrevelig – balorig, bits, bitter, boos, gegrief, gemelijk, grimmig, knorrig, korzelig, kregel, misnoegd, narrig, nurks, ontstemd wriemelen = krielen, krioelen, mieren, peuteren, plukken wrijfdokter = masseur wrijfgoed - politoer wrijfhout = glanshout, likhout, zwik wrijfkuur - massage wrijfpaal – schurk, schuurpaal, zondebok wrijten – krakelen, tegenwerken, twisten wrijter - twistzoeker, woelgeest wrijven – aaien, boenen, frotteren, krauwen, masseren, poetsen, politoeren, schrobben, schuren, strijken, wissen wrijven en poetsen - boenen wrijven met zand, puinsteen of schuurpapier – schuren wrijven of aaien - strelen wrijving - frictie wrikbaar = onvast wrikken = wiggelen wringen – draaien, duwen, knellen, mangelen, persen, uitknijpen, wurgen wringbalans = torsiebalans wringen = draaien, torsen, wurgen wringer - mangel wringing = torsie wrochten = creëren, maken, scheppen, werken wroegen = beschuldigen, kwellen, verwijten wroeging - berouw, schuldbesef, spijt wroeten = doorwoelen doorzoeken,, graven, morrelen, opruien, peuren, peuteren, snuffelen, staven, stoken, woelen wroeten in aarde - delven wrok – afgunst, afkeer, bitterheid, grief, gruwel, haat, nijd, pik, rancune, ruzie, vete, vijandschap, walg, wraaklust, wraakzucht, wrong wrokkig – haatdragend, kroppig wrong = bloemkrans, dot, kluwen, knoet, makaron, makron, toet, torsade, torsie, tres, tulband, vlecht wrongel – kwark wrong in het haar - haarknoet wuft = dartelfrivool, gewaagd, grillig, lichtzinnig, luchtig, onbestendig, ondegelijk, oppervlakkig, veranderlijk, wispelturig, wups wuit = luim, klus wuiven - groeten, wenken, zwaaien wulf - boog wulfsel - gewelf wulk = klinkhoren wulp – regentuter, tuter, welp, wilp, wulps = dartel, flink, frivool, hanig, hitsig, kras, levenslustig, loszinnig, ongebonden, paarzuchtig, speels, vinnig, voluptueus, weelderig, welig, wellustig, zinnelijk, zedeloos wulps gedragen - dartelen wups = wuft wurgen = smoren, strangulerenvermoorden, worgen, wringen wurger = klauwier worgkoord - strop wurm = peur wurmen = mieren, morrelen, peuteren, ploeteren, sleutelen, sloven, tissen, urmen, zwoegen, X xantippe – feeks, haaibaai, helleveeg xenatisch - vriendelijk xeno - vreemd xenofobie - vreemdelingenhaat xenogamie = kruisbestuiving xenon = Xe xeranthium = strobloem xeres – sherry xero – droog xerox - kopie xyloglyptiek = houtplastiek xylograaf = houtgraveur, houtsnijder xulografisch boek - blokboek xylose = houtsuiker xystus = gewelf, zuilenhal Y yack – buffel, knoros yam - bataat yankee = Amerikaan yard - yd yell = kreet, leuze yellster – gilling yeti - sneeuwman yoert – nomadentent, steppetent yogabeoefenaar = yogi yogahouding - asana, mudra yogavoorschrift - (ni)yama yochurt - melkspijs yperiet - mosterdgas ypsilon = y, i-grec y-stralen - becquerelstralen ytterbium - Yb yttrium - Y, Yt yuca – cassave, adamsnaald Z zaad = kiem, nageslacht, oorsprong, semen, sperma zaad van de maankop = maanzaad zaad van de peulvrucht = boon, erwt zaaddoos van een papaver – bol, pit, lob zaad, eetbaar van een pijnboom - pingel zaadecht - homozygoot zaad en pootgoed - (Ind.) bibit zaadgras - duist zaadhuid = bolster, hulsel zaadhuisje = bolster, hulsel zaad in vis - hom zaadje – korrel, pit zaadkorrel = pit zaadlob - cotyl, kiemblad, kwab zaadlozing - ejaculatie, pollutie zaadpit - korrel zaadpluis = kapok zaadrok - arillus zaadteeltbedrijf - zaderij zaaduitstorting - ejaculatie zaad van de papaver - maanzaad zaad van een peulvrucht - boon, erwt zaadvast – homozygoot zaagmolen - paltrok zaagbek - mergus zaagblad - serratula zaagdak = sheddak zaagmeel = zaagsel zaagmolen = paltrok zaagsel = zaagmeel zaagvissen - pristis zaaien - strooien, veroorzaken zaailing = wildling zaaipan = oesterpan zaak = aangelegenheid, affaire, artikel, bedrijf, belang, besogne, case, casus, ding, gebeurtenis, geval, goed, handel(ing), kantoor, kwestie, materie, nering, onderneming, onderwerp, (Ind,) perkara, proces, rechtsgeding, (Lat) res, transactie, voorwerp, winkel zaak = firma, winkel zaak aan het strand = strandbedrijf zaak die nog niet zeker is = vraag zaak met groot assortiment = supermarkt, warenhuis zaak of persoon der beschouwing - object. zaak waar antiquiteiten worden verkocht = antiekwinkel, antiquariaat zaakbeheerder = gerant, zaakvoerder, zetbaas zaakbezorger - procureur zaakgelastigde - afgezant, agent, factoor, gevolmachtigde, makelaar zaakgeleider = gerant, zetbaas zaakje – negotie, zwikje zaakkennis - inzicht, vakbekwaanheid zaakkundig = bedreven, bekend, expert zaakleider - gerant, manager zaak of concern - bedrijf zaakregister = glossarium, klapper, repertorium zaakvoerder = gerant, mandataris, procureur, zetbaas, zaakbeheerder zaakvorming - specificatie zaakwaarnemer – gerant, praktizijn, procureur, sollicitor zaakwoordenboek - encyclopedie zaal = salon, hal, lokaal, lokaliteit, zaal van het laatste avondmaal – cenakel zaalsport - binnensport zaalwachter = suppoost zabber – kwijl, speeksel zabberen - kwijlen zacht – bedaard, beurs, bezadichd, clement, fluwelig, gedempt, geduldig, gedwee, getemperd, gezapig, humaan, ingetogen, innig, kalm, kneedbaar, langzaam, liefelijk, lijs, lijzig, luw, mals, manis, menselijk, mild, mollig, mul, murw, nes, piano, pulverig, rustig, smeu, teer, teder, volgzaam, voos, vriendelijk, week, willoos, zachtaardig, zam, zwoel zacht (Muz.) – dolce zacht aankloppen - aantikken zachtaardig - goedhartig, goedig, mak, zachtmoedig zacht blinken – blanzen zacht buisje – tube zacht door veertjes – donzig zacht en aardig – mild zacht en buigzaam – soepel zacht en lief – teder zacht en rond – mollig, poezel(ig) zacht en sappig – mals zacht en slap – week zacht en vettig – smeuig zacht en week – mals, teer zacht gebak – cake zacht gekerm – gekreun, gesteun zacht gesnor = gezoem, geruis zacht gloeien - gloren zacht hout onder de bast – spint zacht koken – prutte(le)n zacht kokertje = tube zacht krabben - krauwen zacht lapje – prikneusje zacht lispelen - prevelen zacht maken - meuken, murwen, ontharden, weken zacht masseren - pidjetten, pidjitten zacht metaal = koper, lood, tin zacht metalen buisje = tube zacht paars = mauve zacht ruisen = murmelen, ruizelen, suizen, zwatelen zacht spreken - fluisteren zacht stralen – gloren zacht van aard - nobel zacht van inborst = goedaardig, goedig, nobel, vriendelijk zacht van kleur – blas, flets, pastel zacht waaien = labberen zacht wasgerei – spons zacht weer – luwte zacht worden - smelten zachte frisse wind – bries zachte glinstering - glans zachte hersenvlies = piamater zachte klap – tik zachte koele wind - bries zachte leren lap = zeem zachte medeklinker = lenis zachte omkleding – schil zachte snoep - spekje zachte steensoort = kalksteen, krijt, mergel zachte stof = fluweel, satijn zachte veren = dons zachte verhemelte = velum zachte vezelplaat = board zachte vrucht = aardbei, abrikoos, bes, framboos, kiwi, perzik, peer, pruim, tomaat zachte wind = bries, koeltje, snuiver, zefir, zucht zachtaardig – goedhartig, goedig, mild, weekhartig zachtblouw – bleu zachter worden - ontladen zachtgroen - pistache zachtharig - pubescent zachtheid = liefelijkheid, tederheid, weekheid zachtjes – bedaard, kalm, langzaam, rustig, stilletjes, zoetjes zachtjes aan – bedaard, kalm, langzaam zachtjes koken - sudderen zachtjes leggen = vlijen zachtmoedig = goedertieren, meegaand, mild, nobel, vriendelijk, zachtaardig zadel - selle zadel van paard afhalen = afzadelen zadeldek = schabrak, sjabrak zadelen = optuigen zadelkleed - sjabrak zadelmakerswerktuig - gaatels, gate zadeltas – sacoche zageman – zanikpot, zeur zagen – doorsnijdenzaniken, zeuren zager – zaniker zagerij - gezanik Zagreb = Agram Zaïre, rivier in - Luvua zak = baal, balg, beurs, buidel, buil, melis, pungel, tas, zakbeurs = beurs, knip, portemonnaie, portemonnee zakboekje = agenda, carnet, memorandum zak, de- geven - ontslaan, wegsturen zakdoek – neusdoek, neuslap, snotlap zakdoekje = pochet(te) zak, in de- steken - bedriegen zakelijk = bondig, beknopt, essentieel, feitelijk, koel, meritoir, nuchter, objectief, pittig, reëel, terzake, wezenlijk zakenlijke gedragslijn – beleid, overleg zakelijke handeling – aanbieding, aankoop, bod, offerte, verkoop zakenlijk herhalen - recapituleren zakelijk leider = impresario, manager zakelijk recht van gebruik = usus zakelijk resultaat - winst zakelijk verantwoord = rationeel zakelijk voordeel - winst zakelijk zekerheidsrecht - pignus zaken = business, handel, transacties zakencentrum – city zaken doen - handelen zakengeest = handelsgeest zakenkrisis = krach zakenleven - koophandl zakenlijke mislukking - bankroet, faillisement, krach zakenlijkheid - realisme, soberheid zakenman – handelaar,koopman, ondernemer zakenpand – bedrijfspand zakenrelatie – zakenvriend zakenwereld - bisiness zakgeld = pree, soldij, spilpenning, traktement zakje als bergplaats – tas zakje voor geld – beurs zakkalender - agenda zakken – afgaan, bakken, dalen, druipen, kelderen, sjezen, stralen, vallen, verminderen, (weg)zinken zakkendrager - sjouwer zakken (voor examen) = afgaan, bakken, stralen zakken in water - zinken zakkengoed – gonje, jute, linnen zakken onder de ogen - wallen zakkenroller = beurzensnijder, pickpocket, pikker, zakkendief zakkenvuller - profiteur zakkieuwigen - prikken, rondbekken zaklamp – zaklantaarn zaklantaarn – handlamp, knijpkat, zaklamp zakmes = knipmes, kortjan, lierenaar zakmes van matrozen - kortjan zakmuis - heteromyida zakpijp - doedelzak, zeedruif zakpijper - doedelzakspeler zakpistooltje - terzerol zakrat - goffer zaksel = bezinksel, droes, droesem zakuurwerk – horloge, remontoir zakvormig - sacciform zakvormige riviermond - liman zakvormig sleepnet - haam, kuil, schrobnet zalf = balsem, ceratum, crème, liniment, pasta, smeersel, unguentum zalf van rode kwikoxide = schulpjeszalf zalfachtig poetsmiddel - pommade zalfbereidingsleer = myrologie zalfmes - spatel zalfnoot - béhennoot zalfolie - balsem, chrisma, wiolie zalfsoort - balsem zalfspaan = spatel zalig – aangenaam, beaat, bovenaards, gelukkig, goddelijk, heerlijk, heilig, hemels, kostelijk, lekker, overheerlijk, smakelijk, verrukkelijk, weldadig zalige - beata, beatus zalige maagd Maria = B.M.V. (beata Maria Virgo) zaliger = overleden, wijlen, z.g. zaliger gedachtenis = z.g., wijlen zaligheid – genot, heerlijkheid, heil zaligmakend = reddend, soterisch Zaligmaker = Heiland, Soter, Redder, Verlosser zaligmaking - verlossing zaligverklaring = beatificatie zalmachtige vis = aal, forel, houting, meun, nebbeling, paling, salmo, smelt, spiering zalmhout - peroba zalmkleurig - saumon zalven – balsemen, insmeren, oliën, preken, sacrerentemen, wijden zalvend = lijzig, stichtelijk, temerig zalvende toespraak = preek, sermoen zalvende toon = onctie zalving = geteem, oliesel, onctie Zambia, hoofdstad van - Loesaka Zambia, rivier in – Zambesi zamelen – bijeenbrengen, bijeengaren zand = aarde, steenstof, strand zandaal = smelt zandachtig = mul, rul, zanderig, zandig zandachtig gesteente = zandsteen, grauwak zandbank – ondiepte, plaat, vlaak, wad zandbank voor Amsterdam - Pampus zandbank in de Noordzee - Breeveertien, Doggersbank zandbanken/diepte tussen = mui zandberg – duin, nol zanddrijver - fuut zanderig - mul zanderige grond = gaast, geest zanderige kampplaats - arena zanderige oever – strand zanderige plaats – woestijn, strand, woestijn zanderige plaats langs zee - duinen zander = snoekbaars zandgebakje - hernhutter zandgrond achter duinen = geest zandhaver - elymus, helm zandheuvel = duin, nol(le) zandheuveltje in weide - nol zandhoop - nol zandig buitenstrand - oere zand in de ogen strooien - misleiden zandkever - cicindelida zandkleurig - k(h)aki zandkool - diplotaxis zandkust = strand zandloper - tijdglas, strandpluvier, uurglas zandmannetje = klaasvaak zandmuur - arenaria zandoord = strand, woestijn zandplaat in zee = gors, haak, hors, zandbank zandreiger - fuut zandriet - helm zandroerkruid - strobloem zandrug - baar zandspiering = smelt zandsteen - dolomiet, grauwak, kwartsiet, linoniet,molasse zandsteen, Bentheimer - biksteen zandsteen met grove korrels = conglomeraat zandstorm (Arab.) - kamasin, khamasin zandstorm in Soedan - halub zandstreek in Friesland = Gaasterland zandstreek in Noor-Brabant = Kempen zandstrook = strand zandstrook langs de zee - strand zandvaaggrond – regosol zandvlakte – woestijn, strand zandvliegkoorts - flebotomus zandzee = woestijn zandzuiger = elevator zang = gedicht, gezang, hymne, lied, ode, strofe, vers zangberg - Helikon, Parnassus zang en danskoor = rei zang voor allen = tutti zang zonder begeleiding = a capella zangbodem in plano = klankbodem zangboek – lied(eren)boek zangcantate - solodeama zangdichtstuk - cantate zangdrama - opera zanger = bard, bas, bariton, cantor, crooner, korist, kunstenaar, minstreel, rapsode, chansonnier, skald, solist, tenor, troubadour, vocalist zangeres = alt, koriste, kunstenares, mezzo, sopraan, soliste, soubrette zangeres die alleen zingt - soliste zangeres naar wie een gerecht is genoemd - Melba zangerig (muz.) - cantabile, harmonieus zangerige melodie = cantilene zangers = koor zangerskoor (kerk) – cantorij, doksaal, oksaal zanger uit de Middeleeuwen - minstreel, troubadour zanggalerij = jubee, doxaal, doksaal, oksaal zanggedicht = cantate zanggezelschap = koor, liedertafel zanggod = Apollo zanggodin = Muze zanggroep = duo, koor, kwartet, kwintet, liedertafel, sextet, trio zanggroep van 2 personen - duo zanggroep van 3 personen - trio zanggroep van 4 personen - kwartet zanggroep van 5 personen - kwintet zanggroep van 6 personen – sextethulde - serenade zang zangkoor = cantoria, cantorij, oksaal, rei zangleraar - cantor zangminnende - filomeel zangnimf - muze zangnoot = do, ut, re, mi, fa, sol, la, si zangoefening = solfège, vocalise zangoefening met dans - rei zangorgaan = stem(banden) zangpatrones = Caecilia zangspel = musical, opera, operette zangspel van minder allooi = vaudeville zangstem = alt, bariton, bas, mezzo, sopraan, tenor zangstuk = aria, canon, cantate, duet, gezang, kwartet, kwintet, lied, motet, opera, oratorium, septet, sextet, trio zangstukje – chanson, liedje zang van allen - tutti zangvereniging – koor, rei zangvereniging voor mannen = liedertafel zangvereniging voor vrouwen - dameskoor zangvogel – 2 ka 3 beo, sijs, mus, 4 gaai, gors, kauw, keep, kneu, kraai, mees, raaf, roek, vink 5 kalle, merel, sijsje, wever, 6 ekster, lijster, pieper, pimpel, putter, tapuit, zwaluw 7 kanarie, karkiet, meerkol, spreeuw 8 karekiet, klauwier, koolmees 9 leeuwerik, wielewaal, rijstvogel 10 boomklever, honingeter, kwikstaart, nachtegaal 11 roodborstje, tuinfluiter 14 winterkoninkje zangvogel in Europa en Azië - notenkraker zangvogel met kuif - hop zangvogels – passeres zangvogeltje – kanarie, sijs zangvoordracht - rectical, recitatif zang voor één stem - solo zangwijze = deun, melodie, voois zanik – dralen, dreinen, etteren, klagen, klier(en), mieren, seibelaar, talmen, teem, zemel(en), zemelaar, zeuren, (zeur)kous, zeurpiet, zwamneus zaniken = dreinen, leuteren, mieren, temen, urmen, zagen, zemelen, zeuren zaniker – seibelaar, zager, zemelaar, (zeur)kous, zeurpiet zanikpot – klier, zeur zanten = bijeen zamelen, lezen, verzamelen, zamelen zanwolfsmelk - heksenmelk zat – aangeschoten, beu, beschonken, bezopen, dronken, genoeg, laveloos, moe, verzadigd, vol, voldaan, voldoende zate = boerderij, grondslag, hoeve, landgoed, rust, state, stee, werf zaterdag voor Palmzondag = Palmavond zaterdag voor Pinksteren = luilak zatheid = dronkenschap, verzadiging zatladder – dronkelap, zuipschuit zatlap – dronkaard, zuiplap zatlapperij = dronkemansboel, dronkenschap zat of dronken – teut zatterik – dronkaard zat zijn – beu, bezopen, dronken zat zijn van - balen ze = zij zeboe = bultrund zebra - hippotigris zebrahout = palmyrahout zebramangoeste = ichneumon zebrapad = oversteekplaats, voetgangerspad zede = gebruik, gewoonte, manier, mode, mos, norm, traditie zedekunde - ethica, ethiek zedekundige - moralist zedenleer = ethiek, moraal zedeles - maraal, moralisatie zedelijk = braaf, deugdzaam, eerbaar, ethisch, kuis, moreel, net, zindelijk zedelijk bewustzijn = geweten zedelijk gedrag = levenswandel zedelijk overwicht – gezag, prestige zedelijk verheffen = adelen zedelijk verval = decadentie zedelijke begrippen - ethiek zedelijke fout – faal, gebrek, misslag, zonde zedelijke gebondenheid - plicht zedelijke grootheid = adel, adeldom zedelijke waardering - moraal zedelijkerwijze = moraliter zedelijkheid = moraal, moraliteit zedeloos – gemeen, goddeloos, liederlijk, losbandig, onbeschaafd, onfatsoenlijk, ongebonden, ontuchtig, schandelijk, slecht, verdorven, vies, wulps zedeloze vrouw – del, slet zeden = moraal, mores zeden en gebruiken = moraal zedenbederf = corruptie, verbastering, ontaarding zedenkunde = ethica, zedenleer zedenkwetsend - inmoreel zedenleer = ethiek, moraal, regorisme, zedenkunde zedenles - moraal zedenmeester = moralist zedenmeesteren – preken zedenpreken - moraliseren zedenspreuk - sententie zedig = bescheiden, deugd, eerbaar, ingetogen, kuis, modest, nederig, preuts, rein, stemmig zedig en eerbaar - kies zedigheid = ingetogenheid, kuisheid, modestie zee (Arab.) = bahr zee (Duits) = meer zee (Eng.) = sea zee (Fr.) = mer zee (Gr.) = thalatta, thalassa, talassa zee (Zweeds) = hav zee - oceaan, pontos, vaarwater, waterplas, watervlakte zee betreffend. = maritien zeeaap - draakvis zeeadelaar = visarend zeeajuin = zeelook zeeanemonen = actiniën zeearend - geelkop zeearm = baai zee-artillerist - konstabel zeeartemesia - zeealsem zeeaster = zulte zeebaars = ombervis zeebank = rif, zandbank zeebanket = haring, tong, vis zeebarbeel – mul zeebeer – oorrob, pelsrob zeeberebont - seal(skin) zee betreffende - maritiem zeebewoner = dolfijn, garnaal, haai, krab, kreeft, kwal, mossel, ork, rob, vis, walrus, walvis, zeepaardje, zeester zee bij Arabië - Rode zee zee bij Australië - Koraal, Tasman zee bij China - gele zee, oostchinese, zuidchinese zee bij Corsica - Gallische zee bij Egypte - Rode zee zee bij Griekenland - Egeïsche, Ionische zee bij India - Arabischr zee bij Indonesië - Arafura, Banda, Celebes, Floris, Helmaheira, Java, Molukken, Sawu, Seram, Timor zee bij Italië - Ionische, Ligurische, Tyrrheense zee bij Japan - Japanse zee bij Joegoslavië - Adriatische zee bij Midden Amerika - Caribische zee bij Rusland - Azof, Barentz, IJs, Kaspische, Oost, Witte zee bij Sardinië - Sardinische zee bij Siberië - Bering, Ochotsk, Oostsiberische zee bij Turkije - Marmora, Middellandse, Zwarte zeebliek – schardijn zeeboei - brulboei zeeboezem = baai, golf, inham, sinus zeeboot - zeeschip zeebrasem - sparida zeecadet - adelborst zeediepte - mui zeedier = garnaal, haai, krab, kreeft, kwal, mossel, rob, spons, vis, walrus, zeehond, zeeleeuw zeeduiker = lom zeeduikers - gaviformes zeeduivel = hengelaar, hozebek, hozemond, wijdmuil, zeedonderpad, zeeëngel zeeëend - ordemia zeeëenhoorn - narwal zee-egel - echinoldea, echinus zeeëikel - knapper zee-ekster = scholekster zee-engte - Belt, Bosporus, Sont, nauw, straat, zee-engte tussen Denemarken en Zweden = Sont zee-engte tussen Engeland en Frankrijk = Kanaal zee-ever = zeezwijn zeef = filter, kleins, reuter, teems, treuzel, wan, zift, zijgdoek zeefbek = beider, deen, eend, flamingo,gand, gander, gent, goeie, rotgans, woerd, slobbe, smient, taling, witkop, zwaan zeefdoek = stamijn zeefdruk - semigrafie zeefgedeelte - phloëem zeeforel - schotje, schot(zalm) zeeg – afvoersloot, filter, kalm, mak, tocht zeegang = deining zeegans - branta, rotgans zeegast = matroos zeegier - fregatvogel zeegod = Aegir, Glaucus, Neptunus, Nereus, Njord, Poseidon, Proteus, Triton zeegodin = Amfitrite, Ran, Thetis zeegras = alg, alge, sargasso, wier, zostera zeegrend - kust zeegroen = aquamarijn, grijsgroen, seladon zeegroene edelsteen = beril zeegrondel - dikkopje zeehaan - knorhaan, poon zeehaan, vliegende - zeezwaluw zeehond = kathaan, manenrob, phocida, rob, rots zeehondenvel = sealskin zeehoofd - havenhoofd, pier zeehoorn = kinkhoorn, tritonshoorn zee-inham in Scandinavië = fjord zeejonker – jonkervis zeekaag - mantelmeeuw zeekant = kust zeekaart, oude - portolaan, portulaan zeekat - sepia, spookvis zeeklaar - zeilree zeekoe = doejoeng, dugong, lamantijn, manati, sirenia zeekomkommer = tripang zeekoningin = Ran zeekraal - salicornia zeekreeft = hommer, homvis, hummer zeekust - strand zeekust met eilandjes = scheren zeekust met steile wand = klif, klip zeekwal – acalepha zeel - draagriem zeelamprei - zeeprik zeeleeuw - oorrob zeelelie – haarster zeelieden – watervolk zeelui – scheepsvolk, watervolk zeelt – leb, louw, muidhond, slij zeemacht = marine, navy, vloot zeeman = janmaat, licht(matroos), navigator, runner, hepeling, scvarensgezel zeeman voor deel van de reis gemonsterd = runner zeemansbuis = bolkvanger, jekker, piloot zeemansjas - bonker zeemanslied - shanty zeemanspij = bolkvanger zeemeermin = meermin, nereïde, nimf, sirene zeemeeuw - mantelmeeuw zeemerk - baak, boei zeemeter - dieplood zeemijl – knoop zeemlap - drooglap zeemuis - aphrodiye zeen = pees, zenuw zeenaald - syngnathina zeenimf = meermin, nereïde, sirene zeenimf (Grieks) = Galate(i)a zeeoever - kust zeeofficier in opleiding = adelborst zeeoor - abalone zeeoppervlak - zeespiegel zeepaap = hoogkijker meermin, sterrenkijker, uranoscopus zeepaard = walrus zeepaardje = hippocampus zee paddestoel - fungia, thizostoma zeepaling - congeraal, meeraal, murene zeepatrijs - tong zeepbal = savonet zeepfabriek = ziederij zeepier - zeehoofd zee pieterselie = zeevenkel zee pijnboom = zeeden zeepinksternakel = pijlstaart, stekelrog zeepkruid - saponaria zeepok – bafanus zeepoplossing – sop zeepost - mail zeepostelein – honckenya zeepsop - waswater zeepsteen = saponiet, steatiet, talk zeepstof - saponine zeeputter - sneeuwgors zeepwater = sop zeeregister - journaal, logboek zeerover - boekanier, kaper, piraat, vrijbuiter, zeeschuimer zeer – buitensporig, danig, erg, heel, hevig, leed, molto, nijg, pijn, super, uitermate, verdriet, wee, (muz.)assai zeer aandoenlijk = (muz.) lamentoso zeer arm - straatarm zeer arm mens – armoedzaaier, bedelaar, kerkrat, sloeber zeer begaafd – geniaal, talentrijk zeer begaafd mens = genie zeer behoeftig = doodarm zeer bejaard = stokoud zeer bekend – befaamd, beroemd, berucht zeer belangrijk persoon = v.i.p. zeer belezen = erudiet, lettré zeer bemiddeld – schatrijk zeer bijdehand – gehaaid zeer bleek – inwit zeer boeiend – meeslepend zeer boos – grimig, nijdig, toornig, woest zeer brandbare stof – aceton, alcohol, atoon, benzine, buskruit, fosfor, gas, kerosine, kruit, spititus, teer, zwavel zeer buigzaam – soepel zeer dicht - innig zeer dom = oerdom, oliedom, stom zeer dom mens - domoor, onbenul, stommeling zeer domme = domoor, eend, ezel, onbenul, stommeling, uil zeer donker = pikkedonker, pikdonker, zwart zeer drogr champagne - brut zeer dun = iel, ijl, fijn, mager, waterig zeer dun bladmetaal of plastiek - folie, foelie, latoen zeer en kommer – leed, pijn zeer erg – immens, intens zeer ergerlijk – schandalig zeer ernstig - erg zeer fijn – ragfijn, piekfijn zeer fijn plooien = plisseren zeer fijne suiker = poedersuiker zeer fraai – mooi, prachtig zeer gaarne - overgraag zeer geduldig = lankmoedig zeer gedurfd = gewaagd, riskant, roekeloos zeer gehaast (muz.) = prestissimo zeer geliefd kind – troetelkind zeer gelikkig - welzalig zeer geschikt – geknipt zeer gespannen – krampachtig zeer gespierde sportman – atleet zeer gesteld op - tuk zeer goed = best, eminent, excellent, optimaal, prima, puik, uitmuntend, uitnemend, uitstekend, voortreffelijk zeer goedkoop - spotgoedkoop zeer goed redenaar = Brugmans, Cicero, Demosthenes zeer groot = danig, enorm, geweldig, gigantisch, groots, kolossaal, mateloos, onmetelijk, reusachig zeer groot aantal = legio, massa, overvloed, zee zeer grote macht - supermacht zeer grote menigte = massa, zee zeer grote woning = herenhuis, kasteel, paleis, slot zeer haastig – overhaast zeer handig – kunstig zeer harde houtsoort - pokhout zeer harde wind = cycloon, orkaan, storm zeer hard schot – loeier zeer hard slaan - mokeren zeer heet – bloedheet, gloeiend, puf, smoor zeer helder rood – scharlaken zeer hinderlijk - stuitend zeer hongerig = uitgehongerd zeer hoog = huizenhoog zeer hoog gebergte = Andes, Himalaya zeer hoge boom = eucalyptus, populier, sequoia zeer ijverig – fervent, vurig zeer ingenomen - tuk, verzot zeer jong = groen, pril zeer karig loon – hongerloon zeer keurig - innet zeer klein – gering, iel, micro, miniem, minimaal, minuscuul, nietig zeer klein gewicht = gram, grein zeer kleurrijk - kakelbont zeer korte tijd = even, moment, oogwenk, seconde, tel zeer koud = inkoud, ijskoud zeer krachtig - intens, machtig, pancratisch zeer krachtig mens – Hercules zeer kwaad - woedend zeer lage prijs – spotprijs zeer lage stem – brombeer, bromstem zeer lang – mijlenlang zeer lelijk - afschuwelijk zeer levendig = (con) brio zeer licht gas = helium, waterstof zeer luid = oorverdovend, fortissimo zeer mager – broodmager zeer matig - frugaal zeer meegaand = dociel, faciel, meelevend zeer mild = genereus, kwistig, milddadig zeer mooi - beeldschoon, elegant, enig, prachtig, schitterend, sierlijk, wondermooi, wonderschoon zeer mooi meisje = Galatea, schoonheid zeer mooie woniong – paleis zeer nadelig – ruineus zeer nat zij - druipen zeer nauwkeurig = minutieus zeer nodig = noodzakelijk, vereist zeer onbeleefd = bot, brutaal, lomp, onbeschoft zeer ongunstig – sonister zeer ontstuimig - woest zeer oud = antiek, oer, stokoud zeer oude spullen – antiek zeer prijzig - peperduur zeer rekbaar - vaag zeer rijk = gefortuneerd, opulent, rentenier, schatrijk, vermogend zeer rijk man = Croesus, miljonair, nabob, rentenier zeer royaal - kwistig zeer rustig = geluidloos, stil zeer samenhangend – ingewikkeld, taai zeer schappelijk – genadig zeer scherp - vlijmscherp zeer scherp mesje = vlijm, vliem zeer schoon – beeldig, brandschoon zeer snel - expres zeer snel (muz.) = prestissimo zeer snel lopen = hollen, racen, rennen, snellen, sprinten, vliegen zeer snel rijden = racen zeer spannend = adembenemend zeer spoedig = alras, dra, rap, ras, snel, vlug zeer sterk = herculisch, ijzersterk, krachtig, oersterk, onverwoestbaar zeer sterk (muz.) – fortissimo zeer sterke man - krachtmens zeer sterke wind = cycloon, orkaan, storm zeer stoutmoedig – driest, vermetel zeer streng = draconisch, rigoureus zeer talrijk – legio zeer trots - apetrots zeer uitgestrekt gebergte = Andes, Oeral zeer vast – geheid, onwrikbaar zeer vatbaar voor ontroering = emotioneel zeer veel = boel, drom, hoop, legio, massa, menig zeer veel gestorte tranen = tranenvloed zeer veel mensen – drom zeer verbolgen – razend, woedend zeer verderfelijk = pestilent, verpestend zeer vergenoegd = stralend zeer verheugd - dolblij zeer verheven = subliem zeer verliefd – smoor zeer vermaard - beroemd zeer vermoeid = afgemat, doodop, op zeer verwonderd = verbaasd, paf zeer vloeibaar – dun zeer vlug - pijlsnel zeer vluchtige benzine = gasoline zeer vochtig = doornat, kletsnat zeer vochtige grong – dras zeer vol – eivol zeer voorzichtig – diplomatiek zeer vriendelijk – charmant zeer vruchtbaar – groeizaam, vertiel, welig, wulps zeer warm = gloeiend, heet, kokend zeer waterrijk land = beemd, moer, moeras, spreng, ven zeer weinig = iets, mondjesmaat, nauwelijks, snars zeer weinig voorkomend – zelden zeer wit – hrijtwit, sneeuwwit zeer woedend - laaiend zeer zacht (muz.) = pianissimo. zeer zeldzaam – uniek zeer zout – bermzout, pekelig zeer zwaar – lodig, loodzwaar zeer zwaarlijvige vogel = dodaars, kalkoen zeer zare arbeid – slavenwerk zeer zware slag = dreun, mokerslag zeer zwart - pikzwart zee register = logboek, journaal zeeraaf - aalscholver, waterraf zeerecht, vorm van het - angarie zeeregister - logboek, (scheeps)journal zeerob = rob,walrus, zeebonk zeerobbont = seal zeeroof - kaap zeeroofdieren - 3 rob 6 oorrob, walrus 7 bandrob, zeebeer, zeehond 8 baardrob, blaasrob, kegelrob, klapmuts, krabeter, manenrob, pelsrob, stinkrob, zadelrob, zeeleeuw 9 ringelrob 10 monniksrob, zeeolifant 11 zeeluipaard zeerots - klip zeerover = boekanier, filibuster, kaper, piraat, vrijbuiter, zee(schuimer) zeeschade = averij, molest zeeschilder = Mesdag, Vroom, Velde, Porcellis, Ensor zeeschildpad = karet, krat, kret zeeschip = bark, brik, coaster, cutter, fregat, jonk, kotter, kruiser, schoener zeeschuimer = boekanier, kaper, piraat, zeerover zeeslak – alikruik, euchelus, wulk zeesoldaat = marinier, matroos zeester - asteroideum zeestraat = Belt, Bosporus, Dardanellen, Sond, Sont, nauw, zee-engte zeestraat naar Zwarte Zee = Bosporus, Dardanellen zeestraat tussen Denemarken en Zweden = Sont zeestroom - golfstroom zeestrijdmacht = marine, mariniers, navy, vloot zeestrook - strand Zeeuws eiland = Beveland, Duiveland, Schouwen, Tholen, Walcheren Zeeuws vissersvaartuig = hengst Zeeuwse plaats = Bath, Breskens, Domburg, Goes, Hulst, Krabbendijke, Middelburg, Renesse, Rilland, Terneuzen, Veere, Vlissingen zeevaart betreffende = maritiem zeevaartkunde = nautiek zeevarken - bruinvis zeevenkel - crithmum zeevink = sneeuwgors zeevis – bolk, bot, elft, fint, geep, grondel, haai, haring, heilbot, kabeljauw, knorhaan, om, makreel, meun, poon, puitaal, rog, schelvis, schol, sprot, tarbot, tong, tonijn, wijting, wimber, zeebaars zeevis met stekels = pieterman zeevlo = springer, strandvlo zeevogel - albatros, alk, meeuw, stern, zeearend, zeemeeuw zeevoogd = admiraal zeevos - voshaai zeevrachtbrief = cognossement zeevrouw - meermin zeewaarts = aflandig zeeweegbree – reie zeewering – dijk, duinen zeewezen - marine zeewezen betreffende = maritiem, nautisch zeewier = alg(e), kelp, zeegras zeewilg = kruipwilg zeewilster = zilverpluvier zeeziekte = naupathie zeezone = plat zeezoogdier – bruinvis, dolfijn, rob, rus, walrus, walvis, zeekalf, zeekoe, zeehond, zeeleeuw zeezwaluw – starre, stern, halcyon, zeehaan zeezwijn - stekelhaai, zuigervis zege = overwinning, praal, triomf, victorie zegefeest – triomf zegekrans - lauwerkrans zegel = kenmerk, lakmerk, merk, sigillum, stempel zegelaarde - bolus, lemnia zegelied = triomflied, overwinningslied zegelkosten – leges, porto zegekrans - lauwertak zegekreet - Hosanna zegelkunde - sfragistiek, sigillografie zegellood = plombe zegelring = signet zegelsnijder - graveur zegelstempel = signet zegelstof = lak, was zegelverzamelaar = filatelist zegelverzamelarij = filatelie zegen = benedictie, heil, voorspoed, wijding zegen = reepnet, zegenen = benedijen, loven, prijzen, wijden zegening = wijding, benedictie zegenrijk - gelukkig, voorspoedig zegepalm – erepalm, trofee zegepoort - triomfboog zegepraal - overwinning, triomf zegepralend –triomfant, triomferend, overwinnend zegeschoten - triomfsalvo zegeteken = erepalm, trofee, trophee zegevieren – (over)winnen, triomferen zegevierend = triomfantelijk, zegepralend zegge - carex, carlina zeggen - aanmerken, beduiden, betekenen, bevelen, beweren, gebieden, kletsen, kouten, mededelen, praten, spreken, vermelden, voordragen zeggenschap – inspraak, stem zeggen, verzen - declameren, reciteren, voordragen zegging = dictie zegsman – bron, informant, woordvoerder zegswoord - bewoording, uitdrukking zegswijze = adagium, gezegde, locutie,spreekwoord, spreuk zegt men tegen een vorst - sire zeil = aap, bazaan, fok, jager, kluiver, linoleum vlieger zeil (klein) = fats zeil aan de achtermast van een driemaster = bezaan zeilblok - schootbos zeil, boordsl van een – lijk zeilboom - giek zeilboot - BM zeil, deel van een - hals zeildoek - canvas, dekkleed, kraam, leerdoek zeildoekse emmer - puts zeil- en roeiwedstrijd = regatta, varsity zeilen – stevenen, varen, zweven zeilen inkorten = geien zeiljacht – pluiter, spanker zeiljack – jopper, kiel zeilkwal - bezaantje, velella zeilmakersgereedschap - priem zeil minderen – reven zeilmop - zwabber zeil, onder-gaan – inslapen zeiloren – flaporen zeilplank - surfplank zeilscheepje - sharpie zeilschip – 2 B.M. 3 jol, kof, kog, mot 4 bark, brik, buis, jonk, kits, lark, smak, valk 5 draak, jacht, sloep, kogge, tjalk, pinas 6 boeier, botter, fregat, gaffel, hengst, kotter, logger, pampus, schouw, tornado 7 karveel, klipper, tjotter 8 hoogaars, kof(schip), schoener, schokker, volschip 9 brigantijn, gaffelaar, valkjacht, zeiljacht 10 driemaster zeilschip voor kustvaart = coaster, logger zeilsoort - 3 fok 5 bagijn, begijn, jager 6 bezaan, razeil 7 aapzeil, kluiver, skyzeil, snijzeil, stagfok 8 ramzeil, marszeil, spinaker, stagzeil 9 emmerzeil, grootzeil, latijnzeil, spinnaker 10 sprietzeil zeilsteen - magneet zeilterm - 3 aap, bak, fok, kim, nok, raf, rak, rif, val 4 blok, boeg, dirk, dreg, hals, kous, loef, roef, slok, stag, stok, stag, zeeg 5 averij, gijpen, reven, scheg, steng 6 bestek, boelijn, gaffel, kikker, killen, lenzen, loeven, marlen, nokval, reggen, ruimen, schaar, schoot, wartel, wervel, zaling 7 aapzeil, botloef, brassen, buiskap, kluiver, laveren 8 bakboord, berghout, boeghout, helmstok, lagerwal, landvast, loefboom, merlstok, oploeven, zwichten 9 achterlijk, boegseren, buiswater, gangboord, grootzeil, kapseizen, mastkoker, nagelbank, nokkenval, paalsteek, torentuig, zwabberen 10 boegspriet, korvijnagel, loefgierig, roerkoning, zeiltouw = gei, hals, schoot,val zeiltuig van een vlet - spriettuig zeilvaartuig – 3 jol, kof 4 kits, lark 5 draak, jacht, tjalk 6 boeier, kotter, schouw 7 karveel, tjotter 8 schoener 9 korf(tjalk), zeiljacht zeilvereniging- jachtclub zeilwagen, uitvinder van de - Stevin zeilwedstrijd – regatta zeilwind - bries zeis – grasmaaier, zicht zeis wetten - haren zeisscherper – strekel zekel - sikkel zeker = absoluut, behouden, beslist, echt, geborgen, grond, geheid, gerust, gewis, inderdaad, juist, ongetwijfeld, pertinent, positief, reeel, safe, secuur, stellig, solide, vast, veilig, voorwaar, waar(lijk), wezenlijk, wis zeker bestaand = reëel zeker bordspel met pionnen = halma, schaak zeker gebed = litanie, paternoster, rozenkrans zeker geluid maken - sissen zeker en gewis – vast zeker en veilig - safe zeker iemand = ene zeker kaartspel = bridge, poker, tarok, whist zeker zijn - vaststaan zekere = ene zekere blauwe verfstof = kobalt, smalt zekere bloeiwijze - aar zekere capaciteit = arbeidsvermogen, energie zekere fijne vrucht = aardbei, bes, perzik, framboos zekere geldswaarde – bankbiljet, ct., euro, gld., muntbiljet, pst., st., rkd., valuta zekere hoeveelheid – gros zekere houtsoort – braziel zekere kleur – rood zekere krachtsport – judo zekere landmaat - gars zekere slingerplant = betel zekere sluipwesp - spinnendoder zekere specerij = foelie, karwij, kruidnagel, peper zekere tijd – immer, ooit zekere vochtmaat – stoop zekere zeevis - elft zekerheid = aplomb, beslistheid, borg, onderpand, securiteit, stelligheid, vastheid, vastigheid, veiligheid, waarborg, (waar)pand, wisheid zekerheidstelling - borgstelling, cautie, onderpand zekering - stop zekerlijk = stellig, vast, wezenlijk zeker zelateur = ijveraar zelden – schaars, sporadisch, zeldzaam, soms zelden thuis – uithuizig zeldzaam – apart, curieus, schaars, uniek, vreemd, zelden, zonderling zeldzaam dier - okapi zeldzaam persoon = rara avis zeldzaam verschijnsel = fenomeen zeldzaamheid = curiositeit, rarigheid, rariteit, schaarste, unicum zeldzame aarde = cerium (ce), erbium, holmium, lanthaan (la), illinium, terbium, thulium zeldzame dingen – curiosa zeldzame gelegenheid - uniek zeldzame vlindersoort - apollo zelf (Lat.) = ipse zelf – persoonlijk zelf bedacht - origineel zelfbediening = self service zelfbedieningszaak = supermarkt zelfbedrog - illusie zelfbegoocheling - illusie zelfbeheersing = zelfcontrole zelfbescherming = kuras, harnas, schild zelfbeschrijvende thermometer - thermograaf zelfbeschuldiging - spijt, wroeging zelfbesmetting = auto-infectie zelfbestaan - perseïteit zelf besturend = autonoom zelfbestuur = autonomie, onafhankelijkheid zelfbevlekking - masturbatie, onanie zelfbevrediging - onanie zelfbevruchting - autogamie zelfbewust = fier, parmantig, trots zelfbinder – stropdas, zelfstrikker zelfde levensgang = sleur zelfde vader, andere moeder = agnaat zelfdiscipline = zelftucht zelfgekozen Friese aanvoerder – potestaat zelfgenoegzaam - zelfvoldaan zelfgenoegzaamheid = autarkie zelfheid - egoïsme zelfingenomen = ijdel, ingebeeld, opgeblazen, verwaand, zelfingenomenheid = egotisme, eigendunk, eigenwaan zelfingenomen persoon - egoist zelfkant – braam, neg zelfkant van de maatschappij - janhagel, plebs, schorriemorrie zelfkant van weefsel = neg(ge) zelfkastijder = flagellant, masochist zelfkastijding = flagellatie zelfkennis = autognosle zlfklevend etiket - sticker zelfklinker - vocaal zelfkwelling = masochisme, zelfpijniging - zelfkwelling zelfmoord - harakiri (Jap.), suïcide zelfmoord piloot - kamikaze zelfobservatie = zelfwaarneming zelfonderricht = autodidaktiek zelfonderrichter = autodidact zelfontleding = autolyse zelfoplossing - autolyse zelfoverschatting - eigendunk, hybris, overmoed zelfpijniging = zelfkwelling zelfregring - autarchie, autonomie zelfrespect – eigenwaarde zelfs – nog, ook zelfs ook = bovendien zelfschrijvende thermometer - thermograaf zelfstandig = autonoom, mondig, onafhankelijk, soeverein zelfstandig naamwoord = nomen, substantief, substantivum zelfstandige - ondernemer zelfstandigheid = autonomie, stof, substantie zelfstrikker - zelfbinder zelfstudent - autodidact zelfverdediging - noodweer zelfverdedigingssport - karate zelfvergiftiging = autointoxicatie zelfvergoding = egotisme zelfverloochening - abnegatie zelfverminking = autotomie zelfvertrouwen – aplomb zelfverzekerd - assertief zelfverzekerde vaardigheid = bravoure zelfverzekerdheid = aplomb, bravoure zelfvoorziening - autarkie zelfwaarneming = introspectie zelfwerkend = automatisch zelfwerkend toestel - automaat zelfwerkzaamheid - automatism zelfwording = abiogenesis zelfzucht = baatzucht, egoïsme, eigenbaat, zelfzuchtig = baatzuchtig, egoïstisch zelfzuchtig mens = egoïst zelfzuchtige = egoïst zeloot = fanaticus, geestdrijver zemel = zanik, zeur(piet), zwamneus zemelaar - haarklovr, zanik, zeur(kous) zemelachtig - vervelend zemelen = temen, zalven, zaniken, zeuren zemelig – vervelend zemelknopen – zaniken, zeuren zemelknoper – muggenzifter, zanik zemelknoopster = muggenzifter, zanik, zeur zemelmeel = kornel zemen – aflappen, reinigen zendbode - afgevaardigde zendbrief = epistel, mandement, missive zendbrief der Apostelen - epistel zendeling – missionaris, zielenherder zenden - sturen zend- en ontvangdraad = antenne zender - radiostation zending = legatie, missie, opdracht, taak zending van geld = cheque, remise zendingsterrein = missiegebied zendstation - zender zenegroen – ajuga zengelen - tintelen zengen = branden, roosteren, schroeien, verschroeien zenig - pezig zenit - top(punt) Zeno, leerling van - stoïcijn zenonisme = stoïcisme zenuw = nerf, nervus, pees, zeen zenuwachtig – angstig, gehaast, gejaagd, haastig, nerveus, neurotisch, onrustig zenuwachtig bewegen van de vingers = frunniken, peuteren zenuwachtige opwinding = agitatie zenuwachtigheid = nervositeit zenuwachtig maken - opgeven zenuwarts – neuroloog, psychiater zenuwcel = neuron zenuw, deel van een - dendriet, neuriet zenuwen stillen - kalmeren zenuwgezwel - neutroom zenuwknoop = ganglion zenuwleer - neurologie zenuwlijden - neuralgie zenuwontsteking = neuritis zenuwpijn = neuralgie zenuwprikkeling = shock zenuwsterkend middel = tonicum zenuwstillend middel = broom, valeriaan zenuwtrek = tic zenuwuitloper - axon, neuriet zenuwversterkend middel - tonicum zenuwziek = neurotisch zenuwziekte = hysterie, neuralgie, neurose zenuwzwak - neurasthemisch zenuwzwakte – neurasthenie zeper – miskleun zeperd – miskleun, misrekening, strop zeppelin – luchtballon, luchtschip zerk = grafsteen, steen, tombe, stele zerkje - santje zero - niets, nul, zerp – rins, scherp, wrang, zuur zerpzoet = rins, zuurzoet zes maanden – halfjaar, semester zesde naamval = ablatief, ablativus zesde noot = la, a zesde zondag voor Pasen = Sexagesima zeshoek - hexagoon, hexagram zeshoekig - hexaganaal zes Januari = Driekoningen, Dertien avond zeskoppig monster – Scylla zespuntige ster = hexagram zes stemmige compositie voor instrumenten of stemmen = sextet zestiende eeuw – cinquecento zestig seconden - minuut zestigtallig = sexagesimaal zestigtal planken - schok zesvlak = hexaëder, kubus zesvoetig vers = hexameter zet = duw, loer, poets, por, stoot, streek zet als antwoord = tegenzet zetbaas - gérant, stroman zetel = bank, club, fauteuil, gestoelte, leunstoel, residentie, sedes, stoel, troon, (Lat.) zadel, vestiging, zitplaats zetel = adres, domicilie sedes, woonstee zetel aan de bar – kruk zetel met drievoeten - drievoet zetel van de NATO = Brussel zetel van de Russische regering - Kremlin zetel van de Verenigde Naties = New Vork zetel van de Sovjetregering = Kremlin zetel van de vroegere Russische regering = Petersburg zetel van het Europees Parlement - Straatsburg zetel van het internationale Gerechtshof = 's-Gravenhage zetel van het verstand - hersenen zetel van zintuig = neus, oog, oor, tong zetelen - tronen, zitten zetfout - erratum zetgietmachine die losse letters giet - monotype zetgietmachine die regels giet – linotype zethamer – drijver, haarhamer, sas zethoutje - tenakel zetkast = letterkast zetlijn voor aal = aalreep zetmeel - amylum zetmeelgom - dextrine zetmeelkorrels = sago zetmeelstroop - glucosestroop zetmeel uit de wortelknollen van de cassave = tapioca zetpil - suppositorium zetplant - loot zetsel = bezinksel, drap, droesem, grondsop, sediment, zetstee - stelling zetten = bepalen, deponeren, kanten, plaatsen, pleuren, stellen, strekken, tappen, wagen zetten het = plaatsing, zetting zetten van arm of been – reponeren zetter - typograaf zetting van muziek - arrangement, transcriptie zeug = keu, mot(te), trui, varken zeulen – dragen, sjouwen, slepen zeur = drein, druiloor, erwtenteller, femel, huilebalk, slijmjurk, teem, temer, zanik, zemel, zeurkous zeurder – drammer, drens, temer, zemelaar zeurderig – drammerig, hangerig, landerig, lijzig, temerig zeurderig gepraat = geteem, gezanik zeurderig kind – drens zeurderij - temerij zeuren = aanhouden, doorzagen, dreinen, drenzen, jengelen, klagen, meieren, temen, zagen, zaniken, zemelen zeurend – lastig, temerig, vervelend zeurig – chagrijnig, lastig, temerig, vervelend zeurig huilen – dreinen, drenzen zeurig kind – drein, drens zeurig spreken - lijmen zeurkous - drein, drens, emmer, leuteraar, nurk, teem, temer, teut, theeleut, zanik, zemel, zeurpiet zeurpiet – huilebalk, zeurkous, (zanik)pot zeven – filteren, wannen, ziften, zuiveren zeven (Gr.) = hepta zevenblad - aegopodium, tormentil Zevenburgen – Ardeal, Transsylvanië zeven dagen - week zevende noot van de toonschaal = si zevende toon van een octaaf = septime, septiem Zevengebergte, deel van het - Drachenfels,Lohrberg, Oelberg Zevengesternte - Plejaden zevenhoek = heptagoon zevenhoekig = septangulair, heptangulair zevenjarig - septennaal zevenmijlsjaarzen, met - gehaast, haastig zevenoog = bloedzweer zevenrijk = heptarchie zevenslaper = relmuis zevensnarige luit = heptachord zevenstemmig stuk = septet zevenster - trientalis zevental - septeen zeventallig orkestje = septet zeventigste dag voor Pasen = Septuagesima zevenvingerkruid - aterbezie zevenvoetig vers – heptameter zever – kwijl, speeksel, zanik, zeur zeveren – kijlen, wauwelenzeuren, zaniken zich aandienen – aanmelden, aandiening zich aan iemand opdringend – opdringerig zich aanmelden – aanbieden, aanbieding zich aanpassen – schikken, voegen, wennen zich aanschaffen – kopen zich afvragen – betwijfelen, overwegen zich begeven – treden zich behoedzaam voortbewegen – sluipen zich beijveren - streven zich beklagen – doleren, peeuwen, jeremiëren, doleren, jammeren, mopperen, morren zich bekleden – aandoen, aantrekken zich bekwamen – doceren, leren,studeren zich beraden – overdenken zich bergen – vluchten zich bevinden – liggen, staan, zijn zich bezinnen – inkeren zich blameren - afgaan zich doen gelden - imponeren zich een air geven – poseren zich fris voelend – fit zich gewennen - aarden zich gezond voelend = vitaal, levenslustig, fit zich haasten – jachten, reppen, spoeden zich herinneren – heugen zich herstellen – bekomen, beteren zich hevig en snel uitende misnoegdheid – toorn zich hoeden voor – vrezen zich hoger bevinden – boven zich in acht nemen - vrezen zich in een kring voortbewegen - circuleren zich in een kring voortbewegend - circulatie zich inspannen – streven, werken zich kleden – aandoen zich krommen - buigen zich met een bepaald voertuig voortbewegen - sleeën zich met zuurstof verbinden – oxideren zich neerleggen - berusten zich noemen = heten zich ontdoen van kleren = uitkleden, ontbloten zich ontfermen – adopteren, helpen zich onthouden – abstineren, spenen zich onthouden van eten - vasten zich onthoudend - abstinent zich ontspannen – relaxen zich ontzien – hindern zich op een stoel bevinden – zitten zich ophouden – verblijven zich opmaken – opdirken, optutten zich oprichten - rijzen zich realiseren = beseffen zich reinigen = baden, douchen, wassen zich schadeloos stellen – verhalen zich schamen – generen zich scharen - groeperen zich schikken – berusten zich stilhouden - deinzen zich toe-eigenen = pakken, stelen, (weg)nemen zich uit de voeten maken – vluchten zich uiten - spreken zich uitlaten – uiten zich uitstekend voelen - gezond zich verbeelden – wanen zich verbergen – schuilen, verstoppen zich verdedigen - afweren zich verfrissen = baden, drinken zich vergissen – dwalen, feilen zich verheffen = opstaan, rijzen, stijgen zich verlustigen = genieten zich verplaatsen – reizen zich verstoppen – schuilen zich vertonen – verschijnen zich verweren – pareren zich verwerven – aanschaffen, kopen zich verwijdern – heengaan, inrukken, opkrassen, weggaan zich verzamelen - bijeenkomen zich verzetten tegen – protesteren, weerstaan, weren, zich vestigende kolonist – settler zich verzoenen - bijleggen zich voeden – eten zich wachten – hoeden zich wassen – baden, badderen, douchen, schoonmaken zich wegmaken – vluchten zich wijden aan – dienen zich wreken - terugslaan zicht – kijk, mening, visie zichtbaar = blijkbaar, duidelijk, klaar, openlijk, zienlijk, waarneembaar, visibel zichtbaar brandend - vlammend zichtbare aanduiding van iets - sein, teken zichtbare dampmassa = stoom, wolk, mist zichtbare voorstelling = afbeelding, beeld, icoon, foto zichzelf in het middelpunt stellend - egocentrisch zichzelf tegensprekend = inconsequent zie = ecce, (Lat.) vide zie aldaar = z.a. zieden = koken ziedend - heet, kokend, razend, vurig ziedend zijn – kokend ziek – aangetast, bedelegerig, draaierig, duizelig, flets, hangerig, krank, kwakkelend, lijdende, lusteloos, minnetjes, misselijk, ongesteld, ongans, ongezond, onpasselijk, onwel, uitgeput, wee zieke = kranke, lijder, patiënt ziekelijk – akelig, bleek, lusteloos, morbide, naar, ongans, ongezond, slap, teer, vervelend, zwak ziekelijk bleek – pips ziekelijk nerveus - overspannen ziekelijk verzet - negativisme ziekelijke aandoening – hoest, ziekelijke angst voor duisternis - scotofobie, scotophobie ziekelijke drang tot brandstichting - pyromanie ziekelijke eigenliefde – narcisme ziekelijke gewoonte - manie ziekelijke hartstocht = manie ziekelijke inbeelding - waan ziekelijke liefde voor muziek – melomanie ziekelijke reactie - allergie ziekelijke slaapziekte - narcolapsie ziekelijke vergroting van de schildklier = struma ziekelijke verhoogde eetlust = boulimie ziekelijke vleeswoekering = kanker, poliep ziekelijke voorkeur = manie ziekelijke wateropeenhoping = oedeem ziekelijke weefselwoekering – kanker ziekelijke zucht - manie ziekelijkheid = morbiditeit zieken – griepen, pesten, plagen, treiteren ziekenauto - ambulance ziekenbewaarder – verpleger ziek en bleek – pips ziekenbroeder - verpleger ziekendrager – ambulancier ziekenhuis = gasthuis, hospitaal, infirmerie, kliniek, lazaret ziekenkas - fonds ziekenvader in kloosters = infirmarius ziekenverpleegster – nurse, zuster ziekenverpleger = broeder ziekenverzorger – broeder, verpleger ziekenverzorgster - verpleegster, wijkverpleegster, zuster ziekenwagen = ambulance ziekenzaal (in klooster) – infirmerie ziekig – beroerd, gammel ziek mens - patiënt ziekte = 3 bof, fijt, mok, pip, t.b.c., 4 aamt, bort, gort, klem, lues, noma, pest, roos, snot, spat, spit, wolf, worg 5 astma, blein, droes, euvel, favus, griep, hoest, jicht, kroep, kwaal, lepra, lupus, polio, reuma, spruw, staar, tyfus 6 anemie, angina, astma, diaree, hernia, herpes, kanker, koorts, kramp, oedeem, omagra, pokken, rabiës, struma, tering, yphus, zwakte 7 belroos, cholera, diarree, endemie, gonagra, graveel, ischias, malaria, mazelen, necrose, pleuris, podagra, scabieus, schurft, tetanus 8 artritis, chiragra, diabetes, difterie, infectie, leukemie, migraine, mildvuur, roodvonk, silicose, stoornis, trombose 9 carcinoom, enteritis, epilepsie gastritis, hemofilie, influenza, kopziekte, krankheid, nefralgie, pneumonie, trachitis, 10 aandoening, difteritis, dysenterie, framboesia, gordelroos, scheurbuik 12 hangerigheid ziekte aan de plantenwortel = wortelziekte ziekte aan poten van paarden - mok ziekte bij bebrek aan vitamine-B1 - beriberi ziekte bij jonge kinderen = dauwworm ziekte bij paarden – droes, mok, spat ziekte bij pluimvee – pest, pip, snot, syndroom ziektebedrog = simulatie ziektebeeld – syndroom ziektegolf - epidemie ziekteherkenningsleer – diagnostiek ziekte in koren – vuur ziekte in rogge - reup ziektekiem = bacil, bacterie, germinatief, virus ziektekiemen bij zich dragend = besmet ziektekunde = pathologie, geneeskunde ziektekundig = pathologisch ziekteleer - nosologie ziekten van de huid = dermatophatie ziekteleer = pathologie ziekteveinzing = simulatie ziekteverschijnsel – koorts, uitslag, symptoom ziekteverschijnselen voorwenden - simuleren ziekteverwekkend = pathogeen ziekteverwekker = bacil, bacterie, coc, virus ziektevrij = gezond ziektewaan = nosomanie ziel = anima, geest, psyche zielenherder = dominee, missionaris, pastoor, predikant, zendeling zielenleed = hartzeer, smart, verdriet zielenlijden - pijn zielenpoot – stakkerd, stumper, tobber zielenrust = ataraxie, gemoedsrust zielenstrijd = gemoedsstrijd zielestrijder - agenie zielig – aandoenlijk, beklagenswaardig, erbarmelijk, jammerlijk, meelijwekkend, rampzalig, sneu, treurig zielig mens – stakker, stumper zielkunde = psychologie zielkundige – psycholoog zielloos – dood, levensloos zielmis = baarmis, requim zielroerend = aandoenlijk, pathetisch, treffend zielsgenot - wellust zielskracht - geestkracht zielskwelling = wroeging zielsverhuizing = metasomatose, metempsychose, transmigratie zielsverrukking = extase, vervoering zielsvervoering = extase zielsverwant = sympathiek zielsverwantschap = sympathie zielsziekte = manie, neurose, psychose zieltogen = sterven zieltoging - doodsangst, doodsstrijd zielverkoper - ronselaar zielzorger = biechtvader, dominee, geestelijke, pastor, predikant zielzorgelijk - pastoraal zien – aanschouwen, bemerken, blikken, kijken, ontdekken, opmerken, signaleren, vinden, waarnemen zien aankomen - voorspellen zienderogen - waarneembaar ziener = profeet, schouwer, waarzegger zieneres - profetes zienersgaven, schenker van – Apollo zienlijk - zichtbaar zienswijze = dunk, idee, kijk, mening, opinie, opvatting, overtuiging, visie zier = beetje, grein, snars ziertje – beetje, grijn, schijntje, snars, zweem ziezo - klaar zift = filter, wan, zeef, zijg ziften = filteren, haarkloven, uitpluizen, vitten, zeven, zuiveren, zifter - bediller, purist zigeuner = bohémien, gitano, nomade, tzigane, zingaro, zwerver zigeuner = (Eng.) gipsy zigeunerin - gitana zigeunerlied - zingaresca zigeunertaal – Romani zigzag varen - laveren zij = ze, haar, hen, hun, meisje, vrouw zijaanzicht = profiel zijdal - dwarsdal zijde = aspect, facet, flank, kant, ribbe, richting, spinsel, taf, vlak zijde van schip = bakboord, loef, lij, stuurboord zijdeaap - mantelaap zijdeaapje - sagoïntje zijdehoentje - waterval zijdekapok - akon zijdelings = collateraal, indirect, lateraal, opzij, schuins, terloops, terzijde, zijwaarts zijdelings afwijken – slooien zijdelings gelegen – lateraal zijdelings kijken - lonken zijdelingse afwijking - derivatie zijdelingse blik - lonk zijden brokaat - diaspe zijden jaquardweefsel - brokaat zijden kant - blonde zijden stof - 3 taf 4 krip, lamé 5 atlas, rayon, tabijn, trens 6 chappe, faille, felbel, felpel, floret 7 filozel, foulard, organza tafzijde 8 chenille 9 messaline 10 florentine, floretzijde zijden weefsel = charmeuse, cire, damast, taf, taft, taffetas zijden weefsel, met was bestreken - ciré zijdekapok – akon zijde papier - vloei zijderups – spinner zijde van een berg – flank zijdd van een munt – avers, kruis zijde van een schip - bakboord, lij, loef, stuurboord zijdestaart – pestvogel zijflank - zijkant zijg = filter, vergiet, wan, zift, zee, zeef zijgdoek = klens zijgen = filtreren, sijpelen, zakken, zinken zijgeweer - degen, sabel zijgtoestel – filter zijkamer - kabinet zijkanaal in veenderijen - wijk zijkant = boord, flank, kant, rand, zoom, zij, zijde, zijvlak zijkant van baksteen – strek zijkant van een berg - flank zijkant van een boek = snee, snede zijkant van een muntstuk - legende zij karretje van motorfiets = zijspan zijl - sluis zijlinie = branche zijluik van een triptiek - buitenluik zijn = bestaan, dasein, existentie, leven, wezen zijn aandeel – bijdrage zijn beloop hebben – strekken zijn best doen – beijveren zijn biezen pakken – vluchten zijn deel geven – bedelen zijn dorst stillen – laven, lessen zijn eigen gang gaand = eigengereid zijn gang gaan - begaan zijn glans verliezen = tanen zijn houding wijzigen – aanpassen zijn mening uiten - oordelen zijn mond voorbij pratend = loslippig zijn schuld vereffenen = betalen zijn snor drukken - vluchten zijn stem geven = voteren zijn tijd verdoen = lummelen zijn woonplaats hebben = resideren, wonen Zijne Doorluchtige Hoogheid = s.a.e. Zijne Edelheid = z.ed.,z.e Zijne Eerwaardigheid = s. Zijne Eminentie = z.e., z.e.;f,. Zijne Excellentie = z.ex., s.e. Zijne Hoogheid = SA Zijne keizerlijke Hoogheid = SAI. Zijne koninklijke Hoogheid = Z.K.H. zijns inziens = z.i. zijp – afwatering, riool, sloot, wetering zijpaden – dwarswegen zijpen – druipen, druppelen zijpilaar - parastaat zijrivier van de Aare - Emme zijrivier van de Adige - Agno, Noce, Alpone, Avisio zijrivier van de Adour - Luy, Pau, Gave, Nive, Midour, Saison zijrivier van de Aldan - Amga, Maja, Oetsjoer zijrivier van de Aller - Leine zijrivier van de Alzette - Mamer, Allert zijrivier van de Amazone - Acre, Guainia, Huallaga, Ica, Icuna, Japura, Jary, Javari, Jurua, Madeira, Maranon, Napo, Negro, Paru, Purus, Putumayo, Putumayo-Ica, Rio, Tapajos, Tocantins, Trombetas, Ucauall, Vaupes, Xingo, Yapura zijrivier van de Amoer - Amgoen, Argoen, Burea, Oessoeri, Onon, Seja, Sjilka, Soengari zijrivier van de Aragon - Arga, Bisenzio, Chiana, Erro, Esca, Leoz, Onsella, Pescio, Sieve, Veral zijrivier van de Arkansas - Cimarron, Neosho, Verdigris zijrivier van de Arno - Elsa, Era, Greve, Pesa, Sieve zijrivier van de Cauvery - Amaravati,Bhavani, Noyil zijrivier van de Congo - Bomu, Kasai, Lindi, Lomani, Ltimbiri, Lualaba, Lulonga, Mongala, Sankuru, Ubango, Uele zijrivier van de Demer - Herk zijrivier van de Dieze - Dommel zijrivier van de Dnjepr - Berezina, Boeg, Desna, Ingoel, Pripet, Samara, Sozh,Vorskla zijrivier van de Don - Bystraja, Chopor, Donez, Donjets, Khoper, Llowla, Manytsj, Medwjediza, Mesjba, Sal, Sosna, Tichaja, Woronesj zijrivier van de Donau = Alt, Altmühl, Alz, Aloeta, Arges, Brigach, Drau, Drava, Ems, Enns, Erlauf, Grau, Günz, Hron, Iller, Ilz, Inn, Ipel, Iskar, Isar, Jalonitsa, Jantra, Jioe, Kamp, Kapos, Krems, Lech, Leitha, Lom, March, Mindel, Morava, Naab, Naarn, Neutra, Nitra, Ogosta, Olt, Oltoe, Osam, Osma, Paar, Pielach, Proeth, Prut, Raab, Raba, Regen, Risz, Rott, Sau, Sava, Sereth, Siret, Teiss, Timis, Timok, Tisza, Traisen, Traun, Vah, Vils, Waag, Wertach, Wörnitz,Ybbs zijrivier van de Douro = Esla, Tamega, Tormes zijrivier van de Drau (Drave) - Bednja, Isel, Kerka, Mur, Mura, Pecsi-viz, Rynia, Vucica zijrivier van de Drina - Tara zijrivier van de Duero - Agueda, Alisk, Arlanzon, Cabras, Corgo, Esla, Huebra, Sabor, Tamega, Tormes, Tua zijrivier van de Dwina - Joech, Pinega, Soekhona, Waga, Wytsjegda zijrivier van de Dyle - Lasne zijrivier van de Ebro - Aguas, Arga, Aragon, Bayas, Cidacos, Cinca, Gallego, Jalon, Guadalope, Huerva, Iregwa, Leza, Linares, Martin, Oka, Riguel, Segre, Tiron zijrivier van de Eems - Hase, Leda zijrivier van de Elbe = Adler, Aragon, Alster, Beroun, Cinca, Eger, Elde, Este, Elster, Guadalope, Havel, Iser, Jalon, Jeetze, Llmenau, Lücknitz, Luke, Milde, Moldau, Mulde, Neetze, Oste, Saale, Segre, Spree, Sude zijrivier van de Eufraat - Chaboer zijrivier van de Fulda - Eder, Haun, Lüder, Schlitz zijrivier van de Ganges - Alaknanda, Bhagirati, Bhagmati, Brahmapoetra, Damodar, Dsjahnavi, Dsjamma, Gendak, Goemti, Gogra, Jumna, Kasji, Koes, Kosi, Ram-Ganga, Thalgoe, Tons, Yamuna zijrivier van de Garonne = Agout, Arière, Aveyron, Baise, Dordogne, Dropt, Gers, Gimone, Hers, Isle, Lot, Pique, Salat, Save, Tarn, Verzère zijrivier van de Geul - Gulp zijrivier van de Gogra - Rapti zijrivier van de Guadalquivir - Carbones, Genil, Guadaira, Guadajoz, Guadiana, Guadiato, Guadalimar, Guardameno, Heulva, Jandula, Salado zijrivier van de Guadiana - Azuer, Gabalon, Giguela, ZancaraZujar zijrivier van de Gelderse IJssel - Berkel, Slinge zijrivier van de Gironde = Tarn zijrivier van de Havel = Spree zijrivier van de Ijssel – Berkel, Schipbeek, zijrivier van de Indus - Dsjilam, Hunza, Gilgit, Kaboel, Pandsjaab, Rawi, Satledsj, Tsjinab zijrivier van de Inn - Alz, Otz, Rott, Salzach, Wipp zijrivier van de Irtysi - Isjim, Om, Tawda, Tobol zijrivier van de Isar - Ammer, Amper, Loisach zijrivier van de Isere - Arc zijrivier van de Jang-Tze-Kiang - Han,Jaloeng, Kan, Kia, Min, Siang, Woe, Yoeën zijrivier van de Jenisej - Abakan, Angara, Toegoenska zijrivier van de Jordaan - Fara, Jabbok, Jaloed, Jarmoek Zerka zijrivier van de Kama - Bjelaja,Kolwa, Tsjoesowaja, Wjatka zijrivier van de Kongo - Alima, Aroewimi, Ikelemba, Kassai, Kwa, Likoeala, Loekoega, Loelonga, Monga, Mongala, Roebi, Sanga zijrivier van de Kwango - Kwilu zijrivier van de Lech - Wertach zijrivier van de Lena - Aldan, Olekma, Kirenga, Wiljoej, Witim zijrivier van de Loire = Allier, Arve, Arroux, Cher, Creuse, Indra, Loir, Maine, Mayenne, Sarthe, Thouet, Vienne zijrivier van de Lualaba – Elila, Lowa, Luama, Lubidi, Lufira, Lukuga, Luvua, Ulindi zijrivier van de Maas - Aisne, Amblève, Berwinne, Borcq, Chiers, Diese, Geiser, Geleen, Geul, Gilp, Hermeton, Hoyoux, Jeker, Lesse, Mehaigne, Molenbeek, Mouzon, Neer, Niers, Ourthe, Raam, Roer, Sambre, Semois, Swalm, Vair, Vesdre,Viroin, Worm, Zwalm zijrivier van de Magdalena - Bogota, Cauca, Foenza, Sesar, Sogamoso zijrivier van de Main - Nidda, Pignitz, Regnitz, Saale, Tauber, Wetter zijrivier van de Maritsa - Arda, Ergene, Toendsja zijrivier van de Mekhong - Jangpi, Semoen zijrivier van de Mezen - Wasjka zijrivier van de Mississippi = Arkansas, Illinois, Jazoo, Kaskaskir, Minnesota, Missouri, Ohio, Ouachita, Yazoo, Wisconsin zijrivier van de Misouri - Cheyenne, Kansas zijrivier van de Moezel = Elz, Kyll, Mause, Meurthe, Roer, Saar, Sauer zijrivier van de Murray - Darling, Lachlan zijrivier van de Neckar - Aich, Echatz, Elzenz, Enz, Fils, Murr, Jagst, Kocher, Lauter, Leinbach, Prim, Rems, Starzel, Sulm zijrivier van de Neder-Rijn = Grebbe zijrivier van de Niger - Bani, Benue, Kadwa, Milo, Sokoto zijrivier van de Nijl - Atbara, Malik, Sobat zijrivier van de Ob - Bija, Irtysj, Katoen, Ket, Soswa, Tjoelym, Tom zijrivier van de Oder - Bartsch, Barycz, Bober, Bobr, Malapane, Neisse, Oppe, Pilszke, Warta, Warte zijrivier van de Ohio - Miami, Scioto, Wabash zijrivier van de Oise - Aisne zijrivier van de Orinoco - Apure, Caura, Coroni, Guaviare, Meta, Vichada zijrivier van de Ourthe - Aisne zijrivier van de Parana - Anambany, Bermajo, Iguassu, Monday, Paranahyba, Paranapanema, Paraguay, Pilcomayo, Tiete, Uruguay, Yvahy zijrivier van de Petsjora - Oessa zijrivier van de Po - Adda, Adige, Lambro, Maira, Mincio, Oglio, Oreo, Panaro, Parma, Secchia, Sesia, Stura, Taro, Ticino, Trebbia zijrivier van de Reuss - Emme zijrivier van de Rhône = Ain, Ardèche, Arve, Borgne, Dala, Drôme, Durance, Gard, Isère, Lonza, Massas, Saône, Tanaro, Ticino, Verdon, Visp zijrivier van de Rio de la Plata – Bermejo, Parana, Pilcomayo, Salado zijrivier van de Rio Parana - Iguaçu zijrivier van de Roer - Worm zijrivier van de Rupel - Dyle zijrivier van de Rijn = Aar, Aare, Ahr, Alb, Albula, Birs, Domlesch, Emscher, Erft, Grebbe, Ill, Kinzig, Lahn, Lauter, Lippe, Main, Moezel, Mosel, Murg, Nahe, Neckar, Nette, Ruhr, Sieg, Thur, Töss, Waal, Wied, Wiese, Wupper, IJsel zijrivier van de Saale - Bode, Elster, Fuhne, Ilm zijrivier van de Saone – Dheune, Doubs, Ognon, Ouche, Seille, Tille zijrivier van de Sauer - Alzette zijrivier van de Save - Bosna, Drina, Koepa, Oena, Vrbas zijrivier van de Schelde - Dender, Durme, Haine, Hene, Leie, Nete, Rupel, Scarpe zijrivier van de Seine = Aube, Epte, Essone, Eure, Loing, Marne, Oise, Risle, Yonne zijrivier van de Severn - Avon, Usk, Wye zijrivier van de Somme - Anere, Avre zijrivier van de Spey - Avon zijrivier van de Taag (Tajo) = Alagon, Alberche, Algodor, Almonte, Canha, Eljas, Gallo, Guadarrama, Guadula, Jamara, Sabor, Tajuna, Tietar, Zatas, Zezere zijrivier van de Tarn - Agout, Aveyron zijrivier van de Theems - Cherwell, Kennet, Wey zijrivier van de Theiss - Bega, Bodrog, Körös, Maros, Sajo, Samos zijrivier van de Tiber - Allin, Anio zijrivier van de Tigris - Euphraat, Diala, Karoen, Zab zijrivier van de Tjimanoek - Tjipeles zijrivier van de Tjioedjoeng - Yjisiment zijrivier van de Tocantins - Araguayo zijrivier van de Unstrut - Helme zijrivier van de Vecht - Dinkel, Regge zijrivier van de Vesder - Helle zijrivier van de Wabash - Mississineira, Salamonie, Tippecanoe, White zijrivier van de Warte - Drage, Netze, Obra, Prosna zijrivier van de Weichsel = Doenajec, Biala, Boeg, Brda, Bzoera, Czorna, Molinka, Narew, Pilica, Pilitsa, San, Sanie, Wisloka zijrivier van de Wezer - Aller, Aue, Diemel, Eder, Emmer, Fulda, Geeste, Hamel, Hunte, Leine, Nethe, Oker, Werra, Werte, Wümme zijrivier van de Wolga = Irgis, Kama, Kostroma, Mologa, Oensja, Oka, Samarra, Seliharowka, Soera, Twertsa, Wetloega, zijrivier van de Yonne - Amançon zijrivier van de IJssel - Berkel, Schipbeek zijrivier van de Zaire - Kassai, Kwango, Kwiloe, Lulonga zijrivier van de Zambesi - Koebango Kwinto, Kwango, Loangua, Lwena, Sjire, Tsjobe zijspanrijder – bakkenist zijspoor – tak zijsprong - estrapade zijstuk van een boerenwagen = ladder zijstuk van vrouwenmuts – klap zijuitgang – zijdeur zijwaartse ombuiging - omleg zijwaartse richting inslaan = afslaan, afdraaien zijwang – trapboom zijweg – dwaalweg zijwit - kantwit zilt = brak, pekel, zout zilte plas = zee zilver = (Lat.) argentum, Ag., vermeil zilveraap - mico zilver dat in het vuur verguld is - vermeil zilverboordsel = tres zilverdraad = cantille zilveren geldstuk - dukaton zilveren rijder = dukaton zilvererts = zilverblende zilverglans – argentiet zilvergrijze zeevis - haring zilverkleurig – wit zilverleeuw – poema zilverling - sjekel zilvermeeuw – kaap, kobbe zilvermot - suikergast zilvermunt = gulden (piek, pop, knaak), rijksdaalder (riks, achterwiel) zilvernitraat = helse steen zilverpapier = foelie, staniol, stanniool zilverpopulier = abeel zilverreiger = aigrette zilverschoon – blank, blik, helder zilversmid – edelsmid zilver en goudwerk, groot – grosserie zilveruitje - sjalot zilverwit edelmetaal = platina zilverwit halfmetaal = antimonium zilverwit kneedbaar metaal = natrium zilverwit metaal = iridium zilverwit metalloïde = antimonium, antimoon zin = animo, begeerte, betekenis, devies, fut, geestdrift, invloed, lust, motto, nut, portee, puf, trek, verlangen, waarde,wil, ijver zin zonder betekenis = cliché, frase, leuze zindelijk – clean, helder, hygiënisch, net(jes), proper, rein, schoon, zedelijk, zuiver zindelijkheid – netheid, reinheid zinderen – sprankelen, trillen zingen = kwelen, kwinkeleren zingen van arend = krijsen, schreeuwen zingen van bosduif = roekoeken zingen van duif = kirren, koeren, korren, roekoeken zingen van eend = kwaken, snateren zingen van ekster = praten, snappen zingen van fazant = kokkeren zingen van gaal = snappen zingen van gier = krijsen zingen van gierzwaluw = gieren, kriepen, piepen, tieren zingen van grasmus = zingen zingen van haan = kraaien, kukelen zingen van hazelhoen - klokken zingen van hen = kakelen, tokken zingen van kanarie = fluiten, rollen zingen van kauw = krassen zingen van kloek = klokken zingen van kneu = kneuteren zingen van koekoek = koekoeken, roepen zingen van korhoen = balderen zingen van kraai = krassen zingen van kraan = klepperen, krijsen zingen van kuiken = kriepen, piepen zingen van kwakkel = kwakkelen, slaan zingen van leeuwerik = gorgelen, tierelieren, tieren zingen van lijster = lijsteren, slaan zingen van mees = kwelen, razen, sjilpen, vijzevazen, zurkelen zingen van meeuw = krassen zingen van merel = fluiten, schuifelen, tatelen, tieren, tureluiten zingen van mus = piepen, sjilpen, tjilpen zingen van nachtegaal = kwinkeleren, neuriën, orgelen, rollen, slaan zingen van nachtuil = blazen, roepen zingen van ooievaar = klepperen zingen van papegaai = klappen, krassen, praten zingen van patrijs = kikken, klokken zingen van pauw = schreeuwen zingen van roodborstje = roepen, snikkikken zingen van sperwer = krassen zingen van spreeuw = fluiten, praten, ratelbekken zingen van sijs = zingen zingen van tortel = klagen, roekoeken zingen van uil = krassen zingen van valk = krijsen zingen van vink = slaan, vinken, zingen zingen van vogels - gieren, klokken, kirren, koeren, kraaien, kwinkeleren, orgelen, sjilpen, slaan, snappen, tjuiken, vinken zingen van wijfjesvink = tjilpen, tjokken zingen van winterkoninkje = piepen, pinken, snetsen zingen van wouduil = krassen zingen van wulp = fluiten zingen van zwaluw = kwetteren, swatelen, tateren zingen zonder tekst = solfège, solmisatie zingend wiegen = suien, zuien zingfluitje – flageolet zin hebben in – lusten zin in eten - trek zink = zn. zinkbak = caisson zinkblende - zwavelzink, ZnS zinkboter - chloorzink, zinkchloride zinkcarbonaat - cadmia zinken - dalen, kelderen, vergaan, Weg(zakken) zinken vat = emmer zinker - duiker zinkerts = galmei zinkiet - ZnO zinkkuip - caisson zinklood = dieplood, peillood zinkoxyde - ZnO zinkseruis - lithopoon zinkspaat = galmei, kalamijn zinkzuur zout - zinkaat zinledig - loos, zinloos zinledige uitdrukking = frase zinloos – dwaas, gek, ijdel, nutteloos redeloos, zinledig, zinloos gepraat = frase, gedaas, gekwek, gesnater, nonsens, onzin, prietpraat zinloos versiersel - tierelantijn zinnebeeld = aanduiding, embleem, symbool, teken, vlag zinnebeeld van blankheid = lelie, wit zinnebeeld van Christus = eenhoorn zinnebeeld van domheid = ezel zinnebeeld van dood = taxis zinnebeeld van drogisten = gaper zinnebeeld van eer = kroon zinnebeeld van geestelijke macht - kromstaf zinnebeeld van geluk = hoefijzer zinnebeeld van het christelijk geloof - kruis zinnebeeld van hoop = anker zinnebeeld van huwelijk = ring zinnebeeld van lafheid = haas zinnebeeld van liefde = hart, roos zinnebeeld van macht = arend zinnebeeld van marine = anker zinnebeeld van moed = leeuw zinnebeeld van onbedorvenheid - roos zinnebeeld van onschuld = lam, lelie,maagd, wit zinnebeeld van onsterfelijkheid - amarant zinnebeeld van overvloed = hoorn zinnebeeld van overwinning = palm zinnebeeld van reinheid = lelie zinnebeeld van roem = (lauwer)krans zinnebeeld van slimheid = vos zinnebeeld van trouw = ceder, ring zinnebeeld van verering = krans zinnebeeld van verleiding = slang zinnebeeld van vluchtigheid = rook zinnebeeld van vrede = duif, (olijf)tak zinnebeeld van waakzaamheid = Argus zinnebeeld van wereldgezag = rijksappel zinnebeeld van wijsheid = uil zinnebeeld van zelfopofferende liefde = pelikaan zinnebeeldig = allegorisch, emblematisch, figuurlijk, symbolisch zinnebeeldig plaatje = emblema zinnebeeldig verhaal = gelijkenis, parabel zinnebeeldige voorstelling = allegorie, emblema zinnelijk = erotisch, geil, sensueel, welig, wellustig, wulps zinnelijk mens = sensualist, sybariet, wellusteling zinnelijke liefde = erotiek, sensualiteit, weelderigheid, wulpsheid zinnelijkheid = sensualiteit, weelderigheid,wulpsheid zinneloos = dol, dwaas, gek, ontzind, onzinnig zinnen - aanstaan zinnen op - bedenken, overwegen, spinzen zinnepop – emblema zinnig - verstandig zinrijk - geestig, pregnant, snedig, vernuftig zinrijk gezegde = aforisme, gnome, spreuk zinsbedrog - hallucinatie zinsbegoocheling = hallucinatie, illusie, visioen zinsbouw = constructie zinsdeel - bepaalde, bepaling, bijwoord, gezegde, onderwerp, voorwerp zinsnede - claus(ule), passage, passus zinsnijding - caesuur zinsontsporing = anakoloet zinspelen – doelen, insinueren zinspelen op - duiden zinspeling = allusie, toespeling zinspreuk = aforisme, devies, kernspreuk, leus, leuze, motto, sententie zinsnede = passus zinspreukig - aforistisch zinsvervoering = extase zinswending - formulering zinswijding - cesuur zintuig = gehoor, gezicht, oog, oor, reuk, smaak, tast zintuig (orgaan).- gehemelte, huid, neus, oog, oor, tong zintuiglijk = sensorisch, sensitief zirkonium - zr, zirkoon zirkoniumoxyde - zirkoonaarde zirkoniumvariëteit - alviet zit aan de mast - ra zit aan de vishaak - aas, weerhaak zitbad = bad, bidet, lavet zitbankje - schabel zitgelegenheid in theater = loge zit in beenderen - merg zit om rijstkorrel – pel zitje bij een cafe – terras zitkamer - woonvertrek zitkussen = poef zitplaats = bank, canapé, club, crapaud, divan, fauteuil, kruk, leunstoel, ottomane, poef, schomme(lstoel), sofa, stoel, zadel, zetel, zit, zitting zitplaats (Latijn) – sedes zitplaats aan de bar - kruk zitstok voor kippen = roest zitten - stoelen, zetelen zittenblijver = doubleur zittend - sedentair zitting = seance, sessie, vergadering zitting voor ruiter – zadel zitting voot twe personen - duo zitvlak = achterste, derrière, kont zo – aanstonds, aldus, als, alzo, dadelijk, dermate, dus, eender, ergo, indien, meteen, mits, sic, straks, wanneer, zoals zoal - o.m. zo aldus - maal zo God het wil = Deo Volente, D.V. zo God wil = D.V. zo goed als = bekant, bijna, nagenoeg zo goed als nieuw = z.g.a.n. zo niet = anders zo staat het er = sic zo zij het = amen zoals = evenals, gelijk, hoezeer, (lat.) ut zoals aan ommezijde = u.r. zoals beneden = u.i. zoals blijkt uit = blijkens zoals boven = u.s. zoals de akten getuigen = t.a. zoals de natuur ingeeft = naïef zoals de volksmond een eerste etage pleegt te noemen - éénhoog zoals het hoort = correct,net, netjes zoals in de hel = hels zoals in de hemel = hemels zodanig = alzo, dergelijk, dermate, derwijze, dusdanig, zo, zozeer, zulks zode = plag, pol zoden steken - plaggen zode van veenachtige heigrond - schadde zodenijzersteen - ijzeroer zodiak = dierenriem zodoende – aldus, alzo, dies zo een - dergelijk, zodanig, zulks zoek – bijster, ervandoor, foetsie, kwijt, verdwaald, verdwenen, verloren, weg zoekbrengen - verdoen zoeken – kijken, neuzen, rommelen, snuffelen, speuren zoekend nagaan – speuren zoeker – speurder, taste zoek geraakt - verloren zoeklicht = schijnwerper zoekmaken – kwijtraken, verliezen, wegmaken zoek of weg - kwijt zoek op het woord = a.v., I.v. zoekt kennismaking met = z.k.m. zoel = broeierig, lauw, loom, waterkom, zacht, zwoel zoele zuidenwind - zefi(e)r zoeloe – kaffer zoel of halfwarm - lauw Zoeloevorst, beroemd - Tsjaka zoemen = bellen,gonzen, ruisen, trillen zoemer – bel, buzzer zoen = kus, pakkerd, verzoening zoenen - kussen zoet – aangenaam, aardig, braaf, deugdzaam, dolce, gedwee, gehoorzaam, lief(lijk), vleiend, volgzaam, vriendelijk, zacht zoet = (muz.) dolce zoet broodbeleg – hagelslag, muisjes zoet en zuur tegelijk = zoetzuur zoet product = honing, jam, kandij, noga, stroop, suiker zoete appel - ribbeling zoete drank = limonade, mede, mee, slemp, ranja zoete etenswaar – suiker zoetekauw - snoeper zoetelaar – marketentster zoete lekkernij = bonbon, chocolade, drop, fondant, hagelslag, honing, jam, kandij, lolly, marsepein, noga, nougat, pepermunt, stroop, toffee, snoep, ulevel, vanille zoete Spaanse wijn = malaga zoetelief - beminde, schat zoetelijk - kinderachtig, slap, vriendelijk, wee zoeten - polijsten, schaven zoet en leuk - lief zoete vloeistof = stroop zoeterd - braverik zoete Spaanse wijn – Malaga zoete stof - suiker zoete toespijs - entremet zoete vloeistof - limonade(siroop), stroop, honing, jam, kandij, melis, noga, nougat, snoeperi,j stroop, suiker zoete wijn - mistella zoetigheid - aangenaamheid, bevalligheid, jam, kandij, liefelijkheid, melis, noga, suiker zoetigheid op brood – stroop zoetigheid van bijen - honing zoetjes – bedaard, gestaag, langzaam, rustig, stilletjes, zachtjes zoet maken - suikeren zoetmakend middel – sacharine, suiker zoetsappig = halfzacht, honing, jam, kandij, kwezelig, laf, melis, noga, stroop, suiker, temerig, zalvend, zouteloos zoetsappig praten – femelen zoetsappige zeurkous - femel zoetsprakig - vleiend zoetsteen - oliesteen zoetstof – sacharine, sucrose zoetvijlen - polijsten zoetwaterbiologie = limnologie zoetwaterdolfijn – boto zoetwaterkalksteen - alm zoetwatermossel = driehoeksmossel, eendenmossel, parelmossel, unionida, vijvermossel, schildersmossel, zwanenmossel zoetwaterpoliep = hydra zoetwatervis – aal, alver, baars, barbeel, beekforel, beensnoek, blei, biel, blankvoorn, bliek, brasem, forel, grondel, karper, kroeskarper, kwabaal, kwastensnoek, meerval, modderkruiper, moddersnoek, paraya, pos, rietvoorn, rivierdonderpad, riviergrondel, rivierprik, ruisvoorn, sneep, snoek, snoekbaars, steenkarper, stekelbaars, steur, vlindervis,voorn, winde, zalm, zeelt zoetzure groente – atjar zoetzuur - rins zoeven = gonzen,razen, ruisen, suizen zoéven = daarnet, juist, net, pas, straks, temee, zojuist, zonet, zopas, zostraks zog - biest, kielwater, moedermelk, spoor zogeheten – zogenaamd zogen – voeden, zuigen zogenaamd = beweerd, quasi, zgn. zogenaamd Spaans riet – rotan zogende vrouw – men, voedster zogestemd - gemoed zogklamp = roerklamp zogklierontsteking - mastitis zogoed – vrijwel zo goed als – bekant, bijkans, bijna, nagenoeg,vrijwel zoiets - dergelijk Zoïlus - kritikaster, vitter zojuist – krek, net pas, zoeven, zonet, zopas, zostraks zolder –berging, bovenvloer, dakkamer, plankier, vliering zolderen - plafonneren zoldering = beun, plafond zolderkamer - arkeneel zolderkamertje = mansarde zolderlicht – dakkapel, koekoek zolderschuit – aak, bak, praam zoldertje van losse planken boven een veestal – hilde, hilt zomaar – klakkeloos, lukraak, pardoes zomede – evenals zomen – omgorden zomer - bloeitijd zomerbier - lager(bier) zomerbloem - madeliefje zomercypres - bezemvlas zomerdistel - centauri zomerdrank - kwast, ranja zomerhuisje - prieel zomerhuisje van herders in de Alpen - Sennhut zomerjas = demi zomermaand - augustus, juni, juli zomerpeer - jut zomerpeil = z. p. zomerschoen = opank, sandaal zomerse lekkernij – ijs zomersport – zeilen, zwemmen zomerstippen - sproeten zomertaling - stareend zomerverblijf = buiten(huis), camping, caravan, lusthuis, pension, tent, landhuis zomervogel = fitis, tjiftjaf, tortel zomerziekte - bort zomerzonnestand – solstitium zo meteen – aanstonds, straks, temee, terstond, weldra zomin - evenmin zomp - drasland, moeras zompig – drassig, moerassig zon als middelpunt – herliocentrisch zo’n beetje - zowat zon betreffende (de) = solair zon, warmtestuwing door de – hyperthermie zondaar – schuldige zondag - rustdag zondag in de vasten = laetare zondag na de advent = Kerstmis zondag na de vasten = Pasen zondag na feestdag = octaaf zondag voor palmzondag = passie-zondag zonde = fout, helaas, jammer, kwaad, misslag, spijtig zonden vergeven = absolveren zonder – geen, sans, verstoken zonder (Fr.) - sans zonder (Lat.) – sine zonder aandacht – nonchalant zonder aarzelen – blindelings zonder aarzeling – resoluut zonder adem – ademloos zonder aflaten – voortzurend zonder af te slaan – rechtdoor, rechttoe, rechtuit zonder afwijkingen – normaal, precies, regelmatig, wetmatig zonder afwisseling = eentonig, effen, egaal, gelijk, glad, monomaan, monotoom zonder animo = lusteloos zonder arbeid - werkeloos zonder bedenken – klakkeloos, pardoes, spontaan zonder begeleiding = a capella zonder belangstelling = apathisch, gelaten, onverschillig zonder belasting - taksvrij zonder benul – onbenullig zonder beschadiging - gaaf zonder betekenis = hol, leeg, voos, waardeloos, zinloos zonder bevestiging = los, vrij zonder beweging = onbeweeglijk, pal, roerloos, stil, stokstijf zonder blikken of blozen = brutaal, impertinent, onbeschaamd zonder blos - bleek zonder bochten = recht zonder doel – doelloos zonder dralen - terstond zonder een spoor van leven (geologie) = azoïsch zonder eer = eerloos, roemloos zonder eind – eindeloos, oneindig zonder eindrijm – rijmloos zonder enig geluid - muisstil zonder enig teken van leven = levenloos zonder enige norm = regelloos, normloos zonder ervaring - onervaren zonder fouten – best, correct, feilloos, prima, zuiver zonder galm = dof, mat zondergebid – tandarm, tandeloos zonder gebreken – onberispelijk, volmaakt zonder geest – eenvoudig, dof, geesteloos zonder geld = arm,blut, onbemiddeld, plaatzak, rut zonder geluld – rustig, stil, stom zonder geslacht = geslachtloos zonder gevaar – gerust, safe, veilig zonder gevoel - gevoelloos zonder gezelschap = alleen, eenzaam, enzelvig, solitair, stil, verlaten zonder gist rijzend = zelfrijzend zonder glans = dof, mat zonder goede naam – eerloos zonder grenzen – eindeloos, grenzeloos, onbeperkt zonder grond = gratuit, ongefundeerd, ongegrond zonder haar = kaal zonder haast = kalm, rustig zonder haperen = snel, vlot, vlug zonder hartelijkheid - koel, koud zonder heftigheid – dierbaar, gevoelig zonder hinder - ongemoeid zonder hoop op genezing = infaust zonder hulp = alleen, verlaten zonder humor - humorloos zonder inhoud = hol, ledig, leeg, onbenullig, zinledig zonder jaar = a.j., s. a. zonder kennis – dom, stom, onnozel, talentloos zonder klank - toonloos zonder kleren = bloot, naakt, ongekleed, poedelnaakt zonder kleur = blank, bleek, kleurloos zonder korting - bruto zonder kosten = gratis, kosteloos zonder kracht = krachteloos, lam, nietig, slap, voos, zwak zonder land - staatloos zonder leed = blij, gelukkig, zalig zonder letsel – gezond, ongedeerd zonder leven - dood zonder lichaamsgebreken - volmaakt, welgeschapen zonder licht - donker, duister zonder liefde – koud, liefdeloos zonder mankern – steevast zonder matiging - ongeremd zonder mededogen = cru, hard, wreed zonder medelijden - cru, hard, kil, koel, koud, onbarmhartig, wreed zonder meer – beslistdirect, enkel, finaal,meteen, onvoorwaardelijk, stellig, voetstoots, zeker, zomaar zonder moed - vormloos zonder moed = laf zonder moeite = gemakkelijk, makkelijk, moeiteloos, probleemloos, vlot zonder moraal – amoreel zonder naad - naadloos zonder naam - anoniem, naamloos zonder nadenken – automatisch, klakkeloos zonder nadruk = toonloos zonder noodzaak = nodeloos, vanzelf, zomaar zonder omhaal – kostaf, kortweg zonder omwegen – direct, rechtstreeks, regelrecht, ronduit, subiet zonder onderbreking – constant, continu, gaand, doonon-stop, steeds zonder ondertekening = anoniem zonder ophouden = aldoor, alsmaar, continu, constant, eindeloos, steeds, voortdurend zonder opsmuk = eenvoudig, gewoon, simpel zonder ondervinding = onervaren zonder overleg - tactloos zonder pit = flauw, futloos, laf, slap, voos, waterig zonder protest - lijdelijk zonder regel – regelloos, wetteloos zonder respect – brutaal, onbeschoft zonder resultaat – ijdel, tevergeefs, vruchteloos zonder roem – roemloos zonder rust – rusteloos zonder sap – droog, saploos zonder schroom - vrijuit zonder schouderbanden = strapless zonder schuld = schuldeloos, onschuldig zonder slaap – slapeloos zonder smaak – smakeloos zonder smart – smarteloos zonder spoor - spoorloos zonder te aarzelen = meteen, direct, kordaat, ogenblikkelijk zonder tehuis – ontheemd zonder testament gestorven - ab intestato, intestaat zonder titelvermelding = S.t. zonder toekomst – hopeloos zonder toezicht – onbewaakt zonder troebeling - sereen zonder troef = s. a., sans atout zonder tussenpozen – aaneen, aanhoudend, achtereen, onafgebroken zonder tussenruimte = aaneen, compact zonder uitstel – dadelijk, direct, meteen, onmiddelijk, onverwijld zonder uitwerking = ineffectief zonder uitzondering = algemeen, alle, allemaal, allen, alles, elk, elke, elkeen, ieder, iedere, iedereen zonder vast verblijf – ambulant, nomadisch, rondtrekkend, zwervend zonder veerkracht = lam, slap zonder verdediging – weerloos zonder veren – pluimloos zonder verheffing – plat zonder verschil - gelijk zonder verstand = dom, ondoordacht, redeloos zonder verzet = lijdelijk zonder vlam branden – gloeien, smeulen zonder vocht - droog zonder voorbedachtheid – onwillens zonder voorbehoud – gladweg, openhartig zonder voorbereiding = onvoorbereid zonder vooroordeel = objectief zonder vorm = amorf, inform, ongevormd, vormloos zonder vormgeving - stijlloos zonder vrees – dapper, gerust, obversaagd, parmantig, zelfbewust, zelfverzekerd zonder waarde - nietig zonder weerstand = slap, zwak zondr werk – baanloos, werk(e)loos zonder werklust – lui zonder wil – willoos zonder wind – bladstil, windstil zonder winst of verlies = gelijk, kiet, (quitte), remise zonder woorden = (stil)zwijgend zonder zedelijke overweging = onzedelijk zondr zonden - heilig. zonder zorg = slordig, nonchalant, zorgeloos zonder zorg gemaakt - slordig zonder zuurstof - anaëroob zonderbaar = zonderling zonderling = abnormaal, barok, bizar, eigenaardig, exentriek, gek, grillig, grotesk, individu, ongewoon, raar, snuiter, vreemd zonderling gebaar – grimas, zonderlingheid - rariteit zonderling idee = gril zonderling in stijl = barok, grillig, grotesk zonderling mens = druif, kwant, kwibus, rare, snuiter zonderlinge = kwant, rare zonderlinge belevenis - avontuur, gebeurtenis, lotgeval zonderlinge gebeurlenis = avontuur, belevenis, lotgeval zondig = boos, feilbaar, goddeloos, kwaad, snood, verdorven zondige daad = misdaad, onrecht zondigen - misdoen zondvloed - dilivium zone = aardgordel, gebied, kring, luchtstreek, sector, streek, terrein, territorium zonen, verdeling in - zoning zon met hemellichamen – zonnestelsel zonet – juist, pas, zoeven, zojuist, zopas zonit - anders zonnebad – solarium zonnebaden – zonnen zonnebank – bruinbank, zonnekanon zonneblinde = jaloezie, luik, markies, persienne, store, zonnescherm zonneblind voor ramen - luik zonnebloem - heliant(hus), helioroop zonnecirkel - zodiak zonnedampkring - chromosfeer zonnedauw - drosera zonnedauwachtigen - droseraceeën zonnedieren - heliozoa zonnegas - helium zonnegod Egyptische - Ra, Re, Osiris zonnegod Grieks - Apollo, Helios, zonnegod Perzisch - Mit(h)ra zonnegordijn – jaloezie, kree, store zonnekanon – solarium, zonnebank zonnekant - teneriffewerk zonne keer op 21 Juni en 22 dec.- solstitium zonnekeerpunten = tronen zonnekever - goudhaantje zonnekijker = helioscoop zonneklaar = duidelijk, evident, flagrant, glas(helder), vanzelfsprekend zonneklaar in het oog springend - evident zonnekring - zodiak zonnekruidachtigen - cistaceeën zonnekijker – helioscoop zonneparaplu - parasol zonnescherm = markies, jaloezie, pajoeng, parasol, persiene zonnescherm van bamboelatjes - kree zonneschijn - isolatie zonnesteek - insolatio zonnestelsel, deel van het - komeet, maan, meteoor, planeet, planetoïde, zon zonnestilstand = solstitium, trope zonnestofje – ion zonnevlekje op de huid - sproeten zonne vrees = heliofobie zonneweg = ecliptica zonnewende = solstitium zonnewendebloem = heliotroop zonnewijzer - gnomon(ica) zonnig – opgewekt, plezierig, prettig, vrolijk zo nodig - desnoods zonsverduistering = eclips, zoneclips, zoneclips zo nu en dan – soms, temet zonwering – jaloezie, store zoogdier – 2 ai, os 3 aap, aai, big, bok, das, dog, elk, hit, kat, keu, koe, lam, lar, los, mol, ooi, ram, rat, ree, reu, rob, sik, var, vos, yak 4 anoa, apin, barg, beer, bles, bonk, brak, does, dril, egel, ever, ezel, frèt, garm, gaur, geit, gems, gnoe, haas, hert, hond, kalf, knol, lama, lori, lynx, maki, mink, mara, mops, muis, orka, pink, poes, pony, ruin, rund, sapi, taks, teef, titi, welp, wolf, yack, zeug, zwijn 5 badak, berin, bever, bisam, bizon, blaar, boxer, cavia, dingo, eland, gazel, genet, giraf, grind, hamel, hinde, hyena, hoorn, hyena, indri, kater, kemel, koala, konijn, leeuw, loeri, nerts, okapi, oeros, otter, paard, panda, poema, rekel, skunk, stier, tapir, tijger, vaars, wezel, ijsvos, zeboe, zebra 6 agoeti, barber, boskat, buffel, buldog, bultos, colli, coyote, desman, dolfijn, ezelin, fennek, galago, gibbon, hengst, herder, hunter, ijsbeer, jaguar, kalong, kameel, kidang, koedoe, koesoe, leplam, marmot, makaak, marmot, marter, merrie, narwal, ocelot, onager, ooraap, oorrob, panter, pekari, poedel, potlam, potvis, reebok, rolaap, schaap, serval, setter, tarpan, teckel, tenrek, uilaap, varken, veulen, vinvis, vosaap, walrus, walvis,wapiti, wisent, wolaap, wombat, zeekoe, zeerob 7 aasbeer, arabier, banteng, batjing, banteng, baribal, baviaan, beloega, bergrat, blesbok, bobtail, broncho, brulaap, bultrug, bunzing, butskop, caracal, damhert, dashond, faunaap, gazelle, gemsbok, giraffe, gorilla, griffon, grizly, guanaco, hamster, hermelijn, huiskat, jakhals, kambing, kantjil, karbouw, kariboe, katbeer, katfret, klipdas, koekang, kuifaap, lamprei, langoor, leeuwin, lemming, luiaard, mammoet, màndril, meerkat, mensaap, moeflon, moesang, muntjak, mustang, neusaap, olifant, opossum, pincher, pinegel, pointer, poolkat, poolvos, reegeit, rendier, rietbok, roodvos, spaniel, stermol, terrier, vaarkoe, vampier, veldrat, wasbeer, woelrat, zakmuis, zandmol, zeebeer, zehond, zeekalf, zeerund 8 aardmuis, aardwolf, antilope, baardaap, babakoto, beermaki, beverrat, bisamrat, bladneus, blauwvos, brandvos, brilbeer, bruinvis, bultrund, cachelot, chowchow, civetkat, doejoeng, dwergkat, edelhert, eekhoorn, everzwijn, faraorat, haaregel, hakkenei, hazewind, hermelijn, hertzwijn, hondsaap, keeshond, klauwaap, klipgeit, koeskoes, kroonaap, kruisvos, labrador, lamantijn, landbeer, lierneus, luipaard, mangoest, moehaas, muildier, muilezel, muskusos, neusbeer, nijlpaard, poolbeer, poolhaas, rammelaar, schimmel, slankaap, spalling, spiesbok, spitsrat, steenbok, stinkdas, stompaap, tijgerkat, veldmuis, visotter, voedster, voskonijn, waakhond, waterbok, waterrat, windhond, woelmuis, zadelrob, zandhaas, zeeleeuw 9 akkermuis, alpengeit, alpenhaas, angorakat, baardzwijn, babiroesa, bamboerat, binturon, bloedhond, bobbejaan, boomtijger, bosduivel, bosvarken, buideldas, buidelmol, buidelrat, deerhund, dekhengst, dodekopje, duikerbok, dwerghert, dwergmuis, franjeaap, gaffelbok, gladakker, greyhound, grindewal, haaskonijn, hazelmuis, hokkeling, honingdas, jachthond, javaanaap, kangoeroe, koffierat, kraagbeer, lepelhond, marterkat, maskeraap, moerkonijn, muilpaard, muskusrat, navelzwijn, neushoorn, pinkstier, pinkvaars, rammelaar, rinoceros, sabeldier, schubdier, snuitbeer, speurhond, spieshert, spitshond, springaap, springbok, steenezel, steengeit, stekelrat, stinkmuis, telganger, tijgerhond, trekpaard, vleermuis, waterhert, waterzwijn, zijdeaapje, zilvervos, zwaardvis 10 aardvarken, angorageit, beermarter, bergschaap, bezoargeit, boommarter, boomslaper, borstelrat, buidelbeer, buidelhaas, buidelmuis, buidelwolf, bullebijter, chimpansee, chinchilla, dromedaris, duivelsaap, dwergpaard, edelmarter, eskimohond, foxterrier, gemsbuffel, gordeldier, gordelmuis, huismarter, ijzervarken, klapperaap, klapperrat, langarmaap, lippenbeer, mierenegel, miereneter, monniksrob, muskusdier, muskuszwijn, nachtaapje, noordkaper, palmroller, slingeraap, smousbaard, sneeuwhaas, spookaapje, springhaas, springmuis, stekelmuis, strandwolf, tuinslaper, vingerdier, wapitehert, wildebeest, zeeolifant 11 badwalvis, borstelegel, bosantilope, dwergbuffel, eenhoornvis, hartenbeest, herdershond, kamponghond,kuifbaviaan, lakenvelder, laponderaap, maanblaffer, manenschaap, nevelpanter, pantserdier, prairiewolf, rattenbever, rivierpaard, speenvarken, steenmarter, wrattenzwijn, zevenslaper, zilveraapje 12 aardeekhoorn, aardmannetje, boomeekhoorn, bosspitsmuis, breedneusaap, buidelmarter, franjestaart, girafgazelle, hazewindhond, hoefijzerneus, kafferbuffel, kameelpardel, kameelschaap, kangoeroerat, klipspringer, koningstijger, lierantilope, schildvarken, sjabraktapir, snaveldolfijn, sneeuwpanter, stekelvarken, witbaardgnoe, witsnuitbeer, zwaardwalvis 13 appelschimmel, bergspitsmuis, dwergantilope, elandantilope, grongeekhoorn, jachtluipaard, merinosschaap, rolstaartbeer, veldspitsmuis, vliehendehond, waterantilope, withandgibbon, witstaartgnoe 14 buffelantilope, buffeleekhoorn, dwergfluithaas, gaffelantilope, halsbandpekari, moerasantilope, pluimstaartaap 15 doodshoofdaapje, dwergchimpansee, persianerschaap, springkangoeroe zoogdier (jong) - big, kalf, lam, veulen, welp zoogdiersoort = aap, halfaap, carnivoor, vleeseter, vinvoetige, walvis, knaagdier, vleermuis, insecteneter, insectivoor, hoefdier, buideldier zoogdier (vrouw) - berin, ezelin, geit, hinde, koe,merrie, teef, voedster, wolvin, zeug zoogster = min, voedster zooi – bende, boel, rommel, troep, chaos, keet, vracht, zootje zool - loopvlak zool van crêpe = spekzool zoolganger – beer zoöloog - dierkundige zoölogische tuin - artis, blijdorp, diergaarde zoom = boord, border, inleg, inslag, kant, plooi, buiten(rand), zijde zoomband - hoornzoom zoom/omgeslagen = rabat zoomtouw – lijk zoon - nakomeling zoon (Arabisch) = ibn zoon (Isr.) = ben zoon (Schots) = mac zoon van aartsvader Jakob – Aser, Benjamin, Dan, Gad, Levi, Jozef, Juda, Naftalie, Ruben, Simeon, Zebulon zoon van Abraham = Ismaël, Izaak zoon van Adam = Abel, Kain, Seth zoon van Aeneas en Creüsa = Ascanius, Lulus zoon van Agamemnon = Orestes zoon van Agenor = Cadmus zoon van Altreus - Menelaus, Agamennon, Plisthenes zoon van Amphitrite - Triton zoon van Amphiaraus en Eriphyle - Alcmaeon zoon van Anchises en Aphrodite - Aeneas zoon van Aphareus = Idas zoon van Apollo en Calliope = Orpheus zoon van Apollo en Creüsa = Ion zoon van Ares en Aphrodite = Eros zoon van Atreus = Agamemnon, Menelaus zoon van Balder - Forsete zoon van Boaz en Ruth = Obed zoon van Bethuel - Laban zoon van Cadmus = Polydorus zoon van Chaos = Erebus zoon van Cronus = Zeus zoon van Darius en Atossa = Xerxes zoon van David = Absalom, Salomo(n) zoon van de czaar – czarewitsj zoon van edelman - jonker zoon van Ezau = Korah zoon van Hector en Andromache - Astyanax zoon van Heymijn van Ardennen - Ritsaert, Writsaert, Reinout, Adelaert zoon van Helios = Faëton zoon van Hermes en Aphrodite - Hermaphroditus zoon van Hippolochus = Glaucus zoon van Hyperion en Theia = Helius, Helios zoon van Izaak = Jakob zoon van Jakob = Ruben, Simeon, Levi, Juda, Isseschar, Zebulon, Dam, Naftalie, Gad, Aser, Jozef, Benjamin zoon van Josia = Jojakim zoon van Jozef = Manasse zoon van Jupiter = Minos zoon van Laërtes en Anticlea - Odysseus, Ulysses zoon van Leda = Pollux, Castor zoon van Mars en Venus = Amor zoon van Nahor = Bethuël zoon van Noach = Sem, Cham, Jafeth, zoon van Oceanus en Tethys - Acheloüs, Inachus zoon van Odin = Balder, Vidar, Hodur, Braga zoon van Odysseus = Telemachus zoon van Peleus = Achilles zoon van Pelops en Hippodamia - Atreus, Thyestes zoon van Picus = Faunus zoon van Poseidon en Amphitrite - Triton zoon van Poseidon en Libye = Agenor zoon van Priamus = Hector, Paris, Helenus, Troilus, Cassandra, Polyxena zoon van Rembrandt = Titus zoon van Saturnus = Jupiter zoon van Saul = Jonathan zoon van Seth = Enos zoon van Tantalus = Pelops zoon van Telamon = Ajax zoon van Terah = Abraham zoon van Tereus en Philomela = Itys zoon van Thesus = Hippolytus zoon van Uranus = Cycloop zoon van Venus = Amor zoon van Zebedeus = Johannes, Jakobus zoon van Zeus = Perseus, Ares, Arcas, Hercules, Hermes, Apollo, Dionysus, Dardanus, Tantalus, Artemis, Hephaestus, Amphion, Zethus, Perseus, Castor, Pollux, Athene zoon van zonnegod = Phaëton zooi = rotzooi, bende, keet, rommel, troep zoötechniek – veeteelt zootje – bende, chaos, daareven, jamboel, (rommel)tje, troep zopas – net, temee, zojuist, zonet zorg – aandacht, attentie, bekommernis, bemoeienis, druk, kommer, moeite, verdriet zorgbarend – alarmerend zorgdijk - inlaagdijk zorg voor het dagelijks brood - broodzorg zorgelijk = précair, tobberig, toegewijd, zorgvuldig, zorgwekkend zorgelijke omstandigheid = nood zorgeloos - achteloos, luchthartig, nalatig, onbekommerd, onbezorgd zorgeloosheid – nalatigheid, nonchalance zorgeloos wandelen = flaneren zorgen – sores, toezien, waken zorgen hebben – tobben zorgen voor - verzorgen zorggras - meelraai, witbol zorgvuldig – aandachtig, accuraat, attent, ernstig, nauwkeurig, net, oplettend, precies, secuur, soigneus, stipt, voorzichtig, waakzaam, zorgzaam zorgvuldig opstapelen – tassen, zetten zorgwekkend = benard, kritiek, precair, verontrustend, zorgelijk zorgzaam – zorgvuldig zostraks – daarnet, zoeven, zojuist zot = absurd, clown, dol, dom, dwaas, gek, idioot, inept, kwast, kwibus, lijperd, (mal)loot, nar, ongerijmd, pias, raar zo te zien – blijkbaar, kennelijk zotheid – aperij, dwaasheid, gekheid, ineptie, joke, malligheid, sottise, zotteklap, zotternij zot of onnozel - idioot zotskap – marot, narrenkap, narrenstok zotskolf – marot, narrnstaf zotte behandeling – aperij zotte inval – fril, kuur zotteklap = gedaas, larie, mallepraat, nonsens, wartaal zotteklap uitslaan = dazen zotternij = dwaasheid, gekheid, grol, malligheid, nonsens, sottise, zotte klap zotte vertoning - farce zout = brak, brem, hartig, pekel, zilt zout uit salpeter = nitraat zout van citroenzuur - citraat zoet van joodwaterstof - jodide zout van joodzuur - jodaat zout van koolzuur - carbonaat zout van onderchlorig zuur - hypochloriet zout van onderfosforig zuur - hypofosfaat zout van salpeterig zuur - nitriet zout van salpeterzuur - nitraat zout van tantaalzuur - tantalaat zout van waterstofsulfide - sulfide zout van zwavelig zuur - sulfiet, sulfraat zout water = pekel zoutwoestijn - Kavir zout woestijnmeer = playa zoutachtig = brak, brem, salinisch, zilt zoutachtig veen - derrie zoutbereiden - zieden zouteloos = flauw, laf, weeps, zoetsappig zouteloos gezegde = flauwiteit zouteloze geestigheid = turlipinade zouten = inmaken, pekelen zouten = anhydriet, bischofiet, carnalliet, gips, haliet, kalizout, karniet, kieseriet, steenzout zoutevis = labberdaan zout en zoet water vermengd - brak zoutgehalte = saliniteit zoutgras - scheuchzeria, triclochin zoutig – brak, hartig, zilt zoutig vocht – pekel zout maken – pekelen zoutmeer - etang zoutmeer aan de Franse zuidkust - Berre zoutmeer in Amerika - Salt Lake zoutmeer in Oost-Afrika = Asal zoutmelde - schorrenkruid zoutmeter = halometer, salinometer zoutmeting – halometrie zoutmijn - saline zoutmoeras - ran zoutmoeras in Armenië - sjot zoutmijn = saline zoutplant - halofyt zoutschuim – glasgal zoutsoort – sulfaat zoutsteen – liksteen zout strooien – pekelen zout van fosforzuur - fosfaat zoutvormer - halogeen zoutvorming – salificatie zout water – brijn, pekel zoutwatervissen = ansjovis, dikkopje, egelvis, elft, geep, haring, harnasmannetje, kabeljauw, koffervis, koningsvis, loodsmannetje, makreel, meun, pelikaanaal, puitaal, pijlstaart, sardien, schelvis, schorpioenvis, snotolf, spiering, sprot, stekelrog, sterrenkijker, steur, tonijn, wiervis, wijting, zaagvis, zalm, zeedonderpad, zeeduivel, zeepaardje, zeepaling, zeewolf, zonnevis, zuigvis, zwaardvis zoutziederij = saline zoutzure ammoniak = salmiak zoutzuur bevattend = muriatisch zoveel als men verlangt = bekomst zoveel land als een maaier op een dag kan maaien = mad zoveel gij wilt (op recepten) = q.v. (quantum vis) zoveel men belieft = q.l. (quantum libet) , zowaar = inderdaad, wezenlijk, waarachtig , waarlijk, warempel, zelfs zowat = bijkans, bijna, omtrent, ongeveer, plusminus, vrijwel zowel – als, bovendien, daaebij, eveneens, evenzeer, ook, tevens, zowel dames- als herenkleding - rok, broek zo wordt een koning aangespeoken - zire zozeer = aldus, alzo, derwijze, zodanig zo zij het = amen zozo = lala, matigjes, minnetjes, nogal, redelijk, tamelijk zucht – adem, begeerte, graagte, tocht, trek, verlangen, windje, zin zuchten – hijgen, klagen, steunen, smachten zuchten en steunen - dtenen zuchtgezwel = oedeem zuchtje – vleugje zucht tot vernielen - vandalis me zucht tot vernielen - vandalisme Zuidafrika, parlementszetel in - Kaapstad Zuid-Afrikaan = Afrikaander, bantoe, Hottentot, kaffer, zoeloe Zuid-Afrikaans bantoedorp = lokasie, kraal Zuid-Afrikaans dorp - kraal, lokatie Zuid-Afrikaans gerecht = biedie Zuid-Afrikaans legerkamp = lager Zuid-Afrikaans mengras - Grikwa, Grigus Zuid-Afrikaans negergebied = Bantoestan Zuid-Afrikaanse hoofdstad - Pretoria Zuid-Afrikaanse mais - miele Zuid-Afrikaanse munt - pond, rand Zuid-Afrikaanse Nobelprijswinnaar - Luthuli Zuid-Afrikaanse provincie = Natal, Transvaal Zuid-Afrikaanse staat = Kaap, Natal, Transvaal, 0ranjevrijstaat Zuid-Afrikaanse stad - Benoni, Durban, Welkom, Springs Zuid-Afrikaanse verhuizing = trek Zuid-Amerika, vroegere bewoner van - chimu Zuid-Amerikaans gebergte - 5 Andes 6 Sajama 7 Lllanpu, Cayambé 8 Cotopaxi, Lllimani, Itatiia 9 Aconcagua, Huascaran, Tupungato 10 Chimborazo Zuid-Amerikaans goudstuk - condor Zuid-Amerikaans knaagdier - agoeti Zuid-Amerikaans land = Peru, Chili, Argentinië Zuid-Amerikaans meer = Titicaca Zuid-Amerikaans oerwoud = selva Zuid-Amerikaans schaap – paco Zuid-Amerikaanse bergketen - Andes Zuid-Amerikaanse boerderij - estancia Zuid-Amerikaanse boomloze vlakte – pampa Zuid-Amerikaanse cowboy - gaucho Zuid-Amerikaanse dans – bossanova, mambo, rumba, samba, tango Zuid-Amerikaanse drank - mate Zuid-Amerikaanse graftoren - chulpa Zuid-Amerikaanse grasvlakte = campo, llano, pampa, savanne Zuid-Amerikaanse haven = Rio Zuid-Amerikaanse hoogvlakte - puna Zuid-Amerikaanse indianenstam - Doquis Zuid-Amerikaanse jenever - aguardiente Zuid-Amerikaanse koekoek - ani Zuid-Amerikaanse lama - guanako Zuid-Amerikaanse lasso = bola Zuid-Amerikaanse loopvogel - nandoe Zuid-Amerikaanse mantel = poncho Zuid-Amerikaanse munt - peso Zuid-Amerikaanse negerstam - Aloekoe, Bonni Zuid-Amerikaanse panter - jaguar Zuid-Amerikaanse papegaai = ara Zuid-Amerikaanse pasmunt - centavo, peso Zuid-Amerikaanse rivier - Amazone, Colorado, Orinoco, Panama, Salado Zuid-Amerikaanse staat - 4 Peru 5 Chili 6 Guyana 7 Bolivia, Ecuador, Uruguay 8 Brazilië, Colombia, Paraguay, Suriname 9 Venezuela 10 Argentinië Zuid-Amerikaanse struis = nandoe Zuid-Amerikaanse thee = maté Zuid-Amerikaanse vleermuis - vampier Zuid-Amerikaanse vogel - anioema Zuid-Amerikaanse vrijheidsstrijder - Bolivar Zuid-Amerikaanse wesp - apoica Zuid-Europese plant = anijs, mimosa Zuidholland, deel van - Alblasserwaard, Delftland, Hoeree, Krimpenerwaard, Overflakkee, Putten, Rozenburg, Rijnland, SchielandVoorne, Westland, IJselmonde Zuid-Hollands eiland - Goeree, Hoeksewaard, Overflakkee, Putten, Rozenburg, Tiengemeten, Voorne, IJsselmonde Zuid-Hollandse gemeente = Vianen, Delft Zuid-Hollandse getijstroom = Haringvliet Zuid-Hollandse Vervoersmij = R.T.M. zuidelijk = austraal, meridionaal,tropisch, zuidelijk sterrenbeeld = Norma zuidelijkste bewoner van Zuid-Amerika = Patagoniër zuidelijkste der Ionische eilanden - Zante Zuideraspunt - Zuidpool zuiderbreedte = z. b. zuiderbuur -Belg zuiderkeerkring - Steenbokskeerkring Zuiderkruis - Crux Zuiderzeepolder - Flevoland Zuidland – Australië Zuid-Molukker - Ambonees zuidoosten = z.o. Zuidoosten- of oostenwind (myth.) - Eurus Zuidpool, behorende tot de - antarctisch Zuidpoolgebied = Antarctica , Antarctis Zuidpoolvogel = pinguïn Zuidslavische munt = dinar zuidvrucht – abrikoos, amandel, ananas, banaan, citroen, dadel, grapefruit, krent, olijf, rozijn, sinaas(appel), vijg zuidwesten = z. w. zuidwester - regenhoed Zuidzeeëilanden, bewoners van de - Kanakan zuidzuidoost = z. z. o. zuidzuidwest = z. z. w. zuigbuis = pipet zuigdop = lurk, lut, speen, (Zuid-Ned.) lut zuigeling = baby zuigen = puren, lebberen, lurken, lutten, sabbelen zuiger - plunjer zuigfles, onderdeel van een - speen zuiging = tocht, trek zuiging van lucht - tocht zuiginstallatie = pomp, stof(zuiger) zuigmachine voor stof en verbruikte lucht = exhauster zuigmechanisme = pomp, zuiger zuignap - tul zuigspeen –dot, tulletje, vip zuigtoestel - elevator zuigvis - remora zuigwind = tocht, trek zuigwormen - trematoda zuil = ante, kolom, obelisk, pilaar, pilaster, pijler, standaard, stele zuil beeld = kariatide, schraagbeeld zuilengalerij - colonnade zuilengang = galerij, peristyle, peristilum, peristylium, stoa zuilengang in Griekse stad = Stoa zuilengroef = cannelure zuilenhal - porticus, portiek zuilenloopgang = galerij zuilenrij - colonnade zuilenstoel - stylobaat zuilentype = Corinthisch, Dorisch, Ionisch zuilenzaal - stoa zuilheilige = styliet zuilversiering - volute zuilvoet = sokkel, pedestal, piëdestal, postament zuimen - dralen, talmen zuinig – economisch, karig, pinnig, profijtig, schriel, spaarzaam, voordelig, weinig zuinigheid = beleid, economie, krenterigheid, spaarzaamheid, parcimonie zuinig sparen – potten zuinig zijn - pinken zuipen = drinken, pimpelen, slempen, slurpen, zwelgen zuiper = drinkebroer, drinker, dronkaard, pooier, slampamper, zuiplap, zuipschuit zuivelbereiding – karnen zuivelhandelaar - kaasboer zuivelproduct = boet, boter, hangop, kaas, karnemelk, kwark, melk, nagelkaas, ondermelk, room, roomkaas, slagroom, yoghurt zuivelwerktuig = karn(ton) zuiver – alleen, blank, braaf, correct, duidelijk, feilloos, gedegen, gelouterd, helder, klaar, kuis, louter, maag, delijk, naief, netto, onbesmet, onbevlekt, ongeschonden, onvermengd, oprecht, proper, puntgaafpuur, rein, schoon, sereen, zindelijk zuiveraar – filter zuiver en echt – puur zuiver en ongeschonden – gaaf zuiver en schoon - rein zuiver (van winst) = limpido zuiver gehalte = edel, louter zuiver gevoel voor gedrag = takt zuiver gevoel voor het schone - smaak zuiver gevoel voor verhoudingen - tact zuiver gewicht – netto zuiverheid - juistheid zuiver kwarts = kristal zuiver loon = schoon zuiver ronde lijn = cirkel zuiver (van winst) – limpido zuivere koolstof - grafiet zuivere kweek = reincultuur zuivere petroleum - kerosine zuiveren – filteren, kuisen, louteren, purgeren, raffineren, reinigen, schonen, schoonaken, verbeteren, wannen, wassen, wieden, zeven, ziften zuiveren van ruwe grondstoffen - raffineren zuiveren van water - filtreren zuiveren van onden - reinigen zuivering = loutering, opruiming, ordening, purge(ring), reiniging, schoonmaak zuivering door verdamping en condensatie - destillatie, distillatie zuiveringsartikel = soda, vim, zeep zuiveringsmaand - februari zuiveringszout = natriumbicarbonaat zulk – dergelijk, dusdanig, zodanig zullen – mogen, moeten zult = hoofdkaas, hoofdvlees zulten - inleggen zure appel – aagt, streping zure bom - augurk zure kers - amarel, griotte, morel zure klaver - zurkel zure vloeistof = azijn, edik, eek zure vrucht - citroen zure vrucht (Ind.) – blinding zure zult - hoofdkaas zurig = rins, rijns, wrang, zerp zurig melkgerecht = hangop, yoghurt zurige melk = karnemelk zuring – rumex, surkel zuringboom - berberisstruik zuringklaver - zurkel zuringzuur = oxaalzuur zuringzuur zout – oxalaat zus - meisje zuster = diakones, non, soeur, verpleegster, zr zuster en eega van Jupiter - Juno zusterhuwelijk – sororaat zuster - verpleegster zusterling - neef, nicht zuster van Aäron - Mirjam zuster van Apollo = Artemis zuster van Ares = Eris, Hebe zuster van Caesar - Atia zuster van Caspers = Lida zuster van Dido - Anna zuster van Elektra = Iphigineia, Orestes zuster van Erebos = Nux zuster van Kadmos - Europa zuster van Mozes = Mirjam zuster van Osiris - Isis zuster van Pelops = Niobe zuster van Phoebus - Hera zuster van Phrixus = Helle zuster van Zeus – Hera zustersdochter – nicht zusterszoon - neef zuur – bedorven, bijtend, eggerig, nurs, scherp, stroef, stuurs, wrang, zerp zuurachtig = rins, wrang zuurachtige melkwijn = kefir zuurbes = berberis, zuurdoorn zuurdeeg = desem zuurdoorn - berberis,zuurbes zuurgraad - aciditeit, p.h. zuurgraadmeter = acidimeter zuurgras - cypergras, zegg zuur melkproduct - hangop zuurmeter - acidimeter, oxymeter zuurpruim = kniesoor zuurstof - o(xygenium) zuurstofgebrek - anox(em)ie zuurstofmodificatie = ozon zuurstofverbinding = koolzuur, oxyde, water zuurtje = snoepje, ulevel zuurvergiftiging – acidose zuur vleesgerecht – zult zuur vocht – azijn, sdik zuurwei - hui zuurzoet = rins, zerpzoet zuur zwavelig zuur - bisulfiet zuur zwavelzuur zout - bisulfaat zwaai - gier, slinger, wending, (zwenk)ing, zwier zwaaien – groeten, schomelen, slingeren, wenken, wuiven, zwabberen, zwieren zwaaiende slag - oorveeg zwaaihaak - zwei zwaaipunt - metacentrum zwaalf - boerenzwaluw zwaan = cygnus, deen, flamingo zwaan, Agrippjnse - Vondel zwaan, Mantuaanse - Vergilius zwaanridder - Lohengrin zwaan, Thebaanse - Pindarus zwaan van Kamerijk - Fénelon zwaan, wilde - deen, hoelzwaan zwaaraarde - baryt(aarde) zwaar = dik, ernstig, gewichtig, gezet, grof, log, lijvig, machtig, plomp, stoer zwaar ademen – hijgen zwaar bepakt - belast zwaar beproefd man = Hiob. Job zwaar beschadigen = ramponeren, teisteren, vernielen, verwoesten zwaar beschonken - lazarus zwaar bevleesd jong rund = dikbil zwaar bier = lambiek zwaar Brussels bier - faro, lambiek zwaar dragen – torsen zwaar deunen – daveren zwaar en fors – groot zwaar Engels bier - porter zwaar en krachtig – stoer zwaar en log – grof, lijvig, lomp zwaar en vet – dik, lijvig, log zwaar gebouwd = gezet, log, plomp, strak zwaar gesnork – geronk zwaar hout - balk zwaar karwei = hijs, moeite, monnikenwerk, sjouw, toer zwaar metaal = kwik, lood zwaar papier – karton zwaar persoon - dikzak zwaar scheepstouw – tros, tui zwaar studeren - blokken zwaar stuk = blok zwaar stuk hout = balk, paal zwaar tillen – torsen zwaar vallend – lastig zwaar van bot - schonkig zwaar verbindingsmiddel – bout zwaar vergif - arsenicum, blauwzuur zwaar vergrijp – misdaad zwaar verkikkerd - smoor zwaar verlies – slag zwaar voorwerp = last, gewicht zwaar werk - job, karwei, klus zwaar werken – sappelen, tobben, zwoegen zwaard = sabel zwaardbloem - gladiool zwaard met één snede = scramasax zwaardlelie = gladiool, gladiolum zwaar letsel aan het hoofd - hersenschudding, hoofdwond, schedelbasisfractuur, schedelbreuk zwaardstatigen - xiphosura zwaard van Roeland - Durandel, Durendel zwaardvechter - gladiator, kamprechter zwaardveger – wapensmid zwaardwalvis – ark, orka zwaardvis = orka, ork, xiphiida zwaardwalvis - ork, orka zwaarhoofdig - pessimisties zwaarhoofdigheid - bekommerdheid, pessimisme zwaarlijvig = corpulent,dik, gezet, log, plomp, vet zwaarlijvigheid - corpulentie, repletie, vetzucht zwaar metaal - kwik, lood zwaarmoedig = bedrukt, melancholiek, mismoedig, mistroostig, neergeslagen, neerslachtig, somber, treurig, zwartgallig zwaarmoedig mens = melancholicus zwaarmoedige = hypochonder, melancholicus zwaarmoedigheid = hypochondrie, melancholie, somberheid zwaarspaat = bariet zwaarste klok van een carillon - bourdon zwaarte = gewicht, juk, kaliber, last zwaarte ergens van – gewicht zwaartekracht = gravitatie zwaartekrachtmeter = gravitatiemeter zwaartekrachtmeting = gravimetrie zwaarte lijn - mediaan zwaartemeter - barometer, baroscoop zwaartepunt = accent, centroïde, hoofdzaak, kern zwaarwichtig - slepend zwaarwichtig (muz.) = pesante zwabber = scheepsdweil, stokdweil, zeilmop zwabber = scheepsjongen, zwabbergast, zwierbol zwabberen – bengelen, reinigen, schoonmaken, zwaaien zwachtel - bandage, ligament, verband, windsel zwachtelen - verbinden zwadder – laster, smet, spog zwadderen – klutsen, zwieren zwadderig – troebel, vuil zwager - schoonbroer zwagerhuwelijk - leviraat zwager van Napoleon - Murat zwak – armzalig, breekbaar, bro(o)s, delicaatfaible, flauw, futloos, krank, mat, min, overgevoelig, pips, slap(jes), teer, tenger, wankel, week, weerloos, ziekelijk zwak afgedrukt - flauw zwak aftreksel - tisane zwak (muz.) – gracille zwak begaafd – dom zwak en wankel - gammel zwak keelgeluid = kik . zwak kind = bleekneus zwakheid - breekbaarheid, broosheid, teerheid zwak licht = glimp, gloeilicht, pitje zwak mager mens – puit zwak meisje – pimpel zwak of flauw - vaagjes zwak persoon = bleekneus, pimpel zwak schijnsel - glimp zwakheid – broosheid zwakhoofdig – dom zwakjes – flauw, minnetjes, slap(jes) zwakkeling - slappeling zwakke plaats in weefsel = ril zwakke plek = achilleshiel zwakke schijn – glimp zwakke wind - bries zwakker accent – bijaccent zwakkere – underdog zwakte - asthenie, atonie, onmacht zwakte van geheugen – amnesie zwak van gestel – teertjes zwak van kleur - flets zwakzinnig – achterlijk, debiel, dement, idioot, imbeciel, onnozel zwakzinnige – debiel, idioot, imdiciel zwakzinnig kind = mongooltje zwakzinnigheid = achterlijk, dementie, idiotie, imbeciliteit, oligofrenie zwalken = dobberen, dolen, dwalen, laveren, ronddolen, slenteren, zwerven zwalp = golf, gulp zwalpen - zwabberen zwalpend = golvend zwaluw – hirundinida, lentebode zwaluwstaart = koninginnenpage, koningswouw, papenkop, rok, schei, wouw zwaluwtong - reng zwam = bacterie, champignon, elfenbankje, eumyceet, fungus, kamperfoelie, morille, paddestoel, phycomeet, schimmel, schyzomeceet, truffel zwamdraad = hyfa, hypha zwamdraden = hyfen zwammen – bazelen, dazen, fungi, fungia, ijlen, kletsen, zwetsen zwamnus – zanik, zemel, zwetser zwam op naaldbomen - dennemoorder zwamp = kreek zwamvlok = mycelium zwamwortel = mycorrhize zwanebloem - butomus zwanebloenachtige - butomaceeën zwanenbrood = kalmoes zwanenmaagden - Walküren zwaneschacht - pen zwang - gebruik, gewoonte, mode zwanger = bevrucht, drachtig, pregnant, zwaar zwangerschap – dracht(ig), graviditeit, verwachting zwangerschapsonderbreking = abortus, miskraam, vruchtafdrijving zwanken – waggelen, wankelen zwans – knoeier, prutser zware arbeid = labeur zware arbeid, die tot geen uitkomst leidt = sisyfusarbeid zware balk – stut zware benzine - terpentine zware bepakking = juk, last zware bijl = aks, akst zware bout - rang, rong zware drinker - alcoholist, zuiplap, zuipschuit zware droom - nachtmerrie zware drug – cocaine, heroine, lsd, morfine, opium zware golf = breker, roller zware hamer = moker, sleg, vuist zware harde houtsoort – mora zware holle laadbom - spier zware ijzeren bout of nagel = rong zware jongen - boef, misdadiger, schavuit, schurk zware jongens - penose zware kabel - gijn, tros zware klus – wij, karsjouw zware laadboom – spier zware last - juk zware loopplank van schepen - rechter, badding zware medische ingreep = operatie, transplantatie zware misdaad - aanslag, moord, ontvoering zware plank - deel, diel zware regenbui - plensbui zware sloep = barkas zware smidshamer = moker, voorhamer, vuist zware sterke kabel voor een takel – gijn zware stok - knots zware stoot met voet = stamp ware storm = cycloon, orkaan, tempeest, tornado, tyfoon zware taak - heksentoer zware takel = kardeel zware tegenvaller = débâcle, fiasco, klap, slag, strop, zeper zware turf = baggelaar zware voetboog - springaal zware zijden stof - salemine zware zijden stof met gouddraad = brokaat zware zoete wijn = sec, sek zwarigheid - bezwaar, moeilijkheid, obstakel, tegenwerping zwart = git, (wapenk.) sabel zwart aftreksel - roet zwart afzetsel – roet zwart behangen kamer - aula zwart bergkristal - morion zwart bewolkte lucht – onweerslucht zwart dier – moor zwart en vies – vuil zwart glas - gitt zwart granaat = melaniet zwart kandijklontje - borstklontje zwart koolpreparaat = norit zwart koren - dolik, melampyrum zwart mineraal hars - asfalt zwart paard = moor zwart en wit paard - moorkop zwart poeder = niëllo zwart zijden stof = krip, rouwfloers zwartbloedigheid = melanemie zwartbruine verf – sepia zwartdag - vastendag zwartdruk – negrografie zwart ijzererts – magneet zwart kijker - hypochonder zwarte = moor, moriaan, neger, negroïde zwarte aanslag - roet zwarte agaatsteen – git zwarte arbeider - beunhaas zwarte beer - baribal zwarte delfstof - git, kolen, steenkool zwarte gierst - negerkoren zwarte granaat - melaniet zwarte herenjas – jacquet zwarte kers – kriek zwartkleverige stof - pek zwarte koffie = espresso zwarte kraal = git zwarte kunst = magie, nigromantie, toverij zwarte lijster – merel zwarte man - neger zwartemantel – pestvogel zwarte mensaap - chimpansee zwarte piet - schoppenboer zwarte sluier - falie zwarte steensoort – git, graniet zwarte stof = asfalt, eboniet, pek, roet, teer zwarte stof uit dennensap = pek zwarte stroperige vloeistof = teer zwarte turf = derink, baggelaar zwarte verfstof - teer zwarte vloeistof – inkt, zwarte vogel – eksterrel, kraai, raaf, roek zwarte vrouw – negerin zwarte wortel – rammenas zwarte zangvogel – merel zwarte zijden stof - krip zwartdruk = negrografie zwartgallig - melancholiek, neerslachtig, pessimistisch, somber, zwaarmoedig zwartgalligheid = melancholie, hypochondrie zwartgerokt persoon = kelner; ober zwarthemd = fascist zwart kijker - pessimist zwartje = moor, moriaan, silhouet zwartkijker = pessimist zwartkoren = dolik, weit, hengel, hondsdravik zwartmaken – poltoden, bekladden zwartmaken met teer - teren zwartrok = geestelijke, kraai zwartsel = kachelglans, niëllo, potlood, git, roet zwartsel van rook - roet Zwartvoet-Indianen - Kainah, Piegan, Siksika zwartwitte vogel - ekster zwartzucht = geelzucht zwartzuur - mockturtle zwatelen = lispelen, gonzen zwavel = solfer, sulfer zwavelarsenicum - operment zwavelbron – solfatare, zwaveldampen zwavelzuur en zwavelwaterstofgas uitstotende bron - solfatare zwavelen = sulferen zwavelig = sulfureus zwavelkies = pyriet zwavelkoper = cuprisulfide zwavelkwik = cinnaber zwavelmetaal – sulfide zwavelstok - sulfer zwavelzout = sulfaat, sulfiet, vitriool zwavelzure kalimagnesia - patentkali zwavelzuur = vitriool zwavelzuurvergiftiging – sulfoxysme zwee - winkelhaak Zweeds automerk = Saab, Scana fabis,Volvo Zweeds danslied = polska Zweeds eiland = Öland, Gotland Zweeds hervormer = Petri Zweeds koningshuis - Bernadotte, GottorpHessen, Wasa Zweedse ertshaven = Lulea Zweedse haven - Ahus Zweedse hervormer - Petri Zweedse hoofdstad = Stockholm Zweedse koning - Anund, Björn Zweedse koperen munt = slantar Zweedse munteenheid - kroon, slantar Zweedse naam voor Helsinki = Helsingfors Zweedse ontdekkingsreiziger - Hedin Zweedse provincie - 6 Kalmar, Orebro 7 Gotland, Halland, Uppsala 8 Alvsborg, Blekinge, Götenborg, Jämtland, Maolöhus, Värmland 9 Gävleborg, Jönköping, Krtonoberg, Skaraborg, Stockholm 10 Kopparberg, Norrbotten 11 Västmanland 12 Kristianstad, Ostergötland, Södermanland – Västerbotten 14 Västernorrland Zweedse rivier - Angerman Zweedse schrijver = Geyerstam, Hallström, Lagerlöf, Strindberg, Undset Zweedse stad - Amal, Falua, Göteborg, Lulea, Lund, Stockholm, Umea, Uppsala Zweedse sterrenkundige = Celsius Zweedse universiteitsstad = Uppsala, Lund Zweedse voornaam = Brigit, Inge, Ingmar zweefpont ter verbinding van twee rivieroevers = transbordeur zweefboom – latierboom zweefboot – hovercraft zweefmolen – draaimolen zweefrek = trapeze zweefvliegen - syrophidae zweefvliegers – dermopera zweefvliegtuig - glijder zweel - regel, wiers zweem = aanduiding, flinter, schijn(sel), snufje, spoor, vleugje, waas, zwiertje zweep = chambrière, gesel, karwats, knoet, sambok,tuchtroede zweepdiertje - bodo zweepdiertjes - flagellaten zweepdraad - flagel zweephaar - flagel zweep met riemen = knoet zweepslag - striem zweer = abces, ettergezwel, ontsteking, puist, ulcus zweer of gezwel - abces zweertje - afte, pok, puistjepukkel, zweertje aan ooglid = strontje zweet – huidvocht, transpiratie zweet (jagerst) = bloed (van wild) zweetbad = sudatorium zweetblaasje - sudaminum zweetdrijvend = hidrotisch zweetdroppel = parel zweetdrijvende middelen = hidrotica zweetkamer = hidroterion zweetklierontsteking - hidradenitis zweetuitslag – sudamen zwei – reehaak, winkelhaak, zwaaihaak zwelg – slok, teug zwelgen = brassen, drinken, gulpen, pooien, slempen, zuipen zwelgend - epicurisch zwelger - dronkaard, gulzigaard, vraat, zuiplap zwelgpap - zwelder zwelgpartij = bacchanaal, orgie, zlemppartij zwellen – bollen, opzetten, puilen, uitdijen, uitzetten zwelling = bobbel, buil, bult, erectie, gezwel, oedeem, puist, tumor, uitwas, uitzetting zwelling van bepaalde lympheklieren - bubo zwelling van de uier - aamt zwembad = bassin zwembassin voor kleuters – pierenbad zwembroek – badbroek zwembuis - zwemvest zwemgordel = scafander, skafander zwemkostuum – badpak, bikini, zwembroek, zwembroek, zwempak zwemmen – baden, drijven, poelen zwemmende organismen, alle – nekton zwemmer – bader zwemmuts - badmuys zwempak = badcostuum, bikini zwemslag = borstslag, crawl, schoolslag, rugslag, vlinderslag zwemtas – badtas zwemvest - zwembuis zwemvlies - palmatuur zwemvogel = aalscholver, albatros, alk, deen, dodo, eend, fuut, gans, gent, hobbe, koet, lom, meeuw, pelikaan, pinguin, rietgans, smeent, smient, taling, waterhoen, woerd, zwaan smient, pinguïn, zeekoet, pelikaan, rietgans zwemwiek = vin zwendel – bedriegerij, bedrog, fraude, knoeiboel, misleiding, nep, oplichting zwendelaar = bedrieger, fraudeur, misleider, nepper, oplichter zwendelen - bedriegen, oplichten zwengel – braakstok, draaikruk, handel, handvat, hefboom, pomparm, slinger, zwenghout = braamhout, dwarshout, spoorstok, zwing zwenk - draai, keer, wending, zwaai zwenken = afslaan, draaien, evolueren, keren, wenden, zwaaien zwenkende beweging - caracole zwenkgras - festuca zwenking – draai, virage, volte, wending, zwaai zwenking naar rechts - rechtsomkeerd zwenklaadschip - scooper zwenkrad - vliegwiel zweren = beloven, bevestigen, ontsteken, ulceren zwerfcel = histiocyt, planocyt zwerfhond - straathond zwerfstam - nomaden zwerfsteen – eraticum, kei zwering = ulceratie, ulcus zwerfsteen - erraticum, (kei)steen, vlint zwerfstenen in leem = morene, keileem zwerfster - landloopster zwerk = firmament, hemel, hemelgewelf, uitspansel zwerm – cluster, bende, drom, kolonie, massa, menigte, troep, vlucht zwermen – bewegen, vertonen zwermsporen - zoösporen zwerven = banjeren, dalven, dolen, dwalen, landlopen, omdolen, ronddolen, ronddwalen, rondlopen, trekken, vagebonderen, verdolen, zwalken, zwieren zwervend = dolend zwervend volk = nomaden, zigeuners zwervende heiden = Bohemer, zigeuner zwervende zanger = bard zwerver – dakloze, dolaard, doler, dwaler, (land)loper, nomade, ramblertramp, landloper, rambler, tramp, vagant, vagebond, vamp zweten – transpireren, uitwasemen zwets - kletspraat zwetsen = bluffen, dazen, grootsprekenkletsen, leuteren, opsnijden, pochen, raaskallen, reutelen, snoeven, zwammen zwetser - bluffer, grootspreker, opschepper, opsnijder, pocher, pochhans, praatjesmaker, snoever, veelprater, zwamneus zwetserij – bluf, grootspraak, snoeverij zweven – vliegen, zeilen zwevend bewegen - dwarrelen zwevend rek = trapeze zweverig – duizelig, vaag zwezerik - lisdodde, thymus zwichten – bezijken, inhalen, onderdoen, reven, toegeven, wijken zwiepen – doorbuigen, gooien zwieper – slag, stoot, uithaal zwier = draai, gala, grandezza, gratie, praal, pronk, statie, staatsie, opsmuk, tooi, verkwister, zwaai zwierbol = doordraaier, lichtmis, losbol, pierewaaier, zwabber zwieren – boemelen, dwalen, draaien, slingeren, zwaaien, zwerven, zwabberen, zwalpen, zwirrelen zwierig = bevallig, elegant, kwiek, pompeus, sierlijk zwierig geknoopte das – lavallière zwierigheid – gratie, sierlijkheid zwijgen – mutisme zwijgend – stil, stom, woordeloos zwijgend acteur = figurant, statist zwijgend mokken – pruilen zwijger - stille zwijgt (muz.) – tacet zwijgzaamheid – gesloten, stil zwijgzaamheid = taciturniteit, geslotenheid zwijm = flauwte zwijme1 = bedwelming, duizeling, roes zwijn = beer, big, bof, ever, keu, schram, varken, zeug zwijnachtig – liederlijk zwijnen - boffen zwijnenpan – bende, boel, troep, smeerboel. zwijnensla = akkerkool zwijnjak – schoelje zwijntje – speenvarken zwik – boel, verdraaing, verstuiking zwikboor - avegaar zwikhout – wrijfhout zwikje – boeltje, zaakje zwikken – breken, knakken, omslaan, verstuiken zwikzwak – bonenstaak zwil - eelt zwin = geul, kreek, wad zwinden – verdwijnen zwing – korbeel, spoorstok, vleugel, zwengel, zwenghout zwingel - braakstok zwingelaar – vlasbreker zwirrelen - warrelen Zwitser = Helveet, Helvetiër Zwitserland = Helvetia. Suisse (Fr.), Schweiz (D.). Helvetië Zwitsers = Helvetisch Zwitsers bergmassief - Birnina Zwitsers bruinvee - schwyz Zwitsers dorp - Airolo, Albula Zwitsers hervormer = Zwingli Zwitsers houten huisje = chalet Zwitsers kanton - 3 Uri, Zug 4 Bern, Vaud 5 Bazel 6 Aargau, Glarus, Schwyz, Ticino, Valais, Zürich 7 Thurgau, Tessino 8 Fribourg, 9 Appenzell, Neuchatel, Solothurn 10 Graubünden 11 Unterwalden 12 Schaffhausen Zwitsers parlement = Bundesversammlung Zwitsers vacantieoord - Caux, Chur Zwitsers wintersportoord = Adelboden, Arosa, Davos, Zermatt Zwitserse berg = Eiger, Faulhorn, Jungfrau, Matterhom, Pilatus, Rigi, Schildhorn Zwitserse berghut = sennhut Zwitserse bergpas - Gotthard, Süsterpas Zwitserse bondsstaat = kanton Zwitserse herders - sennen Zwitserse hoofdstad - Bern Zwitserse kantonale hoofdstad - 3 BexZug 4 Bern, Chur, Sion 5 Aarau, Bazel, Stans 6 Genève, Glarus, Sarmen, Schwyz, Zürich 7 Altdorf, Fribourg, Herisau, Liestal 8 Lausanne 9 Appenzell, Neuchatel, Solothurn 11 Bellinzona, Frauwenfeld 12 Schaffhausen Zwitserse munt = batz, franc, Rappe Zwitserse reformator - Calvijn, Zwingli Zwitserse rivier - Aar(e), Ahr, Areuse, Emme, Ina, Reuss, Rhône, Rijn, Sure Zwitserse schilderes - Aloyse Zwitserse stad - Bern, Bex, Biel, Genève, Leuk, Zürich Zwitserse volksheld – Tell Zwitserse zangkunst - jodelen zwoegen = beulen, blokken, hijgen, pezen, ploegen, ploeteren, sappelen, sjouwen, sloven, tobben, urmen, werken, wroeten, wurmen zwoeger – ploeteraar, sappelaar, sjouwer zwoel – bedompt, beklemmend, benauwd, broeiend, broeierig, drukkend, erotisch, sensueel, wellustig, wulps, zoel zwoerd – spekrand, varkensvel Zwollenaar – blauwvinger, brijbek zwijgen - stil zijn zwijgt - tacet zwijgzaam - stil zwijm - flauwte zwijmel(ing) - roes zwijn - ever, varken zwijnenhaar - borstelgras zwijnenkost - draft zwijnensla - akkerkool zwijntjesjager - fietsendief zymose = fermentatie, gisting -837-